UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Tweede examenperiode
De reproductieve gezondheid van vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse Etnische Minderheid (MTEM) Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie door Sarah Braem
Promotor: Dr. Alexis Dewaele Begeleiding: Lic. Julie Schamp
Ondergetekende, Sarah Braem, geeft toelating tot het raadplegen van de masterproef door derden.
Abstract België wordt gekenmerkt door een multiculturele samenleving. Een goede gezondheid en dus ook een goede reproductieve gezondheid van migranten bevordert de integratie. Het
gebruik
van
anticonceptie
wordt
gezien
als
belangrijk
reproductief
gezondheidsgedrag. Door middel van anticonceptiva kan immers aan gezinsplanning worden gedaan, wat een positieve invloed heeft op de gezondheid van de vrouw. Uit onderzoek blijkt echter dat voornamelijk vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid (MTEM-vrouwen) minder of foutief gebruik maken van anticonceptie. Via het ASE-model is getracht om de determinanten te bepalen die dit gedrag verklaren. Volgens dit model hebben determinanten zoals attitude, sociale invloed en eigeneffectiviteit een belangrijke invloed op de gedragsintentie en op het gedrag zelf. Daarnaast kunnen vaardigheden en de mogelijke barrières ook van belang zijn. Door middel van half- of gedeeltelijk gestructureerde interviews is bij vijftien getrouwde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst nagegaan in welke mate zij anticonceptie (correct) gebruiken en welke variabelen dit gedrag beïnvloeden. Uit het onderzoek blijkt dat er bij MTEM-vrouwen een goede ingang is van moderne anticonceptiva. Positieve attitudes, de cognitie dat anderen ook anticonceptie gebruiken, een open communicatie, een hoge eigeneffectiviteit van correct gebruik, gepercipieerde steun, een sterke motivatie om niet zwanger te geraken, toegankelijke hulpverlening en egalitaire rolopvattingen lijken het anticonceptiegedrag positief te beïnvloeden. Een gebrekkige kennis, een lage eigeneffectiviteit van het correct gebruik en een lage assertiviteit kunnen aan de basis liggen van foutief anticonceptiegebruik. Ten slotte blijkt het maagdelijkheidsideaal een mogelijke belemmering te zijn bij het anticonceptiegebruik van ongehuwde vrouwen.
IV
Dankwoord Deze masterproef zou ik niet tot een goed einde hebben gebracht zonder de hulp van verschillende mensen.
Eerst en vooral wil ik de vijftien Marokkaanse en Turkse vrouwen hartelijk bedanken voor hun deelname aan dit onderzoek. Bedankt voor jullie vertrouwen en jullie openheid over dit onderwerp, zonder jullie was dit nooit gelukt!
Verder wil ik mijn begeleidster Julie Schamp bedanken voor het nalezen, de feedback en de tips. Ook wens ik mijn promotor dr. Alexis Dewaele te bedanken voor zijn grondige feeback na Masterproef I.
Daarnaast wil ik mijn ouders bedanken. Moeke en papa, jullie hebben mij de kans gegeven om aan deze studie te beginnen en jullie zijn me tot op het einde onvoorwaardelijk blijven steunen. Dankjewel hiervoor! Hierbij wil ik ook mijn moeke nog eens extra bedanken voor de hulp bij het zoeken van mogelijke participanten, voor het nalezen en voor het spelen van chauffeur in tijden van mijn rijbewijsloosheid.
Vervolgens een dikke merci aan mijn zussen, mijn vrienden en familie, voor de steun, voor de tips, voor de ontspanning en voor de hulp bij de rekrutering! In het bijzonder wil ik hierbij Elien bedanken. Bedankt dat ik altijd bij jou terecht kon met mijn vragen over de thesis en bedankt dat je wou optreden als mijn collega-onderzoeker.
En last but not least wil ik mijn lieve vriend, Pieter-Jan bedanken. Dankjewel voor je steun, voor je liefde, voor je troostende armen, voor het advies, voor het nalezen en voor het oplossen van computerprobleempjes. Je staat altijd voor mij klaar en daar ben ik je heel erg dankbaar voor!
Heel erg bedankt iedereen! V
Inhoudsopgave Abstract .................................................................................................................... IV Dankwoord ................................................................................................................ V Inhoudsopgave ......................................................................................................... VI Lijst tabellen en figuren............................................................................................. IX Algemene inleiding .....................................................................................................1 Vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid....................3 Definitie etnische minderheid ........................................................................................ 3 Enkele cijfergegevens ..................................................................................................... 3 Migratie naar België ........................................................................................................ 4 Generaties ....................................................................................................................... 5 Cultuur en religie............................................................................................................. 5 Reproductieve gezondheid ..........................................................................................7 Anticonceptiegebruik ...................................................................................................... 8 Definitie. ...................................................................................................................... 8 Cijfers. ......................................................................................................................... 9 Ongeplande zwangerschap, ongewenste zwangerschap en abortus. ..................... 10 Anticonceptiegebruik bij vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse Etnische minderheid .................................................................................................................... 10 Determinanten van anticonceptiegebruik ................................................................. 12 Determinantenmodel ................................................................................................... 12 Determinanten .............................................................................................................. 15 Externe variabelen. ................................................................................................... 15 Attitude. .................................................................................................................... 18 Sociale invloed. ......................................................................................................... 19 Eigeneffectiviteit. ...................................................................................................... 22 Intentie. ..................................................................................................................... 23 Barrières en vaardigheden. ....................................................................................... 23 Besluit inleiding ........................................................................................................ 26 VI
Methode................................................................................................................... 28 Opzet van het onderzoek .............................................................................................. 28 Kwalitatief onderzoek. .............................................................................................. 28 Onderzoeksinstrument. ............................................................................................ 29 Steekproef ..................................................................................................................... 29 Karakteristieken van de steekproef. ......................................................................... 29 Rekrutering. .............................................................................................................. 31 Procedure en materiaal ................................................................................................ 32 Verloop onderzoek.................................................................................................... 32 Verwerking van de data. ........................................................................................... 34 Resultaten ................................................................................................................ 36 Anticonceptiegebruik .................................................................................................... 36 Algemeen. ................................................................................................................. 36 Keuze anticonceptiemiddel en -methode. ............................................................... 37 Gebruik voor het huwelijk. ....................................................................................... 39 Attitude ......................................................................................................................... 40 Algemene houding ten opzichte van anticonceptie. ................................................ 40 Kennis. ....................................................................................................................... 40 Angsten en misvattingen. ......................................................................................... 44 Sociale invloed .............................................................................................................. 45 Waargenomen culturele en religieuze normen en waarden. .................................. 45 Maagdelijkheidsideaal. ......................................................................................... 45 Vruchtbaarheidsideaal. ......................................................................................... 47 Ouders. ...................................................................................................................... 50 Communicatie met ouders. .................................................................................. 50 Attitude ouders. .................................................................................................... 51 Gebruik anticonceptie ouders. ............................................................................. 52 Peers.......................................................................................................................... 52 Communicatie met peers...................................................................................... 52 VII
Attitude peers. ...................................................................................................... 53 Gebruik anticonceptie peers................................................................................. 54 Partner. ..................................................................................................................... 54 Attitude partner. ................................................................................................... 54 Steun partner. ....................................................................................................... 55 Rolopvattingen en taakverdeling binnen de relatie. ............................................ 56 Eigeneffectiviteit ........................................................................................................... 57 Eigeneffectiviteit van correct gebruik. ...................................................................... 57 Eigeneffectiviteit van communicatie over anticonceptie. ........................................ 58 Vaardigheden ................................................................................................................ 58 Communicatieve vaardigheden. ............................................................................... 58 Correct kunnen toepassen van anticonceptie. ......................................................... 59 Kunnen plannen van anticonceptie. ......................................................................... 60 Assertiviteit. .............................................................................................................. 61 Barrières ........................................................................................................................ 61 Toegankelijkheid anticonceptie. ............................................................................... 61 Toegankelijkheid hulpverlening. ............................................................................... 62 Sociale controle......................................................................................................... 65 Taalbarrières. ............................................................................................................ 66 Besluit resultaten .......................................................................................................... 66 Bespreking en conclusie ............................................................................................ 68 Bespreking resultaten ................................................................................................... 68 Het gebruik van anticonceptie. ................................................................................. 68 Determinanten van anticonceptiegebruik. ............................................................... 70 Attitude. ................................................................................................................ 70 Sociale invloed. ..................................................................................................... 71 Eigeneffectiviteit. .................................................................................................. 75 Vaardigheden. ....................................................................................................... 76 Barrières. ............................................................................................................... 78 VIII
Sterktes en beperkingen van het onderzoek ................................................................ 80 Sterktes. .................................................................................................................... 80 Beperkingen. ............................................................................................................. 81 Suggesties toekomstig onderzoek ................................................................................ 82 Conclusie ....................................................................................................................... 82 Referenties ............................................................................................................... 85 Bijlagen .................................................................................................................... 95
Lijst tabellen en figuren Figuur 1. ASE-model (naar De Vries et al., 1988) .............................................................. 15 Figuur 2. Samenvatting determinanten van het anticonceptiegebruik ........................... 25
Tabel 1. Reproductieve gezondheid bij de bevolking in Vlaanderen, naar regio van herkomst: in % .................................................................................................................. 12 Tabel 2. Interpretatie van de kappa waarden volgens Cyr & Francis (1992) ................... 35
IX
Algemene inleiding Sinds de jaren ’60 wordt België als gevolg van diverse belangrijke migratiestromen gekenmerkt door een multiculturele samenleving (Derluyn, Lorant, Dauvrin, Coune & Verrept, 2011; Mertens, 2002). Volgens Georgiadis (2008) is de gezondheid en dus ook de reproductieve gezondheid van migranten van groot belang voor het land waar zij zich vestigen. Gezonde migranten zijn immers essentieel voor de integratie1, want ziekte lokt marginalisatie2 uit en marginalisatie lokt ziekte uit. Op die manier wordt een neerwaartse spiraal gecreëerd (Ingleby, Chimienti, Hatziprokopiou, Ormond & de Freitas, 2005). Daarnaast vindt Carballo (2007) het belangrijk dat er specifiek aandacht wordt besteed aan de reproductieve gezondheid, omdat problemen gerelateerd aan zwangerschap en geboorte gestegen zijn, doordat er meer en meer vrouwelijke migranten zijn. Deze masterproef focust zich op het gebruik van anticonceptie. Anticonceptiegedrag wordt namelijk gezien als belangrijk reproductief gezondheidsgedrag (Van Lunsen & Wijsen, 2009). Volgens Lodewijckx (1996) zijn Marokkaanse en Turkse vrouwen in België goed op de hoogte van de verschillende moderne anticonceptiemethoden. Deze vrouwen zouden ook in verhouding tot Belgische vrouwen min of meer in gelijke mate gebruik maken van anticonceptiemethoden (Lodewijckx, 1996). Toch blijkt uit de gegevens van de gezondheidsenquêtes (1997, 2001, 2004) dat, in vergelijking tot Belgen en andere etnische minderheden, voornamelijk Marokkaanse en Turkse etnische minderheden (MTEM’s) minder gebruik maken van anticonceptie (Levecque, Lodewyckx, Vandeneede & Timmerman, 2006). Het is evenwel niet duidelijk hoe deze verschillen kunnen worden verklaard. Uit onderzoek blijkt dat variabelen zoals opleidingsniveau, sociaaleconomische status, culturele achtergrond, communicatieve vaardigheden, kwaliteit van voorlichting, kennis, attitude en bereikbaarheid van hulp en informatie factoren zijn die een invloed uitoefenen op de kwaliteit van reproductief 1
Van integratie is er sprake indien men contact zoekt met de dominante groep met behoud van de eigen cultuur (Berry, 1994). 2 In het geval van marginalisatie zoekt men geen contact met de dominante groep zonder het behoud van de eigen cultuur belangrijk te vinden (Berry, 1994).
1
gezondheidsgedrag (Oddens et al., 1994; Rademakers, 1991; Vennix, Curfs & Ketting, 1993). Deze masterproef zal zich voornamelijk focussen op de determinanten die bepaald zijn vanuit het ASE-model. Verder zal dit onderzoek zich richten op de vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid (MTEM-vrouwen) en niet op de mannen. In het onderzoek naar de seksuele gezondheid van jongeren in Nederland geven Turkse jongens immers aan juist relatief vaak een condoom te gebruiken bij geslachtsgemeenschap (De Graaf, Meijer, Poelman & Vanwesenbeeck, 2005). In vaste relaties of binnen het huwelijk lijken jongens zich echter niet te bekommeren om anticonceptie, ze vinden dat de taak van de vrouw (Hendrickx, Lodewijckx, Van Royen & Denekens, 2002). Daarnaast vindt Lodewijckx (1996) dat er maar een kleine bijdrage is van de Turkse en Marokkaanse man in de gezinsplanning. Hoewel de nadruk van dit onderzoek dus op de vrouw zal liggen, is het voor verder onderzoek interessant om de rol van de man te belichten. Meer inzicht in de zorgen en ideeën van de man en de effecten ervan op de communicatie met zijn partner, is immers van belang voor de ontwikkeling van effectieve preventiestrategieën (Van Lunsen & Wijsen, 2009).
In de inleiding wordt er eerst een beeld geschetst van de context waartegen de MTEMvrouwen moeten worden bekeken. Verder wordt meer uitleg gegeven over het concept ‘reproductieve gezondheid’. Aansluitend hierbij wordt het onderwerp ‘anticonceptie’ besproken. Er wordt ook even stil gestaan bij het anticonceptiegebruik van MTEMvrouwen en vanuit de literatuur en met behulp van een determinantenmodel wordt getracht om de determinanten van het anticonceptiegebruik te achterhalen. Vervolgens wordt in het deel methode het opzet en het verloop van het onderzoek besproken en wordt de steekproef beschreven. In het derde onderdeel worden de resultaten van het onderzoek gerapporteerd en ten slotte wordt de masterproef afgesloten met een bespreking van de resultaten en met een algemene conclusie.
2
Vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid Definitie etnische minderheid ‘Etnische minderheden’, ook wel ‘etnische-culturele minderheden’ genoemd, kunnen worden gedefinieerd als “bevolkingsgroepen die een kwantitatieve minderheid vormen en die qua etnische en/of culturele kenmerken van de autochtone bevolking verschillen. Men baseert zich hierbij op kenmerken als ras, nationaliteit en religie. (Detant, 1991, p. 11)”. Personen van Turkse of Marokkaanse afkomst worden algemeen gezien als de klassieke etnische minderheid van België (Koelet, 2009). Volgens het Vlaams minderhedendecreet van 28 april 1998 is ‘etnisch-culturele minderheid’ de verzamelnaam
voor
vier
groepen
van
mensen:
allochtonen,
vluchtelingen,
woonwagenbewoners en mensen zonder wettig verblijf. Soms voegt men er nog een vijfde groep aan toe, namelijk ‘de nieuwkomers, mensen die nog maar pas in België wonen’ (Kruispunt Migratie-Integratie (M-I), 2012). De term ‘etnisch-culturele minderheid’ komt niet veel voor in het dagelijks taalgebruik. Meestal gebruikt men de term ‘allochtoon’. Deze term is afgeleid van ‘autochtoon’ of oorspronkelijk bewoner. Onder ‘allochtoon’ verstaat men deze mensen die van een andere sociaal-culturele herkomst zijn dan de personen van het land waarin ze wonen, ongeacht hun nationaliteit. Het wordt dus zowel gebruikt voor een persoon die migreert, als voor zijn of haar kinderen of kleinkinderen. ‘Allochtoon’ klinkt neutraler dan bijvoorbeeld ‘migrant’ of ‘vreemdeling’ (De Craecker, 2006). In het nieuwe integratiedecreet komt de term ‘allochtoon’ zelfs niet meer voor. Men spreekt dan van ‘nieuwe Vlaming’ (Kruispunt M-I, 2012). Enkele cijfergegevens Op 1 januari 2010 was 14,8% van de buitenlandse populatie in België van Marokkaanse afkomst en 8,0% van Turkse afkomst (Schoonvaere & Perrin, 2011). Zij zijn hierdoor de grootste niet-EU groep die in België verblijft (zie figuur in bijlage 1). In 2006 was in België respectievelijk 48,7% en 47,8% van de personen met een Marokkaanse en Turkse nationaliteit bij de geboorte een vrouw (Schoonvaere & Perrin, 2011). Tussen 1999 en 3
2005 kende het aantal personen met een Marokkaanse en Turkse nationaliteit een sterke daling. Dit kan verklaard worden door de nieuwe naturalisatiewet in 2000. Deze heeft het verkrijgen van een Belgische nationaliteit voor buitenlanders gemakkelijker gemaakt (Koelet, 2009). Wanneer men spreekt over ‘personen met een Marokkaanse en Turkse nationaliteit in België’, omvat dit niet alle personen van Marokkaanse en Turkse afkomst. Kinderen met Turkse en Marokkaanse ouders die in België zijn geboren, kunnen momenteel gemakkelijker en sneller de Belgische nationaliteit verkrijgen. Al heeft men vaak beide nationaliteiten (Lodewijckx, 2010; Schoonvaere & Perrin, 2011). Wanneer in deze masterproef gesproken wordt van Marokkaanse of Turkse vrouwen, dan wordt hiermee verwezen naar hun herkomst en niet naar hun huidige nationaliteit. Migratie naar België De migratie van Turkije en Marokko naar België startte in de jaren ’60 (Koelet, 2009; Loobuyck & Jacobs, 2009; Timmerman, Lodewyckx & Wets, 2009). Zoals veel andere Europese landen, rekruteerde België gastarbeiders uit Zuid-Europa en later ook uit Turkije en Marokko om hier het werk te doen dat de autochtone bevolking niet kon of wou opnemen (Koelet, 2009; Loobuyck & Jacobs, 2009). Door de oliecrisis besloot de Belgische regering om in 1974 een arbeidsmigratiestop af te kondigen. Er werden geen gastarbeiders meer gerekruteerd of toegelaten (Koelet, 2009; Loobuyck & Jacobs, 2009). Na
deze
arbeidsmigratiestop
werd
eerst
gezinsmigratie3
en
dan
vooral
huwelijksmigratie4 de populairste manier om zich in ons land te vestigen (Lievens, 1997; Lodewyckx & Marynissen, 2006; Loobuyck & Jacobs, 2009; Timmerman et al., 2009; Yalçin, Lodewyckx, Marynissen & Van Caudenberg, 2006). Er is nog altijd een jaarlijkse instroom van migranten uit Turkije en Marokko (Loobuyck & Jacobs, 2009; Timmerman et al., 2009). 3
4
4
In het kader van gezinshereniging mochten de gastarbeiders na de arbeidsmigratiestop hun gezin uit Turkije of Marokko laten overkomen naar België (Koelet, 2009; Loobuyck & Jacobs, 2009). Nog veel Turkse en Marokkaanse jongeren kiezen eerder voor een bruid of bruidegom uit Turkije of Marokko, dan voor een partner uit België (Loobuyck, 2005; Lodewijckx, 2010). Met een huwelijksmigrant bedoelen we iemand die in de periode van twee jaar voor of na het huwelijk met een tussengeneratie of tweede generatie Turkse/Marokkaanse partner naar ons land is gekomen vanuit het herkomstland (Lodewyckx & Marynissen, 2006).
Generaties Een toenemend deel van de Turkse en Marokkaanse allochtone bevolking is in België geboren en behoort tot de tweede generatie (Koelet, 2009; Lodewijckx, 2010). Lievens (1997) onderscheidt drie soorten generaties: een eerste generatie, een tussengeneratie en een tweede generatie. Met de eerste generatie worden de personen bedoeld die op volwassen leeftijd (ouder dan 18 jaar) naar België zijn gekomen. Het gaat hier in hoofdzaak om mensen die in het kader van arbeidsmigratie naar ons land zijn gekomen (Lievens, 1997). De tussengeneratie bestaat uit personen die tussen de leeftijd van 7 en 17 jaar naar ons land zijn gemigreerd (Lievens, 1997). De tussengeneratie heeft gedeeltelijk het onderwijs in België genoten. Zij zijn dus tijdens hun jeugd voor een deel in aanraking gekomen met Westerse waardepatronen (Lodewyckx & Marynissen, 2006). Dergelijke patronen worden onder andere gekenmerkt door het belang dat aan het individu wordt gehecht (Hofstede & Hofstede, 2005). Met de tweede generatie worden deze mensen bedoeld die in ons land geboren zijn uit ouders van de eerste generatie of die voor hun 7 jaar naar ons land geëmigreerd zijn (Lievens, 1997). De tweede generatie is vanaf het begin opgenomen in het Belgische onderwijssysteem. Zij zijn zowel via het onderwijs als via de media veelvuldig in contact gekomen met de Westerse waardepatronen (Lodewyckx & Marynissen, 2006; Luyckx, 2000). Naast deze drie soorten generaties spreekt men ook van de derde en vierde generatie. Zij zijn de nakomelingen van de vorige generaties (Mertens, 2008). Cultuur en religie Pinto (2004) heeft in zijn onderzoek de Marokkaanse en Turkse cultuur met de Nederlandse cultuur vergeleken. Hij maakte daarbij een onderscheid tussen een F (fijnmazige)- en een G- (grofmazige) cultuur. Volgens Pinto (2004) staat binnen de Gcultuur het individu centraal. Iedereen is verantwoordelijk voor het eigen gedrag. Zichzelf kunnen zijn en zelfontplooiing worden hier belangrijk geacht (Pinto, 2004; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Binnen de F-cultuur staat de groep centraal. Iedereen is medeverantwoordelijk voor het groepsbelang. De familie speelt ook een belangrijke rol binnen dergelijke culturen. De familie-eer wordt streng bewaakt. In de F-cultuur is er 5
een duidelijke scheiding tussen man en vrouw, voor beide seksen zijn er verschillende gedragsregels (Pinto, 2004; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). De omschrijving van Gcultuur komt sterk overeen met de definitie van een individualistische samenleving: “Een samenleving is individualistisch als de onderlinge banden tussen individuen los zijn: iedereen wordt geacht uitsluitend te zorgen voor zichzelf en voor zijn of haar naaste familie” (Hofstede & Hofstede, 2005, p. 87). De F-cultuur sluit dan weer aan bij de definitie van een collectivistische samenleving: “Een samenleving is collectivistisch als individuen vanaf hun geboorte opgenomen zijn in sterke, hechte groepen, die hen levenslang beschermen in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit” (Hofstede & Hofstede, 2005, p. 87). Volgens Pinto (2004) is de G-cultuur vooral van toepassing in landen zoals Nederland en België en de F-cultuur in Turkije en Marokko. Bij MTEM’s is de islam de belangrijkste godsdienst (Shadid & Van Koningsveld, 1983). In België vormen de moslims de grootste religieuze minderheid. Ze vertegenwoordigen ongeveer 4% van de Belgische bevolking (Loobuyck & Jacobs, 2009). Het is onmogelijk om van dé islam te spreken. De islamitische geschriften zijn multi-interpretabel (Vennix, 2007). Het is ook niet zozeer de islam of de Koran die de traditionele ongelijkheid tussen man en vrouw naar voor schuift, de patriarchale cultuur, door Loeber (2009) gedefinieerd als “een sociaal netwerk van mannen gebaseerd op materieel bezit met economische afhankelijkheid van de vrouw.”(p. 72), heeft dit zo geïnterpreteerd (Vennix, 2007). Binnen het patriarchaat hebben mannen zich al de macht toebedeeld. Vrouwen en mannen hebben verschillende rollen. De afstamming en de vererving verlopen hier patrilineair5 (Loeber, 2009; Shadid & Van Koningsveld, 1983).
In wat volgt wordt eerst een woordje uitleg gegeven over reproductieve gezondheid. Aansluitend hierbij wordt er dieper ingegaan op het onderwerp anticonceptie en op het anticonceptiegebruik bij MTEM-vrouwen.
5
Dit betekent dat enkel de mannelijke naam wordt doorgegeven en dat enkel zonen kunnen erven (Shadid & Van Koningsveld, 1983).
6
Reproductieve gezondheid Op de Internationale Conferentie Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) in Caïro werd in 1994 een algemene definitie vastgelegd van het begrip ‘reproductieve gezondheid’ (Bosmans, 2010). Volgens deze definitie is reproductieve gezondheid “een staat van volledig fysiek, mentaal en sociaal welzijn en niet louter de afwezigheid van ziekte of lichamelijk ongemak, in alle zaken die verband houden met het voortplantingssysteem, de functie ervan en de daarmee verbonden processen. Reproductieve gezondheid impliceert dat mensen in staat zijn om een bevredigend en veilig seksleven te hebben, dat zij de mogelijkheid hebben om zich voort te planten en de vrijheid om te beslissen of, wanneer en hoe vaak zij dit doen” (Bosmans, 2010, p. 17; United Nations (UN), 1994; World Health Organisation (WHO), 2011b). Deze definitie omvat ook een aantal reproductieve rechten (Amnesty International, 2010; Bosmans, 2010; UN, 1994). Mannen en vrouwen hebben recht op informatie, op toegang tot veilige, efficiënte, betaalbare en aanvaardbare methodes voor geboorteregeling naar keuze en op toegang tot voorzieningen voor gezondheidszorg voor een veilige zwangerschap en bevalling (Bosmans, 2010). Verder hebben koppels en individuele personen het recht om zelf en in volle verantwoordelijkheid te beslissen hoeveel kinderen zij willen, hoeveel tijd er tussen elk kind zit en wanneer en of men aan kinderen begint. Tevens heeft men recht op de nodige informatie en middelen om hieromtrent een beslissing te kunnen nemen (Bosmans, 2010). Ten slotte hebben vrouwen het recht om zelfstandig en in alle vrijheid te beslissen over hun seksualiteit en over hun seksuele en reproductieve gezondheid, zonder enige vorm van discriminatie, dwang of geweld (Bosmans, 2010). Reproductieve gezondheid impliceert ook seksuele gezondheid (Bosmans, 2010; UN, 1994). Volgens het WHO (2011c) is seksuele gezondheid “een toestand van fysiek, emotioneel, mentaal en sociaal welzijn met betrekking tot seksualiteit. Het is niet enkel een kwestie van vrij zijn van ziekten, disfuncties of andere kwalen. Seksuele gezondheid veronderstelt ook een positieve en respectvolle benadering van seksualiteit en seksuele relaties, alsook de mogelijkheid om prettige en veilige seksuele ervaringen te hebben, geheel vrij van dwang, discriminatie of geweld.” Volgens Bosmans (2010) kan seksuele gezondheid 7
worden bereikt en gehandhaafd, wanneer de seksuele rechten van iedereen worden gerespecteerd, beschermd en verzekerd. Deze seksuele rechten maken net als de reproductieve rechten deel uit van de mensenrechten en worden erkend in o.a. nationale wetten (Bosmans, 2010). Als we de definitie van reproductieve gezondheid nader bekijken, dan zien we dat de mogelijkheid tot gezinsplanning hierbij een belangrijke rol speelt. Gezinsplanning maakt het voor individuen en koppels mogelijk om het gewenste aantal kinderen en de tijd tussen
verschillende
zwangerschappen
te
bepalen.
Via
het
gebruik
van
anticonceptiemiddelen en de behandeling van onvruchtbaarheid kan aan hun wensen worden voldaan. Het vermogen van een vrouw om ruimte te laten tussen de zwangerschappen of om deze te beperken, heeft een directe impact op haar gezondheid en haar welzijn en op de uitkomst van elke zwangerschap (WHO, 2011a). Door middel van anticonceptie kunnen koppels heteroseksuele activiteiten beleven zonder angst voor een ongeplande zwangerschap (Sensoa, 2010). Het anticonceptiegedrag kan gezien worden als belangrijk reproductief gezondheidsgedrag (Van Lunsen & Wijsen, 2009). Anticonceptiegebruik Definitie. De term anticonceptie staat voor al de middelen en methoden waarmee bevruchting van een eicel of innesteling van een bevruchte eicel kan worden voorkomen (Van Lunsen & Wijsen, 2009). Lodewijckx (1996) maakt een onderscheid tussen twee groepen anticonceptiva: de moderne en de traditionele. De moderne methoden kunnen volgens hun verschillende werking worden ingedeeld in drie categorieën: de barrièremiddelen en -methoden, de hormonale anticonceptie en de intra-uteriene anticonceptie (Sensoa, 2010). Ten eerste zijn er de barrièremiddelen en -methoden. Men maakt hierbij een onderscheid tussen de tijdelijke en definitieve. Deze middelen en methoden verhinderen dat zaadcellen tot bij de eicel geraken tijdens seksueel contact. Het mannencondoom is een voorbeeld van een tijdelijke methode. Het condoom is het enige anticonceptiemiddel dat ook volledig beschermt tegen seksueel overdraagbare 8
aandoeningen (SOA’s) en HIV (Sensoa, 2010; Van Lunsen & Wijsen, 2009). Sterilisatie is een voorbeeld van een definitieve barrièremethode. Ten tweede is er de hormonale anticonceptie. Deze middelen bevatten kunstmatige hormonen die ervoor zorgen dat er geen bevruchting mogelijk is. Hierbij kan er een onderscheid worden gemaakt tussen middelen die de twee hormonen oestrogeen en progestageen bevatten, de combinatiepreparaten en de middelen die enkel het hormoon progestageen bevatten, de progestageen-alleen-preparaten (POP’s). Voorbeelden van combinatiepreparaten zijn de combinatiepil (‘de pil’), de vaginale ring en de anticonceptiepleister. Een voorbeeld van een POP is de minipil (Sensoa, 2010; Van Lunsen & Wijsen, 2009). Ten derde is er de intra-uteriene anticonceptie. Een intra-uterien anticonceptiemiddel, eerder gekend onder de term ‘het spiraal’, wordt door de gynaecoloog in de baarmoeder bevestigd en kan, naargelang het type, vijf jaar in de baarmoeder blijven zitten (Schutte, Van Lith & Van Kesteren, 2008). Bij het spiraal kan er een onderscheid gemaakt worden tussen het koperspiraal en het hormonale spiraal (Sensoa, 2010). Onder de traditionele methoden plaatst Lodewijckx (1996) dan onder andere de coïtus interruptus6 en periodieke onthouding. Het ideale anticonceptiemiddel bestaat niet. De vrouw zal in samenspraak met haar arts en haar partner afwegingen moeten maken bij de keuze van het anticonceptiemiddel (Sensoa, 2010). Cijfers. In Vlaanderen is er weinig recent grootschalig representatief onderzoek dat het gebruik van anticonceptie heeft bevraagd. In de recentste Gezondheidsenquête (2004) wordt er wel gepeild naar het gebruik van anticonceptie (Sensoa, 2010). Uit deze enquête blijkt dat drie vierde van de seksueel actieve vrouwen van reproductieve leeftijd (tussen de 15 en 49 jaar) een anticonceptiemethode gebruikt. Het percentage van vrouwen die geen anticonceptie gebruiken, schommelt rond de 25%. De grootste reden om geen anticonceptie te gebruiken is de aanwezigheid van een kinderwens. Verder kan het zijn 6
Men spreekt van coïtus interruptus wanneer de man voor de ejaculatie zijn penis terugtrekt uit de vagina van de vrouw (Schutte et al., 2008).
9
dat een deel van de vrouwen geen anticonceptie gebruikt, omdat er geen risico is op zwangerschap (Sensoa, 2010). Ongeplande zwangerschap, ongewenste zwangerschap en abortus. Bij een ongeplande zwangerschap is er in de meeste gevallen iets misgegaan met de anticonceptie (Van Lunsen & Wijsen, 2009). De gevolgen van een falende geboorteregeling kunnen ingrijpend zijn. Bij een ongeplande zwangerschap zal men de afweging moeten maken of men het kind wil houden of niet (Wijsen & Zaagsma, 2006). Een ongeplande zwangerschap is niet per definitie ook een ongewenste zwangerschap (Wijsen & Zaagsma, 2006). Wanneer de zwangerschap ongewenst is, kiezen veel vrouwen voor een abortus. Onder abortus verstaat men het afbreken van de zwangerschap. In België kan dit tot 12 weken na de bevruchting. Het kan op twee manier gebeuren: via de abortuspil en door middel van de (zuig)curettage (Sensoa, 2011). In 2009 was het abortuscijfer in België 9,28. Dit betekent dat er toen bij ongeveer 9 op 1000 vrouwen tussen de 15 en 44 jaar een abortus is verricht (Sensoa, 2011). In 2007 bedroeg de abortusratio 13,42%. Dit betekent dat 13,42% van elke 100 zwangerschappen werd afgebroken. Doorheen de jaren is er een stijging te zien van het aantal abortussen, al kan de stijging ook worden verklaard door de betere registratie in ziekenhuizen en abortuscentra (Sensoa, 2011). Anticonceptiegebruik bij vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse Etnische minderheid Uit onderzoek van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de Universiteit van Gent (UG) over gezinsvorming en waardepatronen en uit onderzoek van het Centrum voor Bevolking en Gezin (CBGS) begin jaren ‘90 blijkt dat, net zoals Belgische vrouwen, Turkse en Marokkaanse vrouwen woonachtig in Vlaanderen en Brussel goed op de hoogte zijn van het bestaan van anticonceptiva en van de hulpverleningsmogelijkheden (Lodewijckx, 1996). Anticonceptie wordt bij hen niet enkel toegepast om het gezinsvormingsproces af te sluiten, maar ook om hun zwangerschappen te plannen. De spreiding van de geboorten is voor Turkse en voornamelijk voor Marokkaanse vrouwen 10
in België de reden om te starten met anticonceptie (Lodewijckx, 1996). Opvallend is dat in tegenstelling tot de Belgische mannen, er slechts een zeer kleine bijdrage is van de Turkse en Marokkaanse mannen in de gezinsplanning (Lodewijckx, 1996). Op het moment van de interviews in het kader van het VUB-UG onderzoek gebruikt ongeveer 75% van de getrouwde Turkse en Marokkaanse vrouwen anticonceptie. De meerderheid daarvan (ongeveer 90%) maakt gebruik van een moderne methode (Lodewijckx, 1996; Schoenmaeckers, Lodewijckx & Gadeyne, 1999). Hormonale anticonceptie wordt het meest toegepast onder zowel Belgische als Turkse en Marokkaanse vrouwen (Lodewijckx, 1996). Vooral het gebruik van de pil is populair (Lodewijckx, 1996; Mouthaan & De Neef, 1992). In vergelijking met de vrouwen in hun land van herkomst vertonen Turkse en Marokkaanse vrouwen in België een moderner anticonceptieprofiel (Lodewijckx, 1996). Ondanks dit alles concludeert Lodewijckx (1996) dat de geboorteregeling binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap in België niet altijd probleemloos verloopt. Een grootschalig recenter onderzoek naar de gezondheid bij allochtonen in Vlaanderen toont aan dat personen van Turkse en Marokkaanse afkomst toch meer moeite hebben met het gebruik van anticonceptie dan hun Belgische leeftijdsgenoten (Levecque et al., 2006) (zie tabel 1). Zo komt uit kwalitatief onderzoek bij Marokkaanse gehuwde vrouwen in België naar voor dat, ondanks de goede ingang van moderne anticonceptie, toch nog veel vrouwen geconfronteerd worden met een ongeplande en/of ongewenste zwangerschap (Hendrickx et al., 2002; Levecque et al, 2006; Lodewijckx, 1996). In Nederland blijkt zelfs dat de kans op een ongewenste zwangerschap bij Turkse en Marokkaanse vrouwen drie tot vier maal groter is dan bij de autochtone populatie (Van Lunsen & Wijsen, 2009). Er is in Nederland ook een sterke vertegenwoordiging van Marokkaanse en Turkse vrouwen in de abortuspopulatie (Rademakers, Mouthaan & De Neef, 2005; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). In Nederland behoort het merendeel van de Turkse en Marokkaanse abortuscliënten tot de eerste generatie migranten (Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Hieruit kunnen we afleiden dat anticonceptie door Turkse en Marokkaanse vrouwen minder consequent of minder adequaat wordt toegepast dan 11
door Belgische en Nederlandse autochtone vrouwen (Rademakers et al., 2005; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Hieronder zal verder worden bekeken welke redenen of determinanten een mogelijke verklaring kunnen bieden waarom anticonceptiva bij deze doelgroep onjuist of niet worden gebruikt.
Tabel 1. Reproductieve gezondheid bij de bevolking in Vlaanderen, naar regio van herkomst: in % Belgen
1997-2001-2004 Gebruik anticonceptie
75,51
GIS*
71,32
EU zonder GIS
60,71
Turken en Marokkanen
38,52
Andere
65,92
P< Chi²
***
Bron: Health Interview Survey 1997-2001-2004: N<50, behalve bij ‘Belgen’. Volgens de berekeningen van Levecque, Lodewyckx, Vandeneede & Timmerman (2006) *GIS: personen afkomstig van Griekenland, Italië en Spanje
Determinanten van anticonceptiegebruik Determinantenmodel Om de determinanten van gezondheidgedrag (hier gedefinieerd als het gebruik van anticonceptie) te bepalen, kan gebruik worden gemaakt van determinantenmodellen (Lechner, Kremers, Meertens & De Vries, 2007). Doorheen de jaren zijn er verscheidene sociaalpsychologische gedragsverklaringsmodellen ontwikkeld (Lechner et al., 2007). Deze modellen worden ook motivationele modellen genoemd (Armitage & Conner, 2000). Volgens Armitage en Conner (2000) proberen motivationele modellen determinanten te identificeren die aan de basis liggen van de beslissing om al dan niet gezondheidsgedrag te stellen. De meest gekende motivationele modellen zijn het Health Belief Model (Rosenstock, 1974), de Social-cognitive Theory van Bandura (1977), de Theory of Reasoned Action (Fishbein & Azjen, 1975), de Theory of Planned Behavior (Azjen, 1988) en het ASE-model (De Vries, Dijkstra & Kuhlman, 1988). De bruikbaarheid van deze sociaal cognitieve modellen is aangetoond voor een brede waaier van gedragingen. Op het terrein van seksualiteit heeft dit onderzoek veelal betrekking op
12
HIV/SOA preventie en minder op het gebruik van anticonceptie (De Neef & Van Dijk, 2010). Het ASE-model lijkt het meest omvattende model om de determinanten van het gebruik van anticonceptie te bepalen. Volgens het ASE-model (zie figuur 1) wordt het gedrag beïnvloed door de gedragsintentie. Onder gedragsintentie verstaat men de neiging die personen voelen om gedrag te stellen. Hoe sterker de intentie om bepaald gedrag uit te voeren, des te groter is de kans dat het ook daadwerkelijk wordt vertoond (Ajzen, 1991). Deze intentie wordt op zijn beurt bepaald door drie primaire of proximale determinanten: attitude (A), sociale invloed (S) en de eigeneffectiviteit (E) (De Vries et al., 1988; De Vries, 1993). Proximale determinanten zijn variabelen die ook een onmiddellijke invloed kunnen uitoefenen op gedrag (Lechner et al., 2007). Attitude is de eerste primaire determinant binnen het ASE-model. Algemeen staat attitude voor de houding die mensen aannemen ten opzichte van een bepaald onderwerp (De Vries, 1993). Een attitude wordt ook gezien als het resultaat van een afweging van voor- en nadelen die iemand aan een bepaald gedrag koppelt (Bandura, 1986). Deze afweging baseert zich zowel op logische redeneringen als op gewoontes en irrationele overtuigingen (De Vries, 1993). Bij attitude wordt er een onderscheid gemaakt tussen een affectieve en een cognitieve component. De cognitieve component staat voor de kennis die iemand heeft over het gedrag en over de consequenties ervan. De affectieve component omvat de evaluatie van het gedrag en van de gevolgen die aan dit gedrag worden gekoppeld. Vindt men het gedrag goed of slecht? Zijn de gevolgen belonend of straffend? (De Vries, 1993) De tweede primaire determinant is sociale invloed. Het ASEmodel onderscheidt drie types van sociale invloeden: sociale of subjectieve normen (i.e. de waargenomen opvattingen van anderen), modeling (i.e. het waargenomen gedrag van anderen) en de directe sociale druk of de sociale steun die iemand ervaart bij het al dan niet stellen van een gedrag (De Vries, 1993; Lechner et al., 2007). De derde primaire determinant is de eigeneffectiviteit. Hiermee wordt de inschatting bedoeld van de mate waarin iemand zichzelf in staat acht om een bepaald gedrag te stellen (Bandura, 1986; Lechner et al., 2007). Er worden drie vormen van eigeneffectiviteit onderscheiden: 13
gedragseffectiviteit (i.e. de mate waarin men zichzelf in staat acht een bepaald gedrag te kunnen stellen), sociale effectiviteit (i.e. de mate waarin men zichzelf in staat acht een bepaald gedrag te stellen ondanks sociale druk) en spanningseffectiviteit (i.e. de mate waarin men zichzelf in staat acht een bepaald gedrag te stellen ondanks het ervaren van spanning) (De Vries, 1993). De primaire determinanten worden beïnvloed door externe of distale determinanten. Distale determinanten kunnen enkel via proximale variabelen invloed uitoefenen op gedrag (De Vries, 1993). Er zijn vier soorten distale determinanten: biologische factoren (bv. geslacht, leeftijd, erfelijke factoren), sociaal-culturele
factoren
(bv.
sociaal
klimaat,
sociaaleconomische
status),
psychologische factoren (bv. attributies, indirecte leerprocessen), en gedragsfactoren (bv. verwerving van vaardigheden, eerdere ervaring met het gedrag) (De Vries, 1993). Verder blijkt uit onderstaand ASE-model (zie figuur 1) dat het gedrag niet alleen afhankelijk is van de intentie, maar ook van iemands vaardigheden en van de barrières die de uitvoering van het gedrag kunnen belemmeren (De Vries et al., 1988; De Vries, 1993). Het ASE-model vertoont veel overeenkomsten met de Theory of Planned Behavior (TPB) van Azjen (1988), maar gebruikt het bredere concept ‘sociale invloed’ in plaats van het concept ‘subjectieve norm’ uit de TPB. Daarnaast is de variabele ‘eigeneffectiviteit’ een uitbreiding van het concept ‘gedragscontrole’ (Lechner et al., 2007). Het ASE-model lijkt het meest bruikbare model, omdat onder andere uit onderzoek bij Britse en Duitse vrouwen met een reproductieve leeftijd (15-45 jaar) naar voren komt dat het al dan niet gebruik van anticonceptie wordt bepaald door hun attitudes, de sociale invloeden en de eigeneffectiviteit (Oddens, 1997). Verder is er (voornamelijk in het kader van HIV/SOA preventie) veel onderzoek gedaan naar het verklaren van het al dan niet gebruik van condooms (Albarracin, Johnson & Fishbein, 2008; Gebhardt, Kuyper & Greunsven, 2003; Hendrickx, Philips & Avonts, 2008). Uit de meta-analyse van Albarracin et al. (2000) blijkt dat de modellen ‘Theory of Reasoned Action’ en ‘Theory of Planned Behavior’ goede voorspellers zijn van condoomgebruik. Toch wordt het ASE-
14
model verkozen boven deze twee modellen, vanwege het uitgebreider concept ‘sociale invloed’ (Lechner et al., 2007).
Figuur 1. ASE-model (naar De Vries et al., 1988)
Determinanten Achtereenvolgens worden de distale en proximale determinanten beschreven die een invloed kunnen hebben op het gebruik van anticonceptie. Daarnaast wordt ook de gedragsintentie onder de loep genomen en wordt het belang van vaardigheden en barrières belicht. In figuur 2 op pagina 25 worden deze determinanten in een schema samengevat. Externe variabelen. De distale determinanten kunnen worden onderverdeeld in vier categorieën (De Vries, 1993). De eerste categorie is die van de biologische factoren. Uit onderzoek komt naar voor dat leeftijd een invloed heeft op anticonceptiegebruik (Rademakers, 1992). Zo blijkt dat het anticonceptiegebruik stijgt met de leeftijd (De Graaf et al., 2005). Al is er volgens
15
Wijsen & Zaagsma (2006) bij vrouwen tussen de 40 en 49 jaar minder sprake van het gebruik van anticonceptie. Daarnaast blijkt dat de relatie tussen intentie en gedrag bij jonge mensen minder sterk is (Von Bergh & Standfort, 2000). Verder bepaalt de leeftijd bij de eerste geslachtgemeenschap het latere anticonceptiegebruik. Hoe jonger iemand op dat moment is, hoe kleiner de kans dat men iets van anticonceptie zal gebruiken. Als er dan toch iets wordt gebruikt, dan kiest men voor het condoom (De Graaf et al., 2005). De tweede categorie omvat de sociaal-culturele factoren. Zoals al eerder beschreven blijkt etniciteit een belangrijke factor te zijn. Naargelang de etniciteit gelden er verschillende determinanten (Zimmerman et al., 2007). Allochtonen blijken een kwetsbare groep te zijn in verband met de omgang met seksualiteit (Wijsen & Van Lee, 2006). De meerderheid van de Nederlanders en de Belgen vertoont effectief preventief gedrag, maar allochtonen zijn één van de risicopopulaties die meer moeite blijken te hebben met het regelen van anticonceptie en SOA-preventie (Van Lunsen & Wijsen, 2009). Verder blijkt uit onderzoek bij jongeren dat religieus zijn een invloed kan hebben het op beschermingsgedrag (De Graaf et al., 2005). Vooral het belang dat aan een religie wordt gehecht, beïnvloedt het anticonceptiegebruik. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat voornamelijk islamitische meisjes en christelijke jongens die veel waarde hechten aan hun geloof minder snel anticonceptie gebruiken. Al maken de onderzoekers de kanttekening dat religiositeit nauw samenhangt met andere demografische variabelen (De Graaf et al., 2005). Ander onderzoek geeft echter aan dat religiositeit een positieve invloed heeft (Manlove, Ryan & Franzetta, 2004). Rademakers (1992) concludeert dat religiositeit geen invloed heeft. Uit onderzoek van Wijsen & Zaagsma (2006) bij vrouwen tussen de 19 en 49 jaar blijkt dat vooral islamitische vrouwen ervoor kiezen om geen enkele vorm van anticonceptie te gebruiken. Er was een duidelijk verschil te merken ten opzichte van de vrouwen die een ander of geen geloof beoefenden. Ten slotte lijkt ook de sociaaleconomische status (SES) een belangrijke factor te zijn (De Graaf et al., 2005; Van Lunsen & Wijsen, 2009). Uit onderzoek bij jongeren blijkt dat een hogere opleiding samenhangt met frequenter gebruik van anticonceptie (De Graaf et al., 2005). Wijsen & Zaagsma (2006) stellen 16
echter dat vrouwen met een hoge opleiding juist vaker ervoor kiezen om geen anticonceptie te gebruiken. De sociaaleconomische status en het daaraan gerelateerde toekomstperspectief heeft ook invloed op de kwaliteit van anticonceptiegebruik bij allochtone vrouwen (Van Lunsen & Wijsen, 2009). Ongewenste zwangerschap wordt in de lagere sociale klassen gezien als een realiteit waarmee rekening moet worden gehouden. De gevolgen van dergelijke zwangerschap worden als minder ingrijpend ervaren, hetgeen zich dan uit in het gebrek aan consistentie in anticonceptiegedrag. Voor vrouwen uit een hogere sociale klasse vormt een ongewenste zwangerschap een ernstige bedreiging voor de toekomst. Zij zullen dan ook meer aandacht besteden aan het voorkomen van dergelijke zwangerschap (Lamur, Makhan, Morsink & Reubsaet, 1991; Van Lunsen & Wijsen, 2009). De derde categorie is die van de psychologische factoren. Uit onderzoek blijkt dat er een invloed is van iemands cognitieve mogelijkheden op het anticonceptiegebruik. Hogere cognitieve mogelijkheden zouden samenhangen met meer anticonceptiegebruik (Manlove et al., 2004). Wanneer men in staat is tot zelfreflectie, dan kan men het gedrag evalueren en eventueel aanpassen voor de toekomst (Frans, 1999). Daarnaast is de coping stijl (i.e. de manier waarop iemand omgaat met stress en probleemsituaties) die iemand hanteert van belang (Rademakers, 1992; Wijsen & Van Lee, 2006). De neiging tot een planmatige en rationele aanpak beïnvloedt het anticonceptiegebruik positief (Rademakers, 1992). Een algemene onaangepaste stijl van beslissingen nemen hangt bij meisjes samen met minder gebruik van anticonceptie (Commendador, 2007). Verder is er ook een invloed van de locus van controle. Een externe locus van controle (i.e. het idee dat men geen invloed kan hebben op het eigen leven) beïnvloedt het beschermingsgedrag negatief (Hollander & Frouws, 2011; Wijsen & Van Lee, 2006). Een interne locus van controle (i.e. het idee dat men wel invloed kan uitoefenen op het eigen leven) heeft dan weer een positieve invloed op het proces van beslissingen nemen over anticonceptie (Commendador, 2003). Ten slotte speelt het zelfbeeld van een persoon een rol (Commendador, 2003). Een positief zelfbeeld heeft een positieve invloed op de beslissing om anticonceptie te gebruiken (Commendador, 2003). 17
De vierde en laatste categorie van de distale determinanten omvat de gedragsfactoren. Het alcoholverbruik, roken en antisociaal gedrag hangen samen met minder anticonceptiegebruik (Brückner, Martin & Bearman, 2004). Volgens het ASE-model hebben de distale determinanten via de proximale determinanten ‘attitude’, ‘sociale invloed’ en ‘eigeneffectiviteit’ een invloed op de gedragsintentie en op het gedrag (De Vries, 1993). Attitude. Attitude is een belangrijke proximale factor bij het verklaren van het gebruik van anticonceptie (Lodewijckx, 1994, 1996; Oddens, 1997). Een positieve attitude is een belangrijke voorwaarde voor het correct gebruik van anticonceptie (Brückner et al., 2004). Verschillende factoren hebben invloed op deze determinant. Kennis is daar één van (Rademakers et al., 2005; Van Lunsen & Wijsen, 2009). In onderzoek naar geboorteregeling is men het er over eens dat een goede kennis over vruchtbaarheid en anticonceptie één van de voorwaarden is van het daadwerkelijk gebruiken van anticonceptiemiddelen (Lodewijckx, 1994). Het inadequaat en inconsequent toepassen van anticonceptie houdt bij Turkse en Marokkaanse vrouwen vaak verband met een gebrek aan kennis van de anatomie en fysiologie van het eigen lichaam en met onwetendheid over de toepassingswijzen van de anticonceptie (Hendrickx, et al., 2002; Levecque et al., 2006; Lodewijckx, 1996; Rademakers et al., 2005). Uit een Belgisch onderzoek bij Marokkaanse jongeren van de tweede generatie blijkt dat zij inderdaad een beperkte kennis hebben over anticonceptiva (Hendrickx, et al., 2002). Verder geven Turkse en Marokkaanse moeders aan dat zij in hun jeugd geen of weinig seksuele voorlichting hebben gehad en daardoor de kennis over seksualiteit en anticonceptie missen (Van Lee & Mouthaan, 2007; Van Lunsen & Wijsen, 2009). Naast een algemene onwetendheid heersen er ook verschillende misvattingen over anticonceptie (Hendrickx, et al., 2002; Van Lee & Mouthaan, 2007). Zo hebben sommige vrouwen angst om onvruchtbaar te worden of zijn ze bang voor ontstekingen bij het spiraaltje (Levecque et al., 2006; Van den Muijsenbergh, 2007). Men is ook bang voor bepaalde nevenwerkingen zoals hoofdpijn, zwakheid, buikpijn, gewichtstoename en nervositeit 18
(Mouthaan & De Neef, 1992). Daarnaast bestaan er bij allochtone vrouwen enkele misverstanden over de pil. Zo neemt men een te lange stopweek, omdat men wacht met het herinnemen van de pil tot de bloeding over is. Verder wordt de pil vaak vergeten en het gebeurt dat de pil enkel wordt ingenomen, wanneer men geslachtsgemeenschap heeft. Het valt ook voor dat vrouwen een pilpauze nemen om te evalueren of ze wel nog normaal menstrueren (Mouthaan & De Neef, 1992; Van den Muijsenbergh, 2007). Omwille van het persistente wantrouwen ten opzichte van de anticonceptiemiddelen worden deze vaak voortijdig gestaakt (Van den Muijsenbergh, 2007). Tevens blijkt uit onderzoek dat allochtone vrouwen (waaronder Turkse en Marokkaanse vrouwen) ambivalent staan ten opzichte van anticonceptie. Enerzijds wil men aan geboorteregeling doen of zich beschermen tegen een ongeplande en/of ongewenste
zwangerschap,
anderzijds
houden
cultuurgebonden
opvattingen
(bijvoorbeeld ‘geen seks voor het huwelijk’) hen tegen (Van den Muijsenbergh, 2007). Sociale invloed. Sociale invloed is naast attitude een tweede belangrijke proximale determinant. Verschillende sociale factoren spelen een rol. Zo wordt het gebruik van anticonceptiva sterk beïnvloed door de waargenomen normen en waarden vanuit de cultuur en de religie. Culturele openheid ten aanzien van seksualiteit is één van de belangrijkste determinanten voor het gebruik van anticonceptie (Visser, Geeraert & Lehert, 1991). Zoals al eerder beschreven is de islam bij personen van Turkse en Marokkaanse afkomst de belangrijkste godsdienst (Shadid & Van Koningsveld, 1983). Marokkaanse jongeren vragen zich af of anticonceptie wel is toegestaan binnen de islam (Hendrickx, et al., 2002). Vennix & Vanwesenbeeck (2005) geven aan dat volgens de islam anticonceptie zoals sterilisatie verboden is, omdat het blijvende onvruchtbaarheid veroorzaakt. Andere vormen van anticonceptie zijn volgens hen wel toegestaan door de islam. Shadid & Van Koningsveld (1983) vermelden echter dat er onder de schriftgeleerden van de Koran geen overeenstemming is met betrekking tot het al dan niet toegestaan zijn van het gebruik van een anticonceptiemiddel. Zowel de voor- als de tegenstanders van gezinsplanning baseren hun argumenten op de Koran (Shadid & Van Koningsveld, 1983). 19
Wel is er een duidelijke overeenstemming dat voorhuwelijkse geslachtsgemeenschap verboden is volgens de Koran (Hendrickx et al., 2002; Lodewijckx, 1996; Rademakers et al., 2005; Shadid & Van Koningsveld, 1983; Van Lee & Mouthaan, 2007; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Verlies van de maagdelijkheid voordat men getrouwd is, wordt gelijkgesteld aan het verlies van de eer voor de familie (Van Lunsen & Wijsen, 2009). Hoewel deze maagdelijkheidnorm ook geldt voor moslimjongens, is men vooral zeer streng voor moslimmeisjes (Buitelaar, 2000; Luyckx, 2000; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Hierdoor is het voor islamitische meisjes niet gemakkelijk om voor het huwelijk gebruik te maken van anticonceptie of ernaar te informeren (Rademakers et al., 2005; Van Lunsen & Wijsen, 2009). De informatie die jonge Marokkaanse vrouwen krijgen, bestaat grotendeels uit verboden en waarschuwingen. Deze roepen voornamelijk schuldgevoelens, angst en vermijdingsgedrag op (Mouthaan & De Neef, 1992). Het idee dat alleen meisjes met verschillende bedpartners gebruik maken van anticonceptie, is voor hen een reden om er niet aan te beginnen (Van Lunsen en Wijsen, 2009). Gehuwde moslimvrouwen worstelen dan weer met het vruchtbaarheidsideaal (Van den Muijsenbergh, 2007). Enerzijds wil men de eerste geboorte uitstellen, maar anderzijds wordt er binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap een grote waarde gehecht aan het krijgen en opvoeden van kinderen (Lodewijckx, 1996; Lodewijckx & Hendrickx, 2001; Schoenmaeckers et al., 1999). Zij zijn immers een teken van vruchtbaarheid en dat bepaalt zowel de positie van de vrouw in het huwelijk als haar status en aanzien in de gemeenschap (Lodewijckx, 1996; Van Lunsen & Wijsen, 2009). Jonge, pas gehuwde vrouwen van de tweede generatie worden daarom vaak snel en onverwacht zwanger (Lodewijckx & Hendrickx, 2001). Verder speelt de communicatie met de ouders een rol. Islamitische jongeren kunnen nauwelijks bij hun ouders terecht voor seksuele voorlichting (Gettemans, 2007; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Praten over seksualiteit in het gezin is meestal niet aan de orde omwille van de schaamte en het grote taboe dat er rond heerst (Gettemans, 2007; Hendrickx, et al., 2002; Van Lee & Mouthaan, 2007; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Turkse en Marokkaanse moeders geven ook aan bang te zijn dat voorlichting over seksualiteit en anticonceptie tot actief 20
seksueel gedrag zou aanzetten (Van Lee & Mouthaan, 2007). Leeftijdsgenoten kunnen ook een invloed uitoefenen op de beslissing om anticonceptie te gebruiken (Commendador, 2003; Rademakers, 1992). Volgens Commendador (2003) hebben positieve invloeden van leeftijdsgenoten een positief effect op het kiezen voor een anticonceptiemiddel. De Graaf et al. (2005) vonden echter geen sterk verband tussen de perceptie dat vrienden anticonceptie gebruiken en consequent anticonceptiegebruik. Volgens Whitaker en Miller (2000) hebben de normen van leeftijdsgenoten pas invloed wanneer jongeren niet bij hun ouders terecht kunnen met onderwerpen zoals seksualiteit en condoomgebruik. Islamitische jongeren gaan hun informatie over relaties en seksualiteit voornamelijk buiten het gezin zoeken. Hierbij kunnen vrienden en klasgenoten een belangrijke rol spelen (Gettemans, 2007; Klaï, 2005). Ten slotte kan ook de partnerrelatie bepalend zijn voor het anticonceptiegedrag (Rademakers et al., 2005). Zo hebben sekse-rolopvattingen binnen de relatie een grote invloed op het anticonceptiegedrag. Meer feministische of egalitaire rolopvattingen beïnvloeden het anticonceptiegebruik positief (Rademakers, 1992). Binnen de Turkse en Marokkaanse cultuur vertoont het rollenpatroon echter vooral traditionele kenmerken (Nijsten, 1998; Shadid & Van Koningsveld, 1983; Van der Heyden, 2006). Bij een traditionele rolverdeling is er een duidelijk verschil te merken tussen de rol van de man en die van de vrouw. Terwijl de man in de eerste plaats verantwoordelijk is voor het gezinsinkomen, houdt de primaire taak van de vrouw de zorg voor de man, het huishouden en de kinderen in (Nijsten, 1998; Shadid & Van Koningsveld, 1983; Van der Heyden, 2006). De individuele wensen van de vrouw zijn binnen deze rolverdeling vaak ondergeschikt aan het gezin (Van den Berg, Graaf, & Topal, 2009). Dergelijke rolverdeling heeft een negatieve invloed op het anticonceptiegebruik (Rademakers, 1992). Daarnaast heeft een ongelijke machtsverhouding in de relatie ook een negatieve invloed op het communiceren en onderhandelen over anticonceptiva (Rademakers et al., 2005). Binnen een migrantenhuwelijk (i.e. een huwelijk tussen een persoon van Turkse of Marokkaanse afkomst die in België woont met een partner uit het land van herkomst) komt een dergelijke ongelijke machtsverhouding vaak voor (Sijses, 2003). 21
Vrouwelijke huwelijksmigranten zijn volledig afhankelijk van hun man. Ze geraken vaker dan andere vrouwen geïsoleerd en zijn vaker het slachtoffer van onderdrukking en fysiek, psychologisch en seksueel geweld (Sterckx & Bouw, 2005; Timmerman & Van der Heyden, 2005). Een Turkse of Marokkaanse man die naar België is gekomen, wordt snel aangetast in zijn eer als man (Sijses, 2003). Zo verblijft hij meestal bij de familie van de vrouw (i.e. matrilocaliteit), terwijl eigenlijk het omgekeerde (i.e. patrilocaliteit) de traditie is (Buitelaar, 2000; Koelet, 2009; Timmerman, 2000; Van der Heyden, 2006). Daarnaast kent zijn vrouw de Nederlandse taal, kan zij voor zichzelf zorgen en onderhoudt zij sociale contacten in België. De mannelijke huwelijksmigrant is dus voor een groot deel afhankelijk van zijn vrouw en voelt zich daardoor vaak vernederd (Sijses, 2003). Een migrantenhuwelijk zou dus een negatieve invloed kunnen hebben op de communicatie over anticonceptie en het gebruik ervan. Vervolgens blijkt uit onderzoek dat het hebben van een fysiek gewelddadige partner een negatieve invloed heeft op het consistent gebruik van anticonceptie (Manlove et al, 2004; Manlove & Terry-Humen, 2007). Wanneer een persoon zich echter gesteund voelt door de partner, beïnvloedt dit het gebruik van anticonceptie positief (Rademakers, 1992). Eigeneffectiviteit. Eigeneffectiviteit of ‘self-efficacy’ is de derde proximale determinant (De Vries, 1993). Uit onderzoek blijkt dat eigeneffectiviteit een essentiële factor is in het voorspellen van gezondheidsgedrag (Wan-Yim, Sin & Chan, 2009). Deze variabele blijkt ook cruciaal te zijn bij het bepalen van het gebruik van anticonceptie (Levinson, Wan & Beamer, 1998; Wan-Yim, Sin & Chan, 2009). Levinson (1986) noemt dit construct ‘contraceptive selfefficacy (CSE)’. Ze toont aan dat CSE een goede predictor is van anticonceptiegedrag, ook nadat variabelen zoals leeftijd en seksuele ervaring in rekening waren gebracht (Levinson, 1986; Levinson & Jaccard, 1991). Uit onderzoek bij Iraanse vrouwen blijkt dat het zichzelf in staat achten om aan gezinsplanning te doen (‘family planning selfefficacy’) de sterkste predictor is van zowel de intentie als het effectieve gebruik van orale anticonceptie (Peyman & Oakley, 2009). Verder vinden Hendrickx et al. (2008) dat als iemand zich in staat acht om over condoomgebruik te communiceren, deze persoon 22
ook sneller en frequenter een condoom zal gebruiken. Ten slotte concluderen De Graaf et al. (2005) dat een hoge eigeneffectiviteit bij jongeren positief samenhangt met een de kans dat men effectief een condoom gaat gebruiken. Intentie. De drie proximale determinanten beïnvloeden de intentie om anticonceptie (correct) te gebruiken (De Vries, 1993). Volgens Lodewijckx (1996) is de intentie om anticonceptie te gebruiken bij Turkse en Marokkaanse vrouwen in België hoger dan in de herkomstlanden. Onderzoek dat nagaat of er een verband is tussen intentie tot condoomgebruik en het effectieve gebruik van condooms, vindt een matig tot sterk verband (De Graaf et al., 2005; Von Bergh & Sandfort, 2000; Zimmerman et al; 2007). Volgens Zimmerman et al. (2007) voorspelt de intentie tot condoomgebruik via een directe relatie het condoomgebruik. Von Bergh & Sandfort (2000) wijzen er wel op dat de stabiliteit van intentie van belang is bij het verklaren van gedrag. Barrières en vaardigheden. Zoals eerder beschreven is het al dan niet (correct) gebruik van anticonceptie niet alleen afhankelijk van de intentie, maar ook van iemands vaardigheden en van de barrières die de uitvoering van het gedrag kunnen belemmeren (De Vries et al., 1988; De Vries, 1993). Er zijn een aantal vaardigheden nodig om anticonceptie correct toe te passen en zo zwangerschap te voorkomen (Wijsen & Zaagsma, 2006). Zo zijn onder andere communicatieve vaardigheden van belang (De Neef & Van Dijk, 2010; Van den Muijsenbergh, 2007; Wijsen & Zaagsma, 2006). Verschillende onderzoeken tonen aan dat er een positief verband is tussen communiceren met de partner over bescherming voorafgaand aan de geslachtsgemeenschap en het beschermingsgedrag (Manlove et al., 2004; Von Bergh & Sandfort, 2000; Zimmerman et al., 2007). Anticonceptie wordt vaker en adequater gebruikt wanneer er met de partner over wordt gesproken (De Neef & Van Dijk, 2010). Door het gebrek aan een goede voorlichting missen Turkse en Marokkaanse vrouwen enerzijds de kennis over seksualiteit en anderzijds de vaardigheden om erover te communiceren (Van Lee & Mouthaan, 2007; Vennix & 23
Vanwesenbeeck, 2005). Een andere vaardigheid is het kunnen plannen van anticonceptie (De Neef & Van Dijk, 2010). Bij het slikken van de pil is het bijvoorbeeld noodzakelijk om een zeker regelmaat te hebben in het dagelijks ritme (Wijsen & Zaagsma, 2006). Er zijn veel meisjes die de pil niet op tijd innemen of die vergeten tijdig nieuwe anticonceptie aan te schaffen (De Neef & Van Dijk, 2010). Aansluitend hierbij is het van belang dat men kan anticiperen op seksueel contact (De Neef & Van Dijk, 2010). Enkele studies geven aan dat voorbereidende gedragingen zoals het kopen van condooms en het bij zich dragen van condooms relatief sterke voorspellers zijn van condoomgebruik (Von Bergh & Sandfort, 2000; Zimmerman et al., 2007). De Graaf et al. (2005) vindt echter geen significant verband. Verder is het correct kunnen toepassen van anticonceptie een belangrijke vaardigheid. Sommige allochtone meisjes weten niet hoe een condoom op een adequate manier moet worden toegepast. Het is volgens hen ‘een jongensding’ (De Neef & Van Dijk, 2010). Ten slotte is de assertiviteit van belang. Het kunnen weigeren van seks zonder anticonceptie is belangrijk bij het voorkomen van een ongeplande zwangerschap, SOA’s of HIV (De Neef & Van Dijk, 2010). Uit onderzoek blijkt dat islamitische meisjes het minst assertief zijn (Vanwesenbeeck et al., 2003). Marokkaanse en Turkse vrouwen ondervinden ook een aantal barrières die het gebruik van anticonceptie belemmeren. Uit Nederlands onderzoek bij Marokkaanse vrouwen blijkt dat ongehuwde vrouwen het maagdelijkheidsideaal en de strenge sociale controle als een belangrijke barrière zien bij het vragen van anticonceptie aan een hulpverlener (Hollander & Frouws, 2011). Gehuwde vrouwen van Turkse of Marokkaanse afkomst worden dan weer door het vruchtbaarheidsideaal belemmerd in hun beslissing om anticonceptie te gebruiken (Van den Muijsenbergh, 2007). Verder ervaren allochtone vrouwen vaker hoge drempels in verband met de toegankelijkheid van de hulpverlening en dus ook van anticonceptie. Verschillende factoren kunnen hierbij een rol spelen. Zo kunnen er taalbarrières zijn en is men vaak onbekend met de geheimhoudingsplicht van de arts (Lodewijckx, 1996; Van den Muijsenbergh, 2007).
24
Externe variabelen: Leeftijd, etniciteit, religiositeit, SES, cognitieve mogelijkheden, coping stijl, locus van controle, zelfbeeld, bepaalde gedragingen, …
Attitude -
Kennis Misvattingen en angst Ambivalentie t.o.v. anticonceptie
Eigeneffectiviteit
Sociale invloed - waargenomen
-
-
culturele en religieuze normen ouders leeftijdsgenoten partner(relatie)
-
zich in staat achten om anticonceptie (correct) te gebruiken zichzelf in staat achten om te communiceren over anticonceptie
Vaardigheden -
-
communicatieve vaardigheden (anticonceptie kunnen bespreken) kunnen anticiperen op seksueel contact kunnen plannen het kunnen toepassen van anticonceptie Assertiviteit (Seks zonder anticonceptie kunnen weigeren)
Intentie om anticonceptie (correct) te gebruiken
Barrières -
-
(Correct) gebruik van anticonceptie
-
taalbarrières ervaren van hoge drempels i.v.m. toegankelijkheid van anticonceptie & hulpverlening. Sociale controle en maagdelijkheidsideaal (bij ongehuwde vrouwen) Vruchtbaarheidsideaal (bij gehuwde vrouwen)
Figuur 2. Samenvatting determinanten van het anticonceptiegebruik
25
Besluit inleiding De definitie van het concept ‘reproductieve gezondheid’ impliceert een aantal reproductieve rechten (Amnesty International, 2010; Bosmans, 2010; UN, 1994). Zo hebben mannen en vrouwen recht op informatie en op toegang tot veilige, efficiënte, betaalbare en aanvaardbare methodes voor geboorteregeling naar keuze (Bosmans, 2010). Verder hebben koppels en individuele personen het recht om zelf en in volle verantwoordelijkheid te beslissen hoeveel kinderen zij willen, hoeveel tijd er tussen elk kind zit en wanneer en of men aan kinderen begint. Het gebruik van anticonceptie kan dus worden beschouwd als belangrijk reproductief gezondheidsgedrag (Van Lunsen & Wijsen, 2009). Aan de hand van anticonceptiemiddelen en -methoden kunnen vrouwen immers aan gezinsplanning doen. Het spreiden van de verschillende zwangerschappen heeft een positieve invloed op de gezondheid van de vrouw (WHO, 2011a). Wanneer anticonceptie echter foutief wordt gebruikt, dan kan dit resulteren in een ongeplande of ongewenste zwangerschap (Van Lunsen & Wijsen, 2009). Dit heeft eerder een negatieve invloed op het welzijn van een vrouw. Zo moet ze onder andere afwegingen maken of ze het kind wil houden of niet (Wijsen & Zaagsma, 2006). Volgens Lodewijckx (1996) maken Marokkaanse en Turkse vrouwen in België in verhouding tot Belgische vrouwen min of meer in gelijke mate gebruik van anticonceptie. Toch blijkt uit cijfers van de gezondheidsenquêtes (1997, 2001 en 2004) dat personen van een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid veel minder gebruik maken van anticonceptie dan Belgen en andere etnische minderheden (Levecque et al., 2006). Verder blijkt uit Nederlands en Belgisch onderzoek dat veel vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst geconfronteerd worden met een ongeplande en/of ongewenste zwangerschap (Hendrickx et al., 2002; Levecque et al, 2006; Lodewijckx, 1996; Van Lunsen & Wijsen, 2009). Er kunnen verscheidene redenen of determinanten zijn waarom anticonceptie bij deze doelgroep onjuist of niet wordt gebruikt. Aan de hand van het ASE-model zijn de verschillende determinanten bepaald. Dit onderzoek focust zich voornamelijk op de determinanten attitude, sociale invloed en eigeneffectiviteit en op het belang van vaardigheden en barrières. Zo wordt bij de determinant ‘attitude’ nagegaan hoe 26
Marokkaanse en Turkse vrouwen staan ten opzichte van anticonceptie, welke angsten en hoeveel en welke kennis ze hebben. Bij de determinant ‘sociale invloed’ is het interessant om te kijken wat het belang is van culturele en religieuze normen en waarden en welke rol de ouders, de peers en de partner spelen bij het anticonceptiegebruik van de vrouwen. Daarnaast is het bij ‘eigeneffectiviteit’ interessant om te onderzoeken in welke mate MTEM-vrouwen zichzelf vertrouwen dat ze het anticonceptiemiddel correct toepassen en in welke mate ze zichzelf in staat achten om over het onderwerp anticonceptie te praten. Vervolgens wordt gekeken welke vaardigheden een invloed kunnen hebben op het anticonceptiegedrag. Om een ongeplande zwangerschap te voorkomen, moet men bepaalde vaardigheden bezitten zoals communicatieve vaardigheden, het kunnen plannen en het correct kunnen toepassen van anticonceptie. De mate van assertiviteit kan ook van belang zijn (De Neef & Van Dijk, 2010). Ten slotte is het interessant om mogelijke barrières na te gaan, zoals in welke mate men drempels ervaart bij de toegankelijkheid van de hulpverlening en van anticonceptie, in welke mate sociale controle voor ongehuwde vrouwen een belemmering kan zijn en of er taalbarrières zijn.
27
Methode Opzet van het onderzoek Kwalitatief onderzoek. In deze masterproef is er aan de hand van kwalitatief onderzoek nagegaan in welke mate anticonceptie (correct) wordt gebruikt door Marokkaanse en Turkse vrouwen en welke factoren hierbij een rol spelen. Volgens Maso & Smaling (1998) is kwalitatief onderzoek een vorm van empirisch onderzoek dat wordt gekenmerkt door een open en flexibele informatieverzameling. Er wordt ruimte gecreëerd voor onvoorziene en ongeplande
verschijnselen
en
door
de
minder
gestructureerde
dataverzamelingmethoden kan er flexibel worden ingespeeld op de situatie of de informatie die de respondenten geven (Baarda, De Goede & Van der Meer-Middelburg, 2007; Maso & Smaling, 1998). Kwalitatief onderzoek wordt ook getypeerd door het soort analyse. Bij de analyse wordt er gewerkt met de alledaagse, natuurlijke taal. De gegevens worden dus niet vertaald in cijfers. Bij kwalitatief onderzoek probeert men zo dicht mogelijk bij de gewone sociale en persoonlijke werkelijkheid te blijven (Maso & Smaling, 1998). Daarom zullen de gevonden resultaten worden geïllustreerd met één of meerdere citaten. Daarnaast heeft kwalitatief onderzoek een groot exploratief vermogen. Al kan het ook toetsend worden uitgevoerd (Baarda, De Goede & Teunissen, 2009; Maso & Smaling, 1998). Kwalitatief onderzoek is te verkiezen boven kwantitatief onderzoek in situaties waarin men de beleving en betekenisverlening van sociale processen, interacties, gedragingen, houdingen, gevoelens en ervaringen wil exploreren en in situaties waarin het onderzoeksthema gevoelig ligt of tot de taboesfeer behoort (Baarda et al., 2009). Kwalitatief onderzoek is in deze studie aangewezen omdat uit de literatuur is gebleken dat vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst het niet altijd gemakkelijk vinden om te praten over seksualiteit en anticonceptie wegens de schaamte en het taboe dat er rond heerst (Gettemans, 2007; Hendrickx, et al., 2002; Van Lee & Mouthaan, 2007; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Via kwalitatief onderzoek kan er niet enkel worden vastgesteld of Marokkaanse en Turkse vrouwen al dan niet anticonceptie 28
gebruiken, maar ook waarom. Er is ruimte om de beleving en de betekenisverlening van het onderwerp bij deze vrouwen te exploreren. Onderzoeksinstrument. In deze studie werd informatie verzameld aan de hand van kwalitatieve interviews. Het interview is de meest aangewezen methode om te ontdekken wat mensen weten, denken, voelen en willen in verband met een bepaald onderwerp (Baarda et al., 2009). In dit onderzoek werd er onder andere gepeild naar de motieven, attitudes, de kennis en de gevoelens in verband met het onderwerp ‘anticonceptie’. Het soort interview dat in dit onderzoek is gebruikt, is het half- of gedeeltelijk gestructureerd interview. Bij deze vorm van interviewen wordt er met een topiclijst gewerkt. Hierin staan zowel de onderwerpen als de belangrijkste vragen. Meestal wordt via een topiclijst ook de volgorde bepaald. Toch kan van de vraagvolgorde en van de vraagformulering worden afgeweken als dat beter uitkomt. Men is hier vrij in. De bijvragen en antwoorden liggen niet vast (Baarda et al., 2009). Er is in dit onderzoek voor het half- of gedeeltelijk gestructureerd interview gekozen, omdat uit de zoektocht in de literatuur mogelijke belangrijke determinanten van het gebruik van anticonceptie naar voren kwamen. Daardoor lagen de onderwerpen van het interview op voorhand al vast. Op basis daarvan is de topiclijst met de determinanten en de belangrijkste bijhorende vragen opgesteld. Omdat het hier ook een persoonlijk en gevoelig thema betreft, werd gekozen voor een individueel half- of gedeeltelijk gestructureerd interview. Op die manier kon men vrijer spreken en werd sociale wenselijkheid voor een groot deel vermeden. Steekproef Karakteristieken van de steekproef. In totaal werkten vijftien getrouwde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst mee aan dit onderzoek. Ze deden dit op vrijwillige basis. Alle vijftien geïnterviewde MTEMvrouwen hebben ook hun geïnformeerde toestemming gegeven voor hun deelname aan dit onderzoek door het lezen en ondertekenen van een ‘informed consent’. Acht van
29
deze vijftien vrouwen (53,33%) zijn van Turkse afkomst en zeven van de vijftien vrouwen zijn van Marokkaanse afkomst (46,67%). De meerderheid van de vrouwen (66,67%) heeft zowel een Belgische als een Turkse of Marokkaanse nationaliteit. Eén vrouw (6,67%) bezit zowel de Franse als de Turkse nationaliteit en een andere vrouw (6,67%) heeft enkel de Turkse nationaliteit. De afkomst van deze vrouwen kon gemakkelijk worden afgeleid van hun eerste of tweede nationaliteit. Drie vrouwen hebben enkel een Belgische nationaliteit. Om hun afkomst te bepalen is er gekeken naar de nationaliteit van de ouders. Elf van de vijftien geïnterviewde vrouwen (73,33%) zijn in België geboren. Twee vrouwen zijn in Marokko geboren (13,33%), één vrouw (6,67%) is in Turkije geboren en één vrouw (6,67%) in Frankrijk. De leeftijden van de deelnemende vrouwen variëren van 21 tot 49 jaar met een gemiddelde leeftijd van 30,93 jaar (SD = 9,71). Veertien van de vijftien vrouwen (93,33%) zijn moslim. Eén vrouw van de vijftien (6,67%) is mormoons. Van de vijftien vrouwen zeggen dertien vrouwen (86,67%) dat ze hun geloof heel belangrijk achten, terwijl twee vrouwen (13,33%) hun geloof gewoon belangrijk vinden. Vervolgens hebben elf van de vijftien vrouwen één tot drie kinderen (73,33%) en vier vrouwen hebben (nog) geen kinderen (26,67%). Opleidingsniveau en beroep zijn hier als indicatoren voor de sociaaleconomische status gebruikt. Van de vijftien vrouwen zijn drie vrouwen (20%) laaggeschoold (maximaal diploma lager secundair onderwijs), elf vrouwen (73,33%) zijn middengeschoold (maximaal diploma hoger secundair onderwijs of post-secundair niet-hoger diploma) en één vrouw (6,67%) is hooggeschoold (diploma hoger onderwijs korte of lange type of een universitair diploma). De verschillende beroepen kunnen in een aantal categorieën worden ingedeeld. De beroepenclassificatie in deze studie is gebaseerd op de indeling die Groenez, Van den Brande en Nicaise (2003) maken. Zij onderscheiden twaalf categorieën, variërend van ‘geen beroep’ tot ‘ondernemingsleider’. In deze steekproef hebben drie vrouwen (20%) geen beroep, één vrouw (6,67%) is een ongeschoold arbeidster, drie vrouwen (20%) zijn geschoolde arbeidsters en acht vrouwen (53,33%) behoren tot de categorie ‘lager bediende’. Ten slotte zijn alle vrouwen afkomstig uit de provincie Oost-Vlaanderen. 30
Rekrutering. In dit onderzoek golden enkele inclusiecriteria. De deelnemers moesten van Marokkaanse of Turkse afkomst zijn, ze moesten van het vrouwelijk geslacht zijn en de participanten moesten getrouwd zijn. Hoewel uit de literatuur blijkt dat er een verband is tussen gedragsintentie en het gedrag, is er vaak slechts sprake van een matige relatie (De Graaf et al., 2005; De Neef & Van Dijk, 2010). Daarom was het interessanter om vrouwen te interviewen die niet enkel de intentie zouden kunnen hebben om het gedrag te stellen, maar die ook effectief het gezondheidsgedrag, hier gedefinieerd als het (correct) gebruik van anticonceptie, zouden kunnen stellen. Anticonceptie wordt voornamelijk gebruikt door personen die seksueel actief zijn. Daarom werd er voor gekozen om gehuwde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst te interviewen. Aangezien binnen de Marokkaanse en Turkse gemeenschap de maagdelijkheidnorm (i.e. maagd blijven tot het huwelijk) zeer belangrijk wordt geacht, zijn het voornamelijk de getrouwde vrouwen die seksueel actief zijn (Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). De deelnemers werden voornamelijk via vrienden en familie van de onderzoeker gerekruteerd. Zij fungeerden als tussenpersonen tussen de onderzoeker en de te interviewen vrouwen. Op die manier was het gemakkelijker om het vertrouwen te winnen dan wanneer de onderzoeker rechtstreeks een mogelijke participant benaderde. Andere respondenten werden via het sneeuwbaleffect verworven, ook wel ‘snowball sampling’ genoemd (Baarda et al., 2009). Respondenten die al een interview hadden gegeven, introduceerden de onderzoeker en haar onderzoek bij familie en vrienden. Op die manier werden nieuwe deelnemers verkregen. Ook werden organisaties zoals Ella vzw gecontacteerd, maar daar werd geen reactie van ontvangen. Via de integratiedienst van Lokeren werd er kennisgemaakt met het project ‘Babbelonië’. In dit project komen autochtone en allochtone vrouwen samen om te praten met als doel het Nederlands van de anderstalige vrouwen te verbeteren. Het programma probeert steeds een evenwicht tussen ontmoeting en vorming te zoeken. Via de groep in Lokeren kwam de onderzoeker in contact met verscheidene Marokkaanse vrouwen. Na het bijwonen van enkele bijeenkomsten werd het onderzoek geïntroduceerd en toegelicht en werden 31
mogelijke deelnemers individueel aangesproken. Na vijftien interviews werd er inhoudelijke verzadiging of saturatie vastgesteld en werd er voor gekozen om geen andere vrouwen meer te rekruteren (Baarda et al., 2009). Procedure en materiaal Verloop onderzoek. Aan de hand van een introductiebrief (zie bijlage 2) werd het onderzoek bij mogelijke deelnemers geïntroduceerd. In deze brief werd er een korte uitleg gegeven over de onderzoeker, het onderzoek zelf en over de vertrouwelijkheid van het onderzoek. Verder werd er een telefoongesprek gevoerd met de geïnteresseerde vrouwen. In dit gesprek werd (nogmaals) een korte toelichting gegeven en werd een afspraak voor het interview gemaakt. De meerderheid van de gesprekken vond plaats bij de respondenten thuis. In hun vertrouwde omgeving voelden de vrouwen zich het meest op hun gemak.
Voorafgaand aan het interview vond er een persoonlijk gesprek plaats waarin de onderzoeker en de respondent met elkaar kennismaakten. Vervolgens werd er samen met de vrouwen een document, het ‘informed consent’ (zie bijlage 3), overlopen waarin het onderzoek in het kort werd uitgelegd en waarin de vertrouwelijkheid van de studie werd benadrukt. Er werd hen verzekerd dat alle gegevens anoniem worden verwerkt en dat er geen namen in het onderzoek verschijnen. Er werd ook om toestemming gevraagd voor een audio-opname van het interview. Enerzijds zijn audio-opnames van belang voor de analyse, ze helpen namelijk om het gesprek beter te onthouden. Anderzijds verhogen zij ook de betrouwbaarheid van het onderzoek (Baarda et al., 2007; Billiet & Waege, 2003). De gesprekken werden opgenomen met een digitale recorder van het merk Profoon DVR-512. Aan alle vrouwen werd verzekerd dat alle interviews na de verwerking van de gegevens van het toestel worden gewist. Vervolgens werd men geïnformeerd dat men op ieder moment de deelname mocht stopzetten en dat er geen juiste of foute antwoorden zijn op de vragen in het interview. Door het informed
32
consent te ondertekenen, verklaarden alle vrouwen zich akkoord met de inhoud van het document.
Daarna werd er overgegaan naar het interview (zie bijlage 4). Het interview startte met enkele gestructureerde vragen over de achtergrondgegevens van de respondent zoals leeftijd, opleiding, nationaliteit en geloof. Er werd met dit soort vragen begonnen, omdat het hier gaat om een onderwerp dat tot de taboesfeer behoort. Dit soort vragen zijn neutraal en objectief. Daarbij zijn ze gemakkelijk te stellen en ook gemakkelijk te beantwoorden. Op die manier kunnen de interviewer en de respondent aan elkaar wennen (Baarda et al., 2009). Vervolgens werden de opgestelde onderwerpen aan de hand van een topiclijst bevraagd. Op voorhand was er een vraagvolgorde vastgelegd, maar daar werd af en toe van afgeweken. Toch begon elk interview met de vraag: “Gebruikt u een anticonceptiemiddel?” De vraagformulering was ook niet bij elke respondent hetzelfde. Voor het concept ‘anticonceptie’ werd af en toe het synoniem ‘voorbehoedsmiddel’ gebruikt of het concept werd omschreven als ‘middelen en methoden om niet zwanger te geraken’. Tijdens het interview werd gebruik gemaakt van de doorvraagtechniek. Op die manier kunnen onduidelijk, onvolledige of abstracte antwoorden worden verduidelijkt. Door bijvoorbeeld het antwoord te herhalen, zal er door de respondent aanvullende informatie worden gegeven (Baarda et al., 2009; Billiet & Waege, 2003). Gemiddeld duurden de interviews 41 minuten 42 seconden. Sommige respondenten onderbraken het interview voor enkele minuten voor een rookpauze of omdat er iemand (man, kinderen of familieleden) in de kamer kwam. De vrouwen werden geïnterviewd in een één-op-één situatie.
Het is ook belangrijk om de interviews op een goede manier af te sluiten. Volgens Baarda et al. (2009) is het van belang dat de respondent met een goed gevoel over het interview achterblijft. Alle vrouwen werden op het einde nog eens hartelijk bedankt voor hun deelname en er werd aan hen gevraagd of ze eventueel nog vragen of opmerkingen hadden. Wanneer dit niet het geval was, werd nog eens extra benadrukt 33
dat wanneer er later vragen of bemerkingen waren, ze de onderzoeker altijd mochten contacteren. Verder werd aan de respondenten verteld wat er met de informatie uit het interview en de bijhorende audio-opname gebeurt. Er werd nog eens benadrukt dat alles anoniem wordt verwerkt en dat de resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd in de vorm van een masterproef. Alle vrouwen werden ook geïnformeerd over de mogelijkheid om op aanvraag een samenvatting van de onderzoeksbevindingen te krijgen. Verwerking van de data. Aan de hand van het computerprogramma ‘Audiotranskription F4’ werden de afgenomen interviews beluisterd en zo letterlijk mogelijk uitgeschreven. Er werd getracht om de interviews zo snel mogelijk na hun afname uit te typen. Al was dat niet altijd haalbaar, omdat er bijvoorbeeld meerdere interviews op één dag waren. Het uitschrijven van de interviews is onder andere een zeer goede manier om vertrouwd te geraken met de data (Riessman, 1993).
Na de transcriptie werden alle interviews geanalyseerd via Nvivo 9. Aan de hand van dit programma was het mogelijk om de verkregen kwalitatieve gegevens te coderen of te labelen. Bij het labelen of coderen worden tekstfragmenten voorzien van een naam, omschrijving of andere code (Baarda et al., 2009). Een fragment kan bestaan uit enkele zinnen of uit een hele paragraaf. Aan één tekstfragment kan vaak meer dan één label worden gekoppeld, al moet er wel op worden gelet dat er niet teveel labels aan één fragment hangen (Baarda et al., 2009). In dit onderzoek was van tevoren een labelingsysteem opgesteld. Dit systeem werd gebaseerd op het ASE-model en de bijhorende determinanten zoals attitude, sociale invloed en eigeneffectiviteit. Er werd dus gewerkt vanuit de template-benadering. Er is een theoretisch model en tijdens het onderzoek werd er nagegaan of het paste op de verkregen data (Baarda et al., 2009). De determinanten vormen de kernthema’s die apart onderverdeeld zijn in labels. Er is hier sprake van een hiërarchische labelstructuur. In bijlage 5 wordt de uiteindelijke boomstructuur met de verschillende thema’s en codes van dit onderzoek weergegeven. 34
De interviews werden dus één per één doorgelezen en elk fragment werd onder één of meerdere labels of thema’s geplaatst.
Om ten slotte de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten na te gaan, is het belangrijk om vast te stellen in welke mate de gevonden resultaten afhankelijk zijn van de persoon van de onderzoeker. Bij kwalitatief onderzoek wordt dat intersubjectiviteit genoemd. Leveren de gegevens bij een andere onderzoeker een ander resultaat op (Baarda et al., 2009)? In dit onderzoek heeft een collega-onderzoeker negen van de vijftien interviews opnieuw gecodeerd. Op die manier kon de Cohen’s kappa worden berekend. Deze coëfficiënt geeft weer in welke mate het labelen van de tekstfragmenten overeenkomt tussen de twee onderzoekers. Bij het thema ‘eigeneffectiviteit’ is de overeenkomst bijna perfect ( = 0,810). Voor de thema’s ‘anticonceptiegebruik’ ( = 0,626), ‘attitude’ ( = 0,698), ‘sociale invloed’ ( = 0,734) en ‘barrières’ ( = 0,717) is er een substantiële of goede overeenkomst gevonden. Ten slotte is er een middelmatige overeenkomst bij het thema ‘vaardigheden’ ( = 0,593). De interpretatie van de mate van overeenkomst is gebaseerd op de interpretaties die Cyr & Francis (1992) van de kappa waarden hebben gemaakt (zie tabel 2).
Tabel 2. Interpretatie van de kappa waarden volgens Cyr & Francis (1992) Kappa waarde < 0,00 0,00 – 0,20 0,21 – 0,40 0,41 – 0,60 0,61 – 0,80 0,81 – 1,00
Mate van overeenkomst Armzalig Gering, verwaarloosbaar Echt, niet verwaarloosbaar Middelmatig Substantieel, goed Bijna perfect
35
Resultaten Hieronder worden de resultaten van het kwalitatief onderzoek besproken. Eerst wordt het gedrag, het anticonceptiegebruik zelf, belicht. Hierbij wordt bekeken welke middelen of methoden voornamelijk worden gebruikt en waarom. Ook het al dan niet toepassen van anticonceptie voor het huwelijk wordt hierbij beschreven. Daarnaast worden achtereenvolgens de proximale determinanten attitude, sociale invloed en eigeneffectiviteit besproken. Uit de literatuur blijkt dat verschillende factoren een invloed kunnen uitoefenen op het gebruik van anticonceptie. Tijdens de interviews zijn alle mogelijke variabelen bevraagd. Ten slotte wordt beschreven welke vaardigheden de vrouwen bezitten en welke barrières ze al dan niet ondervinden. Over het algemeen werden er geen duidelijke verschillen gevonden tussen vrouwen van Turkse afkomst en vrouwen van Marokkaanse afkomst. Bij de bespreking wordt daarom geen onderscheid tussen hen gemaakt. Anticonceptiegebruik Algemeen. Alle vijftien geïnterviewde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst geven aan ooit een anticonceptiemiddel of -methode te hebben gebruikt. Op het moment van het interview gebruiken negen van de vijftien vrouwen een anticonceptiemiddel of methode. Zes vrouwen gebruiken dus op het moment van het interview niets. Twee van deze zes vrouwen zijn zwanger en één vrouw probeert zwanger te geraken. Zij vertellen dat ze anticonceptie hebben gebruikt en dat ze na de bevalling terug van plan zijn iets te gebruiken. Bij de andere drie vrouwen die niets gebruiken op het moment van het interview is er slechts een kleine kans of geen kans (meer) op een zwangerschap.
“I: Gebruikt u een anticonceptiemiddel? R: Nu niet meer, want mijn baarmoeder is weggenomen dus ik heb dat niet meer nodig. Vroeger wel.” (R3, par. 14)
36
Anticonceptie wordt hoofdzakelijk gebruikt om een zwangerschap te voorkomen of om een volgende zwangerschap nog even uit te stellen. Daarnaast is er nog een bijkomende reden waarom in het bijzonder voornamelijk hormonale anticonceptie wordt gebruikt. Het biedt namelijk de mogelijkheid tot controle over de menstruatie en het heeft een positieve invloed op de regelmatigheid van de cyclus.
“[…] omdat ge dan eigenlijk perfect kunt kiezen van ... niet enkel bij gezinsuitbreiding, maar ook bijvoorbeeld voor menstruatie... bijvoorbeeld als ge zegt van het komt mij nu niet uit, ik wil efkes doornemen... […].” (R8, par. 27) Keuze anticonceptiemiddel en -methode. Uit de interviews blijkt dat de pil het meest gebruikte anticonceptiemiddel is. Veertien van de vijftien geïnterviewde vrouwen geven aan dat ze in de aanloop van of in het begin van hun huwelijk voor het gebruik van de pil hebben gekozen. Volgens hen was dat toen de meest voor de hand liggende keuze. Men koos op dat moment voor de pil, omdat de meeste mensen in hun omgeving de pil gebruikten. Vaak werd het hen op dat moment aangeraden of gewoonweg voorgeschreven door een arts. Enkele vrouwen zeggen dat ze toen ook niet veel kennis hadden over welke middelen of methoden ze nog konden gebruiken. Andere vrouwen vertellen dat er in hun tijd gewoon nog niet veel andere anticonceptiemiddelen bestonden.
“[…]da was direct de pil, ik kreeg da voorgeschreven en tis met da begonnen en ook, rondom mij, iedereen gebruikt de pil. Das gelijk de meest gebruikte vorm van anticonceptie […].” (R6, par. 93)
Op het moment van het interview gebruiken vijf van de vijftien vrouwen de pil of de minipil. De minipil wordt voornamelijk genomen tijdens het geven van borstvoeding. Verder gebruiken twee vrouwen op het moment van het interview het condoom, één vrouw het spiraal en een andere vrouw geeft aan gesteriliseerd te zijn. De drie vrouwen die op het moment van het interview niets gebruiken omwille van zwangerschap of een 37
kinderwens, geven aan de pil gebruikt te hebben. Twee van deze vrouwen zouden graag na hun bevalling overschakelen naar een ander anticonceptiemiddel, zoals het condoom of de vaginale ring. De overige drie vrouwen die op het moment van het interview niets gebruiken omwille van een kleine of geen kans op een zwangerschap, hebben in het verleden wel de pil en/of het spiraaltje gebruikt.
Zes van de veertien MTEM-vrouwen die aangeven ooit de pil gebruikt te hebben, gebruiken nog altijd de pil of zijn van plan om na de bevalling terug met de pil te beginnen. Zij zeggen zeer tevreden te zijn met de pil. Deze respondenten vinden de pil een heel gemakkelijk en betrouwbaar middel. Ze hebben er zelf de controle over en als ze aan gezinsuitbreiding willen doen, kunnen ze op eigen houtje stoppen. De pil zorgt ook voor een regelmatige menstruatiecyclus. Toch zijn niet alle vrouwen even tevreden met de pil. Zes andere vrouwen vertellen dat ze om verscheidene redenen ermee zijn gestopt. Zo veroorzaakte de pil bijwerkingen zoals gewichtstoename, acne, hoofdpijn en misselijkheid. Er zijn ook vrouwen die de dagelijkse inname van de pil als lastig ervoeren. Bij het condoom of het spiraal hoeft men niet elke dag iets in te nemen. De vrouwen die dan eerder opteren voor het spiraal, zijn vaak iets ouder en willen geen kinderen meer. Terwijl de omschakeling van de pil naar het spiraal voor de ene vrouw een hele verademing was, was dit niet zo voor een andere vrouw. Vervolgens geven twee vrouwen aan dat ze de pil niet vertrouwen, omdat deze ervoor zou kunnen zorgen dat ze moeilijk of niet zwanger zouden geraken. Zij stellen meer vertrouwen in het condoom. Ze vinden het vooral goed dat ze bij het condoom geen extra hormonen binnen krijgen. Volgens hen is het condoom ook gemakkelijker en veiliger. Dus van de zes vrouwen die gestopt zijn met de pil, zijn er twee vrouwen overgeschakeld naar het condoom, twee vrouwen naar het spiraal en twee vrouwen hebben besloten om na de pil geen ander anticonceptiemiddel meer te gebruiken.
38
“Ik heb na de pil voor het spiraaltje gekozen […] ik wou stoppen met kinderen, en het spiraaltje… ja je moet er niet elke dag aan denken. Maar het spiraaltje was niet goed voor mij.” (R15, par.22) Gebruik voor het huwelijk. Tien van de vijftien geïnterviewde vrouwen zeggen geen enkele vorm van anticonceptie gebruikt te hebben voor hun huwelijk. De maagdelijkheidnorm die voorgeschreven wordt vanuit het geloof, wordt zeer belangrijk geacht. Men mag geen seksuele betrekkingen hebben voor het huwelijk en als gevolg daarvan is het gebruik van anticonceptie voor het huwelijk niet van toepassing. Enkele vrouwen geven wel aan dat ze één tot vier maanden voor hun huwelijk gestart zijn met de pil zodat ze beschermd waren op de huwelijksnacht en zodat hun lichaam al aan het middel kon wennen. De overige vijf vrouwen hebben wel anticonceptie gebruikt voor het huwelijk. Drie van deze vijf vrouwen kregen tijdens hun adolescentie de pil voorgeschreven door de arts omwille van medische redenen, zoals veel acne en zeer pijnlijke en onregelmatige maandstonden. Deze drie vrouwen benadrukken dat ze de pil voor het huwelijk enkel om deze redenen hebben gebruikt en niet als beschermingsmiddel tegen zwangerschap. Ten slotte vertellen de overige twee van de vijf vrouwen dat ze voor het huwelijk een anticonceptiemiddel hebben gebruikt met de bedoeling om niet zwanger te worden.
“Ik heb da een tijdje gebruikt, allez in feite moest ik da blijven gebruiken omdat ik, er was iets met mijn menstruatie, omdat da onregelmatig was en der was een periode dat ik daar echt last van heb gehad, omdat het ook pijnlijk was en zo. […]. Ik heb da een tijd genomen, maar mijn pijn was toen over en het was weer regelmatig aan het worden en ik ben er eigenlijk zelf mee gestopt. En derna heb ik dat niet gebruikt totdat ik ging trouwen.” (R6, par. 27)
39
Attitude Algemene houding ten opzichte van anticonceptie. Alle vijftien MTEM-vrouwen staan zeer positief ten opzichte van anticonceptie. Iedereen vindt dat anticonceptie in deze tijd nodig is. Wanneer men in ieder kind evenveel wil investeren, dan is het nu niet meer haalbaar om een heel groot gezin te hebben. Wanneer iemand een kindje krijgt, dan moet die persoon ervoor kunnen zorgen. Anticonceptie is een grote hulp bij de gezinsplanning. Het biedt controle. De vrouwen kunnen zelf regelen hoeveel kinderen ze willen, wanneer ze kinderen willen en hoeveel tijd ze tussen de kinderen willen laten. Dat vindt iedereen zeer goed en handig. Door de verschillende zwangerschappen te spreiden, krijgt het lichaam onder andere de tijd om wat aan te sterken. Verder vindt men het ook goed dat er verschillende soorten anticonceptie bestaan. Op die manier kan een vrouw kiezen voor het middel dat het beste bij haar past, want niet iedere vrouw vindt elk middel even goed. Zoals eerder beschreven zijn er zowel voor- als tegenstanders van de pil, het condoom en het spiraal, maar alle vrouwen erkennen het belang van anticonceptie.
“ Ik vind dat da goed is. Anders eum hebt ge elk jaar nen kleine en dan kunt ge al 15 kinderen hebben. Dus ja, ik vind da niet verantwoord ten opzichte van die andere kinderen ook, da ge u tijd zowat kunt verdelen he en dat ge kunt plannen wanneer da ge uw kinderen hebt. Ik vind da goed.”(R4, par. 30) Kennis. Twaalf van de vijftien geïnterviewde vrouwen geven aan weinig kennis te hebben over anticonceptie. Zeven van deze twaalf vrouwen zeggen dat ze nu wel meer weten dan vroeger. Volgens hen hebben ze voor hun huwelijk weinig tot geen informatie gekregen. De overige drie vrouwen van de vijftien vinden dat ze wel veel weten over anticonceptie. “Nee, ik weet daar niet veel over. Heel weinig.” (R11, par. 49) 40
Iedereen weet dat anticonceptie dient als bescherming tegen zwangerschap. Men weet ook dat er verschillende soorten anticonceptie bestaan, maar niet iedereen weet precies de welke. De pil, het condoom en het spiraal zijn de meest en best gekende anticonceptiemiddelen. Andere vormen van anticonceptie die men kent, zijn de prikpil, de minipil, de anticonceptiepleister, de vaginale ring, het hormonale implantaat en sterilisatie. Van deze middelen en methoden weet men echter niet altijd even goed wat het eigenlijk precies inhoudt en hoe ze gebruikt moeten worden. De veertien vrouwen die ooit de pil hebben gebruikt of deze nog altijd gebruiken, geven aan de meeste kennis te hebben over de toepassingswijze van de pil. Al is niet elke vrouw even goed op de hoogte van wat ze moet doen, wanneer ze de pil een dag of langer zou zijn vergeten. Men zoekt deze informatie dan op in de bijsluiter of men vraagt raad aan de arts. Verder weten deze veertien vrouwen dat er verschillende merken van de pil bestaan en dat niet elke pil eenzelfde dosis hormonen bevat. Vaak hebben ze dit door ondervinding geleerd.
“Ja hoe, de pil is ene keer per dag, elke dag op dezelfde moment moet je dat gebruiken, 21 dagen per maand en dan moet je zeven dagen stoppen en in die zeven dagen krijg je uw regels... En dan, na de zevende, na die zeven dagen moet ge opnieuw beginnen, met een nieuwe tablet, das dan zo tabletten van 21 pillen. Ja, das al.” (R13, par. 92)
Van het condoom weet iedereen hoe het eruit ziet. Eén vrouw weet ook te vertellen dat het beschermt tegen ziektes. Niet elke vrouw is echter op de hoogte van hoe ze een condoom op een correcte manier moet gebruiken. Enkel de twee vrouwen die het condoom op het moment van het interview gebruiken, weten hier meer over. Al geven ze wel aan dat dit vooral de taak is van de man.
“ […] Een condoom vind ik heel belangrijk voor de meisjes die voor hun huwelijk… of zeg nu, ze gaan in een relatie... allez ik vind dat toch goed, dat beschermt tegen ziektes en tegen virussen. Dat vind ik wel... gelijk bij de pil hebt ge dat niet. Maar gelijk bij een condoom, dat kan u wel beschermen, vind ik toch.”(R9, par. 39) 41
Van het spiraal weet iedereen dat het iets is dat in de baarmoeder wordt geplaatst en dat het daar enkele jaren kan blijven zitten. Enkel de drie vrouwen die het spiraal effectief gebruikt hebben of nog altijd gebruiken, weten dat er twee soorten spiralen zijn, dat een vrouw bij het koperspiraal haar maandstonden krijgt en bij het hormonale spiraal niet, hoeveel deze kosten en hoeveel jaar het spiraal in de baarmoeder kan blijven zitten. Eén vrouw geeft aan dat ze liever wat meer informatie had gehad over de bijwerkingen die konden optreden bij het gebruik van het spiraal.
“Vroeger, op voorhand wist ik er niet veel over. Bijvoorbeeld bij het spiraaltje, ik had gehoord dat er iets bestond dat je in de baarmoeder kon leggen, en dat je dan 5 jaar gewoon eum ja goed zat.” (R15, par. 36)
Dertien van de vijftien vrouwen zeggen dat ze vroeger op school, voornamelijk tijdens de les biologie of via het CLB, seksuele voorlichting hebben gehad. Het thema ‘anticonceptie’ kwam dan ook aan bod. Er werd toen in het kort uitgelegd welke middelen en methoden er allemaal bestaan. Terwijl die uitleg volgens drie vrouwen oppervlakkig en weinig gedetailleerd was, was deze volgens een andere vrouw bij haar op school uitgebreid en duidelijk. Hoe men de uitleg ook vond, de verkregen informatie werd toen als voldoende ervaren. Zes van de dertien vrouwen geven aan dat de informatie die zij op school kregen, op dat moment niet relevant voor hen was. Deze vrouwen zeggen dat ze geen seksuele betrekkingen hadden voor het huwelijk en dat ze daarom niet echt geïnteresseerd waren in een uitleg over seksualiteit en anticonceptie. Voor hen was anticonceptie enkel iets voor gehuwde vrouwen. Toch vertelt één vrouw dat, nu ze getrouwd is, die verkregen informatie goed van pas komt. Acht van de dertien vrouwen die voorlichting hebben gehad op school, geven aan dat er van die lessen niet veel is bijgebleven.
42
“Op school hebben we er les over gekregen, over voorbehoedsmiddelen, allerlei voorbehoedsmiddelen, ma twas niet echt interessant. En ik had die informatie ook niet echt nodig, omdat ik het niet gebruikte uiteindelijk […].” (R1, par. 35)
Veertien van de vijftien vrouwen vertellen dat ze van thuis uit geen seksuele voorlichting hebben gehad. Thema’s zoals seksualiteit en anticonceptie waren vroeger voor de meeste vrouwen onbespreekbaar thuis. Zes van deze veertien vrouwen zeggen dat er een soort taboe over heerste. Eén vrouw vertelt dat haar moeder gewoon geen kennis had over anticonceptie en dus geen voorlichting kon geven.
“Nee, bij de Turken is dat wel iets, allezja, das gelijk nog een taboe. Dus ge gaat da niet zo, allez u ma bijvoorbeeld gaat niet direct bij u komen zeggen van ja gij moet de pil zo gebruiken en zoveel ervan nemen of...allezja... Zo van die intieme gesprekken, daar gaan ze zeker niet op ingaan.” (R6, par. 41)
Wanneer de MTEM-vrouwen vragen hebben betreffende anticonceptie, dan gaan ze op verschillende manieren op zoek naar informatie. De bijsluiter die bij de pil of het condoom zit, is voor velen een bron van informatie. Men gaat ook snel te rade bij andere, voornamelijk gehuwde, vrouwen (vrienden of familie). Daarnaast zijn er vrouwen die het liever eerst opzoeken op het internet. Hiermee verkrijgen ze op een snelle en anonieme manier informatie. Al vertrouwt niet iedereen het internet. Terwijl er vrouwen zijn die eerst opzoekwerk doen en dan raad vragen aan de arts, zijn er ook vrouwen die eerst bij de arts gaan en dan verder informatie zoeken. De dokter (gynaecoloog en/of huisarts) blijkt dus een belangrijke informatiebron te zijn. Al vindt niet iedereen het even gemakkelijk om met een arts daarover te praten. Ten slotte zijn er ook twee vrouwen die vertellen dat de tv een soort informatiebron voor hen is.
43
“Bij de pil heb ik de bijsluiter gelezen en daar stond alles in. En als ik iets wil weten dan ga ik het opzoeken, eum op het internet, of ik vraag het aan de dokter of aan andere mensen… Ja, dan ga ik bij andere mensen raad vragen, bij die die iets gebruiken waar ik interesse in heb. Dan vraag ik of het helpt en zo.” (R15, par. 42) Angsten en misvattingen. Twaalf van de vijftien geïnterviewde vrouwen zeggen dat ze bepaalde angsten hebben gehad of nog steeds hebben bij een anticonceptiemiddel. Van deze twaalf vrouwen hebben vier vrouwen enkel angsten bij de pil, vijf vrouwen enkel bij het spiraal en drie vrouwen geven aan zowel bij de pil als bij het spiraal bepaalde angsten te hebben. De overige drie vrouwen zeggen voor geen enkele vorm van anticonceptie schrik te hebben.
Zeven vrouwen geven aan bepaalde angsten te hebben bij de pil. De meest voorkomende angsten bij de pil zijn angsten voor bijwerkingen zoals acne, gewichtstoename, haargroei, misselijkheid, humeurigheid en hoofdpijn. Twee vrouwen zeggen vooral schrik te hebben dat ze met de pil meer kans hebben op bepaalde kankers. Daarnaast zijn er ook twee vrouwen die de pil wantrouwen, omdat de pil een verminderde vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid zou kunnen teweegbrengen. Twee andere vrouwen zeggen dat dit wordt verteld binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap, maar ze hechten er zelf niet veel geloof aan.
“Ik was gewoon bang van, ik ben zeer gevoelig voor acne, dat ik een acne opstoot ging krijgen en gewichtstoename en zo. Zo de normale kwaaltjes dat een vrouw krijgt bij het nemen van de pil. Da wast enige eigenlijk waar dat ik voor vreesde eigenlijk.” (R8, par. 37)
Acht vrouwen vertellen dat ze schrik hebben voor het spiraal of dat ze dit middel wantrouwen. Voornamelijk verhalen van andere vrouwen schrikken af. Daarnaast vragen vier van de acht vrouwen zich af of het spiraal wel betrouwbaar is. Zo hebben ze 44
verhalen gehoord van andere vrouwen die ondanks het spiraal toch zwanger zijn geraakt. Andere angsten voor het spiraal zijn: de angst dat het een negatieve invloed heeft op de eierstokken en baarmoeder, dat het de kans op kankers zou verhogen, dat het spiraal zich zou verplaatsen en dat er iets zou mislopen bij de ingreep om het spiraaltje te vernieuwen.
“Van het spiraaltje heb ik wel angst. Want ik heb een paar keer gehoord van mensen die een spiraal gehad hebben dat er iets gebeurd was, dat de spiraal zich van plaats verzet heeft […]. Ik heb dat gehoord, maar ik ben niet 100% zeker. Van da heb ik wel een angst en ze zeggen ook dat de spiraal niet 100% beschermt.” (R9, par. 63)
Ondanks de angsten die men voor bepaalde vormen van anticonceptie heeft, weerhoudt dit de vrouwen er niet van om anticonceptie te gebruiken. Iedereen is er zich van bewust dat men best een middel of methode gebruikt als men niet zwanger wilt worden.
“Bij de pil had ik angst voor baarmoederkanker, maar ja je moet iets nemen he, als je niet zwanger wilt worden.” (R15, par. 48) Sociale invloed Waargenomen culturele en religieuze normen en waarden. Uit de literatuur blijkt dat waargenomen culturele en religieuze normen en waarden, zoals het maagdelijkheidsideaal en het vruchtbaarheidsideaal, een invloed zouden hebben op het gebruik van anticonceptie voor en na het huwelijk. Daarom is tijdens dit onderzoek het belang daarvan bij de vijftien vrouwen bevraagd. Maagdelijkheidsideaal. Alle vijftien geïnterviewde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst geven aan dat ze het heel belangrijk vinden dat een meisje maagd blijft tot aan haar huwelijk. Enkele
45
vrouwen benadrukken hierbij dat volgens het geloof niet enkel de vrouw, maar ook de man maagd moet blijven tot aan het huwelijk. Dit wordt echter minder strikt opgevolgd. Dertien van de vijftien vrouwen hebben zich aan de maagdelijkheidnorm gehouden. Er zijn verschillende redenen waarom men deze maagdelijkheidnorm belangrijk vindt. Ten eerste zegt iedereen dat deze norm wordt voorgeschreven vanuit het geloof. Zowel de islam als de mormoonse kerk schrijven voor dat men geen seks voor het huwelijk mag hebben. Als goede gelovige probeert men zo correct mogelijk de voorschriften van het geloof te volgen. Alle vrouwen hebben de maagdelijkheidnorm van thuis uit meegekregen. Ze zijn ermee opgegroeid en hebben het belang ervan geïnternaliseerd. Vier vrouwen vertellen dat een meisje maagd blijft tot aan haar huwelijk onder andere uit respect voor haar ouders. Het verliezen van de maagdelijkheid kan een schande betekenen voor de familie. Een ontmaagd meisje zou namelijk aan andere mensen de indruk kunnen geven dat haar ouders haar niet goed hebben opgevoed. Vervolgens zeggen alle vrouwen dat ze de maagdelijkheidnorm niet alleen belangrijk vinden omdat het geloof dat voorschrijft, ze vinden het ook belangrijk voor zichzelf. Negen vrouwen geven aan dat ze zich aan die norm hebben gehouden uit zelfrespect, uit respect voor hun eigen lichaam. Vijf vrouwen vermelden dat een meisje dat maagd blijft, proper en zuiver is. Een vrouw bewaart haar lichaam voor één man en geeft het niet aan verschillende mannen. Volgens drie vrouwen zouden er hierdoor ook minder risico’s zijn op ziektes. Daarnaast zeggen zes vrouwen dat een vrouw meer waarde heeft wanneer ze maagd blijft tot aan haar huwelijk. Ze krijgt dan ook meer respect van anderen en in het bijzonder van haar man. Ten slotte geven enkele vrouwen aan dat seks iets speciaals, iets heiligs is tussen man en vrouw. Het mag volgens hen dus enkel binnen het huwelijk plaatsvinden. Al wordt hierbij de kanttekening gemaakt dat het altijd kan voorkomen dat het misloopt binnen een koppel en dat men dan beslist te scheiden. De vrouw kan dan zonder schande opnieuw trouwen, want ze heeft haar maagdelijkheid verloren tijden het huwelijk en niet ervoor.
46
“Ik vind dat zeer belangrijk, want ik ben zelf ook zo opgegroeid en misschien daarom... Het is belangrijk, want zo blijft een meisje properder zal ik zeggen. En met proper bedoel ik, als je één keer ontmaagd wordt, en ik zie er veel in mijn omgeving, dan ist ne keer ne dag met den diene en nen dag met den diene en ge verwaarloost uw eigen dan. Dan heb je niet meer zoveel waarde in de ogen van de anderen en ik weet het niet, dermee is dat eigenlijk belangrijk. Zo ben je geen geplukte bloem zal ik zeggen, dan heeft iedereen een oog op u, dan ben jij de waardevolle waar niemand aan kan, bij wijze van spreken. En da is dermee zeer belangrijk. En binnen ons geloof is dat ook zeer belangrijk.” (R1, par. 49)
Zoals eerder beschreven in de paragraaf ‘gebruik voor het huwelijk’, is het maagdelijkheidsideaal voor 66% van de geïnterviewde vrouwen een reden om voor het huwelijk geen anticonceptie te gebruiken. Vruchtbaarheidsideaal. Alle vijftien geïnterviewde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst zeggen dat ze het krijgen en opvoeden van kinderen heel belangrijk vinden. De voornaamste reden waarom men kinderen belangrijk vindt, is omwille van de gezelligheid en het sociaal gebeuren dat kinderen met zich meebrengen. Elf vrouwen vertellen dat ze droomden van een groot gezin. De meeste vrouwen komen uit een grote familie en ze vonden het fijn dat er altijd wel iemand was om tegen te babbelen. Toch heeft de helft van deze vrouwen hun droom bijgesteld. Men heeft ondervonden dat een kind veel tijd en werk met zich meebrengt. Volgens deze vrouwen is een groot gezin in deze tijd niet meer haalbaar. Wanneer een ouder evenveel aandacht, liefde en geld in ieder kind wil investeren, dan is het volgens de respondenten beter om iets minder kinderen (één tot drie kinderen) te krijgen. Door middel van anticonceptie kan de grootte van het gezin worden ingeperkt. Daarnaast zijn er ook twee vrouwen die complicaties hadden tijdens de zwangerschap en het voor hun eigen gezondheid niet meer zagen zitten om meer kinderen te krijgen. Vervolgens komen er tijdens de interviews nog enkele andere redenen naar voor waarom kinderen belangrijk zijn. Zo zijn kinderen volgens drie vrouwen belangrijk voor later. Zij zeggen dat ze niet graag alleen oud willen worden. 47
Daarnaast is het moederschap een unieke ervaring die met niets anders kan worden vergeleken. Verder geven zes vrouwen aan dat ze gewoon graag kinderen zien en dat ze er altijd van gedroomd hebben om moeder te worden. Ten slotte zeggen twee vrouwen dat het krijgen van kinderen de normale gang van zaken is.
“Ja zonder kinderen... je bent alleen. Ja, het geluk dat je hebt als je een kindje krijgt, is enorm. Ge kunt dat niet vergelijken met iets anders. Ja eum kinderen, ge houdt altijd van uw kinderen. Ze zijn van u, je houdt van hen, zij van u…” (R14, par. 145)
“Ja, uiteraard. Ja, zeker. Da was al van vroeger... Ge zijt nog jong en ge denkt er al aan, aan een gezinnetje, aan kindjes en vroeger... allezja, jaren geleden denkt ge van 'ooh en ik wil veel kindjes, das plezant en altijd leven in huis...' Maar uiteindelijk, als de realiteit er is, dan denkt ge van 'goh, misschien toch wa minder dan dat ik altijd had gezegd...” (R11, par. 173)
Verder is er aan de vijftien MTEM-vrouwen gevraagd of het belangrijk is om direct na het huwelijk aan kinderen te beginnen. Tien van de vijftien vrouwen vertellen dat zij dat niet zo belangrijk vinden. Volgens hen is het belangrijker om eerst een paar jaar alleen met de echtgenoot en zonder kinderen van het leven te genieten. Op die manier kan er ook eerst worden gespaard. Toch hebben de meeste koppels na één of twee jaar huwelijk al een kinderwens. Twee vrouwen zeggen dat ze het belangrijk vinden om een jonge mama te zijn. Er zijn ook drie vrouwen bij wie er een druk was vanuit de omgeving om direct aan kinderen te beginnen. Van de elf vrouwen die al kinderen hebben, zeggen zeven vrouwen dat ze eerst een paar jaar hebben gewacht vooraleer ze aan kinderen zijn begonnen. Drie vrouwen geven aan dat ze wel snel na het huwelijk zwanger zijn geworden. Twee van deze drie vrouwen vertellen dat die zwangerschap ongepland was en dat ze liever nog wat hadden gewacht. Ze hebben echter geen moment getwijfeld dat ze het kindje zouden houden. Ten slotte is er één vrouw die vertelt dat zij en haar
48
echtgenoot graag snel na hun huwelijk een kindje wilden, maar dat ze lang hebben moeten proberen voordat het is gelukt.
“Neen, ik wou eerst een paar jaar met mijn man alleen zijn. Toen heb ik de pil gebruikt. En dan gingen we pas voor ons eerste kindje.” (R15, par. 103)
“Aja, ik had wel andere plannen, ik ging zeker 3 jaar wachten, en mijn studies eerst afdoen. […] we gingen wij misschien meer kunnen sparen, en ja... ma ja ik heb nu wel iets heel moois in de plaats gekregen, dus ik zeg het, ik heb er echt geen spijt van, ma tis wel omdat ik de pil in het begin niet regelmatig heb ingenomen […].” (R6, par. 61)
Ten slotte is er ook bij de vijftien Marokkaanse en Turkse vrouwen gepeild naar het belang van vruchtbaarheid. Alle vijftien vrouwen zeggen dat ze vruchtbaarheid heel belangrijk vinden. Allemaal vertellen ze dat ze het heel erg zouden vinden, moesten ze geen kinderen kunnen krijgen. Het zou een groot gemis in hun leven zijn. Zes vrouwen zeggen ook dat ze denken dat een onvruchtbare vrouw zich minder voelt en ongelukkig is. Eén vrouw vertelt dat vruchtbaarheid volgens haar een teken is van een goede gezondheid. Zeven vrouwen merken op dat vruchtbaarheid ook volgens het geloof en vooral binnen de Marokkaanse en Turkse cultuur belangrijk is. Over een koppel dat onvruchtbaar is, wordt er snel geroddeld. Verder vertellen deze zeven vrouwen dat een man in theorie het recht heeft om van zijn vrouw te scheiden, enkel en alleen omdat ze onvruchtbaar is. Hetzelfde geldt ook voor moest de man onvruchtbaar zijn. In de praktijk gebeurt dit volgens sommige vrouwen echter niet veel meer. Alle geïnterviewde vrouwen geven aan dat zij het geen schande zouden vinden, moest er iemand in hun omgeving niet vruchtbaar zijn. Deze persoon kan er dan ook niets aan doen. Ze zouden haar proberen te steunen in plaats van erover te roddelen. Ten slotte vinden vijf vrouwen het ook een geluk dat er tegenwoordig behandelingen bestaan, waardoor een onvruchtbare of minder vruchtbare vrouw toch zwanger kan geraken.
49
“Ja, das wel belangrijk he. Heel belangrijk he. Want een vrouw die onvruchtbaar is... ja, ik denk dat die, dat da een ongelukkige vrouw is, ja ik weet da niet. Das toch niet gemakkelijk denk ik. Als ge graag kinderen wilt he. Want ja ge hebt mensen, vrouwen die er dan geen problemen mee hebben, ik weet het niet. In de minste gevallen toch. Dus eum, ik vind dat wel belangrijk, vruchtbaarheid […].” (R10, par. 155)
“Binnen ons geloof is dat belangrijk, er zijn soms mensen die geen kindje kunnen krijgen en dan zeggen ze in de omgeving van ze heeft geen kind, ze beginnen achter uwe rug te praten en al. Eigenlijk in onze geloof is dat niet zo erg, maar de cultuur, de mensen die hier leven die vinden dat toch belangrijk, dus als je één kindje hebt, dan zit je goed.” (R2, par. 64) Ouders. Communicatie met ouders. Openheid ten opzichte van thema’s zoals seksualiteit en anticonceptie heeft een positieve invloed op het gebruik van anticonceptie. Uit de interviews blijkt dat veertien van de vijftien vrouwen niet of nauwelijks met hun ouders praten over deze onderwerpen. Vooral voordat ze getrouwd waren, was het moeilijk om daarover te spreken. Volgens sommige vrouwen bestond op dat moment het onderwerp gewoon niet, het was taboe. Acht vrouwen zeggen dat ze noch met de moeder, noch met de vader over die zaken praten. Zes vrouwen zeggen dat ze oppervlakkig met hun moeder erover kunnen spreken, maar dat het onderwerp zeker niet met de vader wordt besproken. Twee van deze zes vrouwen vertellen dat, nu ze getrouwd zijn, ze het onderwerp anticonceptie gemakkelijker kunnen aankaarten met hun moeder dan ervoor. Toch blijven de gesprekken hierover oppervlakkig en vaag. Eén vrouw vertelt ten slotte dat ze zowel met haar moeder als met haar vader erover kan spreken. Al blijft het gesprek met de vader vaak oppervlakkig.
50
“Ja das nogal oppervlakkig. Met mijn vader sowieso, met hem wordt daar niet over gesproken, en met de moeder ist eigenlijk... het hoogst nodige, maar meer niet. Niet tot in detail.” (R10, par. 87) Attitude ouders. Aan de vijftien MTEM-vrouwen is er ook gevraagd of ze een idee hebben wat hun ouders vinden van anticonceptie. Volgens negen vrouwen staan hun ouders positief ten opzichte van anticonceptie. Deze vrouwen zeggen dat hun ouders het goed vinden dat er dergelijke middelen en methoden bestaan. Enkele vrouwen geven aan dat hun ouders erkennen dat het nu een moeilijke tijd is en dat het hebben van een groot gezin niet zo evident is, zeker niet als beide ouders gaan werken. Anticonceptie is volgens de ouders van deze vrouwen nodig. Twee van de vijftien geïnterviewde vrouwen vertellen dat hun ouders eerder negatief staan ten opzichte van anticonceptie. Zo zou er door het gebruik van anticonceptie worden ingegaan tegen Gods wil. Een andere vrouw zegt dat haar ouders graag snel een kleinkind wouden en het daarom niet zo leuk vonden dat ze na haar huwelijk direct met de pil is begonnen. Haar ouders hadden namelijk ook schrik dat ze door de pil geen kinderen meer zou kunnen krijgen. Ten slotte zijn er ook vier vrouwen die niet goed weten wat hun ouders eigenlijk vinden van anticonceptie, omdat er helemaal niet over wordt gepraat.
“Mijn moeder heeft dat nooit gebruikt en mijn moeder zei ook altijd van, ze heeft in totaal 11 kinderen gehad en er zijn er drie van gestorven die wij nooit hebben gekend, en ze zei altijd, ge moet altijd blijven kinderen krijgen totdat het op is ofzoiets… das nu letterlijk vertaald uit het Marokkaans. Ma das niet waar he, ge kunt daar zelf over beslissen, maar mijn moeder vond van nee, als God nu die kinderen aan jou wil geven, dan moogt ge dat niet stoppen, ge moet blijven kinderen krijgen totdat de dokter zegt van nu moet je stoppen, want het wordt te gevaarlijk. Zo geloofde zij da.” (R3, par. 57)
51
Gebruik anticonceptie ouders. Zeven van de vijftien vrouwen zeggen dat ze weten dat hun moeder ook een vorm van anticonceptie heeft gebruikt. Zes vrouwen geven aan dat hun moeders de pil gebruikten en volgens één vrouw gebruikte haar moeder de prikpil. Vier van de vijftien vrouwen zeggen dat hun moeder niets gebruikte van anticonceptie. Drie van deze vier vrouwen behoren tot de leeftijdscategorie 40 tot 49 jaar. Hun moeders zijn opgegroeid in Marokko of Turkije en hebben een geringe kennis over anticonceptie. Eén van deze vier vrouwen vertelt dat haar moeder vroeger geen toegang had tot anticonceptie. Om een volgende zwangerschap nog even uit te stellen gaf ze haar kinderen dan gewoon voor een langere tijd borstvoeding. Ten slotte zijn er vier vrouwen die geen idee hebben of hun ouders iets gebruikten of niet. Ze hebben het nooit gevraagd of nooit ontdekt.
“[…] mijn ma, van haar weet ik, ze heeft ook zelf de anticonceptiepil gebruikt, ook hetzelfde. Ja, nu zit ze in haar menopauze, maar ze heeft ook totdat ze aan haar menopauze zat, heeft zij ook een anticonceptiepil gebruikt. En ja, anders... mijn ma heeft vier kinderen, anders had die er 10 gehad, bij wijze van spreken... dus eum, zij is daar ook wel voor.” (R6, par. 81) Peers. Communicatie met peers. Men vindt het gemakkelijker om met andere personen dan de ouders, zoals (schoon)zussen, nichten en vriendinnen, over anticonceptie te praten. Enkel één vrouw geeft aan dat ze er met niemand over praat. Zoals eerder besproken, blijkt uit de interviews dat de meeste vrouwen hun informatie halen bij andere, meestal getrouwde, vrouwen. Twaalf van de vijftien vrouwen vertellen dat ze het liefst met hun zus(sen) over thema’s zoals seksualiteit en anticonceptie praten. Vriendinnen, schoonzussen en nichten zijn ook belangrijke gesprekpartners. Enkele vrouwen benadrukken dat ze enkel met diegene waar ze een goede en sterke band mee hebben en waarvan ze weten dat ze ervoor open staan, uitgebreid spreken over anticonceptie. Drie vrouwen vertellen dat 52
ze er ook met hun collega’s over praten. En één vrouw zegt dat ze eerder met haar tante over die thema’s spreekt, dan met haar moeder. In totaal zeggen vier vrouwen dat ze het liefst over anticonceptie praten met iemand van hun eigen leeftijd. Ten slotte wordt er, behalve met de echtgenoot, niet met mannen gesproken over anticonceptie. Het maakt ook niet uit of ze familie zijn of niet, dergelijke thema’s bespreekt men het liefst met vrouwen.
“Eum goh, dat hangt er wat vanaf van wat je erover moet zeggen en met wie... Das ook al heel belangrijk. Met de partner is dat sowieso geen probleem, eum heel dichte mensen zoals de zussen en de vriendinnen is dat ook geen probleem. Dus, ik zeg het, het hangt er vanaf met wie. Met de collega's is da meer afstandelijk. Die durven ook nogal eens ietske te vragen en dan... ja dan vind ik toch niet dat die echt alles moeten weten. Dus ja, ik zeg het, het hangt er vanaf met wie en ja wat.” (R11, par. 89) Attitude peers. Veertien van de vijftien geïnterviewde vrouwen zeggen dat de mensen in hun omgeving positief staan ten opzichte van het gebruik van anticonceptie. Eén vrouw weet niet wat haar omgeving daarvan vindt, omdat ze er niet met hen over praat. Volgens de veertien vrouwen vinden de meeste getrouwde vrouwen die zij kennen het goed dat er door middel van anticonceptie aan geboorteregeling kan worden gedaan. Men vindt dat het nodig is, zeker in deze tijd waarin het opvoeden van kinderen niet gemakkelijk is. Vaak wordt de mening over anticonceptie niet letterlijk uitgesproken. Toch weet men van elkaar dat er anticonceptie wordt gebruikt en dan veronderstelt men dat diegene die iets gebruikt ook achter dat gebruik staat. Enkele vrouwen vertellen dat voornamelijk oudere vrouwen in hun omgeving wantrouwig staan ten opzichte van de pil, onder andere omdat zij geloven dat de pil onvruchtbaarheid zou veroorzaken.
“Ik denk wel dat ze dat goed vinden en dat da iets is dat nodig is en... ja. Ik denk het wel.” (R12, par. 132)
53
Gebruik anticonceptie peers. Alle vijftien vrouwen zeggen dat bijna elke getrouwde vrouw die ze kennen, gebruik maakt van een anticonceptiemiddel of -methode. Volgens alle vijftien vrouwen is de pil het meest gebruikte anticonceptiemiddel in hun omgeving. Vele vrouwen vinden de pil een heel gemakkelijk middel. Zeven vrouwen geven aan dat ook het spiraal een veel gebruikt anticonceptiemiddel is. Dit middel wordt voornamelijk gebruikt door oudere vrouwen, terwijl de pil door vrouwen van verschillende leeftijden wordt genomen. Vijf vrouwen merken op dat het condoom niet door veel mensen wordt gebruikt. Volgens deze vrouwen kan het ook zijn dat men er gewoon niet snel over praat. Ze opperen dat men misschien beschaamd is daarover. Eén vrouw vertelt dat het waarschijnlijk komt, omdat de mannen niet graag een condoom gebruiken en dat de vrouwen daarom eerder kiezen voor de pil of het spiraal. Er zijn ook twee vrouwen die zeggen dat er mensen zijn in hun omgeving die beroep doen op traditionele methoden zoals periodieke onthouding of coïtus interruptus, om niet zwanger te geraken.
“Eum, ja tegenwoordig, iedereen beschermt zich he, want tis ook als ge het niet gebruikt, krijg je kinderen en heel veel kinderen is ook heel veel zorgen. En eum ja, iedereen die ik ken, heeft zowel een spiraal doen plaatsen of gebruikt een anticonceptiepil, ja. Iedereen is er mee bezig...dus ja.” (R5, par. 69) Partner. Een partner hebben die positief staat ten opzichte van anticonceptie, die zijn vrouw steunt in het gebruik van anticonceptie en die moderne rolopvattingen heeft, zou volgens de literatuur een positieve invloed hebben op het gebruik van anticonceptie (Rademakers, 1992; Rademakers et al., 2005). Daarom zijn deze elementen ook tijdens het interview bevraagd. Attitude partner. Alle vijftien geïnterviewde vrouwen geven aan dat hun echtgenoot positief staat ten opzichte van anticonceptie. Het is goed dat het bestaat. Volgens alle vrouwen vinden 54
hun echtgenoten dat anticonceptie nodig is en dat het een groot hulp is bij de gezinsplanning. Drie vrouwen zeggen dat hun partner de pil wantrouwt. Zo zijn deze mannen bang dat de pil onvruchtbaarheid veroorzaakt bij de vrouw, dat de pil de eierstokken en baarmoeder aantast of dat de pil kankerverwekkend is. Verder zijn er ook zes vrouwen die vertellen dat de man niet voor het condoom is, omdat het de sfeer van het moment zou verpesten en omdat ze door het condoom minder gevoel hebben.
“ Ja, die vindt dat ook iets goed. Als je geen kindjes wilt, dan moet je zoiets gebruiken he.”(R15, par. 83) Steun partner. Volgens alle vijftien vrouwen worden zij in hun keuze voor anticonceptie door hun man gesteund. Volgens twee vrouwen is de man zelfs mee geweest naar de dokter om de uitleg over het anticonceptiemiddel te horen. Bij het gebruik van hormonale anticonceptie of intra-uteriene anticonceptie kan de man in principe niet veel doen. Volgens vijf vrouwen laat hun echtgenoot het gebruik ervan dan ook helemaal over aan de vrouw. Vijf andere vrouwen zeggen dat hun echtgenoot hen er wel mee aan helpt herinneren of ze hun pil al hebben ingenomen. Er zijn ook mannen die aan de vrouw vragen of ze nog genoeg pillen heeft en één vrouw vertelt dat haar man voor haar zelfs de pil gaat halen. Daarnaast zeggen vier vrouwen dat, omdat ze last hadden van de pil, hun man had voorgesteld dat hij iets zou gebruiken. Volgens drie vrouwen bood hun echtgenoot hen aan om het condoom te gebruiken en bij één vrouw bood haar man haar aan om zich te laten steriliseren. Ten slotte zeggen de vrouwen die moeilijk zwanger kunnen geraken, dat ze zich doorheen het proces van behandelingen zoals in vitro fertilisatie (IVF) enorm gesteund voelden door hun partner.
55
“Ja, zo van 'he vergeet uw pil niet he straks' of van 'Hebde uw pil al genomen?'. En ge hebt dan dikwijls, dat ik mij klaarmaakte, tandenpoetsen en zo en dat hij dan vroeg van 'en hebt ge u pil al genomen?'. Bij mij was dat zo altijd zo van ja tot als ik in mijn bed lag, dat lag er dan op mijn nachtkastje, met een flesje water... en dan slapen. Ja, hij steunde me der wel in, zo er aan doen denken, ik zal het zo zeggen. Ja. Want voor de rest, van steun, hebt ge eigenlijk niet...” (R10, par. 123) Rolopvattingen en taakverdeling binnen de relatie. Alle vijftien vrouwen vertellen dat vroeger de rolopvattingen binnen de Marokkaanse en Turkse gemeenschap veel traditioneler waren dan nu. De vrouw bleef thuis en zorgde voor het huishouden en de kinderen, terwijl de man ging werken. De geïnterviewde vrouwen merken op dat de tijden veranderd zijn. Tien vrouwen zeggen dat ze ook werken en dat het niet haalbaar zou zijn, moesten zij ook nog eens heel het huishouden voor hun rekening nemen. De taken in het huishouden zijn dus bij deze koppels eerlijk verdeeld. Wanneer de vrouw echter thuis is, bijvoorbeeld wegens zwangerschaps- of bevallingsverlof of een loopbaanonderbreking, dan doet zij het grootste deel van het huishouden. Verder zijn er van de vijftien geïnterviewde vrouwen drie vrouwen die zeggen dat ze er in het begin van hun huwelijk bewust voor gekozen hebben om huisvrouw te zijn. Zij nemen dan ook de meeste taken van het huishouden op zich. Ze vertellen wel dat ze op de hulp van hun man kunnen rekenen wanneer ze bijvoorbeeld ziek zouden zijn. Deze vrouwen behoren alle drie tot de leeftijdscategorie 40 tot 49 jaar. Van de elf vrouwen met kinderen zeggen acht vrouwen dat hun man ook mee voor de kinderen zorgt of heeft gezorgd. De vier vrouwen die nog geen kinderen hebben, geven aan dat hun man in de toekomst mee zal instaan voor de opvoeding en de verzorging van de kinderen. De meeste koppels blijken dus eerder modernere rolopvattingen te hebben. Alle vijftien vrouwen zeggen ook dat ze tevreden zijn over hoe nu de taken verdeeld zijn binnen hun gezin.
56
“Ja, ik vind eigenlijk, als de vrouw thuis is en als zij niet werkt en de man wel, dat zij dan wel het huishouden doet en kookt. Das normaal. Maar als ze alle twee werken... ja ik vind wel dat de man dan ook moet helpen. Ik denk dat da nu wel veel gebeurt, dat ze toch samen... ze komen thuis, de ene begint met de kinderen en de andere begint aan het eten... Allez dat hoor ik zo veel van de jongeren. Maar in mijne tijd was da zo nog niet. Dat was echt de vrouw, thuis en voor het gezin zorgen...” (R12, par. 168) Eigeneffectiviteit Ook de determinant ‘eigeneffectiviteit’ is bevraagd tijdens de interviews. Er werd aan de vrouwen gevraagd in hoeverre ze zichzelf vertrouwen dat zij het anticonceptiemiddel correct gebruiken. Daarnaast werd er ook gevraagd in hoeverre ze zich in staat achten over het onderwerp ‘anticonceptie’ te praten. Uit de literatuur blijkt immers dat, wanneer men zichzelf erop vertrouwt dat men een anticonceptiemiddel correct gebruikt, dat dit een positieve invloed heeft op het correcte gebruik van anticonceptie (De Graaf et al., 2005; Levinson, Wan & Beamer, 1998; Wan-Yim, Sin & Chan, 2009). Wanneer men zichzelf in staat acht om er over te praten, gaat men het ook sneller gebruiken (Hendrickx et al., 2008). Eigeneffectiviteit van correct gebruik. Tien van de veertien vrouwen die aangeven dat zij ooit de pil hebben gebruikt of nog steeds gebruiken, vertrouw(d)en zichzelf dat ze de pil op een correcte manier gebruik(t)en. Eén vrouw die de pil gebruikt, zegt dat ze zichzelf niet echt vertrouwt. Ze vindt zichzelf vergeetachtig. De overige drie vrouwen zeggen dat ze zichzelf nu meer vertrouwen dan vroeger. Het tijdig innemen van de pil was in het begin nog geen gewoonte en men durfde het vaak te vergeten. De twee vrouwen die op het moment van het interview gebruik maken van het condoom, zeggen dat zij hun man vertrouwen dat hij het condoom op een correcte manier omdoet.
“Ja, ik heb daar... ik had daar genoeg vertrouwen in. Ik ken mezelf, als ik iets moet nemen of iets moet doen, dan doe ik dat ook en dan zeker zoiets… […].” (R10, par. 61) 57
Eigeneffectiviteit van communicatie over anticonceptie. Twaalf van de vijftien geïnterviewde vrouwen zeggen dat ze het gemakkelijk vinden om over anticonceptie te praten. Negen van hen geven aan dat het er wel grotendeels van afhangt met wie men erover praat. Aan de echtgenoot, vriendinnen, nichten en (schoon)zussen vertelt men sneller iets dan aan de ouders. Twee van deze negen vrouwen benadrukken ook dat ze niet vlug zelf over het onderwerp beginnen, maar dat ze, eens het ter sprake komt, er wel over meepraten. De overige drie vrouwen van de vijftien geven aan dat ze het eerder moeilijk vinden om over anticonceptie te praten. Twee van deze drie vrouwen behoren tot de leeftijdscategorie 40 tot 49 jaar. Zij zeggen dat er vroeger helemaal niet over anticonceptie werd gepraat, wegens het grote taboe, maar dat het nu iets gemakkelijker gaat.
“Het is te zien tegen wie en wat het doel is van het gesprek. Maar ik ben daar zeker niet, allez beschaamd in of bang over om dat te, tis niet dat ik mijzelf zie als een expert daar in als het ware. Maar allez ik ben daar zeker niet geremd in om daar over te praten met anderen.” (R8, par. 47)
“Nee, das niet gemakkelijk. Zeker vroeger niet. Nu zal ik er gemakkelijker over praten, tegen eum mijn zussen of zo. Maar vroeger niet. Allez, toen ik eigenlijk die pil nog nam... Neen […].” (R12, par. 102) Vaardigheden Communicatieve vaardigheden. Omdat anticonceptie vaker en adequater zou worden gebruikt wanneer er met de partner over wordt gesproken, werd er tijdens de interviews aan de vrouwen gevraagd of ze met hun partner praten over anticonceptie en of ze de keuze voor een bepaald anticonceptiemiddel met hun echtgenoot hebben besproken. Veertien van de vijftien geïnterviewde vrouwen zeggen dat ze open met hun echtgenoot over anticonceptie kunnen praten. Ze vinden het vanzelfsprekend dat er met de 58
echtgenoot over deze zaken wordt gesproken. Deze vrouwen geven ook aan dat hun partner de eerste is waarmee ze dat onderwerp bespreken. Ervaringen en gevoelens omtrent het gebruik ervan kunnen met de partner worden gedeeld. Slechts één vrouw vertelt dat dit onderwerp bijna niet ter sprake komt. Tien van de vijftien vrouwen geven aan dat ze de keuze voor een bepaald anticonceptiemiddel of -methode hebben besproken met hun man. Zeven van deze tien vrouwen stellen dat hun echtgenoot de uiteindelijke beslissing voor een middel of methode bij hen legde. Volgens hun echtgenoot moet de vrouw het immers gebruiken en zij weet het best wat het beste bij haar past.
“Ik heb de beslissing zelf genomen. Ik heb dat met hem besproken, ik heb hem gezegd dat ik iets ging gebruiken om nog geen kindjes te krijgen. Hij was daarmee akkoord.” (R15, par. 81)
“Eigenlijk wordt da niet... eigenlijk wordt da nooit bovengehaald zoiets.” (R12, par. 142) Correct kunnen toepassen van anticonceptie. Bij anticonceptiemiddelen zoals de pil, de minipil en het condoom is het niet alleen belangrijk dat men weet hoe ze correct moeten worden gebruikt, maar ook dat ze effectief correct worden toegepast. Zo moet de pil elke dag rond hetzelfde tijdstip worden ingenomen en moet men na de pilvrije week op tijd terug met de pil beginnen, anders is de kans op een ongeplande zwangerschap groot. Ten slotte is het ook van belang dat men weet wat men moet doen als men de pil één dag of langer vergeet in te nemen. Van de veertien vrouwen die ooit de pil hebben gebruikt of het nog steeds gebruiken, zijn er acht vrouwen die vertellen dat ze ooit de pil zijn vergeten. Bij drie van deze acht vrouwen heeft dit geresulteerd in een ongeplande zwangerschap. Deze acht vrouwen weten wel dat ze het niet mogen vergeten, maar volgens hen gebeurde het vanzelf. Zeker in het begin moest men wennen aan het gebruik van de pil. Vier van de veertien vrouwen zeggen dat ze de pil altijd op een correcte manier hebben gebruikt. Volgens 59
hen zijn ze de pil nog nooit vergeten in te nemen. De twee vrouwen die op het moment van het interview gebruik maken van het condoom, zeggen dat ze hun man vertrouwen dat hij dat correct omdoet. Volgens deze vrouwen hebben ze nog geen problemen gehad met het condoom.
“Ja, eum, wel als ik de pil niet vergeet, dan ben ik er zeker van dat ik het correct gebruik, maar vergeten ja, das altijd foutief he.” (R5, par. 105) Kunnen plannen van anticonceptie. Naast het correct kunnen toepassen, is het ook belangrijk dat anticonceptiemiddelen zoals de pil, de minipil en het condoom goed worden gepland. Zo is het bij de (mini)pil van belang dat de vrouw de inname ervan plant in haar dagelijkse ritme. Verder is het zowel bij de (mini)pil als bij het condoom belangrijk dat er tijdig een nieuw doosje wordt aanschaft. Bij de (mini)pil is er een voorschrift nodig om het te kunnen kopen in de apotheek. De vrouw moet er dan niet alleen op letten dat ze nog genoeg pillen heeft, maar ook of ze nog genoeg voorschriften heeft. Bij het gebruik van een spiraal is een nieuwe afspraak met de gynaecoloog slechts nodig na vijf jaar. Twaalf van de veertien vrouwen die ooit de pil hebben gebruikt of nog steeds gebruiken, vertellen dat ze de pil hebben ingepland in hun dagelijkse routine. Het nemen van de pil is een gewoonte geworden. De pil koppelen aan een dagelijkse activiteit, zoals tandenpoetsen, zorgt ervoor dat de inname van de pil niet wordt vergeten. Drie vrouwen zeggen ook dat ze in het begin moeite hadden om hun pil niet te vergeten en dat een alarm in de gsm dan diende als hulpmiddel om het te onthouden. Twaalf van de veertien vrouwen die ooit de pil hebben gebruikt of nog steeds gebruiken, zeggen dat ze altijd op tijd om een voorschrift en een nieuw doosje zijn gegaan. De twee vrouwen die op het moment van het interview het condoom gebruiken, zeggen dat ze zich direct een hele voorraad condooms hebben aangeschaft en dat ze nog nooit zonder hebben gezeten.
60
“Meestal heb ik er wel in voorraad, zo twee of drie dozen en eum soms vroeg mijn man dan van heb je er nog genoeg? En ook voor op tijd de pil in te nemen, daarvoor heb ik altijd mijn wekker aangezet.” (R7, par. 124) Assertiviteit. Tijdens de interviews werd er aan de vrouwen gevraagd of ze ooit seks zonder anticonceptie zouden weigeren. Zeven van de vijftien vrouwen zeggen dat ze niet zouden weigeren. Ze geven hier verschillende redenen voor. Zo geven enkele vrouwen aan dat er enkele dagen in de cyclus zijn waarop een vrouw niet of minder vruchtbaar is. Op die dagen zouden ze niet weigeren. Daarnaast zegt een aantal vrouwen dat het eigenlijk niet erg zou zijn moest er een kindje van komen. Het zou dan wel niet gepland zijn, maar binnen het huwelijk is dat niet heel erg. Vijf van de vijftien vrouwen zeggen dat ze wel zouden weigeren. Wanneer er geen kinderwens is en als noch de vrouw, noch de man een anticonceptiemiddel gebruiken, vindt men dat er geen risico moet worden genomen. Ten slotte zijn er drie vrouwen die zeggen dat ze eigenlijk niet goed weten wat ze zouden doen. Zij benadrukken wel dat alles in samenspraak gebeurt.
“Ja, ja. Als ik weet dat ik niet veilig ben en als ik geen kindjes wil, dan zal ik geen risico nemen.” (R13, par. 274)
“Nee, maar eerst ook niet ze. Ik zou dat niet direct weigeren, neen.” (R9, par. 189) Barrières Toegankelijkheid anticonceptie. Bij het gebruik van anticonceptie kunnen er enkele barrières of drempels optreden. Zo is er tijdens het onderzoek aan de vrouwen gevraagd of ze al dan niet bepaalde drempels hebben ondervonden bij het aanschaffen van anticonceptie. Het condoom kan zowel bij de apotheek als in de supermarkt worden gekocht. De (mini)pil wordt met een voorschrift bij de apotheek gehaald en het spiraal wordt door de gynaecoloog geplaatst.
61
Van de veertien vrouwen die ooit de pil hebben gebruikt of deze nog steeds gebruiken, zeggen tien vrouwen dat ze nooit drempels hebben ervaren wanneer ze bij de apotheker om de pil gingen. Ze vonden dat altijd heel gemakkelijk. Vier van deze negen vrouwen vertellen dat ze zelfs een band hebben ontwikkeld met hun apotheker en dat ze daarom geen drempels ervaren. Drie van de veertien vrouwen geven aan dat ze zich in het begin schaamden wanneer ze om anticonceptie gingen, maar dat de schaamte verminderde naargelang ze het middel langer gebruikten. Van de veertien vrouwen is er één vrouw die vertelt dat ze het nooit gemakkelijk heeft gevonden om de pil te kopen. Ze geeft ook aan dat ze niet snel raad vraagt aan de apotheker over anticonceptie. Toch weerhoudt de schaamte haar er niet van om anticonceptie aan te schaffen. Ten slotte geven de twee vrouwen die op het moment van het interview het condoom gebruiken, aan dat ze zich generen wanneer ze condooms kopen. Toch weerhoudt de schaamte ook deze vrouwen er niet van om anticonceptie aan te schaffen.
“Ja, wel een beetje gênant van oh nee, ik moet da daar gaan zeggen, maar ja, eens ik dat had gezegd ja, ge kon daar ne keer mee lachen, dusja.” (R4, par. 107)
“Ja, ik heb daar eigenlijk nooit last mee gehad. Allezja, das hun werk he. Allezja, kweetnie, ik heb da nooit iets abnormaals gevonden eigenlijk, dat ik zo eum, neen.” (R6, par. 143) Toegankelijkheid hulpverlening. Tijdens de interviews is er bij de vijftien vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst ook gepeild naar hoe toegankelijk ze de hulpverlening zoals de huisarts en de gynaecoloog vinden. Alle vrouwen vertellen dat ze in zeker zin bang waren toen ze voor de eerste keer naar de gynaecoloog moesten. Ze hadden vooral schrik voor het gynaecologisch onderzoek. Ze voelden zich toen heel beschaamd. De elf vrouwen die nu moeder zijn, vertellen dat de schaamte en de angst verdwijnen bij de geboorte van het eerste kind. Toch geeft één van hen aan dat ze zich nog elke keer beschaamd voelt. Dertien van de vijftien vrouwen 62
vertellen dat ze het gemakkelijk vinden om met de gynaecoloog over anticonceptie te praten. Twee vrouwen vinden dit eerder moeilijk. Volgens hen zeggen ze dan enkel het hoogstnodige en durven ze niet veel om uitleg te vragen. Twaalf vrouwen geven aan dat ze hun gynaecoloog snel om raad zouden vragen. Wanneer de gynaecoloog zelf niet bereikbaar is, kan de secretaresse ook raad geven. Drie vrouwen zeggen dat ze niet snel de gynaecoloog zouden contacteren. Eén van deze drie vrouwen benadrukt dat ze gewoon in het algemeen niet snel naar de dokter zou gaan.
“ […] Ik ging en dan zei ik van ja, kan ik nog een voorschriftje hebben? Da was al dat ik eigenlijk zei... En dan vraagt die van 'en heb je nog last van iets of...' En dan zei ik van 'nee, alles is goed, alles is in orde.' Ja en das maar vijf min ze, dat onderzoek. Das direct gedaan. Maar da was altijd zo, ja echt... En dan zie ik daar mensen en die gaan der en die zitten er dan een half uur binnen. En dan zei ik van, 'maar allez wat moet ge daar dan vertellen?' Echt waar, ik had da nooit zo niet goed... Dat hangt van persoon tot persoon zeker.” (R12, par. 278)
“[…] ik kan gemakkelijk bij mijn gynaecoloog terecht als ik vragen heb, ik kan er gemakkelijk met mijn gynaecoloog over praten.” (R5, par. 119)
Van de vijftien geïnterviewde vrouwen gaan twaalf vrouwen naar een vrouwelijke gynaecoloog en drie vrouwen naar een mannelijke gynaecoloog. In totaal maakt het voor vier vrouwen niet uit of de gynaecoloog een man of een vrouw is. Ze willen gewoon iemand die goed is in zijn of haar vak. Van de elf vrouwen die zeggen dat het bij hen wel uitmaakt, hebben er twee vrouwen bewust voor een man gekozen en negen vrouwen bewust voor een vrouw. De meeste vrouwen kiezen voor een vrouw, omdat ze zich dan meer op hun gemak voelen. Eén vrouw vertelt dat een vrouw zich beter kan inleven in een andere vrouw en dat die haar gewoon beter begrijpt dan een man. Een andere vrouw zegt dat haar man haar gevraagd had om bij een vrouwelijke gynaecoloog te gaan. Zelf was ze van plan om bij een man te gaan. De vrouwen die liever naar een 63
mannelijke gynaecoloog gaan, zeggen dat een man veel zachter is dan een vrouw. Eén vrouw vertelt dat ze het gewoon raar zou vinden, moest een andere vrouw haar op die intieme plekken onderzoeken. Vaak wordt een bepaalde gynaecoloog ook aangeraden door andere vrouwen in de nabije omgeving.
“Ja, ik wil gene man. Ik voel me daar niet zo comfortabel bij... kweenie gewoon omdat da een vrouw is. Die weet hoe dat da is en ja bij ne man is da zo anders.” (R4, par. 114)
“Awel ja, tis zijn job he. Maar bij een vrouw zou ik niet direct gaan. Gelijk, ik weet ook zeer goed dat de meeste Turkse meisjes bij een vrouw gaan, maar ik zou dat niet doen. Nooit zelfs. Ik zou niet direct bij een vrouw gaan. Omdat ik bij een gynaecoloog, ik voel mij beter bij een man. Das raar he! Maar ik voel mij echt beter bij een man.” (R9, par. 213)
In het begin of in de aanloop van hun huwelijk zijn niet alle vrouwen voor advies over anticonceptie direct bij de gynaecoloog gegaan. Negen vrouwen zijn eerst bij hun huisarts geweest. Van deze negen vrouwen vonden zes vrouwen het helemaal niet moeilijk om met hun huisarts over anticonceptie te praten. Drie vrouwen zeggen dat zij het wel moeilijk vonden. Ze voelden zich toen zeer beschaamd. Eén vrouw merkt op dat haar huisarts een man is en dat ze het daarom waarschijnlijk moeilijk vond om met hem over anticonceptie te praten. Omdat de gynaecoloog niet altijd gemakkelijk te bereiken is, stellen veel vrouwen ook hun vraag aan hun huisarts. Voor velen maakt het eigenlijk niet uit of de huisarts een man of een vrouw is, want deze voert normaal gezien geen gynaecologisch onderzoek uit.
“Nee, want toen eum was ik nog niet gehuwd en ik had nog geen seksuele relatie gehad, toen was dat zeer moeilijk voor mij. Ik heb zelfs bijna geen woord gezegd [...]” (R1, par. 91)
64
“ […] Ik ben eerst naar de huisarts geweest, voor ne keer te vragen wat ik allemaal moest doen, of dat ik iets speciaals moest doen enzo. Ben dan ne keer bij de gynaecoloog geweest, zij heeft mij de anticonceptiepil voorgeschreven.” (R7, par. 15) Sociale controle. Sociale controle kan ook een mogelijke barrière zijn. Voornamelijk ongehuwde MTEMvrouwen zouden het daardoor moeilijk vinden om anticonceptie aan te schaffen. Aan de vijftien vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst is gevraagd in hoeverre sociale controle volgens hen een invloed heeft op het kopen van anticonceptie. Volgens negen vrouwen bestaat de kans dat ongehuwde Marokkaanse en Turkse meisjes het moeilijker vinden om anticonceptie te kopen, omdat men schrik heeft dat er iemand over hen zou roddelen. Deze vrouwen zeggen dat anticonceptie vooral bij vrouwen van de oudere generatie een negatieve bijklank heeft. Hoewel de pil voor het huwelijk vaak gebruikt wordt als medicijn tegen pijnlijke maandstonden, denken sommige dat het enkel dient als bescherming tegen zwangerschap. Doordat de maagdelijkheidnorm heel belangrijk wordt geacht, kunnen er al gauw roddels ontstaan. Vier vrouwen denken dat het in deze tijd veel gemakkelijker gaat dan twintig jaar geleden. Volgens hen gebeurde vroeger alles stiekem, terwijl men er nu opener over is. Twee vrouwen zeggen dat het na het huwelijk gemakkelijker is, maar toch komen ze in de apotheek liever niet iemand tegen die ze kennen. Ze vinden het gebruik van anticonceptie iets privé en niet iedereen hoeft te weten wat ze nemen of gebruiken. Van de vijf vrouwen die voor hun huwelijk anticonceptie hebben gebruikt, zeggen drie vrouwen dat zij nooit problemen van die aard hebben ondervonden. Zij zeggen dat ze zich er niets van aantrokken wat andere mensen zouden kunnen denken.
“Voor mij is dat geen ramp, maar voor ons ouders zal da wel...eum ze zouden zeggen van he die gebruikt de pil en ze is nog niet getrouwd... Dan is het direct van ze zal waarschijnlijk geen maagd meer zijn enzo. Ja, maar voor mij is da geen probleem.” (R5, par. 123)
65
Taalbarrières. Ten slotte is er aan de vijftien vrouwen gevraagd of zij enige taalproblemen hebben en of dit voor moeilijkheden heeft gezorgd wanneer ze anticonceptie wilden kopen of wanneer ze de dokter om uitleg vroegen. Dertien van de vijftien vrouwen zeggen dat ze geen enkele moeilijkheden ondervonden hebben op vlak van de taal. Elf van deze dertien vrouwen zijn dan ook in België geboren en opgegroeid. Alle dertien vrouwen geven aan dat ze zich altijd perfect hebben kunnen uitdrukken en dat ze telkens alles hebben begrepen. Ten slotte zeggen twee vrouwen dat ze wel moeilijkheden hadden op vlak van taal. Ze zijn in Marokko of Turkije geboren en in het begin konden ze zich niet in het Nederlands uitdrukken. Hun man of iemand anders ging dan mee naar de gynaecoloog of de huisarts om te tolken.
“Ja, dat wel. Maar ja ik wil nog verder Nederlands studeren, maar het kost allemaal veel. Dus ik ben gestopt. Er zijn woorden die ik niet allemaal versta. Maar de belangrijke woorden versta ik. Als ik iets niet begrijp, dan vraag ik het of dan speelt mijn man tolk.” (R15, par. 137) “Nee, ik ben hier opgevoed, hier geboren, ik ben hier naar school geweest ja, tzou maar raar zijn moest ik daar problemen mee hebben.” (R4, par. 124) Besluit resultaten Uit het onderzoek blijkt dat er bij vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst een goede ingang is van anticonceptie. Ongeacht de leeftijd of de afkomst, iedereen gebruikt het of heeft het gebruikt. Redenen om het niet te gebruiken zijn voornamelijk het hebben van een kinderwens of een kleine of geen kans op een zwangerschap. Alle vrouwen staan zeer positief ten opzichte van anticonceptie. Iedereen erkent dat het gebruik ervan nodig is, zeker in tijden waarin het hebben van een groot gezin niet altijd haalbaar is. De echtgenoot, mensen uit de nabije omgeving en ouders delen vaak deze mening. Het meest gebruikte anticonceptiemiddel is de pil. Volgens de vijftien vrouwen nemen de meeste vrouwen in hun omgeving ook de pil. Daarom leek het voor bijna alle 66
geïnterviewde vrouwen vanzelfsprekend dat zij in het begin van hun huwelijk ook met de pil begonnen. Toch is niet iedereen er even tevreden mee. Zo veroorzaakt de pil bij sommige vrouwen vervelende bijwerkingen en hebben enkele vrouwen schrik dat de pil een verminderde vruchtbaarheid teweegbrengt. Andere gekende middelen zijn het condoom en het spiraal. Het spiraal wordt vooral door iets oudere vrouwen gebruikt die geen kinderen meer willen. Er bestaan ook veel angsten omtrent het spiraal en dit weerhoudt vele vrouwen ervan om er één te laten plaatsen. Bij de pil waren er ook verschillende angsten. Toch hebben deze angsten de respondenten er niet van weerhouden om de pil te gebruiken. Het condoom lijkt ook niet populair. Verschillende vrouwen zeggen dat de mannen het gebruik ervan niet prettig vinden of dat er gewoon niet snel over wordt gepraat. Verder zegt men niet veel kennis te hebben over anticonceptie, maar als men echt iets wil weten of wanneer men wil veranderen, zoekt men de gewenste informatie op het internet of doet men navraag bij vrienden, familie of bij de arts. De meeste vrouwen ervaren geen grote drempels bij de gynaecoloog of de huisarts. Men vindt het niet moeilijk om met een dokter over anticonceptie te praten. Het maagdelijkheidsideaal is de grootste reden waarom de vrouwen voor hun huwelijk geen
anticonceptie
hebben
gebruikt.
Voor
gehuwde
vrouwen
is
het
vruchtbaarheidsideaal dan weer geen reden om geen anticonceptie te gebruiken. Iedereen vindt het krijgen en opvoeden van kinderen belangrijk, maar vooral omwille van de gezelligheid en het sociaal gebeuren dat kinderen met zich meebrengen en niet omdat ze een teken zijn van vruchtbaarheid. Het gebruik van anticonceptie is heel belangrijk voor de gezinsplanning. Dankzij anticonceptie kunnen de vrouwen zelf bepalen hoeveel kinderen ze willen en hoeveel tijd ze tussen elk kind willen laten. De meeste vrouwen droomden als tiener van een groot gezin, maar veel vrouwen hebben deze droom een beetje bijgesteld. Het is in deze tijd niet altijd mogelijk om veel kinderen te krijgen, zeker niet als een ouder in elk kind evenveel aandacht, liefde en geld wil investeren. Anticonceptie brengt dan een oplossing.
67
Bespreking en conclusie Door middel van half- of gedeeltelijk gestructureerde interviews is bij vijftien getrouwde MTEM-vrouwen nagegaan in welke mate zij anticonceptie (correct) gebruiken en welke determinanten van het ASE-model dit gedrag beïnvloeden. In dit onderdeel van de masterproef worden de gevonden onderzoeksresultaten bekeken en wordt er een terugkoppeling gemaakt naar de literatuur. Vervolgens komen de sterktes en de beperkingen van dit onderzoek aan bod en worden er enkele suggesties gedaan voor verder onderzoek. Ten slotte wordt de masterproef afgesloten met een algemene conclusie. Bespreking resultaten Het gebruik van anticonceptie. Uit de interviews blijkt dat er bij de vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst in België een goede ingang is van de moderne anticonceptiemiddelen en -methoden. Dit komt overeen met wat Lodewijckx (1996) in haar onderzoek heeft gevonden. Volgens haar zijn Marokkaanse en Turkse vrouwen net als Belgische vrouwen goed op de hoogte van het bestaan van moderne anticonceptiva. In tegenstelling tot wat er uit de resultaten van de gezondheidsenquêtes (1997, 2001 en 2004) kan worden verwacht, zeggen alle geïnterviewde Marokkaanse en Turkse vrouwen dat zij anticonceptie gebruiken of dat ze het hebben gebruikt. Wanneer men het niet (meer) gebruikt, dan komt dit omdat men een kinderwens heeft of omdat er weinig of geen kans is op een zwangerschap (bijvoorbeeld omdat de baarmoeder is verwijderd). De redenen die de MTEM-vrouwen geven voor het gebruik van anticonceptie, stroken met de bevindingen van Lodewijckx (1996). Zo maakt men gebruik van anticonceptie, omdat men een eerste zwangerschap vlak na het huwelijk nog even wilt uitstellen en omdat men aan de hand van anticonceptie de verschillende zwangerschappen kan plannen en spreiden. Daarnaast dient het ook als middel of methode om het gezinsvormingsproces af te sluiten.
68
Volgens Belgisch en Nederlands onderzoek kiezen Marokkaanse en Turkse vrouwen net als autochtone vrouwen voornamelijk voor hormonale anticonceptie. Vooral de pil is populair (Lodewijckx, 1996; Mouthaan & De Neef, 1992). De resultaten van dit onderzoek bevestigen dit. De pil is onder de geïnterviewde vrouwen het meest gebruikte anticonceptiemiddel. Volgens de respondenten is de pil de meest voor de hand liggende keuze. Hormonale anticonceptie zoals de pil wordt ook heel handig, bevonden, omdat hierdoor de menstruatiecyclus kan worden geregeld. Toch blijft niet elke vrouw tevreden met de pil. Zo wordt de dagelijkse inname als lastig ervaren en heeft de pil bij sommige vrouwen vervelende bijwerkingen zoals hevige hoofdpijn en gewichtstoename.
Deze
vrouwen
schakelen
dan
over
naar
een
ander
anticonceptiemiddel zoals het condoom of het spiraal. Het spiraal wordt vooral gekozen door oudere vrouwen die geen kinderen meer willen en het condoom is voornamelijk voor jongere vrouwen een alternatief voor de pil. De meerderheid van de vrouwen maakt de keuze voor een anticonceptiemiddel in samenspraak met hun arts en hun partner.
Naast het anticonceptiegebruik binnen het huwelijk is er ook gepeild naar het gebruik voor het huwelijk. Uit de interviews blijkt dat de meeste MTEM-vrouwen voor hun huwelijk geen anticonceptie hebben gebruikt. Zoals eerder onderzoek al heeft aangegeven, wordt er binnen de Marokkaanse en Turkse cultuur veel belang gehecht aan de maagdelijkheidnorm (Hendrickx et al., 2002; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Omdat men geen seksuele betrekkingen mag hebben voor het huwelijk, is anticonceptie dan ook niet van toepassing. Hoewel de meeste vrouwen geen anticonceptie hebben gebruikt voor het huwelijk, geven zij aan dat ze wel de intentie hadden om tijdens hun huwelijk anticonceptie te gebruiken. Verscheidene vrouwen vertellen dat ze enkele maanden voor hun trouw aan anticonceptie zijn begonnen om beschermd te zijn op de huwelijksnacht. Ten slotte geeft in dit onderzoek een kleine minderheid aan de pil gebruikt te hebben voor het huwelijk, maar dan vooral omwille van medische redenen zoals pijnlijke en onregelmatige maandstonden. 69
Determinanten van anticonceptiegebruik. Attitude. Uit dit onderzoek blijkt dat alle respondenten zeer positief staan ten opzichte van anticonceptie. Volgens Brückner et al. (2004) is een positieve attitude een belangrijke voorwaarde voor het correct gebruik van anticonceptie. Alle geïnterviewde vrouwen vinden anticonceptie zeer goed en handig. Ze kunnen door anticonceptie aan gezinsplanning doen en men kan geslachtsgemeenschap hebben zonder angst voor een zwangerschap. Toch uiten verschillende vrouwen hun wantrouwen ten opzichte van bepaalde anticonceptiemiddelen. Overeenstemmend met de bevindingen van Mouthaan & De Neef (1992), Levecque et al. (2006) en Van de Muijsenbergh (2007) geeft een aantal vrouwen aan bang te zijn dat de pil lastige bijwerkingen, zoals gewichtstoename, acne, hoofdpijn en misselijkheid veroorzaakt of dat de pil kankers of onvruchtbaarheid teweegbrengt. Hoewel uit de literatuur blijkt dat er bij MTEMvrouwen veel misverstanden bestaan over de pil, bijvoorbeeld de pil enkel innemen wanneer men geslachtsgemeenschap heeft, komt dit niet naar voor in deze studie (Mouthaan & De Neef, 1992; Van den Muijsenbergh, 2007). Vervolgens blijkt dat men bij het spiraal onder andere bang is dat het onbetrouwbaar is (i.e. grote kans op een ongeplande zwangerschap) en dat de plaatsing ervan pijnlijk is. Hoewel men angsten heeft bij bepaalde anticonceptiemiddelen, weerhoudt dit de vrouwen er niet van om anticonceptie te gebruiken.
Tijdens de interviews is er ook gepeild naar de kennis die vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst hebben over anticonceptie. Kennis is een belangrijke factor die de attitude over anticonceptie beïnvloedt (Rademakers et al., 2005; Van Lunsen & Wijsen, 2009). Daarnaast benadrukt Lodewijckx (1994) in haar studie dat een goede kennis over anticonceptie één van de voorwaarden is van het daadwerkelijk gebruik van een middel of een methode. Uit dit onderzoek komt echter naar voor dat de meerderheid van de vrouwen weinig kennis heeft over anticonceptie. Iedereen kan verschillende middelen en methoden opnoemen, maar slechts een minderheid weet ook wat de 70
toepassingswijze er van is. Men heeft de meeste kennis over het anticonceptiemiddel dat men zelf gebruikt of heeft gebruikt. De pil, het condoom en het spiraal zijn de meest en best gekende anticonceptiemiddelen. Alle vrouwen hebben van thuis uit geen seksuele voorlichting gehad. Onderwerpen zoals seksualiteit en anticonceptie zijn voor ongehuwde vrouwen taboe en worden beschouwd als onbespreekbaar met de ouders. Volgens Van Lee & Mouthaan (2007) en Van Lunsen & Wijsen (2009) ligt dit aan de basis van de beperkte kennis die men heeft over anticonceptie. De meerderheid van de respondenten in dit onderzoek heeft op school seksuele voorlichting gekregen, maar daar is volgens de meeste vrouwen niet veel van bijgebleven. Informatie wordt voornamelijk gezocht op het internet, in de bijsluiter, bij de arts of bij andere getrouwde vrouwen. Sociale invloed. Tijdens de interviews zijn enkele culturele en religieuze normen en waarden bevraagd die mogelijk van belang kunnen zijn bij het al dan niet gebruiken van anticonceptie. Waargenomen normen en waarden zoals het maagdelijkheidsideaal en het vruchtbaarheidsideaal, kunnen een invloed hebben op het anticonceptiegebruik (Rademakers et al., 2005; Van den Muijsenbergh, 2007; Van Lunsen & Wijsen, 2009). De maagdelijkheidnorm wordt binnen de Islam en binnen de Marokkaanse en Turkse gemeenschap zeer belangrijk geacht (Hendrickx et al., 2002; Lodewijckx, 1996; Rademakers et al., 2005; Shadid & Van Koningsveld, 1983; Van Lee & Mouthaan, 2007; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). In deze studie wordt dit door alle respondenten bevestigd. Iedereen is met deze norm opgegroeid. Zoals eerder beschreven geeft de meerderheid van de respondenten aan dat het maagdelijkheidsideaal de reden is waarom men geen anticonceptie voor het huwelijk heeft gebruikt. Door het maagdelijkheidsideaal is het voor ongehuwde vrouwen ook moeilijk om met hun ouders over anticonceptie te praten. Dit alles stemt overeen met de bevindingen van Rademakers et al. (2005) en Van Lunsen & Wijsen (2009). Bij het belang dat aan het maagdelijkheidsideaal wordt gehecht, wordt er in deze studie geen verschil in leeftijd of in afkomst gevonden. Alle respondenten vinden het belangrijk. Het vermijden van 71
voorhuwelijkse geslachtsgemeenschap doet men niet enkel uit respect voor het geloof of voor de ouders, maar ook uit zelfrespect, uit respect voor het eigen lichaam. Vervolgens is in deze studie het belang van het vruchtbaarheidsideaal onderzocht. Verschillende onderzoekers geven aan dat er binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap een grote waarde wordt gehecht aan het krijgen en opvoeden van kinderen, omdat zij een teken van vruchtbaarheid zijn (Lodewijckx, 1996; Lodewijckx & Hendrickx, 2001; Schoenmaeckers et al., 1999; Van Lunsen & Wijsen, 2009). Volgens Lodewijckx (1996) en Van Lunsen & Wijsen (2009) bepaalt de vruchtbaarheid zowel de positie van de vrouw in het huwelijk als haar status en aanzien in de gemeenschap. Gehuwde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst zouden daarom volgens Van den Muijsenbergh (2007) minder snel anticonceptie gebruiken. Dit stemt niet helemaal overeen met de resultaten van dit onderzoek. Uit de data blijkt dat alle vrouwen veel belang hechten aan het krijgen en opvoeden van kinderen, maar het weerhoudt hen er niet van om anticonceptie te gebruiken. Vele vrouwen staan positief ten opzichte van een groot gezin. Toch zegt een groot deel van de vrouwen dat het krijgen van veel kinderen in deze tijd niet meer haalbaar is. Aan de hand van anticonceptie kan men de grootte van het gezin inperken. Overeenstemmend met eerder onderzoekt, blijkt dat alle respondenten het belangrijk vinden om vruchtbaar te zijn (Lodewijckx, 1996). De helft van de vrouwen geeft ook aan dat er binnen de Marokkaanse en Turkse cultuur en binnen het geloof veel waarde aan vruchtbaarheid wordt gehecht. Hoewel er soms vanuit de omgeving de druk wordt uigeoefend om snel na het huwelijk aan kinderen te beginnen, beslissen veel koppels om de eerste zwangerschap nog even uit te stellen door middel van anticonceptie.
Verder is er bij de determinant ‘sociale invloed’ gekeken naar de invloed die de ouders kunnen hebben op het anticonceptiegebruik van de respondenten. Openheid ten aanzien van seksualiteit is één van de belangrijkste determinanten voor het gebruik van anticonceptie (Visser et al., 1991). Overeenstemmend met Gettemans (2007) en Vennix & Vanwesenbeeck (2005), blijkt in deze studie dat de meeste vrouwen niet open met 72
hun ouders over thema’s zoals seksualiteit en anticonceptie kunnen spreken. Als ongehuwde vrouw is het omwille van de schaamte en het taboe helemaal niet gemakkelijk om die onderwerpen bij ouders aan te kaarten. Dit stemt overeen met de bevindingen van verschillende onderzoeken (Gettemans, 2007; Hendrickx, et al., 2002; Van Lee & Mouthaan, 2007; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Volgens de meeste respondenten is het ook als gehuwde vrouw niet evident om met ouders over anticonceptie te praten. Enkel met de moeder communiceert men er soms oppervlakkig over. Hoewel er niet open over wordt gesproken, geven de meeste vrouwen aan dat ze het idee hebben dat hun ouders positief staan ten opzichte van anticonceptie. Enkel een kleine minderheid van de respondenten zegt dat de ouders er volledig tegen zijn. Ten slotte weet de helft van de respondenten dat hun moeder ook een vorm van anticonceptie heeft gebruikt. Dit kan een positieve invloed hebben op het daadwerkelijk gebruik van anticonceptie door de MTEM-vrouwen.
Naast de invloed van de ouders is in deze studie ook de invloed van peers zoals vrienden en familieleden nagegaan. Overeenstemmend met eerder onderzoek (Commendador, 2003; Rademakers, 1992) blijkt dat peers een belangrijke rol kunnen spelen bij de keuze voor een bepaald anticonceptiemiddel. Zo zeggen bijna alle vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst dat ze in de aanloop van of in het begin van hun huwelijk voor de pil hebben gekozen, omdat de meeste vrouwen in hun omgeving de pil gebruiken. Daarnaast geeft de meerderheid van de respondenten aan dat ze met (schoon)zussen, nichten en vriendinnen gemakkelijker over anticonceptie kunnen praten dan met ouders. Over dat onderwerp communiceert men het liefst met vrouwen. Tijdens dergelijke gesprekken met (schoon)zussen, vriendinnen of nichten wordt er informatie uitgewisseld en worden er ervaringen gedeeld. Verhalen over slechte ervaringen met een bepaald anticonceptiemiddel of -methode kunnen vrouwen ertoe aanzetten om toch niet voor dat middel of die methode te kiezen. Verder geven de respondenten aan dat de meeste vrouwen uit hun directe omgeving zeer positief staan ten opzichte van anticonceptie en dat de meerderheid van de getrouwde vrouwen ook gebruik maakt 73
van anticonceptie. De Graaf et al. (2005) vinden echter geen sterk verband tussen de perceptie dat vrienden anticonceptie gebruiken en consequent anticonceptiegebruik. Toch lijkt de positieve attitude van peers en het gebruik van anticonceptie door vrouwen uit de nabije omgeving een extra aanmoediging te zijn voor het anticonceptiegebruik van de respondenten.
Ten slotte zou het hebben van een partner die positief staat ten opzichte van anticonceptie, die zijn vrouw steunt in het gebruik van anticonceptie en die moderne rolopvattingen heeft, het gebruik van anticonceptie positief beïnvloeden (Rademakers, 1992; Rademakers et al., 2005). Volgens de meeste respondenten in dit onderzoek staat hun echtgenoot zeer positief ten opzichte van anticonceptie. Al geven enkele vrouwen aan dat hun echtgenoot wantrouwig staat ten aanzien van bepaalde middelen en methoden. Zo is men bezorgd dat bijvoorbeeld de pil de gezondheid van de vrouw zou schaden. Volgens de meeste vrouwen zijn veel mannen geen voorstander van het condoom. Ze zouden het niet aangenaam vinden en het zou het moment kunnen verpesten. De meerderheid van de respondenten voelt zich door hun partner gesteund in het gebruik van anticonceptie. Zo weet men dat de man achter hun besluit staat om anticonceptie te gebruiken. Volgens de respondenten biedt de man ook steun door bijvoorbeeld mee te gaan naar de dokter of door bijvoorbeeld de vrouw er mee aan te helpen herinneren om de pil op tijd in te nemen of om tijdig een nieuw doosje condooms of pillen te halen. Zoals Rademakers (1992) aangeeft, kan een positieve attitude en de steun van de partner een positieve invloed hebben op het anticonceptiegebruik. Daarnaast is er ook aan de MTEM-vrouwen gevraagd hoe zij en hun partner denken over de taakverdeling binnen een relatie. Egalitaire rolopvattingen of een eerlijke taakverdeling zouden een positieve invloed hebben op het anticonceptiegebruik (Rademakers, 1992). Volgens verschillende onderzoekers vertoont het rollenpatroon binnen de Turkse en Marokkaanse cultuur echter vooral traditionele kenmerken (Nijsten, 1998; Shadid & Van Koningsveld, 1983; Van der Heyden, 2006). Bij een traditioneel rollenpatroon is de man op de eerste plaats verantwoordelijk voor het 74
gezinsinkomen, terwijl de primaire taak van de vrouw de zorg voor de man, het huishouden en de kinderen inhoudt (Nijsten, 1998; Shadid & Van Koningsveld, 1983; Van der Heyden, 2006). Alle respondenten in dit onderzoek vertellen dat de rolopvattingen binnen de Marokkaanse en Turkse gemeenschap in België vroeger veel traditioneler waren dan nu. De meerderheid van de MTEM-vrouwen zegt dat tegenwoordig zowel de man als de vrouw uit werken gaat. Het huishouden en de zorg voor de kinderen wordt dan eerlijk verdeeld. Iedereen is het er echter over eens dat wanneer de vrouw thuis is (bijvoorbeeld omwille van een loopbaanonderbreking) en de man werkt, de vrouw dan de meeste taken op zich neemt. Toch kunnen we uit dit onderzoek besluiten dat de meeste koppels er eerder moderne rolopvattingen op nahouden. Dit kan een positieve invloed hebben op het anticonceptiegebruik. Wanneer beide ouders werken, wordt er sneller gekozen voor het gebruik van anticonceptie. Wanneer een ouder in elk kind evenveel tijd, aandacht en geld wil investeren, dan is een groot gezin niet haalbaar. Aan de hand van anticonceptie kan de gewenste grootte van het gezin worden bepaald. De vrouwen die er bewust voor kiezen om huisvrouw te zijn, gaan minder snel anticonceptie gebruiken, omdat zij meer tijd hebben voor een groot gezin. Al blijft anticonceptie natuurlijk handig bij het spreiden van de zwangerschappen en is ook bij deze vrouwen de gewenste gezinsgrootte gedaald. Eigeneffectiviteit. Naast ‘attitude’ en ‘sociale invloed’, is ook de derde belangrijke determinant van het ASE-model bevraagd, namelijk eigeneffectiviteit. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat wanneer men zichzelf erop vertrouwt dat men een anticonceptiemiddel correct gebruikt, dit een positieve invloed heeft op het correcte gebruik van anticonceptie (De Graaf et al., 2005; Levinson, Wan & Beamer, 1998; Wan-Yim, Sin & Chan, 2009). De resultaten van het huidige onderzoek tonen dat de meerderheid van de respondenten zichzelf erop vertrouwt dat ze anticonceptie op een correcte manier gebruiken. Er is een hoge eigeneffectiviteit omtrent het gebruik van de pil. Toch zijn er ook Marokkaanse en Turkse vrouwen die zichzelf minder vertrouwen dat ze de pil correct gebruiken. Zo zijn ze de pil een paar keer vergeten in te nemen. Er lijkt hier een verband te bestaan tussen 75
eigeneffectiviteit en het correcte gebruik van de pil, maar het is niet duidelijk wat de richting is van de relatie. Het kan zijn dat wanneer vrouwen hun pil een aantal keer vergeten in te nemen, dit ervoor zorgt dat zij minder vertrouwen krijgen in zichzelf dat zij het middel correct gebruiken. Daarnaast kan een lage eigeneffectiviteit van het correct gebruik ervoor zorgen dat ze de pil af en toe vergeten in te nemen. Omwille van de kleine steekproef en de aard van het onderzoek kunnen er geen sluitende uitspraken worden gedaan over dit verband. Vervolgens is er aan de respondenten gevraagd in hoeverre zij zichzelf in staat achten om over anticonceptie te praten met iemand. Volgens Hendrickx et al. (2008) gebruikt iemand sneller anticonceptie, wanneer men zichzelf in staat acht om er over te communiceren. In deze studie geeft de meerderheid van de vrouwen aan dat ze het gemakkelijk vinden om over anticonceptie te praten, al hangt het er vanaf met wie. De vrouwen die zichzelf in staat achten om er over te communiceren, gebruiken anticonceptie, maar de vrouwen die het niet zo gemakkelijk vinden om er over te praten, stellen ook anticonceptiegedrag. Het is dus niet duidelijk of er een verband is. Vaardigheden. Volgens het ASE-model kunnen de vaardigheden die een persoon bezit een invloed uitoefenen op het gezondheidsgedrag, hier gedefinieerd als het (correct) gebruik van anticonceptie (De Vries et al., 1988; De Vries, 1993). Volgens Wijsen & Zaagsma (2006) zijn er een aantal vaardigheden nodig om anticonceptie correct toe te passen en zo een zwangerschap te voorkomen. Zo zijn de communicatieve vaardigheden van belang. Verschillende studies tonen aan dat er een positief verband is tussen communiceren met de partner over bescherming voorafgaand aan de geslachtsgemeenschap en het beschermingsgedrag (Manlove et al., 2004; Von Bergh & Sandfort, 2000; Zimmerman et al., 2007). Uit het huidige onderzoek blijkt dat bijna alle Marokkaans en Turkse vrouwen open met hun man over onderwerpen zoals seksualiteit en anticonceptie kunnen praten. Volgens de meeste geïnterviewde vrouwen hebben zij hun beslissing om een anticonceptiemiddel te gebruiken besproken met hun echtgenoot. Overeenstemmend met de bevindingen van De Neef & Van Dijk (2010) kan hier voorzichtig worden 76
geconcludeerd dat anticonceptie vaker en adequater wordt gebruikt wanneer er met de partner over wordt gesproken.
Het is eveneens belangrijk dat men enerzijds weet hoe men anticonceptie correct moet toepassen en dat men dat anderzijds ook effectief doet (De Neef & Van Dijk, 2010). Uit dit onderzoek blijkt dat de helft van de pilgebruiksters één of meerdere keren vergeten is om de pil op tijd in te nemen. Bij een kleine minderheid resulteert dit in een ongeplande zwangerschap. Hoewel de meeste vrouwen weten hoe de pil correct moet worden gebruikt, gebeurt het toch dat men de pil vergeet in te nemen. Dat het bij sommigen resulteert in een ongeplande zwangerschap, kan worden verklaard door de gebrekkige kennis die men heeft over wat men moet doen wanneer men een pil is vergeten in te nemen. De vrouwen die als anticonceptie gebruik maken van het condoom, zeggen dat het correct aanbrengen van het condoom de taak is van de man. Dit stemt overeen met wat De Neef & Van Dijk (2010) aangeven.
Naast het correct kunnen toepassen van anticonceptie, is het ook van belang dat het gebruik van anticonceptiva zoals de pil, de minipil en het condoom goed wordt gepland. Bij het slikken van de pil is het bijvoorbeeld noodzakelijk om een zekere regelmaat te hebben in het dagelijks ritme (Wijsen & Zaagsma, 2006). In dit onderzoek geeft de meerderheid van de respondenten die de pil hebben gebruikt of nog steeds gebruiken, aan dat ze de pil hebben ingepland in hun dagelijkse routine. De pil koppelen aan een dagelijkse gewoonte, zoals tandenpoetsen, zorgt ervoor dat de inname van de pil niet wordt vergeten. De meeste vrouwen hebben ook geen moeilijkheden met het tijdig aanschaffen van anticonceptie zoals de (mini)pil of het condoom. Bij de pil moet er niet enkel worden gekeken of er nog genoeg pillen zijn, ook moeten de vrouwen op tijd nagaan of ze nog genoeg voorschriften hebben.
Ten slotte is er in dit onderzoek gepeild naar de assertiviteit van de MTEM-vrouwen. Aan de respondenten werd gevraagd of ze seks zonder anticonceptie zouden weigeren. 77
Het kunnen weigeren van seks zonder anticonceptie is belangrijk bij het voorkomen van een ongeplande zwangerschap (De Neef & Van Dijk, 2010). De meerderheid van de vrouwen zegt dat ze niet zouden weigeren. Dit stemt grotendeels overeen met de bevindingen van Vanwesenbeeck et al. (2003). Volgens deze onderzoekers zijn islamitische meisjes in vergelijking met andere jongeren het minst assertief. Dit zou dus ook kunnen gelden voor islamitische vrouwen. Toch zegt een minderheid van de geïnterviewde vrouwen dat ze wel zouden weigeren. Wanneer noch de man en noch de vrouw een anticonceptiemiddel gebruiken en ze willen beiden geen kindje, dan moet er geen risico worden genomen. Barrières. Het gebruik van anticonceptie kan worden belemmerd door enkele barrières of drempels. Zo zouden allochtone vrouwen vaker hoge drempels ervaren in verband met de toegankelijkheid van de hulpverlening en dus ook van anticonceptie. (Lodewijckx, 1996; Van den Muijsenbergh, 2007). Aan de MTEM-vrouwen is gevraagd of ze al dan niet bepaalde drempels hebben ondervonden bij het aanschaffen van anticonceptie. De meeste vrouwen hebben weinig moeilijkheden ondervonden bij het kopen van de pil of het condoom. Er treedt soms wel schaamte op, maar dit weerhoudt de vrouwen er niet van om anticonceptie aan te schaffen. Vervolgens is er bij de respondenten in dit onderzoek gepeild naar hoe toegankelijk ze de hulpverlening zoals de huisarts en de gynaecoloog vinden. Volgens Lodewijckx (1996) en Van den Muijsenbergh (2007) ervaren allochtone vrouwen hoge drempels wanneer ze naar een arts gaan. Uit dit onderzoek blijkt dat de meerderheid van de participanten het niet moeilijk vindt om met de gynaecoloog over anticonceptie te praten of deze persoon om advies te vragen. De enige drempel die de meeste vrouwen ervaren bij de gynaecoloog, is de schaamte en de angst voor het vaginaal gynaecologisch onderzoek. De meerderheid van de respondenten hebben een voorkeur voor het geslacht van de gynaecoloog. Wanneer ze bij iemand gaan bij wie ze zich op hun gemak voelen, worden er minder drempels ervaren en wordt er sneller om uitleg gevraagd. De huisarts wordt ook toegankelijk bevonden. In het algemeen kan er worden geconcludeerd dat MTEM78
vrouwen geen al te grote drempels ervaren. Al moet er in de praktijk rekening worden gehouden met de schaamte die sommige vrouwen tijdens een consultatie hebben. Er moet worden geëxploreerd waarom iemand zich schaamt, zodat hier op kan worden ingespeeld.
Zoals eerder beschreven is het maagdelijkheidsideaal voor ongehuwde MTEM-vrouwen een mogelijke belemmering wanneer ze overwegen om anticonceptie te gebruiken (Rademakers et al., 2005; Van Lunsen & Wijsen, 2009). Wanneer ongehuwde Marokkaanse en Turkse vrouwen om welke reden dan ook anticonceptie halen of naar een gynaecoloog gaan, doen ze dit vaak stiekem. De sociale controle door andere personen uit hun gemeenschap kan de toegang tot anticonceptie voor ongehuwde vrouwen belemmeren (Hollander & Frouws, 2011). De resultaten van dit onderzoek stemmen hier voor een groot deel mee overeen. Volgens verscheidene respondenten bestaat de kans dat ongehuwde Marokkaanse en Turkse meisjes het moeilijker vinden om anticonceptie te kopen, omdat men schrik heeft dat er iemand over hen zou roddelen. Er wordt nog altijd sterk rekening gehouden met de maagdelijkheidnorm en met de consequenties, wanneer er twijfels zouden ontstaan over de maagdelijkheid van een meisje.
Ten slotte is er nagegaan of taalproblemen een negatieve invloed hebben op het gebruik van anticonceptie. Zo kan het gebeuren dat een anticonceptiemiddel foutief wordt gebruikt, wanneer iemand de uitleg erover niet heeft begrepen. Op die manier kan die persoon risico lopen op een onverwachte en/of ongewenste zwangerschap (Lodewijckx, 1996). De meerderheid van de respondenten in deze studie geven aan dat zij heel goed Nederlands praten en begrijpen. De respondenten die op latere leeftijd naar België zijn gekomen, konden zich in het begin niet in het Nederlands uitdrukken. Hun echtgenoot of iemand anders ging dan mee naar de gynaecoloog of de huisarts om te tolken. Voor de moeilijkheden op vlak van taal is telkens een oplossing gevonden zodat deze de toegang tot de hulpverlening en tot anticonceptie niet zou belemmeren. 79
Sterktes en beperkingen van het onderzoek Sterktes. In België bestaat er nog weinig onderzoek naar het anticonceptiegebruik van vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid en naar de verschillende determinanten die een invloed kunnen hebben op dit gedrag. De meeste onderzoeken rond dit thema en bij deze doelgroep hebben voornamelijk betrekking op veilig vrijgedrag en HIV/SOA preventie en richten zich vooral op jongeren (Hendrickx et al., 2002; Hendrickx et al., 2008; Lodewijckx & Hendrickx, 2001;). In dit onderzoek is er echter gefocust op getrouwde MTEM-vrouwen. Op die manier werd er niet alleen inzicht verkregen in de gedragsintentie, maar ook in het gedrag zelf, want de meerderheid van de Marokkaanse of Turkse vrouwen zijn pas seksueel actief wanneer ze getrouwd zijn en anticonceptie wordt in de eerste plaats gebruikt door seksueel actieve personen (Sensoa, 2010; Vennix & Vanwesenbeeck, 2005). Vervolgens is tijdens de rekrutering van participanten voor dit onderzoek rekening gehouden met een gelijke verdeling in afkomst. Zo hebben bijna evenveel Marokkaanse als Turkse vrouwen deelgenomen aan dit onderzoek. Tegelijkertijd is gestreefd naar een variatie in leeftijd (21 - 49 jaar). De respondenten zijn ook op verschillende manieren gerekruteerd. Zo werd vermeden dat alle deelnemers uit eenzelfde sociaal netwerk kwamen. De rekrutering gebeurde wel niet op een gestandaardiseerde wijze. Verder zijn er ook enkele voordelen verbonden aan de keuze voor kwalitatief onderzoek. Zoals eerder beschreven maken interviews het mogelijk om ervaringen of gedrag van individuen uit te diepen. Aan de hand van kwalitatief onderzoek kon er worden gepeild naar de kennis, gevoelens en gedachten die de respondenten hebben betreffende het onderwerp anticonceptie (Baarda et al., 2009). Omdat het onderwerp niet vaak ter sprake komt vanwege de gevoelens van schaamte en het taboe, was het voor sommige vrouwen een verademing dat zij eens open over anticonceptie konden spreken. Door voorafgaand aan de interviews sterk de nadruk te leggen op de vertrouwelijkheid van het onderzoek en op het feit dat er geen juist of foute antwoorden zijn, hebben de respondenten vrij hun mening kunnen uiten zonder angst voor veroordelingen. Het was ook positief dat 80
de onderzoeker van het vrouwelijke geslacht was en dat het interview plaatsvond in een één-op-één situatie. Al kan natuurlijk niet worden nagegaan in welke mate de antwoorden sociaal wenselijk waren of niet. Ten slotte is een sterkte van deze studie dat er is geprobeerd om op een betrouwbare manier tot de resultaten te komen. Zo heeft een collega-onderzoeker meer dan de helft van de interviews opnieuw gecodeerd. Op die manier was het mogelijk om de mate van overeenkomst tussen de uitkomsten van de twee onderzoekers te berekenen. De mate van overeenkomst varieert voor de verschillende thema’s tussen = 0,593 (middelmatig) en = 0,810 (bijna perfect). Beperkingen. Bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten moet er ook rekening worden gehouden met een aantal beperkingen. Een eerste beperking houdt in dat de bevindingen van dit onderzoek niet kunnen worden gegeneraliseerd naar de volledige populatie, met name alle getrouwde vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid in Vlaanderen. Het betreft hier namelijk een kwalitatief onderzoek met een kleine steekproef (n = 15) waarvan alle respondenten woonachtig zijn in OostVlaanderen. Daarnaast zijn ook variabelen zoals leeftijd en sociaaleconomische status tijdens de sampling niet gestandaardiseerd of gecontroleerd. Representativiteit is echter niet het doel van kwalitatief onderzoek, wel het verstrekken van inzicht in het onderwerp en het genereren van hypotheses (Hendrickx et al., 2002). Vervolgens moet er ook rekening worden gehouden met de respondentbias (Lesthaeghe, 1993). De vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst die hebben deelgenomen aan deze studie, waren allemaal bereid om open over anticonceptie te praten. Tijdens de rekrutering waren er echter ook vrouwen die de deelname aan het onderzoek weigerden omwille van het gevoelige thema en het taboe. Het is dus mogelijk dat het gebruik van anticonceptie en de beleving van dit onderwerp verschilt bij vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst die meer conservatief of meer gesloten zijn. Verder moet de mogelijkheid in acht worden genomen dat omwille van de niet-gestandaardiseerde vraagstelling de interviewer de respondenten kan hebben beïnvloed. Ten slotte kan binnen kwalitatief onderzoek geen sluitende uitspraken worden gedaan over de 81
richting, de sterkte en de significantie van de mogelijke verbanden die in deze studie naar voor zijn gekomen. Suggesties toekomstig onderzoek Op basis van deze studie kan kwantitatief onderzoek worden opgestart waarin de relaties worden onderzocht tussen de verschillende elementen van het ASE-model. Aan de hand van kwantitatief onderzoek en met een grotere steekproef kan worden bekeken of er significante verbanden bestaan tussen de determinanten onderling en tussen de determinanten en de intentie en het gedrag. Verder zou toekomstig kwantitatief onderzoek variabelen zoals leeftijd en sociaaleconomische status kunnen controleren en standaardiseren, zodat de steekproef representatief is voor de populatie. Vervolgens zijn volgens het ASE-model niet enkel de proximale, maar ook de distale determinanten van belang (De Vries, 1993). In dit onderzoek is er enkel rekening gehouden met biologische (leeftijd) en sociaal-culturele factoren (sociaaleconomische status, religie, etniciteit, …). Zo is er gelet op mogelijke verschillen tussen respondenten van verschillende leeftijden. Via kwantitatief onderzoek zou kunnen worden nagegaan in welke mate er een significant verschil is in leeftijd. De psychologische factoren zijn hier niet in acht genomen, maar het kan interessant zijn om in verder onderzoek wel rekening te houden met factoren zoals het zelfbeeld, de locus van controle, de cognitieve mogelijkheden en de coping stijl. Daarnaast blijkt uit het ASE-model dat de evaluatie van het gedrag een invloed kan hebben op de proximale en distale determinanten, die op hun beurt de intentie en het gedrag beïnvloeden (De Vries, 1993). Het zou dus interessant zijn, moest toekomstig onderzoek dit dynamische proces in rekening brengen. Conclusie Het doel van deze studie bestond erin om meer inzicht te verwerven in het anticonceptiegebruik van vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid en in de factoren die een mogelijke invloed hebben op dit gedrag. Aan de hand van half- of gedeeltelijk gestructureerde interviews zijn vijftien Marokkaanse en 82
Turkse vrouwen in de diepte bevraagd naar hun beleving met betrekking tot het onderwerp ‘anticonceptie’. Uit het onderzoek blijkt dat er bij de MTEM-vrouwen een goede ingang is van de moderne
anticonceptiemiddelen
en
-methoden.
Alle
respondenten
hebben
anticonceptie gebruikt of gebruiken het nog steeds. Het meest gebruikte anticonceptiemiddel is de pil. Wanneer anticonceptie niet (meer) wordt toegepast, dan komt dit voornamelijk omdat er een kinderwens is of omdat er weinig of geen kans (meer) is op een zwangerschap. Verschillende factoren lijken een positieve invloed uit te oefenen op het anticonceptiegedrag van de vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst. Zowel de positieve attitude van de persoon zelf ten aanzien van anticonceptie als die van de partner, de ouders en de peers, hebben een versterkende invloed op het anticonceptiegebruik. Verder kan de cognitie dat andere vrouwen, onder wie de moeder, anticonceptie gebruiken, een extra stimulans zijn om ook anticonceptie toe te passen. Vriendinnen en familieleden zoals (schoon)zussen en nichten spelen nog een belangrijke rol bij het anticonceptiegedrag van de Marokkaanse en Turkse vrouwen, zo kan men met de ouders niet of nauwelijks communiceren over seksualiteit en anticonceptie, maar met peers wel. Tijdens gesprekken met andere (getrouwde) vrouwen wordt er informatie uitgewisseld over anticonceptie en worden ervaringen gedeeld. Verhalen van andere vrouwen over ervaringen met bepaalde vormen van anticonceptie, kunnen een invloed hebben op de keuze voor een bepaald middel. Daarnaast wordt het anticonceptiegedrag ook positief beïnvloed door een open communicatie met de partner over anticonceptie en door het gevoel dat men in hun keuze voor anticonceptie door de partner wordt gesteund. Verder lijken moderne en egalitaire rolopvattingen een positief effect te hebben op het gebruik van anticonceptie. Al kan het ook zijn dat de tijdsgeest hier een rol in speelt. In de interviews komt naar voor dat in deze tijd één kostwinner niet meer haalbaar is en dat daarom zowel de man als de vrouw uit werken gaat. Daardoor heeft men geen tijd voor een groot gezin. Hoewel vruchtbaarheid en het krijgen van kinderen zeer belangrijk wordt geacht en 83
hoewel men positief staat ten opzichte van een groot gezin, wordt er toch voor gekozen om het aantal geboortes te beperken door middel van anticonceptie. De motivatie om een zwangerschap te voorkomen is groot en dat versterkt de mate waarin anticonceptie correct wordt gebruikt. Daarnaast lijkt een hoge eigeneffectiviteit van het correcte gebruik
van
anticonceptie,
ook
samen
te
hangen
met
effectief
correct
anticonceptiegebruik. Ten slotte worden anticonceptie en de hulpverlening door de meeste vrouwen als toegankelijk ervaren. Velen hebben geen moeilijkheden om met de gynaecoloog over anticonceptie te praten. Enkel de schaamte en de schrik voor een gynaecologisch onderzoek kan een mogelijke drempel zijn. Uit de interviews blijkt ook dat de vrouwen een voorkeur hebben voor het geslacht van de gynaecoloog. Wanneer ze bij iemand gaan bij wie ze zich op hun gemak voelen, worden er minder drempels ervaren en wordt er sneller om uitleg gevraagd. De resultaten van dit onderzoek lijken dus tegen te spreken dat vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid minder gebruik zouden maken van anticonceptie. Toch kan er aan de hand van de onderzoeksbevindingen worden verklaard waarom Marokkaanse en Turkse vrouwen nog vaak worden geconfronteerd met een ongeplande zwangerschap. Zo komt duidelijk uit de interviews naar voor dat de respondenten weinig kennis hebben over anticonceptie. Vaak weet men niet welke middelen er nog bestaan naast de pil, het spiraal en het condoom. Er wordt in de aanloop van of in het begin van het huwelijk vaak voor de pil gekozen, omdat men niet goed weet wat er anders is. De pil blijkt echter niet voor iedereen het beste anticonceptiemiddel. Zo hebben verschillende vrouwen het moeilijk om dit middel te plannen en gebeurt het wel eens dat de inname van de pil wordt vergeten. Deze vrouwen hebben ook weinig vertrouwen in zichzelf dat ze het anticonceptiemiddel correct gebruiken. Daarnaast blijkt dat de maagdelijkheidnorm zeer belangrijk is. Voor ongehuwde vrouwen is dit de reden om geen anticonceptie te gebruiken. Ten slotte geven veel vrouwen in dit onderzoek aan dat ze binnen het huwelijk seks zonder anticonceptiemiddel niet zouden weigeren.
84
Referenties Albarracin, D., Johnson, B.T. & Fishbein, M. (2000). Theories of reasoned action and planned behavior as models of condom use: a meta-analysis. Psychol Bulls, 127, 142-161. Amnesty International (2010). Reproductieve rechten. Geraadpleegd op 17 mei 2011, http://www.amnesty.nl/encyclopedie_lemma/1540 Armitage, C.J. & Conner, M. (2000). Social Cognition Models and health behavior: a structured review. Psychology and Health, 15, 173-189. Azjen, I. (1988). Attitudes, personality and behavior. Milton Keynes, UK: Open University Press. Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179-211. Ajzen, I. and Fishbein, M. (1980). Understanding attitudes and predicting social behavior. Englewood Cliffs: Prentice Hall. Baarda, D.B., De Goede, M.P.M. & Teunissen, J. (2009). Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Baarda, D.B., De Goede, M.P.M. & Van der Meer-Middelburg, A.G.E. (2007). Basisboek Interviewen. Handleiding voor het voorbereiden en afnemen van interviews. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Bandura, A. (1977). Social learning theory. Englewood Cliffs: Prentice-Hall. Bandura, A. (1986). Social Foundations of thought and action: a social cognitive theory. New York: Prentice Hall. Bergh, M. von & Sandfort, Th. (2000). Veilig vrijen en condoomgebruik bij Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse jongeren en jongvolwassenen: een vergelijking met autochtone Nederlanders. Utrecht: Rutgers Nisso Groep. Berry, J. W. (1994). Acculturation and psychological adaptation: an overview. In A. M. Bouvy, F. J. R. Vijver, P. Van de Boski & P. Schmidtz (Reds). Journeys into crosscultural psychology. 85
Billiet, J., & Waege, H. (2003). Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal wetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: De Boeck. Bosmans, M. (2010). Seksuele en reproductieve gezondheid in een multiculturele samenleving. In E. Leye & M. Temmerman (Red.). Vrouwen onder druk. Schendingen van de seksuele gezondheid bij kwetsbare vrouwen (pp. 15 - 35). Leuven: LannooCampus. Brückner, H., Martin, A., & Bearman, P. S. (2004). Ambivalence and pregnancy: adolescents’ attitudes, contraceptive use and pregnancy. Perspectives on sexual and reproductive health, 36(6), 248-257. Buitelaar, M. (2000). Het liefst gewoon een Marokkaan? Over de partnerkeuze van hoogopgeleide vrouwen van Marokkaanse afkomst in Nederland. In K. Luyckx (red.). Liefst een gewoon huwelijk? Creatie en conflict in levensverhalen van jonge migrantenvrouwen (pp. 139 – 180). Leuven: Acco. Carballo, M. (2007). The challenge of migration and health. World hospitals and health services, 42(4), 18-19. Commendador, K. A. (2003). Concept analysis of adolescent decision making and contraception. Nursing Forum, 38(4), 27-35. Commendador, K. A. (2007). The relationship between female adolescents self-esteem, decision making, and contraceptive behavior. Journal of the American academy of nurse practitioners, 19, 614-623. Cyr, L. & Francis, K. (1992). Measures of clinical agreement for nominal and categorical data: the kappa coefficient. Computers in Biology and Medicine, 22 (4), 239-246. De Craecker, K. (2006). Een voet in twee werelden. Een kwalitatief publieksonderzoek naar de plaats en betekenis van Vlaamse televisie in het dagelijkse, multiculturele leven bij Turkse en Marokkaanse jongeren van de tweede generatie. Brussel: Masterproef van Vrije Universiteit Brussel. De Graaf, H., Meijer, S., Poelman, J., & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Delft: Eburon.
86
De Neef, M. & Van Dijk, L. (2010). Achtergronden van inadequaat anticonceptiegebruik bij jongeren. Nederland: Rutgers Nisso Groep. Geraadpleegd op 16 april 2012, http://www.rutgerswpf.nl/sites/default/files/Rapport%20Anticonceptiefalen.pdf De Vries, H. (1993). Determinanten van gedrag. In V. Damoiseaux, H.T. van der Molen & G.J. Kok (Reds.). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering (pp.109-132). Assen: Van Gorcum. De Vries, H., Dijkstra, M. & Kuhlman, P. (1988). Self-efficacy: The third factor besides attitude and subjective norm as a predictor of behavioral intentions. Health Education Research, 3, 273-282. Derluyn, I., Lorant, V. Dauvrin, M., Coune, I. & Verrept, H. (2011). Naar een interculturele gezondheidszorg. Aanbevelingen van de ETHEALTH-groep voor een gelijkwaardige gezondheid en gezondheidszorg voor migranten en etnische minderheden. Geraadpleegd op 27 april 2012, www.diversiteit.be Detant, A. (1991). Een onderzoek naar de rol van de media bij de integratie van migranten.
Case-study:
De
Arabische
Frequentie
in
Brussel.
Licentitaatsverhandeling van de Vrije Universiteit Brussel. Fishbein, M. & Azjen, I. (1975). Belief, attitude, intention and behavior: An introduction to theory and research. Reading, MA: Addison – Wesley. Frans, E. (1999). Het concept goede minnaars: onderzoek naar de integratie van preventieboodschappen in de seksuele vorming van jongeren. Gent: Trefpunt CGSO. Gebhardt, W.A., Kuyper, L. & Greunsven, G. (2003). Need for intimacy in relationships and motives for sex as determinants of adolescent condom use. Journal of Adolescent Health, 33(3), 154 – 164. doi: 10.1016/S1054-139X(03)00137-X Gettemans, W. (2007). Kwalitatief onderzoek naar de informatiebehoeften omtrent relaties en seksualiteit bij islamitische jongeren. Masterproef van Vrije Universiteit Brussel. Georgiadis, K. (2008) Migration and reproductive health: a review of the literature. UCL Working Paper 2008/01 87
Groenez, S., Van den Brande, I., & Nicaise, I. (2003). Cijferboek ‘Sociale Ongelijkheid in het Vlaams onderwijs’. Perstekst 29 oktober 2003. Leuven: HIVA. Hendrickx, K., Lodewijckx, E., Van Royen, P. & Denekens, J. (2002). Sexual behavior of second generation Moroccan immigrants balancing between traditional attitudes and safe sex. Patiënt Education and Counseling, 47, 89-94. Hendrickx, K., Philips, H., & Avonts, D. (2008). Correlates of safe sex behavior among low-educated adolescents of different ethnic origin in Antwerp, Belgium. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 13 (2), 164172. Hollander, M. & Frouws, B. (2011). Doel(groep) bereikt: bevordering van de seksuele gezondheid
tegen
een
culturele
achtergrond.
Tijdschrift
voor
gezondheidswetenschappen (TSG), 89 (1), 51 – 57. Ingleby, D., Chimienti, M., Hatziprokopiou, P., Ormond, M., de Freitas, C. (2005). The role of health in integration. Lisabon: Centro de Estudos Geográficos. Klaï, T. (2005). Communicatie met ouders over relaties en seksualiteit. Islamitische jongeren aan het woord. Cultuur migratie gezondheid, 3 (2), 26 – 36. Koelet, S. (2009). De Turkse en Marokkaanse gemeenschap in België: in elkaar verstrengelde dominantiestructuren. In S. Koelet, P. Hermans, N. Torfs & K. Vanvoorden (Red.). Echtscheiding bij personen van Turkse en Marokkaanse herkomst.
Deel
1:
literatuurstudie.
Antwerpen/
Hasselt:
Steunpunt
Gelijkekansenbeleid. Kruispunt Migratie-Integratie (M-I) (2012). Etnisch-culturele minderheden: definties. Geraadpleegd op 20 april 2012, http://www.kruispuntmi.be/thema.aspx?id=936 Lamur, H. , Makhan, B. Morsink, M. & Reubsaet, H. (1991). Caraïbische vrouwen en anticonceptie. Delft: Eburon. Lechner, L., Kremers, S., Meertens, R. & De Vries, H. (2007). Determinanten van gedrag. In J. Brug, P. Van Assema & L. Lechner (Reds.) Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Een planmatige aanpak (pp. 75 – 105). Assen: Koninklijke Van Gorcum. 88
Lesthaeghe, R. (1993) Onderzoeksmethoden in mens- en maatschappijwetenschappen. Een inleiding. Brussel: Vrije Universiteit Brussel. Levecque, K., Lodewyckx, I., Vandeneede, S. & Timmerman, C. (2006). Gezondheid en gezondheidszorg bij allochtonen in Vlaanderen. Antwerpen: Steunpunt Gelijkekansenbeleid. Levinson, R. A. (1986). Contraceptive self-efficacy: A perspective on teenage girls’ contraceptive behavior. The Journal of Sex Research, 22 (3), 347 – 369. Levinson, R.A. & Jaccard, J. (1991). Contraceptive self-efficacy in two samples : Implications for interventions. In L. Fisher (Red.) Theories, issues and practice in adolescent health promotion. Symposium conducted at the 99th annual meeting of the American Psychological Association. San Francisco: CA. Levinson, R.A., Wan, C.K. & Beamer, L.J. (1998). The contraceptive self-efficacy scale. Analysis in four samples. Journal of Youth and Adolescence, 27(6), 773 – 793. Lievens, J. (1997). Kenmerken van gezinsvormende migratie. In R. Lesthaeghe (Red.). Diversiteit in sociale verandering. Turkse en Marokkaanse vrouwen in België (pp. 73 – 104). Brussel: VUBpress Lodewijckx, E. (1994). Turkse en Marokkaanse vrouwen: gezinsplanning in Vlaanderen en Brussel en in de herkomstlanden. Bevolking en Gezin, 1, 53 – 78. Lodewijckx, E. (1996). Anticonceptie en abortus bij Turkse en Marokkaanse vrouwen in België en in de herkomstlanden. In R. Lesthaeghe (Red.) Diversiteit in sociale verandering. Turkse en Marokkaanse vrouwen in België (pp. 139 – 161). Brussel: VUBpress Lodewijckx, E. (2010). Gezinsvorming bij tweede generatie Turken en Marokkanen. Een verschillende start naargelang ze huwen met een huwelijksmigrant of met iemand van de tweede generatie? SVR-rapport 2010/22. Lodewijckx, E. & Hendrickx, K. (2001) Marokkaanse jongeren over seksualiteit. Jaarboek 2001. Lodewyckx, I. & Marynissen, R. (2006). Marokkaanse huwelijksmigratie in cijfers. In I. Lodewyckx & J. Geets (Reds.). Aspecten van Marokkaanse huwelijksmigratie en 89
Marokkaans huwelijksrecht (pp. 19 - 38). Antwerpen/Hasselt: Steunpunt Gelijkekansenbeleid. Loeber, O. (2009). Macht, mythe en maagdelijkheid. In R. Bleys et al. (Reds.). Lief en Leed 5: Seks en relaties anders bekeken (pp. 71-77). Antwerpen: Garant - Sensoa Loobuyck, P. (2005). De sociale dynamiek van huwelijksmigratie bij etnische minderheden in West-Europa. In F. Caestecker (Red.) Huwelijksmigratie, een zaak van de overheid? (pp. 23 – 35). Leuven/Voorburg: Acco. Loobuyck, P. & Jacobs, D. (2009). Migration and Integration Policy in Belgium and Flanders. Belgian Society and Politics 2009 - The Diversity Challenge for the Left, 3, 19-27. Luyckx, K. (Red.) (2000). Liefst een gewoon huwelijk? Creatie en conflict in levensverhalen van jonge migrantenvrouwen. Leuven / Amersfoort: Acco. Manlove, J., Ryan, S., & Franzetta, K. (2004). Contraceptive use and consistency in US Teenagers’ Most recent Sexual Relationships. Perspectives on Sexual and Reproductive Health, 36(6), 265-275. Manlove, J., & Terry-Humen, E. (2007). Contraceptive use patterns within females’ first sexual relationships: the role of relationships, partners and methods. Journal of sex research, 44(1), 3-16. Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. Mertens, D. (2008). Kleur de werkvloer! Een kwalitatieve verkenning naar hoogopgeleide Marokkanen en Turken op de Vlaamse arbeidsmarkt. Masterproef van de universiteit Antwerpen. Mertens, K. (2002). De positie van migrantenmeisjes in Vlaanderen. In E. Willem & T. Vanwing (Reds.). Vizier op agogiek (pp. 59 - 64). Leuven: Garant. Mouthaan, I. & De Neef, M. (1992). Een Marokkaanse vrouw regelt dat zelf! Delft: Eburon, Rutger Nisso studies. Nijsten, C. (1998). Opvoeding in Turkse gezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum.
90
Oddens, B.J. (1997). Determinants of contraceptive use among women of reproductive age in Great Britain and Germany II: Psychological Factors. Journal of biosocial science, 29, 437 – 470. Oddens, B.J., Arnolds, H.T., Maris, M.G., Van Lunsen, H.W. (1994). The dynamics of oral contraceptive use in the Netherlands 1990 – 1993. Adw Contracept, 10, 167 – 174. Perrin, N., Dal, L. & Poulain, M. (2006). Appréhender statistiquement les populations d’origine étrangère en Belgique : les implications d’une typologie alternative qui dépasse la nationalité actuelle comme seule critère de définition de l’individu, note de travail. Het centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding: onderzoeksnota. Peyman, N. & Oakley, D. (2009). Effective contraceptive use: an exploration of theorybased influences. Health Education Research, 24 (4), 575 – 585. doi: 10.1093/her/cyn058 Pinto, D. (2004). Beeldvorming en integratie. Is integratie het antwoord? Beeldvorming van Turken, Marokkanen en Nederlanders over elkaar. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Rademakers, J. (1991). Anticonceptie en interactie: de preventie van ongewenste zwangerschap door jongeren in Nederland. Leiden: IDC BV Rademakers, J. (1992). Anticonceptie bij jongeren. Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, 136, 1006 – 1008. Rademakers, J., Mouthaan, I. & De Neef, M. (2005). Diversity in sexual health: Problems and dilemmas. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 10(4), 207–211. Riessman, C.K. (1993). Narrative analysis. Newbury Park, CA: Sage. Rosenstock, I.M. (1974). Historical origins of the health belief model. Health Education Monographs, 2, 1-8.
91
Schoenmaeckers, R. C., Lodewijckx, E. & Gadeyne, S. (1999). Marriages and Fertility among Turkish and Moroccan Women in Belgium: Results from Census Data. International Migration Review, 33 (4), 901 – 928. Schoonvaere, Q. & Perrin, N. (2011). Statistisch en demografisch verslag 2010. Migraties en
migrantenpopulaties
in
België.
Geraadpleegd
op
21
april
2012,
www.diversiteit.be Schutte, M. F., Van Lith, J. M. M. & Van Kesteren, P. J. M. (2008). Verloskunde en gynaecologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Sensoa (2010). Feiten en cijfers: anticonceptie. Geraadpleegd op 22 april 2012, www.sensoa.be Sensoa (2011). Feiten en cijfers: Abortus in België. Geraadpleegd op 22 april 2012, www.sensoa.be Shadid, W. A. H., & Van Koningsveld, P. S. (1983). Minderheden, hulpverlening en gezondheidszorg. Achtergrondinformatie ten behoeve van de zorg voor moslimse migranten. Assen: Van Gorcum. Sijses, B. (2003). Het importhuwelijk: Dilemma’s en oplossingen. Utrecht: FORUM. Sterckx, L., & Bouw, C. (2005). Liefde op maat. Partnerkeuze van Turkse en Marokkaanse jongeren. Amsterdam: Het Spinhuis. Timmerman, C. (2000). Creativiteit binnen conformisme: huwelijksregelingen van Turkse migrantenmeisjes. In K. Luyckx (Red.). Liefst een gewoon huwelijk? Creatie en conflict in levensverhalen van jonge migrantenvrouwen (pp. 117 – 138). Leuven: Acco. Timmerman, C. & Van der Heyden, K. (2005). Turkish and Moroccan newcomers in Flanders. In H. De Smedt, L. Goossens & C. Timmerman (Reds.). Unexpected Approaches to the Global Society (pp. 87 - 104). Leuven: Garant Timmerman, C., Lodewyckx, I. & Wets, J. (2009). Marriage at the intersection between tradition and globalization. Turkish marriage migration between Emirdag and Belgium from 1989 to present. The History of the Family, 14, 232 – 244. doi: 10.1016/j.hisfam.2009.04.002 92
United Nations Population and Information Network (1994). Report of the International Conference on Population and Development (Caïro, 5 – 13 September 1994), Programme of Action, Chapter VII.7.2. New York: Department of Economic and Social
Affairs.
Beschikbaar
via
http://www.un.org/popin/icpd/conference/offeng/poa.html. Van den Berg, D., Graaf, L. & Topal, T. (2009). De emancipatoire opvattingen van Turkse en Marokkaanse meisjes verklaard. Rotterdam: bachelor scriptie van Erasmus universiteit. Van der Heyden, K. (2006). Echtelijke problemen bij Marokkaanse vrouwen, een kwalitatief onderzoek. In I. Lodewyckx & J. Geets (Reds.). Aspecten van Marokkaanse huwelijksmigratie en Marokkaans familierecht (pp. 71-110). Antwerpen/ Hasselt: Steunpunt Gelijke Kansen Beleid. Van den Muijsenbergh, M. (2007). Geboorteregeling door allochtone vrouwen. Gender & Women’s health. Van Lee, L., & Mouthaan, I. (2007). Ouders en de seksuele opvoeding van kinderen: Marokkaanse en Turkse moeders aan het woord. Tijdschrift voor Seksuologie, 31, 3 – 10. Van Lunsen, R. & Wijsen, C. (2009). De preventie van ongewenste zwangerschap: randvoorwaarden voor effectief anticonceptiegebruik. In L. Gijs, W. Gianotten & I. Vanwesenbeeck (Reds.). Seksuologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Vanwesenbeeck, I., Bakker, F., Van Fulpen, M., Paulussen, T., Poelman, J. & Schaalma, H. (2003). Seks en seksuele risico’s bij VMBO-scholieren anno 2002. Tijdschrift voor Seksuologie, 27, 30 – 39. Vennix, P. (2007). Emancipatie gaat door het hart. In R. Bleys et al. (Reds.). Lief en Leed 2: seks en relaties anders bekeken (pp. 154 - 159). Antwerpen: Garant- Sensoa vzw Vennix, P., Curfs, P. & Ketting, E. (1993). Condoomschroom: jongens over seksualiteit, anticonceptie en soa-preventie. Delft: Eburon, Nisso Studies.
93
Vennix, P., & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seksualiteit en relaties van Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Delft: Eburon. Visser, A., Geeraert, A & Lehert, P. (1991). Seksualitiet en relatievorming: anticonceptie in België. Leuven: Uitgeverij Acco. Wan-Yim, I., Sin, L.L.Y., Chan, D.S.K. (2009). Contraceptive self-efficacy and contraceptive knowledge of Hong Kong Chinese women with unplanned pregnancy. Journal of Clinical Nursing, 18, 2416 – 2425. doi: 10.1111/j.1365 – 2702.2009.02829.x Whitaker, D. J., & Miller, K. S. (2000). Parent-Adolescent Discussions about Sex and Condoms: Impact on Peer Influences of Sexual Risk Behavior. Journal of Adolescent Research, 15, 251-273 Wijsen, C. & Van Lee, L. (2006). Kind van twee werelden: een kwalitatief onderzoek naar de achtergronden van zwangerschap bij allochtone tieners. Utrecht: Rutgers Nisso groep. Wijsen, C. & Zaagsma, M. (2006). Zwangerschap, anticonceptie en abortus. In F. Bakker & I. Vanwesenbeeck (Reds.). Seksuele gezondheid in Nederland 2006. Delft: Eburon. World Health Organisation (WHO) (2011a). Family planning. Geraadpleegd op 20 april 2011, http://www.who.int/topics/family_planning/en/ WHO
(2011b).
Reproductive
health.
Geraadpleegd
op
25
februari
2011,
augustus
2011,
http://www.who.int/topics/reproductive_health/en/ WHO
(2011c).
Sexual
health.
Geraadpleegd
op
20
http://www.who.int/topics/sexual_health/en/ Yalçin, H., Lodewyckx, I., Marynissen, R., & Van Caudenberg, R. (2006). Verliefd, verloofd … gemigreerd: een onderzoek naar Turkse huwelijksmigratie in Vlaanderen. Antwerpen: Steunpunt Gelijkekansenbeleid. Zimmerman, R. S., Noar, S. M., Feist-Price, S., Dekthar, O., Cupp, P. K., Anderman, E., & Lock, S. (2007). Longitudinal Test of a Multiple Domain Model of Adolescent Condom Use. Journal of sex research, 44(4), 380-394. 94
Bijlagen Bijlage 1. Figuur samenstelling van de ‘populatie van vreemde afkomst’ (als vreemdeling geboren) volgens de nationaliteit van geboorte, 1 januari 2010
Bronnen: RR – ADSEI/ Berekeningen DEMO-UCL, Schoonvaere Quentin (cfr. Perrin, Dal en Poulain, 2006)
95
Bijlage 2. Introductiebrief
Gent, 7 mei 2012 Beste Mevrouw,
Mijn naam is Sarah Braem en ik ben een studente Klinische Psychologie aan de Universiteit van Gent. Momenteel zit ik in mijn laatste jaar. In het kader van mijn thesis ‘De reproductieve gezondheid van vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid’ ben ik op zoek naar gehuwde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst die aan mijn onderzoek zouden willen meewerken. Concreet doe ik onderzoek naar de factoren die het gebruik van anticonceptie kunnen bepalen. Via interviews wil ik de mening van Turkse en Marokkaanse vrouwen over geboorteregeling bevragen.
Het interview zal maximaal 1 uur duren. Het gesprek tussen mij en de geïnterviewde is strikt vertrouwelijk en de persoonlijke gegevens (zoals de naam) zullen volledig anoniem worden gemaakt. De interviews zullen in mei en juni plaatsvinden. De plaats waar de interviews worden afgenomen, mag de persoon in kwestie zelf kiezen.
Voldoet u aan het profiel (gehuwd, vrouw en Turks of Marokkaans) of kent u mensen die mij kunnen helpen? Laat me gerust iets weten op onderstaand e-mailadres of telefoonnummer.
Wenst u meer info of heeft u nog vragen? Mail gerust naar
[email protected] of bel/sms naar 0479342888. Alvast enorm bedankt! Met vriendelijk groeten, Sarah Braem 96
Bijlage 3. Informed consent
INFORMED CONSENT Titel onderzoek: De reproductieve gezondheid van vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid. Naam onderzoeker: Sarah Braem (studente 2e master Klinische Psychologie aan de Universiteit van Gent.) Voordat u zich akkoord verklaart om deel te nemen aan dit onderzoek, is het belangrijk dat u eerst de volgende uitleg over dit onderzoek leest. Deze uitleg beschrijft de inhoud en de vertrouwelijkheid van het onderzoek. Daarnaast staat er ook dat u op eender welk tijdstip uw deelname kan stopzetten.
Procedure Concreet zal dit onderzoek zich focussen op het anticonceptiegebruik van getrouwde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst. Hiervoor wil ik graag een twintigtal getrouwde vrouwen van Marokkaanse of Turkse afkomst interviewen. Tijdens het interview zullen de verschillende factoren die het gebruik van anticonceptie kunnen beïnvloeden, worden bevraagd. Het interview zal door de onderzoeker worden opgenomen en zal later worden uitgeschreven zodat er data-analyse op kan worden toegepast. Het interview zal doorgaan op een plaats die de onderzoeker en de participant samen hebben gekozen.
Vertrouwelijkheid van het onderzoek De informatie die tijdens het onderzoek zal worden verzameld, zal confidentieel bewaard worden voor de duur van het onderzoek. Enkel de onderzoeker heeft toegang tot de informatie en de gegevens. De interviews zullen worden geanonimiseerd en niemand zal over de namen van de deelnemers beschikken. De resultaten van deze studie zullen in de vorm van een masterproef gepubliceerd worden. De verkregen 97
informatie kan ons helpen meer zicht te krijgen op de reproductieve gezondheid van vrouwen behorend tot een Marokkaanse of Turkse etnische minderheid en meer bepaald op het anticonceptiegebruik en op de factoren die een invloed kunnen hebben. Stopzetten van deelname De deelname aan dit onderzoek gebeurt op vrijwillige basis. Het stopzetten van de participatie heeft geen gevolgen. Elke deelnemer kan op ieder moment de deelname aan het onderzoek beëindigen. De deelnemer moet hier geen reden voor geven. Vragen Wenst u meer informatie of heeft u nog vragen? Mail
[email protected] of telefoneer naar het nummer 0479342888
gerust
naar
Toestemmingsverklaring deelname onderzoek Indien u beslist om deel te nemen, vraag ik u vriendelijk voor akkoord te tekenen. Ik, de deelnemer, verklaar hierbij 1. dat men mij heeft ingelicht over de achtergrond, doelstelling, inhoud, duur en opzet van het onderzoek en dat men mij de mogelijkheid heeft geboden om bijkomende informatie te verkrijgen 2. dat ik volledig uit vrije wil deelneem aan het onderzoek 3. dat ik de toestemming geef aan de onderzoeker om mijn resultaten op anonieme wijze te bewaren, te verwerken en erover te rapporteren 4. dat ik op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname op ieder moment stop te zetten 5. dat ik ervan op de hoogte ben dat ik, na afloop van de studie, op aanvraag een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan krijgen Gelezen en goedgekeurd, Datum: ....../……/………… Handtekening van de participant: (en initialen van de participant)
Bedankt voor uw deelname! Sarah Braem 98
Plaats:…………………………… Handtekening van de onderzoeker:
Bijlage 4. Half- of gedeeltelijk gestructureerd interview, topic lijst + vragen
1. Socio-demografische variabelen
Geslacht: …………………………………..
Geboortedatum: .………/………/………….
Geboorteplaats: ………………………………………
Burgerlijke staat:......................................................
Nationaliteit (meerdere antwoorden mogelijk) Belgisch Turks Marokkaans Andere: ……………………………………………………………………………….................
Nationaliteit moeder (meerdere antwoorden mogelijk) Belgisch Turks Marokkaans Andere: ……………………………………………………………………………….................
Nationaliteit vader (meerdere antwoorden mogelijk) Belgisch Turks Marokkaans Andere: ……………………………………………………………………………….................
Nationaliteit partner (meerdere antwoorden mogelijk) Belgisch Turks Marokkaans Andere: ……………………………………………………………………………….................
Geloof 99
Moslim Katholiek Niet gelovig Andere: ……………………………………………………………………………….................
Indien gelovig, hoe belangrijk is het geloof voor jou? Heel belangrijk
Belangrijk Een beetje belangrijk Niet belangrijk
Gezinssituatie (bv. samenwonend met echtgenoot, aantal kinderen, eventueel inwonende (groot)ouders of andere familie…)
………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………
Opleiding (hoogst behaald diploma) ASO TSO BSO KSO Leercontract Hoger onderwijs: ……………………………………………………………………………. Universitair onderwijs: …………………………………………………………………… Afgestudeerd als…………………………………………………………………………….. Andere: ……………………………………………………………………………….................
Job Student (welk jaar?) ………………………………………………………………………………….. Ik werk als …………………………………………………………………………………………………
100
Werkzoekend Andere………………………………………………………………………………………………………
2. Anticonceptiegebruik
Gebruikt u een anticonceptiemiddel? Ja: Waarom? Welk middel/welke methode gebruikt u? Waarom hebt u voor dat middel/die methode gekozen? Nee: Waarom niet? (Indien zwanger willen worden: hebt u een anticonceptiemiddel gebruikt of bent u van zin om na de zwangerschap (weer) een anticonceptiemiddel te gebruiken?)
Indien niet meer vruchtbaar: Hebt u vroeger anticonceptie gebruikt? Waarom wel/niet?
Gebruikte u voordat u getrouwd bent anticonceptie (een voorbehoedsmiddel)? Welk? Waarom wel/niet?
3. Attitudes 3.1 Algemene houding
Wat vindt u van anticonceptie?
3.2 Kennis
Hebt u (veel) kennis over anticonceptie? Welke kennis? (of ‘wat weet u over anticonceptie?’)
Vanwaar hebt u uw kennis gehaald?
3.3 Misvattingen en angst
Zijn er bepaalde redenen waarom u wel voor het ene anticonceptiemiddel kiest en niet voor het ander?
Hebt u bepaalde angsten omtrent het gebruik van anticonceptie?
101
4. Eigeneffectiviteit 4.1 Zich in staat achten om anticonceptie (correct) te gebruiken
In hoeverre hebt u vertrouwen in uzelf dat u het anticonceptiemiddel correct gebruikt?
4.2 Zichzelf in staat achten om te communiceren over anticonceptie
In hoeverre acht u zichzelf in staat om te communiceren over anticonceptie? (bv. met partner, vrienden, familie, ouders)
5. Sociale invloed 5.1 Waargenomen culturele en religieuze normen
Vindt u het belangrijk dat een meisje maagd blijft tot aan haar huwelijk? (Of mag een meisje seks hebben voor het huwelijk?)
Vindt u dat iemand enkel seks kan hebben wanneer die getrouwd is?
Is het voor u belangrijk om kinderen te (kunnen) krijgen? (Welke waarde hecht u aan het krijgen van kinderen?)
Indien al kinderen: Waarom hebt u gekozen voor x aantal kinderen? Indien nog geen kinderen: Hoeveel kinderen zou u graag willen? Waarom?
Is belangrijk om zo snel mogelijk na het huwelijk aan kinderen te beginnen?
Hoe belangrijk vindt u het dat een vrouw vruchtbaar is?
5.2 Ouders
Kunt u met uw ouders communiceren (praten) over seksualiteit en meer bepaald over anticonceptie? Waarom niet/waarom wel?
Hoe staan uw ouders ten opzichte van anticonceptie? (Wat vinden uw ouders van anticonceptie, wat is hun mening hieromtrent?)
5.3 Peers (vrienden, familie, …)
Kunt u met anderen (vrienden, familie), naast uw ouders, praten over seksualiteit en meer bepaald over anticonceptie?
102
Wat vinden uw vrienden (of familie) van anticonceptie? (Hoe staan uw vrienden (of familie) tegenover anticonceptie?)
Gebruiken uw vrienden of familie een anticonceptiemiddel? Welk? Waarom wel/niet?
5.4 Partner(relatie)
Wat vindt uw partner van (het gebruik van) anticonceptie? (Hoe staat uw partner tegenover het gebruik van anticonceptie?)
Ervaart u veel steun van uw partner i.v.m. het gebruik van anticonceptie?
Hoe ziet u de taakverdeling tussen man en vrouw in een relatie? (bv. op vlak van werk, zorg voor kinderen, huishouden, …) (Wat is uw mening over rollenpatroon man/vrouw?). Hoe denkt uw partner hierover?
6. Vaardigheden 6.1 Communicatieve vaardigheden (anticonceptie kunnen bespreken)
Vindt u het gemakkelijk om met uw partner over anticonceptie te praten? (Lukt het voor u om met uw partner over anticonceptie te spreken?)
(Indien men AC gebruikt). Hebt u de keuze voor het gebruik van anticonceptie besproken met uw partner?
(Indien geen AC gebruik). Hebt u de keuze om geen anticonceptie te gebruiken besproken met uw partner?
6.2 Kunnen plannen + Correct kunnen toepassen van anticonceptie
In hoeverre lukt het u om het gebruik van het anticonceptiemiddel te plannen? Bijvoorbeeld om je pil elke dag op hetzelfde tijdstip in te nemen of om je anticonceptiemiddel tijdig te halen?
Voelt u zich zeker in het correcte gebruik van anticonceptie? (Vb. condoom op een correcte manier gebruiken)
6.3 Assertiviteit (Seks zonder anticonceptie kunnen weigeren)
Heb je ooit seks zonder een anticonceptiemiddel geweigerd? Waarom? Zou je seks zonder een anticonceptiemiddel nu weigeren? Waarom? Zou je dat moeilijk vinden? 103
7. Barrières 7.1 Toegankelijkheid van anticonceptie & hulpverlening.
Hoe gemakkelijk vindt u het om aan anticonceptiemiddelen te geraken? Waarom? Lukt het voor u om naar de apotheker, dokter, gynaecoloog te gaan? Waarom?
Zou u snel raad vragen aan een gynaecoloog, huisarts of apotheker i.v.m. anticonceptie?
Indien ja: waarom? Indien nee: waarom niet? 7.2 Sociale controle en maagdelijkheidsideaal (bij ongehuwde vrouwen)
(Indien al anticonceptie gebruikt voor het huwelijk). Vond u het toen moeilijk om aan het anticonceptiemiddel te geraken en om het te gebruiken? Waarom?
7.3 Vruchtbaarheidsideaal (bij gehuwde vrouwen) zie vraag bij 5.1 7.4 Taalbarrières
Ondervindt u moeilijkheden bij het aanschaffen van AC omwille van de taal?
104
Bijlage 5. Boomstructuur Nvivo 9 Anticonceptiegebruik
Anticonceptiemiddel/methode
Gebruik voor het huwelijk
Attitudes
Algemene houding
Kennis
Misvattingen, angsten
Eigeneffectiviteit
Eigeneffectiviteit correct gebruik
Eigeneffectiviteit communicatie
Sociale invloed
Waargenomen culturele en religieuze normen o Maagdelijkheidsideaal o Vruchtbaarheidsideaal o Belang van kinderen
Ouders o Communicatie met ouders o Attitude ouders t.o.v. anticonceptie o Gebruik anticonceptie door ouders
Peers o Communicatie met peers o Attitude van peers t.o.v. anticonceptie o Gebruik anticonceptie door peers
Partner(relatie) o Attitude partner t.o.v. anticonceptie o Steun partner o Taakverdeling binnen relatie
105
Vaardigheden
Communicatieve vaardigheden
Kunnen plannen
Correct gebruik anticonceptie
Assertiviteit
Barrières
Toegankelijkheid hulpverlening o Gynaecoloog o Huisarts
Toegankelijkheid anticonceptie
Sociale controle
Taalbarrières
Achtergrondinformatie
106