De Wiershoeck-‐Schoolwerktuin, woensdag 13 november 2013 Het was afgelopen woensdag mooi herfstweer; droog, een aangenaam zonnetje en weinig wind. Maar het was erg rustig op de tuinen, er waren weinig insecten. Toch vloog er nog een vlinder door mijn beeld, maar voordat ik hem kon herkennen was hij ook al weer uit mijn beeld verdwenen. De rupsen van het groot koolwitje bevolkten nog steeds met enkele tientallen de boerenkool. Er waren wel (relatief) veel wantsen. Vooral de tuinen op De Wiershoeck waren erg nat en dat zal waarschijnlijk nog wel even zo blijven.
De algemeen voorkomende gele trilzwam bestaat uit slijmerig lijkende (2 tot 10 cm brede) lobben die in een klontje aan elkaar zijn gegroeid. De naam gele trilzwam is wel wat misleidend, de kleur hangt naast de graad van vochtigheid ook af van de leeftijd. Als de zwam begint in te drogen verkleurt de zwam van geel in oranje. Na een regenbuitje kan hij weer opzwellen tot zijn oorspronkelijke vorm en verandert ook weer de kleur. Wanneer hij wat ouder wordt verbleekt de zwam langzaam. De zwarte streepjes op de zwam rechts zijn allemaal insecten van dezelfde soort. Schijnbaar is er dus een insect dat min of meer samenleeft met deze zwam.
Gewone aardhommel op bloembezoek. De gewone en de veld-‐ of kleine aardhommel lijken veel op elkaar. Bij de gewone aardhommel is de band over het borststuk meestal bruiniggeel, bij de veldhommel is deze vaker helder-‐ of citroengeel. De aardhommel is een algemene inheemse hommel die zijn nest onder de grond heeft. De aardhommel heeft door het klappen van de vleugels een positieve elektrische lading over zich. Als een hommel een bloem bezoekt om er de nectar van te plukken, laat het zo een elektrische lading op de bloem achter. In 2013 bleek uit onderzoek in het lab dat hommels elektrische signalen kunnen oppikken. Mogelijk gebruiken ze deze techniek om al bezochte bloemen te onderscheiden van andere. Wellicht is dit dan niet uniek voor de gewone aardhommel -‐ het onderzoek liep echter alleen op deze soort.
De hoed van de gewone glimmerinktzwam is “in de jeugd” eivormig en bedekt met witte puntjes. Later wordt de 1-‐3 cm grote hoed kegel-‐ tot klokvormig. De hoed is geribbeld en bruinig van kleur. De lamellen zijn eerst wit, verkleuren later tot zwart. De witte steel is 3-‐10 cm hoog, niet geringd. Vanaf mei tot in de herfst is de gewone glimmerinktzwam te vinden in groepen, bundels en zwermen. Deze algemene soort leeft op levende en dode loofbomen in bossen, parken en wegbermen.
Ik kwam woensdag drie verschillende versies van de groene stinkwants tegen. In het najaar verkleurt de groene stinkwants naar bronskleurig en na de winter wordt hij weer groen. Dat zal ze helpen om predatie te voorkomen, want zo zijn ze minder goed zichtbaar. Soms vraag ik me af of het inderdaad om een groene stinkwants gaat, want de schildwants Piezodorus lituratus lijkt soms (in het voorjaar) nogal op de groene stinkwants. Maar in de zomer is hij roodbruin tot bronskleurig. Deze wants (soms bremschildwants genoemd) is met een lengte van 12 tot 14 mm even groot als de groene stinkwants. Verse volwassen bremschildwantsen zijn donkerrood en groen. Na het overwinteren zijn de dieren groen met gelig groen en zijn dan veel minder opvallend. De antennes echter zijn altijd roodachtig, een goed determinatiekenmerk. De volwassen dieren verschijnen in augustus en oktober, de rood/zwarte larven zien we vooral in de periode juni tot en met augustus. Bij de volwassen wants is de rand van het lichaam éénkleurig, net als bij de berkenschildwants. Bij bijna alle andere wantsen is die rand geblokt. De wantsen op de foto zijn dus toch alle drie groene stinkwantsen.
Ook nu zag ik af en toe nog een honingbij. Vooral enkele rozen werden door de honingbij bezocht en niet alleen de bloemen, maar vreemd genoeg ook de al afgevallen bloemblaadjes op de grond.
Dit is waarschijnlijk een mannetje van de Graphomya maculata. In het najaar zijn ze ook dikwijls te zien op bloeiende klimop. Deze vliegen behoren tot de huisvliegen. De vrouwtjes hebben niet de oranje kleuren op het achterlijf maar zijn zwart-‐wit getekend.
Op de bekende plek (op de vlier) zag ik weer het judasoor. Onder gunstige (vochtige) omstandigheden is het 2-‐6 cm grote judasoor een satijnige donkerroze zwam, die zacht aanvoelt. Vaak treft men hem aan in de vorm van een geaderd, enigszins doorzichtig oor. Bij droogte krimpt hij in, wordt harder en donkerder (tot zwart) van kleur. Het “oor” regenereert in vochtiger omstandigheden. Judasoor komt gedurende het hele jaar voor in Nederland en België, zowel op het hout van levende als dode bomen. De zwam heeft een voorkeur voor de vlier. De zwam gedijt het beste op schaduwrijke plaatsen met een hoge luchtvochtigheid.
De schorsvlieg valt voornamelijk op door zijn grootte. Hij wordt tot 13 mm lang en is zwart van kleur. De vleugels zijn aan de basis oranje van kleur en daarna doorzichtig met duidelijke donkere aderen. De ogen zijn bruin, de rest van de kop heeft dezelfde oranje kleur als de vleugelbasis. Vanaf mei kun je ze tegenkomen en ze zijn vrij algemeen. De naam doet vermoeden dat de vlieg (zoals in dit geval) veelal voorkomt op boomstammen. Op de boomstam zat een vijftiental vliegen en slechts twee daarvan waren schorsvliegen. Opvallen doet de schorsvlieg zeker, de vlieg links zag ik niet tijdens het fotograferen maar pas thuis op de computer.
De smalle randwants schijnt hoofdzakelijk, en dan nog maar vrij weinig, in het zuiden van ons land voor te komen op plaatsen met jeneverbesstruiken. Toch zien we deze wants (lengte 11-‐14 mm) een groot deel van het jaar ook op De Wiershoeck. Hij is hier meestal te vinden op de rimpelroos. De wants is actief vanaf juni tot in oktober (dit is dus een laat exemplaar). De volwassen wants overwintert.
Volgens mij ben ik de snuitkeverwants nog niet eerder tegengekomen op De Wiershoeck-‐ Schoolwerktuin. Nu zaten er een paar exemplaren op de heg, lekker in het zonnetje. De snuitkeverwants is 10 tot 14 mm groot en variabel van kleur. Hij kan lichtbruin zijn, maar ook donkerbruin en alles daar tussenin. Na de winterslaap is de snuitkeverwants, zoals zoveel wantsen, wat donkerder dan in de zomer. Het is een formidabele rover, die uitsluitend leeft van andere insecten. Hij heeft het vooral voorzien op kleine kevertjes en dan nog het liefst snuitkevertjes. Het is een tamelijk gewone soort op het Europese vasteland, maar komt niet voor op de Britse Eilanden.
Deze struiksprinkhaan had hoge nood en mist haar rechter antenne.
De struiksprinkhaan is een vrij kleine sabelsprinkhaan (10-‐18 mm) met korte vleugels. Het lichaam is groen en dicht bezet met zwarte spikkeltjes. Het halsschild heeft opzij een witte streep. De volwassen mannetjes hebben korte, maar goed ontwikkelde vleugels waar ze mee zingen. Mannetjes hebben (vaak) een bruine rugstreep. Bij de vrouwtjes (foto) zijn de vleugels uiterst klein. De legboor van het vrouwtje is kort en sikkelvormig (maar langer dan het halsschild), met een gladde top. Ook de nimfen zien we regelmatig. De jonge dieren zijn, net als de volwassen dieren, groen met zwarte spikkeltjes. Ze hebben een wat bobbelig achterlijf en zwart-‐wit geringde antennen. Sabelsprinkhanen hebben lange, maar zeer dunne antennes. De eieren worden één voor één gelegd, bij voorkeur in de zachte schors van bomen als vlier en esdoorn. Dit gebeurt vooral ’s nachts, meestal op ongeveer 1 m boven de grond. Het vrouwtje legt gemiddeld ± 120 eieren, onder optimale omstandigheden tot 250. De meeste nimfen verschijnen het daaropvolgende voorjaar in mei, bij lage temperaturen overwinteren ze nog eenmaal. De nimfen vervellen zes maal tot ze volwassen zijn. De struiksprinkhaan wordt relatief laat volwassen. De imago’s worden in Nederland voornamelijk aangetroffen van juli tot begin november, met enkele vroege waarnemingen in juni en enkele late in midden november. Waarschijnlijk leven de imago’s niet langer dan een maand.
Toen ik op de tuinen van De Wiershoeck en de Schoolwerktuin rondstruinde was het droog, maar nog niet zo lang daarvoor had het geregend. Niet alleen de tuinen waren op de meeste plaatsen (erg) nat, ook de bladeren droegen duidelijke sporen van gebeurtenissen uit het recente verleden.
Ook voor deze bijvlieg is het vliegseizoen blijkbaar nog niet ten einde. Ik heb nog wel geprobeerd te achterhalen welke bijvlieg het is, maar er zijn verschillende bijvliegen die sterk op elkaar lijken. Het zal niet de “onvoorspelbare bijvlieg” zijn (zo heet hij echt), want die komt niet veel voor en alleen in de periode maart-‐september. Wat er zo onvoorspelbaar is aan deze bijvlieg weet ik niet. De onvoorspelbare bijvlieg lijkt “volgens het boekje”op de kegelbijvlieg en de blinde bij. De bijvlieg op de foto zou een blinde bij kunnen zijn. Volgens SoortenBank.nl is de blinde bij (lengte 14-‐16 mm, januari-‐december) donkerbruin met 2 grote, geelrode vlekken aan de zijden van het tweede achterlijfssegment. Volgens mij heeft deze “blinde bij” niet alleen op het tweede achterlijfssegment geelrode vlekken, maar dat is niet zo vreemd. Op de site http://www.imkerpedia.nl/wiki/index.php/Blinde_bij staat het volgende: Er zijn twee genetisch verschillende kleurvarianten blinde bij: -‐ een donkere variant waarbij de vrouwtjes bijna helemaal zwart zijn en de mannetjes alleen geel op het tweede (het eerste grote) segment hebben, en -‐ een lichte variant waarbij de vrouwtjes veel geel op het tweede segment hebben en de mannetjes ook geel op het derde segment hebben. De grootte van de gele vlekken en de intensiteit van het geel wordt ook nog beïnvloed door de temperatuur gedurende de larvale ontwikkeling (die in het water plaats vindt!). Welke soort bijvlieg het ook is, het is in ieder geval een mannetje. Bij de mannetjes raken de ogen elkaar boven op de kop terwijl er bij de vrouwtjes een aanzienlijke afstand tussen zit.
Misschien vind je het ook wel leuk om nog even op de volgende site te kijken: http://natuurkieker.blogspot.nl/2011/12/de-‐wereld-‐van-‐de-‐vliegen1-‐strontvliegen.html Dat gaat niet alleen over strontvliegen, maar ook over bijvliegen. Onderaan kun je doorklikken naar “De wereld van de vliegen (2)”. Groetjes, Luit