De Wereld Systeem Theorie en Klimaatverandering -“De machtsverhoudingen betreffende ruilhandel tussen de kern en de periferie, zoals beschreven in de Wereld systeem theorie, zullen onder druk komen te staan door klimaatveranderingproblemen.”-
Auteur: Foppe Lycklama à Nijeholt [0558915] Begeleider: Dr.Chunglin Kwa Tweede lezer:Prof.dr.John Grin Master Politicologie
Inhoudsopgave Verklarend Woordenlijst
1
Introductie
2
I
Wereld Systeem Theorie en klimaatverandering
3
II
Overzicht
4
Hoofdstuk 1
Wereld Systeem Theorie en de Relaties met Markten en Klimaatbeleid
5
1.1
Introductie
7
1.2
De Wereld Systeem Theorie
7
1.3
WST en de werking van markten
9
negations. 1.4
WST en de relatie met klimaatverandering
13
Hoofdstuk 2
klimaatverandering en ontwikkeling
15
2.1
Introductie
17
2.2
Economische afhankelijkheid en aanpassing aan klimaatverandering
17
2.3
Economische groei en de druk op het milieu
25
2.4
Overzicht
26
Hoofdstuk 3
Klimaatbeleid: Handel in Emissierechten
29
3.1
Introductie
31
3.2
Afspraken over klimaatbeleid in het verleden
32
3.3
Cap and Trade en de marktmechanismen van emissiehandel
35
3.4
CO2-belasting, een alternatief voor Cap and Trade
40
3.5
Ontbossing en REDD
41
3.6
Marktgerichte en niet-marktgerichte benaderingen voor de implementatie van REDD
44
3.7
Overzicht
47
Hoofdstuk 4
Klimaatbeleid: Handel in Duurzame Goederen en Diensten
51
4.1
Introductie
53
4.2
De wijze van voordracht voor duurzame goederen en diensten
4.3
4.4
54
Weerstand van ontwikkelingslanden tegen de liberalisering van duurzame goederen
57
Overzicht
58
Hoofdstuk 5
Welke kennis geeft dit onderzoek voor de onderzoeksvraag en de verwachtingen?
61
Bijlage
69
Literatuurlijst
77
Verklarende Woordenlijst BBP
Bruto Binnenlands Product
BRIC
Brazilië, Rusland, India, China (opkomende markten)
CAP
Common Agriculture Policies
CE Delft
Committee of Environment in Delft
CO2
Carbon Dioxide
COP
Conference of the participating Parties
CTE
Committee for Trade and Environment
ETS
European emission Trading System
GATS
General Agreement on Trade in Services
GATT
General Agreement on Tariffs and Trade
GHG
Green House Gases
ICTSD
International Centre for Trade and Sustainable Development
IPCC
Intergovernmental Panel on Climate Change
MOP
Meeting of the participating Parties
NAMA
Non Agricultural Market Access negotiations
NEA
Nederlandse Emissie Autoriteit
NIC's
New Industrializing Countries
OECD
Organization for Economic Cooperation and Development
REDD
Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation
UNCTAD
United Nations Conference on Trade and Development
UNFCC
United Nation Framework Convention on Climate Change
WST
Wereld Systeem Theorie
WHO
Wereld Handels Organisatie
1
Introductie Sinds de jaren '70 kent de wereld een snelle stijging van de globale temperatuur, dit is naar alle waarschijnlijkheid het gevolg van de toename van broeikasgassen in de atmosfeer door het toenemende gebruik van fossiele brandstoffen (IPCC 2010). Met de komst van foto’s en modellen van weer- en klimaatsatellieten werd deze toename gerelateerd aan een reeks fenomenen die wetenschappers samenvatten met de term “klimaatverandering” (Oldenborgh & Haarsma 2010). Een opvallend fenomeen van klimaatverandering is bijvoorbeeld het smelten en terugtrekken van de poolkappen als gevolg van temperatuurstijging, dit heeft als gevolg dat niet alleen de zeespiegel stijgt maar ook verdwijnt zo de eigenschap van de poolkap als reflector van warmte waardoor de Aarde nog meer warmte vasthoudt (Arctic Climate Impact Assessment 2004). Een ander fenomeen wat ook ernstige gevolgen kan hebben is het smelten van permafrost in de noordelijke landen zoals Canada en Rusland, dit heeft als gevolg dat het land boven het permafrost zakt of van vorm veranderd. Een bijkomend probleem hierbij is het vrijkomen van carbon in de vorm van methaan wat ook het broeikaseffect versterkt op Aarde (US Environmental Protection Agency 2011). Kenmerk van dit soort fenomenen is dat ze zich in eerste instantie manifesteren op één locatie en vervolgens grensoverschrijdende complicaties kunnen veroorzaken; El Niño en La Niña manifesteren zich als respectievelijk sterke opwarming en sterke koeling van zeewater bij de evenaar met als gevolg verstoringen van de weersystemen (KNMI 2011). Dit soort grensoverschrijdende complicaties hebben dan ook gevolgen binnen International Relations (IR). In dit onderzoek wil ik de effecten van de klimaatverandering op IR onderzoeken. Deze zullen worden uitgelegd aan de hand van de Wereld Systeem Theorie (WST). Met het toepassen van de WST kan ik markten, overheidsinterventies en de relaties tussen markten en overheden bespreken.
2
I
Wereld Systeem Theorie en klimaatverandering
Het stijgen van de temperatuur op aarde en de geassocieerde veranderingen in de omgeving, beïnvloeden relaties en onderhandelingen tussen geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden. In dit onderzoek wil ik de invloed van klimaatverandering op de machtsverhoudingen, betreffende ruilhandel, tussen kern en periferie behandelen zoals genoemd in de WST (Blaser & Robledo 2007). “Voor WST bepaalt participatie in de wereldeconomie de binnenlandse klassenstructuren, de structuur van exportproductie, en uiteindelijk de macht van de overheid. De ruimtelijke expansie van de wereldeconomie verhoogt specialisatie, en maakt onderscheid in nationale (en regionale) economieën tussen kern- en periferie.” (Schwarz 2000: 45). De teksten van de WST verklaren dus de machtsbalans tussen kern en periferie door middel van het analyseren van de handelspatronen, productie en exportprocessen (o.a. gebaseerd op winstcapaciteit) en in het algemeen de taakverdeling tussen deze. De winstcapaciteit van productie en exportprocessen is gebaseerd op de positie van producenten in markten, zijnde een (quasi-) monopolie of minder concurrerende marktspeler (Wallerstein 2004:23). De volgend vragen hebben mij geleid tot het uitvoeren van dit onderzoek: hoe en in welke mate kunnen kern en periferie zich aanpassen en de klimaatverandering tegengaan?1 Hebben de verschijnselen van de klimaatverandering invloed op de gevoelige sectoren in de periferie, zoals landbouw en het mislukken van de oogst. Wat is het effect op de concurrerende status van de periferie? Zullen kernlanden hun benodigde voedsel en ruwe materialen ergens anders kopen? En wat zullen de emissie-handel en de handel in duurzame goederen betekenen voor de balans en relaties tussen kern en periferie? Deze vragen kunnen worden samengevat in de volgende onderzoeksvraag en verwachtingen:
1 klimaatadapties zijn acties om aan te passen aan de veranderingen in het klimaat en tegelijkertijd de gevolgen van de opwarming van de aarde tolereren. Klimaatsverbeteringen (mititgatie) zijn acties om de mogelijke effecten van de opwarming van de aarde en klimaatverandering tegen te gaan.
3
Onderzoeksvraag. Hoe zullen klimaatveranderingen en gerelateerd beleid de internationale relaties tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen beïnvloeden?
Verwachtingen De Machtsverhoudingen betreffende ruilhandel tussen de kern en de periferie, zoals beschreven in de Wereld systeem theorie, zullen onder druk komen te staan door klimaatveranderingproblemen.
II
Overzicht
Hoofdstuk één beschrijft de WST, de opkomst van de WST wordt beschreven en waarom ik voor die theorie heb gekozen, de focus ligt op de marktmechanismen, de productie- en exportprocessen en de correlatie tussen klimaatsproblemen en de WST. Ik zal de WST voornamelijk uitleggen aan de hand van Emmanuel Wallerstein. Hoofdstuk twee gaat in op de relatie tussen klimaatverandering en de geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden, en in het kader van de WST, tussen kern en periferie. Ik zal het hebben over de frictie tussen het beleid van klimaatveranderingen en de economische groei. Verder zal ik de afhankelijkheid van landen in klimaatgevoelige sectoren behandelen, evenals klimaatadaptatie en klimaatmitigatie. Hoofdstuk drie behandelt de klimaatonderhandelingen met betrekking tot de emissie-handel en het effect hiervan op geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden. De relatie tussen de kern en de periferie wordt uitgelegd in het kader van de WST. In deze context zal ik de meest recente klimaatonderhandelingen in Kopenhagen, Cancún en Kyoto analyseren. In hoofdstuk vier worden de klimaatonderhandelingen besproken met de focus op de productie en de handel in duurzame goederen. Hoofdstuk vijf zal met de kennis die is verkregen na het beantwoorden van de 4
onderzoeksvraag, en dus de vijf vragen eerder genoemd, de verwachtingen analyseren voor de machtsverhoudingen betreffende ruilhandel binnen het WST kader. Van hoofdstuk twee tot vijf zal ik de introductie verder bijstaan met een schema over hoe klimaatproblemen de productie- en handelsrelaties tussen geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden en kern- en periferie beïnvloeden.
5
Hoofdstuk 1 Wereld Systeem Theorie en de Relaties met Markten en Klimaatbeleid 1.1
Introductie
1.2
Wereld Systeem Theorie
1.3
WST en de werking van markten
1.4
WST en de relatie met klimaatverandering
6
1.1
Introductie
Dit hoofdstuk belicht de Wereld Systeem Theorie (WST) en hoe het de (on) balans tussen de kern
en
periferie
verklaart.
De
WST
wordt
betrokken
in
het
bespreken
van
marktmechanismen en de winstcapaciteit van productie- en exportprocessen. Eerst zal de geschiedenis en opkomst van de WST worden besproken en ook de kritiek die de WST heeft op de moderniseringsschool en dependency theory. Vervolgens wordt de correlatie tussen klimaatproblemen, klimaatbeleid en de WST besproken. Ik zal dieper ingaan op de WST door het gebruiken van de geschriften van Emmanuel Wallerstein (2001, 2004). 1.2
De Wereld Systeem Theorie
De WST is in de jaren '70 ontstaan als een reactie op de moderniseringsschool en tevens de school die uitgaat van de “dependency theory”. De invloeden van deze scholen zullen eerst behandeld worden. De moderniseringsschool gaat uit van een vooruitgang en ontwikkeling vanuit het traditionele en lokale maatschappelijke systeem naar een westers politiek en economisch model. Als een land tot zekere ontwikkeling wil komen zullen dezelfde stappen genomen moeten worden als een gemiddeld westers land. Zoals Frankrijk eerst een burgerlijke revolutie heeft gekend, met als gevolg modernisering van de volksvertegenwoordiging, en later een industriële revolutie, zo zouden ook andere, nog traditionele landen, die stappen moeten nemen om vooruitgang te boeken en verder te ontwikkelen. (Haute van 2000: 1) De moderniseringsschool is gebaseerd op de evolutieleer en functionele analyse. Met name de evolutieleer wordt gebruikt om de moderniseringstheorie te staven. Moderne samenlevingen zouden volgens de leer veel gelijkende eigenschappen hebben, de theorie zou homogeniserend werken, traditionele samenlevingen daarentegen zijn meer heterogeen. De modernisering is ook een proces van globalisatie, de modernisering begon in Europa en spreidt zich vervolgens uit over de rest van de wereld, omdat het westerse Europa maar ook de Verenigde Staten (VS) referentiepunten zijn verwesterd de rest van de wereld. De modernisering is progressief en gaat geleidelijk. Ook de functionele analyse wordt gebruikt om de moderniseringsleer te onderbouwen. Modernisering is een tranformerend proces, de structuur en cultuur van een traditionele samenleving zullen verdwijnen. Modernisering is een inherent proces, bepaalde veranderingen zullen weer andere veranderingen in gang zetten. Modernisering is tevens een systematisch proces, de onderdelen van de samenleving vormen een geheel en zullen ook als een geheel in het moderniseringsproject worden betrokken.(Haute van 2000: 2-3) In de jaren '60 kwam eerst kritiek op de moderiseringsleer vanuit de school van de “dependency theory”. Vooruitgang en ontwikkeling in de derde wereld bleef namelijk achter op de westerse wereld. De dependency theory gaat er vanuit dat de derde wereld te afhankelijk is van het rijke geïndustrialiseerde westen. De ontwikkeling en vooruitgang in het westen gaat 7
ten koste van de ontwikkeling in de derde wereld volgens deze dependency theory. Dit komt voort uit de verdeling van arbeid in de wereld die gunstig is voor het westen en nadeling voor derde wereldlanden. Door een gunstige positie in de wereldmarkt, tevens door de arbeidsverdeling, kunnen westerse landen hun producten en diensten voor meer geld op de markt brengen dan traditionele derde wereldlanden. Het dualisme tussen traditie en moderniteit wordt door de dependency theory vervangen door respectievelijk periferie en kern. De ontwikkeling van de derde wereld, veelal periferie, wordt niet beter verwezenlijkt door verdere integratie in het westerse kapitalistische vrije marktsysteem waarin periferielanden een afhankelijke en minder gunstige positie innemen. Periferie landen kunnen zich beter ontkoppelen van dit systeem en een eigen koers uit zetten die meer op eigen belang is gericht zo leert de depedency theory (So. 1990: 283) In de jaren '70 is dan de WST geboren, als reactie op de moderniseringsleer maar ook als reactie op de dependency theory. De WST zet zich af tegen de moderniseringleer, om dezelfde redenen als de dependecy theory, maar verschilt toch op een aantal vlakken ook van die dependency theory. De dependency theory heeft namelijk moeite een aantal economische verschijnselen in de wereld te verklaren. Zo heeft de dependency theory geen antwoord op de economische groei in Oost-Azië, van de zogenoemde Newly Industrialized Countries (NIC's). Met kan namelijk bezwaar maken tegen het gegeven dat die NIC landen weliswaar eerst periferie waren (waarvan sommige nu semi-periferie) maar met hun groei toch de suprematie van de VS aantasten (in die regio). Later is de groei van sommige NIC's weer sterk gestagneerd tijdens de “Emerging Market Crises”, ook doordat de Amerikaanse economie stagneerde na 2001 waarvan de NIC landen sterk afhankelijk zijn (Ciaccio 2003:20). Een ander verschijnsel, de stagnatie van de socialistische landen, wordt ook niet verklaard door de dependecy theory evenals de economische crises in de jaren '70 in de VS. Het vertrouwen in de Dollar wat weg erodeert, het verdwijnen van de goudstandaard als gevolg en de VS die significant marktaandeel verliezen aan economische grootmachten zoals Japan en recentelijker China (Schwartz 2000: 199, 203). De tegenstelling kern en periferie lijkt toch niet zo statisch en zwart wit te zijn als beschreven in de dependency theory. De WST komt dan ook met een nieuwe driedeling namelijk: kern, semi-periferie en periferie waarbij de normering verfijnder is en waarbij ook verschuivingen mogelijk zijn. Vanuit het structure-agent perspectief zouden agenten nieuwe machtsposities kunnen verkrijgen. De WST beschrijft de ruimtelijke structuur van het wereldsysteem meer als dynamisch in tegenstelling tot de dependency theory. Niet alleen kunnen actoren, of agenten binnen het structure-agent vraagstuk, hun positie veranderen, ook de economische cyclus of economische conjunctuur
8
kan verschillende consequenties hebben voor verschillende regio's en landen binnen het wereldsysteem. Omdat er bij dit onderzoek rekening wordt gehouden met verschuivingen van machtsposities, vooral betreffende ruilhandel, binnen het wereldsysteem door invloed van klimaatverandering en gerelateerd beleid, verschuivingen van periferie naar semi-periferie en van semi-periferie naar kern en andersom, is ook gekozen voor de WST in plaats van de dependency theory of de moderiseringsschool. Mogelijke verschuivingen die plaats kunnen vinden binnen het wereldsysteem en die in dit onderzoek behandeld zullen worden zijn periferielanden die semi-periferie worden omdat ze steeds meer geavanceerde duurzame goederen produceren, zoals China, maar ook periferielanden zoals Brazilië en Indonesië die steeds meer kapitaal aantrekken vanwege hun rijkdom aan bossen als zijnde CO2-opslag ”faciliteiten”. Ook de handel in emissierechten, die voor mindervervuilende periferielanden mogelijkheden kunnen bieden in het wereldsysteem, zal besproken worden. De opkomst van landen als China en Brazilië, onderdeel van de BRIC landen2 (respectievelijk Brazilië, Rusland, India, China), is ook een interessant fenomeen binnen het WST kader. Het gegeven dat de EU recentelijk voor zijn Europese noodfonds (om o.a de Euro te redden) kijkt naar landen als Brazilië en China voor financiële hulp is een indicator hiervan (Reuters 2011). Eventuele verschuivingen binnen het WST kader ten gunste van BRIC landen als China en Brazilië zullen dan ook onderzocht worden in dit onderzoek, maar dan wel in de context van klimaatverandering en klimaatonderhandelingen. Ontwikkelingen zoals de schuldencrises in de EU en de VS, als zijnde relatieve kerngebieden, zijn dan ook autonoom in relatie tot dit onderzoek. Wel kan het voorkomen dat BRIC landen door hun nieuwe machtspositie binnen het WST kader, vanwege financiële en monetaire ontwikkelingen, op een andere manier kunnen participeren aan nieuwe klimaatonderhandelingen. De eenheid van analyse is bij de WST dus ook het wereldsysteem en minder de natiestaat zoals bij de dependency theory. (Say 1996:145) (Terlouw 1992:145,194,195) 1.3
WST en de werking van markten
De WST beschrijft de wereldeconomische structuur, het wereldsysteem, als een 2 Er wordt ook wel gesproken van BRICS landen waarbij de S voor South Africa staat, in de praktijk zijn Zuid-Afrika en India niet echt internationale machten van betekenis, slechts op lokaal niveau doen zij ertoe. Rusland blijft ook periferie doordat het grotendeels afhankelijk is van zijn natuurlijke hulpbronnen (Kwa 2011:Persoonlijke mening)
9
kapitalistische wereldeconomie. De wereld wordt weergegeven als een economische zone met een duidelijke arbeidsverdeling, deze verdeling is de unieke eigenschap die het systeem en de structuur verenigen. Tevens is het niet gebonden door één politieke structuur, maar door verschillend politieke bestellen, verschillende culturen en verschillende talen (Wallerstein 2004:23). In de WST bepaalt de participatie van landen in de wereldeconomie de binnenlandse klassenstructuren, de structuur van de exportproductie, en uiteindelijk de macht van de overheid. Vanwege het type exportproduct en de groeiende wereldeconomie, zijn binnenlandse structuren, overheden, gebieden, en gebieden binnen staten ingedeeld in kern, periferie, en semi-periferie (Schwarz 2000:45). De kerngebieden produceren en exporteren waardevolle goederen, gemaakt door geschoolde arbeiders met relatief hoge lonen. De periferie is het tegenovergestelde: het produceert en exporteert goederen met een lage waarde, vaak ruwe materialen (natuurlijke hulpbronnen), verwerkt door laag of onopgeleide arbeiders met relatief lage lonen. De periferie verruilen hun goederen met de kerngebieden, waarbij de kerngebieden het meeste voordeel hebben. “De arbeiders in de periferie moeten meer werkuren met de kerngebieden uitwisselen om goederen te kopen die een bepaald aantal uren hoge lonen werk representeren” (Schwarz 2000:46). De semi-periferie zit er tussenin; hun handel met de kerngebieden is oneerlijk verdeeld, maar de semi-periferie buit om zijn beurt de periferie uit en verruilt goederen met een hogere waarde en minder werkuren met de periferie (Schwarz 2000:46)(Terlouw 1992:145). Omdat landen in de periferie en de kern op verschillende ontwikkelingsniveaus zitten en verschillende mogelijkheden hebben (mogelijkheid tot exporteren of om te gaan met klimaatverandering), zullen in dit onderzoek de landen die geïndustrialiseerd zijn en een grote diensten sector hebben onder de noemer geïndustrialiseerd vallen, de landen die zich vooral nog in een agrarische fase van ontwikkeling bevinden vallen onder de noemer ontwikkelingsland. Voor specifieke handelsrelaties en handelspatronen tussen landen, bepaald door de productie- en exportprocessen, worden in dit onderzoek de eigenschappen van de WST
10
gebruikt, te weten kern en periferie. Men zou kunnen stellen dat de eigenschappen van de WST ook gerelateerd zijn aan de ontwikkeling, de productie en de export van nieuwe energiebronnen en nieuwe duurzame goederen zoals elektrische auto’s, spaarlampen, zonnepanelen, biologisch voedsel, etc. Deze duurzame goederen introduceren ook weer onderhandelingen over de liberalisering van deze producten. Duurzame goederen betreffen ook publieke goederen zoals schone lucht, schoon water, schilderachtige stadjes, etc. Deze publieke duurzame goederen introduceren weer de onderhandelingen over handel in emissierechten met betrekking tot schone lucht en het broeikaseffect (Sugathan 2010) 3. Belangrijk in de WST is dat het systeem prioriteit geeft aan de eindeloze ophoping van kapitaal. Het overschot van kapitaal, meestal gegenereerd in kerngebieden, wordt gebruikt om in kapitaal te investeren zodat nog meer kapitaal kan worden opgebouwd. Omdat de kapitalistische structuur deze ophoping nodig heeft, is het aannemelijk dat een grote markt nodig is en bij voorkeur een wereldeconomie met meerdere markten voor verschillende goederen (Wallerstein 2004: 24). Klimaatverandering en de handel in nieuwe duurzame goederen zijn de twee grootste oorzaken waarom producenten in de kerngebieden nieuwe markten (van duurzame goederen) openen en de liberalisatie van deze markten ondersteunen. De positie in de markten van duurzame goederen, zijnde een kern- of periferie producent, hangt af van de winstgevendheid van hun product wat gerelateerd is aan de concurrentiepositie. De WST verklaart de winstgevendheid in een markt als volgt: “De markt is een concrete lokale structuur waarin individuen of bedrijven goederen kopen en verkopen, en een virtuele instelling over de ruimte waar dezelfde soort uitwisseling plaatsvindt. Hoe groot en uitgebreid een virtuele markt is, hangt af van de realistische 3 duurzame goederen: TL-lampen, elektrische auto’s, brandstofcellen, waterkrachtcentrales, windmolens, windturbines, vacuümpompen, warmtepompen, afvalwarmte boilers, katalysatoren, snelweg afscherming, zonnepanelen. Voor een uitgebreide lijst van duurzame goederen, zie Bijlage.
11
alternatieven die kopers en verkopers hebben op een gegeven moment. In principe bestaat de virtuele markt in een kapitalistische wereldeconomie als een geheel” (Wallerstein 2004: 25). De markt functioneert nooit volledig en vrij, en producenten binnen deze markten hebben geen interesse in een volledig vrije markt om zo de winstgevendheid van hun producten te behouden (Wallerstein 2004: 25). Volgens Wallerstein zou een vrije markt, als deze zou bestaan, eindeloze ophoping onmogelijk maken. De producenten in deze markten verkiezen een gedeeltelijk vrije markt. Als er een vrije markt was met veel kopers en veel verkopers met volledig transparantie van informatie over kosten en productie, zou het voor de kopers mogelijk zijn om over de prijzen te onderhandelen tot een punt waar de verkopers slechts marginale winst zouden maken, wat hun onderneming nutteloos maakt (Wallerstein 2004: 25,26). Volgens Wallerstein wil een producent zo veel mogelijk winst maken. De perfecte positie voor zulke hoge winst in een markt is een monopolie met weinig transparantie over de kosten en de productie. Met een monopolie kan de producent een grote marge creëren tussen de productie kosten en de verkoopprijs, wat leidt tot hoge winst. (Wallerstein 2004: 25,26). Monopolies zijn tamelijk zeldzaam, en áls ze voorkomen, grijpen markt “waakhonden” en zelfregulerende organen in, waarbij de producenten vaak worden bestraft met hoge boetes. Een voorbeeld was de zaak van de Europese Commissie tegen Microsoft (NRC 2007). Quasi-monopolies, oligopolies of kartels komen vaker voor; de producenten gaan akkoord met een bepaalde maximum prijs. In dit onderzoek worden de typologieën van quasimonopolies en concurrentieposities gebruikt om de markten van private en publieke duurzame goederen te analyseren. Producenten hebben de voorkeur voor quasi-monopolies in een markt, die marktposities zijn aannemelijk wanneer een overheid bedrijven voorziet van marktregulaties, zoals patenten. Patenten geven een producent een voorsprong op hun concurrenten en geeft een monopolie over een bepaalde periode. Deze producenten verkrijgen een bepaald expliciet recht om een product te verkopen, omdat ze kosten hebben gemaakt om het product uit te vinden en te
12
ontwikkelen. Dit is de reden waarom nieuwe (waardevolle) producten vaak duur zijn voor consumenten. Wanneer een producent zijn patent verliest of zelfs het quasi-monopolie na verloop van tijd, kunnen ze hun kapitaal verplaatsen naar nieuwe “toonaangevende producten”(leading products), waarmee ze een nieuw (quasi) monopolie kunnen creëren. Volgens Wallerstein komen quasi-monopolie producten met een sterke marktpositie van kernlanden en komen “minder competitieve” of minder winstgevende producten van landen uit de periferie (Wallerstein 2004: 26-27). Vanuit het perspectief van een producent is de voorkeurssituatie een grote markt met veel consumenten, waarin de producent de enige grote speler in de markt is, waarmee een (quasi) monopolie wordt gecreëerd. In een wereldeconomie willen deze producenten een nog niet ontdekte markt aanboren, waarmee meer afzetgebieden worden gecreëerd om monopolies te vergaren voor toonaangevende producten. In de praktijk komen de meeste waardevolle producten, die schaars zijn in de markten, van kernlanden vanwege de winstgevendheid gebaseerd op hun concurrentie positie. Producten met een lagere waarde en ruwe materialen komen meer voor en komen van de landen van de periferie. En omdat deze exportproducten er normaliter in overvloed zijn, zijn ze minder winstgevend gebaseerd op hun gelimiteerde concurrentie. 1.4
WST en de relatie met klimaatverandering
De marktmechanismen van winstgevendheid, concurrentie en liberalisatie zijn in dit onderzoek gerelateerd aan de ontwikkelingen van nieuwe energiebronnen en nieuwe duurzame goederen zoals elektrische auto’s, spaarlampen, biologisch voedsel, etc. Deze private duurzame goederen luiden onderhandelingen in over de liberalisatie van duurzame goederen tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. Er zijn ook publieke (duurzame) goederen, zoals schone lucht, schoon water, schilderachtige stadjes, etc. Deze publieke goederen luiden onderhandelingen in over de handel in emissierechten met betrekking tot schone lucht en het broeikaseffect (Sugathan 2010). Nieuwe duurzame goederen creëren nieuwe markten. In dit onderzoek worden de relaties tussen kern en periferie in deze markten geanalyseerd.
13
De klimaatveranderingen hebben beleid voortgebracht wat nieuw inzicht kan geven in de handelsrelaties tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen. Het beleid schrijft onder andere voor dat nieuwe duurzame goederen geproduceerd, verhandeld en vooral gebruikt moeten worden om klimaatsadaptatie of klimaatsmitigatie te bewerkstelligen. Naast deze nieuwe handelsrelaties heeft klimaatverandering op zichzelf ook al effect op deze verschillend ontwikkelde landen. Droogtes en overstromingen hebben grote gevolgen voor klimaatgevoelige sectoren zoals de landbouw, dit kan desastreuze gevolgen hebben voor de binnenlandse stabiliteit (hongersnoden) maar ook voor de export van periferielanden. Producten als graan en soja kunnen door kernlanden ook gekocht worden in landen waar geen droogtes of overstromingen hebben plaatsgevonden, andersom kunnen kernlanden met minder klimaatgevoelige industrieën nog steeds hun hooggekwalificeerde producten afzetten waar minder aanbieders voor zijn. Deze onderwerpen hebben dan ook tot de volgende vraagstelling geleid die in de volgende hoofdstukken beantwoord zal worden. Onderzoeksvraag. Hoe zullen klimaatveranderingen en gerelateerd beleid de internationale relaties tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen beïnvloeden? Met het beantwoorden van de vraagstelling zal ook meer informatie beschikbaar komen om de verwachtingen te begrijpen en te analyseren.
Verwachtingen De machtsverhoudingen betreffende ruilhandel tussen de kern en de periferie, zoals beschreven in de Wereld systeem theorie, zullen onder druk komen te staan door klimaatveranderingproblemen. In het volgende hoofdstuk zal eerst klimaatverandering worden behandeld met het directe effect op ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen. Ook zal behandeld worden hoe klimaatverandering effect heeft op klimaatgevoelige bedrijfssectoren (zoals de mislukte oogsten ) en wat de consequenties daarvan zijn voor de handelsrelatie tussen kern en periferie binnen het raamwerk van de WST.
14
Hoofdstuk 2 klimaatverandering en ontwikkeling 2.1
Introductie
2.2
Economische
afhankelijkheid
en
aanpassing
aan
klimaatverandering 2.3
Economische groei en de druk op het milieu
2.4
Overzicht
15
Onderzoeksvraag [5] IndustrieelOntwikkelings
Handel in Publieke Duurzame Goederen Emissie handel [3]
Klimaatverandering [2]
Onderzoeksvraag [5] IndustrieelOntwikkelings
Verwachtingen[5] Kern- Periferie
Handel in Private Duurzame Goederen [4]
Klimaatbeleid 3/4]
Verwachtingen[5] Kern- Periferie 16
2.1
Introductie
"'klimaatverandering’ betekent een verandering van het klimaat dat direct of indirect kan worden toegeschreven aan menselijke activiteit die de samenstelling van de atmosfeer verandert, en die naast natuurlijke klimaatveranderingen worden waargenomen gedurende vergelijkbare perioden.”
United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) Article 1
Dit hoofdstuk behandelt de problemen die te maken hebben met klimaatverandering. De invloed van de klimaatverandering op ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen wordt uitgelegd. Hoe passen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen zich aan en hoe perken ze de klimaatverandering in?4. Dit hoofdstuk bespreekt eveneens hoe economische groei en ontwikkeling een belasting op het milieu legt, wat een dilemma creëert, aangezien economische groei ontwikkeling in de hand werkt en tegelijkertijd druk op het milieu en de natuurlijke hulpbronnen legt. Dit dilemma heeft een effect op de relaties tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen en, gebaseerd op productie en export processen, op de kern en de periferie.
2.2
Economische afhankelijkheid en aanpassing aan klimaatverandering
Economische afhankelijkheid en aanpassing aan klimaatverandering wordt geformuleerd in de volgende woorden:
4Klimaataanpassingen zijn acties Klimaatsaanpassingen zijn acties om aan te passen aan de veranderingen in het klimaat en tegelijkertijd de gevolgen van de opwarming van de aarde tolereren. Klimaatsverbeteringen zijn acties om de mogelijke effecten van de opwarming van de aarde en klimaatverandering tegen te gaan (IPCC Fourth Assessment report). Omdat klimaatverbeteringen het beleid voor acties voor een meer wenselijke oplossing sturen, wordt dit beleid en de gerelateerde onderhandelingen uitgelegd in de volgende hoofdstukken.
17
“De aanpassingscapaciteit van diegenen die beïnvloed worden door klimaatverandering hangt uiteindelijk af van hun toegang tot economische, ecologische, sociale en menselijke middelen, inclusief de institutionele structuren, besluitvormingsprocessen, informatie en het publieke bewustzijn. Hierdoor kunnen ontwikkelingsprojecten de aanpassingscapaciteit van samenlevingen verbeteren of belemmeren” (Huq et al. 2006:14). Deze sectie bespreekt de afhankelijkheid van landen van klimaat gevoelige sectoren en hoe ze zich kunnen aanpassen aan de klimaatveranderingen. Dit is belangrijk, omdat de gevoeligheid en de kwetsbaarheid van landen afhangt van hun belangrijkste productie sectoren: landbouw, industrie en diensten. Industrialisatie, economische groei en ontwikkeling staan op een verschillend niveau in kern en periferie. Het is aannemelijk dat geavanceerde kernlanden met hogere lonen, banen van een hogere opleiding, en producten meer potentieel hebben om tijd en geld te investeren in ecologische,
sociale
en
menselijke
middelen,
inclusief
institutionele
structuren,
besluitvormingsprocessen, informatie, en publieke bewustzijn. Hoewel Huq et. al (2001:5) veel verschillende factoren noemen voor economische afhankelijkheid wordt in dit onderzoek gefocust op de economische afhankelijkheid van klimaatgevoelige sectoren en aanpassingen gebaseerd op economische en technologische veerkracht. De volgende paragrafen gaan in op de verschillende effecten van klimaatproblemen op geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. Verder zal worden besproken hoe deze landen hiermee om kunnen gaan. In sommige gevallen kunnen specifieke gebieden baat hebben bij klimaatveranderingen, bijvoorbeeld droge gebieden kunnen profiteren van een toenemende aanwezigheid van water. Maar over het algemeen, en volgens de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en de Organization for Economic Cooperation and Development (OECD), zullen ontwikkelingslanden vooral lijden onder negatieve klimaatveranderingen, omdat de meeste ontwikkelingslanden economisch afhankelijk zijn van klimaatgevoelige sectoren, zoals vooral landbouw, maar ook visserij en bosbouw. Het is begrijpelijk dat deze landen minder afhankelijk willen zijn van landbouw, en in plaats daarvan zich willen ontwikkelen richting de industrie sector en de diensten sector. Het
18
dilemma voor deze groei en ontwikkeling is dat de (zware) industrie ook deel uitmaakt van de oorzaak van Green House Gas (GHG) emissie. Huidige ontwikkelingslanden kunnen worden beperkt in hun ontwikkeling, zoals de geïndustrialiseerde landen dit in het verleden hebben volbracht, vanwege de nieuwe klimaatonderhandelingen. Dit is belangrijk voor dit onderzoek omdat
klimaatverandering
en
gerelateerd
beleid
de
internationale
relaties
tussen
ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen kan beïnvloeden (McCarthy et al. 2001:5). De landen met weinig kapitaal en middelen hebben meer kans om last te krijgen van klimaatveranderingen omdat ze financiële veerkracht missen; dit zijn dan met name de minst ontwikkelde landen in de tropische en subtropische gebieden. Behalve overstromingen en droogtes zijn deze gebieden zeer kwetsbaar voor tropische stormen met verwoestende gevolgen op de kustgebieden. De IPCC heeft de klimaatverandering geanalyseerd, gebaseerd op de kwetsbaarheid en de aanpassingscapaciteit, zoals figuur 2.1 weergeeft. Figuur 2.1 Analyse van klimaatverandering: Kwetsbaarheid en Aanpassingscapaciteit
19
20
( IPCC 2001) Dit IPCC document stelt dat de BBP-niveaus in Afrika over het algemeen laag zijn. Omdat hun financiële aanpassingscapaciteit laag is hebben Afrikaanse landen niet de financiële middelen om te reageren op natuurrampen. Bijkomend is er een laag opleidingsniveau, een tekort op veilig drinkwater, analfabetisme, en een oneerlijke verdeling van land voor productie en consumptie. Individuele strategieën voor het omgaan met woestijnvorming vereisen al veel inspanning, wat leidt tot nog meer armoede. In Afrika wonen de meeste mensen binnen 100 kilometer van de kust, waardoor een overstroming een directe bedreiging kan betekenen voor miljoenen Afrikanen. De hoge mate van afhankelijkheid van landbouw, wat een klimaatgevoelige sector is, en de lage capaciteit om zich aan te passen vanwege lage ontwikkeling (wat blijkt uit de lage BBP niveaus), maakt Afrika erg kwetsbaar voor klimaatverandering en verzwakt de productie- en exportpositie van de landbouw binnen de positie van het WST kader.
21
In Latijns Amerika worden meer ontwikkelingen waargenomen met betrekking tot toegang tot veilig
drinkwater,
levensverwachting
en
alfabetisme
onder
volwassenen.
Echter,
ongelijkheden in inkomens, kindersterfte en lage inschrijving in middelbare scholen dragen bij aan een lagere aanpassingscapaciteit dan die in de kerngebieden. Deze mensen werken nog steeds in klimaatgevoelige sectoren, zoals landbouw en visserij en zijn nog steeds kwetsbaar voor klimaatverandering, hoewel hun aanpassingscapaciteit groter is dan die in Afrika. Nieuwe markten, zoals in Brazilië en Chili, hebben zich meer en meer ontwikkeld richting een semi-periferie status in vergelijking met de meeste Afrikaanse landen. In Azië verschilt de aanpassingscapaciteit tussen landen, die afhangt van sociale, economische en institutionele middelen. Hun capaciteit om zich aan te passen groeit onder andere door een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor tsunami’s. Deze capaciteit om sneller te reageren verschilt, omdat er nog steeds verschillen zijn tussen landen met betrekking tot inkomen, productie- en consumptiemiddelen, verschillen in zwakke en sterke instituties en technologische prestaties (McCarthy et al. 2001:3-4). De kleine eilanden in de Grote Oceaan die bedreigd worden door het stijgen van de zeespiegel zijn erg kwetsbaar en hebben minder mogelijkheden om zich aan te passen. Zee barrières en beschermingswerken zijn te duur in relatie tot hun BBP en de grootte van de populatie (McCarthy et al. 2001: 3-4). In geïndustrialiseerde landen is de afhankelijkheid van klimaatsgevoelige sectoren zoals landbouw veel lager. In de Europese Unie (EU) is de proportionele bijdrage van landbouw maar 1,9% van het totale BBP, de proportionele bijdrage van de industrie is 25,2%, en de bijdrage van de diensten sector is al 72,8%. In de Verenigde Staten is de proportionele bijdrage van landbouw 1,2% van het BBP, 21,9% in de industrie, en de bijdrage van diensten is 76,9% (CIA World Factbook 2010). Dit laat zien dat deze gebieden verder zijn dan industrialisatie. Hoewel landbouw belangrijk is voor de primaire levensbehoeften, en omdat de binnenlandse markt goed beschermd wordt door de handelstarieven en gemeenschappelijk landbouw beleid (CAP in de EU), zijn leden van de EU en de VS niet zo gevoelig voor de grilligheid van de
22
natuur in deze sector. Bijvoorbeeld, in Nederland en Engeland wordt veel landbouw bedreven in kassen. Belangrijk is dat deze kassen de gewassen beschermen tegen droogten of hevige regen. In perifere gebieden zoals de Sub-Sahara in Afrika zijn projecten met kassen schaars, vanwege het gebrek aan kapitaal, het gebrek aan toegang tot de markt, en het gebrek aan stimuleringsmaatregelen van de overheid. Om deze redenen blijven periferielanden afhankelijk van klimaatgevoelige landbouw (Kinuu 2010). Omdat ontwikkelingslanden meer afhankelijk zijn van klimaatgevoelige sectoren zoals landbouw kunnen overstromingen en droogte een zware impact hebben op de productie en de export van deze landen. Als bijvoorbeeld, soja producenten zoals Brazilië en India getroffen worden door droogtes en ze daardoor hun oogsten mislopen, kan hun productie en export drastisch afnemen. De afbeelding hieronder laat zien dat kernlanden soja kunnen importeren uit andere landen, zoals de VS, Canada, Argentinië, Bolivia of China. Dit geeft de zwakke marktpositie van perifere producenten in het kader van de WST weer. Wat andere sectoren betreft, als kernlanden getroffen worden door droogtes zal hun productie en hun marktpositie in de wereldmarkt in de industrie en de dienstensector niet worden aangetast. Dit komt doordat de kernlanden nog steeds quasi-monopolies hebben, omdat ze nog steeds hoogwaardige producten van hun industrieën naar het buitenland kunnen exporteren (Wallerstein 2004: 25).
Figuur 2.2 Kaart van de 10 landen met de hoogste sojabonen productie
(Brosio, M.G. 2005)
23
Naast de aanpassingscapaciteiten die onmisbaar zijn voor samenlevingen in de kern en de periferie, is mitigatie een meer wenselijke mogelijkheid, omdat mitigatie verdere klimaatverandering niet toestaat maar dit wil terugdraaien. Klimaat onderhandelingen in Kyoto, Kopenhagen en Cancún worden gezien als mitigatie beleid en onderhandelingen. In deze sectie zal ik de hoofdzaken van mitigatie beschrijven, namelijk decarbonisatie en efficiëntie van het energie systeem (Ausubel 1993). Volgens Jesse H. Ausubel is ‘decarbonisatie’ het progressieve verlichten van de hoeveelheid CO2 die gebruikt wordt om een bepaalde hoeveelheid energie te produceren (Ausubel 1993). Vanaf de jaren ’70 waren het vooral de geïndustrialiseerde landen die het gebruik van kernenergie uitbreidden, landen die hun CO2-emissie ook konden terugbrengen. Andere vormen van decarbonisatie zijn zonne-energie en windenergie. Het is aannemelijk dat de productie van geavanceerde producten voor industriële toepassingen zoals zonnepanelen, windturbines en kernreactoren hoogopgeleide arbeidskrachten vereisen. Dit soort arbeid vraagt om een specifieke opleiding en de betrokken arbeidskrachten ontvangen hogere lonen dan bijvoorbeeld de mijnwerkers in de periferie. In relatie tot de WST zijn deze geavanceerde goederen vaak quasi-gemonopoliseerde goederen, en deze goederen komen ook van een paar kernlanden. Dit in tegenstelling tot de meer gebruikelijke goederen en ruwe materialen, zoals kolen, uit landen van de periferie (Wallenstein 2004:26). Zonne-energie en het onderzoek en ontwikkeling hiernaar zijn vooral succesvol in Duitsland en Japan (Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit 2010). Japan ontwikkelt bijvoorbeeld plannen om satellieten te gebruiken om zonne-energie in de ruimte op te vangen en op te slaan (Jaxa 2010). Denemarken is een pionier op het gebied van windenergie. Kernenergie (als vorm van decarbonisatie) aan de andere kant, wordt meer en meer gebruikt in landen van Frankrijk tot Pakistan, een land in de periferie.(Kamp 2002) Het andere aspect van decarbonisatie is de “efficiëntie van het energiesysteem”. Efficiënte en hybride auto’s en spaarlampen zijn producten om op een meer effectieve en efficiëntere manier energie te produceren of te consumeren. De meeste van deze producten, ofwel duurzame goederen, worden gemaakt in kernlanden (Singh 2004:1). De productie van deze producten vereisen hoogopgeleide en gewaardeerde arbeid, die meer voorkomt in de kern.
24
2.3
Economische groei en de druk op het milieu
“De hoofdfactoren die de ontwikkeling en de omgeving beïnvloeden zijn economische groei, urbanisatie, industrialisatie, toename in voertuigen, bevolkingsgroei. Ze hebben allemaal een directe implicatie voor de productie en consumptie van energie. Dit is meer duidelijk in de vroege stadia van groei, wanneer beleidsmakers zich richten op het stimuleren van activiteiten die de groei bevorderen, ongeacht hun gevolgen voor het milieu” (Choudhary et al. 2010:4,5). Het dilemma genoemd in de introductie, over de invloed van ontwikkeling en groei op de omgeving, wordt gekenmerkt in het citaat hierboven. Deze laatste sectie zal ingaan op de macro-economische strategieën volgens David Ricardo and Nicholas Kaldor (aangeduid als Ricardiaanse en Kaldoriaanse strategieën), omdat hun theorieën het (vroege) proces van groei gefaciliteerd door de overheid uitleggen. Deze groei is van vitaal belang voor de ontwikkeling van een economie en kan toch schadelijk zijn voor het milieu. Er heeft een toename van GHG plaatsgevonden in de atmosfeer, vooral in CO2, sinds de eerste industriële revolutie in Engeland en de tweede industriële revolutie op het continent en wereldwijd na de Eerste Wereldoorlog. Kernlanden in Europa, Verenigde Staten, Australië en Japan hadden een vroege economische boost nodig om hun concurrentie bij te houden toen de (tweede) industriële revolutie begon. De Ricardiaanse strategie, zoals uitgelegd door Herman M. Schwartz, is gebaseerd op de export van ruwe materialen (voornamelijk van toepassing op landen in de periferie). Op lange termijn hangt de strategie af van het vermogen van de overheid om de stroom van export naar buiten te organiseren; de strategie hangt af van het vermogen om de economische structuur van de economie te verbinden aan deze export van ruwe materialen met de geschikte infrastructuur. Belangrijk is continuïteit in groei, ontwikkeling en een toename in de output. De tweede strategie is de Kaldoriaanse strategie, gebaseerd op de zogenaamde “Verdoorn effecten”. Dit betekent dat een hogere snelheid van de toenemende output betekend dat een producent meer leert door te doen, en des te meer gespecialiseerd hij wordt in het produceren van specifieke producten. Terwijl een dergelijke producent meer gespecialiseerd raakt in specifieke producten, worden deze producten meer optimaal of “efficiënt” (meer klimaat efficiënt en duurzamer). Deze verhoogde “efficiëntie” en gespecialiseerde producten, ook wel duurzame goederen genoemd, worden 25
gebruikelijk in de kerngebieden geproduceerd (Singh 2004:1). De Kaldoriaanse strategie hangt ook af van een aanvankelijke steun van overheden om hun eigen markten te beschermen en producenten te beschermen van externe concurrentie op de markt. Tijdens deze periode van marktbescherming is het noodzakelijk dat de binnenlandse markt en haar producenten een significante groei tonen richting een bepaald niveau waardoor ze mee kunnen concurreren met producenten in buitenlandse markten (Schwarz 2000:60-61).Het beschermen van de eigen duurzame goederen markten, en verzet tegen te snelle liberalisatie van die markten om eigen producenten te beschermen, zal verder aan bod komen in Hoofdstuk vier. De significante vroege groei, genoemd in de Kaldoriaanse strategie, plaatst dus een belasting op het milieu zoals Choudhary benadrukt in het bovengenoemd citaat. De waargenomen groei tijdens de industriële revoluties zorgden ook voor een snelle toename in de bevolking, verstedelijking, verticale groei, etc. De groei creëert ook een markt voor consumenten, en terwijl de welvaart zich ontwikkelde had groei ook een negatief milieu effect op onze middelen en de toestand van de lucht die we inademen. Dit effect deed zich vooral voor bij de ozonlaag die aangetast werd door Chloorfluorkoolstoffen, en het broeikaseffect veroorzaakt door GHG zoals CO2. Groei leidt daarom in geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden tot problemen in de vorm van een toename van de luchtvervuiling. Dit dilemma van groei en vervuiling is samengevat in het volgende citaat: “Onderhandelingen op wereldniveau zijn gaande om de klimaatverandering aan te pakken, en sommige van de snelgroeiende economieën (snel groeiend energie verbruik) wordt gevraagd om deel te nemen bij het aanpakken van deze problemen door het maken van harde toezeggingen” (Choudhary et al. 2010:4-6). 2.4
Overzicht
Dit hoofdstuk richtte zich op de directe invloed van klimaatverandering op geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. Door middel van het aantonen van de economische afhankelijkheid van klimaatgevoelige sectoren en aanpassingsmogelijkheden, zijn de verschillen uitgelicht tussen de geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden. De ontwikkelingslanden hebben meer moeite om te gaan met klimaatveranderingen, omdat ze 26
meer afhankelijk zijn van klimaatgevoelige sectoren, zoals landbouw, visserij en bosbouw. Verschijnselen van klimaatverandering hebben een negatieve invloed op de output van productie en export in klimaatgevoelige sectoren. Aan de andere kant zijn geïndustrialiseerde landen meer economisch afhankelijk van niet-klimaatgevoelige sectoren zoals de industrie en de diensten sectoren, terwijl de output en de export minder kwetsbaar is voor klimaatverandering. Klimaatproblemen die de klimaatgevoelige sectoren raken beïnvloeden ook de relatie tussen kernlanden en landen in de periferie. Kernlanden kunnen nog steeds gewassen kopen van landen in de periferie die niet aangetast zijn door klimaatproblemen zoals misoogsten. Kernlanden met geïndustrialiseerde industrieën houden de bedrijvigheid van hun productie onafhankelijk van klimaatproblemen. Ook hebben kernlanden betere financiële middelen dan landen in de periferie om om te gaan en daarmee zich aan te passen aan de klimaatverandering. Verderop in het hoofdstuk is mitigatie besproken, en ook in dit onderdeel hebben geïndustrialiseerde landen een financieel en een technologisch voordeel. Geïndustrialiseerde landen hebben meer mogelijkheden om efficiënte industriële apparaten te maken, zoals windmolens, elektrische auto’s, en kernreactoren. Deze apparaten kenmerken de quasigemonopoliseerde, winstgevende goederen die kernlanden exporteren. Ontwikkelingslanden in de periferie willen zich ontwikkelen door middel van dezelfde strategieën als de geïndustrialiseerde landen. De Ricardiaanse en Kaldoriaanse strategieën zijn uitgelegd als belangrijke strategieën voor economische groei: Verdoorn effecten en toenemende output. Deze strategieën creëren ook negatieve milieu-externaliteiten op natuurlijke hulpbronnen en resulteren hierdoor in het dilemma van groei versus de belasting op het milieu, vooral voor de ontwikkelingslanden die die groei nog willen doormaken. Deze ontwikkelingslanden willen ook hun eigen markten, betreffende duurzame goederen, beschermen tegen de sterke concurrentie van periferielanden en proberen te snelle liberalisatie van deze wereldmarkten tegen te gaan; dit onderwerp zal verder besproken worden in hoofdstuk vier. Klimaatverandering en het gerelateerde beleid hebben een sterke invloed op de internationale relaties door het vergroten van het gat tussen de geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden, en kern en periferie binnen het analytische kader van de WST. Al bestaande verschillen in economische groei zijn aangescherpt bij verschillen in financiële en technologische middelen in verhouding tot
27
klimaatsaanpassing (adaptatie) en mitigatie.
28
Hoofdstuk 3 Klimaatbeleid: Handel in Emissierechten 3.1
Introductie
3.2
Afspraken over klimaatbeleid in het verleden
3.3
‘Cap and Trade’ en de marktmechanismen van emissiehandel
3.4
CO2-belasting, een alternatief voor Cap and Trade
3.5
Ontbossing en REDD
3.6
Marktgerichte
en
niet-marktgerichte
benaderingen
voor
de
implementatie van REDD 3.7
Overzicht
29
Onderzoeksvraag [5] IndustrieelOntwikkelings
Handel in Publieke Duurzame Goederen Emissie handel [3]
Klimaatverandering [2]
Onderzoeksvraag [5] IndustrieelOntwikkelings
Verwachtingen[5] Kern- Periferie
Handel in Private Duurzame Goederen [4]
Klimaatbeleid 3/4]
Verwachtingen[5] Kern- Periferie 30
3.1
Introductie
In het vorige hoofdstuk is de impact van klimaatverandering op kernlanden en periferielanden in het kader van de WST besproken. De aanpassingscapaciteit met betrekking tot klimaatverandering van kernlanden en periferielanden, en de economische afhankelijkheid van klimaatgevoelige sectoren kwam aan bod. Ook de economische groei met het gelijktijdige dilemma van ontwikkeling en de belasting op het milieu zijn behandeld. Het dilemma en de belasting op het milieu leidden beiden tot onderhandelingen over klimaatverandering tussen de kern en de periferie; deze zullen in dit hoofdstuk aan bod komen. Mitigatie, de acties en het beleid van kern en periferie om de potentiële effecten van klimaatverandering tegen te gaan, was eveneens geïntroduceerd in het vorige hoofdstuk als een belangrijk aspect van de klimaatonderhandelingen. Deze mitigatie acties en beleid zijn geanalyseerd als alternatieve strategieën om energie, evenals duurzame goederen, op een meer efficiënte manier te produceren en te consumeren. Zoals genoemd in hoofdstuk één, kunnen duurzame goederen ingedeeld worden in publieke en private goederen. Dit hoofdstuk zal de publieke duurzame goederen zoals schone lucht behandelen. Publieke duurzame goederen luiden klimaatonderhandelingen in over de handel in emissierechten gerelateerd aan de kwaliteit en de opbouw van de atmosfeer (schone lucht) en het broeikaseffect. Dit hoofdstuk gaat in op de details en handelspatronen van emissierechten. Emissierechten zijn relevant voor klimaatverandering omdat ze een centraal leerstuk omvatten in mitigatie: de afname van verontreinigende stoffen. De handel in deze rechten is relevant omdat het handelspatronen weergeeft en daarmee de relaties tussen de kern en de periferie in het WST kader. Deze klimaatonderhandelingen worden aangeduid met de blauwe pijl in het schema. Als zodanig wijzen ze naar de praktijken van de emissiehandel. Ten eerste zullen de klimaatprotocollen waarin deze onderhandelingen worden besproken worden behandeld, waarvan sommigen juridisch bindend zijn en daardoor dus afdwingbaar zijn voor de deelnemende partijen, andere protocollen zijn dat weer niet. Verder wordt de impact van deze onderhandelingen op de relatie tussen kern en periferie besproken. De
31
“flexibiliteitmechanismen” van de protocollen, die de mechanismen van emissiehandel uitleggen en de afdwingbare limiet op emissie aangeven, bekend als cap and trade5 worden verder besproken, gevolgd door het onderwerp CO2-belasting, wat ook ingevoerd is om de emissie te limiteren. Vervolgens wordt het programma bekend als “Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation” (REDD) besproken, hierbij komen ook zogenaamde CO2-rechten ter sprake. Dit programma is ook relevant voor emissiehandel met betrekking tot emissiereductie (UN-REDD 2010). Deze emissiehandel wordt aangeduid met de groene pijlen in het schema, die de invloed van emissiehandel praktijken op de relatie tussen geïndustrialiseerde -en ontwikkelingslanden met betrekking tot ontwikkeling weergeeft. De groene pijl geeft ook aan wat de invloed van emissiehandel praktijken is op de relaties tussen de kern en de periferie met betrekking tot de verwachtingen en verschillen in productie en exportprocessen. Het laatste deel van het hoofdstuk betreft de onderzoeksvraag en de verwachtingen. 3.2
Afspraken over klimaatbeleid in het verleden
Deze paragraaf behandelt de verschillende internationale afspraken die gemaakt zijn door alle partijen met betrekking tot klimaatonderhandelingen, beginnend bij de WTO Marrakech overeenkomst in 1994 over tarieven en handel. De Wereld Handels Organisatie (WHO) werd opgericht in 1994 om de plaats in te nemen van de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT). Tijdens de laatste ronden van de onderhandelingen, bekend als de ronde van Uruguay, werd de overeenkomst die de WHO oprichtte getekend in de stad Marrakech. De WHO was opgericht, omdat de naoorlogse wensen voor de binnenlandse werkgelegenheid en macro-economische stabiliteit onder druk kwamen te staan door de wens van de VS om markten zoals landbouw en diensten sectoren te openen. De VS wilden dit omdat ze een sterke marktpositie hadden in deze sectoren. Deze druk leidde uiteindelijk tot de WHO. Het was voor de VS noodzakelijk om deze markten te openen omdat ze hun marktaandeel kwijtraakten aan andere geïndustrialiseerde landen zoals Japan en Duitsland in de consumptiegoederen markt (Schwarz 2000:263). De WHO formuleerde in de Marrakech overeenkomst speciale passages over duurzame ontwikkeling, behoud en bescherming van 5Emissiehandel (ofwel cap and trade) is een marktgebaseerde aanpak om de vervuiling te beheren door economische prikkels in emissiehandelsrechten af te geven om een reductie in de emissie van verontreinigende stoffen te bereiken. Dit gebeurt wanneer producenten een limiet of een plafond bereiken in de emissie van verontreinigende stoffen (Stavins 2001:2)
32
het milieu. In 1994 werden deze onderdelen erkend als deel van de “fundamentele doelen” van de WHO (WHO 2010). Net als bij de rondes van Uruguay in de GATT begon de WHO met de ronden van Doha in 2001. Tijdens het begin van de ronden van Doha, creëerde de WHO een Comité on Environmental Goods (CTE). Dit comité was verantwoordelijk voor de onderhandelingen met betrekking tot “duurzame goederen”(WHO 2010).6 In 1997 werd er een top gehouden in Kyoto door de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCC) om een protocol te ontwikkelen gericht op het bestrijden van de klimaatverandering. Het doel van deze internationale bijeenkomst was om het volgende te bereiken: “stabilisatie van broeikasgas concentraties in de atmosfeer op een niveau dat gevaarlijke antropogene verstoring met het klimaatsysteem voorkomt” (UNFCC 2010). In juli 2010 tekenden en bekrachtigden 191 landen dit verdrag, wat justitieel bindend werd nadat Rusland het in 2004 tekende (BBC 2005). In dit protocol worden de zogenaamde “flexibiliteitmechanismen” genoemd. De UNFCC beschreef deze mechanismen als het aanzetten van “partijen om emissiereducties te bereiken of om CO2 uit de atmosfeer te verwijderen op een kostenefficiënte manier in andere landen. Terwijl de kosten van het inperken van emissies van gebied tot gebied verschilt, is het voordeel voor de atmosfeer in principe gelijk, waar de actie ook wordt gedaan” (UNFCC 2010). Een belangrijk aspect van deze mechanismen is daarom de mogelijkheid om mee te doen aan emissiehandel. Emissiehandel verwijst naar een systeem waarin producenten bepaalde vervuilingsrechten of emissierechten hebben, een recht om een bepaald volume van verontreinigde stoffen uit te stoten (UNFCC 2010). Wanneer een producent zijn uitstoot verhoogt, moet het rechten kopen van een andere producent, die erin slaagt zijn vervuiling terug te brengen en hierdoor in staat wordt gesteld rechten te verkopen die niet worden “gebruikt”. Het idee hierachter is dat, globaal gezien, vervuilingproblemen aangepakt kunnen worden in specifieke gebieden tegen de laagste kosten. In sommige gevallen kunnen producenten hun emissie verlagen, maar met de hoge kosten die ze maken kan het uiteindelijke resultaat van de emissiereductie marginaal zijn, waardoor het beter is om de 6 Dit heeft betrekking op de private duurzame goederen, genoemd in hoofdstuk 1
33
emissie te verlagen in gebieden waar de kosten marginaal zijn (Stavins 2001:4). Dit onderdeel is relevant voor dit onderzoek omdat handelspatronen (ruilhandel) en winstgevendheid van emissierechten relevante WST aspecten zijn voor de kern en de periferie. De UNFCC top in Kopenhagen in 2009 was, in tegenstelling tot het Kyoto protocol, niet justitieel
bindend
en
daardoor
niet
afdwingbaar,
waardoor
de
afspraken
en
de
verantwoordelijkheden op dit gebied minder geloofwaardig werden7. Er waren geen overeenkomsten over solide doelen en er werden geen relevante afspraken gemaakt. Er waren geen afspraken over hoeveel betaald moest worden aan ontwikkelingslanden, en door wie. Er waren geen overeenkomsten over de emissiereducties. Hoewel, als positief punt, de VS en China deelnamen aan de de top en werd de relevantie van bossen voor de opslag van CO2
erkend.
Verder,
hoewel
niet
bindend,
werden
er
afspraken
gemaakt
om
ontwikkelingslanden er aan te herinneren dat ze 30 miljard dollar aan klimaatsteun zouden krijgen in de periode 2010-2012, en in 2020 100 miljard per jaar. Deze afspraak is interessant voor de onderzoeksvraag door het illustreren van het verschil in ontwikkeling tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen met betrekking tot klimaatproblemen. In zijn geheel was de heersende mening van de media dat de top een mislukking was (Natuur en Milieu 2009). Op voorhand waren de verwachtingen voor de laatste UNFCC klimaat top in Cancún in 2010 laag8. Afspraken en toezeggingen over de hoeveelheid geld (groene fondsen) ten behoeve van ontwikkelingslanden moesten gemaakt worden en het leek dat de toezeggingen die gemaakt waren in Kopenhagen niet duidelijk genoeg waren. Afspraken waren nodig om de impasse tussen China en de VS over emissiereductie en de gerelateerde kosten te doorbreken. Belangrijke zaken die behandeld moesten worden waren ook ontbossing en de distributie van rechten voor landen die ontbossing tegengaan (Regalado 2010). De distributie en handel van deze zogenaamde “CO2-rechten” geven de handelspatronen van de (publieke) duurzame goederen in het kader van de WST aan. De CO2-rechten zijn vergelijkbaar met de 7 De top was de 15e Conferentie van de deelnemende Partijen (COP) aan de UNFCC en de 5e Bijeenkomst van de deelnemende Partijen (MOP) aan het Kyoto Protocol (IISD 2011) 8 De top was de 16e Conferentie van de deelnemende Partijen (COP) aan de UNFCC en de 6e Bijeenkomst van de deelnemende Partijen (MOP) aan het Kyoto Protocol (IISD 2011)
34
emissierechten van cap and trade en gaan over emissiehandel, en hebben ook invloed op de prijs van emissierechten in het algemeen, afhankelijk van de hoeveelheid en de levering van de rechten (Livengood & Dixon 2009:17). Dit zal ook worden besproken in de volgende paragraaf. Eerst zal het fenomeen van emissiehandel aangekaart worden om het onderwerp van publieke duurzame goederen verder te bespreken. 3.3
Cap and Trade en de marktmechanismen van emissiehandel
Dit specifieke onderdeel van klimaatonderhandelingen wordt behandeld omdat het de handelspatronen blootlegt, en meer specifiek, de stroom van kapitaal tussen de kern en de periferie. Volgens de geschriften van Wallerstein beschrijft de WST handelspatronen gebaseerd op de axiale verdeling van arbeid in de kern en de periferie, bepaald door de winstgevendheid van de productieprocessen (Wallerstein 2004: 25-27). Echter, de handel van emissierechten laat een andere trend zien. Producenten in de kern die meer verontreinigde stoffen uitstoten, moeten rechten kopen om dit te mogen doen. Aan de andere kant kunnen de producenten in de periferie die hun emissies relatief goedkoop kunnen terugbrengen, of lage emissies hebben, deze emissie rechten verkopen. Zo lang de prijzen van de rechten hoog zijn, kunnen de producenten in de periferie lage emissies behouden en (gemakkelijker) geld verdienen, terwijl een hoge prijs de producenten in de kern ook stimuleren hun emissie terug te brengen. Van de industrialisatie9 tot nu toe, volgens Christine Loh, komt de meeste (verontreinigde) emissie van de kernlanden in vergelijking met de landen in de periferie (Loh 2009). In dit opzicht dragen de grote vervuilers in de kern hun kapitaal over aan de periferie, zodat ze zelf meer mogen uitstoten. Hoe de rechten worden verstrekt aan producenten is belangrijk voor het begrijpen van de invloed die emissiehandel heeft op de positie van de kern en de periferie. Deze distributie vindt plaats via “veilingen”, of “grandfathering”10. In de meeste markten11 wordt het systeem 9 Industrialisatie in de zin van: de eerste industrialisatie in Groot-Brittannië in de 18e eeuw en de tweede op het continent en wereldwijde ontwikkeling vooral na de Eerste Wereldoorlog, in de context van dit onderzoek wordt verwezen naar de tweede wereldwijde industrialisatie 10 Emissierechten worden verleend door de ratio van vervuiling in het verleden. Dit heeft vooral voordelen voor de historische “opa’s van de industrie” (Kluitenberg 2000). 11 Als vermeld in het Kyoto protocol wordt de Europese Unie gezien als één land, terwijl in de EU bijvoorbeeld Nederland
35
van “grandfathering” voor emissierechten toegepast. Deze paragraaf zal dieper ingaan op deze twee termen (Kluitenberg, Hamers 2000). Bij “grandfathering” ontvangen de producenten de rechten gratis van hun overheid, gebaseerd op hun vervuilingsverleden van voor-1990 emissie niveaus (Loh 2009). Dit impliceert dat grote geïndustrialiseerde vervuilers van het verleden, en in het vorige industrialisatie tijdperk bevonden de meeste vervuilers zich in de kern, de rechten gratis krijgen. Deze producenten uit de kern zullen hun kosten voor emissiereductie indexeren en doorberekenen naar hun consumenten, zodat ze de emissierechten met winst kunnen verkopen. Nieuwkomers in de mark hebben deze kans op gratis rechten echter gemist en moeten dus betalen voor deze emissierechten. Producenten met een verleden van hoge emissie van vervuilende stoffen worden dus beloond met een significant aantal rechten, terwijl nieuwkomers in de landen in de periferie, landen in transitie en in de semi-periferie moeten betalen voor deze rechten (Kluitenberg 2000). Tijdens de genoemde UNFCC onderhandelingen leggen de ontwikkelingslanden de schuld en belasting van emissiereductie bij de geïndustrialiseerde landen, vanwege hun (geïndustrialiseerd) verleden van vervuiling (Loh 2009). Door te kijken naar de winstgevendheid van productie (en voorziening-) processen is het duidelijk dat de “grandfathers of industry” de producenten zijn die zich in de kernlanden bevinden, en die winst kunnen maken door het verhandelen van deze emissierechten. Producenten kunnen deze rechten verhandelen binnen hun land of binnen de Europese Unie, maar ook met andere landen. De termen kern en periferie kunnen dus ook betrekking hebben op een continent of zelfs op de situatie binnen een land. Er doet zich echter een probleem voor wanneer er (te)veel rechten op de markt zijn. De prijs van de rechten daalt, waardoor het gemakkelijker is voor vervuilers om hun emissie te verhandelen. De prikkel om hun vervuiling te verminderen verlaagt ook omwille van deze prijsverlaging, hierdoor blijven de gevaren van klimaatverandering dus ongewijzigd (Kluitenberg, Hamers 2000). Met betrekking tot de winstgevendheid van hun bedrijf, verkrijgen de producenten met quasi-monopolies in zwaar vervuilende industrieën meer winsten door het verhandelen van deze rechten, terwijl de nieuwkomers op een afstand worden gehouden. Deze discrepantie geeft de oneerlijke handelseigenschappen en haar eigen cap and trade heeft binnen haar grenzen en wordt bewaakt door de Nederlandse Emissie Autoriteit (Nea).
36
ruilhandel weer die worden beschreven in de WST. Rechten zouden gekocht kunnen worden van de periferie die goedkoop hun (perifere) emissie verlagen, maar de meeste oude traditionele bedrijven in de industrieën in de kern zullen een goede handel kunnen bedrijven in het verhandelen van deze emissierechten wanneer deze gratis verkregen zijn, gebaseerd op hun vervuiling in het verleden in het “grandfathering systeem”. Volgens CE Delft, een onafhankelijke denktank over energie problemen in Nederland, hebben energie-intensieve industrieën zoals staal, petrochemie en raffinaderijen extreme winsten gemaakt met emissierechten tot wel 14 miljard Euro tussen 2005 en 2006, door de kosten door te schuiven naar de consumenten (De Bruyn et al. 2010:8). CE Delft stelt ook dat nieuwkomers of “nieuwe verhuizers” in opkomende industrieën in ontwikkelingslanden en perifere gebieden een verzwakte positie hebben, omdat ze kapitaal moeten investeren en ze administratieve kosten hebben aan de emissierechten (De Bruyn et al. 2010:15). Het alternatief voor het verspreiden van emissierechten is om ze te “veilen”. Met het “veilingsysteem” hebben producenten slechts één kans om een bod te doen en daarmee een bepaald aantal rechten kunnen inkopen. Ze hebben hier slechts één kans voor, en als het aantal rechten onvoldoende blijkt te zijn voor de toekomstige ontwikkeling van het bedrijf en daardoor toekomstige vervuiling, moeten de producenten extra kosten maken en is het mogelijk dat ze hun productieprocessen moeten beperken om deze kosten te dekken (Hamers 2000). Zwaar vervuilende producenten moeten grote aantallen rechten kopen in het “veilingsysteem” als ze hun emissieniveau en daarmee het productiviteitsniveau willen behouden (Hamers 2000). In tegenstelling tot het “grandfathering systeem”, kunnen de kosten van het inkopen van emissierechten de winsten bedreigen, en daarmee de positie van traditionele vervuilende producenten op hun markt. Volgens Hamers van de Sociaal Economische Raad (SER) realiseren de zware vervuilers van energie-intensieve industrieën zoals staal, petrochemie en raffinaderijen zich dat met veilingen, in tegenstelling tot het “grandfathering systeem”, de emissie van verontreinigende stoffen duurder is. Dit heeft geleid tot een lobby van de traditionele vervuilende producenten in deze sectoren tegen deze vorm van het veilen van rechten (Hamers 2000). Bijvoorbeeld, in Rusland en Oekraïne (net als in de rest van Europa), was het verlenen van rechten gebaseerd op hun hoge pre-1990 emissie niveaus.
Rusland
en
Oekraïne
hebben
hevige
weerstand
geboden
tegen
het
“veilingsysteem”, omdat ze bij het “grandfathering systeem” kunnen rekenen op grote 37
aantallen verleende rechten gebaseerd op hun hoge emissie tijdens de Sovjet periode die in 1991 ten einde kwam12(Luttikhuis 2010: persoonlijke mening). Om emissiehandel efficiënt te laten werken en de milieudoelen te bereiken is niet alleen het verlenen van rechten relevant, maar ook het hebben van een controle-, boekhouding- en handhavingsysteem. Er is nog steeds geen handhavingsysteem in de markt van de emissiehandel. Het is moeilijk om de emissie vast te stellen en ook om het niet naleven van de afspraken te detecteren en te straffen. Producenten kunnen bewust nalatig handelen (to defect) door misrapportage of door meer uit te stoten dan hun verleende rechten toelaten. Producenten kunnen zelfs hun rechten verkopen en tegelijkertijd hun emissie niveaus gelijk houden of verhogen (Peterson 2003:15). Traditionele vervuilers van kernlanden die hun winstgevende bedrijf willen blijven beheren terwijl ze vervuilende stoffen uitstoten, voelen zich veiliger in een situatie waar ze in gebreke kunnen blijven (to defect) in het emissie marktsysteem wanneer het nakomen reductie ze te veel kost (Pittel & Rübbelke 2010: 20,21). Verderop in dit hoofdstuk wordt de handhaving en naleving van cap and trade in vergelijking met CO2-belastingen behandeld. De afwezigheid van handhaving en naleving van deze twee instrumenten kan inzicht geven in de motieven van de kernlanden en de landen in de periferie over hun voorkeur (in cap and trade of CO2-belasting) (Hamers 2000). In de voorgaande tekst werd opgemerkt dat de oude spelers in de markt, met een geschiedenis van vervuiling, het “grandfathering” systeem verkiezen waarin rechten gratis worden verleend aan het begin van de emissiehandel markt. De traditionele vervuilers van energie-intensieve industrieën hebben een lobby georganiseerd ten gunste van het “grandfathering” systeem en tegen het “veiling” systeem. Nieuwkomers in nieuwe markten, die toetreden tot de markt na het verstrekken van kostenloze emissierechten in het “grandfathering” systeem, moeten betalen voor deze emissierechten. Het idee achter emissiehandel, namelijk dat kernlanden rechten kopen van landen in de periferie omdat deze minder CO2 uitstoten, wat een stroom van kapitaal richting de periferie zou genereren, pakte anders uit in de praktijk. In de praktijk zagen producenten een overschot aan rechten, waardoor de prijzen van de rechten drastisch daalden. De emissie prijs van een ton CO2 12 Tijdens de snelle industrialisatie in de Sovjet-Unie had de zware vervuiling van energie-intensieve industrieën negatieve gevolgen voor het milieu, vooral in Oeral en Siberië (ommen van 2010:22).
38
halveerde in de emissiehandel markt van 30 Euro naar minder dan 15 Euro, wat uiteindelijk resulteerde in een zeepbel van rechten die uit elkaar spatte in 2006 (Livengood & Dixon 2000:17). Hierdoor hadden zwaar vervuilende producenten weinig prikkels om direct in CO2 reductie te “investeren” om zo de milieudoelen te bereiken (Livengood & Dixon 2000:17). De meeste traditionele vervuilers in de energie-intensieve industrieën werken het liefst binnen het “grandfathering” systeem, en willen dat ze beschermd worden door de overheid in handelsonderhandelingen. Producenten kunnen met gratis rechten hun kosten van reductie doorberekenen naar hun klanten. De producenten in de kern, vertegenwoordigd op UNFCC onderhandelingen, zullen door te lobbyen proberen te verzekeren dat de industrieën beschermd zijn en dat de klimaatregelingen13 van de genoemde UNFCC toppen hun industrieën en hun positie in het kader van de WST niet zullen schaden (Yu Bong Lai 2008, Kluitenberg 2000). “Grandfathering” heeft voordelen voor de traditionele vervuilers: ze krijgen grote hoeveelheden gratis rechten en kunnen deze verhandelen in een meer gunstige marktpositie dan wanneer ze rechten moeten kopen op een veiling, wat de ruilhandel binnen het “grandfathering systeem” winstgevend maakt in het kader van de WST. Voor nieuwkomers in de opkomende industrieën in landen in de periferie (hoewel ze net zo vervuilend kunnen zijn als bedrijven in de kern) is het moeilijker en duurder om deze rechten in het “grandfathering systeem” te verkrijgen in vergelijking met kernlanden. In sommige gevallen moeten ze deze rechten kopen van hun tegenhangers in de kern. Terwijl de inzet hoog was en de emissiemarkt in 2006 instortte, was de emissiemarkt in de twee daaropvolgende jaren nog steeds in een testfase. Na 2008 begon de markt van de emissiehandel officieel te werken. Het European Emission Trading System (ETS) zal uiteindelijk gereguleerd worden door de Europese Commissie en vanaf 2013 zal de Europese zone (ETS) een vorm van veiling hebben ingevoerd. Voor andere gebieden zoals Japan en de VS14 zal “grandfathering” het systeem voor emissiehandel blijven (Luttikhuis 2010: persoonlijke mening). De volgende paragraaf richt zich op de CO2-belasting en de verschillen van deze belasting vergeleken met cap and trade in handhaving en naleving.
13 De regeling is een “grandfathering” systeem of een “veiling” systeem. 14 The US have a national market based emission trade program to reduce acid rain and related sulfur dioxide, apart from the regional cap and trade program for North American states.(U.S. Environmental Protection Agency 2011)
39
3.4
CO2-belasting, een alternatief voor Cap and Trade
Een alternatief voor het cap and trade voor het terugbrengen van emissies is de CO2belasting. In tegenstelling tot het gratis verkrijgen van rechten bij cap and trade, zijn de zware vervuilers verplicht de hoogste belastingen te betalen voor CO2-emissie (Yu Bong Lai 2008). De zwaar vervuilende elementen van de industriële sector in de kernlanden zullen waarschijnlijk lobbyen tegen deze belastingen. Jon Hovi en Bjart Holtsmark hebben deze CO2-belastingen bestudeerd en hebben ze vergeleken met cap and trade. Hun vergelijking van de handhaving en naleving van deze twee regelingen is interessant met betrekking tot mogelijke gebreken. “In een cap-and-trade regeling kan nalatigheid in de emissiehandel legitiem worden voor de kopers van emissierechten. Vooral overboeking van rechten van één (of een paar) rechtenexporterende landen kunnen het milieu effect van de regeling volledig ondermijnen. In een belastingregeling, aan de andere kant, kan het niet naleven door een enkel land de nalatigheid door andere landen niet legitiem maken. Hieruit volgt dat een overeenkomst gebaseerd op een geharmoniseerde CO2-belasting altijd een vorm van effect heeft, mits ten minste één land de regels naleeft” Hovi & Holtsmark 2006:1). Volgens het onderzoek van Hovi en Holtsmark zal het systeem van een CO2-belasting een meer diepgaand effect hebben op de strijd met klimaatverandering, en zullen zware vervuilers meer moeite hebben met het ontwijken hiervan. Centrale overheden zullen deze regels eerder handhaven in vergelijking met emissiehandel, omdat hun (belasting) inkomen ervan afhangt. Zoals eerder genoemd verkiezen producenten de “kans” om in gebreke te blijven, en cap and trade geeft ze deze kans in tegenstelling tot CO2-belasting. Hoe interessant CO2-belasting, in vergelijking met cap and trade, mag lijken voor
meer
duurzame
bedrijven,
CO2-belasting
is
niet
gestandaardiseerd
in
de
wereldeconomie. Het hangt af van de samenwerking van overheden aan een verenigd belastingstelsel. In de praktijk zullen sommige overheden hun industrieën beschermen, terwijl anderen dit in mindere mate zullen doen. Japan heeft helemaal geen CO2-belasting, Australië overweegt het en in de EU hebben sommige landen het ingevoerd. Omdat deze belastingsystemen verschillend ingevoerd zijn in verschillende delen van de wereld, en omdat deze belastingsystemen niet met elkaar verweven zijn, is het moeilijk om de implicaties van dit belastingsysteem op de interacties tussen de kern en de periferie te interpreteren. De 40
WST zal niet verder worden uitgelegd omdat het moeilijk is om het toe te passen op het onderwerp CO2-belasting (Hovi & Holtsmark 2006:18). Het volgende gedeelte van het hoofdstuk blijft het onderwerp handelsrechten in emissie behandelen in relatie tot ontbossing. Emissiehandel voor ontbossing kent verschillende patronen tussen de delen van de wereld, met of zonder grote gebieden van (vooral loof-)bomen, in de periferie en minder in de kern. 3.5
Ontbossing en REDD
Omdat de handel in rechten de (handels)relaties tussen de kern en de periferie blootlegt, en de CO2-belasting dit niet doet, zal deze paragraaf dieper ingaan op de handel met betrekking tot ontbossing en “CO2-rechten”. Zoals uitgelegd in relatie tot cap and trade zullen eveneens de middelen om de “CO2-rechten” in te voeren worden besproken. In officiële termen wordt het programma om emissie terug te brengen door ontbossing te ontmoedigen, Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation (REDD) genoemd. Dit onderwerp illustreert een interessante ruilhandel, wat asymmetrisch en in het voordeel van de periferie zou kunnen zijn. Net als cap and trade liggen de wortels van dit handelsonderwerp ook in 1997 in de Japanse stad Kyoto. Sinds het Kyoto protocol wordt een relatief nieuw fenomeen in klimaatonderhandelingen gerelateerd aan CO2 uitstoot, namelijk dat van ontbossing en CO2-opslag. De opslag van CO2 in bomen is relevant voor klimaatverandering omdat deze opslag leidt tot een reductie van CO2 in de atmosfeer. Op de klimaatconferentie van Bali in 2008 werd er speciale aandacht geschonken aan behoud, duurzaam beheer van bossen en de verbetering van CO2 voorraden in ontwikkelingslanden. Deze verbeteringen van REDD staan bekent als REDD+ (Chutz 2010:14). Het onderwerp ontbossing was een van de centrale thema’s op de klimaattop van Cancún, omdat een vijfde van de CO2 uitstoot veroorzaakt wordt door ontbossing (Energieraad 2010). Een nieuw onderdeel van het flexibiliteitmechanisme van emissiehandel is het toestaan van kernlanden om te investeren (en het kopen van “CO2-rechten”) in landen met grote regenwouden. Het verkopen van deze “CO2-rechten” moet de eigenaars van regenwouden weerhouden van het kappen van bomen (Energieraad 2010). De preventie van ontbossing is relevant, omdat sommige landen in de periferie, vooral in Zuid-Amerika, uitgestrekte regenwouden hebben met een belangrijke ecologische rol: de bomen kunnen worden gezien als “geavanceerde apparaten” die CO2 opslaan en omzetten in koolhydraten tijdens fotosynthese, en hiermee de CO2 in de 41
atmosfeer verlagen (UNEP 2010). Om deze bomen te sparen, betalen kernlanden kredieten aan de perifere, en in ruil daarvoor zien de eigenaars af van het kappen van hun bomen. Hierdoor zien landen in de periferie af van hun plannen om hun productie te beginnen en/of continueren van soja of vee (Latijns Amerika), palmolie en houtpulp productie (Zuidoost Azië) en gewassen (Afrika). Overigens speelt het gegeven dat ontbossing en de teelt van het land ook wordt gedaan door buitenlandse multinationale ondernemingen (MNC’s) en kleinschalige boeren (houthakkers). De mensen verantwoordelijk voor ontbossing in deze perifere landen vergaarden hun kapitaal in het verleden door deze boskap. Figuur 3.1 laat zien dat semiperifere landen zoals Brazilië grote (financiële) interesse hebben in deze CO2-rechten als ze afzien van de boskap. De UNFCC heeft een schatting gemaakt van de oorzaken van ontbossing, zie tabel 3.1. Tabel 3.1 UNFCCC Beste Schattingen van de Directe Oorzaken van Tropische Ontbossing. (Naar schatting 129 000 km2 ontbossing per jaar, ruwweg overeenkomend met de oppervlakte van Engeland) Kleinschalige landbouw/verplaatsende gewassenverbouwing 45% Commerciële gewassen 20% Commerciële hout extractie 15% Veeteelt (grootschalig) 10% Brandhout voor eigen gebruik 5% Brandhout en houtskool (verhandeld) 5% Eerste analyse van het mitigatie potentieel in de bosbouw sector (UNFCC 2007)
Fig. 3.1 Wereldwijde plaatsen van CO2opslag Figuur 3.1
42
Wereldwijde CO2-opslag (Sanz 2007) De landen in het groen dragen bij aan, of hebben zelfs een quasi-monopolie op het gebied van CO2-opslag (en conversie) en helpen zo de CO2 in de atmosfeer te verminderen. Het is opmerkelijk dat deze landen normaliter bestempeld worden als ontwikkelingslanden of, vanwege hun structuur van exportproductie, als periferie in het WST kader. Zij worden meer en meer bewust van deze ecologische functie van regenwouden en hun unieke en belangrijke positie in de markt van emissierechten en de voordelen van deze positie. Ontbossing begint een zeer belangrijk onderdeel te worden van klimaatverandering vanwege de functie van CO2-opslag en hierdoor mede de afname van CO2. Het toenemende bewustzijn van deze functie heeft al opmerkelijke resultaten opgeleverd. Volgens Braziliaanse ambtenaren heeft de ontbossing in de Amazone het laagste punt bereikt in 23 jaar (sinds het satelliet volgsysteem begon). Het werd verwacht dat Brazilië deze statistieken wilde gebruiken als onderhandeling tijdens het klimaatoverleg in Cancún. Hoewel de verwachtingen voor de top in Cancún niet hoog waren, was het de bedoeling dat een deal werd gesloten met betrekking tot REDD en de betalingen voor een groen klimaatsfonds dat tevens voor het REDD programma zou worden gebruikt. Volgens de klimaatonderzoeker Regalado was het sluiten van een overeenkomst over REDD een hoofddoel van Brazilië tijdens de onderhandelingen in Cancún, omdat ze miljoenen Dollars aan inkomsten kunnen genereren door ontbossing tegen te gaan in ruil voor kapitaal (Regalado 2010). Of REDD effectief en voordelig is voor de 43
periferie of de kern hangt ook af van de manier van implementatie. In de volgende paragraaf worden twee benaderingen besproken die ter discussie staan in het REDD debat: de marktgerichte en de niet-marktgerichte benaderingen. 3.6
Marktgerichte en niet-marktgerichte benaderingen voor de implementatie
van REDD Zoals eerder uitgelegd is CO2-belasting een niet-marktgerichte benadering omdat het afhangt van de invoering door een centrale overheid, wat in tegenstelling is tot de cap and trade die wel marktgericht is. Zo kan er ook een onderscheid worden gemaakt tussen markgerichte en niet-marktgerichte benaderingen voor REDD. Volgens Maria Sanz (lid van het UNFCC secretariaat), is niet-marktgerichte invoering acceptabel in relatie tot de klimaatdiscussie, maar haar studie over dit onderwerp toont aan dat de financiering hiervoor beperkt zal zijn. Echter, een belangrijk onderdeel van nietmarktgerichte benaderingen is dat de prijzen van bestaande CO2-rechten niet devalueren. In plaats daarvan zouden deze prijzen mogelijk devalueren met marktgerichte benaderingen. Dit is belangrijk voor de huidige houders van CO2rechten (vooral diegenen die zich het verkopen ervan kunnen veroorloven vanwege hun inspanningen om emissie te verminderen), omdat hun financiële activa niet zullen devalueren zolang deze prijzen van rechten niet dalen door een stabiel aanbod van rechten. Dit betreft regenwoud en bos “eigenaren”, maar ook de andere perifere (en kern) actoren die geïnvesteerd hebben in REDD en het verminderen van emissie. Voor zware vervuilers zou een devaluatie van CO2-rechten het gemakkelijker maken om te handelen met klimaatbeleid, omdat emissie goedkoper wordt wat de klimaatmitigatie in het algemeen ondermijnt. Hiervoor is het belangrijk dat het aanbod van CO2-rechten overeenkomt met een goede hoeveelheid aan vraag. Dit moet gerealiseerd worden door flinke toezeggingen van geïndustrialiseerde landen om hun emissie te verlagen. Deze toezeggingen zullen een stabiliserende factor zijn voor de prijzen van CO2-rechten. Al met al is de veranderlijkheid en de beschikbaarheid van
44
het aanbod van REDD rechten een potentieel risico voor het includeren van dit programma in de internationale markt van emissierechten. Een te groot aanbod kan de prijzen van emissierechten verlagen. In de EU gebeurde dit probleem in 2006 bij het Emission Trading Scheme (ETS) (Livengood & Dixon 2009:17). Aan de andere kant kan een te klein aanbod leiden tot druk op de weinige mitigatie middelen die kunnen reageren op de prijssignalen wat zal leiden tot hogere prijzen van emissierechten (Livengood & Dixon 2009:27). Livengood en Dixon stellen dat het eerste probleem, een aanbodoverschot, waarschijnlijker is (de toename van een klein aantal CO2-rechten verlaagt al de prijs van “emissie”). Anger en Sathaye (2008) bestudeerden de implicaties van het invoeren van REDD en daarmee de rechten in de internationale emissiehandel markten, met het risico op een aanbodoverschot door het gebruik van een multi-regio gedeeltelijk evenwichtsmodel. Ze voorspelden dat de internationale rechtenprijzen in 2020 gehalveerd kunnen zijn als REDD rechten volledige toegang tot de emissiehandel markten krijgen. Het kan de stabiliteit van de prijs van CO2-rechten van het REDD programma zelf, maar ook de prijs van de emissierechten in het algemeen bedreigen. De goedkopere rechten zouden gemakkelijk gekocht kunnen worden door vervuilers uit de kern en het weerhoudt de periferie er ook van zich te ontwikkelen en te investeren in moderne en schone technologieën zonder deze winsten van REDD. Deze overwegingen geven ook aan hoe de periferie achterblijft in vergelijking met de kern met betrekking tot ontwikkeling (van moderne technologieën) (Livengood & Dixon 2009:21,22). Een andere implicatie van REDD is de meting van ontbossing. Natuurlijke gebeurtenissen zoals droogtes, bosbranden of plagen, maar ook beleid met betrekking tot het gebruik van land en landbouwprijzen kunnen de snelheid van de ontbossing en hiermee het aanbod van de REDD rechten beïnvloeden. De meting van ontbossing door satellieten is een discussiepunt, omdat de dichtheid van bossen niet altijd correct wordt gemeten, waardoor het aanbod van rechten wordt beïnvloed. In het algemeen is de meest belangrijke implicatie het aanbod van CO2-rechten, omdat, volgens Livengood en Dixon die ook hun eigen multi-regio gedeeltelijk evenwichtsmodel gebruikten, de vraag 45
in het model constant blijft.15 Deze risico’s van de marktgebaseerde benadering, vooral de afname van de prijzen van CO2-rechten, leidde tot achterdocht bij Brazilië, de leidende natie van tropische regenwouden in de REDD onderhandelingen en een serieuze speler als BRIC land (binnen het WST kader). Als gevolg hiervan was Brazilië tegen het invoeren van deze benadering. In plaats daarvan was het voor een groot fonds, gefinancierd door donaties van de geïndustrialiseerde (kern-) wereld, dat ten goede komt aan de landen met de tropische regenwouden die de financiering ontvangen. Volgens professor William Boyd, die uitvoerig gewerkt heeft aan REDD beleidszaken, zal Brazilië, dat mogelijkheden ziet om een globale economische macht te worden, het niet accepteren dat hun ontwikkeling in gevaar wordt gebracht tijdens de REDD onderhandelingen. Brazilië ziet liever dat de landen in de kern hun verantwoordelijkheid nemen voor ongeveer 150 jaar van vervuiling (sinds de industriële revolutie), en dat ze stoppen met het bouwen van kolengestookte centrales, terwijl ze goedkope CO2-rechten kopen om aan hun emissiestandaarden te voldoen (Butler 2009). Het is interessant dat een semi-perifeer land een andere positie inneemt tegen de kernlanden in de REDD onderhandelingen gebaseerd op eigenbelang, in plaats van het accepteren van de traditionele WST machtsverhoudingen. De invoering van REDD is nog steeds gecompliceerd, omdat verschillende landen met verschillend beleid over ontbossing deel zijn van deze deal. De invoering verschilt ook binnen landen. In Brazilië is kleinschalige houtkap geoorloofd, en aandacht wordt besteed aan gebieden van ecotoerisme en de bevolking die er leeft in het algemeen. Sommige landen en regio’s binnen deze landen “kampen”, volgens klimaatjournalist Luttikhuis, met corruptie. Bedrijven in Indonesië hebben bijvoorbeeld kapitaal van CO2-rechten gekregen voor hun regenwouden, waarna ze dezelfde stukken land in brand hebben gestoken en verklaard hebben dat droogte de oorzaak was. Wanneer de bomen platgebrand waren, kon de productie van soja of palmolie voortgezet 15 Het ondersteunend model kan hier gevonden worden: http://www.kea3.com/downloads/REDD_090309_10.gms
46
worden, wat de Indonesische bedrijven nóg meer winst opleverde (Luttikhuis 2010: persoonlijke mening). Manipulaties in klimaatonderhandelingen in de kern en de periferie beïnvloeden de uitkomsten van deze onderhandelingen. Het voornaamste onderhandelingspunt van Brazilië is hun constante afname van ontbossing, wat tegenwoordig op 6.000 vierkante kilometer per jaar ligt, wat vijf jaar geleden nog 20.000 vierkante kilometer per jaar was. Volgens Thelma Krug (Braziliaanse hoofdonderhandelaar voor REDD zaken), wil Brazilië haar eigen regelgeving hebben die past binnen de gemaakte regels in multilaterale overeenkomsten. Daarom wil Brazilië specificaties aanbrengen in het belang van het land, ongeacht de Cancún gesprekken (Simamora 2010). Een andere opkomende markt en tevens BRIC-land is China, dat de uitkomsten van klimaatonderhandelingen eveneens manipuleert en toch continu groeit als globale economische supermacht. China gebruikt nog steeds haar (oude) label van ontwikkelingsland in klimaatonderhandelingen, in plaats van opkomende internationale natie. Door het spelen van deze rol heeft China voordelen kunnen halen uit de status van ontwikkelingsland door het verkrijgen van langere overgangsperiodes voor het invoeren van klimaat (emissie) overeenkomsten en bij het verlichten van de druk op vervuilende producenten (Luttikhuis 2010: persoonlijke mening).
3.7
Overzicht
Dit hoofdstuk heeft het klimaatbeleid met betrekking tot emissiehandel besproken. Emissiehandel begint in 2006 als een pilot en startte officieel in 2008. In eerste instantie genereerden de traditionele vervuilers van geïndustrialiseerde landen hun inkomen door middel van het verhandelen van rechten, omdat ze deze rechten gratis verkregen hadden op basis van de pre-1990 emissie niveaus. In de testfase in 2006 daalden de prijzen van emissierechten drastisch. Als gevolg kregen de vervuilers minder motivatie om te investeren in schone technologieën of emissiereductie. Voor opkomende industrieën in ontwikkelingslanden was het moeilijker om aan te passen aan deze emissiemarkt, omdat zij nieuwe rechten moesten kopen in plaats van deze 47
gratis te krijgen. Dit onderwerp is belangrijk voor de onderzoeksvraag, omdat het invoeren van de emissiehandel een sterk effect heeft op de relaties tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. De omvang van dit effect hangt af van het verleningsysteem van rechten: “grandfathering”, in het voordeel van de traditionele vervuilers van de geïndustrialiseerde landen, of veilingen, een systeem dat nieuwkomers en lichtere vervuilers een betere kans geeft op participatie in de markt (alsook in emissiehandel). Daarnaast is er het risico van een aanbodoverschot van rechten in cap and trade en REDD dat het mogelijk maakt voor traditionele vervuilers in de kern om hun energie niveau en hun marktaandeel te behouden, terwijl actoren in de periferie beperkt worden in het ontwikkelen van nieuwe en schone technologieën. De Europese Commissie kwam op basis van deze overwegingen tot de conclusie dat de ETS beter zou functioneren met het veilingsysteem, wat van start zal gaan in 2013. In andere gebieden, zoals de VS, zal het “grandfathering” systeem waarschijnlijk standhouden. Een CO2-belasting is een niet-marktgebaseerde benadering waarin traditionele vervuilers ook meer kosten hebben in emissiereductie. Dit maakt het ook gemakkelijker voor nieuwkomers van ontwikkelingslanden, omdat de zwaarste vervuilers het meeste betalen. Omdat de CO2-belasting geen handelsrelaties blootlegt tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen, maar meer een verschil in belasting invoering is, is het minder relevant voor de onderzoeksvraag. Wat belangrijk is geworden voor de onderzoeksvraag is de invoering van REDD rechten, omdat dit, net als cap and trade, handel in publieke duurzame goederen illustreert. Deze emissierechten worden verkocht van landen die rijk zijn aan regenwouden (vooral ontwikkelingslanden) aan geïndustrialiseerde landen om hun CO2-emissie te compenseren. Dit geeft een handelsmechanisme aan en een relatie tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. Vanwege het “productie en export” proces, het quasi-monopolie van tropische regenwouden in de periferie, en de
48
noodzaak voor kernlanden om CO2-rechten van hen te kopen is de relatie tussen kern en periferie relevant in deze context. Deze relatie is complex bij het studeren van de WST, omdat de introductie van REDD rechten de prijzen van deze CO2-rechten kunnen ondermijnen, en emissierechten in het algemeen, waardoor het voor kernlanden gemakkelijker is om te vervuilen, terwijl het de periferie weerhoudt van het investeren in nieuwe moderne en schone technologieën (ook nodig voor de algemene ontwikkeling). Het zet de machtsverhoudingen betreffende ruilhandel tussen kern en periferie onder druk, omdat landen in de periferie nu hun kapitaal kunnen verdienen met hun natuurlijke bossen. In sommige gevallen kunnen landen in de periferie zelfs hun exclusieve en uitgestrekte regenwouden platbranden om soja en palmolie te produceren en te oogsten, wat wellicht wel hun originele intentie was voordat REDD werd ingevoerd. Op deze manier zetten ze machtsverhoudingen onder druk tussen kern en periferie door vals te spelen en de ruilhandel te manipuleren. Dit is relevant voor de onderzoeksvraag en de verwachtingen die geformuleerd worden, omdat het ook
aangeeft
hoe
landen
in
de
periferie
met
deze
nieuwe
onderhandelingsmogelijkheden in klimaatzaken meer macht opeisen binnen het WST kader. Tijdens deze klimaatonderhandelingen kunnen sommige opkomende nieuwe industrieën en locale of globale machten (BRIC landen zoals China en Brazilië ) zich nog steeds onder hun oude status van ontwikkelingsland verschuilen, om zo hun belangen in klimaatonderhandelingen en klimaatafspraken te maximaliseren. Terwijl de EU in 2013 een eerlijker systeem zal implementeren (veilingen) binnen haar grenzen, zullen de traditionele kernlanden (OECD) altijd hun eigen belangen proberen te maximaliseren en hun eigen industrieën proberen te beschermen. Sommige ontwikkelingslanden die gezien kunnen worden als opkomende markten, zoals Brazilië en China, proberen tevens meer macht te verkrijgen zoals de kernlanden, omdat ze hun (oude) status als ontwikkelingsland manipuleren om zo plannen voor te veel emissiereductie tegen te houden (wat hun economische groei zou kunnen schaden). Ook hebben deze opkomende machten hoogwaardige “producten” die noodzakelijk worden geacht in emissiereductie, in de vorm van tropische regenwouden. Terwijl de 49
standaarden voor het WST kader hetzelfde blijven, kan de positie van de kern en periferie actor veranderen. Dit was ook de rede waarom in dit onderzoek gekozen werd voor de WST en niet de dependency theory. Deze implicaties van klimaatveranderingproblemen, van nieuwe handelspatronen en manipulatie van handelsposities, zetten daarom de machtsverhoudingen betreffende ruilhandel tussen kern en periferie onder druk binnen het kader van de WST. De discussie over klimaatonderhandelingen met betrekking tot handel gaat verder in het volgende hoofdstuk, waarbij de focus ligt op de onderhandelingen over duurzame goederen en diensten die verhandeld worden tussen de ontwikkelingslanden en de geïndustrialiseerde landen, wat het een relevant onderwerp maakt voor het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag. Verder worden de productieprocessen van deze
duurzame
goederen
en
diensten
en
hun
quasi-gemonopoliseerde
of
competitieve aard besproken in de context van mijn verwachtingen.
50
Hoofdstuk 4 Klimaatbeleid: Handel in Duurzame Goederen en Diensten 4.1
Introductie
4.2
De wijze van voordracht voor duurzame goederen en diensten
4.3
Weerstand van ontwikkelingslanden tegen de liberalisering van duurzame goederen
4.4
Overzicht
51
Onderzoeksvraag [5] IndustrieelOntwikkelings
Handel in Publieke Duurzame Goederen Emissie handel [3]
Klimaatverandering [2]
Onderzoeksvraag [5] IndustrieelOntwikkelings
Verwachtingen[5] Kern- Periferie
Handel in Private Duurzame Goederen [4]
Klimaatbeleid 3/4]
Verwachtingen[5] Kern- Periferie 52
4.1
Introductie
In de vorige hoofdstukken werd het onderwerp geïntroduceerd over duurzame goederen met als doel mitigatie. Hoofdstuk drie ging in op de publieke duurzame goederen, die betrekking hebben op de kwaliteit en de samenstelling van de atmosfeer, zoals schone lucht. De emissiehandel om vervuilende stoffen in de atmosfeer te verlagen toont nieuwe handelspatronen tussen kern en periferie, met kansen voor de periferie om de machtsverhouding, m.b.t ruilhandel, met de kern te verleggen. Het resultaat van handelsvoordelen voor de kern of de periferie hangt af van de wijze van invoering van emissiehandel en het aanbod van emissierechten. Dit hoofdstuk gaat dieper in op de private duurzame goederen die specifieke, geavanceerde producten en apparaten omvatten die vaak in de kern worden gemaakt (windturbines, zonnepanelen). Dit hoofdstuk legt uit wat deze producten zijn, welke landen (kern of periferie) deze producten definiëren als duurzame goederen en welk niet. Ook wordt gekeken welke landen de handel in deze goederen in bepaalde markten willen liberaliseren en welke landen een beperking van liberalisering voorstellen. De onderhandelingen over duurzame goederen geeft inzicht in de relaties tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen, en vooral het verschil in ontwikkeling van export capaciteiten van duurzame goederen. Dit is relevant voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. De handelsrelaties van duurzame goederen zijn relevant voor het begrijpen van de verwachtingen over klimaatbeleid: “De Machtsverhoudingen betreffende ruilhandel tussen de kern en de periferie, zoals beschreven in de Wereld systeem theorie, zullen onder druk komen te staan door klimaatveranderingproblemen”. De volgende paragraaf zal verder ingaan op de duurzame goederen en diensten, die ook relevant zijn voor dit onderzoek. De onderhandelingen over dit onderwerp worden behandeld in een internationaal Comité, het Comité on Environmental Goods (CTE). Dit comité werd opgericht na de ronde van Uruguay, net na de oprichting van de WHO. Onderhandelingen over handel in duurzame goederen vinden nog steeds plaats tijdens de lopende ronde van Doha (WHO 2010). De definitie van een duurzaam goed hangt af van het gebruik ervan voor milieu doeleinden zoals mitigatie (Claro et al. 2007: XV ). Sommige producten kunnen worden gebruikt voor milieu doeleinden terwijl andere relevante categorieën ook producten bevatten die geen milieu doeleinden hebben. Volgens de handelsbeleid analyticus voor duurzame goederen Sugathan (2010), 53
hebben (semi) perifere landen, zoals Argentinië en India, door dit “dubbele gebruik” een beperkte liberalisering voorgesteld van bepaalde goederen die een milieuvriendelijk “eindgebruik” hebben in specifieke projecten (project/geïntegreerde benaderingen), zoals de Flexibiliteitmechanismen.16. Classificatie van duurzame diensten is ook een probleem voor de WHO onderhandelingen en daarom relevant voor dit onderzoek in klimaatonderhandelingen. De WHO Services Sectoral Classification List (W/120), de OECD/Eurostat en de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) zijn de drie bestaande classificaties. “Het WHO comité over Specifieke Toezeggingen heeft de bestaande General Agreement on Trade in Services (GATS) classificatie van duurzame diensten aangepast” (Claro et al. 2007: XV). 4.2
De wijze van voordracht voor duurzame goederen en diensten
De wijze van voordracht voor duurzame goederen en diensten zal nu besproken worden. Met betrekking tot dit onderwerp, worden kernlanden ingedeeld in een categorie genaamd “vrienden van duurzame goederen”. Deze landen steunen de aanpak van het voordragen door het gebruik van een WHO lijst van 153 goederen die aanspraak maken op tariefkortingen, producten (vooral) gebruikt voor luchtvervuilingbeheer, beheer van vaste afvalstoffen, behandeling van afvalwater en hernieuwbare energie17. Het is interessant om te noemen dat de VS een “kern” lijst voorstelde, waarin de producten waarover consensus bestaat worden vermeld tussen alle handelspartners van deze goederen en diensten, en een aanvullende lijst waarop landen bepaalde producten kunnen voordragen (Claro et al. 2007: 2007:23). Een andere aanpak is de verzoek benadering. Dit impliceert meerdere ronden van verzoeken
en
bieden
waarbij
landen
de
mogelijkheid
hebben
om
specifieke
liberaliseringverzoeken kunnen doen aan elkaar, wat leidt tot tariefkortingen die geschikt en eerlijk zijn voor alle WHO leden. Deze aanpak heeft de voorkeur van de landen in de periferie; er is echter nog geen overeenkomst bereikt tussen WHO leden over deze aanpak. Kernlanden en vooral Nieuw-Zeeland betoogden dat deze aanpak te tijdrovend en te omslachtig is (Sugathan 2010). Nog een andere benadering is de “mand-benadering”: landen kunnen een handvol producten die gezien worden als duurzame goederen in een “mand” 16 De Flexibiliteitmechanismen genoemd in hoofdstuk 3 zijn mechanismen voor emissiehandel, bijvoorbeeld cap and trade. 17 Zij de bijlage voor deze uitgebreide WHO lijst
54
stoppen, waarna deze producten openstaan voor onderhandelingen met betrekking tot tariefkortingen in de nieuwe onderhandelingsronden. Deze mand-benadering wordt gezien als de op één na beste optie voorgesteld door Brazilië tijdens de CTE ronden in 2007 (Sugathan 2010, ICTSD 2007). Zoals eerder vermeld zijn de meeste van deze duurzame goederen kostefficiënte hightech apparatuur, industriële apparaten, of geproduceerde goederen voor consumenten geproduceerd in complexe productieprocessen met geschoolde arbeid (met hoge lonen). Handelsanalyticus Sugathan legt uit dat deze producten voornamelijk komen uit OECD landen en uit ontwikkelende economieën met middeninkomens in Oost en Zuidoost Azië,
voornamelijk uit China18. Deze Zuidoost Aziatische landen hebben deze complexe
productieprocessen geleerd van multinationals die gevestigd zijn in de kern, maar in hun land opereren (Schwarz 2000:252). Een land als Brazilië is ook meer bekend geworden met het vervaardigen van eindproducten zoals chemische producten maar vooral ook vliegtuigen (vooral kleinere vliegtuigen), waarbij het land zelfs de op drie na grootste vliegtuigbouwer ter wereld is geworden (Haynes 2011). Wanneer gekeken wordt naar de productieprocessen en exportstromen van geproduceerde goederen in tegenstelling tot ruwe materialen, zijn dit vooral respectievelijk kern- en semi-perifere landen. China is echter moeilijk te vatten, omdat het een wereldsysteem op zich zelf is met kerngebieden en perifere gebieden (Pistorius 2011 :persoonlijke mening). Terwijl de meeste van deze duurzame goederen geproduceerde goederen zijn, hebben perifere landen het moeilijk om hun eigen lijst van goederen of materialen op te stellen. Brazilië, als opkomende markt, en Afrikaanse landen stelden voor om landbouwproducten ook te liberaliseren, zodat deze producten ook in aanmerking komen voor tariefkortingen. Brazilië, een efficiënte producent van ethanol, wil ook dat bio-ethanol erkend wordt als duurzaam goed, vooral omdat ze grote tariefbelemmeringen tegenkomen in kernlanden. De meeste weerstand tegen dit voorstel komt van de VS, de EU en Zuid-Korea. Het Amerikaanse argument is praktisch gebaseerd op de bescherming van hun eigen maïsgebaseerde ethanol industrie, met importtarieven van meer dan 14 cent per liter op ethanol. In de EU zijn de importtarieven twee keer zo hoog, terwijl EU leden hun eigen ethanol industrie zwaar subsidiëren. (Claro et al. 2007: XV). Dit is opmerkelijk omdat de WHO en de CTE opgericht zijn vanwege de nood van de VS om de landbouw en diensten sector markten te openen voor vrije handel. De regels voor duurzame goederen lijken in het 18 Dit zijn de NIC landen zoals beschreven in Hoofdstuk 1 en waarbij China nu gezien kan worden als semi-perifeer BRIC land.
55
voordeel te zijn van deze kernlanden zoals de VS. “Hoewel de Ronde van Doha duurzame goederen niet beperkt tot fabrikaten, is het Afrikaanse voorstel voor organische goederen moeilijk te incorporeren voor Doha standaarden van duurzame goederen omdat organische goederen op basis van tarieven niet kunnen worden onderscheiden van niet-organische goederen”(Sugathan 2010). Deze tariefstandaarden zijn lastige onderhandelingsonderwerpen voor de landen in de periferie, en zullen waarschijnlijk niet veranderd worden door de kernlanden. In de traditie van de WST productieprocessen, kunnen landen in de periferie zich “specialiseren” in goederen, zoals componenten, onderdelen en materialen die nodig zijn voor geproduceerde duurzame goederen. Sugathan legt uit dat deze goederen nog steeds lager staan in de waarde keten, maar ze kunnen geproduceerd worden door landen in de periferie voor export terwijl hun initiatieven voor duurzame goederen geblokkeerd worden van tariefkortingen. De handelsposities blijven hetzelfde: landen in de periferie produceren componenten met een lagere waarde, die verhandeld worden aan kernlanden, die op hun beurt de geavanceerde eindproducten maken en deze voor hoge prijzen verkopen waardoor de oneerlijke ruilhandel tussen de kern en de periferie in stand wordt gehouden en feitelijk wordt versterkt (Claro et al. 2007: XV). Met betrekking tot de onderzoeksvraag, “Hoe zullen klimaatveranderingen en gerelateerd beleid de internationale relaties tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen beïnvloeden?”, zijn de export capaciteiten voor infrastructurele duurzame goederen en diensten in ontwikkelingslanden minder ontwikkeld dan in de geïndustrialiseerde landen. Dit betekent dat technologie en infrastructuur in ontwikkelingslanden nog niet de standaard hebben bereikt voor het produceren en het exporteren van hoogwaardige duurzame goederen. Volgens handelsbeleid specialist Mario Marconini, worden deze export capaciteiten gedomineerd door bedrijven uit de OECD landen (geïndustrialiseerde landen). Sommige voormalige ontwikkelingslanden zoals Zuid-Korea en Chinees Taipei zijn exporteurs van infrastructuurgerelateerde goederen en diensten geworden door middel van strategisch capaciteitsbeleid. Dit heeft geleid tot een klasse van duurzame bedrijven in cruciale sectoren, zoals de bouw, techniek en architectuur. In andere ontwikkelingslanden hebben noninfrastructurele duurzame diensten en “voorkeur in duurzame” diensten, zoals ecotoerisme potentieel. Echter moet een aantal barrières, zoals het belemmeren van het tijdelijke transport van mensen, nog aangepakt worden. Vanwege de nadelen in de ontwikkeling van 56
exportcapaciteiten (en de mindere concurrentie positie) van ontwikkelingslanden, in vergelijking met de geïndustrialiseerde kern, is de weerstand gegroeid tot bepaalde aspecten van liberalisering van duurzame goederen en diensten (Claro et al. 2007:XVIII).
4.3
Weerstand van ontwikkelingslanden tegen de liberalisering van duurzame goederen
De weerstand tegen liberalisering is het resultaat van de volgende aspecten: een aantal ontwikkelingslanden hebben plurilaterale verzoeken van de EU, Australië, Canada, Japan, Zuid Korea, Noorwegen, Singapore, Zwitserland, Chinees Taipei en de VS ontvangen om de belangrijke markten van duurzame diensten te openen, vooral de publieke diensten zoals riolering diensten en drinkwater. Er is echter weinig vooruitgang in de Non Agricultural Market Access negotiations (NAMA), en deze marginale vooruitgang van onderhandelingen heeft de ontwikkelingslanden niet gestimuleerd om toe te geven aan eventuele toezeggingen om de belangrijke
sectoren
te
openen
waarin
ze
mogelijk
minder
competitief
zijn.
De
ontwikkelingslanden vrezen ook dat de afwezigheid van sterk regulerende mechanismen in de duurzame diensten sector, gecombineerd met de dimensie van “publieke dienst” van een aantal van deze diensten (zoals het voorzien van riolering diensten of “water voor menselijk gebruik”), het vermogen van de ontwikkelingslanden afneemt om voor hun publiek universele en gelijke toegang te faciliteren met handelsliberalisering. Onzekerheid over het effect van liberalisatie van deze diensten, en de afwezigheid van binnenlandse regulering om markt falen te corrigeren, zijn belangrijke redenen waarom WHO ontwikkelingslanden de liberalisatie van duurzame diensten niet omarmen. Het onvermogen van significante ontwikkeling in export mogelijkheden van duurzame goederen en diensten heeft ook bijgedragen aan een gereserveerde en voorzichtig houding van ontwikkelingslanden (Claro et al. 2007:XII). Volgens Edmundo Claro (2007:XIX) en Nicolas Lucas (2007:XIX), hebben kleine bedrijven in ontwikkelingslanden moeite met het vergroten van hun export van duurzame goederen, ook door hun gebrek aan marketing en infrastructuur van zogenoemde after-sales service. Exporteurs van duurzame goederen in ontwikkelingslanden ondervinden moeilijkheden die 57
geassocieerd zijn met een gebrek aan kapitaal en ontoegankelijkheid van export kredieten. Deze netelige positie heeft sommige overheden er toe gebracht om binnenlandse duurzame bedrijven en markten te beschermen. Mario Marconini (2007:XIX) benadrukte ook het belang dat ontwikkelingslanden pro-actief mee doen in handelsonderhandelingen om veilig te stellen dat WHO onderhandelingen omtrent duurzame goederen en diensten een gunstige uitkomst bieden betreffende duurzame ontwikkeling en de bescherming van binnenlandse markten. Dit impliceert autonoom liberaliseren, of binnen de WHO in de context van strategische beleid betreffende duurzame ontwikkeling met respect voor kwetsbare markten (Claro et al. 2007:XIX). Omdat ontwikkelingslanden moeite hebben met het exporteren van producten die staan op de lijst van duurzame goederen, ondanks dat zij toch lager gewaardeerde componenten kunnen produceren van deze duurzame goederen, en weerstand bieden tegen verdere liberalisatie van de duurzame goederen markt, is zichtbaar hoe de kenmerken (als periferie) van de WST zich manifesteren. Vanuit het perspectief van geïndustrialiseerde landen, is zichtbaar hoe liberalisatie van hun duurzame goederen juist wordt verdedigd omdat zij producten fabriceren en exporteren die wel op WHO lijst staan als duurzame goederen, dit karakteriseert hen weer als kernlanden. 4.4
Overzicht
Dit hoofdstuk heeft gekeken naar de redenen waarom en hoe handelsrelaties van private duurzame goederen tussen kern- en periferielanden wordt beïnvloed door klimaat onderhandelingen en klimaatbeleid. De belangrijkste reden hoe die relaties worden beïnvloed is de liberalisatie van de markten van duurzame goederen en diensten. In een interview met klimaat journalist Paul Luttikhuis, beargumenteerd de klimaat journalist dat liberalisatie feitelijk betekend, “ik wil mijn product op de markt brengen”. Hij zei dat de onderhandelingen betreffende handelsliberalisatie van duurzame goederen en diensten in beginsel een accumulatie van eigen belang is aangaande producten en diensten. Het vorige hoofdstuk ging over de handel in publieke duurzame goederen, die van emissie handel, dit hoofdstuk ging over private duurzame goederen. De meeste producten die in aanmerking komen bij de WHO als duurzame goederen zijn high-tech fabrikaten uit kernlanden. Omdat zij in aanmerking komen als duurzame goederen, zijn ze onderworpen aan scherpe tariefkortingen. Het probleem tijdens onderhandelingen over duurzame goederen is dat landen uit de periferie 58
nieuwe producten als ethanol en andere organische producten op de WHO lijst van duurzame goederen willen hebben. Echter, de Doha standaard (zoals die door de lobby uit kernlanden tot stand is gekomen) laat dat niet toe. Terwijl de periferie nog steeds een positie houdt binnen de divisie van arbeid en export van laaggewaardeerde producten en ruwe materialen, moeten landen binnen de periferie nog steeds de duurzame high tech fabrikaten uit de kern kopen tegen hogere prijzen omdat die producten van een quasi-monopoliseerde industrie komen. Niet alleen willen periferielanden hun eigen duurzame goederen exporteren, zij willen ook hun eigen markten beschermen en hun eigen op technologie gebaseerde industrieën ontwikkelen.
De
relevantie
van
dit
onderwerp
voor
de
onderzoeksvraag
is
dat
handelsonderhandelingen betreffende duurzame goederen een botsing van belangen laat zien, met name tussen geïndustrialiseerde- en ontwikkelingslanden. De geïndustrialiseerde landen willen hun duurzame fabrikaten op de markt zetten zonder barrières en tarieven. Aan de andere kant, ontwikkelingslanden zien dat zij geforceerd worden om dit te doen, hierbij verliezen zij gaande weg meer van de competitie over deze producten terwijl zij ook de duurzaamheid van deze producten en diensten in twijfel trekken. Op het zelfde moment willen ontwikkelingslanden hun eigen duurzame goederen exporteren, voornamelijk landbouw producten. Sommige WHO landen, voornamelijk uit de kern, argumenteren tegen het opnemen van landbouw producten op de WHO lijst om hun eigen producten te beschermen. Het Afrikaanse voorstel om organische producten in aanmerking te laten komen voor de WHO lijst werd geweigerd omdat deze producten niet fysiek gedifferentieerd kunnen worden van non-organische producten voor tarief doeleinden. (Sugathan 2010).Het verschil tussen geïndustrialiseerde- en ontwikkelingslanden betreffende de handel in duurzame goederen is geïllustreerd bij het verschil in ontwikkeling van export mogelijkheden en capaciteiten van infrastructurele duurzame goederen en diensten, waarbij de ontwikkelingslanden minder zijn ontwikkeld in hun export mogelijkheden. Een duurzaam goed is een nieuw fenomeen met vaak eigenschappen van een quasimonopolie. Deze unieke eigenschappen versterken de quasi-monopolie positie van geïndustrialiseerde landen als spelers binnen de kern. De lager gewaardeerde componenten van deze duurzame goederen komen uit ontwikkelingslanden wat hun periferie positie stipuleert. Vanwege de handelspatronen en export productie van hooggewaardeerde duurzame goederen en diensten komend uit de kern, in contrast met de lager gewaardeerde 59
materialen en componenten uit de periferie, is het waarneembaar dat de machtsverhoudingen vooral betreffend ruilhandel tussen kern- en periferielanden onder druk komen te staan. De positie van de kern wordt sterk verstevigd en de positie van periferie sterk verzwakt. Het gegeven dat de ontwikkelingslanden uit de periferie de eigenschappen van duurzame ontwikkeling van deze duurzame goederen in twijfel trekken, zoals ze zijn voorgesteld door de geïndustrialiseerde landen, illustreert ook dat klimaat- en handelsonderhandelingen vooral gaan over eigen belang. Dit handelen uit eigen belang handhaaft (of versterkt) de status quo van de WST en verdedigd de quasi-monopolie positie als het gaat om kernlanden, en verbeterd de positie en status binnen het WST kader uitgaande van periferielanden. Het komt dus voor dat (periferie)landen hun positie verbeteren binnen het WST kader. Deze landen raken bekend met het produceren van hoger gewaardeerde fabrikaten en toepassingen. Die landen doen dat door bijvoorbeeld te leren van productieprocessen van multinationale corporaties die opereren in hun land. De New Industrializing Countries (NICs) zijn een voorbeeld van dat bewustzijn en adoptie van deze productie processen (Schwarz 2000:252). China, als BRIC land, is nu bekend geworden met het bouwen van windmolens, en is zelfs zover dat het een leidende speler wordt in de markt van duurzame ontwikkeling (Gates 2011). Brazilië, tevens BRIC land, dat de op drie na grootste vliegtuigbouwer in de wereld is geworden (Haynes 2011). Terwijl de regels en het kader van de WST ongewijzigd blijven, zullen de agenten binnen dat kader blijven strijden om hun positie te behouden, in het geval van kernlanden, of proberen hun positie radicaal te verbeteren binnen het WST kader uitgaande van de periferielanden.
60
Hoofdstuk 5 Welke kennis geeft dit onderzoek voor de onderzoeksvraag en de verwachtingen?
61
Onderzoeksvraag [5] IndustrieelOntwikkelings
Handel in Publieke Duurzame Goederen Emissie handel [3]
Klimaatverandering [2]
Onderzoeksvraag [5] IndustrieelOntwikkelings
Verwachtingen[5] Kern- Periferie
Handel in Private Duurzame Goederen [4]
Klimaatbeleid 3/4]
Verwachtingen[5] Kern- Periferie 62
In de voorgaande hoofdstukken zijn onderwerpen behandeld die gerelateerd werden aan klimaatverandering en beleid wat daar uit voortkomt. Dit beleid betrof met name handelsonderhandelingen die betrekking hadden tot private en publieke duurzame goederen. Dit onderzoek over klimaatverandering en klimaatonderhandelingen werd gefaciliteerd en afgebakend binnen het kader van de Wereld Systeem Theorie (WST). Binnen dat kader werd er gekeken naar de onderzoeksvraag, hoe specifieke relaties tussen geïndustrialiseerde- en ontwikkelingslanden werd beïnvloed door klimaatverandering en klimaatbeleid. Met betrekking tot de verwachtingen werd er gekeken hoe klimaatveranderingsproblemen de machtsverhoudingen tussen kern en periferie onder druk zou zetten, die machtsverhoudingen hadden vooral betrekking op de ruilhandel De onderzoeksvraag is ook zo geformuleerd dat door het beantwoorden ervan kennis kan ontstaan die weer nodig is om de verwachtingen te begrijpen en aan te nemen als een geloofwaardige prognose. In dit onderzoek kwam ook naar voren dat er overeenkomsten zijn tussen geïndustrialiseerde landen en kernlanden, evenals de overeenkomsten tussen periferie en ontwikkelingslanden De verschillen tussen deze begrippen komen vooral voort uit het gegeven dat de WST meer gecompliceerde verklaringen kan geven over handelsrelaties, productie- en exportprocessen. Deze begrippen determineerde dan weer de winstgevendheid van producten uit kern en periferielanden. De term geïndustrialiseerd of ontwikkelingsland dekte meer het ontwikkelingsniveau en de productiviteit in landbouw, industrie en dienstensector, de mate van productiviteit gaf dan ook aan in welke niveau van ontwikkeling een land zich begeeft. In de volgende sectie zal ik ingaan op het beantwoorden van de onderzoeksvraag, en hoe de kennis daarvan inzicht geeft om de verwachtingen te bekijken zoals die kunnen gelden voor de machtsverhoudingen tussen kern en periferie. De onderzoeksvraag luidt: “Hoe zullen klimaatveranderingen en gerelateerd beleid de internationale relaties tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen beïnvloeden”. In hoofdstuk twee is er gekeken naar de economische afhankelijkheid van landen aan klimaatgevoelige sectoren zoals de landbouw, ook werd er gekeken naar de aanpassingsmogelijkheden van landen met betrekking tot klimaatverandering. Door hier op in te gaan werd het verschil zichtbaar tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. Zo werd duidelijk dat ontwikkelingslanden meer afhankelijk zijn van klimaatgevoelige sectoren zoals de landbouw, en dus ook harder werden geraakt door fenomenen die voortkomen uit klimaatverandering. Geïndustrialiseerde landen hebben een ontwikkeling meegemaakt door vanuit een agrarische samenleving te komen tot een grote bedrijvigheid van industrie en diensten, hierdoor zijn dit soort landen minder gevoelig voor de fenomenen van klimaatverandering die een impact hebben op economische sectoren zoals landbouw. Door die ontwikkeling hebben geïndustrialiseerde landen economische en technologische middelen ontdekt om zich te wapenen tegen klimaatverandering. Niet alleen met adaptatie maar geïndustrialiseerde landen hebben ook middelen gevonden om klimaatverandering tegen te gaan, mitigatie, en ontwikkelen dan ook mitigatie toepassingen die vaak kenmerken hebben van een quasi-monopolie in de markt. Klimaatverandering 63
beïnvloedt de internationale relaties tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden door de kloof (in ontwikkeling) die zich tussen die landen begeeft te vergroten. In het volgende hoofdstuk kwam de implementatie van emissiehandel ter sprake, dit had ook een serieus effect op de relaties tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. Dit effect was afhankelijk van de toekenning van de emissierechten. Grandfathering waarbij traditionele vervuilers van geïndustrialiseerde landen voordeel hebben en hun positie in de markt kunnen handhaven en, in contrast, veiling waarbij nieuwkomers en mindere vervuilers een beter perspectief hebben om te participeren in de markt en hun productiviteit kunnen vergroten. Los van het gegeven dat deze systemen van toekenning effect hebben op de internationale relaties tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden, hebben de systemen ook op zichzelf effect op mitigatie. Het risico van grandfathering is dat emissierechten te goedkoop worden en hiermee de stimulus ondermijnen, in met name geïndustrialiseerde landen, om klimaatverandering tegen te gaan. Een CO2-belasting is ook nog behandeld, dit had ook effect op de relaties tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden waarbij met name geïndustrialiseerde landen bestraft zouden worden voor hun emissie. Echter, dit systeem van emissiereductie zou centraal geïmplementeerd moeten worden door een centraal orgaan, dit illustreerde dus verder geen interactie tussen producenten in geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden, hierdoor was dit onderwerp minder van belang voor mijn onderzoeksvraag. Wat zeker weer voor belang was voor de onderzoeksvraag was het implementeren van REDD. De bedoeling van dit systeem is om ontbossing tegen te gaan, in de praktijk zouden ontwikkelingslanden die rijk zijn aan, voornamelijk tropische regenwouden, CO2-rechten kunnen verkopen aan geïndustrialiseerde landen die op hun beurt hun CO2emissie kunnen compenseren met de koop van deze CO2-rechten. Dit illustreert een handels mechanisme die duidelijk de relaties beïnvloedt tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden, waarbij de ontwikkelingslanden een meer gunstige positie innemen in de handelsbalans. In Hoofdstuk vier kwamen de private duurzame goederen ter sprake. Deze duurzame goederen en diensten zouden geproduceerd en geëxporteerd worden om klimaat mitigatie en duurzame ontwikkeling te ondersteunen, en tevens om een meer verantwoordelijke manier van produceren en consumeren van goederen bij te staan. Wanneer de handelsrelaties worden belicht omtrent deze goederen en diensten, wordt duidelijk dat de meeste producten die omschreven worden als duurzame goederen door de WHO, high tech fabrikaten zijn die gemaakt worden in geïndustrialiseerde landen. Omdat deze producten als zodanig worden erkend zijn deze producten subject aan scherpe kortingen op tarieven. Het probleem gedurende handelsonderhandelingen over deze goederen is dat ontwikkelingslanden nieuwe producten ter discussie stellen als mogelijk duurzaam, dit zijn met name ethanol en organische producten. Echter, de standaard voor duurzaam zoals die bij Doha is vastgesteld laat dat niet toe. Ontwikkelingslanden moeten zich neerleggen bij deze besluiten en kunnen slechts nog componenten en ruwe materialen leveren waarmee duurzame goederen gemaakt worden. Het resultaat is dat ontwikkelingslanden lager gewaardeerde componenten leveren en op hun beurt duurdere en hoger gewaardeerde producten kopen uit de geïndustrialiseerde landen. De kennis die is meegekregen uit de handelsonderhandelingen en het persoonlijk interview met Luttikhuis, laat zien dat landen tijdens die onderhandelingen betreffende duurzame goederen vooral hun eigen industrie en markten proberen te beschermen, en proberen hun producten te slijten op de markt of dat nu elektrische auto’s zijn, windmolens of organisch voedsel. Het gegeven is nu dat de lobby van geïndustrialiseerde landen succesvol die onderhandelingen hebben 64
beïnvloed om een WHO lijst samen te stellen van duurzame goederen afkomstig uit hun industrieën, en tevens succesvol hebben weten te voorkomen dat agrarische producten en vermeende duurzame goederen uit ontwikkelingslanden op die lijst komen te staan. Met dit empirische materiaal zal ik nu de onderzoeksvraag beantwoorden. Klimaatverandering op zichzelf heeft een directe impact op de wereld. Klimaatverandering beïnvloedt de internationale relaties tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden bij het testen van de aanpassings- en mitigatie mogelijkheden van beide soorten landen. Geïndustrialiseerde landen zijn beter in staat om zich te weren tegen fenomenen van klimaatverandering dan ontwikkelingslanden. Geïndustrialiseerde landen hebben betere financiële en technologische middelen om zich aan te passen. In tegenstelling tot ontwikkelingslanden die meer afhankelijk zijn van klimaatgevoelige sectoren zoals landbouw. De verschillen die al aanwezig waren tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden worden groter, de kloof tussen die landen breder. Droogtes en overstromingen hebben desastreuze gevolgen voor hun landbouw, maar zorgt er tevens voor dat deze landen in de toekomst nog meer moeite krijgen om zich te wapenen tegen deze fenomenen van klimaatverandering. Klimaatonderhandelingen hebben ook effect op geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. De handel in duurzame goederen illustreert nog steeds een ongelijke ruilhandel. De geïndustrialiseerde landen domineren de WHO lijst van duurzame goederen, voornamelijke met geavanceerde fabrikaten. De ontwikkelingslanden aan de andere kant, moeten zich voornamelijk neerleggen bij het leveren van lager gewaardeerde componenten en ruwe materialen (natuurlijke hulpbronnen). De handel in emissierechten en de onderhandelingen die dat faciliteren hebben aparte aandacht nodig omtrent de onderzoeksvraag. Het effect op geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden bij emissiehandel hangt af van de wijze van invoering van emissierechten en de systemen die dat regelen. Grandfathering, een systeem waarbij traditionele vervuilers uit geïndustrialiseerde landen meer profijt hebben en hun positie in de markt kunnen verstevigen, of veiling, een systeem waarbij nieuwkomers een betere kans maken om te participeren in de markt. De implementatie van REDD, en de CO2-rechten die daarbij horen, boden meer kans voor ontwikkelingslanden om handelspatronen in hun voordeel te realiseren. Behalve de implementatie van emissierechten was dus ook het aanbod en de prijzen van emissierechten van belang. Klimaatverandering en het bijbehorende beleid lijkt de zwakke positie van ontwikkelingslanden dus verder te ondermijnen, toch zijn er mogelijkheden voor ontwikkelingslanden om hun positie te verbeteren, daarom zijn klimaatonderhandelingen ook voor hen belangrijk om eigen belangen te behartigen. Zoals klimaatjournalist Paul Luttikhuis(2010 persoonlijke mening) zei:klimaatondehandelingen zijn een accumulatie van eigen belang” Het hangt dan af van de hoeveelheid wederzijdse belangen of de balans in het voordeel van geïndustrialiseerde landen of ontwikkelingslanden is.
65
Met de kennis en antwoorden van de onderzoeksvraag kunnen de verwachtingen ook goed geanalyseerd worden. De formulering van de verwachtingen luidt:
“De Machtsverhoudingen betreffende ruilhandel tussen de kern en de periferie, zoals beschreven in de Wereld systeem theorie, zullen onder druk komen te staan door klimaatveranderingproblemen”. De verwachtingen gaan dieper in op de verdeling van arbeid en handelsrelaties tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. Vanwege de arbeidsverdeling, productieprocessen en het type exportproduct worden landen, volgens de geschriften van de WST, onderverdeeld in kern, semi-periferie en periferie. De rede voor deze driedeling was dus dat verschuivingen binnen internationale relaties mogelijk zijn en dat er tussen kern en periferie een “grijs” gebied is wat semi-periferie heet. Sommige landen die voorheen als periferie werden aangezien zijn nu opkomende markten (BRIC landen zoals China), en zijn in feite gepromoveerd tot semi-periferie. De klimaatveranderingsproblemen zoals beschreven in hoofdstuk twee zetten machtsverhoudingen tussen kern- en periferielanden verder onder druk, de verhoudingen betreffende ruilhandel komen nog schever te liggen. De rede hiervoor is dat periferielanden problemen krijgen in de productiviteit en export van landbouwgewassen als zij in aanraking komen met droogtes en overstromingen. Kernlanden kunnen nog steeds gewassen kopen in periferielanden die niet slachtoffer zijn van droogtes en overstromingen. De periferielanden raken nog verder achterop in ontwikkeling en concurrentiepositie omdat hun belangrijkste sectoren van productiviteit zo gevoelig zijn voor klimaatveranderingsproblemen. Kernlanden kunnen met hun financiële en technologische voorsprong duurzame goederen en toepassingen produceren om zich aan te passen aan klimaatverandering en ook klimaatsmitigatie toe passen. In kernlanden zoals Nederland, Engeland en Italië worden stormvloedkeringen gebouwd om zich te beveiligen tegen de zeespiegelstijging en/of overstromingen ten gevolge van dergelijke fenomenen. In periferielanden zoals Bangladesh, zoals Nederland ook grotendeels gelegen onder de zeespiegel, zijn dit soort grootse projecten financieel en technologisch niet haalbaar. Toch zijn er ook voormalige periferielanden zoals China die ook dit soort grootse projecten kunnen opzetten om overstromingen tegen te gaan, zoals de Three Gorges Dam. Dit is dan weer een voorbeeld van een periferieland die als opkomende markt zich als semi-periferie weet te positioneren in het WST kader. Gebaseerd op de bevindingen van handelsspecialist Sugathan (2010), werd ook meer verklaard over de machtsverhoudingen tussen kern- en periferielanden en hoe die mogelijk onder druk komen te staan m.b.t. beleid over private duurzame goederen. De relatie tussen kern en periferie werd meer gespannen omdat kernlanden de WHO lijst van duurzame goederen domineren, hierdoor komen die producten in aanmerking voor scherpe tariefkortingen en overbruggen producenten daarvan lagere handelsbarrières. De periferielanden hebben het moeilijker om hun producten als duurzaam op de markt te zetten omdat die producten niet die eigenschappen bezitten, volgens de kernlanden. Terwijl de periferielanden met moeite kunnen concurreren met hun producten op de markt van duurzame goederen rest hen weinig meer dan wederom componenten en ruwe materialen te 66
leveren voor een lagere prijs, omdat zij dus minder competitief zijn. De handel in (private) duurzame goederen handhaaft en versterkt de status quo van de WST, toch is het mogelijk dat sommige spelers in de markt verticaal naar boven of beneden kunnen mobiliseren binnen de hiërarchie van het WST kader. Landen zoals China worden bekend met het produceren en exporteren van hooggewaardeerde duurzame goederen en toepassingen en worden dus zelf een producent van duurzame goederen (Gates 2011). De formulering van de verwachtingen luidt “De Machtsverhoudingen betreffende ruilhandel tussen de kern en de periferie zullen onder druk komen te staan door klimaatveranderingproblemen”. De motivering voor deze woorden is dat de handelspatronen en de ongelijke ruilhandel niet altijd eenrichtingsverkeer zijn. Toen landen bekend werden met CO2-emissie, begonnen overheden zich te realiseren dat grote vervuilers moesten betalen voor die koolstofemissie. Met de implementatie van REDD en cap en trade (en ook met een CO2-belasting), zagen periferielanden, die normaal als minder competitief doorgaan, mogelijkheden om de rol van quasi-monopolist te spelen. Dit werd geïllustreerd met de schaarse, en daarmee quasi-gemonopoliseerde regenwouden, die sommige landen hebben zoals Brazilië en Indonesië, integenstelling tot veel kernlanden. Met deze wouden konden zij een handelspatroon en ruilhandel forceren wat in hun voordeel zou uitpakken, door regenwouden niet meer te ontbossen vanwege hun opslagfunctie van CO2. Cap en Trade bood ook kansen voor periferielanden, omdat zij minder emissies uitstoten kunnen zij die emissierechten verkopen die ze overhouden. Echter, of periferielanden hiervan kunnen profiteren hangt af van het systeem van implementatie en de prijzen van de emissierechten. Deze praktijken van het kopen en verkopen van emissierechten maakten de machtsverhoudingen tussen kern- en periferielanden meer complex en voor grotere spelers in de (semi)periferie bood dit kansen om terrein te winnen in de markten van emissie “producten”. Het onderwerp van emissiehandel liet dus niet het eenrichtingsverkeer zien wat meer zichtbaar was bij de (private) duurzame goederen. Vanwege dit gegeven, dat de verhoudingen tussen kern- en periferielanden onder druk komen te staan, in plaats van louter versteviging of verzwakking van de positie van kern- en periferielanden, kunnen de verwachtingen als prognose worden gezien voor de toekomst van de machtsverhoudingen binnen het WST kader. Dan volgt nu de slotconclusie. De markten van private en publieke duurzame goederen zijn relatief nieuw. In de EU is de pilot van emissie handel geëindigd in 2008. Vanwege de nieuwigheid van deze fenomenen was het ook een uitdaging om de invloed van klimaatvraagstukken te onderzoeken binnen het kader van de WST, een typisch politiek economische theorie. Ondanks dat de relaties tussen kern- en periferielanden niet statisch blijft maar verandert door de tijd, zal de structuur van de WST gehandhaafd blijven zoals dit onderzoek uitwees. Er zullen altijd landen blijven met producenten met een quasi-monopolie of juist minder competitieve eigenschappen, zij het elektrische auto’s of regenwouden die zij bezitten. Toch zullen schaarse, quasigemonopoliseerde “leading products” van status veranderen in de markten door de tijd heen. Engeland en Nederland hadden vroeger een monopolie in respectievelijk textiel en specerijen, tegenwoordig zijn dit normale alledaagse producten die gemaakt worden in (semi-) perifielanden zoals China, die de grootste textiel (machinerie) producent is geworden (Kramper 2011). Agenten binnen het WST kader kunnen dus marktaandeel en monopolies verliezen, in het voordeel van opkomende markten, ondanks dat het kader van de WST ongewijzigd blijft. Belangrijk voor een land en haar producenten is om nieuwe leading products te maken en hoe nieuwe quasi-monopolies te verkrijgen. Met klimaatproblemen hebben kernlanden weer mogelijkheden gezien om nieuwe quasi-gemonopoliseerde 67
producten te verhandelen, waar de periferie de componenten en ruwe materialen weer voor levert. Ondanks dat de BRIC landen mogelijkheden zien in het klimaatvraagstuk en gerelateerd beleid, zullen de productie en handelsprocesses voorlopig nog steeds in het voordeel van de kernlanden blijven (waarbij in ogenschouw genomen moet worden dat China al hard op weg is om kernland te worden en Brazilië zich positioneert als semi-periferie). Behalve de productie en export processen, moet er dus ook aandacht worden besteed aan de maatregelen die genomen moeten worden om klimaatverandering tegen te gaan. Deze maatregelen (minder CO2-emissie, ontbossing tegengaan) zoals emissierechten en afspraken over REDD kunnen in het voordeel uitpakken voor periferielanden. Echter, de kern en periferieverhoudingen staan steeds onder druk, en worden als zodanig verstoord omdat alle betrokken landen tijdens klimaat- en handelsonderhandelingen principieel uit eigen belang opereren. Hoe deze verhoudingen onder druk komen te staan, en of kern of periferielanden sterker of zwakker worden hangt af van de wijze waarop klimaatmitigatie maatregelen worden geïmplementeerd, v.b. de wijze waarop emissierechten worden verhandeld en de spelregels waarmee duurzame goederen en diensten worden voorgedragen. Gebaseerd op deze overwegingen kunnen de verwachtingen worden aangenomen als prognose voor de toekomst van machtsverhoudingen betreffende ruilhandel binnen het WST kader.
68
Bijlage Onderzoeksvraag [5] Bijlage IndustrieelOntwikkelings
Handel in Publieke Duurzame Goederen Emissie handel [3]
Klimaatverandering [2]
Onderzoeksvraag [5] IndustrieelOntwikkelings
Verwachtingen[5] Kern- Periferie
Handel in Private Duurzame Goederen [4]
Klimaatbeleid 3/4]
Verwachtingen[5] Kern- Periferie
69
Regio's van Emissiehandel
bron: Livengood, Dixon
bron :UNFCC
70
Lijst van (private) duurzame goederen geproduceerd door OECD landen POLLUTION MANAGEMENT Air pollution control Air-handling equipment Vacuum pumps Compressors of a kind used in refrigerating equipment Air compressors mounted on a wheeled chassis for towing Other air or gas compressors or hoods Parts for air or gas compressors, fans or hoods Catalytic converters Filtering or purifying machinery and apparatus for gases Parts for filtering or purifying machinery Chemical recovery systems Limestone flux Slaked (hydrated) lime Magnesium hydroxide and peroxide Activated earths Filtering or purifying machinery and apparatus for gases Parts for filtering or purifying machinery Dust collectors Filtering or purifying machinery and apparatus for gases Parts for filtering or purifying machinery Separators/precipitators Other glass fibre products Machinery for liquefying air or other gases Other machinery for treatment of materials by change of temperature Filtering or purifying machinery and apparatus for gases Parts for filtering or purifying machinery Incinerators, scrubbers Other furnaces, ovens, incinerators, non-electric Filtering or purifying machinery and apparatus for gases Parts for filtering or purifying machinery 71
Industrial or laboratory electric resistance furnaces Industrial or laboratory induction or dielectric furnaces Other industrial or laboratory electric furnaces and ovens Parts, industrial or laboratory electric furnaces Odour control equipment Parts for sprayers for powders or liquids Wastewater management Aeration systems Compressors of a kind used in refrigerating equipment Air compressors mounted on a wheeled chassis for towing Other air or gas compressors or hoods Parts for air or gas compressors, fans or hoods Chemical recovery systems Limestone flux Slaked (hydrated) lime Chlorine Anhydrous ammonia Sodium hydroxide solid Sodium hydroxide in aqueous solution Magnesium hydroxide and peroxide Activated earths Aluminium hydroxide Manganese dioxide Manganese oxides (other) Lead monoxide Sodium sulphites Other sulphites Phosphinates and phosphonates Phosphates of triammonium Phosphates of monosodium or disodium Phosphates of trisodium Phosphates of potassium Calcium hydrogenorthophosphate Other phosphates of calcium Other phosphates (excl. polyphosphates) Activated carbon Water filtering or purifying machinery and apparatus Other machinery for purifying liquids Parts for filtering or purifying machinery Biological recovery systems Gravity sedimentation systems Flocculating agents Oil/water separation systems Other centrifuges Parts of centrifuges Water filtering or purifying machinery and apparatus Other machinery for purifying liquids 72
Parts for filtering or purifying machinery Screens/strainers Other articles of plastic Water filtering or purifying machinery and apparatus Other machinery for purifying liquids Parts for filtering or purifying machinery Sewage treatment Flocculating agents Woven pile & chenille faBRIC of other textile materials Tanks, vats, etc., Tanks, drums, etc., Cans < 50 l, closed by soldering or crimping Other cans < 50 Hydraulic turbines Parts for hydraulic turbines Incinerators, non-electric Weighing machines capacity <30 kg Weighing machines capacity >30 kg <500 kg Weighing machines Parts for sprayers for powders or liquids Industrial/lab electric resistance furnaces Industrial/lab induction, dielectric furnaces Industrial/lab electric furnaces & ovens, n.e.s. Parts, industrial & lab electric furnaces Water pollution control, wastewater reuse equipment Water handling goods and equipment Articles of cast iron Root control equipment Positive displacement pumps, hand-operated Other reciprocating positive displacement pumps Other rotary positive displacement pumps Other centrifugal pumps Other pumps Valves, pressure reducing Valves, check Valves, safety Other taps, cocks, valves, etc. Instruments for measuring the flow or level of liquids Solid waste management Hazardous waste storage and treatment equipment Other articles of cement, concrete Other articles of lead Other electric space heating and soil heating apparatus Lasers Vitrification equipment* Waste collection equipment Household & toilet articles of plastic 73
Brooms, hand Brushes as parts of machines, appliances Mechanical floor sweepers Trash bin liners (plastic) Waste disposal equipment Compactors Refuse disposal vehicles Polypropylene sheeting, etc. Waste handling equipment Waste separation equipment Magnetic separators Recycling equipment Magnetic separators Machinery to clean, dry bottles, etc. Other mixing or kneading machines for earth, stone, sand, etc. Other machines for mixing/grinding, etc. Other machines, n.e.s., having individual functions Tire-shredding machinery Incineration equipment Other furnaces, ovens, incinerators, non-electric Parts of furnaces, non-electric Industrial or laboratory electric resistance furnaces Industrial or laboratory induction or dielectric furnaces Other industrial or laboratory electric furnaces and ovens Parts, industrial or laboratory electric furnaces Remediation and cleanup Absorbents Cleanup Other electric space heating and soil heating apparatus Lasers Vitrification equipment Water treatment equipment Surface active chemicals (not finished detergents) Oil spillage cleanup equipment Other electrical machines and apparatus with one function Noise and vibration abatement Mufflers/silencers Parts for spark-ignition internal combustion piston engines Parts for diesel or semi-diesel engines Silencers and exhaust pipes, motor vehicles Noise deadening material Vibration control systems Highway barriers Environmental monitoring, analysis and assessment Measuring and monitoring equipment Thermometers, pyrometers, liquid-filled Other thermometers, pyrometers 74
Hydrometers, barometers, hygrometers, etc. Other instruments for measuring liquids or gases Parts of instruments for measuring, checking liquids or gases Instruments for analysing gas or smoke Chromatographs, etc. Spectrometers, etc. Exposure meters Other instruments using optical radiation Other instruments for physical or chemical analysis Parts for instruments, incl. microtomes Ionising radiation measuring & detecting instruments Other optical instruments Other measuring or checking instruments Manostats Hydraulic/pneumatic automatic regulate, control instruments Other automatic regulate, control instruments Auto emissions testers Noise measuring equipment Sampling systems Process and control equipment Thermostats Electrical process control equipment On-board monitoring/control Data acquisition equipment Other instruments/machines CLEANER TECHNOLOGIES AND PRODUCTS Cleaner/resource efficient technologies and processes Electrochemical apparatus/plant Extended cooking (pulp) Oxygen delignification Ultrasonic cleaning Fluidised bed combustion Cleaner/resource efficient products CFC substitutes Peat replacements (e.g. bark) Water-based adhesives Other paints and varnishes, in aqueous medium Double-hulled oil tankers Low-noise compressors RESOURCES MANAGEMENT GROUP Indoor air pollution control Water supply Potable water treatment Water purification systems Chlorine Recycled materials Recycled paper 75
Other recycled products Renewable energy plant Solar Instantaneous gas water heaters Other instantaneous or storage water heaters, non-electric Photosensitive semiconductor devices, incl. solar cells Wind Windmills Wind turbines Tidal Geothermal Other Hydroelectric plant Heat/energy savings and management Catalysts Multiple walled insulating units of glass Other glass fibre products Heat exchange units Parts for heat exchange equipment Heat pumps District heating plant Waste heat boilers Burners: fuel other than oil or gas Fluorescent lamps, hot cathode Electric cars Fuel cells Gas supply, production and calibrating metres Liquid supply, production and calibrating metres Thermostats Sustainable agriculture and fisheries Sustainable forestry Natural risk management Satellite imaging Seismic instruments Bron :OECD Trade Directorate, Ronald Steenblik
76
Literatuur Ausubel, J.H. (1993) Mitigation and Adaptation for Climate Change:Answers and Questions. Laxenburg:International Institute for Applied System analysis. Digitale versie Geraadpleegd 22 October 2010.http://phe.rockefeller.edu/mitigation/ BBC (2005) Kyoto Protocol come into Force. Geraadpleegd 6 November 2010. http://news.bbc.co.uk/2/hi/4267245.stm BBC (2010) The Challenge of Rebuilding Haiti. Geraadpleegd 22 October 2010.http://news.bbc.co.uk/2/hi/8482237.stm Blaser, J., Robledo, C. (2007) Initial Analysis on the Mitigation Potential in the Forestry Sector. Digitale versie Geraadpleegd on 15 September 2010. http://unfccc.int/files/cooperation_and_support/financial_mechanism/application/pdf/blaser.pdf Brewer, A. (2001) Marxist Theories of Imperialism, a Critical Survey. London: Routledge British Red Cross Society (2010) Aid Agencies help Haiti building shelters. Geraadpleegd 21 October 2010.http://www.trust.org/alertnet/news/ Bruyn de, S., Markowska, A., Jong de, F., Bles, M. (2010) Does the energy intensive industry obtain windfall profits through the ETS?: An economic analysis for products from the refineries, iron and steel and chemical sectors.Delft:CE Delft Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit (2010) Sonnenenergie Aktuell. Geraadpleegd 22 October 2010. http://www.erneuerbareenergien.de/files/pdfs/allgemein/application/pdf/ee_in_deutschland_graf_tab_2009_en.pdf Butler, R.A. (2009) Brazil's plan to safe the Rain Forrest. Geraadpleegd 4 December 2010. http://news.mongabay.com/2009/0602-brazil.html Central Intelligence Agency (2010) The World Factbook:Publications Countries. Geraadpleegd 28 October 2010.https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/ 77
Corrigan, A. (2010) Climate Change:Floods& Droughts. Geraadpleegd 14 October 2010.http://www.classroomencounters.org/studentgallery/powerpoints/droughts_floods_climate_change.ppt Choudhary, D.M., Shukla, P.R., Hourcade, J.C., Mathy, S. (2010) Aligning Development, Air quality and Climate Policies for Mulltiple Dividends. New Delhi:CSH. Digitale versie Geraadpleegd 21 October 2010. http://www.imaclim.centrecired.fr/IMG/pdf/Draft_Ocassional_Paper_CSH_160407.pdf Chutz, N. (2010) What will it take to make REDD work. Substantial research Paper Spring 2010. Claro, E., Lucas, N., Sugathan, M., Marconini, M., Lendo, E (2007) Trade in Environmental Goods and Services and Sustainable Development. Geneva:International Centre for Trade and Sustainable Development (ICTSD).Digitale versie Geraadpleegd 18 December 2010. http://ictsd.org/downloads/2008/02/compendium_dec_2007.pdf Crowther, D., Green, M. (2004) Organisational Theory. London: Chartered Institute of Personnel and Development (CIPD) Economy Watch (2010) Energy Efficiency Rating-Energy efficiency Rating Scale, Measure Efficiency of Energy System. Geraadpleegd on 22 October 2010.http://www.economywatch.com/energy-efficiency/energy-efficiency-rating.html Energieraad (2010) Europese industrie aast op CO2-credits uit bosprojecten. Geraadpleegd 29 November 2010.http://www.energieraad.nl/newsitem.asp?pageid=25856 Franz, P (2009) The Venice Flood Barrier:The Moses Project aims to protect Venice from flooding. Geraadpleegd 20 October 2010.http://www.suite101.com/content/thevenice-flood-barrier-a163671 Gardiner, L. (2010) Are Hurricanes becoming more stronger and frequent?.Geraadpleegd 10 October 78
2010.http://www.windows2universe.org/earth/climate/hurricane_climate.html Gates, E. C. (2011) China is Wind Energy Leader. Geraadpleegd 18 January 2011. http:// www.biofuelswatch.com/china-is-wind-energy-leader/ Giddens, A. (2006) Sociology. Cambridge:Polity Press Goldstein, J. S. (2003) International Relations. New York:Pearson Longman Gupta, J. (2009) South India Floods a result of Climate Change:Red Cross. Bonn:UNFCC. Digitale versie Geraadpleegd 18 October 2010.http://unfccc.int/files/meetings/intersessional/bangkok_09/press/application/pdf/south_in dia_floods_a_result_of_climate_change_red_cross.pdf Hamers, P. (2000) SER-advies over Emissiehandel in klimaatbeleid: Emissiehandel in broeikasgassen niet omstreden. Geraadpleegd 18 November 2010. http://www.ser.nl/sitecore/content/Internet/nl/Publicaties/Overzicht%20SER %20Bulletin/2000/juni2000/06.aspx Haynes, B. (2011) Embraer Stock Jumps on Upbeat Sal es. Geraadpleegd 30 November 2011. http://www.reuters.com/article/2011/07/29/embraer-idUSN1E76S0OW20110729 Healy, J.F. (2002) Statistics:A Tool for Social research. Belmont: Wadsworth Publishing Hovi, J., Holtsmark, B. (2006) Cap-and-Trade or Carbon Taxes? The Feasibility of Enforcement and the Effects of Non-Compliance. Örebro University:Econpapers. Digitale versie Geraadpleegd 29 November 2010.http://www.ssb.no/publikasjoner/DP/pdf/dp436.pdf Huq, S., Reid, H., Murray, L. (2006) Climate Change and Development:Consultation on Key Researchable issues. London:International Institute for Environment and Development. Digitale versie Geraadpleegd 16 October 2010.http://pubs.iied.org/pdfs/G00045.pdf
79
International Centre for Trade and Sustainable Development (2007) Brazil Peru Discuss New Ideas On Environmental Goods Liberalization. Geraadpleegd 6 December 2010. http://ictsd.org/i/news/bridgesweekly/7637/ International Energy Agency (2010) IEA Statistics:CO2 Emission from fuel combustion. Digitale versie Geraadpleegd 22 September 2010.http://www.iea.org/co2highlights/CO2highlights.pdf International Institute for Sustainable Development (2011) Climate and Atmosphere: Recent Meetings. Geraadpleegd 8 March 2011 Japan Aerospace Exploration Agency (2010) New JAXA Technology captures Solar Energy in Space.Geraadpleegd 22 October 2010.http://www.jaxa.jp/index_e.html Kamp, Linda (2002) Learning in Wind Turbine Development: A Comparison between the Netherlands and Denmark. Utrecht: Academic Thesis. Kinuu (2010) Cheap Greenhouse Technology for Africa. Geraadpleegd 20 October 2010. http://arc.peacecorpsconnect.org/view/1168 Kluitenberg, L. (2000) Amerikaanse wetenschapper is voorvechter van emissiehandel.Geraadpleegd 19 November 2010.http://www.ser.nl/sitecore/content/Internet/nl/Publicaties/Overzicht%20SER%20Bulletin/ 2000/november2000/05.aspx KNMI Kenniscentrum (2010) Watersnoodramp 1953. Geraadpleegd 20 October 2010. http://www.knmi.nl/cms/content/19003/watersnoodramp_1953 Kramper, S.(2011) China Has Become the World's Largest Textile Machinery Manufacturer.Geraadpleegd 30 January 2011. http://www.abcarticledirectory.com/Article/China-Has-Become-the-World-s-Largest-TextileMachinery-Manufacturer/942463 Lai, Y.B. (2008) Auctions or grandfathering: the political economy of tradable emission permits.Geraadpleegd 28 November 2010. 80
http://econpapers.repec.org/article/kappubcho/v_3a136_3ay_3a2008_3ai_3a1_3ap_3a181200.htm Livengood, E., Dixon, A (2009) REDD and the effort limit Global Warming to 2 degrees C:Implications for including REDD credits in the International Carbon Market.Wellington: KEA3 Limited.Digitale versie Geraadpleegd 25 November 2010. http://www.greenpeace.nl/raw/content/reports/redd-and-the-effort-to-limit-g.pdf Loh, C. (2009) NRC:"Ook China heeft recht op Industrialisatie".Geraadpleegd 18 November. http://vorige.nrc.nl/opinie/article2416024.ece/Ook_China_heeft_recht_op_industrialisatie Luttikhuis, P. (2010) Interview: persoonlijke mening.Geraadpleegd 22 November 2010. Marsh, T. (2010) A Review of Major Floods in the Thames Basin.Walingford:Centre for Ecology and Hydrology. Digitale versie Geraadpleegd 20 October 2010. http://www.eng.ox.ac.uk/samp/slides/OxJan08-MarshTerry.pdf McCarthy, J.J., Canziani, O.F., Leary, N.A., Dokken, D.J., and K.S. White (2001) Climate Change:Impacts, Adaptation and Vulnerability. A Contribution of Working Group II to the Third Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Cambridge and New York:Cambridge University press. Digitale versie Geraadpleegd 18 October 2010. http://www.grida.no/publications/other/ipcc_tar/? src=/climate/ipcc_tar/wg2/index.htm Natuur en Milieu (2009) Kopenhagen is teleurstellende eerste Stap.Geraadpleegd 10 November 2010.http://www.natuurenmilieu.nl/page.php?pageID=88&itemID=5607 NOS (2009) VN Onderzoekt “Climate Gate”. Geraadpleegd 12 September 2010.http://nos.nl/artikel/112827-vn-onderzoekt-climategate.html NRC (2007) EU-Hof staat achter Brussel boete Microsoft. Geraadpleegd on 30 October 2010.http://vorige.nrc.nl/europa/article1839280.ece/EUhof_staat_achter_boete_Brussel_voor_Microsoft 81
NRC (2010) Dodental door Cholera Haiti loopt op. Geraadpleegd on 26 October 2010. Oldenborgh van, J., Haarsma, R. (2010) Stijging Wereldgemiddede temperatuur. Geraadpleegd 13 February 2011. http://www.knmi.nl/cms/content/68206/stijging_wereldgemiddelde_temperatuur Ommen van, B.N. (2010) De Russische federatie:Het effect van een hernieuwd milieubeleid op innovatie en competitiviteit.Groningen:Rijskuniversiteit groningen Perkins, J. (2004) Confessions of an Economic Hitmen. San Fransisco:Berret Koehler Publisher Peterson, S. (2010) Monitoring, Accounting and Enforcement in Emissions Trading Regimes. Paris:OECD Phillips, L. (2009) Economic Crisis producing huge drop in EU CO2 emissions. Digitale versie Geraadpleegd 18 September 2010.http://euobserver.com/885/27913 Pistorius, R. (2011) Interview: persoonlijke mening.Geraadpleegd 11 January 2011 Pittel, K., Rübbelke, D.T.G. (2009) Transitions in the Negotiations on Climate Change: From Prisoner's Dilemma to Chicken and Beyond.Leuven: Eyckmans.Digitale versie Geraadpleegd 22 November 2010.http://www.webmeets.com/files/papers/WCERE/2010/44/ withoutMatrix26NovemberResubwotr.pdf Radio555 (2005) 100.000 singles Kinderen voor Kinderen in voor actie Azië. Geraadpleegd 10 September 2010.http://www.radio.nl/portal/home/medianieuws/010.archief/2005/01/93384.html Regalado, A. (2010) In Cancún, Brazil Touts Progress Stopping Deforestation. Geraadpleegd 12 November 2010. http://news.sciencemag.org/scienceinsider/2010/12/inCancún-brazil-touts-progress-.html Sanz, M. (2007) Reducing Emission from Deforestation in Developing Countries.
82
Vienna:UNFCC Secretariat. Digitale versie Geraadpleegd 2 December 2010. http://www.fao.org/nr/lada/dmdocuments/Reducing%20Emissions%20from %20Deforestation.pdf Schwarz, H. M. (2000) States versus Markets:The Emergence of a global economy. Basingstoke: Palgrave Macmillan Simamora, A.P. (2010) The Jakarta Post:Brazil takes cautious steps on REDD. Geraadpleegd 5 December 2010.http://www.thejakartapost.com/news/2010/12/08/braziltakes-cautious-steps-redd.html Stavins, R.N. (2001) Experience with Market-Based Environmental Policy Instruments. Washington:Resources for the Future. Digitale versie Geraadpleegd 7 November 2010. http://www.rff.org/documents/RFF-DP-01-58.pdf Sugathan, M. (2010) WTO Negotiations on Environmental Goods: Ensuring a Meaningful Outcome for Developing Countries. Geneva:International Trade Centre. Digitale versie Geraadpleegd on 25 September 2010. http://www.tradeforum.org/news/fullstory.php/aid/1544/WTO_Negotiations_on_Environmental _Goods:_Ensuring_a_Meaningful_Outcome_for_Developing_Countries.html UNEP (2010) Vital Climate Graphics. Geraadpleegd 1 December 2010.http://www.grida.no/ publications/vg/climate/ UNFCC (2010) United Nations Framework Convention on Climate Change:Documents Convention. Geraadpleegd 5 October 2010.http://unfccc.int/documentation/documents/items/3595.php UN-REDD (2010) About UN REDD Programme:FAQ's. Geraadpleegd 5 November 2010. http://www.un-redd.org/AboutUNREDDProgramme/FAQs/tabid/586/Default.aspx U.S. Environmental Protection Agency (2011) Clean Air Markets:Acid Rain, Cap and Trade. Geraadpleegd 23 March 2011. http://www.epa.gov/airmarkets/
83
Wallerstein, I. (2004) World System Analysis:An Introduction. Durham and London:Duke University Press World Trade Organization (2010) Trade and Environment. Geraadpleegd 6 November 2010. http://www.wto.org/english/tratop_e/envir_e/envir_e.htm
84