DE REKENINGEN VAN HET NIEUWE GASTHUIS
HULPBESTANDEN BIJ DE TRANSCRIPTIES VAN DE REKENINGEN 1570-1590
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
pag. 2
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
Inleiding In 2001 zijn Sjoerd Galema, Ria Gresnigt en Melia Kooij-van der Leur als vrijwilliger van het Regionaal Archief Zutphen begonnen met het maken van transcripties van de Zutphense stadsrekeningen.1 In 2004 leidden de werkzaamheden tot een eerste publicatie: De stadsrekeningen van Zutphen 1591/92 – 1597/98.2 Nadien is de groep vrijwilligers voortvarend verder gegaan met niet allleen het toegankelijk maken van de stadsrekeningen, maar ook de rekeningen van het Nieuwe Gasthuis en van de kerkmeesters van de Sint Walburgiskerk te Zutphen. Elke nieuwe getranscribeerde rekening wordt aan de reeks toegevoegd. In geprinte vorm zijn de rekeningen beschikbaar in de studiezaal van het Regionaal Archief Zutphen en in digitale vorm op de website www.regionaalarchiefzutphen.nl. De onderhavige lijsten zijn gemaakt om de transcripties van de rekeningen begrijpelijker en beter toegankelijk te maken. A. Lijst van synoniemen op persoonsnamen ...................................................................................pag. 5 B. Verklarende woordenlijst................................................................................................................. 15 C. Latijnse woorden ............................................................................................................................. 27 D. Valuta .............................................................................................................................................. 31 E. Maten en gewichten ......................................................................................................................... 33
Zutphen, 2010.
1
Van vroegere rekeningen zijn ook transcripties gemaakt: R. Wartena, De Stadsrekeningen van Zutphen 13641445/1446 (Zutphen 1977), W. Jappe Alberts, Het financiële beheer van de stad Zutphen in 1445/46 op grondslag van de oudste overrentmeestersrekening en de bijbehorende onderrentmeestersrekening (Groningen, z.j.), W. Jappe Alberts, De overrentmeestersrekening van Zutphen over het jaar 1457-1458 (Groningen 1963) en W. Jappe Alberts, De overrentmeestersrekening van Zutphen over 1472-1473 (Groningen 1957). 2 S. Galema, R. Gresnigt en M. Kooij-van der Leur, De Stadsrekeningen van Zutphen 1591/92 – 1597/98 (Zutphen 2004).
pag. 3
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
pag. 4
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
A. LIJST VAN SYNONIEMEN OP PERSOONSNAMEN Abbinck (Abbynck): zie ook Capesleger Aeken, van (Aicken, van) Aertzen, van (Arsem, van; Arsen, van; Arssen,van) Alderkamp (Alderkam; Aldercam, op; Aldercamp; Alderkamp, op; Alderkampt; Allerkampt, to; Allerkampt, toe) Amsinck (Amsiens, Amsies, Amsiges, Amsynck, Amsick, Amsinges) Apeldorn (Apeldoern; Apeldoern, van; Apellthorn, van; Appeldorn, van; Appelldorn; Appelldorn, van; Appelthorn, van; Apperthorn, van) Assack (Aessaeck, Aessack, Aetsack, Aetzack, Aissaick, Aissack, Assackz, Assackt, Assacktz, Atsack) Assim, up den (Assym, up den; Assim, uppen; Assun, up den) Averdickinck (Averdicke; Averdickinck, thoe) Averkamp (Averkampt) Baack, van (Baeck, t’; Baeck, van; Back, van) Baerscherder (Baerscher, Baerscherders, Baerscerder, Barscher, Barscherders, Barscherdes, Barsscherders) Baltinck (Baeltynck, Baltien, Baltynes, Baltynck, Baltynckx, Baltines, Baltinges, Baltingk, Baltinckges, Baltint) Barner (Baerner, Barners, Barnersz, Barnner, Berner, Berners) Bartels (Baltels, Bartolls, Bartols, Bartolz, Bartolss, Barttels): zie ook Wittes Bathmen, van (Batmoen, van; Batmon, van) Becker (Beckers, Beckker): zie ook Bleytiz, Hamer, Schleichter en Schroer Beldensnider (Belldensnijder) Bellien (Beyllyen, Belliens, Bellyen) Bem, ten (Beem, then; Bem; Bem, then) Bensinck (Benssinck) Bentinck (Bentynck, Bentines, Bentinges, Bentingynges, Bentinckes, Bentinx, Benttinck, Benttinx): zie ook Kremer Berge, van den (Barge, van; Barge, van den) Berntson (Berndtzsoen, Bernssen, Berntz, Berntssoen) Besyerder (Besyerders) Besselinck (Beselinck, Besselynck) Bettinck (Bettynck, Bettinger, Bettinges, Bettinghes, Betthinges, Bettink) Bewken (Beukes, Beukess, Bew, Bewkes, Bewkiss): zie ook Tasselers Byenborch, van der (Bienbarches; Byenbarch; Byenbarch, van der; Byenbarrich; Byenboerch, van der; Byenborch): zie ook Schur, van der Bijfanck (Bijfanc, Bijvanck) Bysthorst, eyngen (Biesthorsth; Biesthorst, in die; Biesthorst, to; Biesthorst, tho; Byesthoerst, Byesthorst, Byshoerst, eyngen; Byshoerst, in dye; Bysthoerst, eyngen; Bysthoerst, engen; Bysthoerst, ingen; Bysthorst; Bysthorst, in die; Bysthorst, yngen; Bysthorst, in der; Bysthorst, in die; Bysthorst, in dye; Bysthorst, t’; Bysthorst, to; Bysthorst, toe; Bishoerst, eyngen; Bishoerst, ingen; Bishors, eyngen; Bishorst, eyngen; Bisthoerst, eyngen; Bisthoerst, engen; Bisthoerst, ingen; Bisthors, eyngen; Bisthorst; Bisthorst, t’; Bisthorst, toe; Bisthos, eyngen) Bleyker: zie ook Lewen Bleytiz: zie ook Becker Boeynges (Boeyngges, Boeinges, Boenges, Boynchss, Boyngess, Boyngges, Boingss, Buoenges, Buyngges) Boelen (Boele, Boell, Boellen, Bouullen) Boem (Boim) Boenggenhaves: zie ook Spillikes
pag. 5
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
Boerlo, van (Boerl; Boerl, van; Boerlo; Borlen; Borlo, van, Buerl; Buerloe, van; Buirlo; Buirlo, van; Buorl; Buorlo, van; Burlen, van; Burlo, van; Burloe, van; Buuerlen, van; Buuorlen, van; Buuorlo, van) Bomel, van (Boemel; Boemel, van; Boemmel; Boemmel, van; Bomele, van) Bontwercker (Boentwerker, Boentwercker, Bontvarcker, Bontvarckers, Bontvarcks, Bontverkers, Bontwarker, Bontwarck, Bontwarcker, Bontwarckers, Bontwarcks, Bontwerker, Bontwerkers) Brantsen (Brandt, Brandtz, Branss, Brantz, Brantss, Brantsson, Brontz) Breide, ter (Breide, t’; Breide, te; Breide, ten; Breide, tho; Breiden, ter; Breydde, ther; Breyde, ter; Breyde, ther; Breyden, ther) Brenen, van (Brenen) Brincke, ten (Brynck, t’) Broeckhusen, van (Broeckhus; Broeckhusen; Broeckhuses; Brockhuis; Brockhuisen; Brockhus; Brockhusen, van; Brouckhuisz, van; Brouckhuissen, van; Brouuckhus; Bruickhuiss, van; Bruickhusen, van; Bruckhuesen, van; Bruckhuysen, van; Bruckhus; Bruckhuussen, van; Bruuckhuiss, van; Bruuckhus, van) Bronckhorst, van (Bronckhoerst; Bronckhoerst, van) Brouver (Brouer): zie ook Wentholt Brugge, ter (Brugen, ther; Brugge; Brugge, t’; Brugge, ten; Bruggen, ter) Bruggeman (Bruggemans) Bruinsswick, van (Bruynswigk, Bruinsswick, Bruinsswicker) Buenemaker (Buemaker): zie ook Kuiper Buiker (Bueker, Buyker, Buicker, Buuyker) Buickevort (Buekeffordt, Buekeffort, Buekenfoerdt, Bueckenfordt, Buikeffordt, Buickefordt, Buickefort, Buckefordt, Buckefort, Buuckefordt) Buisken (Buesken, Bueskes, Buysken, Buyskens, Buyskent, Buyskes, Buiskens, Buissken, Buisskenn, Buisskiss, Busken, Buskens, Bussken, Buuysken, Buuyskes) Bulck (Bolck, Bolckes, Bolcks, Buyllix, Bullik, Bullick, Bullix, Buullikes, Buullix) Bushoff (Boshof, Boshoff, Buishoeff, Buisshoff, Bushoef, Bushof, Buuyshave, Buushof, Buushoff, Buushoft): zie ook Reynners Buuckop, van (Buuckop) Dachuyrder (Dachuuirder) Daem (Daems, Daemss, Daim, Dam) Deepenbruick, van (Deeppenbruick; Deeppenbruick, van) Dijcke, ten (Diecke, ten; Dijeke, ten; Dijeken, ten; Dijecke, ten; Dijke, ten; Dijke, then; Dijck, then; Dijcke, then; Dijckke, ten; Dike, den; Dike, ten; Dick; Dick, ten; Dicke, den; Dicke, ten) Dobben (Doebben) Doitgrever (Doytgrever) Dort, van (Doerdt, van; Doerth; Doert, van; Doertzh, van; Doort; Dort; Dorth, van) Drie Heringe, eyngen (Dri Heringe, eyngen; Drie Heringe, eingen; Drye Heringe, eyngen) Drijver (Drijvers, Drijverss, Driver, Drivers) Drimans (Drylmans, Drymans) Duvelz (Dufelz, Duyffelz) Eggemondt, van (Egemont, van; Eggemondt; Eggemont; Eggemont, van) Eygberts (Egbertzsoen, Eygbertz) Eypts, van (Eep, van; Eept, van; Eypsz, van; Eyptz, van; Eipss, van; Eipts; Eiptz, van; Epsse, van) Eysterholdt, t’(Eeyssterholdt, toe; Eyssterholdt, t’; Esterholt, t’) Elliger (Eilliger, Ellger, Ellyger) Else, ten (Eyllsse, ten; Eylse, ten; Eylsse, then; Ellse, ten; Else, then; Elsse, ten) Empterbruggen, vor die (Empterbruggenssoen, vor die) Enichman (Aeynnychman, Eenichman, Eeninchman, Eynnichman, Eynnychman, Enychman) Enschede, van (Eynghede, van; Eynsghede, van; Ensgede, van) Eskes (Eyskes, Esken, Eskens, Eskys, Essken, Esskenss, Esskes)
pag. 6
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
Everwijn (Efferwin, Evervijn, Everwin) Ewoldtz (Evoltz, Ewoltz) Faer (Ffaer) Falck (Falke, Falken, Falkenn, Falcke, Falcken, Ffaelken, Ffalicken, Ffalke, Ffallyken, Ffalliken, Ffallicke, Ffallicken, Ffallken, Vallcke) Felde, ten (Felde, t’; Felde, ter; Ffelde, t’, Ffelde, ten; Ffelde, ter; Ffelden, then; Velde, ten; Vellden, then) Ffogell (Ffoegell, Foegelkesz, Vagell, Voegelken, Vogel, Vogell) Ffrijdach (Ffridach) Froesinck (Ffroesinck, Ffroessinck, Ffrossynck, Ffrossinck, Froessinck, Vrussinck): zie ook Jansen Geycktz (Gheychtz) Gerdtzkess (Gortkes) Gerritz (Gerrydtsoen, Gerrytz, Gerrytsoen, Gerrytssoen, Gerrytzsoen, Gerrytzssoen, Gerrritsoen): zie ook Capellen, van der Giesteren, van (Gyesteren, van; Gysteren, van; Gisteren, van) Gijsbertz (Giesbert, Giesbertz, Gijesbertz, Ghijssbertz, Gisbers, Gisbertz) Glasemaker (Glaesemaeker, Glaesemaker, Glaessemaker) Goessens (Goessensz) Goltsmyt (Goldtscmidt, Goldtzscmyt, Gollssmyt) Goltstin (Goldtstyn, Golstin, Goltstinck): zie ook Negelbrinck en Willemss Gortemaker (Gortemaicker) Gosschalk (Godtschallick, Godtscallick, Gosschallyckx, Gosschallick, Gosschallickes, Gosschallix) Graess, van (Graesz) Graffell, thoe (Graffell, t’) Griet,van (Gridt, van; Griedt, van; Grydt, van; Gryedt, van; Gryet, van; Grit,van) Gulicker (Guyllicker) Hamer (Haemer, Hammer): zie ook Becker Hansen (Hancen, Hanse, Hanssen, Hantzen): zie ook Voervechter Harmssen (Hermsen) Harven, van (Harffsen, van; Harfsen, van; Harven; Harwen, van) Have, ten (Have, then) Hebbinck (Hebbeynges, Hebbeinges, Hebbengs, Hebbynges, Hebbynck, Hebbines, Hebbinges, Hebbingess, Hebines, Hebinges) Hegelinck (Hegelynges, Hegelines, Hegelinges, Hegelingess, Hegelinx, Hegellinckt, Heggelinges) Heide, van der (Heide; Heiden, van der; Heyde, van der; Heyden, van der) Heynck (Heyen, Heyinges, Heyinghes, Heynges, Heinck) Hekeren, van (Heeckeren, van; Hekeren; Heckeren, van) Hellinger, ten (Hellinger, t’; Hellinger, tho; Hellinger, toe; Hellinger, thoe; Hellingger t’) Helmichz (Hellmich, Hellmichss) Henderix (Hendericktzsoen, Hendericktzssoen, Henderickxsoen): zie ook Capellen, van der Hengelo, van (Hengell, van; Hengelo, toe; Henggulo, van; Hengulo, van) Henniges (Henningess) Hesen, van (Heese, van; Heesen, van; Heessen, van) Hessels (Hesselss, Hesselsz) Hilligenlande, ten (Hyllgenland, then; Hilligenlande, eyn) Hoberdinck (Hoberdynch; Hoberdynes; Hoberdynck; Hoberdynck, t’; Hoberdinckx) Hoetinck (Hoetinges, Hoetinck die Olde, Hotinges) Holsten (Holssten, Holten, Holtstien) Holten, van (Holltten, then; Holt, van; Holt, ten; Holte, ten; Holte, van; Holten, ten; Holten, van) Holtsaeger (Holltsagerss) Holtstins (Holdtzstiens, Holdtstinss, Holtstyns)
pag. 7
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
Honinkes (Honynges, Honikes, Honnekingss, Honnynges): zie ook Moer Honorius (Honori, Honorii, Honorio) Horstinck (Hoerstynck, Hoerstines, Hoerstinges, Hoerstinck, Horstynck, Horstines, Horstinges, Horstinc, Horstink, Hostinck, Horstinx) Huerninck (Huirninck, Hurninck) Huyginck (Huegingss, Hueginck, Hugynck, Huygginges, Huygginck, Huuygginck) Huillsse, then (Huulsse, ten) Hulshof (Holshof; Huelshaeve, ten; Huylshave, ten; Huylshave, then; Huylshoeff; Huylshoeff, the; Huylshoff; Huylshoff, then; Huylsshoff, then; Huilshave, then; Huilshoeve, ten; Hulshave, ten; Hulshaven, tho; Hulshof, ten; Hulshoff; Hulshoff, ten; Hulshoff, then; Hulshoff, tho; Hulshoft; Huuylshave, ten; Huuylshoff; Huuylshoff, ten; Huulshave, ten; Huulshoff, ten; Huulsshave, ten): zie ook Laer Hummeler, then (Hummeller, then) Yseren (Iyserens; Yserens; Iseren; Iseren, van; Iserens; Iserenss) Ilsinck (Illssink, Illssinck, Ilsynck, Ilssing): zie ook Platen Jacobzen (Jaecobsen, Jacobsoen, Jacobzoen, Jacobss, Jacobsz, Jacopsoen, Jacopss, Jacopsse, Jacopssen, Jacopssoen, Jacopsson, Jacopssun, Jacoptz, Jacoptsoen, Jacoptssoen, Jacoptzsoen, Jacoptzssoen, Jacoptzszoen) Jansen (Janzen, Jansoen, Janson, Janssen, Janssoen, Janszoen, Jansson, Jansssoen, Johanssoen); zie ook Froesinck Joestinck (Joestynck; Joestynck, tho; Joestynck, toe; Joestinges; Joissinck; Jostynck; Jostin; Jostinges; Jostinck; Jostinck, t’) Jolinck (Joeynck, uppet; Joelinckges; Joink; Jolynes) Jonckbloot (Jonckbloudt) Kalsack (Kaelsack, Kaelsakt, Kaelsax, Caillsaick, Kalsacks) Kaerman (Cayrman, Cairman, Karman) Calfzster, toe (Kaleffsterssoen, toe; Kalleffsterzsoen, Kallefster) Kalverpas (Callverpaiss, Kalverpass) Kamphuses (Kamhuisses, Kamhuses, Kamphuyses, Camphuises, Kamphuisses, Camphuissess, Kampthuisses) Kannemaker (Kanemaker) Kansen (Cancen, Cansen, Kanses, Canssen, Kanssen, Canten, Cantzen): zie ook Moer Capellen, van der (Capele; Capelle; Capelle, van der; Capellen; Kapellen; Capellen, van; Kapellen, van der; Cappelen, van der; Cappellen; Cappellen, van der): zie ook Gerritz, Henderix en Thomasson Capesleger (Kaepescleger, Kaepesleger, Capescleger, Cappersleger): zie ook Abbinck Kappert (Cappert) Karvel: zie ook Schroer Kater (Caser) Keyen (Keye, Keyen die Jonge, Keyen die Olde, Keyen dye Olde, Keynen, Kije) Kecken (Kecke; Kecken, van; Keckke; Keckken, van) Keppel, van (Keppele, van; Keppell, van; Keppelle, van) Kersemaker: zie ook Maesen, van der Kistemaker (Kystemaeker, Kystemaecker, Kystemaicker, Kystemaker, Kystemacker, Kistemaeker) Klinge (Kliengen, Klynge, Klingen) Kloeck (Kloek, ter; Klock; Clocken; Klocken; Clockt) Knuve, te (Knue, den; Knue, ten; Knuefe, ten; Knueffe, ten; Knueffe, then; Knues, te; Knues, ten; Knueuve, ten; Knuffe, ten; Cnuiff, then; Knuiffe, then; Cnuuyff, then) Koer (Coir) Koerbeck (Koerbeeck, Kuerbeeck; Kuerbeck; Kuerbeck, tho; Kuerbecke; Kuirbecke; Kurbeeck, Kurbeck)
pag. 8
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
Koersel, te (Kirsell, t’; Coersel, op; Coersele, op; Koersele, op; Koersele, te; Koersell, t’; Koersell, to; Koersell, toe; Koersell, thoe; Coersels, op; Koerssell; Koerssell, ter; Coerssell, tho; Koerssell, tho; Corcell, to; Corsel, t’; Corsel, toe; Korsell, Corsell, t’; Korsell, t’; Corsell, ter; Korsell, to; Corsell, toe; Korsell, toe; Korser, to; Korsesll, toe; Korssel, toe; Korssell, tho; Korssell, thoe): zie ook Sessinck Koerselman (Koersellman, Korselman) Kon (Con) Conderss (Conder) Coppelman (Coippellman, Coppellman) Corenbleeck (Koerenbleeck, toe; Koerenbleyck, toe; Koerenbleck, toe; Corenbleck, tho) Korneliss (Karnelis, Cornelisson, Cornelius, Cornellisson, Kornelliussoen) Koster (Coester, Koester, Kooster, Coster) Kranenborch, van (Kraeneborch; Craenenborch; Craenenborch, van; Kraenenborch, van; Kraenenborich, van; Kraenenborrich; Kraenneborch, van; Craennenborch; Kraennenborch; Craennenborch, van; Kraennenborch, van; Cranebarch, van; Craneborch; Cranenborch; Kranenborch; Krannenborch; Crannenborch, van; Krannenborch, van; Crannenborrich) Kreyenfengers (Kreyenfenggers, Creyenfengerss, Kreyenfengerss, Kreyenffengers) Kreynck (Kenes, Kreynges, Kreynghes, Kreyngges, Kreynk, Kreinges, Kreinynges, Kreinck, Kreins, Krenck) Kremer (Cremer, Kremers): zie ook Bentinck Kriger (Krigers) Krowelster (Kroiwersster) Krusen (Cruse, Crusen, Kusen) Kuiper (Cuper, Kuper, Kupers): zie ook Buenemaker Laer (Laeer; Laer, op dat; Laer, t’; Laer, ter; Laer, to; Laer, tho; Laer, toe; Laer, up; Laer, up dat; Laer, up het; Laer, uppet; Laer, uppeth; Laerdersoen; Laeren, t’; Laeren, van; Laermanssoenz; Laern, van; Lair, van; Laierssoen, uppet; Laren, van): zie ook Hulshof Lanssinck (Lansynck) Leew, van der (Lev, van deer; Lev, van der; Lev, van dere; Lew, van der) Leyendecker (Leyendeckes): zie ook Pickert Lentinck (Lentynck, Lentinges, Lentink, Lentting) Lewen (Leewen, Leven, Loevis, Loewes): zie ook Bleyker Loe, toe (Loe, thoe; Loee, thoe; Loeem, thoe) Loeffes (Loff, Loffes, Loiffss, Loyffss, Looeffes, Looffes): zie ook Moer Loocken: zie ook Stienmesseler Lottum, van (Lottom, van; Lottun, van; Lotum) Luchteren, van (Liychteren, van; Louychteren, van; Luchteren; Luichteren; Luiychteren, van; Luychteren, van; Luuichteren, van) Luissinck (Luuissinck) Maesen, van der (Maessen, Mase): zie ook Kersemaker Mandemaker (Maendemaker, Mandemaicker, Mandemakers) Marcus (Markus) Marrienborch (Marrienbor) Marrickfordtz, thoe (Marrickfordes, tho) Marsche, van der (Marssche, van der; Marsse, van der) Martens (Martenzen, Martensoen, Martenssen, Martenssoen, Martensson, Mertens, Mertenss) Mascop (Marscop, Mascap, Mass, Massep, Masscop, Massop) Meer dye Olde, van (Meer die Olde; Meer die Olde, van; Mer die Olde, van; Mer dye Olde, van) Mey, van der (Mey, ter) Mekeren, van (Meckeren, van) Menten (Menthen) Merquat (Markquidt, Marquaet, Marquat, Merckquitz, Merquidt)
pag. 9
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
Middeldarp (Myddelldorp) Moer (Moder, Moyken, Mor, Muer, Muiken, Muir, Muoer, Muor, Muyke, Muyken, Mur, Muuer): zie ook Honinkes, Kansen en Loeffes Moers, van (Moerse, van) Moilman (Moeylman, Moeilman, Moelman, Moehlman, Moyllman, Moylmaen, Moylman) Mockynck (Moegckynck, Moeckynckges, Mockinges) Muller (Moeler; Molle, ter; Mollen, ther; Moller; Mollerss) Nede, van (Neede, van) Negelbrinck (Negelbrynck, Negelbrinc, Negelbrink, Negellbrinck): zie ook Goltstin Nijenbeeck (Neyenbeck, Nijenbeck) Nijenhuiss (Nijenhuis, ten; Nijenhus, ten; Nijenhuus, ten) Obbekinck (Obbekynch, Obbekynes, Obbekynck, Obbekinx, Obbynck, Obbynckynck, Obbines, Obbinck, Obekynck, Obekines, Obekinck, Obikynes, Obines, Obinck, Ubbeinges, Ubbeings, Ubbekinges, Ubbekingss, Ubbekinck, Ubbekinckges, Ubbynges, Ubekynck, Uubbeinges): zie ook Willemss Oltzhuis (Oielthuis, Oldthuys, Oldthuiss, Oldthuisses, Oldthus, Ollthuiss, Olthueses, Olthusen, Olthuses, Oltzhuies, Oltzhuieses) Os, van (Oss, van) Paessen (Paesgen, Paesgenhoen, Paesgenszoen, Paesghenssoen, Paesghenzsoen, Paisschenss) Pallender (Palender) Pannenbecker (Pannenbercker) Pauwen (Pauen, Pauve, Pauven) Penninck (Penies, Peniges, Penynges, Pennyges, Pennynges, Pennynck, Penninges, Pennix, Pennoges) Pyl (Pyel, Pyll, Pyls, Pylss, Pil) Pyn (Pin) Pickert: zie ook Leyendecker Platen (Plaete, Plaeten, Plate): zie ook Ilsinck Poert, ter (Poerth, ter; Pordt, ter) Portir (Portyr) Pothave, ten (Poethave, then; Pothave, then) Pothoff (Poethoeff, Poethoff, Poethhoff, Poothoff, Pothof, Pothhoff) Presinckhof (Presynckhoef, Presynckhof, Presynckhoff, Presynckhoffes, Presickhaeve, Presickhoff, Presinckhaff, Presinckhave, Presinckhoff, Presinckhoffes, Priesynckhoeff, Priesinckhave, Priesinckhof, Priesinckhoff, Pryesinckhoff, Pryessinckhoff, Pryssinckhaffe, Pryssinckhave, Pryssinckhoff, Prissinckhave) Puisseler (Puseler) Rasehorn (Raesehoern, Raesehorn, Raeshoern, Raeshorn, Raysshorn, Rasehoern) Raissvellt, van (Rayssfellt; Rayssvellt; Rayssvellt, van; Rayssvelt; Raysvellss; Raisvellss; Raissvelss) Ravens (Ravensz) Rees, van (Reess; Reesz; Reess, van; Reessten, van; Res, van; Ress, van): zie ook Schullen Reynners: zie ook Bushoff Renes (Reeness, Reness, Renesz) Rensen (Renssen) Ribbers (Rybbers, Rybberss, Rybbertz) Rijsbeeck (Rijsbeck, Rijsbeckt) Ripperda (Ryperdan, Ryperdans, Rypperda, Rypperdae, Rypperdai, Rypperdans, Riperdae, Riperdans, Ripperdae, Ripperdai, Ripperdans) Rodenthorn, ten (Rodenthorn, then; Rodethorn, t’; Roedenthorn, ten ; Roedenthorn, toe; Rontornn, ten) Roendreger (Roendreger, die)
pag. 10
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
Roese, in dee (Roesse, in dee) Roesger (Roesgher, Roetzger) Ruessels (Reusselss, Ruesels, Rueselz, Ruessell, Ruesselss, Ruesselsz, Ruyssels) Rurlo, van (Ruil, van; Rurl, van; Rurle, van; Rurloe, van) : zie ook Smyt Ruter (Rueter, Rutter, Ruuytter, Ruutter) Zanderssoen (Sandersoen, Zanderson, Sanderssoen, Zanderszoen, Sanderssoene, Sanderssoin): zie ook Schimmelpenninck Zandtacker (Zantacker) Schalx (Vonsschalix) Scharpelinck (Scharckpelinck, Scarpelinck) Schimmelpenninck (Schiemmelpenyng, Schymmellpenniges, Schymmelpenynges, Schymmelpennyges, Schymmelpennynck, Schymmelpennick, Schimelpenies, Schimelpeniges, Schimelpeninck, Schimelpeninck dye Jonge, Schimelpenninck, Schimerpenninck, Schimmellpeynninck, Schimmellpennynges, Schimmellpenninck, Schimmelpeninck, Schimmelpennges, Schimmelpennyges, Schimmelpennyck, Schimmelpennynges, Schimmelpennynk, Schimmelpennynck, Schimmelpennick, Scimelpenynk, Scimmelpenynck) : zie ook Zanderssoen Schimmels (Schimelss, Schimmelss, Schimmess, Scimmel) Schincken (Schencken, Schinckhen, Scyncken) Schipmaker (Scipmaker) Schleichter (Scleichter, Slechter): zie ook Becker Schoemaker (Schoemaickerss) Schoetten, op (Schoitten; Schottinges, up) Scholdeman (Schoeldtman, Schoilldeman, Scholdtman) Scholwick (Schollvijck, Schollwijck, Schollwick, Scholvijck, Scholwich, Scoelewick, Scoelwick) Schroer (Schroerss, Schroir, Scroer): zie ook Becker en Karvel Schullen (Schul; Schulen; Schull; Schulle; Schullen, van; Schuullen): zie ook Rees, van Schur, van der (Schuer, van der): zie ook Byenborch, van der Schutte (Schuutte) Schuurrinck (Schuuyrrinck) Celle (Cellen) Sessinck (Seyssinck; Zeissinck; Sesynck; Sesynck, up; Zessinck): zie ook Koersel, te Sickinck (Syckinck, Sickink) Simens (Schymissoen, Schimissoen, Schimiszon, Schimisssoen, Schimssoen, Symens, Symes, Symyssoen, Synens, Simes, Simesson, Simyssoen, Simison, Simisson, Simoesson, Simontz, Scimmyssoen) Scmacke, in die (Scmakken, in den) Slyndewater (Clyndewater, Scliendewaeter, Sclyendewaeter, Sclyendewater, Sclyndewaeter, Sclyndewater, Sclindewaeter, Sclindewater, Slyndevater, Slindevater) Sminck (Scminckingesson, Smeenck, Smeynck, Smynck) Smyt (Scmydt, Scmydtz) : zie ook Rurlo, van Spillikes: zie ook Boenggenhaves Spidtalzporte, in (Spydtalzporte, ingene) Splinter (Splinters) Stapelvoert (Staepelffort; Staepellffort; Staepellfort; Staippellvort; Stapelfordt, tho; Stapelfort, t’; Stapelwoert; Stappelfoerdt; Stappelfordt; Stappelfordt, t’; Stappelfordt, to; Stappelfordt, tho; Stappelfordt, toe; Stappelfordt, up; Stappelfordt, uppet; Stappelfort, t’; Stappelfort, toe; Stappellford; Stappellfordt, t’; Stappellfordt, tho; Stappellfordt, toe; Stappellfordt, up; Stappellfordtz) Stenderinck (Stenderick, Stenderink) Stevens (Steffens, Stevenz) Stiege, ter (Stieghe, ter; Stiegen, ter; Stieghen, ter; Stige, ter; Stigen, ter; Styege, ter; Styegen, ter; Styge, ter; Stygen, ter) Stiender, van (Stinder, van)
pag. 11
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
Stienmesseler (Stienmesseller, Styenmesseler, Stynmesseler, Stynmesseleren, Stynmesseller, Stinmeseler, Stinmesseler, Stinmesseller; Stinmetzeler): zie ook Loocken Stinbargen, van (Stienbargen; Stienbargen, van; Styenbargen; Stynbarch; Stynbargen; Stynbargen, van; Stynbargenn; Stinbargh; Stinbargen) Stuermans (Sturmans, Sturmanss) Suchtelen, van (Zuchtelen, Suichtelen) Zweverinck (Swewerick) Tarten, van (Taerten, van; Tharten, van; Thartte, van; Tartten, van) Tasselers (Tassellers): zie ook Bewken Theems (Theemss, Theemsz, Thems, Themss) Tegeringe (Tegerin, Tegeringes, Thegeringss, Teggeringes) Til, van (Tiell, van; Tyel, van; Tyell, van; Tyl, van; Tyll; Tyll, van; Thil, van; Till, van) Timmerman (Tyemmerman, Tymmerman, Tymmermannss, Tymmermanss) Tolner (Tollener, Thollner, Tholner) Thomasson (Thomasssoen): zie ook Capellen, van der Touscleger (Thowscleyger) Tripmakers (Trypmaeckers, Trypmaickerss, Trypmakers, Tripmaekers, Tripmaeckers, Tripmakes) Varwer (Varver) Vatebender (Vaetebender, Watebender) Vecht (Vechs; Vecht, van der) Veer (Fferen, Veren) Velthoin (Veldthoen, Vellthoin) Vinsbarch, eyngen (Vynsbarch, eyngen; Vynsbarch, ingen; Vinsbarch; Vinsbarch, ingen) Vissynck (Vyssinck) Voedt (Voedtz, Voetz, Vuit) Voerthusen, van (Voerthuesen, van; Voerthuiesen, van; Vordthuyss, van; Vordthus, van; Vorthuis, van; Vorthuiss, van; Vorthuissen, van; Vorthusen, van) Voervechter (Ffoerffechter, Fforfeichter, Foervechter, Foerveichter, Voerfeichter, Voerwechter, Vorfeichter, Vorveichter, Vorweichter): zie ook Hansen Voldikes (Voeldikes, Voelckes, Voldekens, Voldekes, Voldykes, Voldikens, Voldickes, Volken, Volkens, Volkes, Voltdikes, Voltkens, Voltkent, Voltkes, Woeldekes, Woeldykes, Woeldike, Woeldikes, Woeldickes, Woeldtkes, Woelkens, Woelkes, Woeltken, Woeltkes, Woylltkiss, Woldekes, Woldikes, Woldickes, Woldkes, Woleldikes) Vorden, van (Forden, van; Voerden, van; Worden, van) Voss (Ffoesses, Ffos, Ffoss, Ffosz, Ffosses, Voes, Voessess, Vos, Vosz) Vrancken (Ffrankes, Franken, Francken) Warnichaves (Varnichaves, Varnihaves, Varnickhaves, Warnynhaves, Warnynckhaves, Warnickhaves, Warninckhaves, Warnnynckhaeffes) Weltinck (Weltynck) Weninck (Weeninck, Wenynck, Wennynck, Wennick) Wentholt (Vendtholdt, Ventholt, Wenthollt): zie ook Brouver Weppelle, up ter (Weppelle, up) Wert (Vert, Weerdt, Weert, Werdt) Wesselinck (Vesselinck) Wessels (Wessell, Wessellss, Wesselz, Wesselsz) Wetinck (Vetynck, Vetinck, Weetinck, Wetiynck, Wetynck) Wichmonde, van (Wichmoent) Wiessep, van (Wesiken, van; Wyeseke; Wyessep, van; Wyessept, van; Wysike, van; Wyssyke, van; Wyssike, van; Wissyke, van; Wissike, van) Wytsters (Vytzsters)
pag. 12
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
Willemss (Gwyllhemsoen, Gwyllhenssoen, Vylhemss, Vyllemss, Vyllhemss, Wyllemss, Wyllhemson, Willhemson): zie ook Goltstin en Obbekinck Wimoltz (Wimeltz) Witkes (Wytkes) Wittes: zie ook Bartels Wollberss (Wollbertz)
pag. 13
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
pag. 14
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
B. VERKLARENDE WOORDENLIJST Onderstaande lijst is een selectie uit de in de rekeningen voorkomende Oud-Nederlandse woorden. Bij spellingsvarianten staat de meest gebruikelijke spelling voorop, tussen haakjes de overig voorkomende spellingen van dit woord. Woorden die cursief worden weergegeven staan niet in de tekst, maar zijn het werkwoord waarvan afleidingen wél voorkomen. achtag: acht dagen achterstale: achterstand ader: of adherent (adheremt): medewerker advenant (addevenant, addevennant, adevenant, advenandt): evenredigheid aeffet (aeffgewas, affet, avet): ooft(gewas), vooral appelen en peren aeyllffte: elft, een vissoort aeynckelde: zie enckelde affgebuit: geruild affgegain: weggegaan, verdwenen aftien, affthoch, afgetagen (aeffgetaegen, affgetaegen, affgetagen, affgethagen): aftrekken, aftrok, afgetrokken aynnych: alleen aldinck (alldinck): alles allinge (aelinge, aellenenggen, aleghe, alynge, alinge, alinghe, allynge): geheel ammeth (ambbat): vak amten (amet gedan): het laatste oliesel aan iemand toedienen anbiten (anbyten): ontbijt, lichte maaltijd angen (angenen): naar angetaegen: vastgelegd anpart: aandeel antoecht: toekende anvodinge (anfoedinge, anvidinge): in bezit nemen anvoert (anwoert), angevoert: heeft het beheer over, had het beheer over averenssche: overblijvende averentie: het overblijvende averhoop (averhoep, averhop): te samen, bij elkaar averlanck: langdurig averredeen: in orde gebracht averscloegen: overzagen axpresselikter: nadrukkelijker baden, baedede: bekendmaken, bekend maakte van gerechtelijke verkoop badenbroet: premie voor het brengen van nieuws over iets ball (balle) stokvis: zie kyp barchsteve: bergstaven bedeldag (bedelldaege): bededag, biddag begenckenisse: begrafenis beletten, belettet: door bezoek of verblijf bij iemand, hem ongelegen komen, gekomen believen, believet (belyevet): goedvinden, goedvindt belyeff (believens, beliff, belyf, belyff): verlof, toestemming belt: heuveltje berichten (berichte), bericht (berichtet): sacramenten der stervenden toedienen, toegediend berijden: repareren bernergeille: koortswerend middel besate (besaedt): arrest, beslaglegging
pag. 15
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
beseten: beslag leggen op de persoon met wie men wil procederen besetten, besat (besath): iemand iets vermaken, vergoeden, vermaakt, vergoed besien (besyn, besin): keuren besierder (beeserer, beseerder, besyrder, besirder): opzichter, keurmeester, visiteur beslaan, beslagen van hout: bekappen, bekapt beslaan, bescloch: beslag leggen op, legde beslag op besteden, bestadet (bestades, bestaedt, bestat): plaatsen, uitbesteden, geplaatst, uitbesteed bestellen (bestelen), bestelt (bestel): bezorgen, besteden, zich bezig houden met, bezorgd, besteed, zich bezig gehouden met bet (beth): tot bevies: bewijsvoering bevrijen: omheinen byreetich (byrettich): azijn dat ontstaat door gisting van alcohol, die door brouwen is verkregen bijscleyen: alles wat buiten aan een gebouw is toegevoegd, zoals stoepen, luifels bleyster: bleekster bloedtganck: buikloop, dysenterie boenne (buene, buenne): verhoogde vloer bolde: spoedig bolck (bolcke, buyllyck, bulck, bulcke, bullick, buullick, buullix): kleine schelvis bolle (boelle, bollent, bouelle, boulle): stier bomaly (boemali, boemaly, boemmaly, boemoely, boemoly, boimaly): olijfolie bone: bron boren (boeren, boerene, boerenne, bueren), gebuert (geboerdt, geboert, geboirt, geburt): ontvangen bosgen: houthakken bou (in de): tijdens het oogsten bressem: brasem brogemeyster (broggemeister, brugemeister): brugwachter broute (brouyte, brout, browte): brouwsel (brow)bone: (brouw)vat buickinck (buicking, buickink, buickkynck, buickkinck, buckynk, buckynck, bucking, buckinc, buckink, buckinck, buckkinck, buckunck, buuyckinge, buuckinck): gerookte haring buissenkoell (buessenzkoel, buyssenkooll, buuossenkooell, buussenkooel): kabuiskool, witte of rode koolsoort bulle (buellen, bullick, buolle, buulle, buuolle): zie bolle bune: ben, mand buringe: heffing, inkomst buurwarckte: zie buurwerke buurwerke (burwerckene, buuerwerken): gemeenschappelijke arbeid voor de stad, zoals verbeteren van een weg dacke: zie rake und dacke damasth (damasst) pruim: pruim van Damascus, vroege soort pruim deckstyn (deeckstyn): deksteen, steenlaag die een muur tegen verwering beschermt demmaill (deemmayll, demmayll, denmayll, denmaill, denmall): toen dyncktall (dynctall): brandschatting dispensierder: hofmeester draf (draef, draeff, draeffes, draff, draffes, draves): afvalproduct bij bereiding van bier drepse: zie draf driakel (driakell): tegengif duckgemellte: dikwijls vermeld eyngeklet: door het plechtig aandoen van het ordegewaad als novice in een kloosterorde opgenomen eynvynter (eenwyntter): éénjarig van dieren eysge: vordering
pag. 16
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
enickten van geld: echt enckelde (eynkelde, eynckelde, einckelde, enkelde, enckellde) van geld: echt erentfest: zeer achtbaar erkavelinge: verdeling esselinge (esselingge): alver, soort van roofkarpertje estimato: waardering estimieren, geestimyrt: taxeren, getaxeerd exigeren, geexigiert: vorderen, gevorderd expensa (expensan): uitgaven exposita: uitleg faten (fatenn): zich verwerven, laden felliker (ffellyker): handelaar in vellen? ferdyngget: beschermd ffaeldt: veulen fflaebscottell: schotel van platte koek ffolik: zie volcke ffrijen: bewaken ffulste (ffoellest, ffoelst, ffoelste, ffoilsste, ffolsste, ffulss, ffulsste, ffulst, ffuullsste, ffuulsste, ffuulste, foelst, foelstz, ffoleste, follest, fuelss, fullest, fulsste, fuulssste, fuulsste, fuulste): zie vollest finnuch: gortig, lijdend aan trichine waarvan de larven zich inkapselen in gortachtige bolletjes fleyss puer: vleesroede flessensz duckes: lap doek foermede: zie vormede forstell: zie vorsteell forsticke: zie vorsticke gadespenninck (gaedespennynck): handgeld dat koper of huurder ontvangt als bevestiging van de tot stand gekomen overeenkomst of handgeld dat iemand die zich verhuurt, ontvangt gaesten: aan schoven zetten van graan gardesoin: wacht van soldaten gardyan: overste van een Franciscanen klooster gast: viertal schoven graan geabsolvyrtt: afgemaakt, voltooid geanicirt: bijgevoegd geannotiert (genantotirt): opgetekend gebont: verbinding gebroute (gebrowte): zie broute gedupliciert: verdubbeld geeligiert: zorgvuldig uitgezocht gefaer: peetvader gecomponiert: een schikking gemaakt geconstituirt: verordend gelost: betaald geloven, gelaeft (gelaevet): beloven, heeft beloofd geltenlubber (geltenlubert): castreerder gen: naar genoten (genoeten, genothen, gnoeten, gnoten, gnothen): gezellen (schepen) geperpetuirden: in stand gehouden gerack: hetgeen men nodig heeft geredemiert: ingelost gereit (gereydet): klaargemaakt geropt: geroofd gesatisficiert (gesatyfyssirth): afbetaald
pag. 17
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
geschuedt: uitgeleverd gesin (gesyn): zie huisgesin getagen (getaegen): getrokken gevart: bewaakt gewandt (gewant): stof voor kleding, gepacht land golle (guelle, gulle, guullen, guuoelle): kleine kabeljauw of schelvis golltgrever: hij die reinigt, schoonmaker Gonsdach: woensdag ghrien: kniesoor, brompot grontholt: balk op de bodem van een veestal, vóór het vee haelrinnen: herhaling haese (haeske): beenbekleding halige: aan ieder van twee eigenaren voor de helft toebehorende handtgeldt (handtgelde, handtgelt): jaarlijkse rente handtschrift (handschryft, handtschriffe, handtschrifft, handtschryfft, handtscriff, handtscrifft, handtscrift, handtschryff, handtschryft, hantschrif): ondertekende verklaring of akte hansen (hansgen, hanssen): handschoenen hasebende: banden voor beenbekleding heelde (helde, helden, hellden): boei heet (heede): heide heimelickheit (heymelicheidt, heymellickheidt, heymmelickheit): toilet heckelster: schoonmaakster van begrenzing van land, zoals sloten en heggen henges (henches): hengst hent (hendt): tot hyeden (heyde, hiede, hiedt, hyde, hyden, hydt, hyede): afval van vlas, vlasvezels hyer: haar gebruikt in de mortel hyllde: zoldering van losse planken boven een stal, meestal voor berging van hooi, stro of graan gebruikt hyllichbuedt: heilbot, grote platvis hinder: nadeel hoefosse: os van de boerderij hoeyke (hoeike, houcke): huik, kapmantel hoersam (hoerssam, horsam): de kloostergelofte afgelegd hebbend huyck: hoek, streek, oord huisgesin (huysgesyn, huysgesin, huyssgesin, huisgesyn, huisgesinge, huissgesin, huissgesinne): gezamenlijk personeel idtz: nu, het in latre: pion, hier bedoeld als onderdeel? inleydinge: het iemand gerechtelijk stellen in het bezit van iets itsig (idtsegen, ytsig, itsiges): huidig jaerschaer (jaerschar): opbrengst van een jaar jaertijt (jaertit, jartit): overlijdensdatum jarich (jaerich, jaerig, jaeryg, jaerix, jaerrich, jarig, jarigh, jaryg, jarick): één jaar oud Jopenbyer (Jobenbyer): bier uit Dantzig kantert (canter, kanter, kantoert, kantorz, cantorsz, cantort, kantort, kanttort): komijnekaas karffstok: stok of hout waarin kerven worden aangebracht om de schulden, die iemand maakt, bij te houden cedule (cedele, cedul): schriftelijke verklaring kentenisse: schriftelijke optekening van een uitspraak van schepenen, oordeel, vonnis kyndelbyer (kindelbier): doopmaal
pag. 18
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
kyp (kyppe) stokvis: band of hoepel, waaraan men stokvis bevestigt voor de verkoop kip: strook hout aan een ploeg kleymmye: klei als geneesmiddel? cloet (clodt, cloedt, kloet, cloeth, cloidt, cloodt): afgepaald stuk land, dat als eenheid wordt verpacht koeckmacht (koekenmacht, kockmacht, cockmaget): dienstmaagd in de keuken koerkappe (koerkape): priestermanteltje cohabitatrixte: min of meer in harmonie samenlevende of samenwerkende kolle (kolde): bles of witte vlek op voorhoofd paard of rund collete: kapittel kom (kum): uitgegraven gedeelte comessalen: tafelgenoot commyssien brodt: soort brood waarin veel en zeer grove zemelen meegebakken zijn, zeer voedzaam maar zwaar verteerbaar competieren, competiert (competirt): toekomen, toekomt compulde: was compleet? kone (koene, cone): koeien conschap (konschap, consschap): bericht, getuigenis, informatie consent (concent): vergunning, toestemming convictorse (convycktorse, convyctorse, convicktorsge, convictorsge, convictorsghe, convictorssche, convinctorsge): geregelde tafelgenote krisman (chrisman): militair cristamen (cristanien): zalfolie krumlijste (kramliste, cromlist, kromliste): lijsten, eerst van overheidswege bepaalde lijsten voor bepaalde soorten laken (in verband met zelfkant aan een stuk laken of wollen stof) voorgeschreven, later de stof zelf; krum, heeft met krimpen te maken cussen: knots kuum: uitgegraven gedeelte labberdaan (lamberdaem, lamberdane, lambertdam): gezouten kabeljauw lade: plank, balk lassnegel: soort dubbele spijker lattiken(saedt): kropsla lattnegel (laedtnegel, laetnegel, laetnegell): spijker gebruikt bij bekappingen of dakwerken om de latten op de keper te bevestigen leger buick: register met beschrijving vaste goederen (legger) leyder: helaas licentiat (lyscentsiat, lincentiat): benaming academische graad liden, geleden: gaan, gegaan lycent: verlof of toestemming voor een zekere zaak, verleend door een daartoe bevoegde lijfgelt (leiffgeldt, liffgeldt, liffgelt, lifgelt, lijffgeldt, lijffgelt, lijfgeldt): douceur, geschenk in geld lynenwer: linnenwever lubben (lubbene), gelubbet: castreren, gecastreerd luicht (lichte, luchte, luichte, luychte): lantaarn luysken: heel klein beetje maechgescheyt (maeichgescheitz): boedelscheiding magelt (machat, mager): dienstmaagd manipel: soort armband, zelfde stof als kazuifel, door de priester in de mis aan de linkerarm gedragen manck: gemengd mancksat (maencksaedt, mancksade, mancksaed, mancksaede, mancksaedt, mancksaet, manckzaet, mancksaeth, mancksayt, manckzayt, mancksait, manckzait, mancsaedt, mancsaet, manksaet, mancsayt, manczayt, mancsait, manczait): gemengd koren, verschillende soorten door elkaar heen massep (mascapt, mascop, mascope): maat, gezel, genoot
pag. 19
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
meden (meeden), gemedet (gemedeth, gemedt, ghemedt, gemeedt): in dienst nemen, genomen medepenninck (meddelpenninck, medelle penninck, medellpennynck, medelpennynck, medelpennik, medelpennick, medelpennink, medelpenninck, medepeninck, medesllpennynck, meetpenynck, meetpenninck, metpenninck): handgeld dat iemand die zich verhuurt, ontvangt meer: merrie meesz tredenn, meess getredet: het ineentreden, ineengetreden van mest door daarop loslopend jong vee meyden, gemedet (gemet): in dienst nemen, genomen mecken: meisje mesinge: voor bemesting gebruikt mess (meess): mest myck (micke): grof brood van weit en tarwe mynister: geestelijk bestuurder myte (myethe, mithe): stapel van vooral hout of hooi, die niet rond is, maar vierkantig moderatien: goeddunken moderiren: wijzigen, verzachten moeren pert: moederpaard moers: muur mockketel: ketel om varkensvoer in te koken muyken: moeder (moer) muoeye: tante muoss salem: grijze zalm muuss (muyss, muysz, muss, muuyss, muuysz, muusz): klontje haar gebruikt in de mortel naedem: omdat navell: naaf nose: steen die moet uitsteken, hoeksteen, maar kan ook van hout zijn nottel: schriftelijk bewijsstuk oblaet (oblate): ouwel bij het misoffer gebruikt obstervant: Franciscaan van de derde orde offgetagen: zie aftien onderstal (onderstael, onderstall): ondergrond, vaste grond ongel (oengel, oengell, oenggel, ongell, onggel): rundervet onrat (oinraidt, onrade, onraedt, onraet, onraidt, onrait): kosten opbadinge (obbadinge): bekendmaking van gerechtelijke verkoop opbarnen (opbarnene, opbarnnen), opbrande: brandmerken, brandmerkte opgefuedt: zie upfueden opgemaket: geinventariseerd opleggine: berging palsrock: tabbaard panavent: pannenbakkers oven paten (paeten, paetene), gepatet: planten, geplant pellen: doodkleed penden (peenden), pendede, gepent: beslag leggen op, beslag legde op, beslag gelegd op pender: gerechtelijke beslaglegger, pandnemer pendinge: beslaglegging pensie (pense, pensye, pensyoen, pensioen, pensioin, pencion, pension, pensse, penssie, pentioin): lijfrente, huurprijs, pachtgeld perpetueren, perpetuiert: voortzetten, zet voort pixnsternaken (pixnssternakellen, pixnssternacken) wortellen: pastinaak, nam vroeger de plaats van de aardappel in pleger: opzichter, hij die iets verricht
pag. 20
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
ploechgelde (plochgelde, plochgelt, ploeichgelde, ploichgellde): strijkgeld poedt: pot pollen (poellen, pullen): vlooienkruid pondt swar (swaer): 240 kleinere eenheden tot een grotere verenigd Potsejuensdach: Pontiani prier: prior Pril (Priel, Pryel, Prylle, Prilel): april proper: eigen, eigenaardig, bijzonder provener (praevener, praevenner, pravener): kostkoper quelcke vlees: vlees in bedenkelijke toestand querne: handmolen raeden, geraedet (geraedt): rooien, gerooid raeff: zie rueven raemaicker: wielmaker, wagenmaker raesses: bilzenkruid rake und dacke (racke unde daecke): goed onderhouden ransoen (randtsoen, randtzoen, ranson, ranssoen, ranssoene, ranssoin, ransson, ransssoen): een afgepaste hoeveelheid of een als emolument betaalde som rapiario (raiepperario): boekje waarin middeleeuwse kloosterlingen uitgezochte spreuken en teksten verzamelden, soort kaartsysteem reddede: regelde reiden (reyden, reyen), gereit: gereed maken, gereed gemaakt rekenschap (rekennschap, rekenschapt, rekenscap, rekenscop, reckenschap, reckenschop, reckenscap): rekening en verantwoording revanghe: genoegdoening richten (richtenn): opstellen ryebbe: dunne balk ryeden geld: contant geld ryste look: bundel look rysterbret: strijkbord van een ploeg robalis (robaly, robbalis, roebalis, royffalyss): raapolie robe (rove): raap roessel: zeel voor een paard (rosseel) roetscher (roedtscher, roethscher, roetzscher, roydtscher, rotsche, rotscher, rothscher): stokvis roggenclaip: roggenstro romsgen (romschen, romsen) rogge: Italiaanse rogge rontfiss (rondtfyss): stokvis die bij het drogen zijn ronde vorm heeft behouden rosel (roessel, royssell, roissell, rossel, ruessel, ruessell): varkensvet (reuzel) ruer off busse: draagbaar vuurwapen, geweer rueven (roeff, roeffe, roeve, roiff, royff, royffe, ruef, ruefe, rueff, rueffe, ruewe, ruf, ruff, ruffe, ruyf, ruyff): zie robe rutergelt: belasting geheven voor het werven van “ruters” saenichten: verzochten herhaaldelijk saerdock (saardock): grove stof, half linnen en half wol saldernegel: zie soldernegel sanguuyss: bloedrood sanckbret: schaal om aalmoezen op te halen tijdens de mis sancktaeffell: tafel of bord gebruikt bij de mis schael: plank met een bolle zijde, van de buitenkant van een boom schansen (schanssen) als hout: takkenbos scharbier: schraal of dun bier
pag. 21
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
schater (scheeter): beambte die loslopend vee opvangt en in het schot opsluit schene: lange, smalle strook van metaal of hout scherpelinge: bepaald soort spijker of nagel schicken (scicken): sturen schin (schijn): schriftelijk bewijs, akte schinden (van paard), geschindt: drijven, gedreven schof (schoiff, scoeve, scoiff): kwart van een werkdag schoinbrodt (schoinbroidt): witbrood schoppe (schoeppe, schope): schuurtje schorn sphoren: schoorsteenlatten schortelduck (scholtelduck, schortellduuyck, schorttelduuck, scoetellduck): schort, voorschoot schot: afgeschoten ruimte of hok, waarin kleinvee wordt ondergebracht schotel: grendel schouwen, geschodit: inspecteren, geinspecteerd schroer (schroir, schroiss): kleermaker schuden: gelukwensen met de geboorte van een kind seedell (sedele, zedele): zie cedule seysenne: zeis seckke: mantel of kleed van zakkengoed sententie: vonnis zielken (sielken, syelken, zyelken, sylken, zylken, silken): lijfje (kledingstuk van een vrouw) zychtgelt: waardepapier, bij vertoon te betalen syngulariter: bijzonder, eigen singnait (zyngnaten): gerechtelijke register(s) scimien: oppoetsen sclieten: afgehouwen en van de takken ontdane, recht opgeschoten dunne stam van een boom slach (schlach, sclach, slaege): strook weiland of bouwland van onbepaalde grootte, een zeker aantal van aaneen sluitende akkers slien: zie sclieten? smoerpot (smoerpoet): stoofpot snaet (scnaede, scnaedt, snaedt): kromme hout aan een zeis of zicht snese spek: snoer snijeden (scnijden, snieden, snien), gesneden van hout: zagen, gezaagd soldernegel (soldernegell): spijker gebruikt bij het maken van een zoldering solliciteren, gesolicitiert (gesolicitier): een verzoek richten tot, gericht sonder: zonder, maar sparle: waarschijnlijk rechte, dunne paal specie (spetie): de waarde in geld, voortbrengsel spie (toe spinen): puntig toelopend aangezet stuk stof spierlinck (spillinck, spirlines, spirling, spirlinges, spirlinck, spirlinx): spiering spiess fendken: vaantje van een lans spilkorn (spylkorn, spilkoern, spilcorn, spilkornn, spillkorn): meerdere granen door elkaar, bijvoorbeeld twee delen gerst en een deel haver spit (spidt, spiedt, spydt, spyt, spyth): werk van vlas spoliatie (spolium): plundering, beroving spraen: spreeuwen stallreppel: stalriem stedicheit (stedicheid, stedicheidt, stedicheyt, stedicheith, stedichheidt, stedycheydt, stedycheit, sttedicheit): vaste betaling steckwer: dolk? stelschueren (stelschuer, stelschuers, stelsschuers): op de juiste plaats bergen, sjorren stollsser: stoelenmaker stopelhane: traktatie bij het einde van de roggeoogst storten, gestort: vellen, geveld
pag. 22
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
streppel (strepel, streppell): strook, smalle en lange reep land stuer: stuiver subandi: gevlekt sucsessor (sucksessor, sucssessor): opvolger suplicatie: verzoek supliciren, gesuplicit: verzoeken, verzocht sutteler: zoetelaar, kleine kramer zwaeren gelde: toegepast op muntstukken, die in verhouding een grotere hoeveelheid edel metaal bevatten zweerszman (zwerszman): aangehuwd familielid, zwager? talholt (talholdt, tallhollt, tallholt): hout dat bij het tal wordt verkocht te hope: zie averhoop tedden: mest op het land strooien Teckel (Teix, Tecks, Tex): Texels tengenegel (teingenegell, tengenegell, tengeneggell): spijker gebruikt bij het slaan van tengels (verbindingslatten voor timmerwerk) tien, toegen (thoegen): trekken, trokken tijns (tiensse, thijns, tijnss, thijnss, tijnsse, thins, tinse, thinss, thinsse): verplichting toegeleicht: toegevoegd togetelt: al tellende overhandigd tollner (toelner, tolener): persoon, belast met invordering van de tol trofanter (troffantyss): lijfwacht, dienaar tuch (thuege, thuge, tuich, thuich, thuig, tuige, tuych, thuych, thuyge, thuygge, thuuege, tuuich, thuuich, thuuige, tuuych, thuuych, thuuyge): spullen, tuig tune, getunt: omheining maken, gemaakt tvistich: onenigheid upbarnen (upbarnnen), upgebrant (upgebrand): zie opbarnen upfueden, upgefoedde (upgeffodde), upgefuedt (upgefoedt): opfokken, opgefokte, opgefokt upfuuedynge (upffoedinge, upffuedynge, upffuuedinge, upfoedynge, upfuuedinge): het opfokken utedoen, uthgedaen: uitgeven, uitgegeven uteleggen, utgelecht (uithgeleicht, utgelech, uthgelecht, uthgeleicht, uutgelecht): uitgeven, uitgegeven uteroden, uteran (ran, utgerat)): uit de grond halen van bomen en stronken, gehaald utesliten, utgesletten: een rechtsstrijd met betrekking tot iets beëindigen, beëindigd utgeexcipiert: samengevat uthgefiecht: afgemaakt uthgemeten (uthgemethen, uthgemetten, uuthgemethen): in het klein bij de maat verkocht uthgesaedt: opgelegd uthmethinge: in het klein bij de maat verkopen uthrichten (uythrichten, utrichten, uthrychten), uutgericht (uythgerichtet, utgericht, uthgericht, utgerichtet, uthgerichtet, uuthgerichtet): betalen, betaald uthsclach (uythsclaeg, uthsclaeg, uthsclag, uuythsclaeg, uuthsclaeg): schimmel uutrichtinge (uythrychtinge, uthrichtige, utrichtinge, uthrichtinge, uuthrichtinge, uuttrichtinge): uitbetaling uuthstelling: verlenging vaar (vaer): zie waar vagenschot: zie waegenschoedt vant (vande, vandt): zie wandt var: veer vegen, gevegen van huis: zie wegen vecken: hek veme: zie weme
pag. 23
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
veraverden: overhielden verbuten, verbutet (verbuit, verbuittet): verruilen, verruild verhandtgelden, verhandtgeldt (verhandtgeldet, verhandtgelt, verhantgeldet, verhantgelt): uitgeleend geld op een jaarlijkse rente (handgeld) zetten, gezet verijsgen, vereysget: te weten komen, gekomen verlecht (verleicht): afgeschaft, voorgeschoten verleessen: repareren vermoen: vermoeden vermogen (vermoege, vermoegen, vermoeghen, vermoegens, vermoge, vermoghen, vermuegen, vermueghen, vermuge, vermugen, vermughen): krachtens vernuicht: tevreden zijn over verpaten, verpatet: zie paten verranssoent (verransssoent): tegen betaling vrijgekocht verrichten, verricht: betalen, betaald verscheren, verschert (verscherdt): toedelen, bestemmen, toegedeeld, bestemd versert: voorzien van versien, verseen: herstellen, hersteld vertagen: vertrokken, nagelaten vervecket: nieuw leven ingeblazen verwanen: trots zijn verwarder (verwaerder, verwardes, werwarder): bestuurder(s) verwaren, verwart, verwardt (verwaerdt): zorgen voor, zorgt voor, gezorgd voor verwin: toewijzing bij executie vijncope: zie wijnkope vynnen (vynen): zie wynnen vytt: zie wytt vickig: afwijkend vlugelpan (vlogellpan): dakpan met S-vormig gebogen doorsnede voerdock: doek die men zich voordoet of die men voor iets hangt voerschrift (voerschrif): aanbevelingsbrief volbert (volbort): toestemming volcke (volick, volken, volck): jonge hengst volle (voel, vol, vollen, vulle): veulen vollest (voleste): ten behoeve van, als tegemoetkoming in de kosten vorinder: voorganger vormede: geschenk in geld, voorafgaand aan een handeling vorsprack: procureur vorsteell van een wagen: voorste gedeelte van het onderstel bij een wagen of rijtuig vorsticke: borstdoek waar (waer, waerre, wair, war): aandeel in de gemeenschappelijke grond waegenschoedt: dunne eiken planken gezaagd uit over de volle lengte gekloofde stukken waegenstoell: wagenbak wandt (wande, wantdt): lakense of wollen stof wantboeyss (wandtboeysken, wandtboeyss, wandtboeysz, wandtboeisken, wandtboysken, wandtboyss, wandtzboeyss, wantboeysken, wantboertss): wambuis waren: zie verwaren warsster: bewaakster, verzorgster watebender: kuiper wegen van huis: muren of wanden herstellen welle: kant van bevaarbare rivier, waar de schepen liggen om geladen of gelost te worden weme (weeme, wheme): pastorie wer: wever, hofstede, hoofdverblijfplaats van iemand die heette “die hoochste wer” werwerpen: omwerken
pag. 24
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
wes (weess, weesz, wess, wesz): tot, wat wette: vonnis, uitspraak wiegaden: beste, machtige wieseboem (wyeseboem, wyseboem): paal die men boven op een wagen met hooi of stro legt om het neer te drukken en vast te binden wyll: zie volle wijnkope (wijncoip, wijnkop, wincoip, winkope): wijn die als bewijs van een gesloten overeenkomst wordt gedronken wynnen (winnen) van een mis: bijwonen wytt (wyth, witte): witte stof waarvan kleren worden gemaakt uit laken wickige (wickiger): zie vickig woesger: oester wollest (woleste, wolst): zie vollest
pag. 25
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
pag. 26
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
C. LATIJNSE WOORDEN a alie libro: in het andere boek a novo: opnieuw ab initio: vanaf het begin actum: gedaan ad commodaudum rogabat ergo non in liibro sriptum: hij vroeg het om aan te passen, wat niet op papier stond ad modum cetris debitoribus: zoals aan de overige schuldenaren ad vitam, ad vytam: zolang hij leeft adiuutor meuss esto Domine: mijn hulp is de Heer alias: een andere keer alio libro: een ander geschrift aliud: soms ook allius: het een en het ander altera: vorige anno Domini: in het jaar van de Heer at tempus: op de bepaalde tijd attinien: opgehouden aut: of althans aut circiter: of daaromtrent cand quod agens, prudenter agens et brevis: als je handelt, doe het met verstand en zonder omhaal cater temper: zie quater temper codex, codix offixus: officiële rekeningenboek concesit fatis et vidua non potes satisfacere : gezien zijn lot en het schijnt dat hij het niet kan voldoen cuius anima requiesecat in pace: wiens ziel moge rusten in vrede cum suis: met de zijnen de anno : van het jaar de nogata (bedoeld : rogata ?) iusticia: over de gevraagde juridische uitspraak Dominica, Dominika: zondag erandt pauuperss: zij waren arm et factun: heeft plaats gevonden ex gratia: uit goedgunstigheid ex mera gratia et nun ex debio : uit zuivere gunst en nu uit schuld extraordina, extraordynaria, extraordinaria: buitengewoon facit, faciit, facyt, facitit, facitt, faciunt, faessit, ffaciit, ffacit: maakt factum, ffactum: gebeurd familiam, familium: huisgenoten folio octavio: bladzijde acht frater preseptoris suit attempus convictor sic positum est in sequester: de broeder van de leraar regelt het om als kostganger (dit bedrag) bij een bemiddelaar in bewaring te geven hick habemus mannam querelam: hier hebben we een langlopende klacht over hoc: dit ibi est mera paupertas : hier is echte armoede illuc, illucen: tot daartoe in ipso festo, in ipso ffesto: precies op het feest in nomine cum adiutorio Domini felciter amen: in de naam, met de hulp van de Heer tot onze zegen, amen
pag. 27
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
in nomine et cetera cum adiutoro Domini feliciter: in de naam enzovoort met hulp van de Heer, succes ipsa: op de dag zelf juramentis: eed kater temper: zie quater temper latius, latiuss: uitgebreider latius alio tempore: uitgebreider op een ander moment magna paupertas: grote armoede me presente: ik aanwezig zijnde mensis, mense: maand mobilia bona: roerende goederen more solito: naar gebruikelijke gewoonte mors certa, incerta dies et cura nepto[rum] consulat ergo anime qui sapit usque in[finem]: laat de zekere dood, maar het onzeker moment en de zorg voor het nageslacht dus zorgen voor een geest, die zijn verstand tot het einde houdt mors tua, mors Christi et gloria caeli et dolor inferni finit meditabitur: uw dood, de dood van Christus en de glorie van de hemel en de ellende van de hel, maken een einde aan ons denken nam in usium pauperum expensa: immers, het is uitgegeven ten bate van de armen negat: hij ontkent noluerunt: zij wilden niet non fuit sacerdos nequs tempus expostulavit: er was geen priester en dus hoefde het niet op een bepaalde tijd te gebeuren nunc: nu officium: ambt, waardigheid ordine: algemeen per se solet annotium: volgens de gebruikelijke notering post destruckione sinodogi: na de verwoesting van het Gasthuis precium, presium, pretiom: loon preterlapso: voorbijgegaan pro ara: hetgene de ene partij de andere geeft voor legalisering in verband met een overeenkomst prolixius: uitvoeriger propter diligentiam: uit waardering propter inopiam: wegens onbemiddeldheid propter inopiam et destruchionen huius domi: wegens onbemiddeldheid en verwoesting van het huis propter nesessitatem: vanwege armoede quasi latius ac lucidius patebit: alsof dat uitvoeriger en duidelijker zal zijn quater temper, quaeter temper, quater temperen, quater temporen, qater temper: vasten- en onthoudingsdag in het begin van elk jaargetijde quee faciunt: die maken quia mortua usu fuit Maria: omdat Maria daadwerkelijk overleden is quod, quodt, quot: de reden dat quoquam: ergens heen quoque: ook responsum: antwoord satisfactum, satiszfactum: voldaan
pag. 28
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
secondo, secundo: tweede sed abfilint: maar afgerekend sed nam in usium pauperum expensa: maar immers uitgegeven ten bate van de armen sed non acceptumg: maar wordt niet aanvaard sed pauper est: maar arm is sed pauper quod noch habet: wat hij als arme nog heeft sed pauper quodt non habet: maar als arme heeft hij het niet sed tamen propter Deum factum: maar toch vanwege God gebeurd sequester: waarover bemiddeld wordt silicet: notabene silicet in ipso festo: notabene op het feest similiter: eveneens stacuuint: vastgesteld stilo novo: tijdrekening nieuwe stijl suma prima, summa (somma) prima, primo, secunda, tertia, qwarta: eerste, tweede, derde, vierde optelling summa folii: optelling van een blad (beide zijden) summa (somma) lateris (lateriis, latreis, latris, latriss, latrix): optelling van een blad (een zijde) summa per se: optelling gelijk aan bovenstaand bedrag summa (somma) summarum (sommarum): totaal generaal ut absunt: zoals het nog ontbreekt ut sequiter, sequtter: als volgt ut supra: als boven vacit: zie facit valet, valeth, valent: is waard
pag. 29
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
pag. 30
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
D. VALUTA De munt waarmee gerekend wordt, is de stadtgulden 1 gulden: standaard 28 stuiver, maar bij sommige vaste verrekeningen komen afwijkende waarden voor, bijvoorbeeld 29 stuiver, maar ook 33 stuiver 15 plak: 1 stuiver 1 oort: kwart van meestal stuiver, maar soms ook van gulden of daalder 1 Carolus gulden: 20 stuiver 1 keizer gulden is een andere benaming voor Carolus gulden 1 hoorns gulden: 12 stuiver 1 rijder gulden: 24 stuiver 1 Philips gulden: 23, 25, ook wel eens 30 stuiver 1 Rijnse gulden: 24 stuiver 1 daalder: 1 gulden 2 stuiver, ook wel eens 32 stuiver 1 Joachim daalder: 1 gulden 2 stuiver 1 kruis daalder (is een rijksdaalder): 1 gulden 4 stuiver 1 (Zutphens) pond: 11 stuiver, soms komt ook een waarde voor van 5,33 stuiver (licht pond) 1 witte (witte stuiver): 1 stuiver 1 plak 1 gosseler: 8 plak 1 braspenning: 1 ¼ stuiver 1 butgen: 4 plak 1 goudgulden is gelijk aan 1 stadgulden, komt ook een paar keer voor met een waarde van 45 stuiver verder komen voor: 1 blauwe gulden: 20 stuiver 1 Brabantse mark: 2 ¼ stuiver 1 dubbele dukaat: waarde niet kunnen bepalen 1 duit: 2 plak 1 gouden kroon: 1 gulden 12 stuiver 1 groot: waarde niet kunnen bepalen 1 Hollandse daalder: 35 stuiver, ook wel eens 32 of 34 stuiver 1 klaaske: 13 plak 1 klimmer gulden: ½ Rijnse gulden (gouden munt, genoemd naar de twee klimmende leeuwen in het Gelderse wapen) 1 konings daalder: 35 ½ stuiver, ook wel eens 42 ½ stuiver 1 koopmans gulden: 20 stuiver 1 lichte stuiver: 9 ¾ plak 1 lobben daalder: 20 stuiver 1 oud butgen: 12 plak 1 oud schild: 1 ½ gulden 1 oude groot: 3 ½ stuiver 1 oude Vlaams: 1 stuiver 1 penning: 4 plak 1 pistolet (kroon): algemene aanduiding van Spaanse en Italiaanse munten, geslagen vanaf circa 1530, ter waarde 1 Franse kroon, 1 gulden 26 stuiver 1 reyaal: 3 ½ stuiver, ook wel 4 ¼ stuiver 1 reyaalken: 3 plak 1 rosenobel: 5 gulden (gouden munt, dient als geschenk) 1 Saksische daalder: 32 stuiver 1 schilling: ruim 5,4 plak 1 snaphaan: schilling met de afbeelding van een ruiter, waarde 6 stuiver 1 Statendaalder: 36 stuiver
pag. 31
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
1 stoter: 2 ½ stuiver, ook hogere waarden komen voor, zoals 4 en 4 ¾ stuiver 1 Vlaamse nobel: 5 gulden Ook komen voor: botergulden (25 stuiver), lakengulden (22 stuiver), pachtgulden (28 stuiver) en prijsdaalder (30 stuiver)
pag. 32
Rekeningen Nieuwe Gasthuis
E. MATEN EN GEWICHTEN Bij de maten en gewichten dient men rekening te houden met het feit, dat deze vaak plaatsgebonden zijn
Wijnmaten: Aam: ca. 150 liter Kwart: meestal 80 tot 100 kwarten per aam Kan: 1 kwart Mengel: ½ kwart
Biermaten: Vaan: 4 kwarten Vat: ca. 150 liter Kwart: ca. 60 tot 70 kwarten per vat? Kan: 1 kwart Mengel: ½ kwart
Overige maten/ gewichten (alfabetische opsomming) El: 0,688 meter Gast: 4 schoven Last (graan): circa 3000 liter Loop: inhoudsmaat, vooral voor zout en kalk Molder: ca. 125 liter Pond: 494 gram Rist (lei): hoeveelheid leien op hun kant gezet, ter lengte van 8 voet Schepel: ¼ molder of ¼ loop (zout) Spint: ¼ schepel Steen: gewicht van o.a vlas, ca. 2,8 kg, ook wel ca. 4 kg Stro (haring): 500 stuks Ton (turf): 113 liter Vim: 100 tot 104 bossen of schoven Voet: 10 tot 12 duim
pag. 33