De þættir in Flateyjarbók - een studie naar mentaliteit in veertiende-eeuws Noorwegen
Opdracht: Masterscriptie Studiejaar: 2012-2013 Studierichting: Geschiedenis, traject Middeleeuwen Instelling: Universiteit van Amsterdam Datum: 10 juli 2013 Student: E.D. de Boer Studentnummer: 5795281 Begeleider: Dr. M.J.M. Damen Tweede lezer: Prof. Dr. J.W.J. Burgers
Inhoudsopgave
Inleiding
3
1: Flateyjarbók – achtergronden, historische context, opdrachtgever en maker
6
1.1: Voorgeschiedenis van Noorwegen en IJsland
6
1.2: Het bewind van Óláfr Tryggvason – beleid en imago
8
1.3: Het bewind van Óláfr Haraldsson – beleid en imago
10
1.4: Flateyjarbók – een manuscript in crisistijd
12
2: Unieke þættir in de Óláfs saga helga en Óláfs saga Tryggvasonar 2.1: Analyse en samenvatting van de unieke þættir in de Óláfs saga Tryggvasonar
14 15
2.1.1: Þorleifs þáttr jarlaskálds
15
2.1.2: Þorsteins þáttr uxafóts
16
2.1.3: Sǫrla þáttr
18
2.1.4: Hrómundar þáttr halta
20
2.1.5: Þorsteins þáttr skelks
22
2.1.6: Orms þáttr Stórólfssonar
23
2.2: Analyse en samenvatting van de unieke þættir in de Óláfs saga helga
25
2.2.1: Styrbjarnar þáttr Svíakappa
25
2.2.2: Hróa þáttr heimska
27
2.2.3: Eymundar þáttr Hringssonar
28
2.2.4: Tóka þáttr Tókasonar
30
2.2.5: Eindriða þáttr ok Erlings
31
2.2.6: Vǫlsa þáttr
32
2.3: Deelconclusie
34
3: De þættir van Flateyjarbók: de nagedachtenis van Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson in een culturele en politieke context
36
3.1: Vriendschap en eer
36
3.2: De sagaheld
37
3.3: De rol van religie
39
3.4: Breuk en continuïteit
40
Conclusie
43
Literatuurlijst
45
2
Inleiding
Het IJslandse manuscript Flateyjarbók is een van de belangrijkste Middeleeuwse handschriften in de Scandinavische geschiedschrijving. Het bevat meerdere koningssaga’s, religieuze gedichten en historische teksten. De saga’s van koning Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson (later ‘de Heilige’) vormen de kern van het manuscript. Deze vorsten waren respectievelijk in de jaren 995-1000 en 1015-1030 aan de macht. Wat Flateyjarbók interessant maakt, is dat er meerdere, latere toevoegingen zijn uit onder andere de veertiende eeuw, de zogeheten þættir. Deze bieden een interessante blik op de ontwikkeling en het gebruik van de nagedachtenis van deze twee bekeringskoningen. Flateyjarbók is in 1394 in zijn geheel voltooid, maar de twee Óláfr-saga’s zijn vermoedelijk al rond 1388 in dit manuscript opgeschreven.1 Sommige toevoegingen zijn overgenomen van eerdere versies van deze saga's, maar andere zijn uniek in Flateyjarbók. De middeleeuwse primaire bronnen uit Noorwegen en vooral IJsland zijn bijzonder in vergelijking met de rest van Europa omdat zij bijna allemaal in de volkstaal – in plaats van het Latijn – geschreven zijn. Dit maakt het echter veel moeilijker om middeleeuws Scandinavië te bestuderen als buitenstaander. Als scandinavist en geschiedkundige verkeer ik echter in een positie om dit bijzondere materiaal aan een Nederlands publiek te laten zien. Juist omdat men in Scandinavië vanaf de bekering, die hier net als elders de schriftcultuur op gang bracht, al in de volkstaal seculiere literatuur schreef en daarbij ook bestaande literaire motieven bleef gebruiken, is er een uitzonderlijk corpus ontstaan. Flateyjarbók en zijn unieke þættir zijn een bijzonder goed voorbeeld van wat de Oud-Noordse teksten de mediëvistiek te bieden hebben. Deze þættir zullen het uitgangspunt zijn van dit onderzoek, omdat zij een venster uit de veertiende eeuw vormen op grond waarvan de verhalen van de Óláfrs benaderd kunnen worden. Op deze wijze kunnen politiek gebruik van de nagedachtenis van de twee Óláfrs in veertiende-eeuws Noorwegen en de culturele factoren die daarbij een rol spelen verklaard worden. Ook zal deze studie van Flateyjarbók een plek krijgen in het huidige historisch debat, dat voornamelijk gevoerd wordt onder Noorse historici. Om dit te bewerkstelligen zullen eerst de relevante achtergronden en de historische context beschreven worden. Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson staan bekend als bekeringskoningen en als vorsten die veel hebben bijgedragen aan de Noorse staatsvorming.2 Om deze redenen zal er vooral nadruk liggen op de historische achtergronden van de volgende ontwikkelingen: enerzijds de 1 2
Ashman Rowe 2005, p.11-13 Bagge 1986, p.150-152
3
eerste pogingen om Noorwegen onder het centrale gezag van één koning te brengen en anderzijds de vroegste invloeden van het christendom in Noorwegen. De banden tussen Noorwegen en IJsland zullen hierbij eveneens aan bod komen. De Noorse koningskronieken, net zoals veel andere saga's, zijn namelijk door IJslanders opgetekend, waaronder ook het materiaal in Flateyjarbók. Nadat de historische context is geschetst zullen vervolgens de unieke þættir zelf uitgelicht worden om, ondersteund door bestaande en eigen analyses, de functie van nagedachtenis in een veertiende-eeuwse context uit te leggen. Omdat Flateyjarbók in Nederland relatief onbekend is, en nauwelijks in andere talen dan het Noors, Deens en Zweeds is vertaald, acht ik het noodzakelijk om van de relevante þættir een samenvatting te geven. Zo kan de – Nederlandse – lezer profijt hebben van enige context bij de gegeven analyse. Bij de analyse van de þættir zal gebruik gemaakt worden van de twee bestaande analyses: The Development of Flateyjarbók (2005) van Elizabeth Ashman Rowe en Elemente des Erzählens: Die þættir der Flateyjarbók (1991) van Stefanie Würth. Ashman Rowe gaat in op de ontwikkeling van het manuscript en richt zich daarbij met name op de betrekkingen tussen Noorwegen en IJsland door de eeuwen heen, terwijl Würth zich richt op de literaire aspecten van de þættir en de manier waarop deze het hoofdverhaal beïnvloeden. Hierna zal gekeken worden naar veranderingen en patronen in de uitgedrukte culturele waarden. Hierbij zal de nadruk komen te liggen op de concepten memory en framing, maar vooral ook op het onder Noorse historici graag gebruikte concept van mentalitetshistorie ‘mentaliteitsgeschiedenis’. Sverre Bagge is ongetwijfeld Noorwegens meest invloedrijke mediëvist. Met zeer veel publicaties op zijn naam en leiding over de onderzoeksinstelling Centre for Medieval Studies aan de Universiteit van Bergen, is zijn visie onmisbaar bij iedere analyse van Noorwegen in de periode omstreeks 900-1350. Hij publiceert niet specifiek over mentalitetshistorie, maar heeft er wel aandacht aan besteed in Mennesket i middelalderens Norge – tanker, tro og holdninger 1000-1300 ‘De mens in middeleeuws Noorwegen – gedachten, geloof en houdingen 1000-1300’ (1998). Ook van belang zijn diverse publicaties over politieke en sociale verhoudingen in de Heimskringla, een handschrift met koningssaga's dat verwant is aan Flateyjarbók. Naast Bagge zullen er nog twee Noorse historici in het bijzonder aan bod komen. Ten eerste Jon Vidar Sigurdsson. Sigurdsson heeft het in Noorwegen gebruikte standaardwerk over sociale verhoudingen op zijn naam staan: Det norrøne samfunnet – vikingen, kongen, erkebiskopen og bonden ‘De Vroeg-Noordse samenleving – viking, koning, aartsbisschop en boer’ (2008). Ook van belang is Sigurdssons standaardwerk over de bekering van het vroege 4
noorden Kristninga i Norden (2003). De termen norrøn en Norden worden gebruikt om Scandinavië en IJsland aan te duiden in de eeuwen circa 900-1350. ‘Vroeg-Noords’ en het ‘Vroege Noorden’ zijn geen ideale vertalingen, maar volstaan in deze context. De mediëvist die zich het meest bezig houdt met mentalitetshistorie is Arnved Nedkvitne. Zijn meest belangrijkste werk Ære, lov og religion i Norge gjennom tusen år (2011) ‘Eer, wet en religie in Noorwegen gedurende duizend jaar’ is, zoals de titel doet vermoeden, een groots opgezet overzichtswerk van deze factoren voor de periode vanaf de Vikingtijd tot in de negentiende eeuw. Naast diverse artikelen over het belang van mentalitetshistorie, is zijn werk Møtet med døden i norrøn middelalder (1991) ‘De ontmoeting met de dood in de Vroeg-Noordse Middeleeuwen’ relevant voor de hier gepresenteerde analyse van de þættir, omdat hij in dit werk nieuw gebruik van oude waarden belicht. Naast politieke en sociale verhoudingen en veranderingen zijn literaire motieven ook belangrijk aangezien de koningssaga's deel uitmaken van het corpus sagaliteratuur. Zijn diverse overzichtswerken en analyses van specifieke thema's in de sagaliteratuur maken Preben Meulengracht Sørensen ongetwijfeld de meest toonaangevende historicus op dit vlak. Omdat de koningssaga's ook gebruik maken van sagamotieven, is het van belang deze motieven te bespreken in de slotanalyse. Het belangrijkste standaardwerk is hierbij Fortælling og ære (1993) 'Vertelling en eer'. Flateyjarbók is in 1398 voltooid, waarmee het zich enigszins buiten de tijdsspanne bevindt waar de genoemde historici zich in gespecialiseerd hebben. Samen met het feit dat de veertiende eeuw op alle vlakken neergang voor Noorwegen betekende, is dit ongetwijfeld de reden dat het manuscript minder aandacht krijgt dan oudere handschriften met gedeeltelijk hetzelfde materiaal. Hopelijk zal deze studie laten zien dat er genoeg over Flateyjarbók te zeggen valt, en dat het een zeer waardevolle bron kan zijn voor zowel de Noorse geschiedschrijving als de Nederlandse mediëvistiek.
5
1: Flateyjarbók – achtergronden, historische context, opdrachtgever en maker
1.1: Voorgeschiedenis van Noorwegen en IJsland – vroege staatsvorming en komst van het christendom
De meeste historici laten de geschiedenis van Noorwegen als een koninkrijk beginnen met het bewind van Haraldr Hálfdanarson hárfagri ‘schoonhaar’. Haraldr wist tijdens zijn leven (850932) enkele kleine koninkrijkjes in Midden- en West-Noorwegen onder zijn bewind te verenigen door een combinatie van overerving en verovering. Gezien het feit dat zijn gebieden destijds het belangrijkste machtscentrum in de streek waren, wordt hij vaak de eerste koning van Noorwegen genoemd.3 Hoewel Haraldr niet heel het huidige Noorwegen bestuurde, werd afstamming van hem bewijzen in latere eeuwen zeer belangrijk voor aspirantkoningen, onder wie Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson. De twee Óláfrs staan te boek als de bekeringskoningen van Noorwegen, maar zij waren niet de eersten die Noorwegen wilden kerstenen.4 Hákonr goði ‘de goede’, zoon van Haraldr hárfagri, was de eerste christelijke koning van een groot gebied van Noorwegen. Hákonr groeide op aan het Engelse hof als pleegzoon van koning Æþelstan en hij wordt daarom ook vaak als Aðalsteinsfóstri ‘pleegzoon van Æþelstan’ aangeduid.5 In Engeland had het christendom destijds al voet aan de grond gekregen en het is daarom niet verwonderlijk dat Hákonr goði bekeerd naar Noorwegen terugkeerde. Hákonr wist zijn halfbroer Eiríkr blóðǫx ‘bloedbijl’ uit Noorwegen te verdrijven, maar zou later in gevecht met diens zoons sneuvelen. Tijdens zijn bewind was Hákonr geliefd; hij boekte veel militaire overwinningen en verbeterde de organisatie van de volksvergaderingen.6 Het enige waarmee hij geen succes had, was het kerstenen van het land. De plaatselijke hoofdmannen erkenden weliswaar zijn gezag en ook het feit dat zijn militaire hervormingen de impopulaire Eiríkr blóðǫx buiten de deur hielden, maar Hákonrs positie was bij lange na niet sterk genoeg om rechtstreeks conflict te kunnen verdragen.7 Er waren geen, of in ieder gevel te weinig, hoofdmannen die de bekering zouden steunen.8 Na Hákonr goðis dood in 961 zou het tot 995 duren voordat Noorwegen weer een koning met bekeringsdrang kreeg, namelijk toen Óláfr Tryggvason aan de macht kwam. 3
Sawyer en Sawyer 1993, p.54-55 Sigurdsson 2003, p.17-24 5 Sigurdsson 2008, p.26-27 6 Sawyer en Sawyer 1993, p.102-103 7 Sawyer en Sawyer 1993, p.102 8 Sigurdsson 2003, p.32-36 4
6
Haraldr hárfagri en zijn zoons leefden in een periode die wij de Vikingtijd noemen. In deze periode, ca. 800-1050, waaierden er Scandinaviërs uit over heel Europa – vaak op plundertocht, maar ook als handelaren. Deze tochten vervullen in de saga's een belangrijke rol; zo hebben de beide Óláfrs voordat zij koning werden rijkdom vergaard op plundertochten. Vanuit Noorwegen trokken de meesten westwaarts naar Engeland, maar ook verder over de Atlantische oceaan. Op deze wijze kwamen er Noorse nederzettingen op de Orkney- en Shetland-eilanden en ook de Faeröer zijn vermoedelijk vanuit Noorwegen bevolkt geraakt.9 Vanuit de Faeröer trokken sommigen nog verder noordwaarts en stuitten daarbij op gebieden die later IJsland en Groenland zouden gaan heten. Hoewel er al enkele mensen waren die kennis van IJsland hadden was het de Noor Ingólfr Arnarson die rond 874 als eerste permanent op het eiland ging wonen.10 De kolonisatie wordt als voltooid beschouwd vanaf ca. 930, toen al het bewoonbare land in bezit genomen was en er tevens een volksvergadering was ingesteld. Deze volksvergadering, het zogeheten alþing, was toegankelijk voor alle vrijgeboren mannen en was een overkoepelende vergadering van de plaatselijke þings. Op zo’n vergadering werd rechtgesproken onder leiding van een lǫgsǫgumaðr ‘wetspreker’. In Noorwegen waren er ook regionale volksvergaderingen, maar daar is er nooit een landelijke vergadering ingesteld. Wel hebben de Noorse volksvergaderingen lange tijd hun macht weten te behouden, ook tijdens het bewind van Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson en zelfs in de periode daarna. Wie om het koningschap streed wanneer het onduidelijk was wie de opvolger was, moest zich laten erkennen door een volksvergadering en bij voorkeur ook door de hirð van de overleden koning. De hirð was, kort gezegd, het gevolg van de koning. Dit bestond voornamelijk uit mannen die als zich goede krijgers hadden bewezen, maar ook een goede dichter – een skald – was meestal onderdeel van het gevolg. Vanaf de bekeringsfase was het bovendien gebruikelijk dat de koning een eigen bisschop in zijn hirð opnam. De sociale verhoudingen in de Vikingtijd en de eeuwen daarna werden grotendeels bepaald door een cultuur van eer tegenover schaamte. Mannen konden eer behalen door hun prestaties als krijger en als plunderaar. Vrouwen konden doorgaans niet zelf eervol optreden – plunderen en dergelijke werden als mannenzaken gezien – maar waakten daarom des te meer over de eer van hun familie.11 Daarom komen er in de sagaliteratuur vaak vrouwen voor die hun man, broers of zoons opjutten om wraak te nemen voor geleden eerverlies. Eer hangt dus
9
Sawyer en Sawyer 1993, p.39-40 Sigurdsson 2008, p.12 11 Meulengracht Sørensen 1993, p.212-215 10
7
vooral samen met mannelijkheid.12 De ideale man, belichaamd door de sagahelden, was wijs, sterk, goed in de strijd en in sport en kon bovendien dichten. Ook gulheid was belangrijk, vooral voor mannen met een hoge positie, omdat zij de loyaliteit van de boerenbevolking moesten winnen en behouden in ruil voor bescherming in tijden van oorlog.13 Deze wederzijdse band werd steeds opnieuw bekrachtigd in de vorm van feesten en drinkgelagen, die vaak samenvielen met religieuze feestdagen. In de prechristelijke samenleving vervulden hoofdmannen, in het IJslands goði en in het Noors jarl genaamd, zowel een seculiere als een sacrale functie. Daarom is het des te begrijpelijker dat koningen die heel Noorwegen wensten te besturen het christendom, met zijn ideaal van een gezalfde koning, als geloof aannamen, omdat zij de bestaande functies van de hoofdmannen zo in één klap konden overnemen.14
1.2: Het bewind van Óláfr Tryggvason – beleid en imago
Óláfr Tryggvason was de zoon van Tryggvi Óláfsson, koning van het rijkje Viken in OostNoorwegen. Zijn moeder heette Astrid, dochter van een plaatselijke hoofdman. Óláfr zou later, toen hij zijn macht over heel Noorwegen probeerde te legitimeren, beweren de achterkleinzoon van Haraldr hárfagri te zijn. Dit is echter niet vast te stellen. Tryggvi sneuvelde tijdens de opvolgingsstrijd na de dood van Hákonr goði, toen de zonen van Eiríkr blóðǫx Noorwegen overnamen. De mannen van Haraldr gráfeldr ‘grijze mantel’, de broer die het sterkst uit deze strijd kwam, waren erop uit om Óláfrs moeder te doden terwijl zij zwanger van hem was. Astrid vluchtte echter naar een eiland, waar zij Óláfr in het geheim baarde. Zijn geboorte wordt gedateerd op ca. 963. De jeugd van de koning heeft wel meer sprookjesachtige trekken volgens de overlevering. Toen hij drie jaar oud was, ging zijn moeder met hem naar haar zus in Garðaríki, nabij Kiev. Onderweg werden zij echter gevangengenomen en als slaven verkocht. Hij zag zijn moeder niet meer terug. Op zijn zesde werd hij echter herkend door een familielid van zijn moeder, zijn oom Sigurðr. Hij had Óláfr nooit gezien, maar hij vond het schijnbaar zo’n mooie jongen dat Sigurðr naar zijn naam en afstamming zou hebben gevraagd.15 Nadat de volwassen Óláfr door zijn machtige familieleden uiteindelijk in zijn sociale rang was hersteld, kon hij op plundertocht gaan. Deze Vikingtochten waren een belangrijke manier voor jonge mannen om rijkdom en status te verwerven. Óláfr is geen uitzondering en 12
Nedkvitne 2011, p.54-57 Sigurdsson 2008, p.24-25 14 Sigurdsson 2003, p.32-36 15 Ashman Rowe 2005, p.15 13
8
reist daarom westwaarts vanuit Garðaríki richting Denemarken. Op een gegeven moment komt hij in dienst van keizer Otto I en hij helpt hem in zijn strijd tegen de Deense koning Haraldr blátǫnn ‘blauwtand’. Otto en zijn leger verslaan Haraldr en bekeren hem. Óláfr is daarmee dus al vrij jong in contact gekomen met het christendom, maar pas nadat zijn eerste vrouw is overleden en hij, geplaagd door verdriet en ziekte, een kluizenaar opzoekt, bekeert hij zich. Daarna gaat hij naar het bekeerde Ierland, waar hij met de zus van de koning van Dublin, Gyda, trouwt. Zij is weduwe en heeft land van haar man geërfd. In 995 besluit Óláfr dat hij Noorwegen wil veroveren. Er gingen in Noorwegen al geruchten dat er een afstammeling van Haraldr hárfagri was die zich in het westen ophield. Op het moment dat Óláfr aan land komt laat hij meteen missen voordragen. De boerenbevolking is bereid tegen de plaatselijke hoofdman, jarl Hákonr, in opstand te komen, waarna de jarl vlucht. Óláfr weet Hákonrs zoon Erlendr te doden, maar Hákonr zelf wordt door een van zijn eigen mannen, ene Kark, gedood. Deze Kark brengt Hákonrs hoofd naar Óláfr, maar in plaats van hem te belonen, laat hij Kark onthoofden wegens verraad. Hiermee toont Óláfr dat hij moreel en militair hoger staat dan onder Hákonrs bewind de norm was. Met de dood van Hákonr wordt Óláfr door het grote þing in Nidaros, het huidige Trondheim, erkend als koning over heel Noorwegen. Óláfrs bewind is vooral getekend door bekeringswerkzaamheden. De jarlen van Lade, meestal de Ladejarlen genoemd, waren de sterkste tegenstanders van zowel de centralisatie als de bekering. Het is dus niet verwonderlijk dat Óláfr zijn bekeringspogingen in dit gebied begon. Na Lade trok hij verder door het land en boekte veel succes. De meesten werden, in ieder geval in naam, christen. Óláfrs succes kwam niet alleen door zijn ideologie of charisma. Óláfr deinsde er absoluut niet voor terug om geweld te gebruiken om het ‘ware geloof’ aan de man te brengen: velen die weigerden zich te bekeren werden onthoofd of verminkt. Ook is bekend dat Óláfr meerdere seið-mannen, mystici met sjamanistische trekken, heeft vermoord.16 Omtrent de bekeringen van Óláfr wordt verder nog bericht over wonderen, zoals tegenstanders die plotseling hun stem verliezen wanneer zij hem tegenspreken.17 Óláfr Tryggvason was in Noorwegen dus vrij succesvol, maar hij maakte wel vijanden in Denemarken en Zweden. Deze landen bevonden zich ook in een fase van centralisatie en waren daarin verder gevorderd dan Noorwegen. Dit zal uiteindelijk ook tot zijn nederlaag
16 17
Sigurdsson 2003, p.32-34 Sigurdsson 2003, p.34-37
9
leiden: wanneer hij op weg is richting de Baltische staten vaart hij in een hinderlaag bij Svolder in de Sont. Hier wordt hij verslagen door een Zweeds-Deense alliantie.18 Op IJsland liet Óláfr Tryggvason een blijvende nagedachtenis achter in de vorm van bekering. Óláfr stuurde een ervaren missionaris, Þangbrandr genaamd, naar het eiland toe. Þangbrandr had weinig succes en rapporteerde aan de koning dat de bevolking hem vervloekte en dood wenste. Óláfr reageerde hierop door een groep IJslanders die zich in Noorwegen bevond te gijzelen, en wie zich bekeerde mocht van hem gaan. Onder de gedwongen bekeerde IJslanders bevonden zich mannen uit belangrijke families. Door hun verhalen en verdere druk van Óláfr in de vorm van handelsblokkades, werd in het jaar 1000 op het alþing besloten dat IJsland vanaf dat moment een christelijk land zou zijn. Ondanks het feit dat er maar een kleine christelijke minderheid op IJsland was en de wetspreker die het besluit nam, Þorgeir Þorkelsson, hier niet toe behoorde, werd IJsland plotseling bekeerd. Wel bleef het oude geloof nog toegestaan achter gesloten deuren.19
1.3: Het bewind van Óláfr Haraldsson – beleid en imago
De volgende bekeringskoning was Óláfr Haraldsson, ook wel digri ‘de dikke’ en later hinn helgi ‘de heilige’ genoemd.20 De jeugd van Óláfr Haraldsson vertoont veel overeenkomsten met die van Óláfr Tryggvason. Ook hij is namelijk na de dood van zijn vader geboren en hij beweert eveneens van Haraldr hárfagri af te stammen, waarmee hij dan ook van Óláfr Tryggvason af zou stammen. Van beide Óláfrs is deze bewering overigens erg twijfelachtig. Óláfr Haraldsson begint net als zijn naamgenoot zijn leven als plunderaar en hij treedt daarbij in dienst van christelijke vorsten, ditmaal in Normandië. Volgens de overlevering is Óláfr Haraldsson in Rouen gedoopt, enkele jaren voordat hij Noorwegen zou proberen te veroveren en verder te bekeren. Óláfr had als koning wisselend succes; er was veel weerstand tegen zijn opmars als koning en daardoor hij heeft tijdelijk naar het buitenland uit moeten wijken. Zijn grootste prestatie bij leven was misschien wel het invoeren van christelijke wetgeving. Nadat hij Noorwegen had veroverd liet hij in 1024 op alle volksvergaderingen wetgeving voordragen waarin beschreven werd hoe men naar de regels van de kerk moest leven. Praktische zaken als naar het oosten bidden en het dopen van kinderen kwamen aan bod, maar ook het vrijkopen
18
Sawyer en Sawyer 1993, p.56 Sigurdsson 2008, p.73-75 20 Sigurdsson 2008, p.15 19
10
van slaven en een verbod op het afstaan van baby’s komen erin voor. Hoezeer deze wetgeving tijdens zijn bewind invloed had, kan in twijfel worden getrokken, maar latere koningen hebben vaak hun trouw aan Óláfrs wetten benadrukt om hun macht te legitimeren.21 Verder probeerde Óláfr, naar het voorbeeld van andere Europese vorsten, alle buitengebieden die aan Noorwegen gelieerd waren onder zijn gezag te brengen. Naast IJsland waren dit de Faeröer en de Orkney- en Shetlandeilanden. Dit leverde hem veel vijanden op, onder andere in Denemarken en Zweden. Binnen Noorwegen waren er ook nog altijd ontevreden hoofdmannen die graag, met steun van de bevolking, in opstand zouden komen. Dit kwam vermoedelijk doordat Óláfr, net als zijn naamgenoot, het gebruik van geweld tegen zijn onderdanen niet schuwde.22 Deze factoren leidden tot een crisis vanaf het jaar 1089. Óláfr was namelijk in oorlog verwikkeld geraakt met opstandelingen in het noorden van het land toen Knútr inn ríki ‘de grote’ of ‘de machtige’ met zijn veldtocht bezig was om een groot Deens rijk op te zetten. Knútr veroverde het zuiden van Zweden, een groot deel van Engeland en verleende vermoedelijk steun aan de Noorse opstandelingen: dezelfde Ladejarlen die Óláfr Tryggvason zo fel bestreden hadden. Óláfr Haraldsson wist dat hij Knútr moest verslaan om zijn macht over Noorwegen te behouden, en hij koos ervoor om Knútr aan te vallen in plaats van een invasie af te wachten. Deze invasie mislukte, waardoor Óláfr genoodzaakt werd te vluchten. Nadat jarl Hákonr echter in 1029 een verdrinkingsdood was gestorven, zag Óláfr een kans om Noorwegen weer te veroveren en in 1030 kwam hij terug naar Noorwegen met een leger huurlingen. In het plaatje Stiklestad, net buiten Trondheim, trof hij het boerenleger van de ladejarlen, waarbij Óláfr werd verslagen en gedood. Direct na zijn dood werd hij door de bisschop van Nidaros zalig verklaard, waarmee hij de geschiedenis in ging als rex perpetuus Norvegiae ‘Noorwegens eeuwige koning’.23 Óláfr Haraldsson had tijdens zijn leven wisselend succes als koning gehad, maar na zijn dood werd hij een belangrijk icoon, voor zowel de kerk als zijn nageslacht. Niet de persoon Óláfr, maar de cultus rondom zijn status als heilige zou doorslaggevend blijken voor de verdere vereniging en bekering van Noorwegen.24
21
Nedkvitne 2011, p.91-96 Sigurdsson 2008, p.70-71 23 Bagge 2005, p.82-83 24 Sawyer en Sawyer 1993, p.56-58 22
11
1.4: Flateyjarbók – een manuscript in crisistijd
De tijd waarin Flateyjarbók werd geschreven was voor Noorwegen een bewogen periode. In 1349 kwam de pest aan in het land, die bijzonder veel slachtoffers maakte. Onder de geestelijkheid vielen opvallend veel doden, en dit verlies werd opgevangen door nieuwe priesters uit vooral Denemarken. Ondertussen zocht de adel in de andere Scandinavische landen huwelijkspartners. Deze gebeurtenissen waren het begin van Noorwegens verzwakking ten opzichte van Denemarken en Zweden. Ook onder de gewone bevolking waren er grote verliezen en aangezien Noorwegen dun bevolkt was, had dit tot gevolg dit dat er grote stukken land volledig ontvolkt raakten en er een grote daling was in de productiviteit in de landbouwsector. In 1319 was het Noorse koningshuis al met het Zweedse gefuseerd en in 1380 kwam er een fusie met het Deense koningshuis. Deze was echter van korte duur, want het Noorse koningsgeslacht stierf in 1387 uit. In deze samenloop van omstandigheden speelde Óláfr Hákonarson de hoofdrol. Hij was de zoon van koning Hákonr VI van Noorwegen, kleinzoon van Magnus IV van Zweden en tevens kleinzoon van Valdemar IV van Denemarken. Toen Valdemar stierf, werd hij als vijfjarige tot koning uitgeroepen, onder regentschap van koningin Margaretha van Denemarken. Toen Hákonr overleed in 1380, erfde hij ook Noorwegen. Op deze wijze werd hij koning Óláfr II van Denemarken en Óláfr IV van Noorwegen. Hij had ook Zweden geërfd kunnen hebben, maar hierin werd hij tegengehouden.25 In 1397 wist Margaretha alle drie de Scandinavische landen in een unie onder de Deense kroon te verenigen, de zogeheten Unie van Kalmar. Nadat Zweden hier in 1523 uitstapte uit onvrede over het Deense bestuur, werd Noorwegen in 1536 officieel tot een provincie van Denemarken gedegradeerd, hoewel er al vanaf het begin nooit sprake was geweest van een evenredige verdeling van macht.26 Noorwegen kreeg pas in 1814 een eigen grondwet en het recht om Noors als officiële taal te voeren en pas in 1905 werd het uiteindelijk volledig onafhankelijk. De meeste informatie die wij over de Noorse koningen hebben, komt uit Snorri Sturlusons kroniek de Heimskringla. De saga’s van Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson kennen echter ook andere versies, waaronder die uit het manuscript dat wij Flateyjarbók noemen. Deze versies zijn de jongste en de meest uitgebreide die wij kennen. Flateyjarbók 25 26
Nicolas 2009, p.52-53 Nicolas 2009, p.54-56
12
betekent letterlijk ‘het boek van Flatey’, dat overigens ‘plat eiland’ betekent. Het manuscript staat tevens bekend onder het nummer GkS 1005 fol. en wordt in het Árni Magnússon Instituut in Reykjavik bewaard. Flateyjarbók werd tussen 1387 en 1394 geschreven in opdacht van Jón Hákonarson. Er is maar weinig bekend over deze man, afgezien van het feit dat hij rijk genoeg was om een dergelijk manuscript te bestellen.27 De twee Óláfr-saga's zijn opgeschreven door de priester Jón Þorðarson en het overige materiaal en de illustraties zijn later verzorgd door een andere priester, genaamd Magnus Þorhallson. De twee Óláfr-saga's en de þættir die door Jón Þorðarson zijn geschreven vormen zo een apart onderdeel binnen het manuscript.
27
Ashman Rowe 2005, p.11-14
13
2: Unieke þættir in de Óláfs saga helga en Óláfs saga Tryggvasonar – analyse van inhoud en boodschap
De Óláfs saga Tryggvasonar en Óláfs saga helga vormen het hart van het veertiende-eeuwse Flateyjarbók, zoals hierboven omschreven. De vorm waarin deze saga’s zijn overgeleverd is echter niet vanzelfsprekend of toevallig. De saga's van Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson zijn doorspekt met þættir. Sommige hiervan zijn stukken van volledige saga's die wij uit andere handschriften kennen. Andere þættir zijn echter al in eerdere versies van de saga's van Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson opgenomen. Slechts twaalf þættir zijn uniek voor Flateyjarbók te noemen, zes in beide Óláfr-saga's. Tussen Daarnaast bevinden zich tussen de twee saga’s vier gedichten. Deze compositie zorgt ervoor dat Flateyjarbók een geheel eigen draai geeft aan twee bekende verhalen. De Óláfs saga Tryggvasonar is in vijf versies bekend. De oudste zou geschreven zijn door de monnik Oddr Snorrason, die zich daarbij door Latijnse hagiografieën liet inspireren. In hetzelfde tijdperk, omstreeks 1190, schreef Gunnlaugr Leifsson, eveneens monnik, ook een versie van deze saga. De versie van Gunnlaugr lijkt een uitbreiding te zijn van die van Oddr.28 Deze versies vormen de basis voor Óláfs saga Tryggvasonar en mesta ‘de grote saga van Óláfr Tryggvason’ en de Heimskringla-versie, beide geschreven door Snorri Sturluson. De Flateyjarbók-versie is een uitbreiding van de grote saga. De Óláfs saga helga is in maar liefst zes versies bekend, waarvan Flateyjarbók de jongste is. De zogenoemde 'oudste saga van Óláfr Haraldsson' zou ca. 1190 zijn opgetekend, maar is grotendeels verloren gegaan. De zogenoemde Helgisaga Óláfs konungs Haraldssonar, of 'de legendarische saga van koning Óláfr Haraldsson', wordt gedateerd op omstreeks 1200 en is duidelijk op de oudste saga gebaseerd. Enkele decennia later is er een versie geschreven door de priester Styrmir Kárason. Deze versie zou rond 1220 zijn opgeschreven maar is grotendeels verloren gegaan, op wat fragmenten in Flateyjarbók na.29 De versie van Styrmir Kárason is juist weer de basis voor de twee versies die van de hand van Snorri Sturluson komen, namelijk de zogenoemde 'separate saga van Sint Óláfr' en de versie die in de koningskroniek Heimskringla is opgenomen. De separate saga is langer en bevat meer informatie dan de Heimskringla-versie. De Flateyjarbók-versie kan beschouwd worden als een uitgebreidere versie van de separate saga.
28 29
Ashman Rowe 2005, p.35-50 Ashman Rowe 2005, p.98-104
14
In beide gevallen heeft Snorri Sturluson dus naast de Heimskringla een uitgebreidere versie van de desbetreffende saga geschreven. En de auteur van Flateyjarbók, waarschijnlijk met een drang naar volledigheid van informatie, heeft deze langere versies als basis gebruikt. Dankzij de unieke þættir zijn de Flateyjarbók-versies verreweg de meest uitgebreide.
2.1: Analyse en samenvatting van de unieke þættir in de Óláfs saga Tryggvasonar
2.1.1: Þorleifs þáttr jarlaskálds
Datering: Eind dertiende of begin veertiende eeuw. Komt alleen in Flateyjarbók voor.30 Plaats binnen de hoofdsaga: Voorafgaand aan het verhaal waarin Hákonr hoort over een jonge Viking genaamd Óli, die zichzelf koning noemt. Analyse en samenvatting: Deze þáttr biedt ons een blik op, zoals Ashman Rowe het raak samenvat "[...] the darkness just before the dawn."31 De heidense wereld staat, nog onwetend, op het punt aan Óláfrs christendom onderworpen te worden. Deze þáttr draait om de IJslander Þorleifr en de nog heidense Noorse jarl Hákonr. Hákonr bedriegt Þorleifr wanneer hij in Noorwegen aan het handelen is. Þorleifr trekt vervolgens weer weg, naar Denemarken, waar hij aan het hof van koning Sveinn verblijft en als dichter naam maakt. In samenspraak met de Deense koning gaat hij na verloop van tijd terug naar Noorwegen. Hij vermomt zich als een bedelaar om zich aan het hof van Hákonr te kunnen begeven. Ook hier gaat hij dichten, maar nu is er zwarte magie in het spel. Het wordt donker in de zaal en meerdere van Hákonrs mannen gaan dood, Þorleifr gaat er ondertussen vandoor. Hij gaat terug naar Denemarken en vertelt hoe het hem in Noorwegen is vergaan. De koning is onder de indruk en schenkt hem een schip om terug naar IJsland te gaan. Hákonr beseft ondertussen wie er verantwoordelijk moet zijn voor het voorval en zint op wraak op Þorleifr. Hij kent twee zussen, Þorgerðr en Irpa, die toverkunst bezitten en zij maken een houten pop die zij vervolgens beheksen en naar IJsland sturen om Þorleifr te doden. Hákonr brengt hierbij grote offers aan de goden. Het wezen dat Hákonr en zijn zus hebben gestuurd slaagt erin om Þorleifr om te brengen. Omdat deze þáttr speelt voordat Óláfr 30 31
Ashman Rowe 2005, p.61v Ashman Rowe 2005, p.64
15
aan de macht komt, verschaft deze inzicht in de Noorse en IJslandse samenlevingen die hij zal gaan veranderen. Hierbij speelt religie duidelijk een grote rol. Het oude geloof wordt in verband gebracht met tovenarij en daarmee met listigheid, want Hákonr gaat niet zelf achter Þorleifr aan. Dit hangt samen met de rol van vrouwen in de prechristelijke samenleving, want het zijn de twee zussen die de ‘verderfelijke’ tovenarij bezitten. Hiermee worden twee vormen van zedeloosheid geïmpliceerd en op deze wijze wordt Hákonr op meerdere vlakken aangevallen. Hij wordt ten eerste neergezet als een dief en een moordenaar die een onschuldige handelaar teistert. Ten tweede wordt hem lafheid verweten omdat hij zich via vrouwen en hun krachten op Þorleifr wreekt. Deze negatieve karakterschets van Hákonr is belangrijk voor het geschetste beeld van Óláfr Tryggvason, omdat laatstgenoemde nu hoe dan ook als een betere heerser uit de verf komt. Ook het feit dat Óláfr Tryggvason het land bekeert heeft wordt met deze þáttr belangrijker gemaakt; het heidendom wordt immers als oneervol, chaotisch en vol duistere magie weggezet. Dat deze þáttr in de eerste plaats karaktermoord op Hákonr is, staat vast volgens de bestaande analyses.3233 Verder kan de manier waarop Þorleifr met zijn tegenslagen omgaat als redelijk en eervol worden beschouwd, en dat daarom zijn gebruik van magie schijnbaar acceptabel is, terwijl Hákonrs gebruik van toverkunst slechts in uit lafheid voortkomt.34 Heidense heersers worden echter niet altijd negatief afgeschilderd, soms is er sprake van een "edle Heide"aan wie de christelijke koningen zich kunnen spiegelen, Hákonr is hier echter het tegenovergestelde van, aldus Würth.35 Hoe dan ook blijven er dus maar twee mogelijkheden om heidenen af te schilderen, beide een stereotype.
2.1.2: Þorsteins þáttr uxafóts
Datering: Ca. 1300, alleen in Flateyjarbók overgeleverd.36 Plaats binnen de hoofdsaga: Tussen twee episodes over Ingólfr Árnason, de eerste bewoner van IJsland. Analyse en samenvatting: 32
Ashman Rowe 2005, p.61-62 Würth 1991, p.78-79 34 Würth 1991, p.79 35 Würth 1991, p.89 36 Ashman Rowe 2005, p.36v 33
16
Deze þáttr staat rechtstreekser in verband met Óláfr Tryggvason. Hij verhaalt namelijk over de voorgeschiedenis van een volgeling van Óláfr, Þorsteinn. Þorsteinn heeft een profetische droom waarin hij twaalf in het rood geklede mannen en twaalf in het blauw geklede mannen helpt verslaan en hier rijkelijk voor beloond wordt. Deze droom gaat tijdens zijn reis naar Noorwegen in vervulling.37 Þorsteinn vervult in alle opzichten de rol van de edele heiden: hij verslaat trollen, laat zich dopen en verdedigt het prille Noorse christendom, aan de zijde van Óláfr Tryggvason. Zowel Ashman Rowe als Würth leggen in hun analyse van deze þáttr veel meer nadruk op de droom van Þorsteinn dan op zijn aanvaring met de hoofdman Harekr, in zoverre dat zij het allebei niet benoemen. Dat zijn droom profetische waarde heeft betreffende de bekering, is uiteraard interessant, maar de episode met Harekr zegt veel meer over de sociale en politieke verhoudingen en is daarom bijzonder relevant voor deze studie. In deze þáttr speelt de hoofdman Harekr ongeveer dezelfde rol als Hákonr in Þorleifs þáttr jarlaskálds; wederom kan Óláfr beter uit de verf komen in vergelijking met zijn voorgangers. Harekr is niet alleen een heiden, het feit dat hij een valse christen is maakt hem nog verwerpelijker. In het geval van Harekr is Óláfr echter al aan de macht, en daarmee is hij in een positie om Harekrs wandaden te corrigeren, wat hij met bijstand van Þorsteinn doet. Þorsteinn is zoals gezegd een IJslander die in aanraking komt met Óláfr terwijl hij op reis is in Noorwegen. Tijdens zijn verblijf hoort hij van een trollenfamilie die de plaatselijke bevolking teistert. Enkelen hebben geprobeerd de trollen te verslaan, maar dit is niet gelukt en zij doen hun beklag aan de koning. Er wordt hier tegelijkertijd ook verteld hoe Óláfr met geweld de oude, heidense elite aan het vervangen is met zijn gezag en ‘het ware geloof’. Þorsteinn besluit een poging te doen de trollen te verslaan. Hij doodt er een paar en krijgt tijdens een worsteling met de moedertrol magische krachten nadat schuim uit haar mond in het zijne gevallen is. Hij gaat naar de koning om over zijn belevenissen te vertellen en ontdekt daarbij dat zijn afwezige vader in de hirð van Óláfr is opgenomen. Omdat zijn vader bekeerd is en hij onder de indruk is van Óláfr, besluit Þorsteinn ook het nieuwe geloof aan te nemen. Hierna is hij met de koning op bezoek bij de hoofdman Harekr. Deze is in naam bekeerd, maar brengt ook nog offers aan de oude goden. Þorsteinn krijgt een aanvaring met Harekr en beledigt hem. Ook scheurt hij, om zijn kracht te bewijzen, een poot van een van Harekrs ossen af. Zo komt hij aan zijn bijnaam uxafót ‘ossenpoot’. Harekr wordt door Óláfr verdreven en hij schenkt Þorsteinn – naast zijn bijnaam – een gouden ring. Þorsteinn doet hierna nog een poging om de overgebleven trollen te verslaan, en nu hij bekeerd is, krijgt hij dit wel voor elkaar. Hij blijft
37
Würth 1991 p.80-81
17
bij de hirð van Óláfr en sneuvelt op diens bekende drakenschip Ormrinn Langi ‘de lange slang’. Deze þáttr heeft ook als functie om de mannen om Óláfr heen tot heldenstatus te verheffen. Þorsteinn is immers de enige die de boosaardige trollen kan verslaan. Þorsteinn belichaamt in deze þáttr ook veranderingen die Noorwegen ondergaat; hij ontdekt dat zijn afwezige vader door Óláfr bekeerd is en besluit hetzelfde te doen. Hij ontdekt als het ware dat het christendom in zijn bloed zit. Dit thema van voorbestemming met betrekking tot de bekering komt tevens terug in zijn dromen. De trollen die hij verslaat zouden in deze context bovendien een symbolische waarde kunnen hebben. In het inleidende deel van het verhaal komen tevens heidense praktijken van de IJslanders ter sprake, namelijk het verwijderen van de drakenkoppen aan een schip zodra men land nadert, om zo de landsgeesten niet af te schrikken. Deze omschrijving geeft het heidendom sterk het karakter van bijgeloof.
2.1.3: Sǫrla þáttr
Datering: Begin veertiende eeuw, alleen in Flateyjarbók overgeleverd.38 Plaats binnen de hoofdsaga: Tussen twee hoofdstukken waarin verteld wordt hoe Óláfr zijn bekeringswerkzaamheden in Noorwegen begint. Analyse en samenvatting inhoud: Sǫrla þáttr gaat net zoals Þorleifs þáttr jarlaskálds in op de praktijken van het oude geloof, zij het uitvoeriger. Ze komen niet alleen als onderdeel van het verhaal voor, maar worden ook los ervan belicht. De gekozen episodes schilderen de goden wederom niet bepaald positief af. Ten eerste de geschiedenis van Freyja die haar kenmerkende halsketting verkrijgt van een groep dwergen door met ieder van hen seks te hebben. Hierbij speelt een list van Loki een rol. De vruchtbaarheidsgodin wordt hiermee vooral als hoer afgeschilderd, en door de listigheid van de god Loki te benadrukken, lijken de oude goden onbetrouwbaar. Het bestaan van de oude goden, de Æsir, wordt verklaard met de theorie dat zij een geslacht uit Azië zouden zijn en dat zij door heldendaden na hun dood als goden werden aanbeden. De schrijver en opdrachtgever van Flateyjarbók presenteren, zoals veel theologen dat ook doen, het heidendom als een tijdelijke fase: de oude goden hebben nooit bestaan en de menselijke ziel is
38
Ashman Rowe 2005, p.62v
18
altijd al de strijdarena tussen goed en kwaad geweest.39 Met de komst van Óláfr kunnen de oude goden dan, als manifestatie van het kwaad, verdreven worden. Sǫrli speelt in deze þáttr eigenlijk geen grote rol. Hij komt in conflict met ene Hǫgni, maar dit wordt bijgelegd en zij zweren bloedbroederschap. Na Sǫrlis dood gaat Hǫgni op reis en hij sluit bloedbroederschap met een oudere koning die Heðinn heet. Hǫgni raakt betoverd door een vrouw in het bos en verraadt Heðinn, terwijl hij op reis is, door diens vrouw te vermoorden en zijn dochter te ontvoeren. Deze vrouw in het bos is waarschijnlijk bovennatuurlijk van aard en zij is door Óðinn gestuurd. Wanneer Heðinn terugkomt is hij woest en hij gaat achter Hǫgni aan. Uiteindelijk loopt het uit op een gevecht tussen de twee partijen. De kern van deze þáttr bestaat uit het verhaal van de eeuwige strijd tussen de legers van Hǫgni en Heðinn, hetgeen een duidelijke verwijzing naar het heidense hiernamaals is. Beide partijen moeten namelijk door magie van Óðinn eeuwig blijven vechten, de doden worden steeds weer levend en zo komt er nooit uitsluitsel. Dit doet sterk denken aan het deel ven het heidense hiernamaals dat Valhalla heet; hier traint Óðinn eervol gestorven krijgers door ze elke dag tegen elkaar te laten vechten en vervolgens weer ‘levend’ te maken. Na verloop van tijd komt Óláfr Tryggavson aan op het eiland waar de strijd tussen Hǫgni en Heðinn nog voortduurt. Er wordt besloten deze mensen uit hun lijden te verlossen. Ene Ívarr uit de hirð klaart de klus en nu blijven de doden dood. Schijnbaar was er een christen voor nodig om hen om het leven brengen. Het is misschien opvallend te noemen dat niet Óláfr zelf, maar iemand uit zijn hirð er in dit geval een eind aan maakt, maar dit past wel bij de tendens in de þættir om ook Óláfrs gevolg een heldenstatus te geven. De functie van deze þáttr bestaat eruit Óláfr Tryggvason als koning en bekeerder te legitimeren door het heidendom, en de bijbehorende maatschappij, als duister en chaotisch weg te zetten. In Sǫrla þáttr zien we volgens Ashman Rowe weer de ‘natuurlijke'’ drang naar het christendom; de heidense goden hebben listen en streken nodig om mensen te beïnvloeden en de onderdrukking van het oude geloof wordt opgelost met het bevrijdende christendom.40 Würth analyseert deze þáttr als een sprookjesachtige episode die eveneens duidelijk mythologische elementen bevat.41 Na Sǫrla þáttr gaat de hoofdsaga zonder verstreken tijd aan te geven verder, waardoor deze þáttr volledig opgaat in het hoofdverhaal. Ondanks de
39
Ashman Rowe 2005, p.70-71 Ashman Rowe 2005, p.64-65 41 Würth 1991, p.50 40
19
mythologische elementen blijft de continuïteit gewaarborgd.42 Hoewel hij niet persoonlijk handelt, treedt Óláfr Tryggvason hier op als redder van het heidense Noorwegen; zijn regeringstijd moet het begin zijn van betere, gelukkige tijden.43
2.1.4: Hrómundar þáttr halta
Datering: Begin dertiende eeuw, het verhaal was bij Sturla Þórðason bekend. Er is een samenvatting van te vinden in het manuscript Landnámabók en een gedeelte ervan is in Hauksbók overgeleverd. Flateyjarbók bevat de enige volledige versie.44 Plaats binnen de hoofdsaga : Deze þáttr volgt op een episode waarin Óláfr een godsbeeld van Þorgerðr Hǫrðabrúðr, de heks die in Þorleifs þáttr jarlaskálds voorkomt, vernietigt. Alle þættir die hierna volgen, spelen nadat Noorwegen grotendeels bekeerd is. Analyse en samenvatting inhoud: Deze þáttr vertelt het verhaal van de IJslander Hrómundr. Tijdens zijn geboorte is Hrómundr gewond geraakt, waardoor hij mank loopt (wat zijn bijnaam verklaart; haltr 'mank'). Hij is echter wel een knappe, sterke man. Hij is getrouwd met Audbjǫrg en krijgt met haar twee zoons; Hallsteinn en Þorbjǫrn þyna. Þorbjǫrn þyna trouwt met Guðrún, dochter van ene Þorkel, en hun zoon heet Þorleifr. Hij is de pleegzoon van Hrómundr en wordt daarom Þorleifr Hrómundfostri genoemd. De broer van Guðrún heet Þórir en hij woont op een plek die Melar heet samen met zijn dochter Helga, die als bijzonder mooi te boek staat. Op een zomer komt er een groep Vikingen uit Noorwegen het fjord in met meerdere schepen. Het zijn in totaal twaalf mannen, onder leiding van de broers Sleitu-Helgi en Jǫrundr. Niemand wil iets te maken hebben met deze rovers. Toch gaat Þórir van Melar op een dag hout kopen van Sleitu-Helgi. Deze wil alleen meewerken indien hij en zijn mannen bij Þórir mogen overnachten. Þórir weigert in eerste instantie, maar geeft uiteindelijk toe. De rest van de gemeenschap kijkt Þórir vanaf dit moment met de nek aan, maar Helga Þórirdottir trekt bijzonder veel op met Sleitu-Helgi en wil met hem trouwen. Þórir keurt dit af, maar gaat uiteindelijk overstag wanneer Sleitu-Helgi hem over zijn rijkdom vertelt. Sleitu-Helgi kan dus met Helga trouwen, en hoewel de gemeenschap dit afkeurt, onderneemt ze geen actie.
42
Würth 1991, p.51 Würth 1991, p.124 44 Ashman Rowe 2005, p.65v 43
20
Alles is rustig tot op een dag Hrómundr ontdekt dat er vijf van zijn paarden verdwenen zijn. Hij hoort ook geruchten dat de Noren veel vlees bij zich hebben. Hrómundr gaat naar de plaatselijke hoofdman, Miðfjarðar-Skeggi, om raad en steun te vragen. Hrómundr en zijn mannen confronteren de Noren vervolgens, maar zij ontkennen alles en Þórir wil er desgevraagd ook geen uitspraken over doen. Hrómundr licht Skeggi in, maar gaat zelf niet naar de volksvergadering. Op de vergadering worden Sleitu-Helgi en zijn mannen voor paardendiefstel veroordeeld. Zij nemen afscheid van Þórir en gaan langs bij Hrómundr om hem en zijn zoons te bedreigen. De volgende ochtend kraait er een raaf op Hrómundrs dak en hij wordt meteen wakker om een onheilspellend gedicht uit te spreken. Þorbjǫrn Þyna ziet dat een bediende de deur van de schuur open heeft gelaten en dat de twaalf Noren naar binnen zijn geslopen en hij gaat snel zijn vader halen om de boerderij te verdedigen. De vrouwen willen niet dat de mannen gaan vechten: Hrómundr zou te oud zijn en de vijftienjarige Þorleifr juist te jong. Hrómundr wil hier niets van afweten en verdedigt zijn mannelijkheid in dichtvorm. Zij gaan de strijd met de Noren aan en weten zes van hen te doden, maar Hrómundr sneuvelt en Þorleifr gaat ook neer. De Noren gaan de schuur uit en Þorbjǫrn Þyna achtervolgt ze. Sleitu-Helgi gooit een speer in Þorbjǫrns maag, maar hij trekt deze er weer uit en weet Jǫrundr ermee te raken. Sleitu-Helgi gooit zijn broer over de schouder en rent met zijn overgebleven mannen weg. Hallsteinn rent erachteraan en weet Sleitu-Helgi’s hand eraf te hakken waardoor hij zijn broer laat vallen en deze vervolgens sterft. Hallsteinn gaat dan terug naar huis en constateert dat zijn vader en broer dood zijn. De jonge Þorleifr blijkt het echter wel te hebben overleefd. Þorleifr blijft op IJsland wonen en wordt een vooraanstaand man binnen de gemeenschap. Hallsteinn gaat daarentegen naar het buitenland; hij gaat naar Noorwegen en komt aan het hof van Óláfr Tryggvason terecht en laat zich door hem bekeren. Na een glansrijke krijgercarrière sneuvelt hij uiteindelijk op Óláfrs drakenschip Ormrinn Langi. Hrómundar þáttr halta geeft een uitvoerige voorgeschiedenis en genealogie van ene Hallsteinn uit het gevolg van Óláfr Tryggvason en hoort hiermee in de groep þættir die mannen uit zijn hirð een roemrijk imago mee moet geven. De functie van deze þættir als groep is, in het algemeen, om de status van Óláfr als leider te verstevigen. Wat deze þáttr op zichzelf interessant maakt, is het inzicht dat we krijgen op de IJslandse maatschappij. Óláfr Tryggvason heeft de kerstening van Noorwegen weliswaar in gang gezet, maar daarvóór heeft hij op IJsland het bekeringsproces grotendeels kunnen voltooien. Omdat de bekering van IJsland als één van Óláfr Tryggvasons belangrijkste politieke prestaties kan worden gezien, is
21
alle informatie hierover waardevol om het beeld van Óláfr Tryggvason als heerser te begrijpen. De IJslanders in deze episode gedragen zich opvallend eervoller dan de bezoekende Noren. De Noren worden afgeschilderd als dieven die op allerlei listige manieren weten te krijgen wat ze willen. Vooral het gezin van Hrómundr is echter een blakend voorbeeld van eervol gedrag en moed, terwijl Þórir van Melar is eigenlijk de enige IJslander is die zich zwak opstelt tegenover de roofzuchtige buitenstaanders. Hallsteinn is zelfs voor zijn bekering al een voorbeeldig persoon, evenals zijn familie. Verder is er echter weinig sprake van een duidelijke politieke agenda, zoals in de meeste þættir wel het geval is. Daarom kan deze þáttr het best worden beschouwd als een statusverhoging voor Óláfr, via de goede reputatie van zijn volgelingen. Wat wel als politiek gezien kan worden is het feit dat de Noren zich niets aantrekken van de veroordeling van het alþing.45 Dit kan worden opgevat als een pleidooi voor een sterkere regeringsvorm, die ook over een uitvoerende macht beschikt. Naast het verschaffen van status en een eventueel pleidooi voor een centrale regeringsvorm benadrukt deze þáttr volgens Würth, door de levensloop van Hallsteinn, de rol van Óláfr Tryggvason als verspreider van het christendom, hetgeen natuurlijk wel samenhangt met zijn politieke motieven.46
2.1.5: Þorsteins þáttr skelks
Datering: Ca. 1300, alleen in Flateyjarbók overgeleverd.47 Plaats binnen de hoofdsaga: Voorafgaand aan Þidranda þáttr ok Þórhalls, een þáttr die in een eerdere versie van deze saga is toegevoegd. Samenvatting inhoud: Deze þáttr is een korte episode waarin verteld wordt hoe ene Þorsteinn in Óláfrs hirð op wordt genomen. De koning trekt op dat moment door Noorwegen en verblijft op een boerderij. Óláfr heeft iedereen verboden ’s nachts naar buiten te gaan, maar Þorsteinn gaat op een gegeven moment toch naar het buitenhuis. Daar komt hij een demon tegen met wie hij over de hel in gesprek raakt. Zij hebben het over de verschillende martelingen en wie er het
45
Würth 1991, p.87 Würth 1991, p.123 47 Ashman Rowe 2005, p.65v 46
22
hardst schreeuwt. Þorsteinn vraagt welke van de grote, heidense sagahelden de pijnen van de hel het best kunnen verdragen. De demon vertelt dat Sigurðr Fáfnisbani, een drakendoder, dat het beste kan. Þorsteinn vraagt vervolgens hoe de hardste schreeuwen in de hel klinken en de demon krijst om het te laten horen, terwijl hij op Þorsteinn af komt lopen. Þorsteinn valt flauw, maar wordt gered doordat de kerkklokken gaan luiden; de demoon zakt namelijk bij het horen ervan de aarde in en verdwijnt. Iedereen is door de schreeuw gewekt en wanneer Þorsteinn bijkomt, biecht hij op aan de koning dat hij toch naar buiten is gegaan en wat er toen gebeurd is. Óláfr vraagt of hij geen angst voelde toen de demon schreeuwde. Þorsteinn zegt dat hij geen angst voelde maar dat er wel een skelk, een siddering, door hem heen ging. Zo wordt hij onderdeel van Óláfrs hirð en sterft later met hem bij de slag van Svolder, waar Óláfr zelf ook sneuvelt. Þorsteins þáttr skelks is maar een korte episode, maar deze biedt toch veel inzicht in de denkbeelden over geloof in de bekeringsfase. Þorsteinn is christen, maar lijkt zich toch te bekommeren om het lot van de helden van weleer in het nieuwe hiernamaals. De kracht en dapperheid van Óláfrs mannen wordt hier nu ook in een religieuze context benadrukt. Deze þáttr toont ons een IJslander die zich eigenwijs gedraagt, iets waar zij bekend om staan.48 Gezien het feit dat Flateyjarbók door een IJslander geschreven is, kan dit goed voortkomen uit regionale trots. Deze þáttr toont ons volgens Würth een beeld van Óláfr als strenge koning. Hij draait er niet omheen dat de komst van het christendom met nieuwe leefregels gepaard gaat, maar toch toont hij ook dat hij een gevoel voor humor heeft wanneer hij Þorsteinn zijn amusante bijnaam geeft.49
2.1.6: Orms þáttr Stórólfssonar
Datering: Onduidelijk. Tussen ca. 1300 en het tweede of derde kwart van de veertiende eeuw. Deze þáttr is ook in twee andere handschriften overgeleverd, maar deze lijken gebaseerd te zijn op één handschrift dat nauw aan Flateyjarbók verwant was, dat echter verloren is gegaan.50 Plaats binnen de hoofdsaga: Dit is de enige þáttr die zich afspeelt na de dood van Óláfr. Voorafgaand aan deze þáttr vinden wij de episode waarin Óláfrs hond sterft van verdriet om de dood van zijn baasje.51
48
Würth 1991, p.88 Würth 1991, p.128-129 50 Ashman Rowe 2005, p.65v 49
23
Samenvatting inhoud: Ormr is wederom een IJslander die onder andere naar Noorwegen reist. Terwijl Ormr de boerderij van zijn vader beheert omdat deze ziek is, krijgt Ormr ruzie met ene Dufþakr en zij blijven vijanden. Op een ander moment, op het alþing, toetst Ormr zijn kracht in een wedstrijd met ene Þorálfr Skolmsson. Ormr bewijst zich hier zozeer dat hij de rest van zijn leven een reputatie van een bijzonder sterke man geniet. Hierna treft Ormr ene Asbjǫrn, zoon van Virill. Deze Asbjǫrn is in Noorwegen opgegroeid en is daar een gerespecteerd man. Ormr en Asbjǫrn worden vrienden en gaan samen op rooftocht rondom Denemarken en worden hier rijk van. Ormr gaat hierna terug naar IJsland, terwijl Asbjǫrn in Noorwegen blijft. Eenmaal op IJsland aangekomen ontdekt Ormr dat zijn vader door Dufþakr is vermoord. Ormr wreekt zijn vader en gaat vervolgens op diens boerderij wonen. Asbjǫrn gaat ondertussen weer op avontuur. Hij heeft namelijk over een trol gehoord, Brúsi genaamd, die door niemand verslagen kan worden. De trol en diens kat blijken echter zelfs voor Asbjǫrn teveel en hij wordt vermoord: de trol scheurt zijn darmen eruit nadat de kat enkele van zijn mannen heeft gedood. Ormr trekt weer naar Denemarken en daar treft hij de halfzus van de trol, Mengloð. Zij heeft een menselijke moeder terwijl Brúsis moeder een zwarte kat was. Zij geeft Ormr magische handschoenen, zodat hij Brúsi kan verslaan en zo Asbjǫrn kan wreken. Met behulp van de handschoenen lukt het Ormr inderdaad om de trol de doden. Ormr trekt hierna door Noorwegen, waar hij waarneemt hoe Óláfr Tryggvason het land bekeert. Zelf is hij op IJsland gedoopt na in Denemarken een geloofsbelijdenis te hebben afgelegd. Hij verblijft een tijdje in Trondheim en besluit dan naar Rome te gaan. Eerst gaat hij zuidwaarts langs Denemarken, kort na de slag bij Svolder waarbij Óláfr Tryggvason is gesneuveld. Hij vraagt daar wat rond naar de toedracht en wordt vrienden met jarl Eiríkr. Zijn reis naar Rome verloopt voorspoedig en hij keert daarna terug naar IJsland waar hij van ouderdom sterft, nog altijd trouw aan het christelijke geloof. Er zijn meerdere zaken die opvallen aan Orms þáttr Stórólfssonar. Ook hier keert het patroon van trollen die moeilijk te verslaan zijn terug, net als in Þorsteins þáttr uxafóts. Nu is het echter niet om de manhaftigheid van een lid van Óláfrs hirð te benadrukken: Ormr is slechts een getuige van Óláfrs goede werken. Zoals Würth benadrukt, wordt Omr echter wel gedefinieerd door zijn fysieke kracht, wat het des te opvallender maakt dat hij geen heldendood sterft, omdat hij er juist voor geknipt is.52 Na de slag bij Svǫldr is hij te gast bij jarl Eiríkr en na een krachtproef vertelt hij Ormr uitdrukkelijk dat, indien hij aan Óláfrs kant 51 52
Ashman Rowe 2005, p.65v Würth 1991, p.90-91
24
had gevochten, Óláfr niet zou zijn gesneuveld. Ondanks deze grote woorden blijft Ormr niet in Eiríkrs gevolg, want hij vertrekt naar IJsland. Uit zijn levensloop blijken ook andere veranderingen die Óláfrs bekeringsdrift teweeg hebben gebracht: zowel Noorwegen als IJsland zijn, in elk geval grotendeels, bekeerd. Op pelgrimstocht gaan, en niet alleen roven, is schijnbaar een normale bezigheid geworden voor mannen van status,. Wat ook opmerkelijk is, is het feit dat Ormr aan ouderdom sterft, hetgeen beslist geen heldendood is. Ormr kan gezien worden als een voorbeeld voor de nieuwe, christelijke bovenklasse die zich na de bekeringswerkzaamheden van Óláfr Tryggvason begint te ontwikkelen.
2.2: Analyse en samenvatting van de unieke þættir in de Óláfs saga helga
2.2.1: Styrbjarnar þáttr Svíakappa
Datering: Deze þáttr is moeilijk te dateren, op grond van de taal zou het ouder moeten zijn dan Flateyjarbók, maar een oudere versie is niet bekend.53 Plaats binnen de hoofdsaga: Samen met Hróa þáttr heimska is deze þáttr ingevoegd in de episode waarin Óláfr de Zweedse prinses Ingigerðr het hof maakt. Analyse en samenvatting inhoud: Deze þáttr speelt grotendeels aan het Zweedse hof. Zweden is enkele eeuwen na Noorwegen en Denemarken bekeerd, dus dit biedt een beeld van de heidense samenleving die parallel aan Óláfr Haraldssons Noorwegen bestond. Deze þáttr speelt zich af op het moment dat de zonen van Bjǫrn de oude, Eiríkr en Óláfr, aan de macht zijn. Deze Óláfr is getrouwd met Ingibjǫrg en hun zoon heet eveneens Bjǫrn. Tijdens een feestmaal overlijdt Óláfr; hij lijkt vergiftigd te zijn. Kleine Bjǫrn wordt door Eiríkr opgevangen en wordt later door zijn moeders broer Úlfr in huis genomen als pleegkind. Op een dag zit de inmiddels twaalfjarige Bjǫrn op zijn vaders grafheuvel, hij weet dat zijn vader koning was geweest en vertelt zijn oom Eiríkr dat hij het wel tijd vindt om zijn vader op te volgen. Eiríkr zegt dat hij tot zijn zestiende moet wachten. Voordat het echter zover is, krijgt Bjǫrn ruzie met een hirðmaðr 'volgeling' van Eiríkr, Áki genaamd. Bjǫrn doodt Áki en weigert op het alþing hier een boete voor te betalen, waardoor
53
Ashman Rowe, 2005, p.107v
25
hij en Úlfr voor een woedende menigte moeten vluchten. Eiríkr geeft hem een boot en zegt dat hij drie jaar het land uit moet. Omdat hij zo strijdlustig is, heet hij voortaan Styrbjǫrn ‘Strijd-Bjǫrn’. Hij gaat op pad en trekt op met een groep Denen met wie hij samen op rooftocht gaat. Hij ontmoet ook de Deense koning Haraldr Gormsson en trouwt met diens dochter Þyra. Hierdoor krijgt hij honderd schepen tot zijn beschikking. Daarna trekt hij oostwaarts waar hij in Jomsborg nog eens honderd schepen achter zich weet te krijgen. Deze mannen uit Jomsborg zijn de uit andere bronnen bekende Jomsvikingen. Nu kan hij met een groot leger terug naar Zweden gaan. Koning Eiríkr vermoedt al dat Styrbjǫrn met manschappen terug zal komen en vraagt raad aan de wijze Þorgnýr lagmaðr ‘wetsman’. Hij antwoordt: bewapen iedereen en blokkeer de zeeweg die Bjǫrn waarschijnlijk gaat nemen. Bjǫrn gaat aan land bij het bos, maar krijgt geen toegang het hof van Eiríkr. Nadat hij heeft gedreigd het hele bos af te branden mag hij dan toch door naar Eiríkr, maar eerst verbrandt hij al zijn schepen, zodat zijn mannen hem niet in de steek kunnen laten. Þorgnýr adviseert Eiríkr om alle paarden en ossen op de vijand af te drijven en hierdoor raakt Bjǫrn veel mannen kwijt. De tweede dag strijden beide partijen hierdoor met een even groot leger. 's Avonds bidt Bjǫrn tot Þórr en er wordt later een man met een rode baard bij zijn tent gezien. Eiríkr gaat ondertussen naar Oðinns tempel en hij ziet later een man met een hoed en een stok. Deze man geeft Eiríkr een speer en vertelt hem deze de volgende dag over Bjǫrns leger heen te werpen. Eiríkr volgt dit advies op, en Bjǫrns leger wordt acuut blind. Haraldr en de andere Denen vluchten en krijgen hun zicht terug wanneer ze uit het gebied zijn vertrokken waar de speer overheen was gevlogen. Bjǫrn en zijn overgebleven mannen hebben het zwaar te verduren, maar hij beveelt iedereen toch om op die plek te blijven vechten. Iedereen, ook Bjǫrn, sneuvelt. Óláfr Haraldsson heeft om zijn ambities als koning te bevorderen een goede huwelijkspartij nodig en het feit dat Zweden niet bekeerd is, belet hem niet om daar aan het hof een bruid te zoeken. Het geschetste beeld van zijn gewenste schoonfamilie is echter niet bijzonder positief. De oude goden, en met name Oðinn, worden vaak als listig afgeschilderd, en in deze þáttr grenst deze listigheid zelfs aan lafheid. Magie wordt doorgaans negatief afgeschilderd, tenzij het de held goed uitkomt, omdat magie samenhangt met de listigheid die het heidendom verweten wordt. Styrbjǫrn is misschien een heethoofd, maar hij eist niets wat hem niet rechtmatig toekomt. Dat hij, door zijn oom, met tovenarij wordt verblind en afgeslacht, is een opvallend grove behandeling. De heidense maatschappij wordt zo afgeschilderd als zeer gewelddadig en vol verraad en list. 26
De Zweedse koning Eiríkr zal later, wanneer Óláfr ook koning is, een van Óláfrs belangrijkste vijanden zijn. En dan zal ook blijken dat hij, ondanks al zijn heidense listen, het christelijke Noorwegen niet weet te veroveren. Hierin kunnen wij, aldus Würth, weer een blijk van Óláfrs christelijke superioriteit ontdekken.54
2.2.2: Hróa þáttr heimska
Datering: Deze þáttr is net als Styrbjarnar þáttr Svíakappa moeilijk te dateren. Op grond van de taal zou hij eveneens ouder moeten zijn dan Flateyjarbók, hoewel een oudere versie niet bekend is.55 Plaats binnen de hoofdsaga: Samen met Styrbjarnar þáttr Svíakappa is deze þáttr ingevoegd in de episode waarin Óláfr de Zweedse prinses Ingigerðr het hof maakt. Analyse en samenvatting inhoud: Deze þáttr begint voor de verandering in Denemarken. Hrói is de zoon van een goede boer, en hij is zelf goed in sport en sterk. Hij verdient zijn geld als koopman en handelaar, maar heeft vaak pech. Hij lijdt namelijk voor de derde keer schipbreuk, waarbij al zijn waar verloren gaat en hij en zijn mannen maar net de kust kunnen bereiken. Hrói gaat nu aan de slag als smid, en ruilt zijn zelf gesmede waar. Ondanks zijn pech wil hij namelijk toch koopman blijven. Op een dag gaat hij naar koning Sveinn tjúgu-skegg ‘gaffelbaard’ om om raad te vragen. De koning vraagt of hij niet Hrói de dwaas (heimskr) is. Hrói antwoordt dat hij liever raad dan spot zou willen ontvangen. Hij weet de koning er zelfs van te overtuigen om met hem zakenpartner te worden, hoewel adviseurs van de koning dit erg onverstandig vinden. Hrói wil later de helft van het geld dat zij samen verdiend hebben gebruiken om verder te handelen, maar de koning raadt hem aan rustig aan te doen en te gaan trouwen. Hrói is echter koppig en besluit toch op handelstocht te gaan handelen, ditmaal in Zweden. Hier gaat hij zaken doen met de drie broers Helgi, Þorgils en Þórir, die ook terloops worden genoemd in Styrbjarnar þáttr Svíakappa. Hij krijgt ook interesse in Sigrbjǫrg, de dochter van Þorgnýr lagmaðr, eveneens bekend uit de voorgaande þáttr. Hrói raakt echter in conflict met Helgi over het bezit van hun waar, en het komt tot een rechtszaak op het alþing. Omdat hij steun heeft van Þorgnýr, staat de koning aan zijn kant. Hrói maakt echter ook gebruik van 54 55
Würth, 1991, p.107-108 Ashman Rowe 2005, p.107v
27
listen om zijn gelijk te halen. De broers worden ter dood veroordeeld. Hrói trouwt met Sigrbjǫrg en gaat terug naar Denemarken om Sveinn tjúguskegg over zijn avonturen vertellen. Door zijn slimme list op het alþing wordt hij voortaan Hrói de wijze genoemd. De drie broers, die in Styrbjarnar þáttr Svíakappa nog als goede krijgers omschreven werden, worden hier als schurken neergezet. Ook de wijze adviseur van de koning, Þorgnýr lagmaðr, lijkt hier niet aan zijn reputatie te beantwoorden. Hróis listen lijken erg doorzichtig, maar elke keer knikt de koning instemmend met zijn betoog. Het feit dat Hrói eerst als dom werd beschouwd, duidt erop dat hij vaker in dit soort onnavolgbare raadselen sprak en juist sluw was in plaats van dom. Deze þáttr is vrijwel zeker aangepast aan Flateyjarbók, al is een eventueel oudere versie onbekend. Dit blijkt uit het feit dat, zoals Ashman Rowe terecht opmerkt, het optreden van Þorgnýr een exacte parallel is van het optreden van Óláfr Haraldsson in een latere episode: beide helpen zij een buitenlander in conflict met de, enigszins vijandige, Zweedse koning.56
2.2.3: Eymundar þáttr Hringssonar
Datering: Eind dertiende eeuw.57 Plaats binnen de hoofdsaga: Als slot van de episode waarin Óláfr Ingigerðr het hof maakt. Zij trouwt met Jarizleifr, koning van een Russisch rijkje. Óláfr trouwt met Ástríðr, een onwettige dochter van de Zweedse koning. Analyse en samenvatting inhoud: Eymundr is een Noor en de zoon van koning Hringr van Hringaríki, een van de vele koningen die Noorwegen rijk was, ondanks het feit dat er al een soort centraal gezag bestond. Eymundr en zijn twee broers zijn ook koningen en Eymundr is tevens de pleegbroer van Óláfr Haraldsson. Eymundr en zijn vriend Rǫgnvaldr gaan op rooftocht. Ondertussen wordt Óláfr uit Noorwegen verdreven door hoofdmannen die hun positie willen behouden. Eymundr spreekt zich, ondanks zijn positie en die van zijn familie, positief uit over Óláfrs pogingen Noorwegen volledig onder één kroon te verenigen. Eymundr trekt weer verder op zijn tochten en gaat oostwaarts naar Hólmgarðr waar koning Jarizleifr, getrouwd met de Zweedse prinses Ingigerðr die eerder door Óláfr het hof 56 57
Ashman Rowe 2005, p.111 Ashman Rowe 2005, p.117v
28
was gemaakt, aan de macht is. Eymundr en Rǫgnvaldr spreken met de koning af zijn rijk te beschermen tegen andere rovers in ruil voor zilver. De broer van Jarizleifr, Búrizlafr, heerst over het aangrenzende rijk Garðaríki. Deze twee rijken bevinden zich in het huidige gebied tussen Novgorod en Kiev. Door conflict tussen de broers loopt het zo dat Jarizleifr met behulp van de Noren Búrizlafr verjaagt en zijn rijk overneemt. Eymundr staat Jarizleifr met raad bij en helpt hem beide rijken te besturen. Búrizlafr probeert zich te wreken, maar wordt met behulp van de Noren verdreven. Ondanks al hun prestaties hebben zij echter nog geen zilver van Jarizleifr ontvangen en er wordt gefluisterd dat Eymundr niet in staat zou zijn Búrizlafr te doden. Als de strijd tussen de broers weer oplaait, slaagt Eymundr er echter wel in en hierna zweren de inwoners van beide rijken trouw aan Jarizleifr. De Noren confronteren hem over het zilver, maar hij geeft alleen ontwijkende antwoorden. De Noren besluiten naar het rijk van de derde broer, Vartilafr, te trekken. Zij waarschuwen hem dat zijn broer Jarizleifr wellicht ook zijn rijk over wil nemen en bieden hem nu diensten aan. Hij betaalt hen het zilver dat door zijn broer was beloofd. Door bemiddeling van Jarizleifrs koningin Ingigerðr komt het echter toch tot een vrede tussen Vartilafr en Jarizleifr. Rǫgnvaldr wordt een jarl in Jarizleifrs rijk en Eymundr bestuurt een eigen rijk. Tijdens zijn ballingschap kan Óláfr Haraldsson bij zijn pleegbroer verblijven. Deze þáttr past in de categorie van þættir die vrienden en aanhang van de koning zo positief mogelijk af moeten schilderen, zoals vaak ook het geval was in de Óláfs saga Tryggvasonar, om zo de status van de koning verder te verhogen door zijn machtige vrienden. Het feit dat Eymundr zo succesvol is dat hij een eigen rijk kan besturen heeft als bijkomend voordeel dat Óláfr een veilig onderkomen geeft in de jaren dat hij uit Noorwegen is verdreven. Eymundrs succes is dus niet alleen goed voor zijn prestige, maar heeft ook direct praktische voordelen. Wat ook opvalt is dat, hoewel Eymundr en zijn vader veel van hun macht kwijt zouden raken indien Óláfr succesvol Noorwegen als één koninkrijk zou beheersen, Eymundr toch Óláfr steunt. Veel hoofdmannen verzetten zich juist actief tegen deze centralisatiepogingen (daarom is Óláfr ook verjaagd) en het is dan ook maar de vraag of er ook hoofdmannen waren die zich vrijwillig onderwierpen. Aldus Würth kunnen wij deze þáttr de functie toekennen van het normaliseren en loven van een onderdanige houding.58
58
Würth 1991, p.102
29
2.2.4: Tóka þáttr Tókasonar
Datering: Veertiende eeuw.59 Plaats binnen de hoofdsaga: Volgt op Eymundar þáttr Hringssonar, tussen deze twee þáttr door is er nog een episode waarin Óláfr met Óðinn in discussie raakt. Analyse en samenvatting inhoud: Deze þáttr is een kleine karakterschets van ene Toki met historische vertellingen erin verwerkt. Óláfr is op reis door Noorwegen en ontmoet Toki. Deze man wint de gunst van de koning en blijft bij zijn gevolg. Toki is al een oude man, maar daarom kan hij zich nog goed helden van vroeger herinneren. Hij heeft namelijk voor koning Hrólfr kraki van Denemarken gevochten, maar is weer uit Denemarken vertrokken om koning Hálfr van Noorwegen te dienen. Hij vertelt dat Hálfr betere krijgers had, maar een minder gastvrije man was dan Hrólfr kraki. Op Óláfrs vraag of hij al gedoopt is, antwoordt hij ontkennend, maar hij heeft wel de geloofsbelijdenis afgelegd en zegt in ‘witte Christus’ te geloven. Toki wil zich wel door Óláfrs hirð-bisschop laten dopen. Het feit dat Óláfr Noorwegen graag wil bekeren neemt niet weg dat hij zich aan legendarische koningen uit de prechristelijke tijd wil spiegelen. Deze korte episode over Toki dient ertoe Óláfr in het rijtje goede heersers te plaatsen en tegelijkertijd de vooruitgang te etaleren die hij brengt door het ware geloof in te voeren. Óláfr belichaamt hier zowel traditie als vooruitgang, en hierbij wordt benadrukt dat Óláfr de oude helden voorbij streeft, aldus Würth.60 Niet alleen vorstelijke gastvrijheid en militaire macht worden in deze þáttr aangekaart, maar er wordt ook over de koningen die als voorbeeld dienen verteld dat ook zij naar voorbeelden uit het verleden opkeken, zo meent Ashman Rowe.61 Zowel Würth als Ashman Rowe stellen dus vast dat er sprake is van zowel breuk als continuïteit. Tevens zou het belang van religie moeten worden onderstreept, want zonder de kerstening had Óláfr zijn voorbeelden niet voorbij kunnen streven.
59
Ashman Rowe 2005, p.120v Würth 1991, p.108 en 131 61 Ashman Rowe 2005, p.122-123 60
30
2.2.5: Eindriða þáttr ok Erlings
Datering: Deze þáttr is nog niet met zekerheid gedateerd.62 Plaats binnen de hoofdsaga: In een episode waarin Óláfr door zijn rijk rondreist. Analyse en samenvatting inhoud: Deze þáttr speelt wederom in Noorwegen. Erlingr Skjálgsson, een man uit een belangrijk geslacht, en zijn dochter Sigríðr staan centraal. Op een dag treft Sigríðr Eindriði Einarsson, net als zij afkomstig uit een machtige familie, en vraagt hem om haar in zijn boot een lift te geven. Hij wil dit niet, maar stemt ermee in na haar aandringen. Onderweg komt er echter onweer opzetten, waardoor zij noodgedwongen aan land gaan en in een hut schuilen. Door een samenloop van omstandigheden moeten zij daar drie nachten blijven. Dit zorgt uiteindelijk voor conflict tussen Erlingr en Eindriði. Eerstgenoemde wil door middel van een godsoordeel waarbij hij heet ijzer vast zal houden bewijs zien dat Eindriði niets heeft misdaan. Skjálgr, de broer van Sigríðr, voorspelt een slechte afloop omdat Eindriði en zijn mannen een arrogante houding zouden hebben. Hij vindt dat Erlingr het best een huwelijk tussen Sigríðr en Eindriði kan bedingen. Eindriði doorstaat het godsoordeel goed, en hij en Erlingr worden het eens over de partij. Eindriði gaat weer naar huis en treft onderweg zijn vader Einarr met een groep mannen die op weg zijn naar Erlingr. Eindriði vraagt wat het legertje te betekenen heeft en zijn vader vertelt dat hij zijn handelen onacceptabel vindt. Dat hij zijn huwelijkspartij en een som geld van Erlingr heeft bemachtigd door een godsoordeel, is volgens Einarr oneervol. Eindriði heeft ook zijn haar kort geknipt. Dit alles bij elkaar maakt hem in zijn vaders ogen onmannelijk en hij dreigt zelfs zijn zoon te verstoten. Wanneer Eindriði vertelt dat Erlingr hem uit zichzelf de partij met Sigríðr voor heeft gesteld, komt Einarr enigszins tot bedaren. Hij wil echter nog steeds graag naar Erlingr toe om zijn macht te tonen. Uiteindelijk gaan zij allemaal terug naar Erlingr en vieren daar groots de bruiloft. Eindriða þáttr ok Erlings heeft geen direct verband met Óláfr Haraldsson en lijkt daarom misschien vreemd of misplaatst in diens saga. In deze þáttr komen er echter wel culturele veranderingen aan bod die door Óláfr in gang zijn gezet. In veel saga's is wraak een cruciaal onderdeel van het verhaal. Er zijn er slechts weinig te noemen waarbij de partijen vreedzaam tot een oplossing komen. Dat het wel in deze þáttr gebeurt, kan worden opgevat als de
62
Ashman Rowe 2005, p.124v
31
vreedzame invloed van het nieuwe geloof. Maar misschien wel nog belangrijker is het feit dat de koning nu machtiger is dan ooit en een geweldsmonopolie kan gaan vormen. Naast culturele veranderingen is er dus ook sprake van wettelijke veranderingen. Dat bekering parallel liep aan deze ontwikkeling van een cultuur van eigenhandig wraak nemen naar een cultuur met meer ruimte voor wettelijk ingrijpen en overleg, is slechts gedeeltelijk waar, maar het is duidelijk dat de schrijver deze correlatie wil ophemelen. Er wordt in deze þáttr een idyllische, christelijke wereld afgeschilderd die niet alleen met de werkelijkheid botst, maar zelf al met de vertellingen eromheen, zoals Ashman Rowe terecht opmerkt.63 Dat wil niet zeggen dat de culturele veranderingen een mindere rol spelen; uit het gesprek tussen Eindriði en Einarr blijkt wel degelijk dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden in de idealen omtrent mannelijkheid: Eindriði wil niet alleen vreedzaam het conflict beëindigen, maar tart met zijn nieuwe kapsel ook de sociale normen. Juist de aanwezigheid
van
culturele
veranderingen
is
tekenend
voor
de
diepgaande
mentaliteitsverschuivingen.
2.2.6: Vǫlsa þáttr
Datering: Veertiende eeuw.64 Plaats binnen de hoofdsaga: Ingevoegd in het deel van de hoofdsaga waarin Óláfrs nederlaag beschreven wordt. Analyse en samenvatting inhoud: Deze þáttr is om meerdere redenen opvallend. Ten eerste omdat het om een anoniem gezin draait en ten tweede omdat er heidense gebruiken uitgebreid naar voren komen. Deze gegevens geven aanleiding om aan te nemen dat deze þáttr verzonnen is. Nu is de historische betrouwbaarheid van dit soort teksten altijd lastig vast te stellen, maar deze þáttr springt er uit vanwege de sprookjesachtige elementen die erin voorkomen Het huishouden in kwestie bestaat uit twee ouders: een zoon, een dochter, een slaaf en een slavin. Zij hebben ook een hond en wat vee. Er wordt verteld dat zij volledig afgezonderd leven, wat zou kunnen verklaren dat zij nog heidens zijn. Op een gegeven moment sterft er een oud werkpaard. De slaaf beent het beest uit, want binnen het heidendom is paardenvlees 63 64
Ashman Rowe 2005, p.126-127 Ashman Rowe 2005, p.129v
32
eten nog geen taboe. De zoon kijkt toe, pakt dan de paardenpenis en gaat ermee naar het huis toe. Hij zwaait ermee in de richting van de vrouwen en roept wat schunnige dingen. De slavin moet erom lachen, maar de dochter vindt het duidelijk onprettig. De moeder pakt de paardenpenis af en wikkelt deze in een lap linnen met kruiden erbij; hij wordt Vǫlse genoemd. Later ontgint het gezin een nieuw stuk land, en om dit in te zegenen wordt Vǫlse tevoorschijn gehaald en de kring rond doorgegeven. Hierbij spreekt ieder gezinslid een gedicht uit voor het land. In het tweede deel van het verhaal wordt verteld hoe Óláfr met zijn manschappen door Noorwegen rondtrekt. Hij komt aan bij de afgelegen boerderij en besluit met twee van zijn mannen ernaartoe te gaan, zij dragen alle drie een grijze mantel om hun dure kleding te verhullen. Zij gaan het huis in, dat op dat moment leeg is. De dochter komt binnen en vraagt wie zij zijn. De drie mannen beweren allemaal Grímr te heten (wat ‘lelijk’ betekent). De dochter steekt de lampen aan en houdt de mannen ondertussen in de gaten. Ineens kijkt zij naar Óláfr en zegt dat zij weet wie hij is, waarop hij zegt dat zij erg slim is. Later zitten de drie Grímrs aan tafel met het gezin. De moeder haalt Vǫlse tevoorschijn, geeft hem weer de kring rond en wederom wordt hierbij gedicht. De zoon slaat zijn zus met Vǫlse terwijl hij aan de beurt is. Zij is de hele tijd de enige die niet blij lijkt met het ritueel. Op het moment dat Vǫlse bij Óláfr is, dicht hij zelf ook, maar daarna gooit hij Vǫlse op de grond, waardoor hij door de hond wordt opgegeten. Dan gooit hij zijn grijze mantel af en iedereen herkent hem meteen. Hij leert ze over het juiste geloof en trekt daarna verder om het noorden van Noorwegen te bekeren. In deze þáttr zien we hoe Óláfr Haraldsson zijn volk eigenhandig bekeert en van hun oude rituelen afbrengt. Zoals reeds in de samenvatting gezegd, maakt deze þáttr geen serieuze indruk. Het is haast een karikatuur te noemen. Het gezin woont afgelegen, wat de indruk wekt dat iedereen die in aanraking is met de beschaafde wereld wél bekeerd is. Dat heidenen daadwerkelijk paardenpenissen gebruikten bij rituelen is wel waarschijnlijk, maar of de manier waarop het hier wordt afgeschilderd correct is, is twijfelachtig. Vooral het feit dat de zoon zich enigszins pervers gedraagt tegenover zijn zus en de andere vrouwen, maakt het aannemelijk dat er met opzet een negatief beeld wordt geschetst. Het gezin wordt kortweg neergezet als onbeschaafde, moreel corrupte boerenkinkels. Het feit dat Óláfr en zijn mannen alle drie dezelfde mantel en dezelfde schuilnaam aannemen, versterkt de indruk van een sprookjesachtige vertelling.
33
2.3: Deelconclusie
De twee diepgaande analyses die er van de þættir bestaan hebben elk een ander uitgangspunt. Ashman Rowes The Development of Flateyjarbók en Würths Elemente des Erzählens, waar hierboven reeds naar verwezen is, komen daarmee logischerwijs tot verschillende conclusies. Würth betrekt in haar analyse alle þættir in Flateyjarbók, niet slechts de unieke, wat Ashman Rowe wel doet. De contrasten tussen de þættir en de hoofdsaga's die zij vaststelt zijn daarmee anders. Ashman Rowe ziet Óláfr Haraldsson als de vervolmaking van Óláfr Tryggvason. Waar Tryggvason er niet in slaagde Noorwegen volledig te bekeren en veroveren, slaagt Haraldsson daar des te meer in, mede dankzij zijn zaligverklaring. Hier valt een Bijbelse parallel in te ontdekken, zoals Johannes de Doper als een voorloper van Jezus optrad en koning Sverri Sigurðsson vaak als een voorloper van de grote koning Hákonr Hákonarson wordt gezien, zo volgen de twee Óláfrs elkaar ook op.65 Hiermee is Óláfr Haraldsson de betere koning. Würth trekt een heel andere conclusie in haar analyse: zij benadrukt de IJslandse beleving van het bewind van deze twee koningen. Óláfr Tryggvasons bekeringswerkzaamheden zouden worden benadrukt, terwijl juist de politieke strubbelingen rondom Óláfr Haraldsson aandacht krijgen. Dit zou voortkomen uit het feit dat de IJslanders Tryggvason als bekeerder dankbaar waren dat hij hen het christendom had bijgebracht. Haraldsson, daarentegen, liet het niet bij religie zitten en onderwierp IJsland aan het Noorse gezag.66 Hiermee wordt Tryggvason duidelijk positiever beoordeeld. Het feit dat de Óláfr-saga's de kern van het manuscript vormen, maar vooral het gegevn dat dit deel aanvankelijk de voltooide vorm had kunnen zijn, heeft de theorie doen ontstaan dat Flateyjarbók als cadeau bestemd was voor koning Óláfr IV.67 Dit is niet aan te tonen, maar geeft wel een mogelijke verklarende achtergrond voor de inhoud van Flateyjarbók en de þættir te benaderen. Indien Flateyjarbók daadwerkelijk voor de zestienjarige koning Óláfr Hákonarson bestemd was als een exemplum, dan is het interessant om te zien dat er nergens rechtstreeks advies wordt gegeven, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de dertiende-eeuwse vorstenspiegel
Konungs Skuggsjá.68 Aangezien Jón Þórðarson alleen de unieke þættir
toevoegt, vormen deze de enige geheel eigen spreekbuis voor hem en zijn opdrachtgever Jón
65
Ashman Rowe 2005, p.15 Würth 1991, p.31 en 95 67 Ashman Rowe 2005, p.33-35 68 Ashman Rowe 2005, p.33-34 66
34
Hákonarson. Juist om deze reden acht ik deze þættir zo waardevol om van daaruit in het hierop volgende hoofdstuk de mentaliteitsverschuivingen in de veertiende eeuw te benaderen.
35
3: De þættir van Flateyjarbók: de nagedachtenis van Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson in een culturele en politieke context
In het hoofdstuk hierboven zijn de unieke þættir uit Flateyjarbók geanalyseerd, met daarbij bijzondere aandacht voor culturele fenomenen als mannelijkheid, eer tegenover schaamte en concepten van vriendschap. Daarbij is gebleken dat de macht van koningen als de twee Óláfrs viel of stond met het hebben van de juiste vrienden en de juiste reputatie. Deze factoren kunnen worden samengevat in het concept van een held, die de ideale man voorstelt. Helden in de sagaliteratuur voldoen altijd aan deze criteria, en grote koningen als Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson zijn helden bij uitstek. In de unieke þættir is er bijzondere aandacht voor de voorgeschiedenis van leden van de hirðs van beide koningen, naast episodes waarin het oude geloof, de bekering of andere heldendaden centraal staan. In dit hoofdstuk zullen deze thema's aan bod komen in het licht van mentaliteit in de veertiende eeuw.
3.1: Vriendschap en eer
Het was in de Oud-Noordse samenleving gebruik om steun te zoeken bij familie, maar bij grotere ambities was er een groter netwerk nodig. De Noorse samenleving kan in de genoemde periode de 'samenleving van de sterken' genoemd worden.69 Ook al hadden alle vrije mannen het recht op de volksvergadering te spreken en zelf een politieke alliantie te smeden, bleef werkelijke macht gebaseerd op het aantal sterke mannen met een zwaard dat iemand achter zich kon laten scharen.70 Een hoofdman was dus niets zonder zijn vrienden, en hoewel zij in zekere zin zijn ondergeschikten waren, was hun steun onontbeerlijk. De wederzijdse afhankelijkheid is een vorm van vriendschap die op een verstandshuwelijk lijkt. Een mooie term om de sociale verhoudingen in Noorwegen rondom de regeringstijd van de twee Óláfrs tot in de veertiende eeuw te omschrijven is mead-hall community. Deze term is gemunt door Stephen Pollington in een artikel over de macht van hoofdmannen in Angelsaksisch Engeland.71 Scandinavië en Engeland waren in deze tijdsspanne cultureel zeer vergelijkbaar, onder andere door de vele Deense migranten in Engeland. De term mead-hall community drukt uit hoe hoofdmannen hun volgelingen beloonden, maar ook verder aan zich bonden met feesten en drinkgelagen, en eventueel ook met materiële cadeaus. Koningen
69
Bagge 2005, p.69-74 Bagge 2005, p.66-75 71 Pollington 2011 70
36
hadden dezelfde verantwoordelijkheid om hun volgelingen te blijven belonen teneinde ze te behouden, maar op een grotere schaal.72 Dit blijkt ook uit Flateyjarbók en de unieke þættir: de hirð van de koningen wordt steeds weer geëtaleerd. Vriendschap kan als een van de belangrijkste sociale banden worden beschouwd, en Sigurdsson beschouwt vriendschap zelfs als de belangrijkste band, nog boven familie.73 Hij benadrukt ook de keerzijden van zulke banden tussen de gewone boeren en de elite; loyaliteit aan vrienden trekt meer mannen conflicten in, hun vrienden volgend.74 De hirð van een hoofdman of koning vormde een buffer tussen hem en de buitenwereld: hirð-mannen konden hun functie slechts verwerven en behouden door hun kwaliteiten te bewijzen; zij waren stuk voor stuk nuttig en samen cruciaal voor het succes van hun leider.75 De koning kan in dit systeem beschouwd worden als de overtreffende trap van de hoofdman: hij moet nog vrijgeviger zijn met cadeaus en feestmalen om genoeg steun te verwerven, en hij moet nog meer bescherming bieden om zijn macht te legitimeren.76 Nooit groeide de hirð zo snel als in tijden van oorlog; een man die zich op het slagveld kon bewijzen, met zowel talent als loyaliteit, kon op beloningen rekenen. Eer behalen door middel van geweld, zowel in oorlog als op rooftocht, hing onlosmakelijk samen met mannelijkheid.77 Hirð-mannen moesten eervolle mannen zijn, want deze eer straalde ook af op hun vrienden en, zeker voor de reputatie van een koning, was een trouwe groep eervolle vrienden sociaal van grote betekenis.78 In maar liefst zes van de twaalf unieke þættir worden hirð-mannen opgehemeld door middel van een mooie voorgeschiedenis of een omschrijving van hun heldendaden.79 Dit is een goede indicatie van het belang van deze waarden.
3.2: De sagaheld
Een goede vriend zijn en eer behalen hingen sterk samen met idealen over mannelijkheid. In de Oud-Noordse sagaliteratuur zijn er diverse voorbeelden van 'perfecte' mannen: de sagahelden. Eer en schaamte waren in deze maatschappij de enige opties, men kon niet in een neutrale positie verkeren. Dit maakte eervol gedrag – dat wil zeggen, gedrag dat aan de 72
Pollington 2011, p.19-33. Sigurdsson 2008, p.78 74 Sigurdsson 2008, p.82-84 75 Sigurdsson 2008, p.117-120 76 Sigurdsson 2008, p.87-90 77 Meulengracht 1993, p.220-223 78 Sigurdsson 2008, p.117-120 79 Tóka þáttr Tókasonar, Eymundar þáttr Hringssonar, Þorsteins þáttr skelks, Hrómundar þáttr halta, Sǫrla þáttr en Þorsteins þáttr uxafóts 73
37
verwachtingen van de gemeenschap voldeed – des te belangrijker. Zoals reeds eerder benoemd, konden mannen zelf door middel van geweld eer behalen, terwijl vrouwen slechts zelf eer konden verliezen, bijvoorbeeld door seksueel losbandig gedrag, maar dit niet zelf behalen.80 Verder waren vrouwen afhankelijk van het gedrag van hun man om hun eigen reputatie te waarborgen. Mannelijkheid en het behalen van eer waren dus sterk gekoppeld. Dit ging zelfs zo ver dat een andere man voor onmannelijk uitmaken kon resulteren in een veroordeling op het alþing, waarna de beledigde partij de overtreder straffeloos mocht doden.81 Sagahelden worden afgeschilderd als dappere rovers en krijgers, maar ook als bekwame dichters. Al deze factoren komen goed naar voren in Hrómundar þáttr halta. Wanneer Hrómundr ontwaakt op de dag dat hij zal gaan sterven, dicht hij direct enkele verzen waarin hij dit voorspelt. Later, als het gevecht los dreigt te barsten en de vrouwen in het huishouden hem vanwege zijn hoge leeftijd tegen proberen te houden, weigert hij aan de zijlijn te zitten. Wederom in dichtvorm eist hij zijn rol als man op en sterft een heldendood. Het ontbreken van een heldendood na een verder eervol leven was namelijk rampzalig; slechts wie in de strijd stierf had recht op toegang tot Walhalla. In Hrómundar þáttr halta komen duidelijk traditionele, prechristelijke waarden naar voren in deze wens van een 'goede' dood. Het contrast met Orms þáttr Stórólfssonar, hoewel beide ingevoegd in de Óláfs saga Tryggvasonar, zou niet groter kunnen zijn. Hoewel Ormr over fysieke kracht en de middelen om te reizen beschikt, gaat hij niet plunderen of in dienst als huurling, maar op pelgrimstocht. Wat nog opvallender is, is het feit dat hij ervoor kiest op latere leeftijd op zijn boerderij te blijven en daar rustig te sterven. In deze nieuwe kijk op de wereld en op mannelijkheid krijgt de heldendood van Óláfr Tryggvason een wrange bijsmaak: hij heeft weliswaar als held geleefd, maar zijn mogelijkheden om een grote heerser te worden zijn ingekort. In Eindriða þáttr ok Erlings, binnen de Óláfs saga helga, komen deze waarden eveneens sterk naar voren. Hier zien wij hoe twee partijen die met elkaar in conflict zijn geraakt met elkaar door te overleggen tot een oplossing komen in plaats van door te vechten tot een van de partijen de bovenhand heeft. In het geval van Óláfr Haraldsson is zijn heldendood beter te verteren, want als heilige heeft zijn heldendood de invulling van een marteldood gekregen en kunnen
oude
en
nieuwe
waarden
nog
gemakkelijker
samensmelten.
De makers van Flateyjarbók hadden dus een prototype tot hun beschikking om hun beschrijving van de Óláfrs aan te toetsen en aan te spiegelen. Deze waarden komen uiteraard 80 81
Meulengracht 1993, p.226-227 Meulengracht 1983, p.14-25
38
al tot uitdrukking in eerdere versies van de Óláfr-saga's, maar in Flateyjarbók blijven deze overeind, hetgeen ook in de unieke þættir tot uitdrukking komt. De twee Óláfrs zijn van hun eigen saga de held en voldoen aan de eisen, zowel oude als nieuwe, die aan een echte held gesteld worden.
3.3: De rol van religie
Omdat beide Óláfrs bekeringskoningen waren, speelt religie een bijzonder grote rol in de waardering van hun regeringsperiodes, wat ook in de unieke þættir naar voren komt. Dat veel sociale waarden de bekering overleefd hebben, zal grotendeels te danken zijn aan de geleidelijkheid van dit proces. Zowel Óláfr Tryggvason als Óláfr Haraldsson begonnen hun missie in gebieden waar zij familie of vrienden hadden in de hoogste sociale klassen. We kunnen dus van een top-down beweging spreken.82 De 'gewone man' merkte vooral dat hij niet meer op zondag het land mocht bewerken en dat er andere feestdagen gevierd werden, maar op geestelijk niveau zal er maar weinig veranderd zijn. Of de bekeerde koningen en hoofdmannen wel theologische overwegingen hadden, is echter ook twijfelachtig. Dat de twee Óláfrs zich grotendeels hetzelfde gedragen als de voorgaande, heidense, heldenkoningen lijkt niet van belang. Op mentaal niveau kunnen wij nauwelijks van bekering spreken, volgens de analyse van Bagge.83 Omdat Flateyjarbók eeuwen na het bekeringsproces is ontstaan, is het aannemelijk dat het publiek voor wie het boek bestemd was wel degelijk grondig bekeerd was. Positieve associaties met de twee bekeringskoningen zijn daarmee, ondanks hun gebruik van geweld, vanzelfsprekend geworden, aldus Sigurdsson.84 In de periode die in Flateyjarbók wordt beschreven treden er dus meerdere veranderingen tegelijkertijd op. In hoeverre er sprake van continuïteit en in hoeverre er sprake van een breuk is, is, zoals hierboven al is gesteld, lastig vast te stellen. Beter is het te spreken van een symbiose van oude en nieuwe waarden, steeds beschouwd in een nieuwe context.85 Alleen in Þorsteins þáttr uxafóts, Tóka þáttr Tókasonar en Vǫlsa þáttr komen bekering of doop rechtstreeks aan bod. In alle drie de gevallen is het de koning die rechtstreeks de handeling uitvoert en in Þorsteins þáttr uxafóts en Tóka þáttr Tókasonar worden de nieuwe gelovigen ook in het gevolg van de koning opgenomen. In deze twee þættir staat bekering dus gelijk aan acceptatie door de nieuwe elite. In Vǫlsa þáttr is hier geen sprake van, omdat de 82
Sigurdsson 2003, p.40-42 Bagge 2005, p.80-85 84 Sigurdsson 2003, p.40-42 85 Bagge 2005, p.233-237 83
39
bekeerde partij een gezin is waarin de mannen geen hirð-waardig gedrag vertonen. Deze þáttr is voornamelijk een, enigszins ludieke, schets van de oude wereld; de oude waarden die na de bekering geen stand zullen houden komen negatief aan bod, in tegenstelling tot de episodes waarin oude waarden juist geëtaleerd worden. Het zwartmaken van de heidense tijd komt voor in Styrbjarnar þáttr Svíakappa en Hróa þáttr heimska. In deze twee þættir wordt het Zweedse hof afgeschilderd als een bron van list, verraad en oneervol gedrag. Niet geheel toevallig is het feit dat Óláfr Haraldsson een moeizame relatie had met de Zweedse koning, met wiens dochter hij wenste te trouwen. Ook in Óláfs saga Tryggvasonar komt dit type karakterschetsen voor, en in Þorsteins þáttr uxafóts en Þorleifs þáttr jarlaskálds worden de hoofdmannen Hákonr en Harekr in hetzelfde kwade daglicht gesteld: naast onbetrouwbaar en oneervol is Hákonr bovendien betrokken bij tovenarij. In Sǫrla þáttr komen meerdere religieuze onderwerpen aan bod: negatieve verhalen over heidense goden, list en tovenarij en ook een vertekend beeld van het heidense hiernamaals Walhalla. In Þorsteins þáttr skelks komt ook het hiernamaals ter sprake, en dan specifiek het lot van oude, heidense helden. Voor koningen was een juiste verhouding zoeken met hun heidense voorouders en voorbeelden nog meer van belang dan voor hoofdmannen, omdat zij hun gezag vanuit hun afstamming moesten legitimeren. In zowel de prechristelijke als de christelijke maatschappij was de reputatie van de dode doorslaggevend voor de manier waarop zij herdacht werden. Dit maakte het mogelijk voor de christelijke koningen om de heldendaden van hun voorgangers te gebruiken om hun eigen reputatie te versterken.86 In de christelijke maatschappij waren een goed leven en een goede dood veel meer gekoppeld aan het gezag van anderen. Het geweldsmonopolie van de koning verkleinde immers de mogelijkheden van het individu om eer te behalen, en de door de koning beïnvloede kerk waakte over de ziel en diens bestemming.87 Dit maakt religie tot een kernonderdeel van het beleid en de nagedachtenis van de twee Óláfrs.
3.4: Breuk en continuïteit
Het gegeven dat de Óláfr-saga's de kern van het manuscript vormen, maar vooral het feit dat dit deel aanvankelijk de voltooide vorm had kunnen zijn, heeft de theorie doen ontstaan dat
86 87
Nedkvitne 1997, p.42-47 Nedkvitne 1997, p.135-137
40
Flateyjarbók als cadeau bestemd was voor koning Óláfr IV.88 Dit is niet aan te tonen, maar schept wel een kader van waaruit we de inhoud van Flateyjarbók en de þættir kunnen benaderen. Deze theorie zou aan kunnen tonen dat het concept van heldendom en de verhalen van de twee Óláfrs nog altijd deel uitmaakten van de belevingswereld van mensen die in de dertiende eeuw leefden. De saga's van Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson zijn door de eeuwen heen ontwikkeld, met Flateyjarbók als meest uitgebreide vorm. Dat er elke generatie weer belangstelling voor deze verhalen was, en ook de drang de inhoud uit te breiden, toont aan dat de saga's in kwestie deel uitmaakten van de collective memory van de Noorse en IJslandse bevolking. Eén koning, gezalfd en gekroond, verving een lappendeken van kleine koninkrijkjes. Tot een wetswijziging in 1260 onder het bewind van Hákonr Hákonarson primogenituur introduceerde, konden onder de oude wetten van Óláfr Haraldsson alle zonen van de koningen in gelijke mate erven, wat ervoor zorgde dat het koninkrijk toch steeds verdeeld raakte. In de tijd dat Flateyjarbók werd geschreven, had dit systeem echter al lange tijd bestaan en is het aannemelijk dat het gezag van een enkele koning als de hoogste seculiere autoriteit door de bevolking aanvaard was.89 Dit schept een kader voor de terugblik op het bewind van de twee Óláfrs: het veertiende-eeuwse publiek ziet hen door een lens van absolute macht. Voor het versterken van de veertiende-eeuwse monarchie was teruggrijpen op een traditie van sterke heersers dus nodig. Dit is ook op andere vlakken het geval: in de periode omstreeks 1100-1300 is er sprake van een overgang van eer-gerelateerd geweld in de privésfeer naar een aan wetten gebonden geweldsmonopolie van de staat. In plaats van een wetsprekende jury op plaatselijke volksvergaderingen werd er nu geleidelijk vanuit de koning een rechtsapparaat opgesteld met landelijke normen. De inperking van eigenrichting was cruciaal om het gezag van de koning te verstevigen.90 In de saga's van de twee Óláfrs zijn hiervan al tendensen zichtbaar, ook al regeerden zij in de elfde eeuw. Vanuit het perspectief van Flateyjarbóks veertiende-eeuwse publiek spreekt hier een legitimering, via traditie, van het centrale gezag uit. Dit is van belang indien wij ervan uitgaan dat Flateyjarbók bedoeld was om het kwakkelende Noorse koningshuis van de veertiende eeuw weer te versterken. Zo kon de jonge Óláfr IV zich beroepen op roemrijke naamgenoten, wier beleid hij immers ook voortzette.
88
Ashman Rowe 2005, p.33-35 Bagge 2005, p.147-152 90 Nedkvitne 2011, p.89-106 89
41
Het gebruik van saga's als historische bronnen is op zichzelf al een vorm van mentaliteitsgeschiedenis: saga's laten niet de werkelijkheid zien, maar juist de visie van de schrijver en opdrachtgever en daarmee van het beoogde publiek, aldus Nedkvitne.91 De opdrachtgever van Flateyjarbók draagt duidelijk een wens uit het Noorse koninkrijk te steunen. Door te verwijzen naar de glorietijden en twee grote koningen uit het verleden, die tevens naamgenoten zijn van de koning op dat moment, lijkt hij nieuw elan in het Noorse koningschap te willen brengen. Het totaalbeeld van de twee Óláfrs die in Flateyjarbók en de unieke þættir wordt geschetst is dat van volmaakte helden: helden wier gezag, connecties en religie altijd al vanzelfsprekend lijken te zijn geweest. De mooiste illustratie hiervan in de unieke þættir is terug te vinden in Tóka þáttr Tókasonar. Deze korte þáttr behelst, ondanks zijn kleine omvang, alle cruciale aspecten van de nagedachtenis van de twee Óláfrs die in deze analyse aan bod zijn gekomen. Tóki wordt na zijn doop onderdeel van de nieuwe gemeenschap, en zijn verdere functie in het verhaal heeft rechtstreeks met gebruik van nagedachtenis te maken. Hij verhaalt over heersers van vroeger en maakt daarbij waardeoordelen over hun bewind; waarmee hij letterlijk laat zien hoe belangrijk reputatie is, en hoe nieuwe koningen zich aan oude kunnen spiegelen.
91
Nedkvitne 2000, p.27-51
42
Conclusie
In deze scriptie zijn de unieke þættir in het manuscript Flateyjarbók achtereenvolgens in een historische context geplaatst, samengevat, geanalyseerd en vanuit het concept van mentaliteitsgeschiedenis benaderd. Hierbij zijn diverse facetten van de voorgeschiedenis van de koningen Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson aan bod gekomen. De voornaamste thema’s waren daarbij: vroege staatsvorming, de opkomst van het christendom en tot slot de crisistijd waarin Flateyjarbók werd geschreven In de analyse van de twaalf unieke þættir in Flateyjarbók zijn diverse onderwerpen belangrijk gebleken om de inhoud volledig te kunnen begrijpen. Culturele concepten van eer, mannelijkheid en heldendom stonden hierbij centraal. Vervolgens is de nagedachtenis van Óláfr Tryggvason en Óláfr Haraldsson, zoals uitgedrukt in Flateyjarbók in het geheel en de þættir in het bijzonder, als uitgangspunt gebruikt voor een beschouwing van mentaliteit in veertiende-eeuws Noorwegen. Hierbij is gebleken dat sommige sociale normen overeind zijn gebleven door de eeuwen heen, terwijl andere ofwel werden afgedankt, ofwel in een andere vorm vervolg kregen. Zo bleef vriendschap een belangrijke maatschappelijke factor, terwijl het belang van een heldendood sterven vervaagde ten gunste van pelgrimstochten en ouderdom. Het feit dat de þættir de waarden die voorkwamen in eerdere versies van de saga ondersteunen, acht ik bewijs dat deze nog altijd actueel waren in de veertiende eeuw. Tevens beschouw ik de theorie dat Flateyjarbók als cadeau voor Óláfr IV zou kunnen zijn bestemd als levensvatbaar, aangezien er mijns inziens een duidelijke wens van de opdrachtgever uit Flateyjarbók spreekt om Noorwegen en het Noorse koningshuis in oude glorie hersteld te zien worden. Dat Flateyjarbók minder aandacht krijgt van historici dan de verwante Heimskringla is bijzonder jammer, omdat de volledigheid ervan Flateyjarbók juist het bestuderen waard maakt. Als relatief jonge bron voor de koningssaga's is het tevens zeer bruikbaar om de grote lijnen in de ontwikkeling van dit genre te bestuderen, in vergelijking met oudere versies. Bovendien is Flateyjarbók een politiek interessant document, zeker waar het de verhoudingen tussen Noorwegen en IJsland betreft. Naast de unieke þættir zijn er ook andere interessante tekstuele aspecten, zoals de aanwezigheid van religieuze gedichten die nergens anders zijn overgeleverd. Deze studie heeft als doelstelling gehad bij te dragen aan een beter begrip van dit manuscript en de betekenis ervan in een veertiende-eeuwse context, met name met betrekking tot de ontwikkeling van de mentaliteit ten overstaande van culturele waarden. Daarnaast hoop 43
ik dat het ook de belangstelling voor de Scandinavische geschiedenis in het algemeen bij het Nederlandse publiek zal bevorderen.
44
Literatuurlijst
Primaire bronnen
Flateyjarbók band 1: http://da2.uib.no/cgi-win/WebBok.exe?slag=lesbok&bokid=flateyar1 band 2: http://da2.uib.no/cgi-win/WebBok.exe?slag=lesbok&bokid=flateyar2 band 3: http://da2.uib.no/cgi-win/WebBok.exe?slag=lesbok&bokid=flateyar3 [laatst geraadpleegd: 10-07-2013, 22:57]
Secundaire bronnen
Anderson, Benedict, Imagined communities : reflections on the origin and spread of nationalism (Londen 1983). Ashman Rowe, Elizabeth, The Development of Flateyjarbók - Iceland and the Norwegian Dynastic Crisis of 1389 (Gylling 2005). Bagge, Sverre, ‘Borgerkrig og statsutvikling i Norge i middelalderen’ in: Historisk Tidsskrift 65 (1986) 145-197. Bagge, Sverre, The Political Thought of The King's Mirror (Odense 1987). Bagge, Sverre, Society and Politics in Snorri Sturluson’s Heimskringla (Berkeley 1991). Bagge, Sverre, From Gang Leader to the Lord’s Anointed - Kingship in Sverris saga and Hákonar saga Hákonarsonar (Odense 1996). Bagge, Sverre, Mennesket i middelalderens Norge - tanker, tro og holdninger 1000-1300 (Oslo 2005). Bagge, Sverre, "The Making of a Missionary King: The Medieval Accounts of Olaf Tryggvason and the Conversion of Norway" in: The Journal of English and Germanic Philology 105:3 (Champaign 2006). Bagge, Sverre, From Viking Stronghold to Christian Kingdom – State Formation in Norway c. 900-1350 (Kopenhagen, 2010). Bagge, Sverre, "Warrior, King, and Saint: The Medieval Histories about St. Olaf Haraldsson" in: The Journal of English and Germanic Philology 109:3 (Champaign 2010). Bartlett, Robert, The Making of Europe – Conquest, Colonization and Cultural Change 950 – 1350 (Londen 1993). 45
Bjørgo, Narve, ‘Samkongedøme kontra einekongedøme – Ein analyse av norsk kjeldemateriale i historiografisk perspektiv’ in: Historisk tidsskrift 49 (1970) 1-33. Blockmans, W.P. Geschiedenis van de macht in Europa : volkeren, markten, staten (Antwerpen 1997). Boulhosa, Patricia Pires, Icelanders and the Kings of Norway - Medieval Sagas and Legal Texts (Leiden 2005). Ekrem, Inger met Mortensen, Lars Boje en Skovgaard-Petersen, Karen (red.), Olafslegenden og den latinske historieskrivning i 1100-tallets Norge (Kopenhagen 2000). Foote, P.G. en D.M. Wilson, The Viking Achievement (Londen 1970). Gaskins, Richard, ‘Visions of Sovereignty in Snorri Sturluson’s Heimskringla’ in: Scandinavian Journal of History 23:3 (1998) 173-188. Helle, Knut, Under kirke og kongemakt 1130-1350 (Oslo 1995). Imsen, Steinar (red.), The Norwegian Domination of the Norse World c.1100-c.1400 (Trondheim 2010). Jakobsen, Alfred en Hagland, Jan Ragnar, Fagrskinna-Studier (Trondheim 1980). Jakobsson, Ármann, "The Individual and the Ideal: The Representation of Royalty in "Morkinskinna"" in: The Journal of English and Germanic Philology 99:1 (Champaign 2000). Kristjánsson, Jónas, Eddas and Sagas (Reykjavík 1988). Laity, K.A., "Translating Saint as (Vi)king: St. Olaf in the Heimskringla" in: Viator 35 (Turnhout 2004). Le Goff, Jacques, The Birth of Europe (Malden 2005). Meulengracht Sørensen, Preben, At fortælle Historien / Telling History - Studier i den gamle nordiske litteratur / Studies in Norse Literature (Trieste 2001). Meulengracht Sørensen, Preben, Fortælling og ære (Aarhus 1993). Meulengracht Sørensen, Preben, Saga of samfund (Kopenhagen 1977). Meulengracht Sørensen, Preben, The Unmanly Man - Concepts of sexual defamation in early Northern society (Odense 1983). Nedkvitne, Arnved, ‘Beyond Historical Anthropology in the Study of Medieval Mentalities’ in: Scandinavian Journal of History, 25:1-2 (2000) 27-51. Nedkvitne, Arnved, ‘Mentalitetshistorie – en historisk blindgate?’ in: Heimen 1 (1991) 6271. Nedkvitne, Arnved, Møtet med døden i norrøn middelalder : en mentalitetshistorisk studie (Oslo 1997). 46
Nedkvitne, Arnved, Ære, lov og religion i Norge gjemmon tusen år (Oslo 2011). Nicolas, David, The Northern Lands – Germanic Europe, c.1270-c.1500 (2009). Orning, Hans Jacob, Unpredictability and Presence – Norwegian Kingship in the High Middle Ages (Leiden 2008). Pollington, Stephen, ‘The Mead-hall community’, Journal of Medieval History, 37, (2011) 19-33. Rankovic, Slávica (red.), Along the Oral-Written Continuum - Types of Texts, Relations and their Implications (Turnhout 2010). Sawyer, P.H. en I.N. Wood, red., Early Medieval Kingship (Leeds 1977). Sawyer, Birgit en Peter Sawyer, Medieval Scandinavia – From Conversion to Reformation circa 800-1500 (Minneapolis 1993). Sawyer, P.H., Kings and Vikings (Londen 1982). Schreiner, Johan, Olaf den Hellige og Norges samling (Oslo 1929). Sigurdsson, Jón Viðar, Det norrøne samfunnet – Vikingen, kongen, erkebiskopen og bonden (Oslo 2008). Sigurdsson, Jón Viðar, Kristninga i Norden 750-1200 (Oslo 2003). Timonen, Asko, ‘Saint Olaf's 'cruelty': violence by the Scandinavian King interpreted over the centuries’ in: Scandinavian Journal of History 22:3 (1996) 245296. Tveitane, Mattias, Studier over Konungs Skuggsiá (Oslo 1971). Wallace-Hadrill, J.M., red., Early Germanic Kingship – In England and on the Continent (Oxford 1971). Whaley, Diana, Heimskringla – An Introduction (Londen, 1991). Würth, Stefanie, Beitrage zur nordischen Philologie 20 - Elemente des Erzählens: Die þættir der Flateyjarbók (Basel 1991).
47