De onderwijsvisitatie Manama’s Economische wetenschappen Toegepaste economische wetenschappen Handelsingenieur Een evaluatie van de kwaliteit van de master-na-masteropleidingen in de Economische wetenschappen,Toegepaste economische wetenschappen en Handelsingenieur aan de Vlaamse universiteiten
[Brussel - december 2006]
De onderwijsvisitatie Manama ’s Economische wetenschappen Toegepaste economische wetenschappen – Handelsingenieur Gecorrigeerde versie Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat Egmontstraat 5 1000 Brussel T 02 550 15 94 F 02 512 29 96
[email protected] - www.vlir.be Dit rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlir.be Wettelijk depot: D/2006/2939/8
|
|
|
woord vooraf door de voorzitter van de VLIR
Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische master-na-masteropleidingen in de Economische wetenschappen, Toegepaste economische wetenschappen, Handelsingenieur aan de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Gent, de Universiteit Antwerpen, de Universiteit Hasselt en de Vrije Universiteit Brussel evalueerde. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht die opleiding in de lente van 2006. Dit initiatief kadert mede in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie heeft hierbij de visitatieprocedure gevolgd, waarin zij – naast de zeer belangrijke geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs – ook een oordeel en evaluatiescore geeft over de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze evaluatiescores zullen een belangrijk element zijn in het accreditatiebesluit van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleiding. Daarom wordt het rapport op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be). De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname is en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kan de opleiding immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteit zelf of als reactie op terecht geformuleerde aanbevelingen van de visitatiecommissie.
Graag dank ik op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de
Woord vooraf |
geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid en onafhankelijkheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de faculteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht wil ik hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en een stimulans tot de verdere ontwikkeling van de opleidingen.
Prof. dr. B. Van Camp voorzitter VLIR
| Woord vooraf
woord vooraf door de voorzitter van de visitatiecommissie
Deze visitatiecommissie heeft met groot genoegen en in grote eensgezindheid haar taak kunnen uitvoeren. Dat had enerzijds te maken met de samenstelling van de commissie, waarin zowel zeer ervaren hoogleraren als jonge studenten, elk voor zich en in goede samenwerking, op uitstekende wijze hun rol hebben vervuld. Dat had anderzijds ook te maken met de uiterst plezierige wijze waarop de commissie overal is ontvangen en de grote mate van openheid die wij van de zijde van de bezochte instellingen mochten ervaren. Graag wil ik op deze plaats de erkentelijkheid van de commissie verwoorden voor deze zowel vruchtbare als plezierige ontmoetingen. De opgave die wij hadden te vervullen was bepaald niet eenvoudig. Wij troffen opleidingen aan, sommige al met een indrukwekkende historie, die allemaal, vanwege externe wetgeving, in een overgangsfase verkeerden en waarvan een aantal nog duidelijk moeite had zicht te krijgen op de eigen positionering in het toekomstige Vlaamse hoger onderwijslandschap. Hier en daar konden wij ons dan ook niet aan de indruk onttrekken dat wij eigenlijk “te vroeg” kwamen. De tot voor kort ontwikkelde opleidingsprofielen verschilden inhoudelijk zéér, variërend van sterk op wetenschap en verdieping gericht, tot meer algemeen danwel zuiver op de beroepspraktijk georiënteerd. Toch was de commissie krachtens haar opdracht gehouden om dit scala aan in dit opzicht nogal verschillende opleidingen op basis van één en hetzelfde kader te beoordelen. De commissie heeft daarbij een aantal ferme standpunten moeten innemen, met name waar het gaat om de beoordeling van het academisch gehalte en de onderzoeksgebondenheid van de opleidingen, aspecten die ons bij de installatie als belangrijk aandachtspunten waren meegegeven. In het algemene deel van ons rapport wordt dit nader toegelicht. Wij menen zelf erin geslaagd te zijn om, ondanks de hiervoor geschetste complicerende omstandigheden, de verschillende opleidingen op een genuanceerde en faire manier te beoordelen. Het gehele proces heeft ons echter wèl geïnspireerd om in de richting van de diverse overheden de aanbeveling te doen om een duidelijker wettelijk en financieel kader voor de manama - opleidingen te creëren, teneinde
Woord vooraf |
voor dit interessant type opleidingen de kansen en perspectieven te creëren die deze opleidingen in de ogen van de commissie zeker verdienen. Dat de visitatiecommissie haar niet geringe opdracht binnen de aangegeven tijdsperiode heeft kunnen uitvoeren is in hoge mate te danken aan de voortreffelijke ondersteuning van onze secretarissen Marjoleine Breda en Els Van Zele. Graag spreek ik namens de commissie mijn grote erkentelijkheid en dank hiervoor uit.
Prof. dr. C.A.M. Mouwen voorzitter visitatiecommissie
| Woord vooraf
|
10 | inhoud
Inhoud Woord vooraf van de voorzitter van de VLIR
5
Woord vooraf van de voorzitter van de visitatiecommissie
7
Deel 1: Algemeen deel
13
I. De onderwijsvisitatie Manama’s Economische wetenschappen - Toegepaste economische wetenschappen - Handelsingenieur
15
1. Inleiding 2. De betrokken opleidingen 3. De visitatiecommissie
15 15 16
4. Korte terugblik op de visitatie 5. Opzet en indeling van het rapport
20 21
II. Het referentiekader III. Algemene beschouwingen op het domein van de manama’s in de Economische wetenschappen - Toegepaste economische wetenschappen - Handelsingenieur in Vlaanderen
23
IV. Tabellen kwaliteitsaspecten
39
inhoud | 11
33
Deel 2: Opleidingsrapporten 1. Master of Advanced studies in Economics, Master of Advanced business studies, Master of Financial Economics en Master of International Business Economics van de Leuven School of Business and Economics aan de Katholieke Universiteit Leuven 2. Master of Industrial Management van de Katholieke Universiteit Leuven 3. Master of Banking and Finance, Master of Advanced Accounting, Master of Marketing Analysis, en Master in het Management voor overheidsorganisaties van de Universiteit Gent 4. Master of Transport and Maritime Management en Master of Transport and Maritime Economics van het Institute of Transport and Maritime Management Antwerp, verbonden aan de Universiteit Antwerpen 5. Master in de Maritieme Wetenschappen en Master in het Zee- en vervoerecht van de Universiteit Antwerpen 6. Master in de Maritieme Wetenschappen, in samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent 7. Master in Economics of International Trade and European Integration, in samenwerking tussen onder andere de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel 8. Master in het Internationaal Marketing Management van de Universiteit Hasselt 9. Master of Business Information Management en Master of Advanced Management Studies van de Vrije Universiteit Brussel
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: De bezoekschema’s
12 |
43 45
91 111
165
201 231 259
279 299
331 333 339
DEEL 1 ALGEMEEN DEEL
| 13
14 |
I. De onderwijsvisitatie Master-na-masters Economie, Toegepaste Economische Wetenschappen en Handelsingenieur
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Master-na-masters Economie, Toegepaste Economische Wetenschappen en Handelsingenieur (manama’s ETEW) verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen manama’s ETEW, die zij in de periode maart – juni 2006, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2. De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht : - van 27 maart tot 31 maart 2006: Katholieke Universiteit Leuven ü Master of Advanced Studies in Economics (Master-na-master) ü Master of Advanced Business Studies (Master-na-master) ü Master of Financial Economics (Master-na-master) ü Master of International Business Economics (Master-na-master) ü Master of Industrial Management (Master-na-master) - van 10 april tot 13 april 2006: Universiteit Gent ü Master of Marketing Analysis (Master-na-master) ü Master of Advanced Accounting (Master-na-master) ü Master of Banking and Finance (Master-na-master) ü Master in het management voor overheidsorganisaties (Master-na-master)
de onderwijsvisitatie Manama’s ETEW | 15
- van 24 tot 28 april 2006: Universiteit Antwerpen ü Master in Transport and Maritime Management (Master-na-master) ü Master in Transport and Maritime Economics (Master-na-master) ü Master in de Maritieme Wetenschappen (Master-na-master) ü Master in Zee- en Vervoerrecht (Master-na-master) ü Master in de Maritieme Wetenschappen (Master-na-master) in samenwerking met de Universiteit Gent ü Master of Economics of International Trade and European Integration (Master-na-master) in samenwerking met o.a. de Vrije Universiteit Brussel - van 8 tot 10 mei 2006: Universiteit Hasselt ü Master Internationaal Marketing Management (Master-na-master) - van 22 tot 24 mei 2006: Vrije Universiteit Brussel ü Master of Business Information Management (Master-na-master) ü Master of Advanced Management Studies (Master-na-master) De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De commissie is er zich van bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Ze heeft er evenwel zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Manama’s ETEW werd bekrachtigd door de Erkenningscommissie bij besluit van 20 januari 2006 en 27 februari 2006, en werd ingesteld door de VLIR bij besluit van 6 maart 2006. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof. Dr. Ir. C. Mouwen, Hoogleraar Strategie en Innovatie in de non-profit sector, Universiteit Tilburg. Leden van de commissie: - Prof. Dr. A. Kleinknecht, Hoogleraar macro-economie, Techinische Universiteit Delft. - Prof. Dr. R. T. Frambach, Hoogleraar Informatiekunde, Marketing en Logistiek, Vrije Universiteit Amsterdam.
16 | de onderwijsvisitatie Manama’s ETEW
- Prof Dr. L. Traas, Emeritus Hoogleraar Business Economics, Vrije Universiteit Amsterdam. - Prof. Dr. J. Wijngaard, Hoogleraar Production Management, Universiteit Groningen. - Dhr. K. Van Goethem, Ere-directeur academische planning UIA. Extra lid ten behoeve van de visitatie van de opleidingen in het domein transporteconomie: - Dr. K. Debisschop, Consultant RebelGroup. Student-leden van de commissie1: - Dhr. Stefaan Stroo, Universiteit Gent. - Dhr. Christophe Van Linden, Universiteit Antwerpen. Mevr. J. Breda, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan de cel Kwaliteitszorg van het VLIR-secretariaat, trad op als projectleider van de commissie. Voor de opleidingen in het domein transporteconomie gebeurde dit in samenwerking met Dr. Ir. Els Van Zele, eveneens als stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan de cel Kwaliteitszorg van het VLIR-secretariaat. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; c. het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
1
De student-leden bezoeken niet de instelling waaraan zij als student ingeschreven zijn.
de onderwijsvisitatie Manama’s ETEW | 17
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instellingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol2 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen t.o.v. de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid beschreven zijn. De zelfevaluatierapporten volgen het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte - zwakte analyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bijlagen opgenomen, zoals een beschrijving van het programma, studenten- en personeelstabellen, cursusbeschrijvingen, examenvragen, enz. De commissie ontvangt deze zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor de eigenlijke bezoeken, waardoor zij voldoende gelegenheid krijgt deze documenten zorgvuldig te bestuderen en het eigenlijke bezoek grondig voor te bereiden. De vakdeskundige commissieleden worden bovendien verzocht per masteropleiding een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Voor de opleidingen Master of Advanced Accounting en Master of Banking and Finance van de Universiteit Gent en de opleiding Master Internationaal Marketing Management van de Universiteit Hasselt, worden de masterproeven uitgevoerd in samenwerking met bedrijven, die eigenaar zijn van de resultaten van het werk, en die confidentialiteit eisen. Daarom werd een confidentialiteitsovereenkomst opgesteld met betrekking tot de masterproeven van deze opleidingen, waarin aan alle betrokken wordt gevraagd de masterproeven niet door te geven aan derden, en de inhoud ervan vertrouwelijk te behandelen. De masterproeven van deze opleidingen werden ook enkel tijdens het bezoek ter beschikking gesteld. Er werd voldoende tijd voorzien tijdens deze bezoeken zodat de commissieleden de masterproeven konden bestuderen, en de gelegenheid kregen ze mee te betrekken in de beoordeling. Elk vakdeskundig commissielid heeft bijgevolg ten minste twee eindverhandelingen grondig gelezen voor het einde van het bezoek aan de opleiding. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering in maart 2006. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds een aantal maanden in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten.
2
http://www.vlir.be/vlir/02thema%27s/03kz.htm
18 | de onderwijsvisitatie Manama’s ETEW
3.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de betreffende faculteiten heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs in de manama’s ETEW. Ook wordt aan de opleidingen gevraagd - als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens het bezoek is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die ter inzage van de commissie worden gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, opleidingscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de Bachelor-Master (BaMa)structuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan abituriënten, etc. Bovendien worden nog de recente masterproeven die niet door commissieleden werden opgevraagd, ter inzage gelegd. Het programma voorziet – naast gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, het onderwijzend personeel en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers - steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop individuen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord.Aangezien de studenten van de opleiding Master of Economics of International Trade and European Integration van de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel zich ten tijde van het bezoek in Praag bevonden, werd tijdens het bezoek aan de Universiteit Antwerpen een afstandsvergadering georganiseerd via video-conferencingtechnologie. De commissie heeft voor deze opleiding de faciliteiten waarvan studenten ter plaatse gebruik maken tijdens hun verblijf in Tjechië, Frankrijk of Verenigd Koninkrijk, niet bezocht aangezien zij oordeelde over voldoende informatie te beschikken om zicht te krijgen op de kwaliteit ervan zonder ter plaatse te gaan, en gezien de grote spreiding van de locaties. Wel werd tijdens het bezoek aan de Universiteit Gent de faciliteiten van de Faculteit Rechten bezocht door de visitatiecommissie, aangezien studenten en andere betrokkenen aan de interuniversitaire opleiding Master in de Maritieme wetenschappen van deze gebruik maken. De gesprekken zijn verhelderend geweest en waren een goede aanvulling bij de lectuur van de zelfevaluatierapporten. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen medegedeeld aan de hand van een presentatie door de voorzitter. Aan het einde van de bezoeken aan de Universiteit Gent en de Universiteit Hasselt heeft de vice-voorzitter, Prof. Wijngaard, de taken van de voorzitter tijdelijk overgenomen, wegens situaties van overmacht, steeds in regelmatig (telefonisch) overleg met de voorzitter, Prof. Mouwen.
de onderwijsvisitatie Manama’s ETEW | 19
3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de NVAO accreditatie van de opleidingen, een beoordeling voldoende/ onvoldoende toegekend aan de zes onderwerpen van het accreditatiekader, en een beoordeling excellent/goed/voldoende/onvoldoende toegekend aan de samenstellende en onderliggende facetten van elk onderwerp. De faculteiten werden hierbij in de gelegenheid gesteld om op de concepten van het rapport te reageren. De commissie heeft de reacties van de faculteiten voor zover zij zich hierin kon vinden in het rapport verwerkt.
4. Een korte terugblik op de visitatie De commissie heeft de haar toegekende opdracht met veel belangstelling uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie de kans geboden om het academisch onderwijs in de manama’s ETEW in Vlaanderen van nabij te bekijken. Het was voor haar tevens een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. De commissie is er zich van bewust dat de onderwijsvisitatie manama’s ETEW op een moeilijk moment kwam. Ten tijde van de visitatie was de omvorming van het kandidaat/licentieprogramma naar het BaMaprogramma in volle beweging, was er onzekerheid over de financiering van de masterna-masteropleidingen, lagen de krijtlijnen over de mogelijke titulatuur (master of science / master of arts) nog niet vast, ... Ook waren enkele opleidingen slechts kort tevoren opgestart. Desalniettemin heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen en hoe zij er in de toekomst zullen uitzien. De commissie heeft tijdens de discussies steeds getracht om, op een kritisch - constructieve wijze voorstellen tot verbetering te doen en bij te dragen tot de toekomstige hervormingen. Ze heeft bij haar beoordeling de eigenheid van de universiteit en de opleiding in acht genomen en de oordelen en suggesties steeds gesitueerd binnen de specifieke context van de opleiding. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van de manama’s ETEW in Vlaanderen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in haar geheel ook
20 | de onderwijsvisitatie Manama’s ETEW
aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Tot slot wenst de visitatiecommissie haar dank te betuigen aan al diegenen die binnen de universiteiten betrokken zijn geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van de visitatie.
5. Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III formuleert de commissie enkele vaststellingen en bedenkingen die zij relevant acht voor elk van de betrokken opleidingen, waarna in hoofdstuk IV een overzichtstabel van kwaliteitsoordelen volgt. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie rapport uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie de afzonderlijke universiteiten geeft, worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten werden geordend naar de chronologische volgorde van de bezoeken.
de onderwijsvisitatie Manama’s ETEW | 21
22 |
II. Het referentiekader van de visitatiecommissie master-na-master ’s Economische wetenschappen – Toegepaste economische wetenschappen – Handelsingenieur - 2006 Voorafgaand aan de visitatie heeft de visitatiecommissie in onderhavig referentiekader de criteria vastgelegd waaraan naar haar oordeel een academische master- na- masteropleiding in de Economische wetenschappen, Toegepaste economische wetenschappen, Handelsingenieur moet voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Bij het opstellen van haar referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op de referentiekaders die werden gehanteerd bij de visitatie van de bachelor- en masteropleidingen Economische wetenschappen, Toegepaste economische wetenschappen, Handelsingenieur in Vlaanderen (VLIR, 1997 en 2004), de visitatie Bedrijfswetenschappen in Nederland (QANU, 2004) en de visitatie Economie in Nederland (QANU, 2003), de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen voor het eigen onderwijs hebben geformuleerd, het Vlaamse structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het NederlandsVlaams Accreditatie Orgaan (NVAO) waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin- descriptoren, alsook op internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in het domein van de Economische wetenschappen, Toegepaste economische wetenschappen, en Handelsingenieurs. Specifiek omschrijft het referentiekader naast de domeinspecifieke minimumeisen waaraan de opleidingen moeten voldoen, de minimumeisen die aan een afgestudeerde in het vakgebied mogen worden gesteld, en de eisen die gesteld mogen worden met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt, eveneens algemeen onderwijskundige uitgangspunten waaraan een academische opleiding moet voldoen, en eisen met betrekking tot de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzend personeel, en de interne kwaliteitszorg. Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleiding. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie werd het referentiekader met de opleiding bediscussieerd.
Referentiekader Manama’s ETEW | 23
1. Doelstellingen en eindtermen van de academische master- na- masteropleidingen Economische wetenschappen, Toegepaste economische wetenschappen, Handelsingenieur 1.1. Algemene doelstellingen Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische masteropleiding baseert de visitatiecommissie zich op vijf Dublin-descriptoren, met name (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie, en (5) leervaardigheden. (1) De afgestudeerde uit de master- na- masteropleiding heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op niveau van de master, die deze verbreden of verdiepen alsmede een basis of kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van wetenschappelijke kennis, vaak in onderzoeksverband. (2) De afgestudeerde uit de master- na- masteropleiding is in staat om: - kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied - kennis te integreren en met complexe materie om te gaan (3) De afgestudeerde uit de master- na- masteropleiding is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen (4) De afgestudeerde uit de master- na- masteropleiding is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan te grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten (5) De afgestudeerde uit de master- na- masteropleiding bezit leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter
1.2. Domeinspecifieke eisen, eindtermen van de academische master- na- masteropleidingen Economische wetenschappen,Toegepaste economische wetenschappen, Handelsingenieur De master- na- masteropleidingen in het domein van de Economische wetenschappen, Toegepaste economische wetenschappen en Handelsingenieur vertonen een grote verscheidenheid. De opleidingen zijn gericht naar een verscheidenheid van uitstroommogelijkheden. Sommige opleidingen zijn specifiek gericht naar een bepaald subdomein of beroep, terwijl andere breed georiënteerd zijn. De commissie
24 | Referentiekader Manama’s ETEW
bepaalt daarom aan de ene kant algemene kerncompetenties, die alle afgestudeerden van een masterna- masteropleiding in het domein van de Economische wetenschappen, Toegepaste economische wetenschappen, Handelsingenieur dienen te beheersen, elk in hun eigen subdomein. Aan de andere kant stelt de commissie specifieke competenties voorop, die afhankelijk zijn van de oriëntatie of de beroepsuitwegen van de opleidingen. 1.2.1. Basiscompetenties waarop master- na- masteropleidingen in het domein van de Economische wetenschappen, Toegepaste economische wetenschappen en Handelsingenieur gericht dienen te zijn: - complexe economische, financiële of bedrijfskundige vragen en problemen kunnen herkennen, beschrijven in het (bedrijfs-)economisch begrippenkader en erover met andere professionals kunnen overleggen in een internationale en / of multiculturele context, - onderzoek en / of action research kunnen opzetten, uitvoeren en de resultaten interpreteren, - met kritische en ethische zin kunnen reflecteren over nieuwe trends in het domein, en deze kunnen integreren in de arbeidscontext, - beheersen van instrumenten om economische en / of financiële problemen te analyseren, - een verscheidenheid aan onderzoeksgebaseerde probleemoplossingsstrategieën kunnen inzetten en creatief nieuwe oplossingen kunnen uitwerken, - mondeling en schriftelijk kunnen rapporteren, - zelfstandig zowel als in team kunnen werken, - zo nodig verbanden kunnen leggen met relevante inzichten uit verwante wetenschapsdomeinen, - ICT in het algemeen, en statistische, modelleer- of gegevensbeheertoepassingen in het bijzonder, kunnen gebruiken, - ofwel staat wetenschappelijke kennis centraal, ofwel de toepassing van wetenschappelijke kennis met een duidelijke gegrondheid in wetenschappelijk onderzoek. 1.2.2. Competenties die afgestudeerden van master- na- masteropleidingen die ook gericht zijn op de bedrijfsprakijk en / of het management dienen te bereiken: - een team kunnen leiden, - constructief kunnen deelnemen aan vergaderingen of voorzitten van vergaderingen, - strategische en / of financiële plannen kunnen uitwerken voor een onderneming of organisatie, en/ of beleidsvoorstellen en adviezen erover uitbrengen en / of implementeren, - plannen kunnen vertalen in concrete doelstellingen, - contacten kunnen onderhouden met klanten, leveranciers en / of ander partners in een internationale en/ of multiculturele context, - beleidsuitvoerende activiteiten kunnen organiseren, coördineren, opvolgen, controleren en bijsturen, - een adequate organisatiestructuur kunnen opzetten, - ken- en stuurgetallen kunnen opmaken en adequate output- en kwaliteitscriteria kunnen bepalen.
Referentiekader Manama’s ETEW | 25
1.2.3. Competenties die afgestudeerden van zuiver economische master- na- masteropleidingen dienen te bereiken: - de interacties tussen de verschillende economische agents en hun strategieën kunnen analyseren, - beleidsadviezen kunnen formuleren in het brede sociale domein, - de macro-economische en internationale monetaire context grondig kunnen analyseren, - formele en kwantitatieve economische meettechnieken kunnen toepassen.
2. Onderwijskundige uitgangspunten De visitatiecommissie stelt onderstaande richtlijnen voorop als nastrevenswaardige doelen, waarop de opleidingen gericht dienen te zijn. De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en / of beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van het opleidingsprogramma. Daartoe moet het onderwijs voldoen aan inhoudelijke en professionele standaarden zoals de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en aan eisen die de arbeidsmarkt stelt, moet de opleiding op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs en rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke opkomst van de informatietechnologie, de toenemende multiculturaliteit van de samenleving, de trend tot internationalisering.
Wetenschaps- en vakgebied: - De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied en deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma.
Arbeidsmarkt: - De opleiding heeft structurele contacten met het werkveld; - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt systematisch vertaald naar het onderwijsaanbod; - De opleiding voert een actief alumnibeleid.
Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen: - De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (onderwijskundige referentiekader) die is gebaseerd op recente theorieën hieromtrent;
26 | Referentiekader Manama’s ETEW
Relevante maatschappelijke ontwikkelingen: - De opleiding is op de hoogte van de effecten van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en heeft daar het onderwijsprogramma op afgestemd; - De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding.
a. Doelstellingen en eindtermen - De doelstellingen en eindtermen van de opleiding moeten mede gebaseerd zijn op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen; - De keuze die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel; - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembaar gedrag; - In de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking; - De eindtermen zijn sturend en richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod; - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau; - Het academisch personeel werkt aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding; - Er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programma-niveau; - Eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn.
b.Vorm en inhoud van het onderwijsleerproces Studeerbaarheid - Het programma dient door de student te kunnen worden gevolgd in de ervoor gestelde tijd en dient aan te zetten tot doelmatig tijdsgebruik; - In de mate van het mogelijke dient rekening te worden gehouden met individuele variaties in studietempo; - De opleiding maakt inzichtelijk hoe de begeleiding gebeurt van niet-expliciet als contacturen geplande studietijd;
Referentiekader Manama’s ETEW | 27
Werkvormen en didactiek - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek; - Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is; - Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën waarbij actief gebruik wordt gemaakt van Computer Ondersteund en Computer Beheerd Onderwijs; - De werkvormen zijn stimulerend en activerend;
c. Studenteninstroom en studiebegeleiding - De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom; - Er zijn herkenbare leerroutes voor studenten met verschillende vooropleidingen en / of ervaring; - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken; - De opleiding neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen;
d. Evaluatie - - - - - -
De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie; De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt; De inhoud van de evaluatie is gebaseerd op de nagestreefde doelstellingen en eindtermen; De beoordeling vindt plaats op basis van te voren vastgelegde beoordelingscriteria; De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten; De gebruikte toetsmethodes zijn voldoende variabel en sluiten aan bij de gebruikte didactische werkvormen en de aard van het opleidingsonderdeel; - De individuele prestatie van een student dient toetsbaar te zijn en zichtbaar gemaakt te worden door de toetsmethode;
e. Kwaliteitseisen met betrekking tot de eindverhandeling/masterproef - De eindverhandeling/masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding; - De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid; - Met de eindverhandeling/masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen doorgronden, aanpakken,
28 | Referentiekader Manama’s ETEW
uitvoeren, analyseren en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling. In de eindverhandeling/masterproef hoort minstens een onderzoeksgebaseerde link aanwezig te zijn; - De eindverhandeling/masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten; - De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt; - De eindverhandeling/masterproef van een master-na-masteropleiding gaat breder of dieper dan de eindverhandeling/masterproef van een initiële masteropleiding;
f. Internationalisering - De opleiding maakt actief deel uit van een performant netwerk van onderwijsinstellingen dat effectief meerwaarde oplevert voor de opleiding; - Buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen: - De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt getoetst; - Indien men kiest voor het aantrekken en uitsturen van studenten dient de infrastructuur en de structuur van de opleiding afgestemd te zijn op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse studenten; - In de eindtermen van de opleiding zijn eindtermen opgenomen over de beheersing van relevante vreemde talen.
e. Faciliteiten - Het onderwijsleerproces wordt ondersteund door voldoende en kwalitatieve accommodatie.
3. Onderwijsorganisatie - De onderwijsorganisatie is zo ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is door adequate toedeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden; - De onderwijsorganisatie is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) is gewaarborgd, bijvoorbeeld via een ‘core faculty’ die het academisch niveau van de opleiding draagt; - Het opleidingsbestuur heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie;
Referentiekader Manama’s ETEW | 29
4. Personeelsbeleid en kwaliteitseisen onderwijzende staf Personeelsbeleid - Selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken; - Het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken zijn een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding; - De opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat is afgestemd op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken; - Resultaten van evaluaties vormen mede de basis van het te voeren personeelsbeleid; - De opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de docentlast; - De onderwijzende staf is aanspreekbaar en bereikbaar;
Kwaliteitseisen onderwijzende staf De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: - de onderwijsdeskundigheid; - de wetenschappelijke deskundigheid; - de vertrouwdheid en de ervaring met het werkveld; Qua bestaffing veronderstelt de opleiding academici van hoog niveau, die ook voldoende betrokken zijn bij het onderwijs in de opleiding. Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden, wordt van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk onderzoek verondersteld. Naarmate er meer gastdocenten zijn, zal de (wetenschappelijke) kwaliteit van de ‘core faculty’ die structureel de kwaliteit van de opleiding draagt, aan belang winnen.
5. Interne kwaliteitszorg - De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd integraal kwaliteitszorgsysteem; - Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht; - De kwaliteitszorg betreft niet enkel het primaire proces, maar alle kwaliteitsaspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verantwoordelijkheidsniveaus; - De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd;
30 | Referentiekader Manama’s ETEW
- Er is duidelijk vastgelegd waar de verantwoordelijkheden liggen voor de kwaliteitszorg en wie welke taken daarin heeft; - De opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van de geleverde kwaliteit; - De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld; - Binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit; - De opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert.
Referentiekader Manama’s ETEW | 31
32 |
III. Algemene beschouwingen op het domein van de manama’s in de Economische wetenschappen - Toegepaste economische wetenschappen - Handelsingenieur in Vlaanderen De commissie heeft op grond van de bestudering van de zelfevaluaties, de diverse documenten ter inzage tijdens de bezoeken en gesprekken met de betrokkenen van de opleidingen (academische staf, studenten, afgestudeerden,…) een goede indruk gekregen van de inhoudelijke kant van de diverse onderzochte manama-opleidingen. Deze indrukken zijn neergelegd in de universiteitsspecifieke oordelen in de deelrapporten van de commissie. Zij heeft echter daarnaast ook een aantal meer algemene indrukken gekregen van het functioneren van de manama’s als stelsel. Die indrukken hebben betrekking op zowel toekomstige kansen voor dit interessant type opleidingen, als op fricties die zich in het stelsel voordoen. De commissie heeft gemeend er verstandig aan te doen een aantal van die bevindingen in de vorm van enkele conclusies en aanbevelingen in een aantal algemene paragrafen vast te leggen.
1. Positionering en profilering van de master-na-masteropleidingen in het Vlaamse Hogeronderwijslandschap Zowel uit het bestuderen van de zelfevaluatierapporten van de verschillende programma’s als uit de gesprekken met de staf van de verschillende opleidingen blijkt dat er binnen de bezochte Vlaamse universiteiten geen gemeenschappelijk gedragen en toekomstgerichte visie bestaat op de positionering en profilering van de manama-opleidingen. Dit betekende praktisch dat de commissie werd geconfronteerd met een uiteenlopende waaier van opleidingsprofielen, variërend van verdiepend en sterk wetenschappelijk georiënteerd, soms voorbereidend op een Ph.D.-traject, tot verbredend en praktijkgericht, met een geringe link met wetenschap of onderzoek. Deze feitelijkheden stelden de commissie voor aanmerkelijke beoordelingsproblemen. En hoewel de commissie op grond van een bestudering van de historische ontwikkeling van een aantal manama’s wel kon begrijpen dat in de praktijk opleidingen met een totaal verschillend profiel zijn ontstaan, moesten deze opleidingen conform het protocol van de visitaties volgens eenzelfde beoordelingskader (opgesteld door de VLIR en gebaseerd op het NVAO-accreditatiekader) beoordeeld worden. Volgens de commissie is dit kader
Algemene beschouwing | 33
vooral gericht op het beoordelen van initiële opleidingen en niet altijd even goed hanteerbaar voor het beoordelen van manama-opleidingen. Desondanks heeft de commissie het beoordelingskader integraal gehanteerd. Wel heeft zij voor zichzelf een nadere omschrijving uitgewerkt van een aantal termen die verband houden met begrippen zoals academische en beroeps- c.q. professionele gerichtheid, alsmede de relatie daartussen. Met name dat laatste aspect bleek een probleem, omdat in het beoordelingskader op facetniveau (met name facet 2.2, eisen academische gerichtheid) compensatie tussen de academische en professionele/ beroepsgerichte aspecten mogelijk is. Dit zou bij strikte toepassing kunnen betekenen dat een kwalitatief goede, sterk op verbreding gerichte en praktisch georiënteerde opleiding, die echter nauwelijks wetenschappelijk is in termen van inhoud, verdieping en/of de relatie met wetenschappelijk onderzoek, via interne compensatie op facetniveau toch positief beoordeeld zou kunnen of moeten worden. De commissie voelde zich genoodzaakt om in deze een duidelijk standpunt in te nemen. Dit eenstemmig standpunt houdt in dat elke manama-opleiding zich moet situeren op een minimumniveau voor wat betreft de wetenschappelijke gerichtheid en verdieping wat tot uitdrukking komt in het programma en zich manifesteert in een duidelijk aanwezige relatie met het wetenschappelijk onderzoek en met de aanwezige academische competenties binnen de academische staf van de opleiding. Een ijkpunt hiervoor is – in de visie van de commissie- het niveau van de bestaande initiële masteropleidingen. De commissie beschouwt dit als het minimale niveau dat door de manama-opleidingen dient te worden gerealiseerd. Het minimumniveau van studenten bij de aanvang van een manama-opleiding dient dan ook dat van een initiële master te zijn. Om hier op een genuanceerde wijze mee om te kunnen gaan heeft de commissie haar visie op het begrip wetenschappelijke gerichtheid nader uitgewerkt. De commissie heeft vier onderscheiden soorten wetenschappelijke gerichtheid vastgesteld binnen het domein van de manama’s ETEW. Ten eerste, kan een opleiding in eerste instantie expliciet gericht zijn op het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Ten tweede kan een opleiding gericht zijn op brede onderzoeksvaardigheden, voornamelijk diepgaande, complexe analytische vaardigheden die ook vaak buiten een academische loopbaan voorkomen. Ten derde kan een opleiding gericht zijn op het zelf actief toepassing in de praktijk van onderzoeksresultaten, van eigen onderzoek en dat van derden, op basis van een kritisch inzicht in stromingen en theorieën binnen het onderzoeksdomein. Een vierde soort wetenschappelijke gerichtheid die de commissie heeft vastgesteld in het domein van de manama’s ETEW is de zuivere gerichtheid op het toepassen van onderzoeksresultaten van derden. Volgens de commissie heeft deze laatste categorie opleidingen een onvoldoende academische gerichtheid. De commissie is er zich van bewust dat deze benadering enkele zeer praktisch gerichte opleidingen, die als zodanig een voldoende beroepsgerichte kwaliteit hebben, als niet voldoend aan het criterium van academische c.q. wetenschappelijke gerichtheid klasseert. Echter, de commissie meende naar alle betrokkenen toe op een genuanceerde, maar volstrekt heldere wijze inzicht te moeten verschaffen in de inhoudelijke kwaliteit van haar bevindingen. Daarbij past –in haar visie- het hanteren van één
34 | Algemene beschouwing
heldere en voor alle opleidingen gelijke maatstaf, zeker waar het gaat om die zo subtiele relatie tussen de beroepsgerichtheid en de academische gerichtheid. Voor de commissie was het een evidentie dat, omdat het in deze visitatie academische opleidingen betreft, een duidelijke relatie met wetenschap en onderzoek noodzakelijk was. In die zin heeft de commissie ook het Vlaamse structuurdecreet geïnterpreteerd. De commissie is er zich ook van bewust dat het op grond van allerlei politiek/bestuurlijke overwegingen mogelijk is om een ander standpunt in te nemen, dat dan ongetwijfeld tot andere conclusies zou leiden. Maar de commissie heeft in volstrekte unanimiteit en op grond van de hiervoor genoemde argumenten voor de hiervoor beschreven opvatting gekozen en meent daarbij ook aan te sluiten bij de wetgeving zoals neergelegd in de eerder genoemde Vlaamse decreet. Los van het hiervoor beschreven fundamenteel dilemma trof de commissie nog een aantal andere onduidelijkheden aan betreffende de toekomstige positionering van de Vlaamse manama-opleidingen. Zo werd er bij enkele opleidingen over gedacht om de huidige manama te laten ’indalen’ in het reguliere eerstefaseonderwijs. De manama zou in die constructie een afstudeerrichting worden binnen een initiële masteropleiding. Een andere observatie van de commissie is dat sommige manama’s, vooral zij die zich ook richten op buitenlandse studenten, zich nauwelijks onderscheiden van Executive Management opleidingen zoals die overal ter wereld door Business- en Management Schools worden aangeboden. Tenslotte heeft de commissie het gevoel gehad dat deze visitatie ‘te vroeg’ heeft plaatsgevonden gezien de overgangstoestand waarin de meeste opleidingen zich op dat ogenblik bevonden: sommige opleidingen zaten nog midden in een transitiefase van de oude naar de nieuwe situatie, andere instellingen wisten eigenlijk nog niet wat zij op termijn met de manama’s aan moesten vangen, of de manama’s opwaarderen tot ‘echte’ verdiepende academische opleidingen, wellicht in de richting van ’research masters’ of ze juist omvormen tot meer brede, praktijk- en beroepsgerichte opleidingen voor professionele werkers, de opleidingen laten ’indalen’ of op de markt brengen als commerciële ’Executive Master-opleidingen’. Maar ook in dit geval heeft de commissie gemeend er verstandig aan te doen om, met begrip voor de transitiefase waarin sommige opleidingen zich nu bevinden, de visitatie volgens de vastgestelde regels uit te voeren. In de gesprekken met de universiteiten is de commissie gebleken dat er grote verwarring bestaat over het financiële perspectief voor de manama-opleidingen. De onzekerheid over de overheidsfinanciering van deze opleidingen is hiervan een belangrijke oorzaak. De verwarring wordt vergroot door het feit dat sommige opleidingen zich op de internationale markt willen presenteren met de daarbij gangbare inschrijvingsgelden die kunnen oplopen tot ca. 5000 euro, terwijl andere opleidingen slechts 500 euro vragen. Veel opleidingen blijken zich tussen beide uitersten te bewegen. Dit is aan nieuwe studenten nauwelijks uit te leggen, laat staan te motiveren.
Algemene beschouwing | 35
Gelet op de hiervoor beschreven dilemma’s, waarin de commissie genoodzaakt werd een aantal keer een specifieke positie in te nemen, formuleert zij aan de (academische) overheden de volgende aanbevelingen: a. Definieer op Vlaams politiek / bestuurlijk / academisch niveau, gebaseerd op een toekomstgerichte visie, het profiel en de academische, dan wel professionele positionering van de Vlaamse manamaopleidingen. Hou er daarbij rekening mee dat sommige manama-opleidingen op een internationale markt zullen willen opereren. b. Definieer het niveau dat deze opleidingen worden geacht te realiseren, zowel in academische als professionele / beroepsgerichte termen. c. Voorzie de opleidingen ter zake van heldere wet- en regelgeving en verschaf duidelijkheid over de modaliteiten van financiering en het civiele effect van de behaalde diploma’s.
2.
Personeelsbeleid
De commissie was aangenaam getroffen door de ambitie die bij een aantal opleidingen bleek te bestaan om de betrokken opleiding om te vormen tot een opleiding die zich ook internationaal zou kunnen bewijzen, naast een aantal opleidingen die zich reeds daarop richten. Daartoe is het echter nodig dat een modern personeelsbeleid gevoerd wordt dat gericht is op het aanstellen en / of blijvend engageren van kwalitatief hoogwaardige medewerkers. De commissie wil in het verlengde van dit streven de suggesties doen om zeer terughoudend te zijn om gedoctoreerden aansluitend aan hun doctoraat tot docent te benoemen aan dezelfde instelling. Dit leidt snel tot ‘intellectuele inteelt’. Beter ware het getalenteerde onderzoekers te vragen om enkele jaren te werken aan een hoog gereputeerde, bij voorkeur buitenlandse, universiteit. De commissie geeft eveneens in overweging het loopbaanbeginsel ten opzichte van het formatiebeginsel te bestuderen. Bij het loopbaanbeginsel worden medewerkers aangenomen wanneer zij op de arbeidsmarkt beschikbaar zijn en krijgen de mogelijkheid uit te groeien volgens hun capaciteiten, los van de vraag of dat altijd past binnen de dan toevallig aanwezige formatie. Het formatiebeginsel is een systeem waarbij de basis voor het benoemingsbeleid in een organisatie wordt gevormd door het formatieplan, waarin is vastgelegd hoeveel van welke functies in de organisatie benodigd en daarmee toegestaan zijn. Op het moment dat iemand een functie verlaat kan die functie dus onmiddellijk via de bekende wervingsinstrumenten opgevuld worden. Een combinatie van beiden valt, zeker in een overgangssituatie, te verwachten. Een personeelsbeleid gebaseerd op het loopbaanbeginsel heeft in de praktijk bewezen een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan een significante verhoging van de kwaliteit. Dat geldt in de ogen van de commissie ook voor het vergroten van de academische en ondersteunende/administratieve bestaffing van programma’s als een belangrijke factor om opleidingen
36 | Algemene beschouwing
aantrekkelijk te maken voor een kwalitatief hoogwaardig docentencorps. Ook het belonen naar geleverde academische prestaties in plaats van het louter op anciënniteit bevorderen van medewerkers kan een kwaliteitsimpuls opleveren. Tenslotte is het de commissie opgevallen dat er relatief weinig vrouwen in belangrijke academische posities zijn aangesteld. Het zal de aantrekkelijkheid en reputatie van opleidingen zeker ten goede komen als er meer evenwicht wordt gecreëerd tussen de man/vrouw verhouding in respectievelijk de studentenpopulatie en die van de staf.
3. Aspecten van internationalisering Het zou een aantal opleidingen helpen in hun internationale werving indien meer helderheid geboden zou kunnen worden over het gebruik van internationaal erkende academische titels zoals ‘Master of Science’, ‘Master of Arts’ en ‘Master of Business Administration’. Dit houdt in dat de opleidingen die hun afgestudeerden met een dergelijke titel willen sieren ook aan de internationaal gangbare kwaliteitsstandaarden dienen te voldoen die bij dergelijke academische graden passen. Ook hierover zouden op het niveau van de (academische) overheden richtinggevende uitspraken gedaan dienen te worden, zodat opleidingen weten welk ambitieniveau en welke titulatuur en bijbehorend civiel effect past bij de door hen verzorgde programma’s. In de opvatting van de commissie hebben de meeste huidige manama-opleidingen nog een behoorlijke weg te gaan alvorens zij zich internationaal kansrijk kunnen presenteren. Een interessant aspect van internationalisering is ook het naar de universiteit halen van buitenlandse docenten. Wil dit op termijn succesvol zijn, dan moet dit geënt zijn op een ondersteunend beleid, zodat de buitenlandse docenten zich ook welkom voelen en eventuele taalbarrières op hoofdlijnen worden geslecht. Dat kan bereikt worden door cruciale documenten (vb. onderwijs- en examenreglementen, majeure beleidsplannen en een aantal belangrijke formulieren) in het Engels te voorzien. Ook voor buitenlandse studenten is de beschikbaarheid van informatie in het Engels van cruciaal belang. Een eveneens interessant, maar in de praktijk erg verwarrend aspect van internationalisering is het gebruik van meestal in het Engels gestelde toelatingstesten (bv TOEFLE / GMAT). Het is de commissie gebleken dat het gebruik daarvan in de manama-opleidingen meestal redelijk vrijblijvend is en dat er van enige harmonisatie van de minimumeisen tussen de verschillende opleidingen en universiteiten geen sprake is. Het adequaat hanteren van dergelijke tests kan sterk bijdragen tot de kwaliteit van de instroom.
4. Aspecten van kwaliteitsbeleid en interne organisatie De commissie heeft veel variatie vastgesteld in het kwaliteitsbeleid dat binnen de diverse opleidingen wordt gevoerd. Daarbij werd veelvuldig verwezen naar een centraal universitair kwaliteitsbeleid
Algemene beschouwing | 37
waarvan dan binnen de opleiding in de regel weinig te merken was. De commissie pleit ervoor om ook op opleidingsniveau, uiteraard binnen de centrale universitaire kaders, kwaliteitsbeleid in termen van evaluatie en borging te ontwikkelen. In enkele opleidingen, gekarakteriseerd door kleinere studenten- en docentenaantallen kan de commissie zich voorstellen dat vrij informele vormen van kwaliteitsbeleid kunnen volstaan, maar dit houdt toch het gevaar in dat het systeem van kwaliteitszorg sterk afhankelijk kan zijn van een of enkele betrokken stafleden, wat het systeem kwetsbaar maakt. De commissie heeft kunnen vaststellen dat een aantal opleidingen wordt gepromoot als deeltijdse opleidingen, die kunnen worden gecombineerd met een (dikwijls voltijdse) baan. Uit vele verhalen van studenten is gebleken dat dit in een groot aantal gevallen absoluut onmogelijk is. De commissie wil dan ook adviseren uitsluitend ‘reëel studeerbare’ opleidingen op de markt te brengen. Op grond van de nagenoeg unanieme rapportages ter zake van studenten wil de commissie aanbevelen om pas met de masterproef te starten als de overige opleidingsonderdelen zijn afgerond. Pas dan kan de masterproef haar functie van integrerend opleidingsonderdeel volledig waarmaken. De commissie beveelt ook aan de masterproef in één academiejaar te laten afwerken, met een strikte deadline. Indien er een uitlooptraject voorzien wordt, dient dit als zodanig gepresenteerd, en in de resultaten (punten) van de studenten verdisconteerd te worden.Volgens de commissie is het ook een doel op zich studenten te leren met een deadline te werken. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de interne financiering van opleidingen in nagenoeg alle gevallen onafhankelijk is van het aantal aanwezige studenten. Deze op zich voor de medewerkers wellicht comfortabele toestand nodigt echter niet uit tot optimalisering van de wervingsinspanningen.
5. Interuniversitaire samenwerking De commissie is voorstander van een ruimere samenwerking tussen de verschillende universiteiten op het gebied van manama-opleidingen. De commissie ziet bijvoorbeeld uitstekende mogelijkheden voor een verder geoptimaliseerde samenwerking in het domein van de maritieme wetenschappen en het zee- en vervoerrecht, waarbij samenvoeging tot één opleiding de kwaliteit van de samenstellende delen kan overstijgen.
38 | Algemene beschouwing
IV. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven. Voor het toekennen van de scores heeft de commissie zich gebaseerd op de minimale eisen die aan een bachelor- of masteropleiding mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin-descriptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het structuurdecreet van het hoger onderwijs (2003) en het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie (2004). Bovendien heeft de visitatiecommissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. De commissie wil er op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling, hetgeen uiteraard duidelijker tot uiting komt in de tekst dan in de ‘scoretabel’. Bij het toekennen van de scores heeft de commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Vanzelfsprekend moeten de tabel en de daar in opgenomen scores gelezen en geïnterpreteerd worden in samenhang met de oordelen die in de tekst van het rapport zelf gemaakt worden. Het is de bedoeling om, door de opleidingen naast elkaar te plaatsen, een beter zicht te geven op de diversiteit in kwaliteit. Verklaring van de scores op de facetten (vierdelige schaal): E : Excellent : ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G : Goed : de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V : Voldoende : voldoet aan de basiseisen OV : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen NVT : Niet van toepassing Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + : Voldoende : voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit
Vergelijkende tabel | 39
Master of Advanced Bussiness Studies
Master of Advanced Studies in Economics
Master of International Business Economics
Master of Advanced Accounting
Master of Banking and Finance
Master of Marketing Analysis
+
+
+
+
+
-
-
+
+
Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie
V
G
OV
E
V
OV
V
G
G
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen
G
G
V
G
V
V
OV
G
G
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud
G
G
V
E
V
V
OV
G
G
Facet 2.2.: Eisen academische gerichtheid
G
G
G
E
G
OV
V
G
G
Facet 2.3.: Samenhang van het programma
G
G
OV
G
V
V
V
G
G
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
V
V
V
V
V
V
V
V
G
Facet 2.6.: Afstemming vormgeving en inhoud
V
G
V
V
G
V
V
V
G
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing
G
V
V
G
V
V
V
V
V
Facet 2.8.: Masterproef
V
V
V
G
V
V
OV
G
G
Onderwerp 1 : Doelstellingen
Onderwerp 2 : Programma
Facet 2.4.: Studieomvang1 Facet 2.5.: Studietijd
Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden
Master in het Management voor overheidsorganisaties
Master of Financial Economics
Universiteit Gent
Master of Industial Management
Katholieke Universiteit Leuven
G
G
G
G
G
OV
V
G
G
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 3.1.: Kwaliteit personeel
V
G
G
G
G
V
V
G
G
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
V
G
G
E
G
OV
V
G
G
Onderwerp 3 : personeel
Facet 3.3.: Kwantiteit personeel
V
V
V
V
V
V
OV
G
V
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 4.1.: Materiële voorziening
G
G
G
G
G
V
V
V
V
Facet 4.2.: Studiebegeleiding
G
G
G
G
G
G
V
G
G
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 5.1. : Evaluatieresultaten
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering
V
V
V
V
V
V
V
G
G
Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
V
OV
V
V
G
OV
V
V
Onderwerp 4 : Voorziening
Onderwerp 5 : Interne kwaliteitszorg
+
+
+
+
+
-
-
+
+
Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau
G
G
V
E
G
OV
OV
G
G
Facet 6.2.: Onderwijsrendement
G
G
V
V
G
V
V
G
G
Onderwerp 6: Resultaten
1 Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
40 | Vergelijkende tabel
Master in de Maritieme wetenschappen
Master of Economics of International Trade and European Integration
+
+
+
+
+
-
-
-
V
G
G
V
V
G
OV
OV
OV
Master of Advanced Management Studies
Master in Transport and Maritime Management
+
Master of Business Information Management
Master in Transport and Maritime Economics
Vrije Universiteit Brussel
Master in Zee- en vervoerrecht
Universiteit Hasselt
Master in de Maritieme wetenschappen
Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
Master Internationaal Marketing Management
Universiteit Antwerpen ITTMA
Universiteit Antwerpen
Universiteit Antwerpen en Universiteit Gent
G
G
G
V
V
G
V
V
OV
+
+
+
+
+
+
+
+
-
G
G
V
V
G
G
V
V
V
V
V
V
OV
V
G
OV
OV
OV
V
G
V
V
OV
E
G
V
OV
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
G
G
V
G
G
V
V
V
V
G
V
V
G
V
V
V
OV
OV
V
V
OV
V
V
V
V
OV
V
V
OV
OV
V
V
V
V
+
+
+
+
+
+
+
+
+
G
G
G
G
G
G
V
V
V
G
G
G
G
G
G
OV
OV
OV V
V
G
V
V
V
G
V
V
+
+
+
+
+
+
+
+
-
G
G
G
G
G
V
V
V
V
G
G
V
V
V
G
G
V
OV
+
+
+
+
+
+
+
+
-
OV
OV
V
V
OV
G
V
V
V
V
V
V
V
V
G
V
V
OV
V
V
V
V
V
V
G
OV
OV
+
+
+
+
+
+
-
-
-
V
G
G
V
V
G
OV
OV
OV
V
V
V
V
V
G
V
V
V
Vergelijkende tabel | 41
42 |
DEEL 2 OPLEIDINGSRAPPORTEN
| 43
44 |
Katholieke Universiteit Leuven , Leuven School of Business and Economics Master of Advanced Studies in Economics (Master-na-master) Master of Advanced Business Studies (Master-na-master) Master of Financial Economics (Master-na-master) Master of International Business Economics (Master-na-master)
Woord vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De opleidingen op master-na-masterniveau van de faculteit Economie en Toegepaste Economische Wetenschappen (ETEW) van de K.U.Leuven zijn sinds kort gegroepeerd in de Leuven School of Business and Economics. De vier opleidingen ervan die betrokken zijn in de visitatie manama ETEW hebben een gezamenlijk zelfevaluatierapport opgesteld. In navolging hiervan behandelt dit rapport de vier opleidingen gezamenlijk, zodat herhaling vermeden kan worden voor overlappende onderwerpen. Aparte beschrijvingen en beoordelingen worden waar nodig vermeld. De vier opleidingen worden volledig in het Engels georganiseerd. In het verlengde hiervan schreven zij ook hun zelfevaluatie in het Engels. Daarom zijn citaties uit het zelfevaluatierapport steeds in het Engels. De Master of Advanced Studies in Economics heeft een lange traditie als vervolgopleiding na een Master in Economische wetenschappen. Deze opleiding is hervormd in 1999, met kleinere aanpassingen in 2005-2006. De drie andere opleidingen worden in 2005-2006 voor de eerste keer in hun huidige vorm, aangepast aan de bachelor-masterstructuur, ingericht. De Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics zijn opgestart in 1998-1999. De Master of Advanced Business Studies is gebaseerd op haar voorloper Master of Science in Applied Economics die omwille van de invoering van de bachelor-masterstructuur is aangepast.
Onderwerp 1: Doelstellingen van de master-na-masteropleidingen Master of Advanced Studies in Economics: beschrijving doelstellingen In het zelfevaluatierapport worden de doelen van de opleiding Master of Advanced Studies (MASE) in Economics omschreven als een verdieping binnen bepaalde door studenten te kiezen domeinen voor studenten met een economische achtergrond. In haar doelstellingen stelt de MASE analytische methoden en hedendaagse onderzoekspraktijken centraal, binnen een kwantitatieve en wetenschappelijke oriëntatie. De opleiding plaatst zich als research georiënteerd programma in het verlengde van initiële
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 45
masters in de economie. De opleiding wil voorzien in de behoefte aan een theoretische, internationaal en research georiënteerde master-na-masteropleiding. De internationale aspecten worden benadrukt. De opleiding verwijst in haar doelstellingen naar het concept Begeleide zelfstudie, het onderwijsconcept van de K.U.Leuven. Begeleide zelfstudie stelt de volgende doelstellingen voor het universitair onderwijs voorop: kennis hebben van resultaten van in tijd en ruimte gesitueerd wetenschappelijk werk; inzicht hebben in de wijze waarop onderzoeksresultaten tot stand komen; zelf aan nieuwe informatie betekenis kunnen verlenen; een actieve bijdrage kunnen leveren aan kennisontwikkelingsprocessen; op basis van kritisch inzicht in onderliggende processen tot een onderbouwd oordeel kunnen komen en op die manier beredeneerde maatschappelijke standpunten kunnen innemen. De doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport als volgt verwoord:
Graduates of the programme should have: 1) a deep insight into the most recent developments in economic theory and an active knowledge of the analytical techniques used by economists for the study of economic problems; 2) an active and specialised knowledge of the detailed features of economic problems in some specific fields of interest; 3) the ability to translate general and specific questions into operational problems and the ability to find creative solutions to these problems.This includes formulating a specific research or policy question, collecting and analysing the relevant information, choosing an adequate methodology for analysing the problem, reporting the results, and formulating policy advice. Master of Advanced Business Studies: beschrijving doelstellingen De Master of Advanced Business Studies (MABS) heeft in 2005-2006 de Master of Science in Applied Economics (MSAE) vervangen, omdat de faculteit binnen de bachelor-masterhervorming een vijfjarig traject voor toegepaste economen wou voorzien, met een driejarige bachelor in de toegepaste economische wetenschappen, een éénjarige master in de Toegepaste Economische Wetenschappen, gevolgd door deze éénjarige master-na-masteropleiding MABS. MABS voorziet in twee majors: Advanced Management en Business Research Methodology. In het zelfevaluatierapport wordt ook de internationale gerichtheid van de opleiding benadrukt: de MABS is mede opgericht om Erasmus-uitwisseling mogelijk te maken. In het zelfevaluatierapport wordt net zoals voor de MASE verwezen naar Begeleide zelfstudie, en wordt er nadruk gelegd op de onderzoeksgerichtheid van de opleiding, vooral voor de Business Research Methodology-optie, waarbinnen studenten eventueel een onderzoekscarrière kunnen opstarten, maar ook voor de Advanced Management-optie die niet op één beroep, maar breed professioneel gericht is, zodat studenten zich makkelijk zouden kunnen aanpassen aan verschillende professionele contexten. MABS is erop gericht dat studenten zowel de kwantitatieve technieken als ‘softer skills’ kunnen meenemen naar hun professionele omgeving. De doelstellingen, opgedeeld in de twee majors, worden in het zelfevaluatierapport als volgt verwoord:
46 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
In the Advanced Management major in the follow-up MABS programme, the comprehension and skills of the participants are extended by covering all areas of business studies at an advanced level in preparation for assuming broad responsibilities in a future career. A set of advanced level courses provides an integrated perspective on how to operate and function in an ever more complex business environment. As an alternative to the business orientation, a major is offered that focuses on Business Research Methodology (Advanced Statistical Methods, Optimisation and Econometrics).The programme stresses a combination of theory and applications, and these applications are drawn from real business problems in the various areas of management. This Business Research Methodology major will typically contain very few students. The ultimate goal is that the students who follow the MABS programme will be able to function very well in their future careers, whether in a manufacturing company, a service organisation or a research oriented firm.To that end, it is the aim of the MABS programme to bring the problem solving skills of the students as well as their social, communication and reporting skills to a very high level; the traditionally rather quantitative orientation of the K.U.Leuven should be combined with these ‘softer’ skills. Master of Financial Economics: beschrijving doelstellingen De Master of Financial Economics (MFE) wil macro-economie en financiële studies combineren. De MFE is gericht op de financiële sector, in bedrijven, bij de overhead of in internationale organisaties. MFE wil studenten leren werken met geavanceerde instrumenten om diepgaande analyses te kunnen uitvoeren, en hun probleemoplossend vermogen verscherpen. Ook in het zelfevaluatierapport wordt de onderzoeksgerichtheid van MFE benadrukt, en wordt verwezen naar het concept Begeleide zelfstudie. MFE wil studenten kritische analyses laten maken van recente theoretische inzichten en empirische evidentie in verband met macro- en micro-economie. De doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport als volgt verwoord:
The goal of the programme is to offer students with a sufficient background in economics and/or finance a deeper knowledge of financial economics problems and to provide them with the relevant analytical tools to analyse financial issues. Students who graduate with the degree of Master of Financial Economics (MFE) should be able both to individually analyse and to solve complex financial and economic problems. They should see the impact of shocks originating in both the own sector and other segments of the economy. Thus students should be able to find creative solutions for complex financial/economic problems based on a scientific background.They should develop this solutionsolving capacity both individually and in a team. Master of International Business Economics: beschrijving doelstellingen De Master of International Business Economics (MIBE) wil economie en management van internationale bedrijven combineren in een multidisciplinaire benadering. De MIBE is er op gericht studenten af te leveren die aan de hand van (academische) analytische vaardigheden en inzichten de wereldwijde markttrends kunnen opvolgen, binnen het bedrijsleven of niet-commerciële instellingen, nadrukkelijk gesitueerd in een (Europese en) internationale, multiculturele wereld. Het doel is studenten ervaringen
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 47
te laten verwerven in het toepassen van theorie op internationale (bedrijfs-)economische problemen en probleemoplossende vaardigheden uit te bouwen, zonder een specifiek beroepsprofiel na te streven, maar met nadruk op strategische aspecten. Ook voor deze opleiding wordt de onderzoeksgerichtheid benadrukt in het zelfevaluatierapport, en verwezen naar het concept Begeleide zelfstudie. De doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport als volgt verwoord:
Students graduating from the programme have obtained broad and in-depth knowledge of the analytical frameworks necessary to analyse the economic and managerial aspects of international business. They possess the ability to independently analyse complex problems in international business by drawing on this theoretical framework and by choosing and applying the relevant analytical tools grounded in scientific research. They can independently define and implement research projects and generally contribute to knowledge development processes in international business and organisational contexts. Students have a positive attitude towards scientific analytical problem solving, the ability to draw, present, and defend conclusions regarding business policies based on independent research, and the capability to perform well within multicultural and international teams.
1.1.: Niveau en oriëntatie van de doelstellingen De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als excellent voor de Master of Advanced Studies in Economics, als goed voor de Master of Financial Economics, als voldoende voor de Master of International Business Economics en als onvoldoende voor de Master of Advanced Business Studies. Elk van de opleidingen verwijzen naar het concept Begeleide zelfstudie in hun doelstellingen en leggen in meer of mindere mate nadruk op de onderzoeksgerichtheid van de opleiding. De opleidingen maken hun doelstellingen bekend via brochures en websites.
Master of Advanced Studies in Economics Voor de MASE worden zeer nadrukkelijk wetenschappelijke, onderzoeksgerichte doelen gesteld. De commissie looft het zeer gevorderd niveau dat in de doelen van de MASE wordt nagestreefd op het vlak van algemene en wetenschappelijke competenties. De MASE is niet enkel gericht op begrip en inzicht, maar is vooral ook gericht op het beheersen van competenties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen uitvoeren, volgens hoogstaande internationale standaarden. De opleiding plaatst zich met deze doelstellingen bij de beste Europese opleidingen. De commissie waardeert dat de doelstellingen nadruk leggen op internationalisering. De commissie acht de doelstellingen van MASE duidelijk geformuleerd, gericht op een specifiek gedefinieerde doelgroep, en evenwichtig.
Master of Advanced Business Studies Volgens de commissie zijn de algemene doelstellingen breed, maar ook vaag uitgewerkt. De algemene competenties zijn zeer globaal geformuleerd. De commissie stelt vast dat er expliciet aandacht is voor
48 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
wetenschappelijke vaardigheden. Afhankelijk van de afstudeerrichting, is de opleiding eerder gericht op de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis in een beroepscontext dan wel eerder gericht naar het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Dit maakt het profiel van de opleiding als geheel weinig eenduidig. De commissie ziet geen verbreding of verdieping van de doelstellingen van de MABS ten opzichte van het initiële masterniveau in hetzelfde vakgebied. De MABS is een brede opleiding die verder bouwt op een brede opleiding, zonder dat de doelstellingen tussen beiden wezenlijk verschillen. De commissie raadt aan doelstellingen te formuleren die dieper of breder gaan dan de initiële master. Hoewel de commissie begrip heeft voor het streven naar een vijfjarige opleiding in de Toegepaste Economische Wetenschappen om dezelfde structuur als in de buurlanden te bereiken, ziet ze deze constructie niet als een oplossing.
Master of Financial Economics De commissie beoordeelt dat de doelstellingen van de MFE goed geformuleerd zijn en gebaseerd zijn op een duidelijke visie. De opleiding is naast kennis en inzicht, gericht op gevorderde algemene en wetenschappelijke competenties, zoals probleemoplossende en analytische vaardigheden. MFE is niet zo zeer gericht op het zelfstandig kunnen uitvoeren van onderzoek, maar in eerste instantie, en op een goede manier, op de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis en vaardigheden in een beroepssituatie. Volgens de commissie komen de beroepsgerichte algemene vaardigheden minder dan de academische tot uiting in de doelstellingen. De commissie raadt aan competenties zoals in groep werken, leiding geven en communiceren mee in de doelstellingen op te nemen.
Master of International Business Economics De commissie stelt vast dat de doelstellingen van de MIBE gericht zijn op het beheersen van algemene en wetenschappelijke competenties van een behoorlijk niveau voor een master-namasteropleiding. De MIBE is niet in eerste instantie gericht op wetenschappelijke kennis en vaardigheden op zich, maar voornamelijk op competenties en inzichten nodig om wetenschappelijke kennis en onderzoeksvaardigheden in een internationale beroepspraktijk toe te passen. Hoewel onderzoeksvaardigheden in de beschrijving van de doelstellingen wel kort aangehaald worden, worden ze in gesprekken met de betrokken lesgevers en studenten niet op de eerste plaats gezet. Deze academische gerichtheid op een breed gedefinieerd beroepsdomein zorgt volgens de commissie voor een goede wetenschappelijke onderbouwing. Volgens de commissie is de opleiding eerder verbredend, zodat ze opleidt tot generalist, dan verdiepend, als zou ze opleiden tot specialist.
1.2.: Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed voor de Master of Advanced Studies in Economics, en de Master of Financial Economics, en als voldoende voor de Master of Advanced Business Studies en de Master of International Business Economics. De Leuven School of Business and Economics (LSBE) is de structuur binnen de faculteit ETEW van
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 49
de K.U.Leuven die de master-na-masteropleidingen groepeert en coördineert. Binnen de LSBE is er gezocht naar afstemming tussen de aangeboden opleidingen, en kregen elk van de opleidingen een volgens de commissie duidelijk onderscheiden profiel ten opzichte van elkaar. De MASE is gericht op economische theorie en economische analytische technieken, zonder zich op bedrijfseconomische thema’s te focussen. De andere opleidingen zijn wel bedrijfseconomisch gericht. De MABS is gericht op (onderzoek in) de bedrijfseconomie in zijn algemeenheid, terwijl de MFE zich richt op het specifieke functionele subdomein van de financiën, en de MIBE zich richt op de internationale aspecten. De commissie waardeert de afstemming in profielen van de verschillende opleidingen binnen de LSBE zeer. Enkele opleidingen zouden hun profiel nog kunnen verscherpen, zoals hieronder aangegeven wordt, en de commissie raadt ook aan de profielen van de opleidingen zeer duidelijk extern te communiceren zodat hun wervende kracht vergroot wordt.
Master of Advanced Studies in Economics De commissie beoordeelt dat de doelstellingen van de MASE zich zeer goed verhouden ten opzichte van de internationaal geaccepteerde normen voor een onderzoeksmaster. De doelstellingen sluiten nauw aan bij de internationale wetenschapsbeoefening binnen de economische discipline. Deze aansluiting is goed, maar slechts gedeeltelijk geëxpliciteerd. De opleiding is in eerste instantie gericht op de onderzoekspraktijk, en niet op andere beroepspraktijken. De doelstellingen van de MASE verduidelijken niet hoe de vaardigheden die ze beoogt ook buiten de academische wereld aangewend kunnen worden, wat de commissie betreurt. Nogal wat studenten beginnen immers geen academische carrière na de MASE. De commissie raadt aan om doelstellingen voor studenten die geen doctoraat zullen maken na de MASE helder te formuleren. Deze doelstellingen kunnen evenzeer onderzoeksgericht zijn, maar aansluiten bij bv. adviserende functies.
Master of Advanced Business Studies Zoals hoger vermeld, zijn de doelstellingen van de MABS breed gedefinieerd, en als zodanig niet rechtstreeks op één beroep gericht, maar op een breed beroepsdomein. De commissie noemt de doelstellingen eerder traditioneel. Beroepsgerichte vaardigheden worden in de doelstellingen in algemene termen vermeld. De commissie stelt vast dat de opleiding in algemene zin op het beroepenveld is gericht, maar betreurt dat er geen specifieke praktijkgerichte doelstellingen vooropgesteld worden, en dat er geen expliciete afstemming gebeurt met het beroepenveld. De commissie raadt aan alumni of andere vertegenwoordigers van het beroepenveld te betrekken bij het scherpstellen van de doelen (zie ook facet 5.3, Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld). De aansluiting met de internationale wetenschappelijke discipline wordt duidelijk verzorgd, voor beide afstudeerrichtingen. Zoals hoger vermeld, maakt het naast elkaar bestaan van de twee afstudeerrichtingen de gerichtheid en de opleidingsfilosofie van het programma eerder onduidelijk. De commissie suggereert de doelstellingen te herbekijken en de opleiding scherper te profileren.
50 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
Master of Financial Economics De commissie waardeert de keuze voor het raakvlak tussen economie en financiën als studiedomein, een keuze die volgens haar op een goede manier onderbouwd is. De keuze geeft mogelijkheden tot verbreding én verdieping, zowel voor studenten met een economische als met een finance achtergrond. De opleiding is gericht op hogere functies in bedrijven en organisaties, zonder dat ze zich richt op managementvaardigheden. De opleiding leidt in eerste instantie op tot financiële specialisten. De commissie beoordeelt dat de opleiding in algemene zin gericht is op de beroepspraktijk, vooral via analytische vaardigheden, zonder dat de aansluiting, of de inspanningen daartoe geëxpliciteerd worden door de opleiding. De commissie raadt aan de afstemming met het beroepenveld te systematiseren (zie ook facet 5.3, Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld), de concurrentie te bestuderen, en aan de hand hiervan de profilering verder uit te werken, zodat de wervende kracht ervan kan worden vergroot. De commissie noemt de opleiding duidelijk in overeenstemming met de hedendaagse wetenschapsbeoefening.
Master of International Business Economics De commissie noemt de gerichtheid van de opleiding interessant, omwille van de analytische en economische focus op de internationale bedrijfskunde en economie. Ook hier is de beroepsgerichtheid eerder breed: de opleiding richt zich op leidinggevende functies in internationale bedrijven en organisaties. De commissie stelt vast dat de opleiding geen specifiek beroepsprofiel voor ogen heeft, maar wel in algemene zin gericht is op het beroepenveld. De doelstellingen benadrukken voornamelijk analytische vaardigheden, en minder managementvaardigheden. Ook hier is de afstemming met het beroepenveld impliciet, en raadt de commissie aan het profiel scherper te stellen in samenwerking met het beroepenveld en de concurrentie in kaart te brengen. De eindkwalificaties zijn volgens de commissie duidelijk ontleend aan de hedendaagse wetenschappelijke discipline, waarbij net als in de andere opleidingen van LSBE de nadruk ligt op kwantitatieve methoden.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingen De visitatiecommissie beoordeelt de doelstellingen van de opleidingen Master of Advanced Studies in Economics, Master of Advanced Business Studies, Master of Financial Economics en Master of International Business Economics als positief.
Master of Advanced Studies in Economics Voor de MASE wordt het niveau en oriëntatie van de doelstellingen als excellent en de domeinspecifieke eisen als goed beoordeeld.
Master of Advanced Business Studies Voor MABS zijn de domeinspecifieke doelstellingen als voldoende beoordeeld, maar het facet niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als onvoldoende. Zowel het algemene niveau van de doelstellingen van de opleiding als de domeinspecifieke doelstellingen zijn voldoende. De doelstellingen zijn wel
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 51
niet specifiek gedefinieerd als verdiepend of verbredend ten opzichte van het initiële masterniveau, en ze zijn te vaag gedefinieerd. De opleiding blijkt geen scherpe positie in te nemen ten aanzien van praktijkgerichtheid en wetenschappelijkheid, maar tracht elementen van beiden te combineren zonder scherpe grenzen. Gelet op het feit dat deze vaagheid in academische gerichtheid van de doelstellingen eerder gerelateerd is aan de positionering dan dat het een feitelijk onvoldoende niveau van de doelstellingen impliceert, beoordeelt de commissie het onderwerp doelstellingen toch positief.
Master of Financial Economics Voor de MFE zijn zowel het niveau en oriëntatie van de doelstellingen als de domeinspecifieke eisen als goed beoordeeld.
Master of International Business Economics Voor de MIBE zijn zowel het niveau en oriëntatie van de doelstellingen als de domeinspecifieke eisen als voldoende beoordeeld.
Onderwerp 2: Programma Master of Advanced Studies in Economics: beschrijving programma De opleiding MASE bestaat uit drie verplichte kernopleidingsonderdelen van elk 6 studiepunten (Advanced Micro-economics, Advanced Macro-economics en Applied Econo-metrics), een masterproef van 17 studiepunten, en een pakket keuzeopleidingsonderdelen van minimaal 25 studiepunten. Binnen het pakket keuzeopleidingsonderdelen dienen minstens vier opleidingsonderdelen van elk vijf studiepunten uit een lijst met ‘Advanced’ opleidingsonderdelen te worden opgenomen. De opleiding suggereert keuzepakketten voor bepaalde interesses: Macroeconomic and Monetary Policy, International Economic Problems, Transition and Development Problems, Environmental and Transportation Problems, Taxation and Social Policy, en Regulation and Competition Policy.
Advanced MicroEconomics
Advanced MacroEconomics
Applied Econometrics
Masterproject
Keuze ‘Advanced’
Keuze ‘Aditional’
Totaal
Studiepunten
6
6
6
17
Min. 20
Max. 5
60
Tabel 1: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma MASE anno 2005-2006
Master of Advanced Business Studies: beschrijving programma De opleiding MABS bestaat uit drie verplichte opleidingsonderdelen van elk vijf studiepunten (Corporate Strategy, Industry and Competetive Analysis, en Economics of European Integration), een masterproef van 15 studiepunten, en een major van 30 studiepunten. De studenten kunnen kiezen uit twee majors: Advanced Management of Business Research. In de Advanced managementmajor dienen studenten
52 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
het opleidingsonderdeel ‘Advanced (Financial and Managerial) Accounting and Accountability’ te volgen en kiezen studenten telkens één van twee opleidingsonderdelen in vier groepen (Financial Statement Analysis of Security Pricing, International Marketing of Business-to-business Marketing, Topics in Operations Management of Advanced Business Statistics, en Managerial Aspects of European Integration of Cultural Issues in International Business) en een keuzeopleidingsonderdeel, vrij te kiezen uit een lijst met de andere opleidingsonderdelen in MABS (met enkele toevoegingen). De studenten in de Business Research Methodology major kiezen vijf opleidingsonderdelen uit de volgende zeven opleidingsonderdelen: Management Science Practice, Empirics of Financial Markets, Applied Game Theory, Combinatorial Optimisation, Econometrics for Business and Industry, Multivariate Statistics for Business and Industry, en Topics in Applied Econometrics. Ook zij kiezen nog een opleidingsonderdeel uit de lijst met de andere opleidingsonderdelen in MABS (met enkele toevoegingen).
Kern
Corporate Strategy
Industry and Competetive Analysis
Economics of European Integration
Masterproef
Studiepunten
5
5
5
15
Major
Totaal
30
60
Tabel 2: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma MABS anno 2005-2006
Master of Financial Economics: beschrijving programma Voor de opleiding MFE kiezen studenten acht opleidingsonderdelen uit een lijst van tien kernopleidingsonderdelen onderverdeeld in drie domeinen (domein ‘(International) Monetary and Macro-Economic Issues’ met opleidingsonderdelen Advanced International Monetary Economics, Advanced Monetary Economics, en Advanced Macroeconomics; domein ‘Corporate Financial Decisions and the Operation of the Financial System’ met opleidingsonderdeel Corporate finance, International Business Finance, The Economics of Financial Intermediation; en domein ‘Financial Instruments and Portfolio Decisions’ met opleidingsonderdelen Fixed-Income Securities, Options and Futures, Security Pricing and Selection, en The Empirics of Financial Markets). Daarnaast maken de studenten een masterproef van 15 studiepunten en kiezen minimaal één opleidingsonderdeel uit een lijst met het benodigde aantal studiepunten zodat het programma 60 studiepunten telt.
Kernopleidingsonderdelen
Masterproef
Keuze
Totaal
Studiepunten
40
15
5
60
Tabel 3: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma MFE anno 2005-2006
Master of International Business Economics De opleiding MIBE bestaat uit zes verplichte opleidingsonderdelen van elk vijf studiepunten (International Business Economics and Strategy, Politics and Business,The Economics of European Integration, Industry and Competitive Analysis, Cultural Issues in International Business, en International Management), een
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 53
masterproef van 15 studiepunten, en drie keuzeopleidingsonderdelen uit een lijst die onderverdeeld wordt in vier domeinen (Aplied Economics, Economics, Financial Economics, en Law).
International Business Economics and Strategy
The Politics Economics and of European Business Integration
Cultural Industry Issues in and Interna Competitive tional Analysis Business
International Management
Masterproef
Keuze
Totaal
Studiepunten
5
5
5
5
15
15
60
5
5
Tabel 4: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma MIBE anno 2005-2006
2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als excellent voor de Master of Advanced Studies in Economics, als goed voor de Master of Financial Economics, en als voldoende voor de Master of Advanced Business Studies en Master of International Business Economics.
Master of Advanced Studies in Economics De commissie oordeelt dat het programma op een zeer goede manier de doelstellingen van de opleiding concretiseert: in de kernopleidingsonderdelen worden de brede basisdomeinen op een gevorderde, theoretische en analytische manier behandeld. Daarnaast wordt de studenten veel vrijheid gegeven om hun programma samen te stellen naar hun eigen interesses. De commissie kon tijdens gesprekken met studenten vaststellen dat de meeste studenten een duidelijk beeld hebben van het domein dat ze willen bestuderen. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de ambitieuze doelen te bereiken. Voor de individuele opleidingsonderdelen zijn telkens doelen gespecificeerd in de syllabi, en hun plaats in het gehele programma wordt duidelijk gemaakt. Ook is de nagestreefde internationale dimensie in de opleidingsonderdelen aanwezig, in het intensieve gebruik van internationale literatuur.
Master of Advanced Business Studies De doelstellingen van de MABS zijn volgens de commissie niet zeer duidelijk gedefinieerd, waardoor ook de aansluiting met de inhoud van het programma niet erg duidelijk is. De leerdoelen zijn immers niet expliciet gelieerd aan de doelstellingen van het programma. De commissie oordeelt dat in algemene zin de doelstellingen wel aansluiten bij de inhoud van het programma, omdat de programmadoelen, leerdoelen van individuele opleidingsonderdelen en de opzet van het programma in grote lijnen coherent zijn. De brede gerichtheid vindt de commissie in het programma terug in het behandelen van verschillende functionele domeinen. Het streven naar zowel sociale als communicatievaardigheden herkent de commissie in enkele opleidingsonderdelen, net als analytische vaardigheden. De commissie is ook tevreden dat de doelstellingen van elk van de opleidingsonderdelen zijn aangegeven in de syllabi. Wel oordeelt de commissie dat sommige opleidingsonderdelen te specialistisch zijn om te
54 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
passen in de brede doelen van de opleiding, zelfs voor een keuze tot specialisering voor studenten binnen zo’n brede opleiding.
Master of Financial Economics Volgens de commissie concretiseert het programma op een goede manier de opleidingsdoelstellingen. De doelstellingen van de opleidingsonderdelen, zoals beschreven in de syllabi, sluiten aan bij de opleidingsdoelstellingen. De band tussen beide zou wel explicieter gemaakt kunnen worden. Zowel economische als financiële opleidingsonderdelen komen in een goede verhouding voor (zie ook facet 2.3; Samenhang), en zijn gericht op de integratie tussen beide. De commissie kon vaststellen aan de hand van het cursusmateriaal dat de (macro-)economische opleidingsonderdelen voor een breder kader zorgen als achtergrond voor de financiële opleidingsonderdelen. De commissie vindt dit een interessante en relevante keuze. Studenten kunnen aan de hand van dit programma de doelstellingen bereiken. Wel vond de commissie één gebruikt handboek wat gedateerd, en het studiemateriaal van twee opleidingsonderdelen van een weinig gevorderd niveau voor een master-na-masteropleiding. In gesprekken met lesgevers werd echter duidelijk dat de onderwerpen wel op niveau behandeld worden tijdens de contacturen, en dat het betreffende studiemateriaal bestemd bleek voor het remediëren van deficiënties.
Master of International Business Economics Volgens de commissie concretiseert het programma de doelstellingen op een adequate manier. Een brede waaier van domeinen, die aansluiten bij het centrale doel van de opleiding, wordt in het programma behandeld. Het programma maakt op de commissie de indruk eerder samengesteld te zijn op basis van het aanbod aan specialiteiten van het wetenschappelijk personeel, en niet zozeer op basis van een analyse van de algemene doelen van de opleiding. Volgens de commissie zijn de opleidingsonderdelen daardoor weliswaar sterk onderzoeksonderbouwd, maar zijn niet alle opleidingsonderdelen even relevant, en zouden andere opleidingsonderdelen opgenomen kunnen worden. Studenten kunnen toch met het huidige programma de doelen bereiken. Hoewel de commissie tevreden is dat de doelen van de individuele opleidingsonderdelen gespecificeerd zijn, betreurt ze dat de band met de algemene doelen er niet in aangeven wordt.
2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid van de Master of Advanced Studies in Economics als excellent, van de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics als goed.
Master of Advanced Studies in Economics De commissie oordeelt dat de MASE zich situeert in de voorhoede van het vernieuwende wetenschappelijke onderzoek. De commissie heeft vastgesteld, aan de hand van cursusmateriaal en gesprekken met studenten en onderwijzend personeel dat studenten intensief betrokken worden
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 55
bij kennisontwikkeling en recente ontwikkelingen in de wetenschap, zowel via de masterproef (zie ook facet 2.8, masterproef) als via de opleidingsonderdelen waarin het onderwijzend personeel aan de hand van recente publicaties en het eigen onderzoek lesgeven. De commissie beoordeelt de onderzoeksgebondenheid van het programma als zeer sterk. Het programma is primair gericht op het bijbrengen van onderzoeksattitude en –vaardigheden. Opleidingsonderdelen zoals Advanced Econometrics laten studenten tot in detail kennis maken met hedendaagse en diepgaande analysemethoden.
Master of Advanced Business Studies Het programma van de MABS, in haar beide majors, heeft volgens de commissie op een goede manier aandacht voor kennisontwikkeling en de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De commissie heeft vastgesteld dat o.a. het cursusmateriaal in vele gevallen volgens de state-of-the-art en up to date samengesteld is. De commissie vindt in de major in Business Research Methodology meer opleidingsonderdelen terug die gericht zijn op onderzoeksvaardigheden dan in het programma van de major in Advanced Management. In de major in Business Research Methodology worden één opleidingsonderdeel Management Science Practice, twee opleidingsonderdelen in verband met econometrics en één opleidingsonderdeel Multivariate statistics for business and industry verzorgd. Deze opleidingsonderdelen worden door de commissie als goed gericht op onderzoeksvaardigheden beoordeeld en daarom beoordeelt de commissie de onderzoeksgerichtheid van deze major als zeer goed. Voor de major in Advanced Management vindt de commissie echter geen verplichte, of expliciet in de major voorziene, opleidingsonderdelen terug die specifiek gericht zijn op onderzoeksmethode, wat de commissie betreurt. De commissie noemt de onderzoeksgerichtheid van deze major wat betreft vaardigheden om zelfstandig onderzoek te kunnen bedrijven eerder beperkt, maar goed onderzoeksgericht in de zin van gericht op het aanleren van grondige analytische vaardigheden en op het in de praktijk te brengen van wetenschappelijke resultaten vanuit een kritische ingesteldheid. Gezien de gerichtheid van de major Advanced Management op ‘softer skills’, zoals de opleiding in haar doelstellingen vermeldt, zou de commissie verwachten meer aandacht in het programma te vinden voor algemene beroepsgerichte vaardigheden dan dat de commissie in de syllabi, het studiemateriaal en de examens heeft kunnen terugvinden. De commissie raadt aan meer en explicieter algemene beroepsgerichte vaardigheden, zoals teamwerk of leiderschap, in het programma op te nemen.
Master of Financial Economics De wetenschappelijke gerichtheid van de MFE wordt door de commissie positief beoordeeld. De commissie stelt vast dat de opleidingsonderdelen oog hebben voor kennisontwikkeling, de recente ontwikkelingen in de wetenschap, en de onderzoeksgebondenheid blijkens o.a. het studiemateriaal. De commissie heeft kunnen vaststellen aan de hand van studiemateriaal en syllabi dat er in verschillende, voornamelijk economisch gerichte, opleidingsonderdelen aandacht is voor analytische en probleemoplossende vaardigheden, wat de commissie waardeert. Studenten leren in de MFE zelfstandig analytisch en wetenschappelijk redeneren. De commissie vindt echter geen expliciete aandacht terug voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Vaardigheden
56 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
die aansluiten bij de beroepspraktijk zouden volgens de commissie meer expliciet in het curriculum ingepast kunnen worden. De commissie raadt aan meer praktische, sociale vaardigheden op te nemen in het programma.
Master of International Business Economics Voor de MIBE heeft de commissie kunnen vaststellen dat de opleidingsonderdelen oog hebben voor kennisontwikkeling, de recente ontwikkelingen in de wetenschap, en de onderzoeksgebondenheid blijkens o.a. het studiemateriaal. Uit studiemateriaal en evaluatieopdrachten heeft de commissie kunnen afleiden dat studenten een kritische ingesteldheid en analytische vaardigheden leren. De commissie noemt de gerichtheid op deze academische vaardigheden sterk. Studenten leren ook functioneren in multiculturele groepen door groepswerk. De commissie vindt wel geen expliciete aandacht terug voor vaardigheden die studenten toelaten zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. De professionele gerichtheid zou meer expliciet ingebed kunnen worden in het curriculum.
2.3.: Samenhang van het programma De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma van de Master of Advanced Studies in Economics en de Master of Financial Economics goed is, van de Master of International Business Economics voldoende, en van de Master of Advanced Business Studies onvoldoende. Voor de verschillende opleidingen binnen de LSBE heeft de commissie tijdens de gesprekken vernomen dat de individuele lesgevers een grote vrijheid hebben bij het invullen van de opleidingsonderdelen waar ze verantwoordelijk voor zijn. Dit zou de samenhang en coherentie van het programma onder druk kunnen zetten. De commissie heeft de gevolgen van de gespreide verantwoordelijkheden in enkele gevallen kunnen vaststellen: bepaalde opleidingsonderdelen hebben een wat andere gerichtheid dan hoe het programma als geheel gericht is. De commissie vraagt dat de programmadirecteurs de bevoegdheid zouden krijgen om ook binnen een opleidingsonderdeel sturend te kunnen optreden. Ook worden een aantal opleidingsonderdelen voor verschillende opleidingen binnen de LSBE samen georganiseerd. Hoewel de commissie de schaalvoordelen, zoals een groter aanbod keuzeopleidingsonderdelen, van een dergelijk systeem begrijpt en geen specifieke problemen op dit vlak vaststelde, vraagt ze de specificiteit van de opleidingen te blijven bewaken. Sommige opleidingsonderdelen kunnen immers een andere functie hebben in een andere opleiding, waardoor differentiatie binnen een opleidingsonderdeel gewenst kan zijn, in overleg tussen de verschillende opleidingen.
Master of Advanced Studies in Economics De commissie is zeer tevreden over de keuze, samenhang, en de inroostering aan het begin van het academiejaar van het verplichte onderdeel in het programma MASE. Zoals hoger vermeld, kiezen studenten daarnaast voor 25 studiepunten aan keuzeopleidingsonderdelen. De opleiding suggereert daarvoor pakketten van keuzeopleidingsonderdelen die volgens de commissie samenhangend zijn. De studenten zijn niet verplicht een gesuggereerd pakket op te nemen, maar mogen een eigen programma
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 57
voorstellen, dat door de programmadirecteur op samenhang wordt getoetst. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat slechts een minderheid van de studenten een gesuggereerd pakket overneemt en dat er zelfs regelmatig geopteerd wordt om opleidingsonderdelen uit andere instellingen te incorporeren. Tijdens gesprekken met studenten heeft de commissie vernomen dat de zo goed als allemaal ambitieuze studenten van de MASE sommige keuzeopleidingsonderdelen inschatten als van een te laag niveau. De commissie heeft echter tijdens het bezoek kunnen vaststellen aan de hand van cursusmateriaal en evaluatieopgaven dat alle opleidingsonderdelen binnen de MASE op niveau zijn, en dezelfde theoretische, analytische gerichtheid hebben. Wel oordeelt de commissie dat de samenhang tussen de keuzeopleidingsonderdelen en de kern van het programma niet duidelijk is. De commissie vraagt de visie achter de samenhang van het programma te verduidelijken, de redenen aan te geven waarom welk opleidingsonderdeel als keuze wordt voorgesteld aan studenten, en de verbanden met de kernopleidingsonderdelen in elk keuzeopleidingsonderdeel te verduidelijken.
Master of Advanced Business Studies De commissie stelt vast dat de rationale achter de samenstelling van het programma niet helder is, en het programma weinig samenhang vertoont. Zo vraagt de commissie zich af waarom net die drie opleidingingsonderdelen als kern verplicht worden gesteld. Het opleidingsonderdeel ‘Economics of European Integration’ bijvoorbeeld is volgens de commissie een vreemde keuze om als verplicht onderdeel van dit soort opleiding op te nemen. De commissie stelt dat het thema Europese integratie beter elders opgenomen wordt of als een keuzeopleidingsonderdeel aangeboden wordt. Bovendien is het programma breed opgezet, zodat het verschillende, maar niet alle, functionele domeinen in het management bestrijkt, wat de commissie betreurt. De vier klassieke functionele domeinen (met name: Operations Management, Marketing, Finance en Accounting, en Human Resources Management) worden immers niet systematisch geïntroduceerd: ‘Human Resources Management’ komt niet voor in het programma, ook niet als keuzeopleidingsonderdeel. Bovendien komt het hoger beschreven probleem van verschillen tussen opleidingsonderdelen in aard en niveau volgens de commissie te veel voor in de MABS. De commissie vindt dat bepaalde opleidingsonderdelen van de MABS een andere aard en niveau hebben dan andere. De commissie raadt aan de coherentie te verhogen op basis van strategische keuzes, en de rode lijn in het programma duidelijk te communiceren naar (toekomstige) studenten en lesgevers. Volgens de commissie zal dit het profiel van de opleiding ten goede komen.
Master of Financial Economics Zoals hoger vermeld, looft de commissie de bijzondere keuze om Finance en (macro-)economie te combineren, wat volgens haar zeer zinvol is voor het beroepenveld. De commissie oordeelt dat het programma de beide thema’s op een goede manier samenbrengt, zowel qua inhoud als qua opbouw van het programma. Hoewel uit studentenenquêtes blijkt dat nogal wat studenten graag meer financegerichte opleidingsonderdelen zouden willen en minder economische, is de commissie van mening dat de algemene economische opleidingsonderdelen een goede wetenschappelijk – analytische basis leveren voor verdere studie in het finance-vakgebied. Studenten kunnen acht kernopleidingsonderdelen uitzoeken
58 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
uit een lijst van tien, waardoor ze minstens uit elk inhoudelijk domein één opleidingsonderdeel moeten volgen, wat volgens de commissie een goed overzicht garandeert. Wel suggereert de commissie meer specialisatietrajecten mogelijk te maken. De opleiding zou modelpakketten kunnen voorstellen aan studenten, zodat een duidelijke coherentie kan bewerkstelligd worden, ook naar de arbeidsmarkt toe.
Master of International Business Economics De commissie is tevreden over de inhoudelijke samenhang van het programma MIBE. Volgens de commissie komt elk van de belangrijke relevante wetenschapsdomeinen voldoende aan bod in het programma. De samenhang binnen het verplichte gedeelte van het programma wordt door de commissie als goed omschreven. Hoewel de commissie ook positief is over de ruime keuzemogelijkheden voor studenten, merkt ze op dat de integratie tussen de keuzeopleidingsonderdelen en het verplichte programma minder goed is. In gesprekken geven studenten aan dat er soms sprake is van een onaanvaardbare overlap tussen verschillende opleidingsonderdelen, en dat de relevantie van sommige keuzeopleidingsonderdelen in het programma niet duidelijk wordt. De commissie vraagt te bewaken dat de keuzevrijheid de samenhang van het programma niet in gedrang zou brengen.
2.4.: Studieomvang De masteropleidingen omvatten 60 studiepunten per jaar. De opleidingen voldoen daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
2.5.: Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of Financial Economics, de Master of International Business Economics, en de Master of Advanced Business Economics. Voor de LSBE worden systematisch vragen over de studiebelasting opgenomen in studentenenquêtes (zie ook facet 5.1, Evaluatie resultaten) over de opleidingen. De commissie is tevreden dat de subjectieve studietijd bevraagd wordt, maar stelt vast dat de resultaten ervan niet steeds leiden tot eenduidige conclusies. Het zelfevaluatierapport maakt melding van enkele gevallen waarbij de resultaten van de bevraging op het punt van studiebelasting niet tot een conclusie konden leiden. Het zelfevaluatierapport geeft aan dat kwantitatieve studietijdmetingen zullen uitgevoerd worden om aan dit euvel tegemoet te komen, wat de commissie waardeert. Tot nog toe zijn er geen resultaten van een kwantitatief studietijdmetingssysteem beschikbaar voor de opleidingen van de LSBE. Op basis van een voorzichtige interpretatie van de beschikbare informatie en de gesprekken met studenten, besluit de commissie dat de studietijd van de vier opleidingen de norm van 60 studiepunten benadert. De commissie heeft ook geen signalen opgevangen dat de studeerbaarheid van de programma’s in gedrang zou zijn. Voor de MASE geven de studenten aan in gesprekken en de studentenenquêtes dat het programma zwaar is, maar haalbaar in de voorziene tijd. Recent werd de studiebelasting voor MASE wat verlaagd mede om de slaagcijfers te laten stijgen zonder het niveau van de opleiding te laten dalen. Voor de MABS, MFE en MIBE geven dezelfde bronnen aan dat het programma eerder licht is. De
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 59
commissie verwacht wel dat de invoering van de masterproef, het verhogen van het aantal contacturen (van 2 per week naar 3 per week voor de meeste opleidingsonderdelen) en het toevoegen van een extra opleidingsonderdeel voor deze laatste drie opleidingen het programma zal verzwaren. Voor elk van de vier opleidingen is vernomen in gesprekken met studenten dat het tweede semester zwaarder uitvalt dan het eerste, voornamelijk omwille van de masterproef, maar volgens het zelfevaluatierapport ook omwille van aanpassingsproblemen bij buitenlandse studenten. De commissie vraagt de resultaten van de studietijdmetingen aan te grijpen om de spreiding van de studiebelasting te optimaliseren.
2.6.: Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed voor de Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics en als voldoende voor de Master of Advanced Studies in Economics en de Master of Advanced Business Studies. De commissie ziet voor elk van de opleidingen de invloed van het concept Begeleide zelfstudie op de inhoud en doelen van de programma’s, voornamelijk in de aandacht voor onderzoek en academische vaardigheden. De didactische uitgangspunten uit het concept komen op een meer variabele manier tot uiting in de programma’s. Het onderwijsconcept van de K.U.Leuven Begeleide zelfstudie houdt immers ook in dat de studenten verantwoordelijk gesteld worden voor het eigen leren, en zelfstandiger moeten worden naargelang hun opleiding vordert. Het stelt de docenten verantwoordelijk voor de bepaling van specifieke doelstellingen, de uitwerking van een evaluatiesysteem en de uitbouw van een leeromgeving waarbij deze drie elementen op elkaar worden afgestemd en dit binnen de bestaande context. Elk van de opleidingen gebruikt een variatie van didactische methoden, zoals hoorcolleges, die door de kleine studentenaantallen vaak interactief verlopen, casebesprekingen, opdrachten en papers, wat de commissie waardeert. Uit de gesprekken met studenten en de studentenenquêtes blijkt dat de studenten over het algemeen tevreden zijn met de manier van werken. Recent zijn voor de opleidingen MABS, MFE en MIBE systematisch meer uren contactmomenten voorzien om de interactie tussen lesgevers en studenten, en studenten onderling te verhogen. Voor de MASE en de MABS sluiten de werkvormen echter niet nauw aan bij de doelen van de opleiding. Gezien de onderzoeksgerichtheid van de MASE, verwacht de commissie dat er veel zelfstandig werk gebeurt, in samenwerking met de onderzoeksgroepen van de faculteit, maar de studenten getuigen dat er vrij veel eerder klassieke hoorcolleges worden gegeven. Voor de MABS verwacht de commissie gezien de praktijkgerichtheid veel casestudies, bedrijfsbezoeken en projectwerk, maar ook hier getuigen de studenten dat er eerder veel klassieke hoorcolleges worden gegeven. Ook getuigen studenten van elk van de opleidingen over kwaliteitsverschillen in de didactische aanpak van docenten (zie ook facet 3.1, kwaliteit personeel). De commissie respecteert dat de individuele docenten binnen een collegiale verstandhouding beslissen over de werkvormen binnen ‘hun’ opleidingsonderdelen. Volgens de commissie zou echter een striktere sturing door de Permanente Onderwijscommissie (POC, zie ook onderwerp 5, Kwaliteitszorg) de afstemmingsproblemen tussen werkvormen en doelen in de MASE en MABS wel oplossen. De commissie raadt aan een vertaling te maken van het algemene concept Begeleide zelfstudie naar het
60 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
programma, en niet enkel op niveau van de opleidingsonderdelen voor elk van de opleidingen.
2.7.: Beoordeling en toetsing De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als goed voor de Master of Advanced Studies in Economics, en als voldoende voor de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics. Voor elk van de opleidingen worden de toetsvormen in de syllabi en op de website vermeld, en in de opleidingsonderdelen zelf toegelicht door de lesgevers. Studenten van al deze opleidingen gaven in de gesprekken aan voldoende op de hoogte te zijn van wat van hen verwacht wordt. De commissie besluit dat de toetsing in de opleidingen transparant zijn. Voor elk van de opleidingen is de POC verantwoordelijk voor de toetsvorm.Volgens het zelfevaluatierapport wordt over het algemeen de suggestie van de betrokken lesgever op dat vlak gevolgd. Hoewel de enquêtes meestal voor de examenperiode worden afgenomen, is de toetsing mee betrokken in de studentenenquêtes van de opleidingen, en de resultaten ervan die de commissie kon inkijken signaleren geen problemen. De studenten blijken in de enquêtes tevreden over zowel het niveau als de methodes van toetsing. Een student kan bij individuele problemen contact opnemen met een ombudspersoon (zie ook facet 4.2, Studiebegeleiding).
Master of Advanced Studies in Economics De commissie noemt de toetsing in de MASE als klassiek, maar goed. De commissie heeft vastgesteld aan de hand van de evaluatievragen en –methodes dat de toetsing gericht is op het hoge wetenschappelijke niveau dat van de studenten verwacht wordt. De commissie noemt de toetsing goed omdat zij het hogere verwachtingsniveau op een goede manier als norm instelt. De commissie is positief over het feit dat de toetsing eerder beheersing van de leerstof vraagt, en niet reproductie. Een variatie aan toetsvormen wordt gebruikt: vooral schriftelijke examens die voor de helft openboekexamens zijn, maar ook opdrachten zoals papers en groepswerk worden ingezet. De commissie is tevreden over deze variatie met haar grote aandeel openboekexamens, maar vraagt in overweging te nemen ook enkele mondelinge examens te organiseren.
Master of Advanced Business Studies De commissie is tevreden met de toetsing van de MABS. De toetsing sluit in het algemeen aan bij de doelstellingen en de werkvormen die gebruikt worden, zoals de commissie heeft kunnen vaststellen aan de hand van examenvragen en –methodes. Ook hier worden verschillende toetsingsmethodes gebruikt: voornamelijk geslotenboekexamens, maar ook take home examens, papers en medewerking aan activiteiten in groepsverband, wat de commissie waardeert.
Master of Financial Economics De commissie vindt de toetsing van de MFE in overeenstemming met de doelen en werkvormen van
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 61
de opleidingsonderdelen, zoals ze kon vaststellen aan de hand van examenvragen en –methodes. Een variëteit aan toetsvormen wordt gebruikt: de meeste opleidingsonderdelen worden geëvalueerd aan de hand van een combinatie van permanente evaluatie zoals casestudy- en andere opdrachten, een ‘midterm examination’ en een meestal schriftelijk examen aan het eind van het jaar. De commissie waardeert de variatie in toetsvormen, maar vraagt in overweging te nemen ook enkele mondelinge examens te organiseren. De studenten geven in gesprekken ook wel aan meer feedback te verwachten op individuele of groepsopdrachten in de loop van een opleidingsonderdeel. De commissie raadt aan voor elke opdracht feedback te voorzien.
Master of International Business Economics De commissie is tevreden over de toetsing in de MIBE. De toetsing is in lijn met de doelen en werkvormen van de opleidingsonderdelen. De meeste opleidingdingsonderdelen gebruiken een combinatie van een take home, open- of geslotenboekexamen, met permanente evaluatie in de vorm van evaluatie van interventies in klasdiscuties, opdrachten, presentaties en papers, die vaak in groepen van drie à vijf studenten uitgevoerd worden. Zo kan de opleiding volgens de commissie, naast de cognitieve, ook de doelen in verband met sociale vaardigheden in een internationale omgeving toetsen (zie echter ook facet 2.9, Toelatingsvoorwaarden, voor de deelname van buitenlandse studenten aan het programma). De commissie vraagt blijvende aandacht voor het omgaan met ‘free riders’ bij de evaluatie van groepswerk, maar heeft in gesprekken bij studenten en lesgevers geen problemen in dat verband vastgesteld.
2.8.: Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als goed voor de Master of Advanced Studies in Economics en als voldoende voor de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics.
Master of Advanced Studies in Economics Voor de masterproef schrijven de studenten een 30-pagina lange paper over een onderzoeksthema, waarin ze een economisch probleem dienen te formuleren, er een oplossing voor uitwerken en hun resultaten presenteren, idealiter als een publiceerbaar artikel. Studenten kunnen een thema kiezen uit een lijst, of een eigen voorstel doen. De begeleiding ervan gebeurt door een ZAP-lid dat werkt in hetzelfde onderzoeksdomein. Studenten dienen ook de onderzoeksseminaries en interne overlegvergaderingen in de betrokken vakgroep bij te wonen. Aan het einde van het academiejaar dienen studenten hun masterproef voor te stellen en te verdedigen ten opzichte van een discussiant. Discussiant en promotor bepalen samen de score. De commissie heeft een uitgebreide steekproef van masterproeven kunnen inkijken. Ze oordeelt dat de masterproeven blijk geven van beheersing van analyse- en onderzoeksmethodes, zelfstandig probleemoplossend vermogen, kritische ingesteldheid en soms zelfs van originele theorievorming. De commissie is zeer tevreden met het hoge niveau van de masterproeven. Een deel van de masterproeven
62 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
zijn volgens de commissie geschikt voor publicatie. Promotoren waarmee de commissie sprak geven aan dat sommigen ook gepubliceerd zijn. Het zelfevaluatierapport meldt dat er een grote variatie is in kwaliteit van de masterproeven, die niet steeds in de scores tot uitdrukking komt. Volgens de commissie zijn de criteria voor de masterproef dan ook niet strikt genoeg vastgelegd en zouden ze verder verhelderd dienen te worden. Ook vermeldt het zelfevaluatierapport dat een behoorlijk deel van de studenten de masterproef pas in september aflegt. De commissie concludeert dat de masterproef eerder zwaar ingevuld wordt voor de 17 haar toegewezen studiepunten.
Master of Advanced Business Studies De masterproef werd in het jaar van de visitatie voor het eerst uitgevoerd in het programma, zodat nog maar weinig evaluatiemateriaal ter beschikking is. De commissie vormt haar oordeel op basis van de plannen, en de eerste reacties van studenten en begeleiders op de masterproef. De masterproef wordt in het tweede semester in groepen van vier à vijf studenten uitgevoerd, terwijl de opleidingsonderdelen uit het tweede semester nog lopen. De commissie suggereert de masterproef pas na afloop van de opleidingsonderdelen op te starten. De groep bestaat bij voorkeur uit zowel studenten uit de managementmajor als uit de researchmajor. Aan het begin van het tweede semester worden vijf prakijkproblemen voorgesteld uit elk van de functionele gebieden die in de MABS behandeld worden. De studenten worden toegewezen aan zo’n probleem. De studenten dienen in groep een analysemethode uit te zoeken voor een praktijkprobleem uit de bedrijfswereld, het probeem te analyseren en een oplossing voor te stellen. Om de drie weken rapporteren ze aan het begeleidende ZAP-lid. Aan het eind van het academiejaar presenteert de groep de masterproef, die de vorm aanneemt van een paper van een 30-tal pagina’s. De commissie is tevreden met deze opzet voor de masterproef. Er bestaan richtlijnen voor de evaluatie van de masterproef, maar volgens de commissie is er daarin te weinig aandacht om de individuele prestatie van een student ten volle te beoordelen. Studenten getuigen wel in gesprekken dat door de regelmatige contacten met de begeleidende promotor ‘free riders’ snel geïdentificeerd worden. De commissie raadt aan de evaluatie zodanig te organiseren dat de individuele prestaties van de studenten volledig in rekening gebracht worden. Zoals bij de MASE, stelt de commissie ook hier vast dat de evaluatiecriteria voor de masterproef niet zeer helder zijn, en suggereert ze deze te verduidelijken en aan studenten duidelijk te maken. De commissie noemt de 15 studiepunten die aan de masterproef zijn toegewezen eerder weinig gezien het belang dat de commissie hecht aan dit opleidingsonderdeel. De commissie heeft gezien de aard van de opdrachten, die open en van niveau zijn, en de gestructureerde begeleiding bij de masterproef, en de algemene kwaliteit van de opleiding en haar onderwijzend personeel, voldoende vertrouwen in de toekomstige kwaliteit van de masterproef. De commissie rekent erop dat haar aanbevelingen opgevolgd zullen worden.
Master of Financial Economics Ook in de MFE is de masterproef voor het eerst ingevoerd in 2005-2006. De commissie vormt haar oordeel op basis van de plannen, en de eerste reacties van studenten en begeleiders op de masterproef.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 63
De masterproef bestaat uit drie modules, waarvan de eerste in het eerste semester wordt afgerond, en de twee andere in het tweede semester. In de eerste module volgen studenten een reeks seminaries over hedendaagse thema’s in de bank- en financiële sector (telt 5 studiepunten). Vier thema’s worden er behandeld: corporate governance and banking regulation, future developments in financial intermediation, asset management, and consolidation of European securities markets. Ook docenten uit het bedrijfsleven worden in deze module betrokken. De eerste drie thema’s worden in 2 à 3 colleges behandeld, en het laatste in een seminarie van één dag in de Nationale Bank van België. Studenten schrijven voor elk thema een korte paper met een synthese en een reflectie, waarvoor ze kunnen steunen op een set algemene richtlijnen. Studenten krijgen ook feedback op hun eerste paper. Voor de tweede module stellen studenten een ‘hedge fund’ samen die ze beheren (telt ook 5 studiepunten). Hiervoor is begeleiding voorzien in de vorm van een inleidend college. Studenten schrijven een rapport over hun ‘hedge fund’, waarin ze hun keuzes motiveren, en een ex-post performance toevoegen. Het begeleidende en evaluerende ZAP-lid heeft uitgebreide praktijkervaring op het terrein, wat de commissie waardeert. De commissie waardeert dat studenten aan de hand van deze realistische praktijkopdracht hun kennis moeten laten blijken. Als derde module schrijven studenten een onderzoekspaper van een 30-tal pagina’s onder supervisie van een promotor. Studenten kunnen een onderwerp kiezen uit een lijst, of zelf een voorstel doen. De programmadirecteur begeleidt studenten bij het kiezen van een thema en kan ook richtlijnen geven. De promotor geeft hierop punten. De score voor de gehele masterproef is het gemiddelde van de drie modules. De commissie waardeert de verscheidenheid in de masterproef voor het stimuleren van verschillende vaardigheden. De commissie vindt de plannen evenwel eerder gefragmenteerd. Verder heeft de commissie vragen bij het kleine aantal studiepunten dat gereserveerd wordt voor de onderzoekspaper. Ze wijst op het risico dat deze ofwel weinig diepgang kan bevatten, ofwel ondergewaardeerd wordt in de studiebelasting. De commissie raadt aan de onderzoekspaper meer studiepunten toe te kennen, en meer actief de mogelijkheden tot integratie van de verschillende onderdelen binnen de masterproef te bevorderen bij studenten. De commissie heeft gezien de aard van de onderdelen en opdrachten, en de algemene kwaliteit van de opleiding en haar onderwijzend personeel, voldoende vertrouwen in de toekomstige kwaliteit van de masterproef.
Master of International Business Economics Ook voor de MIBE is 2005-2006 het eerste academiejaar waarin een masterproef wordt ingevoerd. Net als voor MFE zijn er drie modules voorzien binnen de masterproef van MIBE. De eerste module houdt een business game ‘Doing Business in Europe’ in (5 studiepunten), waarin studenten in groep beleidsbeslissingen moeten nemen, en hun ervaringen in een individuele paper beschrijven. Studenten krijgen feedback en begeleiding van het begeleidende ZAP-lid en B/AAP-lid, maar ook tijdens sessies van de ‘student-run learning organisation Business Challenge’, waar het business game
64 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
wordt georganiseerd. Het begeleidende ZAP-lid en B/AAP-lid beoordelen de studenten met ‘pass’ of ‘fail’. De tweede module (5 studiepunten) bestaat uit een teamproject waarin een analyse gemaakt wordt van veranderingen in en rond een bepaalde Europese multinationaal bedrijf, met de nadruk op internationale bedrijfsstrategieën. Studenten krijgen een inleidende sessie, richtlijnen en begeleiding van een assistent, maar ze dienen zelf het nodige materiaal te verzamelen in het bedrijf dat ze bestuderen. Halverwege het semester presenteren studenten hun project. Studenten worden geëvalueerd aan de hand van de paper waarin ze hun project beschrijven en de presentatie, door de begeleidende professor en assistent. Als derde module wordt een individuele onderzoekspaper van een 30-tal pagina’s geschreven (5 studiepunten), waarin een gevalsstudie gemaakt wordt, met inbegrip van analyses, theoretische achtergronden en praktische aanbevelingen. Het thema van de paper mag door de student gekozen worden. De studenten worden hiervoor begeleid door een promotor. De score van de student op dit onderdeel is het gemiddelde van de score van de promotor en een onafhankelijke lezer. Om voor de masterproef geslaagd te zijn, moet een student voor elk van de onderdelen geslaagd zijn. De evaluatiecriteria zijn via de syllabus aan studenten bekend gemaakt. Naast de plannen, en de eerste ervaringen ermee, heeft de commissie zich voor haar oordeel kunnen baseren op de evaluatie van de eerste twee modules die vroeger al in het programma voorkwamen en positief geëvalueerd werden door de studenten. De commissie heeft dan ook vertouwen in de kwaliteit van de opdrachten. De commissie is tevreden dat een verscheidenheid aan vaardigheden aangesproken worden in de verschillende modules van de masterproef. Wel vindt de commissie de masterproef eerder licht. De commissie oordeelt aan de ene kant dat een business game geen ideale invulling is voor de masterproef, omdat het te weinig kritische verdieping impliceert. De andere twee modules houden die kritische verdieping en onderzoeksingesteldheid wel in. Aan de andere kant vindt de commissie 5 studiepunten voor een researchpaper van 30 pagina’s een lage inschatting van de studielast. De commissie raadt aan de masterproef verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld gebaseerd op de twee laatste modules.
2.9.: Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als goed voor de Master of Advanced Studies in Economics en de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics.
Master of Advanced Studies in Economics Kandidaten voor de MASE dienen een aanvraag in bij de programmadirecteur. Studenten met een initieel
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 65
masterdiploma in de economie worden toegelaten. Studenten met een ander masterdiploma kunnen toegelaten worden indien ze voldoende kennis van economische theorie en kwantitatieve, statistische methoden hebben, waarbij een sterke mathematische achtergrond als een voordeel geldt. De aanvraag bij de programmadirecteur bestaat uit een lijst met afgelegde opleidingsonderdelen en hun scores er op, een gemotiveerd verzoek tot toelating, twee aanbevelingsbrieven, de resultaten van een GRE-test (Graduate Record Examination. Deze test is gericht op het meten van kritisch denken, analytisch schrijven, en redeneren zowel kwalitatief als kwantitatief) en een TOEFL-testscore indien de moedertaal van de kandidaat niet Engels is. De beslissing over de aanvraag is gebaseerd op het globale dossier, hoewel als typische drempelwaarden 550-600 op het verbale deel van GRE-test, en 750-800 op het kwantitatieve deel van de GRE-test. Deze drempelwaarden worden de mogelijke kandidaten niet meegedeeld. De afgelopen jaren schreven gemiddeld 25 studenten zich in voor het MASE-programma, maar dit aantal ligt (veel) hoger vanaf 2003-2004. Hoewel het zelfevaluatierapport vermeldt dat economiestudenten uit de eigen instelling aangeraden wordt om een vijfde jaar aan een andere universiteit te volgen, schrijven zich jaarlijks toch een beperkt aantal van dergelijke studenten in. Ook studenten uit andere Belgische universiteiten volgen het MASE-programma. Het aantal buitenlandse studenten ligt tussen de 10 en de 26, en is gemiddeld over de laatste 10 jaren 44%. De buitenlandse studenten komen hoofdzakelijk uit Azië en West-Europa, en voor China uit een selectie van als goed bekendstaande universiteiten. Het MASE-programma wordt ook gebruikt als toegangspoort én eerste jaar van het doctoraatsprogramma in de economie van de K.U.Leuven. Studenten die te kennen geven aan een doctoraat te willen werken in de economie aan de K.U.Leuven, worden (op enkele uitzonderingen na) naar het MASE doorverwezen waar hun kandidatuur op dezelfde manier behandeld wordt als boven beschreven. Een klein deel van de studenten volgt het programma halftijds en spreidt het over twee jaren. Aan het begin van het academiejaar wordt een ‘Refresher in Mathematics’-cursus van twee weken georganiseerd voor studenten die hun kwantitatieve technieken en inzichten willen ophalen. Het zelfevaluatieraport geeft aan dat de meest voorkomende problemen zich op dat vakdomein situeren. De commissie vindt de opfrissingscursus een goed initiatief, doordat goede studenten met een specifieke achterstand toch kunnen aansluiten bij het programma. De commissie is zeer tevreden over het selectiebeleid dat er voor zorgt dat het niveau van de studenten die in de opleiding wordt toegelaten gepast hoog is in verhouding tot de ambities van de opleiding, zonder dat de studentenaantallen laag zijn. De commissie heeft tijdens gesprekken met studenten vastgesteld dat sommige buitenlandse studenten zeer expliciet kiezen voor deze opleiding omwille van haar goede naam. Via de internationale contacten van het wetenschappelijk personeel wordt de opleiding positief bekendgemaakt. De commissie moedigt de opleiding aan het profiel van de opleiding naar de buitenwereld toe nog scherper te stellen, zodat de wervende kracht nog verder wordt verhoogd. De commissie raadt wel aan bij een hoger aantal aanvragen niet het aantal toelatingen te verhogen, maar wel de selectiecriteria nog exclusiever te hanteren.
66 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004
Grafiek 1: studentenaantallen MASE (enkel voltijdse studenten)
Master of Advanced Business Studies Kandidaten voor de MABS dienen een toelatingsaanvraag in bij de programmadirecteur van de opleiding. Buitenlandse studenten dienen in hun dossier GMAT-resultaten, en studenten met een niet-Engelse moedertaal ookTOEFL-resultaten op te nemen, naast een gemotiveerd verzoek tot toelating.Werkervaring in het domein wordt als een pluspunt beschouwd. Voor de verdere toelatingsvoorwaarden wordt een onderscheid gemaakt tussen de Business Research Methodology major en de Management major. Voor de Business Research Methodology major laat men studenten toe met een gelijkwaardig dossier als studenten die met onderscheiding afstuderen uit de master Toegepaste Economische Wetenschappen of Handelsingenieurs uit de eigen faculteit. Voor deze major schrijven studenten in die plannen aan een doctoraat te werken. Voor de Management major wordt volbracht hebben van een vooropleiding gelijkwaardig als de master Toegepaste Economische Wetenschappen of Handelsingenieurs uit de eigen faculteit, zonder onderscheiding gevraagd. In deze optie stromen mede studenten in die de MABS beschouwen als de laatste stap in een vijfjarige bachelor-masteropleiding in de Toegepaste Economische Wetenschappen. De programmadirecteur kan een overgangstraject opleggen indien er twijfel is over specifieke aspecten in de vooropleiding. Hoewel de omschakeling van het vroegere Master of Science in Applied Economics (MSAE) naar de MABS enkele veranderingen inhield, zoals het niet meer eisen van onderscheiding in de vooropleiding bij de inschrijving en een grotere focus op onderzoek, worden de instroomgegevens van de MSAE
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 67
ter referentie gepresenteerd. Gemiddeld 27 voltijdse studenten schreven zich de laatste jaren in voor MSAE. Zo goed als alle studenten volgen het programma voltijds. Voor MABS heeft de recente verhoging van het inschrijvingsgeld een halvering van het aantal buitenlandse studenten veroorzaakt. Gemiddeld over de laatste vijf jaren waren 2/3 van de studenten Belg. De buitenlandse studenten komen hoofdzakelijk uit Azië en Oost-Europa. De commissie is tevreden met de grootte en de kwaliteit van de instroom. Ze moedigt de inspanningen aan om zich met een duidelijk profiel kenbaar te maken aan mogelijke kandidaten. De commissie is eveneens tevreden over de aandacht die uitgaat naar de aansluiting bij de studentenkenmerken van de instroom, zoals de opfriscursus, en literatuurlijsten bij opleidingsonderdelen zodat studenten zich op eigen initiatief kunnen bijscholen waar nodig. 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1997-1998
1998-1999
1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Grafiek 2: studentenaantallen Master of Science in Applied Economics (voorloper van MABS)
Master of Financial Economics Kandidaten voor de MFE dienen een toelatingsaanvraag in bij de programmadirecteur van de opleiding. Studenten dienen minimum twee of drie cursussen in economie of financiën te hebben gevolgd om toegelaten te worden en een goede achtergrond in kwantitatieve technieken of wiskunde kunnen aantonen, ofwel via een GMAT-score ofwel door cursussen in statistiek of econometrie succesvol te hebben afgerond. Studenten dienen het Engels te beheersen, wat men o.a. via een TOEFL-resultaat kan aantonen. Daarbovenop moeten alle studenten een Engelse taaltest afleggen aan het begin van het academiejaar. Wanneer deze niet positief is, zijn studenten verplicht een taalcursus te volgen. De laatste jaren schreven zich gemiddeld 32 studenten in. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat door de verhoging van het inschrijvingsgeld, de wereldwijde vermindering van het aantal studenten die
68 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
naar het buitenland gaan, en het opzeggen van een akkoord met een Chinese provincie het aantal aanvragen is gedaald. Bovendien is ook het aantal inschrijvingen na een positieve beoordeling van een aanvraag gezakt, wat er volgens het zelfevaluatierapport op wijst dat de concurrentie is gestegen. De commissie heeft vastgesteld in gesprekken met studenten dat velen specifiek kiezen voor deze opleiding omdat ze later in de bankwereld een loopbaan willen opbouwen, en deze opleiding hen er een toegang toe lijkt. De commissie is tevreden met de grootte en kwaliteit van de instroom die aansluit bij het programma, maar raadt aan met een duidelijk profiel wervend naar buiten te treden om vooral het aantal buitenlandse studenten op peil te houden. De commissie is positief over de manier waarop de heterogeniteit bij de instroom tijdens de opleiding wordt weggewerkt, o.a. aan de hand van de opfriscursus, en literatuurlijsten bij opleidingsonderdelen zodat studenten op eigen initiatief zich kunnen bijscholen waar nodig. Een minderheid van studenten (gemiddeld vier) volgen het programma deeltijds, gespreid over twee jaren. 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
Grafiek 3: Studentenaantallen MFE (enkel voltijdse studenten)
Master of International Business Economics Kandidaten voor de MIBE dienen een toelatingsaanvraag in bij de programmadirecteur van de opleiding, die samen met twee lesgevers uit het programma alle aanvragen screent. Studenten kunnen instromen in de MIBE wanneer ze minimaal twee of drie opleidingsonderdelen in verband met economie hebben gevolgd en voldoende kwantitatieve vaardigheden kunnen aantonen via GMAT- of GRE-resultaten, of opleidingsonderdelen in statistiek of econometrie succesvol hebben afgerond. Sommige studenten
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 69
worden toegelaten, maar verplicht het voorbereidend programma te volgen. Werkervaring in het vakgebied wordt als een pluspunt beschouwd. Vanaf 2004-2005 bestaat voor studenten uit China de verplichting om een interview af te leggen in Shanghai and Beijing, waar men kan rekenen op de medewerking van afgestudeerden van de LSBE daarvoor. Het zelfevaluatierapport geeft aan dat dit gebeurt om de kennis van het Engels te toetsen, omdat men er tevoren problemen mee kende. Wanneer deze niet positief is, zijn studenten verplicht een taalcursus te volgen. De afgelopen jaren schreven gemiddeld 27 studenten zich in MIBE in. Tussen 2003-2004 en 20052006 vielen de studentenaantallen terug van bijna 40 tot 15. Tot vorig jaar waren maximaal 40% van de ingeschrevenen Belg, maar in 2005-2006 8 van de 14 studenten. Sinds de invoering van het hogere inschrijvingsgeld, en de verstrenging van het toelatingsbeleid uit China (bijkomend interview en geen aanvaarding van vierjarige bachelors meer), is het aantal buitenlandse kandidaten afgenomen. De instroom in MIBE is divers. Studenten uit 18 verschillende landen hebben al deelgenomen, en van zeer verschillende vooropleidingen zoals Political Science, Chinese Studies, Information Technology, Civil Engineering, Law, Bioengineering, en de master-na-masteropleidingen Master of European Integration (MEPP) en Industrial Engineering van de K.U.Leuven. Gemiddeld ongeveer vier studenten volgen het programma deeltijds. De commissie is van oordeel dat de instroom van voldoende buitenlandse studenten bewaakt moet worden, aangezien een deel van de internationale ervaring die de studenten in de opleiding opdoen ligt in de samenwerking tussen studenten uit verschillende landen. De commissie is tevreden over de heterogeniteit van de instroom, die een deel van de kracht van de opleiding uitmaakt. Volgens de commissie is het programma geschikt voor de studenten die er in instromen. 40
35
30
25
20
15
10
5
0 1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Grafiek 4: Studentenaantallen MIBE (enkel voltijdse studenten)
70 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt de programma’s van de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics positief.
Master of Advanced Studies in Economics De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud, en de eisen professionele en academische gerichtheid van de Master of Advanced Studies in Economics als excellent. De samenhang van het programma, de beoordeling en toetsing, de masterproef en de toelatingsvoorwaarden worden als goed beoordeeld. De commissie beoordeelt de studietijd, en de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende.
Master of Advanced Business Studies De commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid en de toelatingsvoorwaarden van de Master of Advanced Business Studies als goed. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma, de studietijd, de afstemming tussen vormgeving en inhoud, de beoordeling en toetsing, en de masterproef als voldoende. De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma Master of Advanced Business Studies onvoldoende is. De commissie is van oordeel dat de te beperkte samenhang in het programma te wijten is aan de recente aanpassing van de opleiding aan de master-na-masternormen. De commissie gaat er van uit dat de kwaliteiten van de (staf)medewerkers in de opleiding de algemene kwaliteit van het programma op een zeer afzienbare termijn op een hoger niveau tillen, en verwacht dat ook de samenhang in het programma aandacht zal krijgen en verbeterd wordt.
Master of Financial Economics De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma, de samenhang van het programma, de afstemming tussen vormgeving en inhoud, de toelatingsvoorwaarden en de eisen professionele en academische gerichtheid als goed voor de Master of Financial Economics. De commissie beoordeelt de studietijd, de beoordeling en toetsing, en de masterproef als voldoende.
Master of International Business Economics De commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid, de toelatingsvoorwaarden en de afstemming tussen vormgeving en inhoud van de Master of International Business Economics als goed. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma, de samenhang van het programma, de studietijd, de beoordeling en toetsing, en de masterproef als voldoende.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 71
Onderwerp 3: Inzet van personeel
3.1.: Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed voor de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics, en de Master of International Business Economics. De deskundigheid van het personeel is volgens de commissie voor elk van de opleidingen van hoog niveau. De lesgevers hebben een grote vrijheid binnen het concept Begeleide zelfstudie, en de grote meerderheid maakt daar positief gebruik van, zoals vast te stellen is aan o.a. de verschillende werkvormen en didactische materialen. De commissie vraagt om alert te blijven voor een goed gebruik van deze grote vrijheid. Voor MABS raadt de commissie aan de sturing in het programma te versterken, omdat er door studenten melding werd gemaakt van enkele didactisch minder ingevulde opleidingsonderdelen. Studenten spreken zich lovend uit over hun professoren, en uit studentenenquêtes blijkt tevredenheid. Sommige studenten laten tijdens de gesprekken wel verstaan dat de drempel naar een ZAP-lid wel hoog kan zijn, maar dat er veel bekwame assistenten zijn die voor studenten gemakkelijk bereikbaar zijn. De commissie is ook zeer te spreken over de verscheidenheid aan expertises, zowel op onderzoeks- als praktijkvlak, dat bij het personeel betrokken bij de opleidingen aanwezig is. Het personeelsbeleid van de K.U.Leuven en de faculteit ETEW is gebaseerd op regels die rekening houden met hoeveel onderwijzend personeel er voor de programma’s nodig is, vervangingen van personeel, e.d. Er is volgens de commissie weinig ruimte om een pro-actief beleid te voeren, en bijvoorbeeld een excellente medewerker op ZAP-niveau aan te trekken zonder dat er een ‘plaats’ vrij is, of in Leuven te houden tegen aanlokkelijke aanbiedingen van elders in. De commissie beveelt dan ook aan om een studie te maken van het ‘loopbaanbeginsel’ in plaats van het ‘formatiebeginsel’ als grondslag van het personeelsbeleid voor de toprangen (hoogleraren). De commissie betreurt dat daardoor kansen verloren gaan. De procedures, selecties en evaluaties worden door de commissie goed bevonden. Zo is de verantwoordelijkheid voor een opleidingsonderdeel flexibel: de opdrachten worden steeds tijdelijk toegekend voor vijf jaar, en kunnen herzien worden. De commissie is tevreden over het feit dat nieuwe medewerkers een eerste aanstelling van maximum 3 jaar krijgen, die daarna permanent kan worden. Ook is de onderwijsbelasting gelijkmatig verdeeld. In een enquête bij het onderwijzend personeel en opgenomen in het zelfevaluatierapport melden de ZAP-leden tevreden te zijn met hun onderwijsopdracht in de opleidingen, maar geven aan niet erg tevreden te zijn met de waardering voor hun onderwijsinspanningen. De commissie raadt de waardering van onderwijsinspanningen in aanwervings- en promotiebeslissingen duidelijker te maken. Nieuwe medewerkers komen terecht in het sterk onderzoekgerichte klimaat van de faculteit ETEW, wat de commissie waardeert. Gastdocenten en –lectoren worden goed ingeschakeld in de opleidingen, zoals de commissie heeft vernomen tijdens gesprekken met onderwijzend personeel en studenten, maar er wordt geen expliciet beleid gevoerd in het aantrekken van gastdocenten en het onderhouden van de relaties. De commissie raadt aan alumni,
72 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
praktijkcontacten en gastdocenten op een systematische manier te betrekken bij (het beleid over) de opleidingen (zie ook facet 5.3, Betrekken van medewerkers, alumni en beroepenveld). In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat er voor de hele universiteit onderwijskundige vormingen georganiseerd worden, maar er is geen specifiek beleid of aanbod binnen de LSBE. De commissie suggereert hier werk van te maken, bijvoorbeeld door jaarlijks enkele onderwijsgerelateerde seminaries te organiseren. De commissie suggereert in dat opzicht een collectieve ambitie en visie te betrachten, zodat op basis daarvan strakker aangestuurd kan worden.
3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de eisen van de professionele en academische gerichtheid van het personeel als excellent voor de Master of Advanced Studies in Economics en goed voor de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics, en de Master of International Business Economics. De commissie noemt het onderzoeksklimaat aan de faculteit van een hoog niveau, vrij en stimulerend. De commissie heeft in gesprekken en achtergronddocumentatie die ze kon inkijken zicht gekregen op de vele onderzoeksinitiatieven, doctoraten, overlegmomenten, seminaries en dergelijke die het klimaat mee vorm geven. Ook de onderzoeksdeskundigheid van de individuele lesgevers is volgens de commissie zeer goed en ingebed in de internationale context, zoals zij aan de hand van cv’s en publicatielijsten heeft kunnen vaststellen. Veel ZAP-leden hebben een doctoraat in het buitenland behaald, zijn regelmatig aanwezig op internationale congressen, en hebben uitgebreide internationale contacten. De onderzoeksthema’s in de faculteit bestrijken een uitgebreid deel van het economische en bedrijfskundige domein. Voor de MASE is de onderzoeksgerichtheid zeer belangrijk voor haar ambitieuze wetenschappelijke doelen, en de commissie vindt dat het betrokken personeel ruimschoots aan de verwachtingen voldoet. Veel personeelsleden hebben ook relevante ervaring met betrekking tot beleidsondersteuning. Bovendien krijgen studenten in de vele opdrachten, de masterproef en de opleidingsonderdelen voeling met het onderzoeksklimaat. Voor de MABS, de MFE en de MIBE wordt er, gezien hun doelen, ook praktijkgerichte ervaring verwacht. De opleidingen brengen dit o.a. via gastdocenten in, en via de praktijkervaring van het wetenschappelijk personeel waarvan er een behoorlijk aantal goede contacten heeft met het bedrijfsleven. Tijdens de ‘integration week’ worden studenten door lesgevers uit de praktijk begeleid bij vaardighedentrainingen, zoals presentaties maken. De commissie wil het belang van dergelijke activiteiten benadrukken en raadt de opleidingen aan open te blijven staan voor vragen uit de samenleving, bedrijfsleven en overheid, en de opleidingen hierop nog beter af te stemmen.
3.3.: Kwantiteit personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel voor de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics als voldoende.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 73
Hoewel de LSBE de opleidingen groepeert in een school binnen de faculteit, heeft zij geen apart personeelsbestand, maar put zij uit de staf van de hele faculteit, en vooral voor MIBE ook buiten de faculteit. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de MASE verzorgd wordt door 17 lesgevers, de MABS door 19 lesgevers, de MFE door 17 lesgevers en de MIBE door 20 lesgevers. De lesgevers zijn hoofdzakelijk full-time ZAP-leden, uit de hogere echelons van het academisch personeel. De onderwijsopdracht in één van de master-na-masteropleidingen is bijna steeds een beperkt deel uit de opdracht van de betrokken ZAP-leden. De commissie wijst er op dat niet eenduidig geïnterpreteerd kan worden hoeveel procent van hun opdracht de betrokken AP-leden specifiek aan deze opleidingen besteden. Dit aangezien de specifieke master-na-master-context waarin personeelsleden veelal een veel bredere onderwijsopdracht hebben ook buiten de master-na-masteropleiding. Tijdens gesprekken geven ZAPleden aan dat zij graag lesgeven in de opleidingen, onder andere omdat het nauw aansluit bij hun eigen onderzoek. Uit gesprekken met studenten en medewerkers heeft de commissie kunnen vaststellen dat er voldoende personeel is om de opleidingen adequaat te kunnen bestaffen. Voor de MABS, de MFE en de MIBE heeft de commissie enige zorgen omtrent het aantal mogelijke begeleiders voor de masterproeven. Deze drie opleidingen hebben pas in 2005-2006 een masterproef ingevoerd, waardoor op het moment van het bezoek nog geen ervaringen konden worden opgetekend in dit verband. Wel geeft het zelfevaluatierapport het aantal mogelijke promotoren ook aan als een mogelijk probleempunt. De commissie raadt aan eerder oplossingen te zoeken in de richting van groepsbegeleiding, waarbij een groepje studenten op regelmatige basis samenkomen met één promotor (zonder groepswerk te introduceren en in toevoeging van individuele begeleiding), dan de begeleiding te veel te delegeren naar assistenten. De opleidingen kunnen ook een beroep doen op een groot aantal assistenten binnen de faculteit, die wel voornamelijk op hun onderzoekswerk focussen. Uit een overzicht van het personeel van de hele faculteit dat de commissie kon inkijken, blijkt dat de faculteit een volgens de commissie zeer beperkt aantal administratieve personeelsleden kent. Voor de LSBE zou slechts één administratieve kracht beschikbaar zijn. De commissie oordeelt dat het kleine aandeel administratieve ondersteunende staf als gevolg heeft dat vele ZAP-leden of hun assistenten tijd en energie investeren in activiteiten die niet hun kerntaken zijn, wat de commissie als een weinig effectieve, laat staan efficiënte inzet van hoog gekwalificeerde medewerkers beschouwt. Uit enquêtes blijkt wel dat de studenten uit de opleidingen tevreden zijn met de administratieve ondersteuning die zij krijgen.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel voor de vier opleidingen positief.
Master of Advanced Studies in Economics De kwaliteit van het personeel voor de MASE wordt als goed beoordeeld, de eisen professionele en academische gerichtheid van het personeel als excellent en de kwantiteit als voldoende.
74 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
Master of Advanced Business Studies De kwaliteit en de eisen professionele en academische gerichtheid van het personeel voor de MABS wordt als goed beoordeeld, en de kwantiteit als voldoende.
Master of Financial Economics De kwaliteit en de eisen professionele en academische gerichtheid van het personeel voor de MFE wordt als goed beoordeeld, en de kwantiteit als voldoende.
Master of International Business Economics De kwaliteit en de eisen professionele en academische gerichtheid van het personeel voor de MIBE wordt als goed beoordeeld, en de kwantiteit als voldoende.
Onderwerp 4: Voorzieningen
4.1.: Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed voor de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics, en de Master of International Business Economics. De faculteit ETEW is gesitueerd in het Hogenheuvelcollege, een hedendaags gebouwcomplex dicht bij het centrum van de stad Leuven. Zowel de kantoren van de medewerkers, leslokalen, computerlokalen als de bibliotheek bevinden zich in dit complex. De commissie is zeer tevreden over de ‘lichte’ lokalen en efficiënte organisatie van de ruimtes. De leslokalen zijn naar het oordeel van de commissie volgens hedendaagse normen ingericht en uitgerust. Er is één facultaire bibliotheek ‘Bob Vanes’, waarin naast boeken, een uitgebreide collectie vooral elektronische tijdschriften, relevante databanken, CD’s en software ter beschikking zijn. De commissie vindt de bibliotheek goed uitgerust, maar heeft in gesprekken met werkstudenten vernomen dat het sluitingsuur om 19 uur bibliotheekbezoek voor hen moeilijk maakt. De commissie merkt ook op dat niet alle elektronische informatie (tijdschriften wel, maar databanken niet) en hulpmiddelen buiten Leuven bereikbaar zijn. Er is een facultaire ICTdienst die informaticaondersteuning levert voor zowel onderwijs- als onderzoeksdoeleinden. De ICT-dienst ondersteunt ook Toledo, het leerplatform van de K.U.Leuven, waar de commissie positief over is. De commissie suggereert het leerplatform nog intensiever te gebruiken, ook buiten het doorgeven van informatie, bijvoorbeeld door voortgangstoetsen voor studenten te voorzien. Zo’n 108 computers zijn ter beschikking van de studenten van de faculteit ETEW, waarvan een klein aantal in groepswerklokaaltjes. Daarnaast kunnen PC’s gehuurd worden voor een redelijke prijs, zijn er computerlokalen van de universiteit 24 uur per dag beschikbaar, en verschillende hotspots voor draadloos internet. De commissie is tevreden over deze informaticavoorzieningen.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 75
4.2.: Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed voor de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics, en de Master of International Business Economics. Zoals hoger is aangegeven, is er naast een brochure, een website beschikbaar voor elk van de opleidingen met voldoende informatie over alle studentgerelateerde aspecten. De websites bevatten zowel informatie voor toekomstige studenten, als gedetailleerde informatie voor studenten tijdens hun studie, bijvoorbeeld de studiegids en reglementen. Aan de K.U.Leuven is er een waaier aan studentondersteunende diensten aanwezig, zoals een huisvestingsdienst, een medisch centrum, een jobdienst, en sociale diensten (ook speciaal voor internationale studenten). Tijdens het jaar worden studenten dagelijks zowel inhoudelijk als bij het maken van papers, opdrachten e.d. begeleid door de verantwoordelijke, en zijn of haar assistenten, van het opleidingsonderdeel in kwestie. Voor de MASE geven studenten in gesprekken aan dat zij door de intensieve contacten met het onderwijzend personeel geen behoefte hebben aan formele studiebegeleidingsstructuren. Zoals hoger aangehaald, maken sommige studenten vooral van MABS, MFE en MIBE melding van een drempel om ZAPleden te benaderen, maar zijn de assistenten voor hen wel gemakkelijk aanspreekbaar, waar zowel de studenten als de commissie tevreden mee zijn. In geval van problemen kan men in eerste instantie bij de programmadirecteur of de administratieve medewerker van de LSBE terecht, maar ook bij een ombudspersoon. Voor problemen bij toetsing, is er een speciale ‘Examinations Ombudsperson’, voor elk van de opleidingen. Buitenlandse kandidaat-studenten kunnen met vragen over inschrijving en komst naar Leuven terecht bij de ‘Office for International Admissions’. De K.U.Leuven organiseert voor haar buitenlandse studenten onthaalactiviteiten aan het begin van het academiejaar. Er is ook ‘Pangaea, a society for international students’ die tijdens het jaar sociale activiteiten organiseert voor buitenlandse studenten. De commissie is ook tevreden over de hoger aangehaalde ‘integration week’ en opfriscursussen. De commissie besluit dat studiebegeleiding meer dan voldoende voorzien is gezien de ervaren studenten die in de opleidingen instromen.
Conclusie bij onderwerp 4: V oorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als toereikend om de programma’s te verzorgen.
Master of Advanced Studies in Economics, Master of Advanced Business Studies, Master of Financial Economics en Master of International Business Economics Voor alle vier de opleidingen worden zowel de materiële voorzieningen als de studiebegeleiding als goed beoordeeld.
76 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg
5.1.: Evaluatie resultaten De commissie beoordeelt de evaluatieresultaten van de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of International Business Economics, de Master of Advanced Business Studies en de Master of Financial Economics als goed. De K.U.Leuven heeft haar kwaliteitszorgbeleid in vier aspecten georganiseerd. Ten eerste heeft men voor de hele universiteit met het concept Begeleide zelfstudie gedefinieerd wat kwaliteit in academisch onderwijs voor de K.U.Leuven betekent. Ten tweede krijgt voor elke opleiding een overlegorgaan met een programmadirecteur, lesgevers, assistenten en studenten (permanente onderwijscommissie of POC genoemd) de verantwoordelijkheid het concept te implementeren, de kwaliteit van het programma te bewaken, en de opvolging van evaluaties te verzorgen. Hiervoor kunnen POC’s een beroep doen op ondersteunende centrale diensten. De POC komt drie à vier keer per jaar bij elkaar. Van studenten(vertegenwoordigers) vernam de commissie tijdens gesprekken dat zij problemen bij de programmadirecteur kunnen melden, of ze tijdens POC-vergaderingen kunnen ter tafel brengen. De studentenvertegenwoordigers getuigen dat hun inbreng in de POC ernstig wordt opgenomen. Ten derde wordt voor elke opleiding om de acht jaar een curriculumevaluatie uitgevoerd, die ook als voorbereiding voor de externe visitatie bedoeld is. Voor de opleidingen van de LSBE is de huidige visitatie de eerste, en er werd in 2004-2005 een curriculumevaluatie uitgevoerd, waar bij zowel studenten, lesgevers als alumni bevraagd werden. De MASE voerde naar aanleiding van de hervorming van het programma ook een curriculumevaluatie uit in 1999-2000. MIBE voert jaarlijkse curriculumbevragingen bij haar studenten uit. Ten vierde worden er, gestuurd van op universitair niveau, op regelmatige basis evaluaties van opleidingsonderdelen uitgevoerd, waarvoor vanaf 20052006 een nieuw systeem wordt uitgewerkt. Het vorige evaluatiesysteem voor opleidingsonderdelen werd kort na de invoering afgeschaft, wegens een gebrekkige medewerking van de docenten op instellingsniveau. Het nieuwe systeem zal om de vier jaar alle studenten over alle opleidingsonderdelen bevragen aan de hand van een vragenlijst, opgesteld door de faculteit. Daartussenin zullen evaluaties, in verschillende vormen en met verschillende thema’s georganiseerd worden waarover de POC beslist. De opleidingen binnen de LSBE, met uitzondering van MASE, hebben echter steeds jaarlijks bevragingen bij hun studenten gehouden. De resultaten ervan worden door de programmadirecteur geanalyseerd en besproken in de POC. Het MASE-programma volgt vanaf haar inclusie in de LSBE in 2005-2006 ook deze procedure, bovenop de universitaire richtlijnen die ze tevoren volgde. De bevragingen bij studenten gebeuren in de regel voor de laatste examenperiode, zodat deze niet opgenomen kunnen worden in de vragenlijsten. Het zelfevaluatierapport meldt echter dat er weinig klachten binnenkomen bij de ombudspersoon verantwoordelijk voor de klachten met betrekking tot examens. De commissie is zeer tevreden over dit gelaagde systeem, waarvan de commissie overtuigd is dat het na haar volledige implementatie een positief effect op de opleidingen zal hebben. De commissie verwacht dat na de gezamenlijke implementatie binnen de LSBE het kwaliteitszorgsysteem in effectiviteit zal verhogen.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 77
Er zijn wel geen concrete streefdoelen geformuleerd, maar de opties voor de toekomst die in het zelfevaluatierapport vermeld worden, vindt de commissie relevant en concreet. De commissie moedigt de opleidingen aan deze ideeën in de praktijk te brengen. De commissie beoordeelt in dit opzicht het zelfstudierapport als goed gedocumenteerd en bereflecteerd.
5.2.: Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering voor de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of International Business Economics, de Master of Advanced Business Studies en de Master of Financial Economics als voldoende. De commissie is tevreden over het werk dat in de POC’s gebeurt, nadat ze van de betrokkenen in gesprekken heeft gehoord hoe ernstig het POC-overleg in de praktijk verloopt. De opleidingen worden regelmatig bijgestuurd. In het zelfevaluatierapport, verslagen van POC-vergaderingen en gesprekken, heeft de commissie een veelheid van voorbeelden aangetroffen van aanpassingen naar aanleiding van resultaten van formele evaluaties, dan wel van opmerkingen van studenten aan programmadirecteurs. De voorbeelden gaan van grote ingrepen zoals het herschikken van onderwerpen in de verplichte opleidingsonderdelen, tot het nauwkeuriger beschrijven van de examenvorm in de syllabus. De commissie wil er de nadruk op leggen dat de POC regelmatig genoeg dient samen te komen. De commissie heeft echter ook waardering voor de informele contacten zoals die vooral in de kwaliteitszorg binnen MASE tot uiting komt. Zoals hoger gemeld zijn de master-na-masteropleidingen gegroepeerd in de LSBE. Hoewel de directe bevoegdheden voor de opleidingen zoals remediëring na negatieve evaluaties bij de POC’s liggen, worden er op het LSBE-niveau ook intiatieven genomen, o. a. bij het bekijken van de evaluatieresultaten over individuele docenten en de opvolging ervan. De commissie is tevreden over de groepering in LSBE, waardoor overzicht en verhoogde coördinatiemogelijkheden zijn ontstaan. De structuur van POC en school, werkt echter op basis van de welwillendheid van de lesgevers, aangezien ze niet steeds werkelijk bevoegd zijn om in te grijpen, bijvoorbeeld in het personeelsbeleid.
5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of International Business Economics, en de Master of Financial Economics als voldoende, en voor de Master of Advanced Business Studies als onvoldoende. De POC-werking zoals de commissie heeft kunnen leren kennen, garandeert goed overleg tussen studenten en medewerkers met de programmaleiding. In het zelfevaluatierapport wordt wel opgemerkt dat door de eenjarige duur van de opleiding, studenten zich moeilijk betrokken weten bij langetermijnplannen van de opleidingen. Assistenten, die recent afgestudeerd zijn aan de
78 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
opleidingen, kunnen dit euvel enigszins opvangen. De alumni worden via de assistenten in de POC gehoord, maar dit wordt door de commissie als minimaal beschouwd aangezien het enkel gaat om de doctoraatsstudenten van de afgestudeerden. Alumni worden ook sporadisch bevraagd over hun ervaringen met de opleidingen. Daarnaast is er een alumnivereniging voor de LSBE in oprichting, wat de commissie waardeert. De commissie daagt de LSBE uit om de alumnivereniging nauw te betrekken bij de plannen, visie en promotie van de opleidingen. Het werkveld is bij de opleidingen betrokken via de alumni en de contacten van medewerkers. Sommige docenten doen impliciet aan benchmarking via hun individuele contacten met de bedrijfswereld. De commissie acht de betrokkenheid van het werkveld eerder laag voor elk van de opleidingen. Vooral voor de MABS is dit problematisch, omdat van management gerichte opleidingen verwacht wordt dat zij beschikken over netwerken in het bedrijfsleven.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg positief voor de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics.
Master of Advanced Studies in Economics De MASE verzamelt op een goede manier evaluatieresultaten, treft voldoende maatregelen tot verbetering, en zorgt voor voldoende betrokkenheid bij haar stakeholders.
Master of Advanced Business Studies De MABS verzamelt op een goede manier evaluatieresultaten, en treft voldoende maatregelen tot verbetering en betrekt studenten en medewerkers bij het beleid van de opleiding en haar kwaliteitszorg. Ze zorgt wel voor onvoldoende betrokkenheid bij haar stakeholders: het bedrijfsleven dient nauwer betrokken te worden. De commissie acht de interne kwaliteitszorg wel voldoende als geheel, gezien de professionele aanpak, de plannen voor de verdere uitbouw van feedbackmechanismen, ook via een alumnivereniging.
Master of Financial Economics De MFE verzamelt op een goede manier evaluatieresultaten, treft voldoende maatregelen tot verbetering, en zorgt voor voldoende betrokkenheid bij haar stakeholders.
Master of International Business Economics De MIBE verzamelt op een goede manier evaluatieresultaten, treft voldoende maatregelen tot verbetering, en zorgt voor voldoende betrokkenheid bij haar stakeholders.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 79
Onderwerp 6: Resultaten
6.1.: Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als excellent voor de Master of Advanced Studies in Economics, als goed voor de Master of Financial Economics, en de Master of International Business Economics, en als voldoende voor de Master of Advanced Business Studies.
Master of Advanced Studies in Economics Op basis van de enquêtegegevens in het zelfevaluatierapport, het niveau van het studiemateriaal, toetsopdrachten en studiewerk zoals masterproeven die de commissie kon inkijken, besluit de commissie dat het bereikte niveau hoog is. Het programma bereikt haar ambitieuze doelstellingen, vooral op wetenschappelijk vlak. Een relatief grote minderheid van de studenten stromen uit de MASE door naar een doctoraatsprogramma. Zoals hoger vermeld, selecteert de faculteit ETEW van de K.U.Leuven vele doctoraatsstudenten uit deze opleiding omdat het hen toelaat de beste kandidaten te kiezen. Uit alumni-enquêtes blijkt dat ook afgestudeerden die buiten de universiteit aan het werk gaan tevreden zijn met de opleiding en ze als relevant voor hun beroep beoordelen. De commissie moedigt de opleiding aan deze kwaliteit van de afgestudeerden te expliciteren, om de opleiding duidelijk in de markt te brengen en te houden. De internationale gerichtheid van de opleiding is vooral te vinden in de instroom van buitenlandse studenten, de internationale ervaring van de lesgevers en de aansluiting bij de internationale literatuur en onderzoeksgemeenschap. De commissie is zeer tevreden over het internationale aspect van de opleiding.
Master of Advanced Business Studies Uit enquêtes bij studenten van MSAE, de voorloper van MABS, blijkt dat zij tevreden zijn met de toenmalige opleiding, en dat ze bevestigen dat zij vaardigheden en inzicht in complexe bedrijfssituaties hebben verworven. Uit de alumnibevraging blijkt dat zij tevreden zijn met de job waarin ze na de MSAE zijn terechtgekomen, en dat hun opleiding hen voorbereid heeft op hun huidige job. De grote meerderheid van de afgestudeerden kwam in het bedrijfsleven terecht, en een kleine minderheid in de academische wereld. De omvorming van MSAE naar MABS heeft wel wat veranderingen meegebracht, maar de commissie oordeelt dat de veranderingen de kwaliteit eerder nog zal verhogen. Mede op basis van de kwaliteit en het niveau van het huidige studiemateriaal en toetsopdrachten beoordeelt de commissie daarom het gerealiseerd niveau van de MABS als voldoende, met een behoorlijk hoog academisch niveau en wat beperktere praktijkgerichtheid. De commissie herhaalt haar aanbeveling om het profiel van de opleiding, en dus ook van haar afgestudeerden, scherper te definiëren en naar buiten te brengen. In de MSAE gingen jaarlijks tussen 5 en 10 studenten op uitwisseling naar het buitenland, en stroomden buitenlandse studenten in, zoals hoger beschreven. De MABS continueert deze internationale
80 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
gerichtheid, wat de commissie waardeert. Zo zijn er verkennende gesprekken om de opleiding gezamenlijk te organiseren met de Franstalige zusteruniversiteit Université Catholique de Louvain. Hoewel deze laatste strikt genomen geen internationalisering inhoudt, neemt de commissie aan dat de samenwerking met een andere taalgemeenschap boeiende invloeden kan uitoefenen op zowel studenten als lesgevers. De commissie raadt wel aan de docentenmobiliteit te verhogen.
Master of Financial Economics In studentenenquêtes geven studenten te kennen dat zij tevreden zijn met de opleiding, en relevante vaardigheden en inzichten hebben verworven, zoals het gebruik van kwantitatieve analytische technieken en probleemoplossend vermogen in financieel-economische domeinen. Uit enquêtes en gesprekken blijkt dat de afgestudeerden het op de arbeidsmarkt goed doen. Enkele maken ook een doctoraat. De afgestudeerden van de opleiding vinden hoofdzakelijk goede tewerkstellingskansen in de financiële en banksector. De commissie besluit, mede op basis van het niveau en de kwaliteit van het studiemateriaal en toetsopdrachten dat de opleiding het nodige niveau bereikt. Het programma is ook international gericht, voornamelijk door de instroom van buitenlandse studenten, en de internationale literatuur als studiemateriaal. De commissie is tevreden met het internationaal gehalte van de opleiding.
Master of International Business Economics In studentenenquêtes geven studenten aan dat de opleiding hen tevreden stelt, en hun probleemoplossende vaardigheden met betrekking tot internationale bedrijfsproblemen heeft gestimuleerd. De alumnienquête geeft aan dat ook afgestudeerden tevreden zijn met de opleiding, en dat de opleiding hun probleemoplossingmethoden heeft verbeterd. De meeste studenten worden na hun opleiding tewerk gesteld in internationale bedrijven of organisaties. De commissie is tevreden met het bereikte niveau van de opleiding, wat ze ook heeft vastgesteld aan de hand van studiemateriaal en toetsopdrachten. De commissie betreurt zoals hoger gemeld de terugval in de instroom van buitenlandse studenten, aangezien dit een cruciaal aspect van de opleiding uitmaakt. De commissie dringt er op aan de internationale gerichtheid op peil te houden, eventueel door initiatieven als een buitenlandse stage, of stage in een internationaal bedrijf of organisatie in het programma op te nemen. De opleiding behandelt volgens de commissie wel voldoende internationale thema’s aan de hand van internationale bronnen.
6.2.: Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed voor de Master of Financial Economics, en de Master of International Business Economics, en als voldoende voor de Master of Advanced Business Studies en de Master of Advanced Studies in Economics.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 81
Master of Advanced Studies in Economics De slaagcijfers voor de MASE liggen volgens de commissie eerder laag voor een master-namasteropleiding die haar instromende studenten zelf selecteert: tussen de 70% en 90% sinds 19941995. De opleiding erkent dit probleem en geeft in haar zelfevaluatierapport twee oorzaken aan. Ten eerste heeft een aantal, vooral buitenlandse, studenten twee jaar nodig om de opleiding te volbrengen (zie ook tabel 5 met de doorstroomcijfers). In veel van de gevallen wordt de masterproef een jaar te laat ingeleverd, en bij buitenlandse studenten zijn aanpassingsmoeilijkheden vaak de reden. Om hier aan tegemoet te komen heeft men de studielast in de opleiding verlaagd. Deze ingreep is te recent gebeurd om het effect ervan te kunnen vaststellen, maar de commissie stelt dat het de doorstroom waarschijnlijk zal verbeteren, zonder dat het niveau van de opleiding verlaagt. Ten tweede geven veel studenten die zich deeltijds inschrijven de opleiding op in het eerste jaar. Het zelfevaluatierapport suggereert dat het programma te zwaar is om met een voltijdse baan te combineren. De commissie gaat er van uit dat de bovenvermelde studielastvermindering ook hier een effect kan hebben, maar beveelt aan studenten deze optie niet aan te raden omdat de combinatie steeds zwaar zal blijven. Year of graduation 1994 - 1995 1995 - 1996 1996 - 1997 1997 - 1998 1998 - 1999 1999 - 2000 2000 - 2001 2001 - 2002 2002 - 2003 2003 - 2004 TOTAL %
In time 12 12 12 16 15 19 11 18 18 27 160 91,4%
+1
+2
+3
+>3
year
years
years
years
1 2 2 1 2 4
1
1 1 13 7,4%
2 1,1%
0 0,0%
0 0,0%
TOTAL 13 14 14 18 17 23 11 19 18 28 175 100,0%
AVERAGE 1,08 1,14 1,14 1,17 1,12 1,17 1,00 1,11 1,00 1,04 1,11
YEARS
MONTHS
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 2 2 2 1 2 0 1 0 0 1
Tabel 5: doorstroomanalyse MASE
82 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
100%
80%
60%
40%
20%
0% 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004
Grafiek 5: slaagcijfers MASE
Master of Advanced Business Studies De MABS streeft, zoals in haar voorloper MSAE, ernaar haar instroombeleid zo te organiseren dat elke student na één jaar slaagt. De commissie stelt vast dat de opleiding slaagt in haar opzet, gezien de gemiddelde doorstroomtijd sinds 1997 maar net iets meer dan één jaar bedraagt. De slaagcijfers liggen dan ook over het algemeen hoog (gemiddeld 85%), maar ligt in sommige jaren toch maar net boven 70%. Volgens de commissie zou deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid veroorzaakt kunnen worden doordat studenten die niet slagen, het jaar niet opnieuw volgen, maar bijvoorbeeld terug naar hun thuisland gaan. Indien dit het geval is, suggereert de commissie om een systeem op te zetten waarin studenten van op afstand hun studie toch nog kunnen afwerken. Basic duration of course: 1 year Year of graduation
On time
1997 – 1998
23
1998 – 1999
21
1999 – 2000
20
2000 – 2001
+1
+2
+3
+>3
Total
Average
Years
Months
23
1,00
1
0
21
1,00
1
0
22
1,09
1
1
23
23
1,00
1
0
2001 – 2002
7
7
1,00
1
0
2002 – 2003
22
22
1,00
1
0
2003 – 2004
40
2
42
1,05
1
1
TOTAL
156
4
0
0
0
160
1,02
1
0
Percentage
97,5%
2,5%
0,0%
0,0%
0,0%
100,0%
2
Tabel 6: Doorstroomanalyse MABS / MSAE
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 83
100%
80%
60%
40%
20%
0%
1997-1998
1998-1999
1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Grafiek 6: slaagcijfers MABS (exams)/ MSAE
Master of Financial Economics De commissie vindt de slaagcijfers en doorstroomcijfers voor de MFE eerder hoog. Studenten volbrengen de opleiding zo goed als steeds in één jaar: de gemiddelde doorstroomlengte is net iets meer dan één jaar. Ook deeltijdse studenten volbrengen de opleiding haast altijd binnen de voorziene studietijd. Zo goed als alle studenten slagen ook voor de opleiding, met een gemiddeld slaagcijfer van 90%. Als reden voor niet-slagen, naast persoonlijke problemen, wordt in het zelfevaluatierapport aangehaald dat door een samenwerkingsverband met een Chinese provincie, studenten instroomden die niet voldeden aan de kwaliteitseisen van de opleiding. De opleiding gaat er van uit dat het opzeggen van het samenwerkingsverband deze problemen zal oplossen, een redenering die de commissie volgt.
1999 – 2000
In time 28
2000 – 2001
27
2001 – 2002
22
2002 – 2003
38
2003 – 2004
17
Year graduation
TOTAAL PROCENTUEEL
+ 1 year
+ 2 years
+ 3 years
+>3 years
Total Average Years Months 28
1,00
1
0
27
1,00
1
0
1
23
1,04
1
1
2
40
1,05
1
1
17
1,00
1
135
1,02
1
0 0
132
3
0
0
97,8%
2,2%
0,0%
0,0%
0
0,0% 100,0%
Tabel 7: Doorstroomanalyse MFE, enkel voltijdse studenten
84 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
100%
80%
60%
40%
20%
0% 1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Grafiek 7: slaagcijfers MFE
Master of International Business Economics Ook voor de MIBE geeft het zelfevaluatierapport aan met de problemen in verband met het samenwerkingsakkoord met de Chinese provincie te hebben meegemaakt. Toch is het programma steeds zeer efficiënt geweest, met slaagcijfers van bijna steeds 100%, en een gemiddelde studieduur van twee jaar voor deeltijdse studenten. De efficiëntie voor deeltijdse studenten is wat lager, zoals de tabel 8 te zien is, maar voor de commissie nog steeds goed. Graduation Year
Duration: years
months
1
2
0
2002 - 2003
1
2
0
2003 - 2004
3
1
2
3
Total
5
1
2
1
83,3%
16,7%
2000 - 2001
In time
+ 1 year
2001 - 2002
Percent
Tabel 8: doorstroomanalyse MIBE, enkel deeltijdse studenten
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 85
100%
80%
60%
40%
20%
0% 1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Grafiek 8: slaagcijfers MIBE
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen positief voor de Master of Advanced Studies in Economics, de Master of Advanced Business Studies, de Master of Financial Economics en de Master of International Business Economics.
Master of Advanced Studies in Economics De MASE realiseert met een voldoende rendement een excellent niveau.
Master of Advanced Business Studies De MABS realiseert met een voldoende rendement een voldoende niveau.
Master of Financial Economics De MFE realiseert met een goed rendement een goed niveau.
Master of International Business Economics De MIBE realiseert met een goed rendement een goed niveau.
86 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Master of Advanced Studies in Economics De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-masteropleiding Master of Advanced Studies in Economics van de Katholieke Universiteit Leuven voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Master of Advanced Business Studies De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-masteropleiding Master of Advanced Business Studies van de Katholieke Universiteit Leuven voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Master of Financial Economics De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-masteropleiding Master of Financial Economics van de Katholieke Universiteit Leuven voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Master of International Business Economics De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-masteropleiding Master of International Business Economics van de Katholieke Universiteit Leuven voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Samenvatting en aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. Master of Advanced Studies in Economics De MASE is een sterk onderzoeksgerichte opleiding in de economie van hoog niveau. Internationale en binnenlandse studenten volgen een programma met sterk methodologisch en analytisch gerichte opleidingsonderdelen met daarnaast veel keuzevrijheid. De studenten worden in een onderzoeksomgeving opgenomen, en een behoorlijk aantal ziet de opleiding als een opstap naar een doctoraatsopleiding.
Master of Advanced Business Studies De MABS is een master-na-masteropleiding met zowel een management- als een onderzoeksmajor, beide binnen een academisch kader. Internationale en binnenlandse studenten volgen een programma dat verschillende functionele domeinen in de management beslaat. Door het profiel van de
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 87
opleiding duidelijker uit te klaren, kan de samenhang van het programma verhoogd worden. Om de managementgerichtheid verder uit te werken, kan een intensiever contact uitgebouwd worden met de bedrijfswereld, zodat een netwerk ontstaat.
Master of Financial Economics De MFE combineert economie en financiën, zodat een programma ontstaat waarin studenten de financiële wereld leren kennen, binnen de macro-economische context. Het programma is onderzoeksgedreven. De opleiding levert een beperkt aantal studenten af die in de financiële of banksector, maar sommige ook in de academische wereld gevraagd worden.
Master of International Business Economics De MIBE is een erg internationaal gericht programma dat de internationale economische wereld op een academische manier ontsluit. De opleiding heeft aan analytische dimensie maar is ook gericht naar de praktijk. Het programma bevat opleidingsonderdelen die een breed zicht verzorgen op het internationale economische domein, waarin zowel economische, bedrijfskundige als aspecten uit de internationale context aan bod komen. Het internationale gehalte werd tot voor kort voor een groot deel ingebracht door de grote, kwalitatieve instroom van studenten uit het buitenland, maar dit is recent teruggevallen, zodat andere initiatieven om het internationale gehalte hoog te houden op hun plaats zijn.
In het kader van het verbeterperspectief formuleert de commissie volgende suggesties voor alle opleidingen LSBE gezamenlijk: • De commissie raadt aan het profiel van de opleiding zeer duidelijk extern te communiceren zodat de wervende kracht ervan vergroot wordt. • De commissie raadt aan de resultaten van de studietijdmetingen aan te grijpen om de spreiding van de studiebelasting te optimaliseren. • De commissie raadt aan een vertaling te maken van het algemene concept Begeleide zelfstudie naar elk van de opleidingen, zodat een didactisch concept ontstaat specifiek voor elk van de opleidingen, naast de al bestaande vertalingen op het niveau van de opleidingsonderdelen. • De commissie suggereert met de medewerkers een collectieve ambitie en visie te betrachten, zodat op basis daarvan strakker aangestuurd kan worden. • De commissie raadt de waardering van onderwijsinspanningen van lesgevers in loopbaanbeslissingen duidelijker te maken. • De commissie raadt aan alumni, praktijkcontacten en gastdocenten op een systematische manier te betrekken bij (het beleid over) de opleidingen. • De commissie raadt aan een beleid ten opzichte van onderwijskundige vorming binnen LSBE uit te werken, met de suggestie jaarlijks enkele onderwijsgerelateerde seminaries te organiseren. • De commissie suggereert het leerplatform nog intensiever te gebruiken, ook buiten het doorgeven van informatie, bijvoorbeeld door voortgangstoetsen voor studenten te voorzien.
88 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
• De commissie moedigt aan de opties voor de toekomst uit het zelfevaluatierapport in de praktijk te brengen.
Specifiek voor de Master of Advanced Studies in Economics formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie raadt aan om doelstellingen voor studenten die geen doctoraat zullen maken na de MASE helder te formuleren. Deze doelstellingen kunnen evenzeer onderzoeksgericht zijn, maar aansluiten bij bv adviserende functies. • De commissie vraagt de visie achter de samenhang van het programma te verduidelijken, de redenen aan te geven waarom welk opleidingsonderdeel als keuze wordt voorgesteld aan studenten, en de verbanden met de kernopleidingsonderdelen in elk keuzeopleidingsonderdeel te verduidelijken. • De commissie suggereert een vaster format in de criteria voor de masterproef op te nemen. • De commissie raadt aan bij een hoger aantal aanvragen niet het aantal toelatingen te verhogen, maar wel de selectiecriteria nog exclusiever te hanteren. • De commissie moedigt de opleiding aan de opties voor de toekomst uit het zelfevaluatierapport in de praktijk te brengen. • De commissie beveelt aan studenten niet aan te raden de opleiding deeltijds naast een voltijdse baan te volgen.
Specifiek voor de Master of Advanced Business Studies formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie suggereert de doelstellingen te herbekijken en de opleiding scherper te profileren. De commissie raadt aan doelstellingen te formuleren die dieper of breder gaan dan de initiële master. De commissie raadt aan alumni of andere vertegenwoordigers van het beroepenveld te betrekken bij het scherpstellen van de doelen. • De commissie raadt aan meer en explicieter algemene beroepsgerichte vaardigheden, zoals teamwerk of leiderschap, in het programma op te nemen. • De commissie raadt aan de coherentie te verhogen op basis van strategische keuzes, en de rode lijn in het programma duidelijk te communiceren naar (toekomstige) studenten en lesgevers. • De commissie raadt aan de evaluatie van de masterproef zo te organiseren dat de individuele prestaties van de studenten volledig in rekening gebracht worden. De commissie suggereert de criteria voor de masterproef te verduidelijken en aan studenten duidelijk te maken. • De commissie suggereert meer sturing in de opleiding aan te brengen. • De commissie raadt aan open te blijven staan voor vragen uit de samenleving, bedrijfsleven en overheid, en de opleiding hierop te blijven afstemmen. • Indien een tekort aan begeleiders van de masterproef ontstaat, raadt de commissie aan groepsbegeleiding in te voeren, waarbij een groepje studenten op regelmatige basis samenkomen met één promotor, naast individuele begeleiding. • De commissie moedigt de opleiding aan de opties voor de toekomst uit het zelfevaluatierapport in de praktijk te brengen. • De commissie raadt aan de docentenmobiliteit te verhogen.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics | 89
• De commissie suggereert een systeem op te zetten waarin studenten van op afstand hun studie toch nog kunnen afwerken, indien een substantieel deel van de studenten na falen naar het buitenland terugkeert.
Specifiek voor de Master of Financial Economics formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie raadt aan beroepsgerichte algemene competenties zoals in groep werken, leiding geven en communiceren mee in de doelstellingen op te nemen. De commissie beveelt aan de doelstellingen scherper in termen van beoogde kennis en competenties in de lijn van managementvaardigheden te stellen. De commissie raadt aan de afstemming met het beroepenveld te systematiseren en de concurrentie te bestuderen. • De commissie raadt aan meer praktische, sociale vaardigheden op te nemen in het programma. • De commissie suggereert meer specialisatietrajecten mogelijk te maken. De opleiding zou modelpakketten kunnen voorstellen aan studenten, zodat een duidelijke coherentie kan bewerkstelligd worden, ook naar de arbeidsmarkt toe. • De commissie raadt aan de onderzoekspaper als deel van de masterproef meer studiepunten toe te kennen, en samen met de andere twee modules in de masterproef te integreren. • De commissie raadt aan open te blijven staan voor vragen uit de samenleving, bedrijfsleven en overheid, en de opleiding hierop te blijven afstemmen. • Indien een tekort aan begeleiders van de masterproef ontstaat, raadt de commissie aan groepsbegeleiding in te voeren, waarbij een groepje studenten op regelmatige basis samenkomen met één promotor, naast individuele begeleiding en zonder over te gaan naar groepswerk.
Specifiek voor de Master of International Business Economics formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie raadt aan het profiel scherper te stellen in samenwerking met het beroepenveld en de concurrentie in kaart te brengen. • De commissie vraagt te bewaken dat de keuzevrijheid de samenhang van het programma niet in gedrang zou brengen. • De commissie raadt aan de instroom van buitenlandse studenten te bewaken en te stimuleren. • De commissie raadt aan open te blijven staan voor vragen uit de samenleving, bedrijfsleven en overheid, en de opleiding hierop te blijven afstemmen. • Indien een tekort aan begeleiders van de masterproef ontstaat, raadt de commissie aan groepsbegeleiding in te voeren, waarbij een groepje studenten op regelmatige basis samenkomen met één promotor, naast individuele begeleiding en zonder over te gaan naar groepswerk. • De commissie moedigt de opleiding aan de opties voor de toekomst uit het zelfevaluatierapport in de praktijk te brengen. • De commissie dringt er op aan de internationale gerichtheid op peil te houden, door de instroom van buitenlandse studenten te stimuleren maar eventueel ook door initiatieven als een buitenlandse stage, of stage in een internationaal bedrijf of organisatie in het programma op te nemen.
90 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Leuven School of Business and Economics
Katholieke Universiteit Leuven Master of Industrial Management (Master-na-master) Woord vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. Sinds 1962 organiseert het Departement Werktuigkunde van de Faculteit Ingenieurswetenschappen (FirW) van de Katholieke Universiteit Leuven het Nederlandstalig, eenjarig programma in de Industriële Bedrijfskunde, dat in 2000 werd omgevormd naar de huidige Engelstalige Master in Industrial Management (MIM). De opleiding heeft vier opties: Environment, Safety and Energy (ESE), Information and Communication Technology (ICT), Product and Production Management (PPM), en Transportation and Logistics (T&L). De oordelen van de commissie gelden steeds voor elk van de opties, tenzij het anders wordt aangegeven in dit rapport. Het zelfevaluatierapport is gedeeltelijk in het Engels en gedeeltelijk in het Nederlands geschreven. Daarom zijn sommige beschrijvingen die in dit rapport zijn overgenomen uit het zelfevaluatierapport, in het Engels. De opleiding MIM is in het kader van de bachelor-masterhervorming een master-na-master opleiding geworden, maar de opleiding maakt plannen voor een mogelijke herschikking van de opleiding naar een initieel masterniveau. In het zelfevaluatierapport en haar bijlagen worden de plannen voorgesteld voor die mogelijke indaling van de opleiding naar het masterniveau. De Master of Industrial Management wordt georganiseerd in samenwerking met de Hogeschool West-Vlaanderen en het Institut Catholique d’Arts et Métiers (ICAM) in Lille, en de Katholieke Hogeschool Sint Lieven, in Gent. De enige onderwijslocatie is evenwel Leuven. Studenten kunnen hun masterproef wel uitvoeren onder begeleiding vanuit de andere betrokken instellingen. Een deel van de opleidingsonderdelen kunnen ook via videoconferencing gevolgd worden vanuit Kortrijk of Gent, terwijl een ander deel van de opleidingsonderdelen enkel ter plaatse in Leuven gevolgd kunnen worden. De commissie heeft zich bij haar beoordeling gebaseerd op het zelfevaluatierapport met bijlagen, de gesprekken tijdens het visitatiebezoek, bijkomend materiaal ter beschikking gesteld tijdens en na het bezoek en de eindverhandelingen van de afgelopen jaren.
Onderwerp 1: Doelstellingen van de master-na-masteropleiding Beschrijving doelstellingen In het zelfevaluatierapport wordt in de beschrijving van de doelstellingen de nadruk gelegd op Operations Management, (analytische) methoden en probleemoplossende vaardigheden, en professionele en internationale gerichtheid. Het doel van het programma is jonge ingenieurs en
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 91
wetenschappers op te leiden zodat ze grondige kennis hebben over Operations Management en haar interactie met hedendaagse technology, maar ze ook analytische, organisatorische, communicatieve en creatieve vaardigheden bijbrengen. Daarnaast richt de opleiding zich in haar doelstellingen op competenties om deel te nemen aan onderzoek. Zoals de opleidingen van de LSBE van de Faculteit Economie en Toegepaste Economische Wetenschappen van de K.U.Leuven, verwijst MIM in haar doelstellingen naar het concept Begeleide zelfstudie, het onderwijsconcept van de K.U.Leuven. Naast doelen voor de opleiding als geheel, beschrijft het zelfevaluatierapport de doelstellingen voor elk van de vier opties. De doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport als volgt verwoord:
Algemene opleidingsdoelstellingen The MIM programme aims at providing the students with different methodologies to independently solve, in a real-life environment, complex problems of Industrial Management, in a rigorous and scientific way.They are trained to collect and analyse new, relevant data sets and sources to address Operations Management – Technology issues in their chosen field of study. The MIM programme aims to train young engineers and scientists in the sound principles of Industrial Management and to let them understand the intrinsic complexities of management and modern technology, expecially in the chosen field of study.The MIM programme trains the engineers and scientists to be analytical, resourceful and inventive, while combining organisational skills and technology. An important aim is to make the students good communicators. Environment, Safety and Engergy (ESE) ESE deals with the interfaces between energy, environment and safety. After introducing basic cencepts in each of these disciplines, the environmental and safety aspects of energy management and technology are considered. This option shows the mutual interaction between natural sciences, engineering, and environmental and safety management at different levels, subject to local boundary conditions and international agreements and conventions. Information and Communication Technology (ICT) ICT focuses on the interfaces between management and the technological requirements and developments of information products and systems. Questions addressed are e.g.: how to manage the development of software products and how to cope with large, complex information projects. Product and Production Management (PPM) PPM deals with the design and the management of products that should perform well during their entire life cycle. It also addresses the problems of modern manufacturing planning and control. Transportation and Logistics (T&L) T&L emphasises the engineering – management interaction in the world of transportation and logistics.Topics include
92 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
the planning, control, coordination and organisation of the flow of materials inside a factory (material handling, facilities planning) and outside (distribution logistics).
1.1.: Niveau en oriëntatie van de doelstellingen De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als voldoende voor de Master of Industrial Management. De MIM is volgens de commissie op een goede manier gericht op gevorderde algemene (wetenschappelijke) competenties, waarbij probleemoplossende vaardigheden centraal staan. De commissie is tevreden met de duidelijke keuzes die in de doelstellingen van de opties gemaakt worden. De doelen van MIM zijn in eerste instantie gericht op de praktijk van het management. Onderzoekscompetenties komen naast praktijkgerichte vaardigheden aan bod in de doelstellingen, voornamelijk op analytisch vlak, maar zijn verder weinig uitgewerkt volgens de commissie. Volgens de commissie zouden de doelen wel meer tot in detail uitgewerkt kunnen worden. De commissie waardeert de aandacht voor creativiteit. De opleiding maakt haar doelstellingen bekend via websites en documenten die ze aan haar studenten en personeel bezorgt.
1.2.: Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed Master of Industrial Management. De doelstellingen zijn volgens de commissie zowel goed afgestemd op de verwachtingen vanuit de hedendaagse managementspraktijk, als geïnspireerd door de ontwikkelingen in de wetenschap. De commissie noemt de combinatie van management, ingenieurswetenschappen en economie zeer zinvol. Door de combinatie techniek en management onderscheidt deze opleiding zich van andere opleidingen, en wordt ze door de commissie als vrij uniek beschouwd. De commissie oordeelt ook dat de vier opties goed afgebakend zijn.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingen De visitatiecommissie beoordeelt de doelstellingen van de opleiding Master of Industrial Management als positief. Voor de MIM is het niveau en oriëntatie als voldoende en worden de domeinspecifieke eisen als goed beoordeeld.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 93
Onderwerp 2: Programma
Beschrijving programma Het MIM-programma bestaat uit een cluster opleidingsonderdelen ‘General Industrial Management Courses’ die voor alle studenten verplicht zijn (van vierentwintig studiepunten samen), en geconcentreerd worden in het eerste semester. Binnen de opties zijn telkens vijf gespecialiseerde Management - Technology opleidingsonderdelen van elk drie studiepunten verplicht te volgen. Voor ESE zijn de verplichte Management - Technology opleidingsonderdelen: Industrial Safety, Industry and Environment, Energy Management, Safety and Environmental Aspects in Energy Engineering, en ESE: Seminars. Voor ICT gaat het om Communication Systems Management, Software Project Management, Development of Software Products, Computer Infrastructure Management en Information and Communication Technology: Seminars. Voor PPM zijn de verplichte Management - Technology opleidingsonderdelen: Manufacturing Processes and Systems, Production and Logistics Planning, Maintenance Management, Product Development and Innovation en Product and Production Management: Seminars. Voor T&L gaat het om Transportation Technology, Production and Logistics Planning, Facilities Planning, Distribution Logistics en Transportation and Logistics: Seminars. Daarnaast dienen keuzeopleidingsonderdelen (voor zes studiepunten) opgenomen worden uit een lijst, specifiek samengesteld voor de optie. Studenten kunnen ook buiten deze lijst om opleidingsonderdelen kiezen. De masterproef telt vijftien studiepunten.
General Industrial Management Courses
Studiepunten
Optie
Introduction to Management
Operations Management and Logistics
Introduction to Management Accounting
Engineering Economy
Management and Information Technology
Deterministic and Sto-chastic Decision Models
Integrated Management Seminars
Specialised ManagementTechnology Courses
Elective courses
Thesis Research
Totaal
4
3
3
3
3
5
3
15
6
15
60
Tabel 1: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma MIM
2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Master of Industrial Management als goed. De commissie is tevreden dat de algemene doelstellingen in het zelfevaluatierapport uitgesplitst worden in eindtermen voor het gemeenschappelijke deel van het programma, voor het programma in elk van de opties, het keuzeprogramma en de masterproef. Dit maakt de band tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma inzichtelijk. De commissie besluit er uit dat de keuzes in de doelstellingen
94 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
consequent doorgetrokken worden in het programma. Het programma sluit sterk aan bij de doelen van de opleiding, maar de band tussen beide is wat weinig expliciet voor de doelstellingen in verband met onderzoek. De commissie raadt aan de band tussen doelen en programma op gebied van onderzoek meer gedetailleerd aan te geven.
2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van Master of Industrial Management als goed. Volgens de commissie heeft het programma op een goede manier aandacht voor kennisontwikkeling en de recente ontwikkelingen in de wetenschapsgebieden waarop ze zich toespitst. Het studieen evaluatiemateriaal dat de commissie kon inkijken, is gebaseerd op hedendaags onderzoek en verschaft kritisch inzicht in hoe wetenschappelijke kennis ontstaat. Mede op basis van gesprekken met studenten en lesgevers, stelt de commissie vast dat de opleiding haar studenten diepgaande en complexe analytische vaardigheden leert die ook vaak buiten een academische loopbaan voorkomen. De opleiding vraagt in haar masterproef hoofdzakelijk toegepast onderzoek uit te voeren, en heeft zo aandacht voor onderzoeksvaardigheden, maar deze opdracht staat volgens de commissie nogal los van de rest van de opleiding, en is in eerste instantie pragmatisch van opzet (zie ook facet 2.8, Masterproef). De commissie noemt de aandacht voor het bijbrengen van een wetenschappelijke onderzoeksattitude eerder beperkt. De commissie suggereert aan onderzoeksmethoden en wetenschapsleer uitdrukkelijk aandacht te besteden. Het programma sluit sterk aan bij de actuele beroepspraktijk, waarover aanbieders van masterproeven uit het bedrijfsleven in positieve zin getuigden.
2.3.: Samenhang van het programma De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma van Master of Industrial Management goed is. Volgens de commissie is het programma als geheel en elk van de opties afzonderlijk systematisch en coherent samengesteld. De algemene opleidingsonderdelen uit het eerste semester geven een grondig inzicht in de raakvlakken tussen management en technologie. In het tweede semester, met de gespecialiseerde opleidingsonderdelen management – technologie en de keuzeopleidingsonderd elen, wordt dit in een gespecialiseerd domein verdiept. De commissie is tevreden met het evenwicht tussen algemene en specifieke opleidingsonderdelen en de sequentiële opbouw van het programma. De commissie oordeelt dat de uitgebreide keuzemogelijkheden in het programma een sterk punt vormen voor de opleiding. De keuzeopleidingsonderdelen geven studenten de mogelijkheid tot verbreding of verdieping. De commissie raadt wel aan niet toe te geven aan de vraag van sommige studenten om nog meer keuzeopleidingsonderdelen in het programma op te nemen of nog meer economische opleidingsonderdelen te voorzien. Volgens haar zou dat het bereikte evenwicht verstoren. De lijsten met keuzeopleidingsonderdelen bevatten een ruim assortiment politiek-economische, managementgerichte en eerder technische opleidingsonderdelen. De opleiding dient er, gelet op
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 95
deze variëteit aan keuzemogelijkheden, wel op toe te zien dat de gekozen programma’s voldoende samenhang vertonen.
2.4.: Studieomvang De masteropleiding omvat 60 studiepunten per jaar. De opleiding voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
2.5.: Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master of Industrial Management. De MIM heeft geen kwantitatieve studietijdmeting uitgevoerd, en voert geen systematische bevragingen uit naar de subjectieve studietijd van de studenten, wat de commissie betreurt. De commissie raadt aan een vraag naar de subjectieve studietijd op te nemen in de vragenlijst die de opleiding na elk opleidingsonderdeel aan haar studenten voorlegt (zie ook facet 5.1, Evaluatie resultaten) en een betrouwbare en valide studietijdmeting uit te voeren. De opleiding nam wel vragen op over de studietijd in haar enquête bij studenten in 2004-2005. Daaruit, en ook uit gesprekken met studenten, blijkt dat zij de opleiding haalbaar vinden. In de studentenenquête blijkt wel dat de studenten het eerste semester als zwaarder ervaren dan het tweede, en dat zij de spreiding van opdrachten uit de verschillende opleidingsonderdelen problematisch vinden. Naar aanleiding van deze resultaten heeft de opleiding een inventaris gemaakt van de opdrachten zodat studenten hun werk beter zouden kunnen plannen, en wordt aan studenten voorgesteld om hun keuzeopleidingsonderdelen in het tweede semester te volgen. De commissie beoordeelt dit als een bijdrage aan de oplossing van het onevenwichtigheidsp robleem, maar wellicht zullen op termijn aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. De commissie raadt aan afspraken te maken om de afstemming tussen de verschillende opdrachten te verzekeren. Contactmomenten van de MIM worden over het algemeen gegroepeerd in de tijd, om het voor afstandsen werkstudenten gemakkelijker te maken aanwezig te zijn in Leuven, of via videoconferencies de contactmomenten bij te wonen. Daarnaast maakt de groepering van opleidingsonderdelen op een paar dagen tijd vrij voor studenten om aanwezig te zijn op het bedrijf waarover hun masterproef gaat. In gesprekken met studenten die ervoor gekozen hadden de opleiding zo veel mogelijk in Gent of Kortrijk te volgen, werd aangegeven dat zij meer naar Leuven dienden te komen dan ze op basis van de informatie voor hun inschrijving hadden verwacht. Vooral seminaries bleken al eens ingeroosterd te worden op voor hen moeilijke momenten. De studenten die van plan waren om de video-conferencing in Gent te volgen, voelden zich verplicht om ook de lessen toch in Leuven te volgen, omdat de infrastructuur in Gent niet goed genoeg is (zie ook facet 4.1, Materiële voorzieningen). De commissie dringt er op aan deze problemen op te lossen en studenten een zo realistische mogelijke inschatting te geven van de nodige verplaatsingen.
96 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
2.6.: Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende voor de Master of Industrial Management. In het zelfevaluatierapport wordt de variatie in en de aard van de werkvormen aangehaald als de manier waarop Begeleide Zelfstudie, het didactisch concept van de K.U.Leuven, in de praktijk gebracht wordt. Naast klassieke hoorcolleges, wordt veel gebruik gemaakt van opdrachten zoals projecten en gevalsstudies. Ook workshops, seminaries, groepswerk en een bussiness game worden gebruikt. De verantwoordelijke voor een opleidingsonderdeel krijgt veel vrijheid bij het invullen van het opleidingsonderdeel, waardoor de samenhang en de opbouw in werkvormen niet geëxpliciteerd wordt. De commissie raadt aan aandacht te blijven hebben voor de afstemming van de werkvormen onderling, zoals de hoger vermelde afstemming tussen de opdrachten. De commissie is tevreden met de waaier aan werkvormen, die in grote lijnen passen bij de doelen van de opleiding, maar soms meer toegespitst zouden kunnen zijn op de toepassing van kennis en inzicht. In gesprekken zijn studenten enthousiast over Toledo, het elektronisch leerinstrument, dat vooral gebruikt wordt voor het verspreiden van cursusmateriaal en tussentijdse toetsen, proefexamens die niet meetellen in de score. De studenten vragen wel het materiaal lang genoeg voor de les waarin het gebruikt zal worden, ter beschikking te stellen. De commissie is tevreden met dit leerplatform en het studiemateriaal dat ze kon inkijken.
2.7.: Beoordeling en toetsing De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als goed voor de Master of Industrial Management. In de MIM worden verschillende toetsvormen gebruikt. De meerderheid van de opleidingsonderdelen worden geëvalueerd aan de hand van een mondeling openboekexamen, waarbij de studenten schriftelijke voorbereidingstijd krijgen. Daarnaast wordt intensief gebruik gemaakt van opdrachten, zoals papers en projecten. De commissie is positief over het feit dat studenten tijdens het jaar ervaring kunnen verwerven met de toetsing, via tussentijdse toetsen. De toetsopdrachten die de commissie kon inkijken zijn gericht op zowel kennis en inzicht als op toepassing, wat zij waardeert. Hoewel de Permanente OnderwijsCommissie (POC, het overlegorgaan van de MIM) een overzicht houdt van de toetsvormen, vermeldt het zelfevaluatierapport dat er geen echte kwaliteitzorg bestaat voor de toetsing. De toetsing werd wel bevraagd in de studenten- en alumnienquête en daar positief beoordeeld. Studenten gaan met problemen in verband met toetsing naar de ombudspersoon, die een oplossing bedenkt in overleg met student en verantwoordelijke van het opleidingsonderdeel. In gesprekken met studenten blijken vooral buitenlandse studenten het moeilijk te hebben zich aan te passen aan het Leuvense examensysteem. Uit de studentenenquête blijkt dat studenten slechts matig tevreden zijn met de hulp van de ombudspersoon (zie ook facet 4.2, Studiebegeleiding). In gesprekken geven studenten aan dat
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 97
contact opnemen met de ombudspersoon laagdrempelig is omdat hij een assistent is, en dat er veel verwacht wordt van de ombudspersoon. In gesprekken met de ondersteuners en verantwoordelijken van de opleiding blijkt dat de ombudspersoon te weinig tijd heeft om de taak naar behoren uit te voeren, en soms weinig gezag om een ZAP-lid tot medewerking te bewegen. De ombudspersoon van MIM organiseert voor de eerste examenperiode in december een sessie waarop het examensysteem, de verwachtingen op de examens, en het reglement wordt voorgesteld. De commissie stelt voor er ook te bespreken wat wel en wat niet verwacht kan worden van de ombudspersoon. Ook suggereert de commissie de taak te laten opnemen door een ZAP-lid, en dat diegene die de taak opneemt daarvoor naar verhouding tot de tijdsinspanning gecompenseerd dient te worden. De commissie vindt dat de ombudsfunctie nu zeer ernstig wordt opgenomen, maar beneden de hoge verwachtingen van de studenten blijft. Bij de start van een opleidingsonderdeel licht het verantwoordelijke ZAP-lid nog toe wat er verwacht wordt als examen. De informatie is ook te vinden op de websites van de opleiding. De commissie noemt de toetsing in de MIM transparant.
2.8.: Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende voor de Master of Industrial Management. De masterproef bestaat in de MIM zo goed als altijd uit een project binnen een bedrijf waarin een reëel probleem wordt opgelost, maar soms ook uit een theoretisch onderzoek. Het werk aan de masterproef begint in november, maar wordt voornamelijk in het tweede semester uitgevoerd en eindigt aan het eind van het jaar. De masterproef wordt meestal in teams van twee uitgevoerd, waarbij één Belgische student en één buitenlandse student samenwerken. Studenten geven aan het begin van het academiejaar uit een lijst hun onderwerpen van voorkeur aan, en worden op basis daarvan toegewezen aan een team en onderwerp. De commissie is tevreden met het soort projecten dat voor de masterproef geselecteerd wordt, en moedigt de opleiding aan deze cruciale taak nauwlettend te blijven opvolgen. De masterproef wordt begeleid door een assistent en een ZAP-lid, promotoren uit de opleiding, en een mentor uit het bedrijf, voor de masterproeven die uit een project bestaan. Studenten die een theoretisch onderzoek uitvoeren als masterproef, doen dit binnen één van de onderzoeksgroepen betrokken bij de MIM, onder begeleiding van de onderzoekers daarbinnen. Gedurende het jaar moeten de studenten minimaal drie presentaties verzorgen over hun werk voor de masterproef, waarna ze feedback krijgen van zowel promotor, mentor als evaluatoren, wat de commissie waardeert. Daarnaast wordt van hen verwacht dat zij tussendoor zelf contact opnemen met hun promotor en mentor. In de praktijk gebeurt de meeste begeleiding door de assistenten. In de studentenenquête opgenomen in het zelfevaluatierapport, blijken studenten de begeleiding bij hun masterproef inconsistent te noemen. De opleiding heeft daarop een ‘thesis coach handout’ opgesteld over hoe masterproeven begeleid dienen te worden. In gesprekken geven studenten aan nu wel tevreden te zijn met de begeleiding, tenzij voor sommige over de bereikbaarheid van de begeleiders. De commissie vindt, op basis van de uitgebreide steekproef van masterproeven die zij heeft ingekeken, het algemene niveau van de masterproeven op zich goed is en getuigt van kritische analyse en probleemoplossend denken, maar heeft tevens moeten
98 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
vaststellen dat van een aantal masterproeven het wetenschappelijk niveau wel aan de lichte kant is. Na gesprekken met assistenten en studenten wijst de commissie een deel van de oorzaak van het soms beperkte onderzoeksgehalte toe aan de beperkte sturing van de begeleiding van assistenten door hun ZAP-leden. De commissie raadt aan de ZAP-leden nauwer bij de begeleiding te betrekken, vooral bij het opstellen van de onderzoeksopzet. In de assistentenenquête wordt immers aangegeven dat zij niet allen over voldoende tijd en achtergrond beschikken om masterproeven te begeleiden. De commissie raadt aan de begeleiding van de masterproef uit te breiden zodat de onderzoeksaanpak en de opbouw van het document sterker worden. De commissie noemt de begeleiding van de masterproef matig. Studenten die een project uitvoeren brengen vaak in het tweede semester twee à drie dagen per week door op het bedrijf. De beoordeling gebeurt door de promotor en mentor, en enkele evaluatoren, lezers uit de faculteit die niet direct bij de masterproef betrokken zijn. Van de masterproef wordt verwacht dat het meer is dan louter toepassing en ook wetenschappelijk interessant is, bijvoorbeeld door het toepassen van een methode op een nieuw domein, of een nieuwe methode op een bestaand probleemtype. De evaluatiecriteria zijn: originaliteit, creatieve probleemoplossing, grondigheid, onafhankelijk en gedegen werk, nauwkeurigheid, rapportage en teamwerk tijdens het jaar, en de kwaliteit van de uiteindelijke tekst. De score is dezelfde voor de beide leden van een team, tenzij er evidentie is dat één van beiden minder presteerde. In deze gevallen wordt de persoon in kwestie vooraf gewaarschuwd. De commissie vindt dat de individuele prestaties van studenten beoordeeld moeten worden en raadt aan de evaluatie in die zin te herzien. De commissie betreurt dat veel studenten hun masterproef in de tweede zittijd in augustus afleggen. Studenten laten het werk voor de masterproef gemakkelijk uitlopen, ondanks dat het tweede semester geen zware studiebelasting met zich meebrengt, zoals hoger vermeld.
2.9.: Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als goed voor de Master of Industrial Management. Studenten kunnen zich inschrijven in de MIM als ze beschikken over een masterdiploma in de ingenieurswetenschappen (burgerlijk ingenieur, industrieel ingenieur of bio-ingenieurs) of eventueel exacte wetenschappen, en slagen in een geschiktheidsonderzoek, dat uitgevoerd wordt door een kleine commissie van stafleden uit het Centrum voor Industrieel Beleid, van de FirW. De uiteindelijke beslissing tot toelating gebeurt na een interview met de kandidaat-student. De opleiding krijgt veel meer aanvragen dan dat ze toelaat. Een goede kennis van het Engels wordt vereist, aan te tonen door onder andere een TOEFL- score van tenminste 575. De commissie is tevreden met het vereiste hoge instroomniveau, zowel op academisch vlak als voor taalvaardigheid. Ongeveer 10% van de studenten schrijven zich in voor een halftijds traject. Sinds het begin van het Engelstalig programma MIM, schreven zich gemiddeld 96 studenten in, waarvan gemiddeld ongeveer de helft niet uit Vlaanderen komen. Sinds 2002-2003 ligt het percentage buitenlandse studenten zelfs eerder rond de 60%. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat er problemen zijn geweest met het beoordelen van de voorkennis en de kennis van het Engels van voornamelijk Chinese studenten. De selectie is sindsdien
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 99
verstrengd: men werkt o.a. met een top-100-lijst van Chinese universiteiten, en houdt ter referentie correlaties bij van de prestaties van ex-studenten in hun basisopleiding en in MIM. De aansluiting met het programma lijkt minder goed te zijn voor deze buitenlandse studenten in het verleden, zoals ook in de doorstroomcijfers is te zien (zie ook facet 6.2, Onderwijsrendement). De commissie suggereert om naast het blijvend toepassen van het huidige strenge beleid, eventueel een opfris- of voorbereidingsprogramma in te voeren. Slechts een klein deel van de studenten schrijven zich in om in Kortrijk of Gent de opleiding te volgen (in 2005-2006 7 in Gent en 3 in Kortrijk). Aan het begin van het academiejaar wordt een selectie-interview voor de opties gehouden met elk van de studenten. De commissie is positief over deze manier van werken die de afstemming bewaakt tussen de vooropleiding van de student en de optie. Ook de studenten noemen de opleiding in gesprekken een goede aanvulling op hun ingenieursdiploma. 120
100
80
60
40
20
0
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
Grafiek 1: Studentenaantallen MIM sinds 2000-2001
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt het programma van de Master of Industrial Management positief. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud, de eisen professionele en academische gerichtheid, de samenhang, de beoordeling en toetsing, en de toelatingsvoorwaarden voor de MIM als goed. De studietijd, de afstemming tussen vormgeving en inhoud, de beoordeling en de toetsing, en de masterproef als voldoende.
100 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
Onderwerp 3: Inzet van personeel
3.1.: Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als voldoende voor de Master of Industrial Management. De commissie is tevreden met de kwaliteiten van de lesgevers. De studenten getuigen in gesprekken van enthousiaste, onderlegde en inspirerende lesgevers. Uit curricula vitae en overzichten van lesgevers blijkt de uitgebreide waaier aan specialisten waarop de opleiding een beroep kan doen. Ook in de doordachte variatie aan werkvormen is de kwaliteit van de lesgevers te zien. De assistenten spelen een grote rol in de opleiding, vooral via de masterproef. Studenten spreken van vlotte contacten met de gedreven assistenten, maar ook met het ZAP. Lesgevers kunnen een beroep doen op onderwijskundige professionaliseringsinitiatieven die centraal op de universiteit door DUO/ICTO (Dienst Universitair Onderwijs, de centrale onderwijsondersteunende dienst van de K.U.Leuven) georganiseerd worden. Deze worden echter door geen enkele assistent en slechts enkele van de docenten bijgewoond. In de bevraging van assistenten, worden thema’s aangegeven waarin de assistenten graag bijscholing zouden willen. De commissie raadt aan gebruik te maken van deze suggesties voor bijscholingen om specifiek voor de opleiding of faculteit onderwijskundige vormingen te laten organiseren. Assistenten worden opgenomen in hun onderzoeksgroep en krijgen daarbinnen begeleiding. Op onderwijsvlak kunnen zij terecht bij het ZAP-lid dat verantwoordelijk is voor de opleiding. Gezien de belangrijke rol van de assistenten in de opleiding, raadt de commissie aan deze onderwijskundige begeleiding verder uit te bouwen, onder andere via onderwijskundige vorming en doorgedreven coaching. Het personeelsbeleid van de K.U.Leuven gebeurt aan de FirW op dezelfde manier als is beschreven in het rapport van Leuven School of Bussiness and Economics (LSBE). Zoals binnen de LSBE, vindt de commissie dat ook binnen de FirW er weinig ruimte is om een pro-actief, kwaliteitsgericht personeelsbeleid te voeren zodat de beste krachten aangeworven en behouden kunnen blijven. De commissie beveelt dan ook aan om een studie te maken van het ‘loopbaanbeginsel’ in plaats van het ‘formatiebeginsel’ als grondslag van het aanstellings- en bevorderingsbeleid voor de toprangen (hoogleraren). De procedures, selecties en evaluaties worden door de commissie goed bevonden. Hoewel de ZAP-leden die aan de MIM verbonden zijn, meestal een onderwijsopdracht hebben die meer dan het gemiddelde van 6 jaaruur bedraagt, ervaren deze lesgevers niet hun opdracht in MIM maar wel hun volledige onderwijsbelasting, als te zwaar, blijkens de enquête in het zelfevaluatierapport en de gesprekken met personeelsleden. De commissie vraagt de onderzoekstijd voor alle personeelsleden te blijven bewaken. Uit de enquête bij en gesprekken met het assisterend personeel blijkt dat zij over het algemeen tevreden zijn met de onderwijsopdrachten in seminaries en workshops die ze in de MIM uitvoeren, maar ze vinden het begeleiden van masterproeven (te) tijdsintensief. Het zelfevaluatierapport meldt dat de Permanente OnderwijsCommissie (POC) van de MIM, het overlegorgaan van de opleiding,
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 101
het probleem van de ‘subjectieve ervaring omtrent hun didactische belasting’ zal onderzoeken en opvolgen. Tijdens gesprekken met assistenten bleek dat in hun perceptie het probleem nog bestaat. Ook geven assistenten zowel in de enquête als in gesprekken aan dat zij zich niet steeds goed genoeg onderlegd voelen om de masterproeven te begeleiden, zoals hoger vermeld. De commissie raadt, zoals hoger vermeld, aan de begeleiding van de masterproeven te herbekijken.
3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de eisen van de professionele en academische gerichtheid van het personeel als voldoende voor de Master of Industrial Management. De commissie is tevreden over de onderzoeksdeskundigheid van het betrokken ZAP, zoals ze die uit curricula vitae en publicatielijsten heeft kunnen afleiden. De assistenten zijn volgens de commissie zeer gedreven gefocust op hun onderzoek, maar brengen vanzelfsprekend minder ervaring in. Bij de MIM zijn verschillende onderzoeksgroepen betrokken, die elk hoogstaand onderzoek verrichten. Volgens de commissie zijn de publicaties in de meest recente periode echter wat minder in aantal. Sommige lesgevers in de opleiding zijn niet (meer) onderzoeksactief, wat volgens de commissie op termijn nadelige effecten kan hebben op de onderzoeksgerichtheid van de opleiding. De commissie moedigt internationale uitwisseling aan, die nu volgens haar op basis van een overzicht in het zelfevaluatierapport eerder beperkt is. Ook zijn er behoorlijk wat lesgevers betrokken met uitgebreide ervaring in de beroepspraktijk, zowel hoogleraren met uitgebreide contacten en projectervaring in het veld, als gastdocenten. De commissie is tevreden met de inbreng van praktijkervaring in de opleiding, maar wijst er op dat dit de academische gerichtheid niet in de weg mag komen staan.
3.3.: Kwantiteit personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel voor de Master of Industrial Management als voldoende. De MIM doet een beroep op 21 ZAP-leden, die zo goed als allemaal het grootste deel van hun onderwijsopdracht buiten de MIM volbrengen. De commissie wijst er op dat niet eenduidig geïnterpreteerd kan worden hoeveel procent van hun opdracht AP-leden specifiek aan deze opleiding besteden. Hoewel het aantal betrokken ZAP-leden volgens de commissie zeker volstaat, wijst ze op de hoger vermelde, meer dan gemiddelde onderwijsbelasting van de ZAP-leden. 24 assistenten zijn betrokken bij de MIM, wat de commissie uitgebreid noemt. De overgrote meerderheid onder hen hebben een aanstelling buiten de werkingsuitkeringen, en zijn voltijds aangesteld binnen het departement Werktuigkunde van de FirW. Administratieve ondersteuning gebeurt door het secretariaat van het Centrum voor Industrieel Beleid. De commissie is van oordeel dat de kwantiteit van het personeel voldoende is omwille van de belangrijke inspanningen die elk van de betrokkenen bereid is te leveren. De commissie raadt aan de mogelijkheden te onderzoeken om op structurele wijze bijkomend onderwijsassistenten en administratief personeel aan te werven.
102 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
De commissie is tevreden dat het aantal vrouwelijke lesgevers dezelfde verhouding weerspiegelt als het aantal vrouwelijke studenten in de opleiding. Wel zijn mannen oververtegenwoordigd in de hogere echelons.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel voor de Master of Industrial Management positief. Zowel de kwaliteit, de eisen professionele en academische gerichtheid als de kwantiteit van het personeel voor de MIM wordt als voldoende beoordeeld.
Onderwerp 4: Voorzieningen
4.1.: Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed voor de Master of Industrial Management. De meeste leslokalen, het studentensecretariaat en het Centrum voor Industrieel Beleid bevinden zich in hetzelfde gebouw op de Campus Arenberg van de K.U.Leuven, op fietsafstand van en door gratis openbaar vervoer verbonden met Leuven. Het gebouw wordt door de commissie omschreven als somber en wat verouderd, maar van de nodige faciliteiten voorzien. De contactmomenten van de MIM gaan zo veel mogelijk door in een beperkt aantal lokalen, maar MIM-studenten beschikken niet over een vast lokaal dat voor hen steeds toegankelijk is. Wel zijn er op de campus computerlokalen vrij ter beschikking, waar de studenten tevreden over zijn. Ook wordt de relevante software er aangeboden. PC’s kunnen door studenten ook gehuurd worden voor een redelijke prijs, en er zijn computerlokalen van de universiteit 24 uur per dag beschikbaar, en verschillende hotspots voor draadloos internet. De commissie is tevreden over deze informaticavoorzieningen. Vlak naast het gebouw waar de lessen doorgaan, bevindt zich de Campusbibliotheek Arenberg, die sinds 2002 open is, ruime openingstijden kent en nog een 100-tal computerterminals ter beschikking stelt. De commissie vindt de bibliotheek mooi, hedendaags en goed voorzien van (elektronische) tijdschriften en boeken. De commissie juicht de innovatie van de inzet van video-conferencing toe. In dat verband lijkt het de commissie een goede zaak dat de video-conferencingtechnologie die in een leslokaal, kort bij de andere leslokalen op de campus Arenberg in Leuven, permanent staat opgesteld. Studenten kunnen actief deelnemen aan de videosessies van op de campus in Kortrijk (K.U.Leuven, campus Kortrijk). Echter heeft de commissie uit gesprekken met studenten die planden de videoconferenties bij te wonen in Gent (KAHO Sint Lieven), moeten vaststellen dat deze voorziening nog verre van probleemloos functioneert. De commissie is tevreden over de keuze voor videoconferencing, en hoe het in Kortrijk verloopt, maar dringt er op aan ook voor het beperkt aantal studenten dat de sessies in Gent wenst
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 103
te volgen de nodige faciliteiten te voorzien. De commissie is positief over het feit dat de meeste elektronische informatie ook via het internet bereikbaar is buiten de campus via Toledo en de website van de bibliotheek, al gaven studenten aan dat soms te grote bestanden niet van Toledo afgeladen kunnen worden.
4.2.: Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed voor de Master of Industrial Management. De MIM kan beschikken over de diensten van een assistent die als PR-medewerker optreedt, en die vooral binnen België actief is, en de opleiding promoot onder andere op beurzen en hogescholen. Er is een website beschikbaar met uitgebreide informatie over alle studentgerelateerde aspecten. Aan de K.U.Leuven is er een waaier aan studentondersteunende diensten aanwezig, zoals een huisvestingsdienst, een medisch centrum, een jobdienst, en sociale diensten (ook speciaal voor internationale studenten). Aan het begin van het academiejaar worden door de MIM sociale activiteiten georganiseerd, wordt een uitgebreide handleiding, specifiek over MIM uitgedeeld, de opties voorgesteld, en een rondleiding in de bibliotheek gehouden. Wat later in het academiejaar wordt het examensysteem voorgesteld. Alle informatie staat ook opToledo, het leerplatform van de K.U.Leuven, wat door de studenten in de enquêtes gewaardeerd wordt. Ook de commissie is zeer tevreden over deze uitgebreide informatievoorziening, en noemt de handleiding een lovenswaardig initiatief. Voor inhoudelijke begeleiding tijdens het jaar staan de ZAP-leden in, maar spelen ook de assistenten een belangrijke rol als laagdrempelig aanspreekpunt. Studenten kunnen een afspraak maken om hun probleem te bespreken. De studenten blijken in de enquête tevreden over deze manier van werken. De commissie sluit zich bij dit positief oordeel aan, met uitzondering van de begeleiding van de masterproef, zoals hoger is besproken. Daarnaast is een ombudspersoon beschikbaar, waarop ongeveer de helft van de studenten een beroep doet voor niet-inhoudelijke vragen. Na de eerste examenperiode kunnen studenten met minder goede resultaten deze met de ombudspersoon, en eventueel de programmadirecteur komen bespreken. Uit de studentenenquête blijkt dat studenten niet erg tevreden zijn van de dienstverlening van de ombudspersoon, hetgeen, zoals hoger besproken, mede te wijten is aan de te hoge verwachtingen van de studenten en de beperkte mogelijkheden in tijd en gezag van de ombudspersoon. De studentenorganisatie M-I-M organiseert sociale activiteiten. Buitenlandse kandidaat-studenten kunnen met vragen over inschrijving en komst naar Leuven terecht bij de ‘Office for International Admissions’. De K.U.Leuven organiseert voor haar buitenlandse studenten onthaalactiviteiten aan het begin van het academiejaar. Er is ook ‘Pangaea, a society for international students’ die tijdens het jaar sociale activiteiten organiseert voor buitenlandse studenten.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen om het programma Master of Industrial Management te verzorgen als positief.
104 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
Voor Master of Industrial Management wordt zowel de materiële voorzieningen als de studiebegeleiding als goed beoordeeld.
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Ook voor MIM geldt het kwaliteitszorgsysteem van de K.U.Leuven, zoals dat in het rapport over de opleidingen van de LSBE beschreven staat. Aan de FirW is een facultaire POC, die de POC’s van de opleidingen uit de faculteit overkoepelt. De MIM-POC bestaat uit de programmadirecteur, ZAP-leden, assistenten en studenten. De MIM-POC vergadert drie keer per jaar. In oktober worden de individuele studieprogramma’s van de studenten goedgekeurd, en in februari en juni worden de resultaten van de semestriële studentenenquête besproken. Daarnaast komen ook andere onderwijskundige thema’s aan bod. De semestriële studentenenquêtes worden reeds lange tijd systematisch uitgevoerd aan de hand van een korte gestandaardiseede vragenlijst met gesloten vragen en ruimte voor commentaar, waaraan de verantwoordelijken van een opleidingsonderdeel nog vragen kunnen toevoegen. De opleiding zal dit systeem naast het universiteitsbrede systeem blijven behouden. Verbetermaatregelen worden op de POC opgevolgd. Een aantal ervan worden in het zelfevaluatierapport opgelijst. In 2004-2005 werden enquêtes afgenomen over het programma MIM als geheel bij zowel studenten, assistenten, ZAP-leden, recent afgestudeerden en bedrijven betrokken bij de opleiding.
5.1.: Evaluatieresultaten De commissie beoordeelt de evaluatieresultaten van de Master of Industrial Management als goed. De commissie is tevreden dat de opleiding zowel via een eigen initiatief, als via het universitaire systeem periodiek geëvalueerd wordt of zal worden. De gestandaardiseerde vragenlijst van de MIM is volgens de commissie beperkt in reikwijdte, maar wel geschikt om de grote problemen te detecteren mochten die voorkomen. Het zelfevaluatierapport is in eerste instantie een kort, factueel document, dat de commissie van voldoende informatie voorzag, en opgebouwd werd rond de resultaten van de uitgevoerde enquêtes, waaraan ook reflecties en verbeterplannen zijn gekoppeld. De commissie noemt de enquêtes die uitgevoerd zijn in 2004-2005 zeer uitgebreid en doordacht. De resultaten ervan kunnen volgens de commissie belangrijke indicaties vormen voor de verdere ontwikkeling van het programma.
5.2.: Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering voor de Master of Industrial Management als voldoende. De commissie heeft in gesprekken met studenten, studentenvertegenwoordigers en opleidingsverantwoordelijken kunnen vaststellen dat de POC ernstig werk verricht. In
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 105
het zelfevaluatierapport wordt wel opgemerkt dat door het feit dat MIM éénjarig is, de studentenvertegenwoordigers snel wisselen, waardoor zij de opvolging van verbeteracties moeilijk in het langetermijnperspectief kunnen plaatsen. In het zelfevaluatierapport worden een aantal verbeteracties opgelijst die naar aanleiding van evaluaties zijn doorgevoerd. Doorheen het hele zelfevaluatierapport en de gesprekken heeft de commissie veel bijstellingen in het programma opgemerkt, vaak naar aanleiding van informele contacten en persoonlijke observaties van betrokkenen. Volgens de commissie is er een duidelijke zorg voor de kwaliteit van het programma, is de opleiding zeer gericht op het verwerken van verbeteringmogelijkheden en signalen, en zijn de verbeterplannen die in het zelfevaluatierapport en gesprekken worden aangegeven realistisch. De commissie moedigt de opleiding aan de verbeterplannen ten volle uit te voeren. De commissie betreurt dat de problemen met de taakstelling van de ombudspersoon reeds enige tijd bestaan, maar nog niet opgelost werden. De MIM nam niet deel aan een eerdere visitatie.
5.3. : Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor de Master of Industrial Management als voldoende. De studenten en medewerkers, zowel ZAP als A/BAP zijn vertegenwoordigd in de POC die het beleid over de opleiding voert. De doorstroming van informatie uit POC’s van studentenvertegenwoordigers naar alle studenten en tussen de assistenten-vertegenwoordigers en de assistenten verloopt niet optimaal volgens de enquêtes. Daarop werd door de opleiding besloten de verslagen van de POCvergaderingen op Toledo te plaatsen, zodat ze voor alle betrokkenen toegankelijk zijn en ieder wordt gemeld dat er een nieuw verslag ter beschikking is. De commissie is tevreden met deze openbaarheid, en de betrokkenheid van studenten en personeel. De opleiding beschikt ook over een Advisory Board, die betrokken was bij het opstellen van het nieuwe programma in 2000, en waarin naast ZAP-leden verschillende vertegenwoordigers uit de bedrijfswereld zetelden. Contacten met het bedrijfsleven verlopen via de masterproeven, contacten van individuele personeelsleden en gastdocenten. In het zelfevaluatierapport staat vermeld dat daar ideeën voorgelegd worden en keuzes in verband met het programma worden afgetoetst, maar de Advisory Board wordt niet op systematische manier samengebracht. De commissie vindt de Advisory Board een goed initiatief, en raadt aan er intensief gebruik van te maken. Gezien de praktijkgerichtheid van de opleiding, verwacht de commissie immers een intensieve betrokkenheid, op een systematische visie gebaseerd, van het werkveld. Er is geen specifieke alumni-organisatie voor de MIM, en buiten de enquête van 2004-2005 worden zij niet betrokken bij de opleiding. De commissie raadt aan de banden met de alumni aan te halen.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg positief voor de Master of Industrial Management.
106 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
De MIM verzamelt op een goede manier evaluatieresultaten, treft voldoende maatregelen tot verbetering, en zorgt voor voldoende betrokkenheid bij haar stakeholders.
Onderwerp 6: Resultaten
6.1.: Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed voor de Master of Industrial Management. Op basis van de enquêtegegevens in het zelfevaluatierapport, het niveau van het studiemateriaal, toetsopdrachten en de masterproeven, besluit de commissie dat het bereikte niveau hoog is, vooral op het vlak van analytische en probleemoplossende vaardigheden, en wat minder op onderzoeksvaardigheden. Afgestudeerden komen in een brede waaier van sectoren terecht. Uit studentenenquêtes blijkt dat afgestudeerden de opleiding als zeer relevant voor hun huidige baan beschouwen, waarbij ook de optie als aansluitend bij de huidige functie wordt ervaren. De commissie heeft ook duidelijk de waardering vanuit het beroepenveld opgemerkt in enquêtes en gesprekken. De commissie besluit dat het programma goed aansluit op de behoeften van het beroepenveld. De internationale gerichtheid van de opleiding is vooral te vinden in de instroom van buitenlandse studenten en de internationale literatuur die in de opleiding gehanteerd wordt. De commissie is tevreden over het internationale aspect van de opleiding.
6.2.: Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed voor de Master of Industrial Management. De gemiddelde doorlooptijd voor voltijdse studenten is 1 jaar, wat de commissie als zeer goed beoordeelt. Uit de cijfers uit het zelfevaluatierapport blijkt dat vooral niet-EU-studenten twee jaar nodig hebben om voor de opleiding te slagen (gemiddeld een 7-tal, ten opzichte van 9,4 als totaal gemiddelde). Zoals hoger vermeld, suggereert de commissie aan het begin, of voor het begin van de opleiding een opfris- of voorbereidingsprogramma te organiseren gericht op buitenlandse studenten. De commissie betreurt ook het feit dat zo veel studenten hun masterproef pas in de tweede zittijd afleveren. Het gemiddelde slaagpercentage voor voltijdse studenten is 87%, maar voor deeltijdse studenten in hun eerste studiejaar 62%, en in hun tweede studiejaar 59%. De combinatie van een voltijdse baan met deze opleiding blijkt heel zwaar te zijn, zoals in gesprekken met werkstudenten werd opgemerkt. De commissie beveelt aan flexibele, niet-voltijdse trajecten aan te bieden, mits ze goed gestructureerd worden en er goed over gecommuniceerd wordt. De commissie noemt de slaagcijfers bevredigend, maar vraagt deze nauwlettend in het oog te houden gezien ze lijken te dalen.
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 107
100
80
60
40
20
0 2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
Grafiek 2: Slaagpercentages MIM (enkel voltijdse studenten, ingeschreven voor de examens) geslaagd
niet geslaagd
Indicatoren
Academiejaar
Aantal studenten na 1 jaar na 2 jaar
na > 2 jaar
met examens
zonder examens
slaagcijfer A inschrijvingen
slaagcijfer B examens
2000-2001
55
51
2
2
93%
96%
2001-2002
87
75
1
10
1
87%
88%
2002-2003
109
87
3
1
17
1
83%
84%
2003-2004
98
78
4
14
1
85%
86%
2004-2005
131
97
5
26
3
78%
80%
Tabel 2: Doorstroomanalyse MIM (enkel voltijdse studenten)
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding Master of Industrial Management positief. De MIM realiseert met een goed rendement een goed niveau.
108 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-masteropleiding Master of Industrial Management van de Katholieke Universiteit Leuven voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. De MIM is een Engelstalige opleiding gericht op de raakvlakken tussen management en technologie, en met veel keuzemogelijkheden voor de studenten. De opleiding en haar opties zijn doordacht samengesteld en hoofdzakelijk gericht naar de praktijk, hoewel wetenschappelijke inzichten en analytische vaardigheden er een belangrijke positie innemen. De masterproef bestaat uit een praktijkgericht toegepast onderzoek en wordt zo goed als altijd in een bedrijf uitgevoerd in teams van twee studenten. De opleiding ontvangt als instroom ingenieurs en exacte wetenschappers, voor meer dan de helft studenten uit het buitenland, en realiseert een goed niveau. De opleiding kan gedeeltelijk via teleconferencing gevolgd worden.
In het kader van het verbeterperspectief formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie raadt aan de algemene doelstellingen, en met name in verband met onderzoek meer tot in detail uit te werken. • De commissie suggereert enkele colleges, binnen de masterproef, in te voeren met als thema onderzoeksmethoden en wetenschapsleer. • De commissie raadt aan niet toe te geven aan de vraag van sommige studenten om nog meer keuzeopleidingsonderdelen in het programma op te nemen of nog meer economische opleidingsonderdelen te voorzien. • De commissie raadt aan een vraag naar de subjectieve studietijd op te nemen in de vragenlijst die de opleiding na elk opleidingsonderdeel aan haar studenten voorlegt (zie ook facet 5.1, Evaluatie resultaten) en een betrouwbare en valide studietijdmeting uit te voeren. • De commissie raadt aan afspraken te maken om de afstemming tussen de verschillende opdrachten uit verschillende opleidingsonderdelen te verzekeren. • De commissie dringt er op aan de problemen met videoconferencing op te lossen en studenten een realistische inschatting te geven van de nodige verplaatsingen. • De commissie raadt aan aandacht te blijven hebben voor de afstemming van de werkvormen onderling. • De commissie stelt voor tijdens een infosessie te bespreken wat wel en wat niet verwacht kan worden van de ombudspersoon. Ook suggereert de commissie de taak te laten opnemen door een ZAP-lid,
Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management | 109
en dat diegene die de taak opneemt daarvoor naar verhouding tot de tijdsinspanning gecompenseerd dient te worden. • De commissie raadt aan de ZAP-leden nauwer bij de begeleiding te betrekken, vooral bij het opstellen van de onderzoeksopzet. De commissie raadt aan de begeleiding van de masterproef uit te breiden zodat de onderzoeksaanpak en de opbouw van het document sterker worden. • De commissie raadt aan ook de individuele prestaties van studenten in de masterproef te beoordelen. • De commissie suggereert om naast het blijvend toepassen van het huidige strenge toelatingsbeleid, eventueel een opfris- of voorbereidingsprogramma in te voeren. • De commissie raadt aan gebruik te maken van de suggesties voor bijscholingen in de vragenlijsten om specifiek voor de opleiding of faculteit onderwijskundige vormingen te laten organiseren. Gezien de belangrijke rol van de assistenten in de opleiding, raadt de commissie aan de onderwijskundige begeleiding van assistenten verder uit te bouwen, onder andere via onderwijskundige vorming en doorgedreven coaching. • De commissie beveelt dan ook aan om een studie te maken van het ‘loopbaanbeginsel’ in plaats van het ‘formatiebeginsel’ als grondslag van het personeelsbeleid voor de toprangen (hoogleraren). • De commissie vraagt de onderzoekstijd voor alle personeelsleden te blijven bewaken en voldoende zorg te dragen voor de continuïteit van hoogwaardige onderzoeksactiviteiten van aan de opleiding verbonden medewerkers. • De commissie moedigt internationale uitwisselingvan personeelsleden aan. • De commissie raadt aan de mogelijkheden te onderzoeken om bijkomend onderwijsassistenten en administratief personeel aan te werven • De commissie moedigt aan de resultaten van de enquêtes als belangrijke indicaties voor de verdere ontwikkeling van dit programma op te vatten. De commissie moedigt de opleiding aan de verbeterplannen ten volle uit te voeren. • De commissie raadt aan intensief gebruik te maken van Advisory Board en de banden met de alumni aan te halen. • De commissie vraagt de slaagcijfers nauwlettend in het oog te houden.
110 | Opleidingsrapport: K.U.Leuven, Master of Industrial Management
Universiteit Gent Master of Marketing Analysis (Master-na-master) Master of Advanced Accounting (Master-na-master) Master of Banking and Finance (Master-na-master) Master in het management voor overheidsorganisaties (Master-na-master)
Woord vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport voor de vier opleidingen een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De opleidingen hebben elk een apart zelfevaluatierapport opgesteld, met naargelang het onderwerp al dan niet gemeenschappelijke teksten. Dit rapport behandelt de vier opleidingen gezamenlijk voor die onderwerpen waar het kan, met aparte beschrijvingen en beoordelingen waar nodig. De opleiding Master of Marketing Analysis bestaat sinds 1999-2000 onder de naam GGS in marketinganalyse en -planning. Vanaf 2000-2001 wordt de opleiding in het Engels gegeven. De opleiding Master of Advanced Accounting is 2003-2004 opgericht maar heeft vele voorlopers gehad. Het programma is de opvolger van de ‘Speciale Licentie in de Accountancy en het Fiscaal Recht’ die voor het eerst werd aangeboden in 1967. In 1982 werd het programma volledig gericht op accounting en auditing. In 1994-95 bestond de GAS accountancy en revisoraat, die van 1995-96 tot 1998-99 als GAS accountancy en auditing functioneerde. Vanaf 1999-00 werd deze laatste opleiding omgezet in 2 GGS-opleidingen, nl. accountancy en international accounting. Deze laatste wordt al sinds de start in het Engels gedoceerd, de GGS accounting wordt sinds 2002-03 in het Engels gegeven. De opleiding Master of Banking and Finance bestaat onder de naam GGS Bank- en Financiewezen sinds 1999-00. Sinds 2001-02 wordt het programma in het Engels gegeven. De opleiding Master in het Mangement voor Overheidsorganisaties bestaat sinds 2002-2003, onder de naam GGS management voor overheidsorganisaties.
Onderwerp 1: Doelstellingen van de master-na-masteropleidingen Master of Marketing Analysis: beschrijving doelstellingen De Engelstalige opleiding Master of Marketing Analysis stelt zich tot doel specialisten af te leveren die binnen kwantitatieve en analytische marketing (marketing engineering), kunnen zorgen voor de
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 111
ondersteuning van de marketingstrategie en de marketingactieplannen in de onderneming. De opleiding richt zich op het kruispunt tussen de domeinen van ten eerste informatica (databankbeheer), ten tweede statistiek en datamining, en ten derde marketing en marktonderzoek. De opleiding beoogt naast het opleiden van mensen voor het beroepenveld, ook voor te bereiden op een academische carrière. De eindtermen worden in het zelfevaluatierapport als volgt beschreven:
De inzichtelijk te verwerven kennis omvat: • Begrijpen welke technieken van marktonderzoek en modellering zinvol kunnen worden gebruikt voor de analyse en het oplossen van marketingproblemen. • Inzicht verwerven in het klantenbeheerssysteem van ondernemingen (Customer Relationship Management) met bijzondere aandacht voor de complexe interacties tussen verschillende componenten binnen marketing engineering, meer in het bijzonder toegepast op CRM (1. werving, 2. fidelisering, 3. klantbehoud); • Naargelang de keuze van de student: modellen en theorieën van consumentengedrag en voor het bouwen van sterke merken (d.w.z. inzicht verwerven in de consumentenbehoeften, informatieverwerkings- en beslissingsproces van de consument, evenals begrijpen hoe een sterk merk kan worden opgebouwd, gemeten en behouden). De toe te passen vaardigheden zijn: • relevante principes en technieken uit marketing kunnen toepassen bij de analyse, het ontwerp en het sturen van marketingsystemen; • op een wetenschappelijke wijze aanbevelingen voor het managen van de marketingfunctie kunnen formuleren; • technische materie op een niet-technische wijze kunnen overbrengen; • een concreet marketingprobleem in een bedrijf op wetenschappelijke wijze kunnen uitwerken; • creatief kunnen ontwikkelen van nieuwe concepten en ideeën binnen marketinganalyse; De volgende attitudes worden nagestreefd: • zelfstandigheid; • kritische zin; • onafhankelijkheid; • integriteit; • objectiviteit; • sociabiliteit; • beslissingsvermogen; • structureringsvermogen; • creativiteit; • verantwoordelijkheidszin; • zin voor initiatief; • visie en integrerend vermogen; • loyaliteit.
112 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
Master of Advanced Accounting: beschrijving doelstellingen De Engelstalige opleiding Master of Advanced Accounting stelt zich ten doel voor te bereiden op een wetenschappelijk gerichte carrière binnen het vakgebied accounting en auditing (ook wel bedrijfsrevisoraat genoemd) evenals op een actieve vervulling van taken als accountant, bedrijfsrevisor, consultant op hoog niveau. Zowel accountant als bedrijfsrevisor is een gereglementeerd beroep. Kandidaten voor deze beroepen dienen, naast het beschikken over een diploma van hoger onderwijs van twee cycli, te slagen voor een toelatingsexamen en stage te lopen. De opleiding Master of Advanced Accounting is er op gericht haar afgestudeerden te laten voldoen aan alle formele vereisten voor deze beroepen. Aangeboden opleidingsonderdelen worden erkend door de betrokken beroepsinstituten en leiden tot vrijstellingen voor het toelatingsexamen binnen de door de beroepsinstituten vastgelegde regels. De opleiding richt zich ook op wetenschappelijk onderzoek met het oog op bekwame studenten door te laten stromen naar een doctoraatsopleiding. De opleiding stelt dat de internationale dimensie centraal staat in de opleiding, enerzijds omdat zij zich richt op de internationale arbeidsmarkt en anderzijds omwille van de wereldwijde convergentie van zowel het gebruik en de erkenning van internationale accounting standaarden (International Accounting Standards / International Financial Reporting Standards of IAS/IFRS) die zij centraal stelt. De opleiding benadrukt eveneens de maatschappelijke rol in de beschrijving van haar doelstellingen. De eindtermen worden in het zelfevaluatierapport als volgt beschreven:
De inzichtelijk te verwerven kennis omvat: • kunnen doorgronden van het domein accounting en audit; • relaties kunnen leggen met aanpalende wetenschapsgebieden; • kunnen doorgronden van de wetenschappelijke onderzoeksmethodologie van toepassing binnen accounting en audit. De toe te passen vaardigheden zijn: • diepgaand kunnen analyseren van problemen uit accounting en audit; • kunnen oplossen van complexe problemen binnen accounting en audit; • wetenschappelijk gefundeerd onderzoek kunnen uitvoeren binnen accounting en audit; • kunnen ontwikkelen van nieuwe concepten en ideeën binnen accounting en audit; • effectief kunnen communiceren, ook met niet-vakspecialisten. De volgende attitudes worden nagestreefd: • zelfstandigheid; • kritische zin; • onafhankelijkheid; • integriteit; • objectiviteit; Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 113
• • • • •
sociabiliteit; beslissingsvermogen; structurering; bereid zijn verantwoordelijkheid te nemen; creativiteit.
Master of Banking and Fincance: beschrijving doelstellingen De Engelstalige opleiding Master in Banking and Finance stelt zich tot doel studenten vertrouwd te maken met de recente academische en institutionele ontwikkelingen in de financiële wereld met het oog op een leidinggevende baan in de financiële sector in de ruime zin van het woord of op een verdere academische carrière in de financiële economie. De opleiding wil niet enkel aanzetten tot doorgedreven specialisatie, maar ook tot integratie van diverse economische deeldomeinen. De opleiding stelt dat zij veel belang hecht aan de internationale dimensie. De eindtermen worden in het zelfevaluatierapport als volgt beschreven:
De inzichtelijk te verwerven kennis omvat: • kunnen doorgronden van de theorie en empirie van de financiële economie, inzonderheid de drie deeldomeinen financiële intermediatie & bankwezen, financieel risicobeleid en portefeuillebeheer; • grondig kennen van de wetenschappelijke methodologieën gehanteerd in de financiële economie; • kunnen doorgronden van de economische en institutionele omgeving van de financiële sector. De toe te passen vaardigheden zijn: • grondig en wetenschappelijk onderbouwd kunnen analyseren van financieel-economische problemen; • kunnen oplossen van complexe financieel-economische problemen; • kunnen ontwikkelen van nieuwe concepten en financieel-economische toepassingen; • kunnen rapporteren, zowel mondeling als schriftelijk, van problemen en oplossingen, op een manier die toegankelijk is voor leken; • kunnen samenwerken in teams, waarbinnen verschillende competenties aanwezig zijn; • wetenschappelijk gefundeerd onderzoek kunnen uitvoeren in de financiële economie; • creatief probleemoplossend vermogen ontwikkelen.
114 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
De volgende attitudes worden nagestreefd: • zelfstandigheid; • kritische zin; • onafhankelijkheid; • integriteit; • objectiviteit; • sociabiliteit; • zin voor analyse en synthese; • bereid zijn verantwoordelijkheid te nemen; • creativiteit. Master in het management voor overheidsorganisaties: beschrijving doelstellingen De Nederlandstalige opleiding Master in het management voor overheidsorganisaties stelt zich tot doel om (kandidaat) leidinggevende ambtenaren, (kandidaat) managers van publieke organisaties en al diegene die vanuit een profitgerichte (bv. consultingbedrijven) of nonprofitgerichte context organisaties met een hoofdzakelijk maatschappelijke of publieke opdracht willen bijstaan in hun streven naar effectiviteitsverhoging, efficiëntieverhoging en kwaliteitsverbetering, optimaal voor te bereiden op hun takenpakket. De opleiding stelt dat haar uitgangspunt een brede en zeer degelijk onderbouwde theoretisch wetenschappelijke vorming is, maar dat haar finaliteit schuilt in het bijbrengen van de noodzakelijke vaardigheden om de verworven theoretische inzichten in de praktijk van publieke organisaties toe te passen. Daarnaast wil de opleiding deelnemers met verdere wetenschappelijke aspiraties voorbereiden op een loopbaan binnen een onderzoeksinstelling. In haar zelfevaluatierapport stelt de opleiding daarvoor concreet volgende kennis en competenties voorop: 1. Begrijpen in welke brede omgeving publieke organisaties functioneren en hun doelstellingen moeten bereiken; 2. Begrijpen op welke wijze de politieke, wettelijke, economische, sociale en technologische context het functioneren van publieke organisaties beïnvloedt; 3. De relevante principes en technieken uit het management kunnen toepassen bij de analyse, het ontwerp en het sturen van (veranderingsprocessen in) publieke organisaties; 4. Het functioneren van publieke organisaties op wetenschappelijke wijze kunnen analyseren; 5. Op een wetenschappelijke wijze aanbevelingen voor het managen van publieke organisaties kunnen formuleren; 6. Een concreet managementprobleem in een publieke organisatie op wetenschappelijke wijze kunnen uitwerken.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 115
De eindtermen worden in het zelfevaluatierapport als volgt beschreven:
De inzichtelijk te verwerven kennis omvat: • Begrijpen in welke brede omgeving publieke organisaties functioneren en hun doelstellingen moeten bereiken; • Begrijpen hoe de politieke, wettelijke, economische, sociale en technologische context het functioneren van publieke organisaties beïnvloedt; • Het beheren en besturen van publieke organisaties in een internationale of een lokale context kunnen situeren; • Inzicht verwerven in de relevante managementtheorieën en –paradigma’s voor het besturen van complexe (publieke) organisaties. De toe te passen vaardigheden zijn: • Relevante principes en technieken uit management kunnen toepassen bij de analyse, het ontwerp en het sturen van (veranderingsprocessen in) publieke organisaties; • Het functioneren van publieke organisaties op wetenschappelijke wijze kunnen analyseren; • Op een wetenschappelijke wijze aanbevelingen voor het managen van publieke organisaties kunnen formuleren; • Een concreet managementprobleem in een publieke organisatie op wetenschappelijke wijze kunnen uitwerken; • Mensen kunnen coachen, motiveren en ontwikkelen; • Zich kunnen richten op de burger, interne klant en maatschappij en hun onderlinge relaties. De volgende attitudes worden nagestreefd: • zelfstandigheid; • kritische zin; • onafhankelijkheid; • integriteit; • objectiviteit; • sociabiliteit; • beslissingsvermogen; • structureringsvermogen; • creativiteit; • verantwoordelijkheidszin; • zin voor initiatief; • visie en integrerend vermogen; • loyaliteit.
1.1.: Niveau en oriëntatie van de doelstellingen De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als goed voor de Master of Marketing Analysis, en de Master of Banking and Finance, als voldoende voor de Master of Advanced Accounting, en als onvoldoende voor de Master in het management voor overheidsorganisaties.
116 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
Master of Marketing Analysis Volgens de commissie is de Master of Marketing Analysis (MMA) gericht op een duidelijk afgebakende niche, met name de kwantitatieve marktanalyse. De opleiding heeft daarom volgens de commissie een duidelijk master-na-masterprofiel en –niveau: de opleiding zoekt een sterke specialisatie, waardoor ze diep kan gaan in het beperkte domein. De commissie oordeelt dat de opleiding binnen dit domein zeer gevorderde algemene competenties opneemt. De opleiding is immers sterk gericht op probleemoplossende en analytische vaardigheden. De commissie vindt wel dat de beoogde sociale vaardigheden en attitudes minder geëxpliciteerd zijn, terwijl de andere doelstellingen helder geformuleerd zijn. De commissie oordeelt dat de opleiding op een goede manier wetenschappelijk gericht is. Er is in de doelstellingen aandacht voor theorieën en modellen binnen de marketing, en voor analytische vaardigheden met wetenschappelijke diepgang die ook vaak buiten een academische loopbaan voorkomen. De opleiding is niet gericht op het leren beheersen van competenties gericht op het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, maar wel op het aanwenden van wetenschappelijke kennis en op voornamelijk voor de praktijk relevante geavanceerde analytische (onderzoeks-)vaardigheden.
Master of Advanced Accounting De commissie oordeelt dat de algemene gevorderde competenties in de doelstellingen van de Master of Advanced Accounting (MAA) vervat zitten, maar eerder vaag en beperkt omschreven worden. De commissie stelt ook vast dat de gerichtheid op het stimuleren van het academisch denken impliciet aanwezig is in de doelstellingen. De commissie oordeelt dat de wetenschappelijke gerichtheid van de MAA voldoende is. De opleiding is immers vooral gericht op het toepassen van wetenschappelijke kennis in een beroepscontext in combinatie met een gerichtheid op gevorderd begrip en inzicht in de theorievorming binnen de discipline van accounting, maar niet op vaardigheden om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren, of diepgaande onderzoeksvaardigheden.
Master of Banking and Finance De commissie stelt vast dat de Master of Banking and Finance (MBF) een gespecialiseerde opleiding is, die niet breed gericht is maar in de diepte gaat in het domein van het bank- en financiewezen. De commissie noemt de doelstellingen van een duidelijk master-na-master-niveau. De opleiding is in eerste instantie gericht op het beroepsdomein, waarvoor er algemene competenties en wetenschappelijke vaardigheden gedefinieerd zijn. De doelstellingen van de opleiding zijn volgens de commissie sterk analytisch gericht. Het verwerven van wetenschappelijke inzichten en de nieuwste ontwikkelingen komt aan bod. De commissie oordeelt dat de doelstellingen beperkter omschreven zijn dan de doelen die docenten, studenten en afgestudeerden met de opleiding blijken te hebben. Deze feitelijke doelen zijn wetenschappelijk diepgaand, analytisch gericht. De commissie concludeert dat de opleiding met een wetenschappelijke benadering praktijkgericht is, waarbij theorie en praktijk geïntegreerd wordt in de doelstellingen.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 117
Master in het management voor overheidsorganisaties De opleiding Master in het management voor overheidsorganisaties (MIMO) is in eerste instantie praktijkgericht, met een wetenschappelijke onderbouw. De commissie stelt dat de opleiding er naar streeft breed gericht te zijn op het domein van het publiek management, en niet voor diepgang kiest. De commissie noemt het betrachte niveau daarom weinig gevorderd. De opleiding is wel voldoende gericht op het verwerven van algemene competenties, en haalt haar kracht uit de combinatie van verschillende disciplines. De commissie oordeelt dat de onderzoeksgerichtheid van de opleiding beperkt is. De gehele wetenschappelijke gerichtheid in de doelstellingen van de opleiding is door de commissie als onvoldoende beoordeeld, omdat de wetenschappelijke onderbouwing enkel gericht is naar de hedendaagse toepassing van de nieuwste ontwikkelingen, en niet genoeg gericht is op het reflectief omgaan met (de resultaten van) wetenschappelijk onderzoek of diepgaande analyses.
1.2.: Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed voor de Master of Marketing Analysis, en de Master of Banking and Finance, als voldoende voor de Master in het management voor overheidsorganisaties, en als onvoldoende voor de Master of Advanced Accounting.
Master of Marketing Analysis De doelstellingen van de MMA zijn volgens de commissie goed afgestemd op de wensen uit het praktijk- en beroepenveld, evenals op de ontwikkelingen binnen het internationale wetenschapsdomein. De Master of Marketing Analysis leidt niet op tot managers, maar tot managementondersteuners. De commissie waardeert deze heldere keuze. Door maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen is het domein van de marktanalyse op relatief korte termijn meer kwantitatief geworden. De MMA sluit naadloos aan bij deze evolutie, door specialisten op te leiden die zeer geschoold zijn in kwantitatieve technieken binnen de markteting. De commissie vraagt aandacht voor de mogelijk gelimiteerde arbei dsmarktperspectieven gegeven de strikte focus van de opleiding. Uit de doelstellingen blijkt een duidelijk profiel van de opleiding, volgens de commissie. Uit brochures, website en affiche concludeert de commissie echter dat het beeld dat de opleiding naar buiten toe schept, niet volledig overeenkomt met de doelstellingen van de opleiding. Uit het informatie- en promotiemateriaal lijkt een grotere nadruk op brandmanagement en marketingstrategie te liggen, terwijl de opleiding voornamelijk analytisch gericht is.
Master of Advanced Accounting De commissie oordeelt dat de domeinspecifieke gerichtheid niet helder is. De eindtermen zijn heel algemeen gesteld. Volgens de commissie is er aansluiting bij de beroepspraktijk, maar is deze nogal diffuus. De visitatiecommissie stelt vast dat de beroepsgroep internationaal een duidelijk profiel vertoont dat wereldwijd geconcretiseerd is in vergelijkbare opleidingsprogramma’s voor enerzijds bedrijfsrevisoren en anderzijds management accountants. De MMA echter, is aan de ene kant
118 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
georiënteerd op financial accounting en daarmee naar toekomstige accountants en bedrijfsrevisoren, die de opleiding volgen om binnen de Belgische regelgeving vrijstellingen voor het ingangsexamen tot het beroep te verkrijgen. Daarbinnen trekt de opleiding steeds meer de kaart van de internationale afspraken in verband met financiële rapporting IAS/IFRS, en richt zij zich op een internationale markt. Nochtans gaven ZAP-leden tijdens gesprekken aan eerder de opleiding in de richting van accounting te willen laten evolueren dan in de richting van financiële rapportering, waar de opleiding met haar nadruk op IAS/IFRS nu sterk in staat. Aan de andere kant geeft de opleiding ook een zwaar accent aan ‘management accounting’, waarmee ze zich richt op de beroepspraktijk van deskundigen in het interne financiële beheer van ondernemingen. Volgens de commissie bestaat door de hierbedoelde tweedeling gevaar op onduidelijke profilering naar de doelgroepen toe. Bovendien is de aansluiting bij de meeste wetenschapsdomeinen wel aanwezig, zoals voor IAS/IFRS, maar niet voor elke tak in de accounting even sterk. De commissie raadt aan deze opleiding scherper te profileren door toekomstgerichte keuzes te maken.
Master of Banking and Finance De commissie oordeelt dat de doelen van de MBF zowel bij de praktijk als bij de wetenschapsbeoefening een goede aansluiting vindt. Zo is de commissie tevreden over de aandacht voor wetenschappelijke analyses en het volgen van recente wetenschappelijke ontwikkelingen, met tegelijkertijd praktijkgerichte ontwikkelingen zoals portfoliobeheer en financieel risicobeleid. Wel betreurt de commissie dat het profiel niet duidelijk gesteld wordt ten opzichte van andere, soortgelijke opleidingen. Volgens de commissie heeft de opleiding wel een eigen relevant profiel, maar is dit niet scherp afgelijnd ten opzichte van wat anderen aanbieden. Zo bleek tijdens gesprekken dat studenten de MBF als voornamelijk praktijkgericht beschouwen, met nadruk op de toepassing van ‘state-of -the-art’ wetenschappelijke kennis. De studenten bleken in gesprekken de analytische kant of de combinatie tussen financiën en bankwezen niet als een bijzonderheid te beschouwen in het onderwijslandschap. De commissie raadt aan het profiel nog scherper te stellen en gelijkende opleidingen in binnen- en buitenland voor benchmarking te analyseren.
Master in het management voor overheidsorganisaties De commissie beschouwt de praktijkgerichtheid van de MIMO als haar sterke punt. De opleiding is gericht op werken binnen de overheid, en zoekt ook nauwe aansluiting bij de sector in haar doelen. De opleiding is dan ook van start gegaan naar aanleiding van een hervorming in de overheidsambtenarij, en volgt verdere ontwikkelingen op de voet. De commissie geeft aan dat deze aansluiting cruciaal is voor de opleiding en dat deze blijvend van nabij opgevolgd dient te worden. De doelstellingen specificeren niet verder naar soorten functies of opdrachten binnen de overheidssector, wat de commissie betreurt. De aansluiting bij de wetenschappelijke discipline is minder nauw. De aansluiting van de doelen van MIMO met de internationale wetenschapsbeoefening wordt niet sterk gezocht of onderhouden. De commissie raadt aan de aansluiting bij de wetenschap te versterken en een duidelijker profiel op te stellen van het soort managementfuncties waarnaar de opleiding gericht is.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 119
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingen De visitatiecommissie beoordeelt de doelstellingen van de van de opleidingen MMA en MBF positief. Het onderwerp doelstellingen wordt voor MAA en MIMO als onvoldoende beoordeeld.
Master of Marketing Analysis Zowel het niveau, de oriëntatie van de doelstellingen als de domeinspecifieke doelen van de MMA worden als goed beoordeeld.
Master of Advanced Accounting Het facet niveau en de oriëntatie van de doelstellingen wordt als voldoende beoordeeld, en het facet domeinspecifieke doelen van de MAA wordt als onvoldoende beoordeeld. Bij de domeinspecifieke eisen gaat het met name om de afstemming van de doelstellingen op de eisen die worden gesteld door vakgenoten en op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld. Ook gaat het hierbij om de profilering van de opleiding in relatie tot de eigen visie op het beroep en de discipline. Volgens de commissie is er geen visie op de beroepen en de discipline die aansluiting vindt bij internationale opvattingen, noch een oriëntatie op een door de beroepsgroep zelf ondersteunde inhoud. Vandaar dat de commissie het onderwerp doelstelling als onvoldoende kwalificeert.
Master of Banking and Finance Zowel het niveau, de oriëntatie van de doelstellingen, als de domeinspecifieke doelen van de MBF worden als goed beoordeeld.
Master in het management voor overheidsorganisaties Het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen van MIMO wordt als onvoldoende beoordeeld, en de domeinspecifieke eisen als voldoende. De commissie vindt de opleiding zeer praktijkgericht maar weinig wetenschappelijk gericht, en breed maar weinig diepgaand. De commissie oordeelt dat de keuze voor breedheid ten koste gaat van de diepgang en de academische gerichtheid, waardoor het onderwerp doelstellingen als geheel als onvoldoende wordt beoordeeld..
Onderwerp 2: Programma Master of Marketing Analysis: beschrijving programma De master of Marketing Analysis is een éénjarig, Engelstalig programma. Het bevat drie verplichte opleidingsonderdelen in verband met de drie kerndisciplines marketing, IT en statistiek van het programma (Current Developments in Marketing en Marketing Information Systems / Database Marketing, elk 5 studiepunten, en Marketing Models and Marketing Engeneering I, 8 studiepunten) , en één verplicht opleidingsonderdeel dat zich richt op communicatievaardigheden (Reporting Techniques
120 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
for Marketing Analysis, 3 studiepunten). Daarnaast kiezen studenten drie opleidingsonderdelen van elk zeven studiepunten in twee van drie domeinen, bestaand uit ten eerste een vervolgcursus in de marketinganalyse in het opleidingsonderdeel Marketing Models and Marketing Engineering II, ten tweede een verdere studie van marktanalyse met de opleidingsonderdelen Advanced Methods of Market Research I & II, en/of ten derde consumentengedrag en merkbeleid met de opleidingsonderdelen Advanced Consumer Behavior and Marketing Communications en Strategic Brand Communications. De masterproef aan het eind van de opleiding Marketing Analysis bestaat uit een project dat in team wordt uitgewerkt.
Current Developments in Marketing
Studiepunten
Reporting Techniques for Marketing Analysis
5
Marketing Information Systems/Database Marketing
3
Marketing Models and Marketing Engineering I
5
Masterproef Totaal
Keuze
8
21
60
18
Tabel 1: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma Marketing Analysis
Master of Advanced Accounting: beschrijving programma De master of Advanced Accounting is een éénjarig, Engelstalig programma. Het bevat tien verplichte opleidingsonderdelen van elk vier studiepunten, die thematisch gegroepeerd zijn in drie grote blokken: ten eerste interne rapportering, ten tweede controle van de rapportering, en ten derde externe financiële rapportering. Daarnaast bevat de opleiding een masterproef van twintig studiepunten, die ofwel uit een bedrijfsproject ofwel uit een onderzoeksproject bestaat.
Studiepunten
Accounting Information Systems
Adv. Management Accounting
Adv. Management Control
Audit and Assurance
4
4
4
4
Opera- EDP tional Auditing Auditing 4
4
Adv. Group Account ing
International Accounting
4
4
Adv. Business Keuze Master- Totaal Financial Analysis proef Accounting 4
4
20
60
Tabel 2: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma Advanced Accounting
Master of Banking and Finance: beschrijving programma De master of Banking and Finance is een éénjarig, Engelstalig programma. Het programma bestaat uit elf verplichte opleidingsonderdelen, naast de masterproef.. Het zelfevaluatierapport verdeelt de opleidingsonderdelen in enerzijds ‘kernvakken’ en anderzijds ‘ondersteunende vakken’. De ‘kernvakken’ bestaan uit een eerste groep gericht op financiële intermediatieprocessen en financiële instellingen (met opleidingsonderdelen Microeconomics of Banking and Financial Markets, 4 studiepunten, Management of Financial Institutions, 6 studiepunten, Strategy and Organisation of Financial Institutions, 3 studiepunten, en International Banking and Financial Markets, 3 studiepunten) en een tweede groep gericht op beleggingsstrategieën en risicobeheer (met opleidingsonderdelen Advanced Investment
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 121
Advanced investment analysis
Inter-mediate macroeconomics
Financial risk manage-ment
Monetary economics
Financial econometrics
Micro-economics of banking and financial institutions
Strategy and organisation of financial institutions
Topics in advanced corporate finance
Topics in empirical research in finance
International banking and financial markets
Keuze
Master-proef
Totaal
Studiepunten
Management of financial institutions
Analysis, 6 studiepunten, Financial Risk Management, 4 studiepunten, en Topics in Empirical Research in Finance, 3 studiepunten). De ‘ondersteunende vakken’ zijn gericht op inzichten en methodes uit nevendisciplines (opleidingsonderdelen Intermediate Macroeconomics, 4 studiepunten, Monetary Economics, 3 studiepunten, Financial Econometrics, 4 studiepunten, en Topics in Advanced Corporate Finance, 3 studiepunten). De masterproef bedraagt zeventien studiepunten, en wordt vormgegeven aan de hand van een opdracht gelinkt aan een externe organisatie waarvoor in kleine studentengroepen gewerkt wordt.
6
6
4
4
3
4
4
3
3
3
3
17
60
Tabel 3: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma Banking and Finance
Master in het management voor overheidsorganisaties: beschrijving programma Het programma van de master in het management voor overheidsorganisaties kan gevolgd worden in één jaar, maar wordt vaak in deeltijd gevolgd en dan gespreid over twee tot vier academiejaren. Het programma bevat twaalf verplichte opleidingsonderdelen, die in het zelfstudierapport in drie opleidingsblokken onderverdeeld worden. Het opleidingsblok ‘managementvakken’ (40 studiepunten) is gericht op verschillende managementdomeinen binnen publieke organisaties, en omvat de opleidingsonderdelen Beleid en organisatie van overheidsorganisaties (5 stp), Beheer en ontwikkeling van het menselijk potentieel en veranderingsprocessen in overheidsorganisaties (4 stp), Accounting, financieel beheer en audit (5 stp), Beheerscontrole (3 stp), Efficiënt en kwalitatief dienstenmanagement (5 stp), Overheidsmarketing en communicatie (3 stp), en ook de masterproef (15 stp). In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat de masterproef een verslag omvat van een toegepast wetenschappelijk onderzoek. Het opleidingsblok ‘contextvakken’ (12 stp.) is gericht op de analyse van de bredere omgeving waarbinnen overheidsorganisaties functioneren en hun doelstellingen moeten bereiken, en omvat de opleidingsonderdelen Politieke componenten van het openbaar bestuur (3 stp.), Behoorlijk bestuur: bijzondere vraagstukken van het bestuursrecht (3 stp.), Openbare Financiën (3 stp.), en Ontwikkelingen in informatie- en communicatietechnologie (3 stp.). Tenslotte is het blok ‘methodologische disciplines’ (8 stp.) gericht op inzichten in methodologische hulpmiddelen voor het wetenschappelijk benaderen van managementvraagstukken in publieke organisaties, en omvat de opleidingsonderdelen Besluitvormingsanalyse (4stp.), en Sociaal-
122 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
Behoorlijk bestuur: bijzondere vraagstukken van het bestuursrecht
Openbare Financiën
Ontwikkelingen in informatie- en communicatietechnologie
Beleid en organisatie van overheidsorganisaties
Beheer en ontwikkeling van het menselijk potentieel en verantwoordingsprocessen in overheidsorganisaties
Accounting, financieel beheer en audit
Beheerscontrole
Efficiënt en kwalitatief dienstenmanagement
Overheidsmarketing en communicatie
Besluitvormingsanalyse
Sociaal- wetenschappelijke onderzoeksmethoden
Keuze
Masterproef
Totaal
studiepunten
Politieke componenten van het openbaar bestuur
wetenschappelijke onderzoeksmethoden (4stp.).
3
3
3
3
5
4
5
3
5
3
4
4
15
60
Tabel 4: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma management voor overheidsorganisaties
2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed voor de Master of Marketing Analysis, en de Master of Banking and Finance, als voldoende voor de Master in het management voor overheidsorganisaties en als onvoldoende voor de Master of Advanced Accounting.
Master of Marketing Analysis De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en het programma als goed, omdat het programma vanuit de doelstellingen consequent is opgebouwd. Het programma in haar geheel en elk van de opleidingsonderdelen passen volgens de commissie in de centrale doelstelling van de opleiding. De verplichte opleidingsonderdelen in combinatie met de masterproef (zie ook facet 2.8, Masterproef) zorgen ervoor dat studenten opgeleid worden in analytische, kwantitatieve technieken binnen de marketing, met veel nadruk op gecomputeriseerde modellering en analyse. Naargelang de keuzes van de student, kan de opleiding of meer gericht op marketing engineering / CRM of meer gericht op marketing communicatie / merkenbeleid ingevuld worden. De opleiding is breder dan de focus op CRM bij de verwoording van de doelstellingen doet vermoeden. De commissie beschouwt dit als positief, alhoewel ze de keuzeruimte in het programma beperkt vindt en aangeeft dat de samenhang in het programma blijvende aandacht verdient. In die zin interpreteert de commissie ook de resultaten van de alumni-enquête waarin tot 36% van de respondenten beweert dat er helemaal geen tot een matige aansluiting is tussen deze opleiding en hun eerste job, ook omdat de arbeidsmarkt nog niet voldoende zicht heeft op de specifieke vaardigheden van deze afgestudeerden.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 123
Master of Advanced Accounting Gezien de onduidelijkheid in de domeinspecifieke doelstellingen, is ook de band met de invulling van het programma volgens de commissie niet helder. Het programma biedt geen adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Ook zijn de eindkwalificaties niet adequaat vertaald in de leerdoelen van het programma. De opleiding bevat in relatie tot de beroepsgroepen waarop deze is gericht enerzijds overtollige onderdelen terwijl anderzijds voor die beroepen noodzakelijk te achten onderdelen worden gemist. In het zelfevaluatierapport wordt immers gesteld dat de opleiding studenten voorbereidt op een wetenschappelijke carrière binnen het vakgebied van de accounting en auditing en op een actieve vervulling van taken als accountant, bedrijfsrevisor en consultant op hoog niveau.Voor een opleiding tot accountant of bedrijfsrevisor schiet het programma echter enerzijds tekort omdat geen aandacht aan financial reporting (management’s discussion and analysis) wordt gegeven, terwijl anderzijds het programma veel te veel aandacht geeft aan management accounting. Management accounting en management control is noodzakelijk voor de opleiding van deskundigen op het gebied van het financieel beheer in organisaties. Een adequaat programma voor de opleiding van dit laatste type functionarissen vraagt echter weer veel minder aandacht voor ‘financial accounting’ dan in het bestaande programma is opgenomen. Anderzijds is voor hun opleiding wel weer vereist inzicht in onder meer ‘corporate governance’, ‘strategisch management’ en ‘corporate finance (mergers and acquisitions)’. Deze onderwerpen komen in het programma niet voor. Voor de internationaal erkende opleidingsbehoeften voor bedrijfsrevisoren en accountants en deskundigen op het gebied van intern financieel beheer schiet de opleiding dus tekort. Alleen voor wetenschappers die zich op alle facetten van accounting willen oriënteren biedt het onderhavige programma een zekere basis; maar deze basis blijft gebrekkig omdat ook wetenschappers zich veelal willen specialiseren in ‘financial accounting’ of ‘management accounting’ en dan meer baat hebben bij de hiervoor genoemde bijpassende opleidingsonderdelen als ‘financial reporting (management’s discussion and analysis)’ en ‘corporate governance’ en ‘corporate finance’ die in de opleiding ontbreken. De commissie raadt aan een adequaat programma op te zetten, dat volgens haar kan worden verkregen door enerzijds de overtollige onderdelen als keuze-opties op te nemen en anderzijds de ontbrekende onderdelen als nieuwe keuzeopleidingsonderdelen toe te voegen. De commissie raadt daarom aan, nadat de doelstellingen van de opleiding zijn herbekeken, duidelijke keuzes te maken voor programma’s of leertrajecten gericht op of ten eerste de beroepsgroep van bedrijfsrevisoren en controlerende accountant in het algemeen, of ten tweede de beroepsgroep van de deskundigen in het interne financiële beheer van organisaties, of ten derde wetenschappers die inzicht wensen in alle onderdelen van de accounting, zowel gericht op intern beheer als op externe verslaggeving.
Master of Banking and Finance De commissie waardeert de duidelijke afstemming van het programma op de doelstellingen. Het
124 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
programma is een goede concretisering van de doelstellingen: de kernopleidingsonderdelen in combinatie met de ondersteunende opleidingsonderdelen geven een goed overzicht over het domein van bank- en financienwezen, verankerd in de relevante vakgebieden in de rand ervan. De commissie noemt het programma consequent uitgewerkt op basis van de doelen. Van enkele individuele opleidingsonderdelen melden studenten in een enquête en tijdens gesprekken dat zij de relevantie ervan niet zien in het kader van deze opleiding, deels omdat zij de inhouden tijdens hun vooropleiding hebben verwerkt, en deels omdat de gastsprekers niet steeds op het juiste niveau werken tijdens hun colleges. De opleiding is zich van deze problemen bewust en plant aanpassingen (zie ook facet 5.2, Maatregelen tot verbetering), zodat de commissie het programma als geheel als goed gericht op de doelen beoordeeld en de opleiding aanmoedigt de plannen ten volle uit te voeren.
Master in het management voor overheidsorganisaties De commissie oordeelt dat de praktijkgerichtheid in de sector van het overheidsmanagement uit de doelen in het programma goed geconcretiseerd wordt. Verschillende aspecten van het overheidsmanagement worden behandeld, en het programma overspant de breedte van het domein. De commissie suggereert iets meer klemtoon te leggen op de opleidingsonderdelen gericht op management en bestuur, in plaats van op deze gericht op de context, zodat het mogelijk wordt om meer diepgang te realiseren. Ook suggereert de commissie de aandacht voor een wetenschappelijke wijze van probleemoplossing in de relevante praktijkcontext te vergroten, dit door zowel aandacht te besteden aan wetenschappelijke methoden als op wetenschappelijke wijze uitgevoerde praktijkonderzoeken.
2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid van de opleidingen als goed voor de Master of Marketing Analysis, en de Master of Banking and Finance, als voldoende voor de Master of Advanced Accounting, en als onvoldoende voor de Master in het management voor overheidsorganisaties.
Master of Marketing Analysis Volgens de commissie wordt er op een goede manier omgegaan met onderzoek in onderwijs van de MMA. Aan de hand van cursusmateriaal, ECTS-fiches en toetsopdrachten heeft de commissie immers kunnen vaststellen dat brede analytische onderzoeksvaardigheden uitgebreid, diepgaand en kritisch aan bod komen. In het programma vindt de commissie wel weinig aandacht terug voor specifieke vaardigheden nodig om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren, zoals expliciet op wetenschappelijk onderzoek gerichte statistische analysetechnieken. Nogal wat studenten stromen door naar een doctoraat. De meeste opleidingsonderdelen in het programma sluiten nauw aan bij de recente ontwikkelingen in de wetenschap. De commissie is eveneens tevreden met de aansluiting bij de beroepspraktijk, zoals die onder andere in het gebruik van een business game en de masterproef, tot uiting komt.
Master of Advanced Accounting
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 125
De commissie heeft kunnen vaststellen dat in de meeste opleidingsonderdelen afzonderlijk beschouwd een goede aansluiting is bij het beroepenveld en de praktijk, via onder andere gastsprekers en contacten van docenten met het lokale bedrijfsleven. De aansluiting bij het beroepenveld is daarmee voldoende voor individuele opleidingsonderdelen. De commissie betreurt wel dat er voor de opleiding als geheel een beperkte expliciete aansluiting (via de masterproef) gemaakt wordt bij het beroepenveld, en roept op om deze uit te breiden en te verhelderen. Zoals hoger vermeld, is het niet duidelijk op welke beroepspraktijk de opleiding precies voorbereidt. De commissie vindt de band tussen het onderwijs in de MAA en het onderzoek niet helder. De commissie heeft in de documentatie en gesprekken over het programma weinig aandacht voor onderzoeksvaardigheden aangetroffen, hoewel het niveau en de oriëntatie van de afzonderlijke onderdelen van de opleiding naar de mening van de commissie wel een voldoende wetenschappelijk gehalte laten zien. De opleiding is volgens de commissie ook wel onderzoeksgebonden in de zin dat studenten in de MAA leren onderzoeksresultaten in de praktijk te brengen, en dat in bepaalde opleidingsonderdelen een kritisch inzicht in stromingen en theorieën wordt onderwezen binnen het onderzoeksdomein. De commissie vindt dat er op goede wijze wetenschappelijke literatuur gebruikt wordt in de opleiding, maar dat de inbedding vanuit het eigen onderzoek sterker zou kunnen (zie ook facet 3.2, Eisen academische gerichtheid van het personeel). De commissie raadt aan meer wetenschappelijk onderzoek in het onderwijs in te brengen.
Master of Banking and Finance De commissie is tevreden over de onderzoeksgerichtheid in de MBF. De opleiding leert studenten complexe analytische vaardigheden die buiten de academische wereld toegepast worden, maar die ook direct bruikbaar zijn voor wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft ook aan de hand van studiemateriaal, ECTS-fiches en gesprekken met lesgevers en studenten kunnen vaststellen dat de meeste opleidingsonderdelen aansluiten bij de recentste ontwikkelingen in het wetenschapsgebied en de praktijk. De lesgevers verwerken hun onderzoeks- en praktijkervaring in de cursussen, en gebruiken uitgebreid wetenschappelijke literatuur. De commissie heeft in gesprekken met studenten vernomen dat de studenten de goede balans tussen praktijk en theorie waarderen. Het praktijkdomein waarbij de opleiding het nauwst aansluit is de banksector, volgens de studenten.
Master in het management voor overheidsorganisaties De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de MIMO als onvoldoende omdat zij in studiemateriaal, toetsopdrachten en gesprekken met studenten en lesgevers onvoldoende aandacht vindt voor onderzoeksvaardigheden en te weinig aansluiting bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied aantreft. De opleiding is wel gegrond in wetenschappelijk onderzoek en heeft aandacht voor kennisontwikkeling, maar volgens de commissie is er geen voortdurende wisselwerking tussen ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek en de opleiding. Er is volgens de commissie sprake van een te laag academisch niveau in het studiemateriaal van een deel van de opleidingsonderdelen. De diepgang van de opleiding wordt in de toepassing binnen het overheidsmanagement gezocht.
126 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
De opleiding leert studenten wetenschappelijke onderzoeksresultaten toepassen in de praktijk, maar heeft daarbij te weinig kritische aandacht voor stromingen, modellen en methodologie binnen de wetenschap in verschillende opleidingsonderdelen. De commissie beoordeelt de aansluiting tussen het programma en de actuele beroepspraktijk als sterk.
2.3.: Samenhang van het programma De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma goed is voor de Master of Marketing Analysis, en de Master of Banking and Finance, en voldoende voor de Master of Advanced Accounting en de Master in het management voor overheidsorganisaties.
Master of Marketing Analysis De inhoudelijke samenhang van de MMA is volgens de commissie goed. Zij heeft dit kunnen vaststellen op basis van voornamelijk het studieprogramma, cursusmateriaal en ECTS-fiches, en gesprekken met studenten, alumni en personeel. De opleiding is duidelijk gericht op één specialisatie, en de opleidingsonderdelen zijn allen geconcentreerd rond marktonderzoek. De commissie is tevreden met de logische opbouw van de opleiding en de keuzemogelijkheden voor studenten die voor goede flexibiliteit zorgen. Zoals hoger vermeld, is de uitwerking van de opleiding iets breder dan de enge specialisatie in de doelstellingen laat uitschijnen. Het al dan niet aanwezig zijn van mogelijkheden voor specialisatie is niet zo duidelijk. Het programma bouwt flexibiliteit in, maar aangezien twee van de drie opties methodologisch van aard zijn, is de daadwerkelijke flexibiliteit eerder beperkt, wat de commissie betreurt.
Master of Advanced Accounting De commissie oordeelt dat de samenhang de keuze voor een brede aanprak van het domein reflecteert. De commissie noemt de samenhang voldoende omdat het programma alle facetten van accounting redelijk evenwichtig bestrijkt en interessante opleidingonderdelen bevat die bepaalde facetten van accounting behandelen. Uit het programma, cursusmateriaal en ECTS-fiches blijkt dat verschillende vakgebieden aan bod komen, waarvan sommige heel diepgaand behandeld worden (bv IAS/IFRS). Zoals hoger vermeld, komen zowel de Belgische regelgeving als de internationale afspraken aan bod. De commissie herhaalt dat wat betreft de gerichtheid op een latere beroepsuitoefening geen duidelijke leerlijn in het programma naar voor komt. De commissie betreurt dat er voor studenten geen keuzemogelijkheden in het programma zijn voorzien. De commissie raadt aan in keuzeopleidingsonderdelen te voorzien, of major/minorpakketten aan te bieden, waardoor voor individuele studenten de mogelijkheid zou ontstaan richting te geven aan deze opleiding in functie van een beoogd beroep, zoals bedrijfsrevisor of management accountant.
Master of Banking and Finance De commissie vindt de inhoudelijke samenhang van het programma MBF overtuigend. Gebaseerd op een strenge selectie van de instroom (zie ook facet 2.9, Toelatingsvoorwaarden), is een coherent programma opgebouwd waarin een evenwichtig aanbod van opleidingsonderdelen aansluit bij de
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 127
verdere ontwikkelingsnoden van de studenten in de richting van het bank- en financiënwezen. Op basis van het studieprogramma, de ECTS-fiches en het studiemateriaal heeft de commissie ook vastgesteld dat de opleidingsonderdelen goed op elkaar volgen. De commissie betreurt wel het ontbreken van keuzeopleidingsonderdelen en raadt aan in minstens één keuzeopleidingsonderdeel te voorzien om studenten toe te laten zich nog verder te specialiseren.
Master in het management voor overheidsorganisaties De commissie noemt MIMO een verzameling van interessante opleidingsonderdelen die nuttig zijn in functie van latere tewerkstelling of doorgroeimogelijkheden bij de overheid. Uit het studieprogramma, de ECTS-fiches en het studiemateriaal leidt de commissie af dat er geen integratie van de verschillende opleidingsonderdelen binnen het programma gebeurt, en concludeert ze dat de rationale van de samenhang van de opleiding eerder vaag is. In gesprekken geven studenten wel aan de opleiding als samenhangend, gestructureerd en nuttig te ervaren. Volgens de commissie is de samenhang vooral te vinden in het gemeenschappelijke toepassingsgebied van elk van de opleidingsonderdelen. De commissie moedigt aan de plannen die zij in het zelfevaluatierapport aantrof ten volle te realiseren, wat volgens haar de samenhang van MIMO zal verbeteren.
2.4.: Studieomvang De masteropleidingen omvatten 60 studiepunten per jaar. De opleidingen voldoen daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
2.5.: Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als goed voor de Master of Marketing Analysis, en als voldoende voor de Master of Banking and Finance, de Master of Advanced Accounting en de Master in het management voor overheidsorganisaties. Voor elk van de opleidingen is de perceptie van de studiebelasting per opleidingsonderdeel gedurende de laatste jaren bevraagd via de onderwijsevaluaties (zie ook facet 5.1, Evaluatieresultaten). De commissie heeft de resultaten van deze bevragingen kunnen inkijken, en besluit dat de resultaten over het algemeen aantonen dat de studiebelasting als normaal worden ervaren. Het zelfevaluatierapport vermeldt voor elk van de opleidingen welke acties in de loop der jaren ondernomen zijn op basis van deze resultaten, wat de commissie ten zeerste waardeert. Voor MMA besluit de commissie uit de cijfergegevens en de opmerkingen van studenten in de gesprekken dat de opleiding intensief en eerder zwaar is, onder andere door het vele groepswerk, maar ook goed studeerbaar is. De commissie is tevreden dat voor MMA aan het begin van het academiejaar de verschillende deadlines voor projecten en papers op één tijdlijn gezet worden om ze op elkaar af te stemmen. Ook voor MAA is de subjectieve studiebelasting eerder zwaar, maar haalbaar, blijkens de resultaten van de bevraging en gesprekken met studenten. Uit deze bronnen komt echter ook naar voor dat een aantal opleidingsonderdelen significant zwaarder worden ervaren (bv International Acounting), en andere eerder licht (bv Management
128 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
Control) ten opzichte van de begrote studietijd. Ook voor MBF constateert de commissie een eerder zware studiebelasting, die toch de studeerbaarheid van het programma niet in het gedrang brengt. De studenten van MBF getuigen dat de programmadirecteur de coördinatie van de verschillende inleverdata voor werkjes en dergelijke goed verzorgt. Voor de MIMO stelt de commissie vast dat de studenten de opleiding over het algemeen als goed studeerbaar ervaren. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat deeltijdse studenten die de opleiding naast een voltijdse baan volgen, dit moeilijk kunnen combineren, mede omdat de opleiding als dagonderwijs is opgebouwd. Daardoor kunnen nogal wat werkende studenten contactmomenten niet steeds bijwonen. De opleiding poogt hieraan tegemoet te komen door de contactmomenten zo gegroepeerd mogelijk aan te bieden, via bv volledige lesdagen of seminaries. De commissie raadt aan in overweging te nemen de opleiding ook als avondonderwijs aan te bieden. De UGent voerde recent ook een studietijdmeting uit in de betrokken opleidingen, aan de hand van een retrospectieve methode, wat de commissie waardeert. Spijtig genoeg heeft voor geen van de opleidingen een voldoende aantal respondenten meegewerkt, waardoor de resultaten niet betrouwbaar zijn. De commissie moedigt de inspanningen aan om een kwantitatieve studietijdmeting uit te voeren.
2.6.: Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed voor de Master of Marketing Analysis, en als voldoende voor de Master of Banking and Finance, de Master of Advanced Accounting en de Master in het management voor overheidsorganisaties. Elk van de opleidingen maakt gebruik van Minerva, het leerplatform van de UGent. De commissie is tevreden over dit onderwijsinstrument, en moedigt aan dit intensief te gebruiken, ook voor andere dan louter informerende doeleinden.
Master of Marketing Analysis De afstemming tussen werkvormen en de doelstellingen van de opleiding wordt door de commissie als goed beoordeeld. Er is sprake van een expliciet didactisch concept waarbij het oplossen van reële problemen centraal staat. Dat is goed uitgewerkt naar de verschillende opleidingsonderdelen. Aan de hand van de studiegids, studiemateriaal, ECTS-fiches en gesprekken met studenten en lesgevers heeft de commissie kunnen vaststellen dat er van verschillende, meestal activerende, werkvormen gebruik gemaakt wordt, zoals oefeningen en opdrachten in groep aan een computer. De commissie heeft opdrachten kunnen inkijken en noemt deze goed opgebouwd en van een goed niveau. De commissie is ook tevreden met de opbouw in het jaar van werkvormen: aan het begin worden relatief veel hoorcolleges gegeven voor de theoretische opstart, daarna volgen voornamelijk oefeningen, waarna het project van de masterproef voor de afsluiting zorgt. De opleiding heeft wel geen expliciet didactisch concept, maar de commissie heeft een onderliggende visie kunnen opmerken in gesprekken en het zelfevaluatierapport, gericht op probleemoplossing, hands-on ervaring en reflectieve toepassing van theorieën en methodes.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 129
De commissie raadt aan het didactische concept van de opleiding te expliciteren.
Master of Advanced Accounting De commissie is tevreden over de diversiteit in gebruikte werkvormen. Zo worden er wel hoorcolleges ingericht, maar hun aantal wordt geminimaliseerd. Nogal wat opleidingsonderdelen werken aan de hand van groepswerk, wat volgens de commissie goed aansluit bij de doelstellingen van de opleiding. In de opleiding wordt ook gebruik gemaakt van cases, wat de commissie als zeer relevant beschouwt, zodat ze de opleiding aanmoedigt nog vaker van deze methode gebruik te maken. Daartegenover staat dat studenten in gesprekken aangeven dat de richtlijnen in verband met IFRS te zeer kennisgericht en te weinig toepassingsgericht behandeld worden. De commissie raadt aan een didactisch concept voor de opleiding uit te werken waarin de nadruk op toepassing tot zijn recht komt, en deze voor elk van de opleidingsonderdelen toe te passen. De commissie besluit dat de didactische vormgeving in regel voldoende is, en aansluit bij de voornamelijk praktijkgerichte doelstellingen.
Master of Banking and Finance De commissie is tevreden met de variatie en soort werkvormen die gebruikt worden in de opleiding MBF. De commissie heeft vastgesteld in studiemateriaal, ECTS-fiches en gesprekken dat er afstemming plaatsvindt tussen activerende werkvormen: in vele opleidingsonderdelen worden interactieve colleges gecombineerd met zelfstudie en groepswerk. De vormgeving, met name de praktische toepassingen, sluiten volgens de commissie goed aan bij de doelstellingen. De commissie vindt wel dat er eerder intensief gebruik gemaakt wordt van groepswerk. Hoewel de commissie deze werkvorm zeer waardeert, raadt ze aan deze werkvorm niet te dominant te laten worden, aangezien ze niet als enige de doelstellingen kan laten bereiken. De commissie heeft tevreden vastgesteld dat de handboeken van een geavanceerd niveau zijn. Ook voor deze opleiding is geen expliciet didactisch concept opgesteld.
Master in het management voor overheidsorganisaties De commissie is tevreden dat er verschillende werkvormen worden ingezet die aansluiten bij de algemene doelstellingen en hun praktijkgerichtheid, zoals een behoorlijk aantal cases. Ook wordt gewerkt aan de hand van begeleiding door medestudenten, wat studenten zeer blijken te waarderen in gesprekken, maar wat volgens de commissie meer structureel uitgewerkt kan worden. Studenten met meer praktijkervaring komen immers niet steeds naar de lessen (zie ook facet 2.9: toelatingsvoorwaarden). De commissie vindt dat het studiemateriaal niet steeds van het juiste het niveau is en dat sommige opleidingsonderdelen te inleidend zijn. Het studiemateriaal van een aantal opleidingsonderdelen is onder de maat en te weinig gestructureerd. De commissie raadt aan het studiemateriaal systematisch te bekijken en er normen aan op te leggen. De commissie is enthousiast over de formule van een studiedag met een breed thema dat de meeste opleidingsonderdelen overspant.
2.7.: Beoordeling en toetsing De visitatiecommissie beoordeelt de toetsing als voldoende voor de Master of Banking and Finance, de Master of Marketing Analysis, de Master of Advanced Accounting, en de Master in het management
130 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
voor overheidsorganisaties. De commissie heeft het niveau en de kwaliteit van de toetsing kunnen vaststellen aan de hand van de toetsopdrachten die zij ter inzage kreeg, beschrijvingen van de toetsing in de zelfevaluatierapporten, resultaten van studentenenquêtes en gesprekken met studenten. Studenten laten zich in het algemeen positief uit over de toetsing. De commissie is dan ook tevreden over de toetsing binnen de verschillende opleidingen. Voor elk van de opleidingen wordt de toetsing mee bevraagd in de studentenenquêtes, en informeel overlegd tussen opleidingsverantwoordelijken en lesgevers over de onderlinge afstemming tussen de opleidingsonderdelen, wat de commissie waardeert. In elk van de opleidingen komen voldoende verschillende toetsvormen aan bod. Op welke toetsvorm de nadruk ligt, sluit telkens aan bij de doelen van het programma en haar opleidingsonderdelen. Zo bestaat de toetsing van MMA vooral uit opdrachten, computeroefeningen, mini-projecten en business games, alle in een systeem van permanente evaluatie tijdens het jaar. Een behoorlijk deel van deze toetsvormen worden in groep uitgevoerd, zonder ‘free riding’-problemen volgens de studenten tijdens de gesprekken. De toetsing van MAA bestaat in vele gevallen uit schriftelijke examens, in combinatie met evaluatie van de medewerking van studenten in de colleges, en mondelinge examens, presentaties en papers. Volgens de commissie wordt er in MAA vrij veel gebruik gemaakt van groepswerk, maar door een goede mix met individuele toetsvormen, is er voldoende garantie om ook de individuele prestaties van de studenten te honoreren. Voor MBF heeft de commissie vastgesteld dat de evaluaties bestaan uit examenvragen van een bijzonder goed niveau, met daarnaast vooral permanente evaluatie: case studies, die vaak in groep uitgevoerd dienen te worden, maar ook een bankspel. In gesprekken geven studenten aan dat zij in groepstoetsing een gevaar zien voor ‘free riding’-gedrag bij medestudenten. De commissie vraagt blijvende aandacht voor het fenomeen van ‘free riding’ en raadt aan meer individuele beoordelingen in te voeren. Voor MIMO worden veel caseopdrachten als toetsing gebruikt, zowel individueel als in groep, naast de evaluatie van de medewerking tijdens de colleges, en mondelinge en schriftelijke examens, waarvan een behoorlijk deel openboekexamens zijn. De toetsvorm en –criteria worden voor elk van de opleidingen openbaar gemaakt via diverse kanalen, zoals het leerplatform Minerva, de studiegids en mondelinge toelichting tijdens de colleges, wat de commissie waardeert. De studenten geven immers in enquêtes en in gesprekken aan voldoende op de hoogte te zijn van de toetsing. De commissie geeft wel aan dat het voor de toetsvorm ‘medewerking tijdens de contacturen’ zeer moeilijk is objectieve criteria op te stellen en deze aan studenten duidelijk te maken. Elk van de opleidingen heeft evaluatie van de medewerking tijdens de contacturen in haar waaier van toetsvormen. De commissie raadt aan de inspanningen om criteria op te stellen voor goede medewerking tijdens de contacturen te blijven leveren.
2.8.: Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als goed voor de Master of Marketing Analysis, en de Master of Banking and Finance, als voldoende voor de Master in het management voor overheidsorganisaties, en als onvoldoende voor de Master of Advanced Accounting.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 131
Master of Marketing Analysis De masterproef van de MMA heeft een gewicht van 18 studiepunten, en start na de Paasvakantie, wanneer alle andere opleidingsonderdelen afgerond zijn met een toetsing. De commissie besluit op basis van de masterproeven die ze kon inkijken en de inhoud van de opleidingsonderdelen dat de opleidingsonderdelen goed voorbereiden op de masterproef, die de in de opleiding te verwerven vaardigheden integreert. De commissie beoordeelt dat de masterproeven blijk geven van een hoogstaand analytisch vermogen op wetenschappelijk niveau. Van ongeveer begin april tot eind juni werken de studenten in een team van 2 à 4 personen exclusief aan hun masterproefproject. Voor dat project dienen studenten een reëel praktijkprobleem te vertalen naar een onderzoeksprobleem en onderzoekshypothesen. Vanuit het bedrijfsleven blijkt er veel interesse te zijn voor deze formule: bedrijven stellen meer opdrachten voor aan de opleiding dan dat er strikt genomen nodig zijn, en betalen een aardige som voor het werk van de studenten en de begeleiding door de vakgroep. De commissie is tevreden over de praktijkgerichtheid in combinatie met de wetenschappelijke gefundeerdheid van de masterproef, die aansluit bij de doelen van de opleiding. De mogelijke projecten worden voorgesteld door de lesgevers, waarna de studenten kunnen kiezen. De teams worden begeleid vanuit het bedrijf en door een ZAP-lid en een B/AAP-lid. Studenten geven in gesprekken aan dat door het nauwe toezicht van het wetenschappelijk personeel er geen free riders-problemen zijn. Het masterproefproject wordt voor 50% beoordeeld door het bedrijf, en voor 50% door de het begeleidende wetenschappelijk personeel, wat volgens de commissie leidt tot een gebalanceerde beoordeling tussen de wetenschappelijke en de praktische eisen van een dergelijk project. Het masterproject wordt in groepen uitgevoerd, wat volgens de commissie het voordeel heeft dat de teams belangrijke problemen kunnen aanpakken. De commissie plaatst echter ook een kanttekening bij de beoordeling van het masterproefproject. Er wordt immers niet gespecifieerd wat door welke student werd ondernomen, waardoor het moeilijk is de individuele prestatie te beoordelen. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat slechts 46% van de studenten vindt dat er voldoende informatie verstrekt wordt over de wijze van beoordelen van de masterproef, hoewel er een door de commissie als goed beoordeeld schema van criteria bestaat. De commissie dringt er op aan de criteria en wijze van beoordeling nader te bekijken.
Master of Advanced Accounting Net zoals bij de MMA, komt de masterproef voor de MAA aan het einde van het academiejaar, na afwerking van alle andere opleidingsonderdelen, gedurende de maanden mei en juni. De masterproef bedraagt 20 studiepunten. De studenten kunnen kiezen uit twee mogelijkheden: een bedrijfsproject of een onderzoeksproject. De commissie noemt het verschil tussen beide opties groot omdat het bedrijfproject zeer praktijkgericht is en de onderzoeksprojecten louter onderzoek bevatten, blijkens de aard van de masterproeven die de commissie kon inkijken. In het kader van een bedrijfsproject verblijven de studenten gedurende minimum 6 en maximaal 9 weken in een onderneming, waar ze een reëel probleem binnen het domeinen van de accounting en
132 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
/ of audit dienen te analyseren, bestuderen en op te lossen. Normaal gezien is er naast academische begeleiding vanuit de opleiding ook vanuit de onderneming interne begeleiding voorzien. Tijdens het huidige academiejaar dienden studenten zelf bedrijfsprojecten te vinden en de nodige afspraken te maken, ook omtrent de definitie van het praktijkprobleem, zoals blijkt uit de gesprekken met studenten. Bedrijven nemen niet vaak zelf het initiatief om een probleem als masterproject door de opleiding te laten onderzoeken. De opleidingsverantwoordelijken verklaarden in een gesprek dat dit een éénmalig probleem was, te wijten aan het plotse vertrek van één van de medewerkers. Na gesprekken met studenten en inzage in masterproeven, besluit de commissie dat de begeleiding van het bedrijfsproject te gering is, vooral wat betreft de controle op de academische gerichtheid van het werkstuk. Het is voornamelijk het bedrijf dat een concrete invulling geeft aan het project en niet de opleiding. In nogal wat masterproeven van dit type vindt de commissie geen blijken terug van analytisch vermogen op academisch vlak, en blijft het masterproject beperkt tot een loutere beschrijving. De commissie beoordeelt dat het niveau van deze masterproeven te laag ligt. Volgens de commissie zouden deze problemen te wijten kunnen zijn aan een bestaffingsprobleem (zie ook facet 3.3, Kwantiteit personeel). Volgens het zelfevaluatierapport sluiten studenten in een onderzoeksproject aan bij het onderzoek van de vakgroepleden en dienen ze een grondig uitgewerkt onderzoek uit te voeren in één van de deeldomeinen, in samenwerking met één van de wetenschappelijke medewerkers van de vakgroep. De commissie besluit na gesprekken met studenten en inzage in masterproeven dat de mogelijkheid om een onderzoeksproject te maken als uitweg functioneert indien de student geen bedrijfsproject vindt, of er geen toegewezen krijgt zoals de procedure volgens de opleidingsverantwoordelijken zou moeten verlopen. Blijkbaar geldt dit probleem vooral voor buitenlandse studenten, omdat bedrijven liefst geen Nederlandsonkundige studenten ontvangen. Deze studenten geven in gesprekken aan dat zij het gevoel hebben een essentieel deel van de opleiding te missen, en de onderzoeksoptie als onbevredigend te ervaren. Ook voor studenten die deze optie genomen hadden, bleek er verwarring te zijn over van wie ze begeleiding konden verwachten. Na inzage van masterproeven van dit type, beoordeelt de commissie ook hier het niveau te laag, omdat ze er te weinig interpretaties in terugvindt op basis van een vraagstelling of hypothese, maar te vaak louter beschrijving. De masterproeven worden beoordeeld op het schriftelijke werk en de mondelinge verdediging door de promotor, twee commissarissen, minstens één lezer en voor bedrijfsprojecten ook door de bedrijfs verantwoordelijken die het project in de onderneming begeleiden, wat de commissie als een correcte methode beoordeelt. De commissie raadt wel aan de criteria voor de beoordeling van de masterproef duidelijker uit te werken en naar de studenten te communiceren. De commissie dringt er op aan de hele opzet voor de masterproef meer te formaliseren, meer praktijkprojecten en begeleiding te voorzien en de praktijkprojecten met een voldoende academische insteek te laten benaderen.
Master of Banking and Finance
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 133
Ook de MBF voorziet het werken aan de masterproef aan het einde van het academiejaar, in de maanden mei tot juni. De masterproef bedraagt 17 studiepunten, en wordt per twee of per drie uitgevoerd. De masterproef omvat een verslag over een financieel-economisch probleem waarmee een externe organisatie, in concreto meestal een financiële instelling, geconfronteerd wordt. De organisaties nemen regelmatig zelf contact op om een probleem door de opleiding te laten onderzoeken. De potentiële onderwerpen voor de masterproef worden door de programmadirecteur geselecteerd. Op basis van de voorkeur van de studenten, en de complementariteit van hun vaardigheden worden de projecten toegewezen aan groepjes studenten. De masterproef wordt verder begeleid vanuit de organisatie en door een ZAP-lid uit de opleiding, waaraan de studenten minstens wekelijks verslag uitbrengen. De commissie noemt de voorgestelde projecten, zoals ze die heeft kunnen inkijken, zowel als praktijkoefening als wetenschappelijk interessant. De projecten maken de brug tussen de praktijk en de theorie. De commissie is tevreden met het niveau van de masterproeven die ze heeft kunnen inkijken: de verslagen bevatten diepgaande analyses, en kritische reflecties. Het verslag wordt mondeling voorgesteld voor een jury van ZAP-leden uit de opleiding en een aantal mensen uit de opdrachtgevende organisatie, die de masterproef ook beoordelen. De evaluatie van de masterproef gebeurt aan de hand van enkele geëxpliciteerde criteria, zoals het wetenschappelijk niveau van het rapport (bv. inclusie van literatuurverkenning, beschrijving van probleemomschrijving en de methodologie), de praktische toepasbaarheid (het verslag zou onmiddellijk moeten kunnen dienen als input bij de besluitvorming in de organisatie) en de rapportering. De jury die de masterproeven beoordeelt bestaat uit de begeleider uit de organisatie, het begeleidende ZAP-lid, en een tweede ZAPlid uit de opleiding. De commissie is tevreden met de criteria en de toetsmethode, op het feit na dat het een groepsbeoordeling van een groepswerk is. De commissie raadt aan de toetsmethode te verfijnen zodat de individuele prestaties van de studenten onderscheiden en gehonoreerd kunnen worden, en de criteria aan de studenten duidelijk te maken.
Master in het management voor overheidsorganisaties De masterproef voor MIMO bedraagt 15 studiepunten, en is in tegenstelling tot wat hierboven voor andere opleidingen beschreven is, niet in de tijd beperkt tot het einde van het academiejaar. Vele studenten volgen de opleiding immers over twee tot vier jaar gespreid en werken tussendoor aan hun masterproef. De masterproef omvat de analyse door een individuele student van een concreet managementprobleem in de publieke sector. Studenten die hun opleiding combineren met een job, nemen meestal een probleem uit hun werkomgeving als studieobject. Studenten zonder praktijkervaring kunnen uit een lijst een organisatie kiezen, of zelf een voorstel voorleggen. De opleiding overweegt een stage in de vorm van een consulting-opdracht of praktijkstudie in te voeren voor studenten zonder praktijkervaring, om aan de vraag naar praktijkgerichtheid van de studenten te voldoen. De commissie steunt deze optie, en suggereert de stage als een flexibel onderdeel van de masterproef op te nemen. De masterproef wordt begeleid door een ZAP-lid uit de opleiding en een commissaris uit de organisatie. In gesprekken met studenten wordt aangegeven dat de masterproef goed begeleid en georganiseerd
134 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
wordt. De masterproef wordt geëvalueerd aan de hand van geëxpliciteerde en gepubliceerde criteria, wat de commissie waardeert. Na inzage in een aantal masterproeven, concludeert de commissie dat ze van een behoorlijk, maar geen hoog niveau zijn. De masterproeven houden analyses van managementpraktijken en organisaties in, vanuit een kritisch – reflecterende instelling, maar geen wetenschappelijke of onderzoekende insteek. De commissie raadt aan het onderzoeksgehalte van de masterproef te verhogen.
2.9.: Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als goed voor de Master of Banking and Finance, en de Master of Marketing Analysis, als voldoende voor de Master of Advanced Accounting, en als onvoldoende voor de Master in het management voor overheidsorganisaties.
Master of Marketing Analysis Om toegelaten te worden tot de MMA dienen kandidaten een masterdiploma te bezitten en een dossier met motivatiebrief en alle gevolgde opleidingsonderdelen en opgedane ervaring in te dienen bij de opleiding. Daar wordt de kandidatuur onderzocht op geschiktheid en een gesprek met de kandidaat georganiseerd. Naast rechtstreekse toelating tot het programma, worden sommige kandidaten toegelaten na een voorbereidingsprogramma van drie tot dertig studiepunten, dat meestal bestaat uit basiscursussen marketing, marktonderzoek en statistiek. De commissie is tevreden met deze instroomprocedure, die helder, zorgvuldig en streng genoeg is. In gesprekken met studenten en docenten wordt aangegeven dat zij het niveau van de studenten als homogeen ervaren, en de opleiding als goed aansluitend bij de instroom. Sinds het opstartjaar ligt het aantal nieuwe inschrijvingen tussen 16 en 30, en het gemiddelde aantal studenten op 20. Zo goed als alle studenten in de MMA schrijven zich in voor een voltijds jaar. Nochtans vermeldt het zelfevaluatierapport dat de opleiding zich ook richt op mensen uit het bedrijfsleven, die het programma naast hun beroepsactiviteiten deeltijds zouden volgen. Tijdens de looptijd van het programma, is dit één maal voorgekomen. In de praktijk is er een kleine minderheid studenten met praktijkervaring die een gedeelte van het programma als vrij student volgen. Uiteindelijk zijn over de voorbije 6 jaar 73,3% van de studenten Belgen, en 43,1% uit de UGent en kleinere aantallen uit Vlaamse universiteiten en hogescholen. De buitenlandse studenten komen vooral uit China en Oost-Europa. Iets meer dan de helft van de studenten hebben als vooropleiding een diploma Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen. De tweede meest voorkomende vooropleiding is communicatiewetenschappen. De commissie noemt de huidige instroomaantallen eerder beperkt. Bovendien vraagt de commissie zich af of voor zo’n niche-opleiding de arbeidsmarkt niet snel verzadigd is in een land als België, waar de meeste studenten vandaan komen, en de instroom daardoor niet zal dalen. Tijdens gesprekken met opleidings- en faculteitsverantwoordelijken werden plannen geopperd om de MMA te laten indalen in de initiële masteropleiding Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur, ook om problemen gelinkt aan het mogelijk wegvallen van financiering van master-
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 135
na-masteropleidingen voor te zijn. De commissie vraagt zich af of de MMA niet te gespecialiseerd is voor het initiële masterniveau. De commissie raadt in ieder geval aan de opleiding beter in de markt te zetten, en ze nog sterker te verankeren in de (internationale) academische wereld. Studentenaantallen Master of Marketing Analysis 30
25
20
15
10
5
0 1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Grafiek 1: studentenaantallen MMA (enkel nieuwe inschrijvingen)
Master of Advanced Accounting Om toegelaten te worden tot de MAA dienen kandidaten een masterdiploma te bezitten en een dossier met motivatiebrief, diploma’s en opgedane ervaring in te dienen bij de opleiding. Daar wordt de kandidatuur onderzocht op geschiktheid, waarbij in eerste instantie gekeken wordt naar voorkennis betreffende cost en management accounting, audit, group accounting en informatiesystemen, en opgave van referentiemateriaal inzake gehanteerde handboeken. Bij onzekerheid over de bekwaamheid, wordt een gesprek met de kandidaat georganiseerd. Naast rechtstreekse toelating tot het programma, worden sommige kandidaten toegelaten na een voorbereidingsprogramma van drie tot dertig studiepunten. Het voorbereidingsprogramma voor studenten met een economische achtergrond bestaat meestal uit group accounting. Andere kandidaten dienen meestal ook basiscursussen boekhouden en financiële analyse en management accounting op te nemen. De commissie is tevreden met de zorgvuldige instroomprocedure die het mogelijk maakt goede studenten te selecteren, en met het voorbereidingstraject. Uit de vooropleiding van de studenten die zich daadwerkelijk inschrijven, besluit de commissie dat de selectie goed verloopt. De commissie is tevreden met het grote aandeel van studenten met als vooropleiding Toegepaste Economische Wetenschappen, liefst zelfs uit de optie accountancy, voor een opleiding ‘advanced accounting’, waar de opleidingsverantwoordelijken in gesprekken van aangeven hierop in eerste instantie gericht te zijn. Toch vernam de commissie dat studenten uit deze vooropleiding aan de UGent, opleidingsonderdelen dienen te volgen in de MAA
136 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
waarvan de studenten de inhoud al verwerkt hadden in het mastertraject, zoals ze tijdens gesprekken aangeven. De commissie beschouwt dit als problematisch: ze verwacht dat een master-na-master advanced accounting verder gaat dan een initiële master die niet specifiek op dit domein is toegespitst, en dat zeker met de eigen instelling aansluiting zonder overlap wordt vermeden. De commissie raadt aan deze aansluiting te herzien. Het gemiddelde studentenaantal sinds 2002-2003, toen de beide voorlopers van MAA in het Engels georganiseerd werden, is 24. Voordien, lagen de studentenaantallen steeds onder de 20, zoals in grafiek 2 aangegeven wordt. De instroom in de opleiding Master of Advanced Accounting of haar voorlopers bestaat voor 70% uit Belgen, hoofdzakelijk met een masterdiploma Toegepaste Economische Wetenschappen. Rond de 30% van de instroom komt uit de UGent, anderen uit Vlaamse hogescholen en universiteiten, en het buitenland, waarvan de grootste groep uit China. Naast de in Gent ingeschreven studenten uit binnen- en buitenland die in de cijfers in grafiek 2 zijn opgenomen, wordt een deel van de opleiding ook gevolgd door studenten in het kader van Socrates-uitwisseling, waarbij studenten door hun thuisuniversiteit naar Gent gestuurd worden om specifieke opleidingsonderdelen uit de Master of Advanced Accounting te volgen. Een zeer beperkt deel van de studenten schrijft zich als deeltijdse student in (slechts drie in de laatste jaren). De commissie is tevreden met het gemiddelde aantal studenten uit de recente jaren, maar noemt de instroom variabel. Zo lag het studentenaantal in 2005-2006, tijdens het bezoek van de commissie weer onder de 20. De commissie maakt zich enige zorgen omtrent de toekomstige evoluties op dit vlak. Een groot aantal buitenlandse studenten geven immers in gesprekken aan deze opleiding aan deze instelling te hebben gekozen omwille van het lage inschrijvingsgeld. De commissie ziet op langere termijn geen groei in het studentenaantal ook omwille van de concurrentie met de optie accounting uit de initiële master Toegepaste Economische Wetenschappen, en de opleidingen die door het beroepsinstituut voor revisoren wordt ingericht.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 137
Studentenaantallen Master of Advanced Accounting 35
30
25
20
15
10
5
0 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 Studentenaantallen (nieuwe studenten)
Grafiek 2: studentenaantallen MAA en voorlopers (enkel nieuwe inschrijvingen, de studentenaantallen uit de voorlopers van MAA werden samengeteld) Studentenaantallen Master of Advanced Accounting
Master of Banking and Finance Om toegelaten te worden tot de MBF dienen kandidaten een masterdiploma te bezitten en een dossier met motivatiebrief, diploma’s en opgedane ervaring in te dienen bij de opleiding. Daar wordt de kandidatuur onderzocht op geschiktheid, vooral op het vlak van financiële economie, econometrie en beleggingsanalyse, waarvoor men inhoudstafels van cursussen en gehanteerde handboeken bestudeert. In geval van twijfel omtrent de nodige voorkennis wordt de kandidaat uitgenodigd voor een gesprek of voor een mondelinge geschiktheidstest. Eventueel wordt een individueel voorbereidingsprogramma opgelegd van drie tot dertig studiepunten. Het voorbereidingsprogramma voor studenten met een economische achtergrond bestaat meestal uit econometrie. Andere kandidaten dienen meestal ook basiscursussen micro- en macro-economie en financiële economie op te nemen. Eerder verworven competenties of kwalificaties worden meegenomen in de selectieprocedure, maar geven nooit recht op vrijstellingen voor bepaalde opleidingsonderdelen, omdat het programma gericht is op groepsdynamiek en intensieve interactie met de docenten, zoals in het zelfevaluatierapport wordt vermeld. De commissie is tevreden met de instroomprocedure en de degelijke, eerder strenge selectie, zoals de commissie heeft
138 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
kunnen vaststellen aan de hand van getuigenissen van opleidingsverantwoordelijken en studenten in gesprekken. Aan de hand van de slaagcijfers (zie ook facet 6.2, Onderwijsrendement) in combinatie met het hoge niveau van studie- en toetsmateriaal, besluit de commissie dat de instroom van zeer goede kwaliteit is. Sinds 2001-2002 is de instroom in de opleiding gestegen naar gemiddeld 20 studenten, voor een deel omwille van de instroom van buitenlandse studenten in een voorheen Nederlandstalig programma (gemiddeld 4), maar ook het aantal Belgische studenten steeg in dezelfde periode. De buitenlandse studenten komen hoofdzakelijk uit Oost-Europa en Azië. Bijna 40% van de binnenlandse instroom komt uit de UGent, daarnaast uit andere Vlaamse hogescholen en universiteiten, maar ook enkele uit Walonië. De commissie noemt de instroom, en vooral het aantal buitenlandse studenten, eerder laag. De commissie raadt aan de wervingsinspanningen te verhogen en verdere internationalisering uit te bouwen. Sinds 1999-2000 hebben vijf studenten het programma deeltijds gevolgd. Tijdens gesprekken met studenten en alumni heeft de commissie vernomen dat omwille van de hoge intensiteit van de leeractiviteiten in de contactmomenten en het groepswerk, het programma voor deeltijdse studenten moeilijk te volgen is. De commissie raadt aan bij inschrijving het deeltijds traject te ontraden. 30
25
20
15
10
5
0 1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Studentenaantallen (nieuwe studenten) Grafiek 3: studentenaantallen MBF en haar voorloper GGS Bank- en Financiewezen (enkel nieuwe inschrijvingen)
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 139
Master in het management voor overheidsorganisaties In het zelfevaluatierapport staat dat om toegelaten te worden tot de MIMO kandidaten een masterdiploma dienen te bezitten en een dossier met motivatiebrief, diploma’s en opgedane ervaring in te dienen bij de opleiding. Daar wordt de kandidatuur onderzocht op geschiktheid, op vlak van voorkennis hoofdzakelijk in verband met beginselen van recht, boekhouden en algemeen beheer. Met elke kandidaat wordt een motivatiegesprek gehouden, wat de commissie waardeert. Er is geen gestandaardiseerd voorbereidingsprogramma beschikbaar, omdat de opleiding dit aan de individuele behoeften van de student wenst aan te passen. Het zelfevaluatierapport vermeldt ook dat in de praktijk vele studenten niet de juiste voorkennis hebben om aan de opleiding te beginnen maar dat de opleiding de voorkeur heeft om in zelfstudiepakketten en een gratis cursus boekhouden te voorzien om aan deze tekorten in voorkennis tegemoet te komen, eerder dan een voorafgaand verplicht voorbereidingsprogramma op te leggen. De commissie raadt aan de voorbereidingsprogramma’s meer te gebruiken, zodat het niveau vanaf het begin van de opleiding meer homogeen wordt, vooral op vlak van methodologische kennis. De studenteninstroom is immers heel gevarieerd naar vooropleiding. Een kleine 20% stroomt in met een (toegepast) economisch diploma, even veel als studenten uit politieke wetenschappen. Daarnaast stromen ook studenten in uit opleidingen als criminologie, ingenieurswetenschappen, rechten en geschiedenis. Volgens de commissie is de aansluiting tussen de opleiding en de heterogene vooropleidingen moeilijk, maar haalbaar voor de studenten, gezien de voldoende doorstroom en slaagkansen. De commissie suggereert verschillende trajecten door de opleiding te voorzien, die elk aangepast zijn aan specifieke groepen instromers. Gezien de korte looptijd van het programma, zijn de cijfers enkel zeer voorzichtig te interpreteren: 36 nieuwe inschrijvingen in 2002-2003, 25 in 2003-2004 en 30 in 2004-2005. Wel geeft het zelfevaluatierapport aan dat er trend is naar meer voltijds ingeschreven studenten (in het laatste jaar bijna de helft van alle nieuwe studenten). De commissie realiseert zich dat de markt voor deze opleiding in principe voldoende groot is gezien het aantal ambtenaren en de huidige selectie. Ook hier worden eerder verworven competenties of kwalificaties meegenomen in de selectieprocedure, maar geven ze nooit recht op vrijstellingen voor bepaalde opleidingsonderdelen. De reden daarvoor, zo staat in het zelfevaluatierapport beschreven, is dat het programma gericht is op groepsdynamiek en intensieve interactie met de docenten. De commissie heeft in gesprekken met studenten vernomen dat dit in de praktijk niet steeds het geval is. Aan de ene kant geven studenten aan dat er niet steeds een werkvorm gebruikt wordt waarin intensieve interactie mogelijk is, zoals een klassiek hoorcollege. In sommige gevallen mogen studenten met veel voorkennis de contactmomenten zelfs vervangen door een individuele paper. Aan de andere kant is het aandeel studenten met praktijkervaring niet steeds hoog genoeg om de formule van leren van peers interessant te maken. Zoals hoger vermeld, kunnen werkende studenten immers de contactmomenten gedurende de dag vaak moeilijk bijwonen. In gesprekken geven studenten die bepaalde opleidingsonderdelen al in hun vooropleiding opgenomen, dan ook aan te betreuren dat ze geen vrijstellingen krijgen, omdat ze niet veel bijleren door de
140 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
opleidingsonderdelen opnieuw te volgen. De commissie betreurt deze organisatie, waardoor een Studentenaantallen Master in het Management voor Overheidsorganisaties aantal studenten inspanningen moeten leveren die hen weinig leerwinst brengen. 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 2002-2003
2003-2004
Studentenaantallen (nieuwe studenten)
Grafiek 4: studentenaantallen MIMO (enkel nieuwe inschrijvingen)
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt het programma van de Master of Marketing Analysis, de Master of Advanced Accounting, de Master of Banking and Finance en de Master in het management voor overheidsorganisaties positief.
Master of Marketing Analysis De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud, de eisen van de professionele en academische gerichtheid, de samenhang, de studietijd, de afstemming tussen vormgeving en inhoud, de masterproef en de toelatingsvoorwaarden voor de MMA als goed. De beoordeling en toetsing beoordeelt ze voldoende.
Master of Advanced Accounting De commissie beoordeelt de eisen van de professionele en academische gerichtheid, de samenhang, de studietijd, de afstemming tussen vormgeving en inhoud,de beoordeling en toetsing, en de toelatingsvoorwaarden van de MAA als voldoende. De masterproef wordt als onvoldoende beoordeeld, voornamelijk omwille van de te geringe begeleiding voor studenten, het te beschrijvende karakter en vanwege het onderscheid dat gemaakt wordt tussen Belgische en buitenlandse studenten. Omdat het gebrek aan begeleiding bij de masterproef een hoofdzakelijk organisatorisch probleem is, dat ook in het
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 141
facet 3.3, kwantiteit personeel wordt meegenomen, en het grootste deel van de opleidingsonderdelen wel voldoen, wil de commissie dit voor het onderwerp programma niet zwaar wegen. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud wordt ook als onvoldoende beoordeeld, wat een rechtstreeks gevolg is van de onduidelijke keuzes in de domeinspecifieke doelstellingen. Gezien dit element al in het onderwerp doelstellingen in rekening werd gebracht, besluit de commissie ook dit element niet in het onderwerp programma zwaar te laten doorwegen. Ook omwille van de algemene kwaliteit van het grootste deel van de opleidingsonderdelen, beoordeelt de commissie het onderwerp programma in haar geheel positief.
Master of Banking and Finance De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud, de eisen van de professionele en academische gerichtheid, de samenhang, de studietijd, de toelatingsvoorwaarden, en de masterproef als goed. De afstemming tussen vormgeving en inhoud, en de beoordeling en toetsing worden als voldoende beoordeeld.
Master in het management voor overheidsorganisaties De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud, de samenhang, de studietijd, de afstemming tussen vormgeving en inhoud, de beoordeling en toetsing, en de masterproef als voldoende. De commissie beoordeelt zowel de eisen van de professionele en academische gerichtheid als de toelatingsvoorwaarden als onvoldoende. Het programma van de MIMO heeft haar belangrijkste meerwaarde in het multidisciplinair combineren van opleidingsonderdelen die voor de praktijk relevant zijn, maar waardoor de academische diepgang in het gedrang komt, en waardoor ze een heterogene instroom aantrekt die een moeilijk te homogeniseren verschil in voorkennis inbrengt. Gezien de gevolgen van de keuze voor breedte al in het onderwerp doelstellingen zwaar meegerekend werden, wil de commissie dit aspect hier niet nog eens doorslaggevend maken.
Onderwerp 3: Inzet van personeel
3.1.: Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed voor de Master of Marketing Analysis en de Master of Banking and Finance, en als voldoende voor de Master of Advanced Accounting, en de Master in het management voor overheidsorganisaties. De commissie is tevreden met de onderwijskundige en vakinhoudelijke deskundigheid van het personeel in de opleidingen. In elk van de opleidingen is een waaier aan expertises beschikbaar. De studenten laten zich in gesprekken positief uit over de meerderheid van hun lesgevers, die op een professionele manier hun colleges verzorgen. Zowel bij de MMA als de MBF getuigen studenten van een hoge betrokkenheid van hun lesgevers bij de opleiding, en het intensieve contact tussen studenten en docenten. Voor MAA is een lagere betrokkenheid bij enkele personeelsleden, hoewel de
142 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
meerderheid van de lesgevers ook hier als enthousiast en deskundig werden ervaren door de studenten. Tijdens gesprekken getuigen zowel studenten als alumni van de MAA dat ze bij sommige lesgevers weinig opgestoken hebben, en soms een weinig intensieve begeleiding bij de masterproef kregen. De commissie raadt aan deze klachten via een kwaliteitsbeleid systematisch op te lossen.Voor de MIMO geven studenten in gesprekken aan tevreden te zijn met hun in het algemeen capabele lesgevers, maar ook dat de didactische kwaliteiten van de docenten wisselend zijn. MIMO doet voor een groot deel beroep op lesgevers van buiten de faculteit, waardoor de contacten tussen programmadirecteur en kerndocenten minder is, en er minder motiverend kan worden opgetreden door de programmaverantwoordelijken, zoals tijdens de gesprekken met het personeel van de opleiding naar voor kwam. Het personeelsbeleid van de faculteit Economie en Bedrijfskunde, en haar opleidingen, volgen het universitair personeelsbeleid. Vacatures voor ZAP-leden worden ruim verspreid. De dossiers van de kandidaten worden in een beoordelingscommissie beoordeeld. In principe dienen de kandidaten ook een proefles te geven over een vooraf bepaald onderwerp. Eens aangeworven dient elk ZAP-lid jaarlijks een ‘taakomschrijving’ in waarbij de taken op het vlak van onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en dienstverlening omschreven worden, en een procentuele taakverdeling over deze drie deelaspecten vastgelegd wordt, in overleg met de vakgroep en goedgekeurd door de faculteit. De faculteit Economie en Bedrijfskunde gaat in principe uit van een basis 40/40/20-verdeling over onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en dienstverlening, maar dit is individueel aanpasbaar. Vooral voor de MAA blijkt uit het zelfevaluatierapport de verhouding onderwijs zwaarder door te wegen, door een zware onderwijsopdracht voor de vakgroep. Tweejaarlijks vindt een ZAP-evaluatieronde plaats, waarbij de betrokken ZAP-leden beoordeeld worden. De ZAP-evaluatiecommissie dient voor elk ZAP-lid rekening te houden met deze taakomschrijving. Elk opleidingsonderdeel wordt ook jaarlijks geëvalueerd door de studenten, waarbij problemen met de programmadirecteur van de opleiding besproken kunnen worden, en herhaaldelijke negatieve beoordelingen ontheffing van de verantwoordelijkheid over het opleidingsonderdeel kan betekenen. Bevordering gebeuren op basis van anciënniteit mits gunstige evaluatie. Voor de onderwijsbelasting van ZAP-leden wordt uitgegaan van 180 à 240 uren. De faculteit streeft wel een vermindering van de onderwijsbelasting na. AAP-leden worden opgenomen in hun vakgroep, maar krijgen ook facultaire en universitaire richtlijnen, zoals dat ze 50% van hun tijd aan onderzoek dienen te besteden. Vooral in de MMA komen nieuwe personeelsleden in een erg wetenschappelijk motiverende omgeving terecht. Uit deze opleiding worden vele doctoraatstudenten gerekruteerd, die dus een nauwe band hebben met de opleiding. In de vakgroep verbonden met MMA is er ook een draaiboek voor nieuwe personeelsleden. Voor de MIMO wordt intensief beroep gedaan op medewerkers van buiten de faculteit. De commissie beoordeelt het personeelsbeleid van de opleidingen als voldoende, maar eerder ambtelijk of bureaucratisch. De commissie raadt aan een duidelijk op kwaliteit gericht beleid uitvoeren. De Universiteit Gent biedt onderwijskundige professionaliseringsinitiatieven aan, maar noch in de faculteit, noch in de vakgroepen of de betrokken opleidingen is er een systematisch beleid op het vlak van onderwijskundige professionalisering. De commissie moedigt aan dit uit te werken en in te voeren.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 143
3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de eisen van de professionele en academische gerichtheid van het personeel als goed voor de Master of Marketing Analysis en de Master of Banking and Finance, als voldoende voor de Master of Advanced Accounting, en als onvoldoende voor de Master in het management voor overheidsorganisaties. De commissie is over het algemeen tevreden met de onderzoeksdeskundigheid van de MMA, de MBF en de MAA. Aan de hand van publicatielijsten en gesprekken met personeel, heeft de commissie kunnen vaststellen dat er aansluitend bij deze opleidingen een waaier aan onderzoeksactiviteiten gebeurt die deze opleidingen een onderzoeksbasis verlenen. De opleiding MMA sluit nauw aan bij de specialisatie van de enkele kerndocenten die de opleiding trekken. De bij MMA betrokken vakgroep is sterk onderzoeksgericht: nieuwe personeelsleden komen er in een erg wetenschappelijk motiverende omgeving terecht. Een behoorlijk aandeel van de publicaties gebeuren in het domein van operations research, en niet marketing op zich, maar dit sluit volgens de commissie aan bij de inhoud van het programma. Uit de opleiding MMA worden ook een behoorlijk aantal doctoraatstudenten gerekruteerd, die dus een nauwe band hebben met de opleiding. Ook sluiten de masterprojecten van de MMA nauw aan bij het onderzoek. Voor de MBF worden opleidingsonderdelen verzorgd door ZAPleden wiens onderzoek nauw aansluit bij het onderwijs dat ze in de MBF geven. Er zijn lesgevers uit verschillende vakdomeinen, ondergebracht in vier vakgroepen. De commissie heeft vastgesteld in het zelfevaluatierapport, studiemateriaal en gesprekken met personeel dat er binnen MBF een sterke focus is op de integratie van onderzoek in het onderwijs en op de onderzoeksprestaties van de lesgevers. Ook voor MAA poogt men lesgevers in te zetten die onderzoek verrichten in het domein waarin ze les geven. Voor sommige domeinen kan men beroep doen op een uitgebreide onderzoeksgroep, maar over andere domeinen gebeurt minder onderzoek aan de gelieerde vakgroepen van de UGent. De commissie noemt de onderzoeksoutput aansluitend bij de MAA eerder beprerkt. De grootste betrokken onderzoeksgroep is die rond IFRS. Daarnaast brengt men ook expliciet onderzoek in in het onderwijs door sessies te organiseren die verzorgd worden door onderzoeksmedewerkers, wat de commissie waardeert. Voor inbreng uit de praktijk kan elk van de opleidingen rekenen op gastlectoren of op deeltijdse ZAP-leden, die naast hun academisch werk in de praktijk staan. Zo kan de opleiding MBF bogen op een aantal lesgevers met uitgebreide praktijkervaring in consultancy, praktijkonderzoek en beleid. Ook binnen MAA kan er beroep gedaan worden op lesgevers met een goede professionele ervaring, onder andere via contacten met bedrijven en beroepsorganisaties. Voor MIMO is het onderzoek dat aansluit bij de opleiding verspreid over verschillende faculteiten, wat volgens de commissie zorgt voor een grote variatie in onderzoeksthema’s. Daardoor is er echter ook te weinig coördinatie in de onderzoeksinspanningen, waardoor op sommige domeinen wel onderzoek gebeurt, maar op andere domeinen niet, zoals de commissie kon vaststellen aan de hand van publicatielijsten en curricula vitae van de lesgevers. De band tussen de academische oriëntatie van
144 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
de opleiding en het onderzoek van het betrokken academische personeel, is volgens de commissie onduidelijk. De opleiding brengt wel experten van buiten de UGent in om de eigen expertise aan te vullen, maar deze zijn vooral in de praktijk verankerd en hebben een eerder licht onderzoekscurriculum. De lesgevers in MIMO hebben uitgebreide contacten met het beroepenveld, zowel als lesgevers, als consultant of als raadslid. De commissie raadt aan het onderzoek meer te concentreren in één vakgroep, ofwel een intensievere samenwerking op onderzoeksvlak op te bouwen waar er nu op vlak van onderwijs wordt samengewerkt. De commissie heeft in gesprekken met het faculteitsbestuur en de opleidingsverantwoordelijken vernomen dat voor heel de faculteit, zeker in het verleden, de onderwijslasten voor het personeel eerder zwaar waren.Voor sommige vakgroepen waren de onderwijsverplichtingen zo uitgebreid dat het onderzoek onder druk kwam te staan. De commissie moedigt de hierboven beschreven initiatieven aan om de verdeling van onderzoek, onderwijs en dienstverlening te bewaken. De commissie suggereert daarnaast een expliciete visie op relatie tussen onderwijs en onderzoek uit te werken.
3.3.: Kwantiteit personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als goed voor de Master of Banking and Finance, als voldoende voor de Master of Marketing Analysis en de Master in het management voor overheidsorganisaties, en als onvoldoende voor de Master of Advanced Accounting. De zelfevaluatierapporten geven aan dat in de faculteit Economie en Bedrijfskunde 29 ZAP-leden, 30 AAP-leden en 30 ATP-leden te werk gesteld zijn. Voor MMA zijn er vier ZAP-leden betrokken bij de opleiding of 2 VTE, voor MAA vijf ZAP-leden of 1.5 VTE, voor MBF elf ZAP-leden (waarvan vier gastprofessor of doctor-assistent zijn) of 2.7 VTE, en voor MIMO drie ZAP-leden en 2 gastprofessoren of 1.63 VTE. De commissie wijst er op dat niet eenduidig geïnterpreteerd kan worden voor hoeveel procent van hun opdracht de betrokken AP-leden specifiek aan deze opleidingen besteden. Voor geen van de opleidingen is het zo dat er personeel enkel voor de master-na-masteropleiding werkt. Er zijn geen AAP-leden officieel aan de master-na-masteropleidingen verbonden, maar in de praktijk kunnen de opleidingen een beperkt beroep doen op assistenten die verbonden zijn aan de bij de opleiding betrokken vakgroepen. De administratieve ondersteuning van alle master-na-masteropleidingen in de faculteit Economie en Bedrijfskunde gebeurt door twee ATP-leden, of 1.3 VTE, wat de commissie als eerder weinig beschouwd. Deze personeelsleden gelden als eerste aanspreekpunt voor de studenten, en worden daarvoor door de studenten in de gesprekken met de commissie gewaardeerd. Tot kort voor het bezoek van de commissie kon MBF en MMA beroep doen op een halftijds AAP-lid voor de programmacoördinatie, maar sinds 2006 geldt voor elk van de manama-opleidingen dat enkel de programmadirecteur verantwoordelijk is voor de programmacoördinatie. De commissie betreurt dit, en suggereert om de administratieve ondersteuning uit te bouwen zodat zij een deel van de programmacoördinatie op zich kunnen nemen.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 145
De MBF heeft een goed aantal betrokken personeelsleden, hoewel de onderwijsbelasting door de commissie toch als eerder aan de hoge kant wordt beschouwd. De commissie heeft wel van het personeel in gesprekken vernomen dat men graag en met gedrevenheid in deze opleiding een onderwijsopdracht vervult. De opleiding MMA sluit zoals hoger vermeld nauw aan bij de specialisatie van de enkele kerndocenten die de opleiding trekken. De commissie waardeert hun motivatie en sturende kracht in de opleiding, maar vreest dat de opleiding ook kwetsbaar is door de beperkte staf die de opleiding van nabij opvolgt. Bij een personeelswissel lijkt het de commissie waarschijnlijk dat ook het programma MMA aangepast dient te worden. Dit vermoeden lijkt bevestigd te worden door de vermelding in het zelfevaluatierapport dat na het vertrek van één ZAP-lid, de opleiding een gedeeltelijk andere focus heeft gekregen, aansluitend bij de expertise van het vervangend ZAP-lid. Deze kwetsbaarheid geldt ook voor de opleidingen MAA en MIMO, omdat ook daar de opleiding steunt op een beperkt aantal gemotiveerde lesgevers. Vooral voor MAA is deze bedreiging ernstig: kort voor het bezoek van de commissie, is één van de dragende lesgevers uit de opleiding vertrokken. De commissie heeft de negatieve gevolgen daarvan kunnen vaststellen, hoofdzakelijk voor de masterproef waar studenten plots zelf projecten dienden te zoeken en de begeleiding te weinig intensief was. Hoewel het op zich gaat om een tijdelijk probleem na een personeelswissel, duidt het op een groter en meer permanent probleem dat de opleiding niet stevig genoeg structureel verankerd is in de faculteit. De commissie oordeelt dat het personeelsbestand voor MAA in kwantiteit onder de kritische grens functioneert. Het ZAP van MAA geeft in gesprekken aan dat de beperkte staf overladen wordt met opdrachten. De juiste staf aantrekken en behouden blijkt een probleem voor MAA zoals de commissie kan afleiden uit het personeelsverloop. De commissie raadt aan deze zaken snel op orde te brengen. Tijdens gesprekken met opleidingsverantwoordelijken van MIMO blijkt dat het moeilijk is om voor sommige opleidingsonderdelen goede titularissen te vinden die lang genoeg blijven. Het probleem zou volgens het personeel te wijten zijn aan het universitaire allocatiemodel, waardoor serviceonderwijs minder lonend is dan onderwijs binnen de eigen faculteit. Zo is het volgens de commissie tekenend dat enkel de programmadirecteur hoogleraar is, en verder gewerkt wordt met minder ervaren academisch personeel. De commissie vindt het aantal betrokken personeelsleden te beperkt, maar door de enthousiaste inzet van enkele kernlesgevers en gastdocenten wordt dit wel enigszins gecompenseerd. De commissie is van mening dat dit wel meer structureel georganiseerd moet worden. De commissie is van mening dat er een voldoende aantal kwalitatieve kernpersoneelsleden dient te bestaan. Daarnaast erkent de commissie dat voor een dergelijk breed programma toekenning van serviceonderwijs noodzakelijk is, maar de commissie dringt aan op een evenwichtigere verhouding.
146 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel positief voor de Master of Marketing Analysis, de Master of Advanced Accounting, de Master of Banking and Finance en de Master in het management voor overheidsorganisaties.
Master of Marketing Analysis De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel en haar professionele en academische gerichtheid als goed. De kwantiteit van het personeel wordt als voldoende beoordeeld.
Master of Advanced Accounting De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel en haar professionele en academische gerichtheid als voldoende. De kwantiteit van het personeel wordt als onvoldoende beoordeeld. De commissie beoordeelt het onderwerp personeel wel als positief omdat de grootste problemen die ontstaan zijn door het personeelstekort tijdelijk zijn en zich hoofdzakelijk manifesteren bij de masterproef. De andere opleidingsonderdelen worden hoofdzakelijk wel goed verzorgd. De bekwaamheid van het personeel weegt daarom volgens de commissie zwaarder door dan de structurele overbelasting van het personeel betrokken bij de MAA.
Master of Banking and Finance De commissie beoordeelt zowel de professionele en academische gerichtheid van het personeel van de MBF als haar kwaliteit en kwantiteit als goed.
Master in het management voor overheidsorganisaties De commissie beoordeelt de kwaliteit en de kwantiteit van het personeel van de MIMO als voldoende. Het facet eisen voor de professionele en academische gerichtheid van het personeel wordt als onvoldoende beoordeeld. De voldoende kwaliteit en praktijkgerichtheid van het personeel, het feit dat de kernlesgevers enthousiast hun onderwijsopdracht vervullen en een deel van het personeel wel goed onderzoek levert, weegt volgens de commissie binnen een opleiding met deze breedte zwaarder door dan het feit dat een deel van het personeel in een aantal betrokken domeinen een te beperkte onderzoeksbasis binnenbrengt.
Onderwerp 4: Voorzieningen
4.1.: Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende voor de Master of Banking and Finance, de Master of Marketing Analysis, de Master in het management voor overheidsorganisaties en de Master of Advanced Accounting.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 147
De leslokalen van de master-na-masteropleidingen en de bijhorende vakgroepen van de faculteit Economie en Bedrijfskunde waren ten tijde van het bezoek van de commissie gelokaliseerd in verschillende gebouwen op wandelafstand van elkaar in het centrum van Gent. De studenten van de opleidingen MAA, MBF en MIMO kunnen beschikken over een eigen leslokaal, gelegen tussen de kantoren van de medewerkers van de betrokken vakgroep. De studenten hebben computers ter beschikking, maar deze zijn op piekmomenten overbelast. De meeste manama-studenten hebben een eigen laptop, waarvoor op een beperkt aantal plaatsen draadloos internet is voorzien. De commissie is tevreden met de keuze voor een eigen leslokaal omdat het de interactie tussen de studenten en de groepsvorming bevordert tijdens onder andere het vele groepswerk. De commissie noemt de huidige infrastructuur, hoewel up-to-date in voorzieningen zoals projectiemateriaal, wel beperkt en weinig uitnodigend. De commissie is dan ook tevreden dat een grootscheeps bouwproject in oktober 2006 opgeleverd zal worden, waardoor zowel de kantoren als de leslokalen zich dichter bij elkaar zullen situeren en van meer hedendaagse gebouwen gebruik gemaakt zal worden. Ook zullen de openingsuren voor de facultaire bibliotheek na ingebruikname van de nieuwe gebouwen ruimer worden, van betere lokalen gebruik kunnen maken en meer computers ter beschikking stellen. De bibliotheek wordt door de commissie beoordeeld als technisch bij de tijd. Het aankoopbeleid voor de bibliotheek is voor een behoorlijk deel in handen van de vakgroepen. De commissie heeft hier geen negatieve geluiden over opgevangen. De commissie beoordeelt de bibliotheekfaciliteiten goed: er zijn voldoende databanken en zowel elektronische als papieren tijdschriften aanwezig. Voor elk van deze manama’s verloopt de communicatie via Minerva, het elektronisch leerplatform van de UGent, zodat papieren valven overbodig zijn.
4.2.: Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed voor de Master of Banking and Finance, de Master of Marketing Analysis, en de Master in het management voor overheidsorganisaties, en als voldoende voor de Master of Advanced Accounting. De informatievoorziening en studiebegeleiding sluiten aan bij de behoeften van de studenten en zijn volgens de commissie in grote lijnen goed. De opleidingen stellen hun programma voor aan nieuwe studenten via hun websites en brochures. De UGent organiseert ook een verderstudeerbeurs, waar studenten na een initieel diploma informatie kunnen bekomen over mogelijke opties om verder te studeren. Daarop aansluitend worden facultaire infosessies georganiseerd. Tijdens gesprekken met studenten werd duidelijk dat de meeste buitenlandse studenten via de websites de opleiding leren kennen en daaruit ook hun initiële informatie halen. Verdere informatie wordt bekomen bij de programmadirecteur, en tijdens de opleiding vaak ook via het administratief personeel, zoals hoger is vermeld. Zoals hoger gemeld, wordt ook veel informatie beschikbaar gesteld via Minerva. De commissie betreurt wel dat de informatie van de UGent zelf, zoals het onderwijs- en examenreglement en administratieve formulieren, enkel in het Nederlands beschikbaar is. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor buitenlandse studenten minder goed dan die voor binnenlandse studenten
148 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
omwille van het ontbreken van Engelstalige informatie en een centrale dienst die gespecialiseerd is in de opvang van buitenlandse studenten. De commissie dringt er op aan alle belangrijke informatie ook in het Engels te voorzien. Ook wijst de commissie op het belang studenten uit de MMA vroeg in de opleiding voldoende wegwijs te maken in de ICT-infrastructuur. Er is een voldoende centraal aanbod aan studiebegeleiding, zoals een Afdeling Studie- en Loopbaanadvies. Een facultaire ombudspersoon is beschikbaar om tijdens de examenperiode problemen en vragen op te vangen. In de praktijk zijn de contacten tussen de lesgevers en de studenten omwille van de kleinschaligheid en betrokkenheid van de kernlesgevers laagdrempelig genoeg, dat de begeleiding van de studie rechtstreeks in tijdens contactmomenten van opleidingsonderdelen gebeurt. De studenten uit de verschillende opleidingen getuigen in gesprekken van over het algemeen goede contacten met hun lesgevers. De staf is volgens de studenten MMA, MBF en MIMO meer dan voldoende beschikbaar en bereikbaar om de ervaren studenten uit de master-na-masteropleidingen te begeleiden, wat de commissie waardeert. Problemen die opleidingsonderdelen overschrijden worden door de programmadirecteur opgevolgd. Enkel voor de MAA gaven studenten in gesprekken aan dat de coördinatie en de begeleiding in de opleiding suboptimaal was.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als toereikend om de programma’s te verzorgen.
Master of Marketing Analysis De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor de MMA als voldoende en de studiebegeleiding als goed.
Master of Advanced Accounting De commissie beoordeelt zowel de materiële voorzieningen als de studiebegeleiding voor de MAA als voldoende.
Master of Banking and Finance De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor de MBF als voldoende en de studiebegeleiding als goed.
Master in het management voor overheidsorganisaties De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor de MIMO als voldoende en de studiebegeleiding als goed.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 149
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Binnen de faculteit Economie en Bedrijfskunde is er een ManaMa-opleidingscommissie voor de in deze visitatie betrokken opleidingen samen, die is samengesteld uit elf leden, m.n. de programmadirecteur van elke ManaMa-opleiding, de onderwijsdirecteur(s), de decaan, één AAP-lid en één student per ManaMa-opleiding. De opleidingscommissie is verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs van de betrokken opleidingen. In de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de UGent zijn er ook twee Kwaliteitscellen Onderwijs (KCO) actief, die geleid worden door elk één onderwijsdirecteur. Eén kwaliteitscel is gericht op de Economische Wetenschappen, de andere op de opleidingen Toegepaste Economische Wetenschappen, waar ook de master-na-masteropleidingen onder ressorteren. De KCO’s staan in voor de interne kwaliteitszorg van het onderwijs aan de faculteit. Zij organiseert de onderwijsevaluatie door studenten, becommentariëert en beoordeelt de onderwijsprestaties, helpt visitaties voorbereiden en brengt advies uit i.v.m. opleidingsoverschrijdende onderwijsitems. Sedert het academiejaar 1999-2000 worden alle opleidingsonderdelen van de master-na-masteropleidingen uit de faculteit Economie en Bedrijfskunde systematisch geëvalueerd door de studenten. De vragenlijst werd door de faculteit Economie en Bedrijfskunde opgesteld. De evaluatie grijpt plaats na afloop van het eerste semester of tijdens de tweede helft van de maand juni. Een interne evaluatiecommissie (bestaande uit het bureau van de Kwaliteitscellen, uitgebreid met de decaan en met de twee studenten uit de kwaliteitscellen onderwijs) analyseert de antwoorden van de studenten en stelt per opleidingsonderdeel een individueel syntheserapport op met verbetersuggesties. In 2004-2005 werd ook een evaluatie van de programma’s uitgevoerd aan de hand van een bevraging bij studenten.
5.1.: Evaluatieresultaten De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit als goed voor de Master of Banking and Finance, de Master of Marketing Analysis, de Master in het management voor overheidsorganisaties en de Master of Advanced Accounting. De commissie is tevreden dat elk van de opleidingsonderdelen uit de opleidingen jaarlijks geëvalueerd worden bij de studenten. De evaluatie wordt vooral binnen de faculteit ter harte genomen, zodat centrale diensten een eerder beperkte rol spelen. Binnen de faculteit is er een heldere organisatie voor de evaluaties. De commissie is tevreden dat de gehanteerde vragenlijst is aangepast aan de faculteit en dat het mogelijk is om focusgroepen samen te roepen om problemen binnen een opleiding te bespreken. Wel zouden ook eventueel vragen specifiek voor een opleiding opgenomen kunnen worden in de vragenlijsten en studenten zouden meer gemotiveerd kunnen worden voor een studietijdmeting, zoals hoger beschreven. De commissie vindt het systeem van afname van vragenlijsten en van rapportering in grote lijnen goed, maar noemt de antwoordalternatieven in de bevraging niet evenwichtig (2= zwak, 3= goed). Dit onevenwicht in antwoordalternatieven blijkt een bewuste en gemotiveerde keuze te zijn om een duidelijkere mening te kennen van de studenten. De commissie vraagt de thema’s die individuele opleidingsonderdelen overschrijden, zoals programmabrede vragen, ook systematisch te
150 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
bevragen. Door de kleine groepen, en de intensieve contacten tussen studenten en lesgevers, wordt ook veel informeel feedback gegeven op de opleidingen. De MMA organiseert zelfs om de zes weken ‘client sounding boards’, een feedbackronde met studenten voor haar opleiding. De commissie is enthousiast over dit initiatief. Voor MIMO zijn er in sommige bevragingen wel beperkte responsgraden in het zelfevaluatierapport vermeld. De zelfevaluatierapporten worden door de commissie als goed onderbouwd beschouwd voor MBF, MIMO en MMA, op een suggestieve presentatie van de grafieken na, waarin door weglating van een categorie in de gebruikelijke waarderingschalen tenminste een vertekend beeld van de kwaliteit wordt gegeven. Voor de MAA blijft het zelfrapport soms in gebreke qua informatieve waarde (onder meer blijkend uit het herhalen van steeds dezelfde tekst bij het onderdeel doelstellingen in de beschrijving van zes op de tien onderwezen opleidingsonderdelen), maar dit werd door de commissie opgevangen door het bijkomend opvragen van informatie tijdens het bezoek.
5.2.: Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt maatregelen tot verbetering als goed voor de Master of Banking and Finance, de Master of Marketing Analysis, en als voldoende voor de Master in het management voor overheidsorganisaties en de Master of Advanced Accounting. Problemen worden ofwel bij de programmadirecteur gemeld, ofwel via de resultaten van studentenenquêtes duidelijk. Studenten van alle master-na-masteropleidingen geven in gesprekken aan met problemen bij hun lesgevers, het secretariaat of de programmadirecteur terecht te kunnen. De resultaten van bevragingen worden over het algemeen alert opgevolgd. In gesprekken met lesgevers wordt duidelijk dat zij op de hoogte zijn van de problemen die bij de studenten leven en oplossingen ervoor willen implementeren. Dit geldt niet voor MIMO, waar in gesprekken met studenten duidelijk werd dat bepaalde problemen, hoewel snel aangekaart door de studenten in de opleidingscommissie, het jaar er na nog niet tot verbetering had geleid in de ogen van studenten. De commissie heeft ook kritische opmerkingen over de weinig attente omgang van de MAA met de actuele problemen rond de masterproef. In gesprekken met de verantwoordelijken van de verschillende opleidingen, wordt duidelijk dat problemen voornamelijk concreet worden opgevolgd vanuit de vakgroep die het nauwst bij de opleiding betrokken is, hoofdzakelijk ondersteund door de beleidsmedewerker van de KCO’s. Zo kunnen de vakgroepen beslissen een andere lesgever in te schakelen na negatieve studentenevaluaties van een lesgever. De opleidingscommissie en de KCO’s hebben volgens de commissie een onduidelijke inbreng in het beleid over de betrokken master-na-masteropleidingen. De commissie vindt dat er veel commissies en raden zijn die een functie hebben in het beleid over de master-na-masteropleidingen, en dat de verschillende bevoegdheden niet duidelijk verdeeld zijn. Aan de ene kant staan de KCO’s in de zelfevaluatierapporten beschreven als bevoegd voor de domeinen Economische Wetenschappen en
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 151
Toegepaste Economische Wetenschappen, en wordt hun belang voor de master-na-masteropleidingen niet vermeld. Aan de andere kant is één opleidingscommissie verantwoordelijk voor alle master-namasteropleidingen samen, maar heeft de commissie noch in de zelfevaluatierapporten, noch tijdens gesprekken, evidentie gevonden van een gemeenschappelijk beleid over de master-na-masteropleidingen in de faculteit Economie en Bedrijfskunde. Uit nadere toelichting blijkt dat op informele basis in de praktijk gewerkt wordt met subcommissies die rapporteren aan de opleidingscommissie. Het dagdagelijkse beheer lijkt zich voornamelijk af te spelen in de vakgroepen, onder leiding van de programmadirecteurs. Zo heeft de commissie vernomen dat de curriculumopbouw gebeurt door de vakgroep. De commissie raadt aan een meer eenduidige structuur op te zetten voor het kwaliteitsbeleid van de opleidingen, bij voorkeur één overlegorgaan per opleiding dat nauw aansluit bij de vakgroep, met minstens toevoeging van vertegenwoordigers van studenten en best van ook assistenten, alumni en het beroepenveld. Voor de MMA, de MBF en de MIMO worden concrete voorbeelden van aanpassingen in het programma op basis van evaluatieresultaten in het zelfevaluatierapport opgenomen. Voor MIMO staat in het zelfevaluatierapport een sterkte-zwakte analyse die door de commissie als zeer waardevol wordt beschouwd, en die ze aanraadt in de praktijk te vertalen. Voor MAA staan er wel algemene veranderplannen vermeld in het zelfevaluatierapport, maar wordt er niet verwezen naar de resultaten van evaluaties als reden tot aanpassingen, maar wel naar een gebrek aan financiering. Voor elk van de opleidingen moedigt de commissie aan de vermelde plannen uit te voeren.
5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als goed voor de Master in het management voor overheidsorganisaties, als voldoende voor de Master of Banking and Finance, de Master of Marketing Analysis, en als onvoldoende voor de Master of Advanced Accounting. Studenten worden betrokken bij het beleid van de opleidingen via een vertegenwoordiging in de manama-opleidingscommissie. Volgens de commissie is deze commissie echter vooral een formeel orgaan, aangezien veel beslissingen binnen de vakgroepen worden genomen, in samenspraak met de medewerkers, zoals hoger vermeld. Bovendien is het zo dat de studentenvertegenwoordigers die zetelen in de KCO’s steeds bachelor- of masterstudenten zijn, omdat er geen KCO voorzien is voor de master-na-masteropleidingen apart. De studenten worden informeel betrokken, via de goede contacten met de lesgevers, en ook via de bevragingen. Er bestaat een Facultaire Adviesraad die georiënteerd is op het bedrijfsleven, via vertegenwoordigers uit bedrijven uit verschillende sectoren en consultancy kantoren, wat de commissie waardeert. De commissie suggereert deze adviesraad regelmatig te raadplegen over onderwijskwesties die naast de basisopleidingen ook specifiek de master-na-masteropleidingen aanbelangen. De commissie besluit dat de huidige
152 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
betrokkenheid van het bedrijfsleven in de MBF en de MMA, hoewel niet geformaliseerd, voldoende is, wegens de intensieve contacten met het bedrijfsleven via de masterproeven. Voor de MAA is er volgens de commissie te weinig structureel contact met het afnemend veld. De commissie geeft aan voor een dergelijke opleiding te verwachten dat er een structurele inbreng gebeurt vanuit de beroepsverenigingen van bedrijfsrevisoren en accountants. De commissie raadt aan een samenwerking tussen de MAA en de beroepsverenigingen uit te werken en deze contacten ook te gebruiken om de doelen van de opleiding te herwerken. Ook dienen volgens de commissie de contacten met bedrijven uitgebreid te worden, om goede projectvoorstellen voor de masterproeven te kunnen voorleggen. In gesprekken met lesgevers, studenten, opleidingsverantwoordelijken en afgestudeerden, besluit de commissie dat MIMO uitgebreide contacten heeft met het werkveld van de publieke sector, zoals hoger vermeld. Deze blijken in gesprekken met opleidingsverantwoordelijken informeel betrokken te zijn bij het beleid van de opleiding, wat de commissie zeer waardeert. De commissie raadt wel aan de betrokkenheid meer te formaliseren. De faculteit Economie en Bedrijfskunde heeft een alumnivereniging, die binnen de alumnivereninging van de UGent opereert. MBF heeft binnen deze organisatie een cel opgericht die alumniactiviteiten organiseren. Ook voor MIMO en MMA worden regelmatig activiteiten voor alumni georganiseerd, hoofdzakelijk door alumni zelf. Hoewel de commissie waardeert dat het contact zo behouden blijft, pleit ze voor meer gestructureerde inbreng van alumni in het beleid van de opleidingen. Voor MAA zijn in het verleden pogingen ondernomen om het contact met alumni te behouden, maar zijn deze gestaakt, wat de commissie zeer betreurt. De commissie raadt MAA aan haar inspanningen op dit vlak terug op te drijven.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg positief.
Master of Marketing Analysis De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten en de maatregelen tot verbetering als goed. Het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld wordt als voldoende beoordeeld.
Master of Advanced Accounting De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten als goed en de maatregelen tot verbetering als voldoende Het facet betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld wordt als onvoldoende beoordeeld. Er is volgens de commissie een gebrek aan contact tussen de opleiding en alumni en beroepsgroepen. De commissie beoordeelt het onderwerp wel positief omdat het kwaliteitszorg systeem als geheel voldoende performant is.
Master of Banking and Finance De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten en de maatregelen tot verbetering als goed. Het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld wordt als voldoende beoordeeld.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 153
Master in het management voor overheidsorganisaties Zowel de evaluatie van de resultaten als het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld worden als goed beoordeeld. De maatregelen tot verbetering worden als voldoende beoordeeld.
Onderwerp 6: Resultaten
6.1.: Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed voor de Master of Banking and Finance, en de Master of Marketing Analysis, en als onvoldoende voor de Master in het management voor overheidsorganisaties en de Master of Advanced Accounting.
Master of Marketing Analysis Op basis van de enquêtegegevens in het zelfevaluatierapport, het niveau van het studiemateriaal, de toetsopdrachten en de masterproeven die de commissie kon inkijken, besluit de commissie dat het bereikte niveau goed is. De masterproeven zijn goed, en bedrijven zijn bereid een behoorlijke som te betalen om een opdracht door een student in het kader van de masterproef te laten uitvoeren. Hieruit blijkt volgens de commissie ook de waardering vanuit het werkveld. De opleiding bereikt dan ook volgens de commissie haar doelen, die vooral op kwantitatief vlak via het leren hanteren van statistische en analytische software, ambitieus zijn. Studenten komen voor een groot deel in marketing gerichte jobs in bedrijven terecht, waarvan een behoorlijk deel in marktonderzoek en modelling functies. Afgestudeerden geven in gesprekken aan dat zij konden kiezen uit verschillende jobaanbiedingen na hun afstuderen. Tot 85% van de afgestudeerden zegt in een enquête tevreden te zijn met de opleiding, en goed op hun beroep te zijn voorbereid. De commissie concludeert dat de opleiding een scherp afgelijnd profiel heeft en dit ook in de praktijk waar maakt. De opleiding MMA is volgens de commissie goed internationaal gericht, enerzijds door de instroom van buitenlandse studenten die tot 30% van de studenteninstroom uitmaakt, en anderzijds door het internationale studiemateriaal.
Master of Advanced Accounting Op basis van de enquêtegegevens in het zelfevaluatierapport, het niveau van het studiemateriaal, toetsopdrachten, de masterproeven die de commissie kon inkijken, en de klachten die zij van studenten tijdens gesprekken vernam, besluit de commissie dat het bereikte niveau onvoldoende is. De eerder beschreven problemen met de doelstellingen van de opleiding en de daaruit volgende gebrek aan focus in het programma, leiden tot een te kleine leerwinst bij de studenten. De zelfstudie meldt dat slechts 41% van de alumni-respondenten op een gehouden enquête tevreden tot zeer tevreden is met de voorbereiding tot het beroep die de opleiding biedt. Verder blijkt uit dezelfde
154 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
enquête 32,5% ontevreden over de opleiding in haar geheel. Als redenen voor ontevredenheid geven studenten in gesprekken op dat ze te weinig begeleiding krijgen en dat de opleiding meer coördinatie behoeft. De studenten leggen het verband tussen deze problemen en het gebrek aan personeel, een verband dat de commissie bevestigt. De gerapporteerde ontevredenheid in de bovenaangehaalde enquête correspondeert volgens de commissie ook met de didactische gebreken die studenten van de opleiding aan de commissie meldden in gesprekken: in minstens één opleidingsonderdeel werd ‘niets geleerd’, van een ander opleidingsonderdeel werd een deel van de stof door een belangrijk deel van de studenten niet begrepen, bij een ander opleidingsonderdeel werd alleen maar hoorcolleges gegeven zonder projecten of cases, wat tot een veel te geringe studiebelasting voor het opleidingsonderdeel in kwestie leidde. Door afwegingen op facetniveau heeft de commissie deze thema’s in hun geheel hoger in het rapport wel als voldoende beoordeeld, maar de combinatie van deze problemen versterkt de commissie in haar oordeel dat de opleiding onvoldoende niveau bereikt bij haar studenten. Daarnaast verwijst de commissie naar de hoger beschreven problemen met de masterproef. Deze blijft volgens de commissie te vaak beperkt tot louter beschrijving. Tijdens gesprekken geven alumni ook aan dat bedrijven de opleiding niet kennen. Volgens de commissie is de internationalisering, gegeven het profiel van de opleiding, voldoende. Tot 30% van de studenten komen uit het buitenland, en het gebruikte studiemateriaal is internationaal gericht.
Master of Banking and Finance Op basis van de enquêtegegevens in het zelfevaluatierapport, het niveau van het studiemateriaal, toetsopdrachten en de masterproeven die de commissie kon inkijken, besluit de commissie dat het bereikte niveau goed is. De masterproeven en het studiemateriaal getuigen van een hoog niveau. Vanuit de banksector worden veel opdrachten aangeboden om als masterproject behandeld te worden, ondanks de redelijk hoge betaling die ervoor gevraagd wordt. Volgens de commissie getuigt dit van de interesse en waardering voor deze opleiding vanuit het beroepenveld. De overgrote meerderheid van de afgestudeerden werkt in de financiële sector, vaak in hoge functies. Uit een enquête blijkt dat tot 90% van de afgestudeerden vinden dat hun huidige job goed aansluit bij hun opleiding en evenveel alumni zijn tevreden met de voorbereiding op hun beroep die de opleiding hun geboden heeft. De commissie noemt deze cijfers zeer goed. Volgens de commissie is de internationalisering van de opleiding voldoende. Er is een instroom van buitenlandse studenten, maar deze is eerder laag (drie in 2005-2006). Het internationale aspect komt ook in het studiemateriaal tot uiting: zo zijn alle gebruikte cases internationaal.
Master in het management voor overheidsorganisaties Op basis van de enquêtegegevens in het zelfevaluatierapport, het niveau van het studiemateriaal, toetsopdrachten en de masterproeven die de commissie kon inkijken, besluit de commissie dat het
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 155
bereikte niveau onvoldoende is. Zoals hoger vermeld wordt de wetenschappelijke gerichtheid van de MIMO door de commissie als te licht beoordeeld. Het lage niveau van enkele cursussen haalt volgens de commissie het algemene niveau van de opleiding naar beneden. Wel is de praktijkgerichtheid van de opleiding sterk. Uit enquêtes blijkt dat afgestudeerden zeer tevreden zijn met de opleiding. Afgestudeerden komen in zeer verschillende functies terecht, maar wel heel vaak binnen de publieke sector. Tot 90% van de afgestudeerden geven in de enquête aan dat er een goede aansluiting is tussen hun baan en de opleiding, en ook 80 en 85% dat ze tevreden zijn met de inhoud resp. vorm van de opleiding. 90% geeft aan minstens ‘eerder tevreden’ te zijn over de voorbereiding op hun beroep. De commissie meent dat deze opleiding weliswaar interessant is voor academici, maar een te kleine academische leerwinst induceert bij haar studenten voor een master-na-masteropleiding. De internationalisering van de MIMO wordt door het zelfevaluatierapport als moeilijk beschreven omdat de inhoud van de opleiding gebonden is aan de lokale context, wat studentenmobiliteit beperkt. De commissie is toch tevreden met de initiatieven, hoewel beperkt in aantal, die de opleiding op dit vlak stelt, met name studie-uitstappen in de buurlanden, en een facultatief bezoek aan New York. De commissie raadt aan deze initiatieven uit te breiden, en ook casestudies in te voeren over overheidsm anagementsystemen uit andere landen.
6.2.: Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed voor de Master of Banking and Finance, de Master of Marketing Analysis, en als voldoende voor de Master of Advanced Accounting, en de Master in het management voor overheidsorganisaties. De commissie is tevreden met het onderwijsrendement van elk van de opleidingen. In de zelfevaluatierapporten zijn geen doorstroomanalyses strictu sensu opgenomen, maar wel voldoende gegevens om het onderwijsrendement in kaart te brengen. De MMA, MAA en MBF worden meestal in één jaar afgewerkt, wat de commissie waardeert. Voor MMA is het gemiddelde slaagpercentage tussen de 80% en de 95%. De lagere cijfers werden vooral aan het begin van de looptijd van de opleiding opgetekend. De laatste jaren liggen de slaagcijfers steeds in de 90%, wat de commissie tot tevredenheid stemt. Voor de MAA is het gemiddelde slaagcijfer bijna 90%. Dit slaagcijfer wordt gedrukt doordat er uitval voorkomt bij buitenlandse studenten. Voor MBF ligt het slaagcijfer op ongeveer 95%, wat de commissie gezien de zwaarte van de opleiding zeer waardeert. Voor MIMO lag het slaagcijfer in de eerste twee jaren dat de opleiding georganiseerd werd op 94% en 100%. Deze cijfers dienen voorzichtig geïnterpreteerd te worden gezien de beperkte aantallen afgestudeerden. De slaagcijfers van de deeltijdse studenten die de opleiding tot over vier jaar spreiden is nog niet te bepalen. De commissie lijkt het mogelijk dat studenten die de opleiding over langere tijd spreiden motivationele problemen zouden krijgen, maar uit gesprekken met studenten, blijken daar geen aanwijzingen toe te zijn. De commissie vraagt om alert te zijn voor dit mogelijke fenomeen.
156 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
Slaagcijfers Master of Marketing Analysis 100%
80%
60%
40%
20%
0% 1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Reeks1
Grafiek 5: slaagpercentages MMA (van de ingeschrevenen voor het examen) S la a g p e rc e n ta g e s M a s t e r o f A d v a n c e d A c c o u n t in g
100%
80%
60%
R e e
40%
20%
0% 1995-1996
1996-1997
1997-1998
1998-1999
1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Grafiek 6: slaagpercentages MAA (van de ingeschrevenen voor het examen)
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 157
Slaagcijfers Master of Banking and Finance 100%
80%
60%
40%
20%
0% 1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Reeks1
Grafiek 7: slaagpercentages MBF (van de ingeschrevenen voor het examen)
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen MMA en MBF positief. Het onderwerp resultaten wordt voor MAA en MIMO als onvoldoende beoordeeld.
Master of Marketing Analysis De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau en het onderwijsrendement van de MMA als goed.
Master of Advanced Accounting De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de MAA als onvoldoende en het onderwijsrendement als voldoende.
Master of Banking and Finance De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau en het onderwijsrendement van de MBF als goed.
Master in het management voor overheidsorganisaties De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de MIMO als onvoldoende en het onderwijsrendement als voldoende.
158 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Master of Marketing Analysis De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de opleiding Master of Marketing Analysis van de Universiteit Gent voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Master of Advanced Accounting De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de opleiding Master of Advanced Accounting van de Universiteit Gent onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat niet aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een negatief eindoordeel over de opleiding.
Master of Banking and Finance De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de opleiding Master of Banking and Finance van de Universiteit Gent voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Master in het management voor overheidsorganisaties De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de opleiding Master in het management voor overheidsorganisaties van de Universiteit Gent onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat niet aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een negatief eindoordeel over de opleiding.
Samenvatting en aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. Master of Marketing Analysis De Master of Marketing Analysis is een Engelstalige nicheopleiding, die studenten opleidt tot marktonderzoekers. De opleiding heeft een sterke analytische en statistische inslag, en sluit aan bij de beroepspraktijk. Vooral het praktijkproject dat als masterproef wordt uitgevoerd geeft studenten hands-on ervaring, waarbij praktijk gekoppeld wordt aan een wetenschappelijke werkmethode. In de opleiding stroomt een beperkt aantal goede en gemotiveerde studenten uit binnen en, in mindere mate ook, uit het buitenland in. De opleiding doet beroep op een zeer wetenschappelijk gerichte vakgroep, die zowel intensieve contacten met de studenten heeft waarlangs ook feedback over de opleiding wordt verzameld, als goede contacten met het bedrijfsleven onderhoudt.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 159
Master of Advanced Accounting De Master of Advanced Accounting is een breed gerichte Engelstalige opleiding. De opleiding is vooral gericht naar de toepassing van wetenschappelijke kennis in het domein van accountancy. Ze heeft zowel aandacht voor de Belgische context als de internationale. De profilering van de opleiding in het totale gebied van accountancy en accounting is gebrekkig. De masterproef kan zowel praktijkgericht als onderzoeksgericht ingevuld worden. Door personeelsgebrek verloopt de begeleiding van de masterproef suboptimaal. De opleiding trekt studenten met verschillende vooropleidingen, uit binnen- en, in mindere mate, buitenland aan. Die consequenties van die heterogeniteit worden nog onvoldoende beheerst.
Master of Banking and Finance De opleiding Master of Banking and Finance is een Engelstalige gespecialiseerde opleiding, die zich richt naar het bank- en financiënwezen. De opleiding is sterk analytisch gericht, en heeft een wetenschappelijke gegrondheid binnen een praktijkfinaliteit. De masterproef bestaat uit het onderzoeken van een concreet probleem uit een financiële organisatie. In de opleiding stromen gemotiveerde studenten van een zeer hoog niveau uit binnen- en, in mindere mate ook, buitenland in.
Master in het management voor overheidsorganisaties De opleiding Master in het management voor overheidsorganisaties is als opleiding sterk verankerd in het werkveld van de publieke sector. Deze Nederlandstalige opleiding is multidisciplinair en breed gericht, waardoor de wetenschappelijke diepgang beperkt is. De opleiding houdt een verzameling interessante opleidingsonderdelen en een praktijkgerichte masterproef in, zonder dat ze op een specifieke uitstroom gericht is. De opleiding poogt, maar slaagt nog niet volledig zich aan haar zeer heterogene studentengroep aan te passen. De studentengroep telt grote verschillen in vooropleiding, en zowel pas afgestudeerden als mensen met praktijkervaring, die de opleiding tot over vier jaren spreiden om ze te kunnen combineren met hun baan. De opleiding heeft lesgevers uit verschillende faculteiten, instellingen en betrekt ook gastdocenten met praktijkervaring bij het onderwijs, waardoor de coördinatie, ook van het wetenschappelijk onderzoek, moeilijk verloopt.
In het kader van het verbeterperspectief formuleert de commissie volgende suggesties voor de (de betrokken opleidingen binnen de) UGent: • De commissie moedigt de inspanningen aan om een kwantitatieve studietijdmeting uit te voeren. • De commissie raadt aan de inspanningen om criteria op te stellen voor goede medewerking tijdens de contacturen te blijven leveren. • De commissie moedigt aan een beleid in verband met onderwijskundige professionalisering van lesgevers uit te werken en in te voeren, op het niveau van de faculteit, de vakgroepen of de betrokken opleidingen, zodat systematisch van het aanbod van de centrale afdeling ‘onderwijsondersteuning’ wordt gebruik gemaakt.
160 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
• De commissie moedigt de initiatieven aan om de verdeling van onderzoek, onderwijs en dienstverlening te bewaken. De commissie suggereert een expliciete visie op relatie tussen onderwijs en onderzoek uit te werken. • De commissie suggereert om de administratieve ondersteuning van de opleiding uit te bouwen zodat zij een deel van de programmacoördinatie op zich kunnen nemen. • De commissie dringt er op aan dat de informatie van de UGent zelf, zoals het onderwijs- en examen reglement en administratieve formulieren, ook in het Engels ter beschikking worden gesteld. • De commissie vraagt de thema’s die individuele opleidingsonderdelen overschrijden, zoals •
• • • •
programmabrede vragen, ook systematisch te bevragen in enquêtes bij studenten. De commissie raadt aan een meer eenduidige structuur op te zetten voor het kwaliteitsbeleid van de opleidingen, bij voorkeur één overlegorgaan per opleiding dat nauw aansluit bij de vakgroep, met minstens toevoeging vertegenwoordigers van studenten en best van ook assistenten, alumni en het beroepenveld. De commissie moedigt aan de plannen uit het zelfevaluatierapport in de praktijk te brengen. De commissie suggereert de facultaire adviesraad met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven regelmatig te raadplegen over onderwijskwesties van de opleiding. De commissie raadt aan een meer gestructureerde inbreng van alumni in het beleid van de opleiding te organiseren. De commissie vraagt blijvende aandacht voor het fenomeen van ‘free riding’ en raadt aan meer individuele beoordelingen in te voeren.
Specifiek voor de Master of Marketing Analysis formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie raadt aan het didactische concept van de opleiding te expliciteren. • De commissie raadt aan de inspanningen om criteria op te stellen voor goede medewerking tijdens de contacturen te blijven leveren. • De commissie dringt er op aan de criteria en wijze van beoordeling van de masterproef nader te bekijken. • De commissie raadt aan de opleiding beter in de markt te zetten, en ze nog sterker te verankeren in de internationale academische wereld, door zich te linken met andere groepen die op dit terrein actief zijn. • De commissie raadt aan studenten vroeg in de opleiding voldoende wegwijs te maken in de ICTinfrastructuur. • De commissie raadt aan voldoende flexibiliteit en mogelijkheden te voorzien bij de invulling van de keuzeruimte met behoud van de goede samenhang binnen het programma.
Specifiek voor de Master of Advanced Accounting formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie raadt aan de opleiding scherper te profileren door toekomstgerichte keuzes te maken, en de opleiding een vernieuwende richting te geven op basis van trends op de arbeidsmarkt en de wetenschappelijke ontwikkelingen. De commissie suggereert bijvoorbeeld meer op te leiden in de
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 161
• • •
• • • •
• •
•
richting van management accounting. De commissie raadt aan de doelstellingen van de opleiding te herbekijken. De commissie raadt aan meer wetenschappelijk onderzoek in het onderwijs in te brengen. De commissie raadt aan in keuzeopleidingsonderdelen te voorzien, of major/minorpakketten aan te bieden, waardoor voor individuele studenten de mogelijkheid zou ontstaan richting te geven aan deze opleiding in functie van een beoogd beroep, zoals bedrijfsrevisor of management accountant. De commissie moedigt aan in bepaalde opleidingsonderdelen meer van casestudies gebruik te maken. De commissie raadt aan een didactisch concept voor de opleiding uit te werken waarin de nadruk op toepassing tot zijn recht komt, en deze voor elk van de opleidingsonderdelen toe te passen. De commissie raadt aan de criteria voor de beoordeling van de masterproef duidelijker uit te werken en naar de studenten te communiceren. De commissie dringt er op aan de opzet voor de masterproef meer te formaliseren, meer praktijkprojecten en begeleiding te voorzien en de praktijkprojecten met een voldoende academische insteek te laten benaderen. De commissie raadt aan de aansluiting met de vooropleidingen te herzien, overlap te vermijden, en studenten met mogelijkheden te voorzien om noodzakelijke voorkennis bij te spijkeren. De commissie raadt aan de klachten in verband met te weinig intensieve begeleiding van de masterproef of weinig leerrijke lessen van bepaalde lesgevers via een kwaliteitsbeleid systematisch op te lossen. De commissie raadt aan een samenwerking tussen de MAA en de beroepsverenigingen uit te werken. Ook dienen volgens de commissie de contacten met bedrijven uitgebreid te worden, om goede projectvoorstellen voor de masterproeven te kunnen voorleggen.
Specifiek voor de Master of Banking and Finance formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie raadt aan het profiel van de opleiding nog scherper te stellen en gelijkende opleidingen in binnen- en buitenland voor benchmarking te analyseren. • De commissie moedigt aan de plannen om de relevantie van enkele opleidingsonderdelen te verhogen ten volle uit te voeren. • De commissie raadt aan in minstens één keuzeopleidingsonderdeel te voorzien om studenten toe te laten zich nog verder te specialiseren. • De commissie raadt aan de toetsmethode voor de masterproef te verfijnen zodat de individuele prestaties van de studenten onderscheiden en gehonoreerd kunnen worden, en de criteria aan de studenten duidelijk te maken.
Specifiek voor de Master in het management voor overheidsorganisaties formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie raadt aan de aansluiting bij de wetenschap in de doelstellingen en het programma te versterken en een duidelijker profiel op te stellen van het soort managementfuncties waarnaar de
162 | Opleidingsrapport: Universiteit Gent
• • • • • • • •
• • •
opleiding gericht is. De commissie suggereert iets meer klemtoon te leggen op de opleidingsonderdelen gericht op management, in plaats van op die gericht op de context. De commissie raadt aan in overweging te nemen de opleiding ook als avondonderwijs aan te bieden. De commissie raadt aan het studiemateriaal systematisch te bekijken en er normen aan op te leggen. De commissie suggereert een stage als een flexibel onderdeel van de masterproef op te nemen voor studenten zonder of met beperkte praktijkervaring. De commissie raadt aan het onderzoeksgehalte van de masterproef te verhogen. De commissie raadt aan de voorbereidingsprogramma’s meer te gebruiken, zodat het niveau vanaf het begin van de opleiding meer homogeen wordt, vooral op vlak van methodologische kennis. De commissie suggereert verschillende trajecten door de opleiding te voorzien, die elk aangepast zijn aan specifieke groepen instromers. De commissie raadt aan het onderzoek meer te concentreren in één vakgroep, ofwel een intensievere samenwerking op onderzoeksvlak op te bouwen waar er nu op vlak van onderwijs wordt samengewerkt. De commissie dringt er op aan een sterke verankering uit te bouwen met wetenschappelijk onderzoek van hoog niveau. De commissie suggereert de vakgroep binnen de faculteit uit te breiden om minder afhankelijk te worden van serviceonderwijs. De commissie raadt aan de betrokkenheid van het werkveld in de publieke sector meer te formaliseren. De commissie vraagt om alert te zijn voor mogelijke fenomenen van motivatieverlies bij studenten die de opleiding over langere termijn spreiden.
Opleidingsrapport: Universiteit Gent | 163
164 |
Universiteit Antwerpen Master in Transport and Maritime Management (Master-na-master) Master in Transport and Maritime Economics (Master-na-master)
Woord vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. The ‘Institute of Transport and Maritime Management Antwerp’, ITMMA is een autonoom maritiem instituut, opgericht in 1995, binnen de Universiteit Antwerpen, en beoogt het ondersteunen van de groeiende en wereldwijde vraag naar Engelstalige academisch ondersteunde praktische vorming op het gebied van haven- en maritieme economie en de daarmee verwante managementproblematiek. De organisatorische structuur van het ITMMA leunt aan bij deze van de Universiteit Antwerpen, maar valt er niet mee samen. ITMMA heeft als doel om als Instituut zelfbedruipend te worden en snel en accuraat te kunnen inspelen op de talrijke evoluties in de haven- en transportwereld. Het ITMMA richt ondermeer twee postinitiële master programma’s in (Master-na-Master): de ‘Master in Transport and Maritime Management’ (MTMM) (sinds 1996-1997) en de ‘Master in Transport and Maritime Economics (MTME) (sinds 2002-2003). In de opbouw en organisatie van de beide programma’s zijn ondermeer de ervaringen uit de vroegere opleiding Maritieme Wetenschappen mee in overweging genomen.
Onderwerp 1: Doelstellingen van de master-na-master opleidingen Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) Het zelfevaluatierapport beschrijft de algemene doelstellingen van de master-na-master opleiding Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als volgt:
Het M.Sc.-programma in Transport and Maritime Management (MTMM) richt zich in de eerste plaats op de ‘high potentials’ welke zich bij voorkeur op het middle management niveau bevinden in de maritieme en transportgerelateerde sector en die de ambitie en de capaciteiten hebben om op termijn door te groeien naar het ‘executive level’. De opleiding biedt een unieke combinatie aan van meer algemene vakken én van specifieke gespecialiseerde vakken in de sectoren van het transport, het maritieme en de logistiek. Het programma is op een dusdanige wijze geconcipieerd dat de overdracht van theoretische en praktische vaardigheden en kennis op een evenwichtige wijze is samengesteld. Het programma wordt Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 165
georganiseerd in het Engels en richt zich op de internationale markt. Sinds het ontstaan van het programma in 1996, volgden er reeds meer dan 300 studenten dit programma, afkomstig uit 65 verschillende landen. De opleiding vindt dan ook plaats in een multiculturele context en biedt alle denkbare opportuniteiten voor het uitbouwen van internationale contacten en netwerken. Het zelfevaluatierapport beschrijft de algemene doelstellingen van de master-na-master opleiding Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als volgt:
Het M.Sc.-programma in Transport and Maritime Economics (MTME) richt zich specifiek op internationale kandidaten die geïnteresseerd zijn in de maritieme en transportwetenschappen. Het betreft hier een meer kwantitatieve en onderzoeksgedreven benadering die als doctoraatsopleiding toegang kan verlenen tot doctoraal onderzoek en de ‘Ph. D. in Transport and Maritime Economics’. Voor het MTME programma is geen beroepservaring vereist. Het basis toegangscriterium is een tweede cyclusdiploma van een geaccrediteerde universiteit of hogeschool in een relevant onderwerp, met minstens een ‘onderscheiding’ behaald. Aldus komen in aanmerking (Toegepaste) Economische Wetenschappen, Handelswetenschappen, Handelsingenieur. Tweede cyclusdiploma’s Rechten, Burgerlijk Ingenieur, Politieke en/of Sociale Wetenschappen, Maritieme en Nautische Wetenschappen worden eveneens aanvaard, op voorwaarde dat een minimaal aantal economische of managementgerichte vakken werden gevolgd. Andere tweede cyclusdiploma’s dan hiervoor vermeld (bv.Taalkunde of Psychologie) kunnen in aanmerking komen indien de betrokken kandidaat een relevante professionele ervaring heeft opgedaan van minstens 5 jaar. De doelstellingen van de beide opleidingen worden via diverse kanalen (brochure in ruime oplage verspreid via de Belgische Ambassades, affiches en leaflets, aankondigingen in kranten en vaktijdschriften, website, nieuwsbrief, het onderzoeksnetwerk van de eigen professoren) gecommuniceerd aan potentieel geïnteresseerde studenten.
1.1.: Niveau en oriëntatie van de doelstellingen De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en als goed voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). De algemene doelstellingen van de beide opleidingen worden zeer uitgebreid beschreven in het zelfevaluatierapport, uitgesplitst naar te verwerven kennis en inzicht inzake vakinhoudelijke aspecten en naar essentiële vaardigheden en attitudes. De opleidingen communiceren hun opdrachtverklaring en de algemene doelstellingen, alsook de vertaling ervan in competenties via diverse kanalen (o.a. informatiedagen, informatiesessies, brochures en websites, het onderzoeksnetwerk van de eigen professoren).
166 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De doelstellingen van het MTMM programma zijn voldoende gericht op het beheersen van algemene en algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, en zijn in overeenstemming met het profiel van een verbredende opleiding. Ze zijn voldoende gericht op het bijbrengen van inzicht in de wetenschappelijke discipline en er is voldoende aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen en voor de wijze waarop nieuwe theorieën gevormd worden. Er is voldoende aandacht voor het beheersen van de competenties, vereist om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten en ze de doelstellingen zijn goed gericht op de toepassing van competenties in de praktijk. De doelstellingen zijn goed beschreven op het niveau van de opleiding en op adequate wijze geconcretiseerd in het programma. De commissie adviseert om het niveau en de kwaliteit van de opleiding blijvend te bewaken, in acht nemend dat de opleiding momenteel hoofdzakelijk wordt aangestuurd vanuit de praktijk en in hoge mate steunt op de sterkten en competenties van het huidig docentencorps. Ze adviseert in deze waakzaamheid met het oog op de toekomst.
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De doelstellingen van het MTME programma zijn goed gericht op het beheersen van algemene en algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Ze zijn gericht op het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijke discipline en zijn in overeenstemming met de karakteristieken van een verdiepende gespecialiseerde studie (GGS). Er is voldoende aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen en voor de wijze waarop nieuwe theorieën gevormd worden. Er is goede aandacht voor het beheersen van competenties die nodig zijn om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen uitvoeren, conform de doelstellingen van een doctoraatsprogramma. De doelstellingen zijn goed beschreven op het niveau van de opleiding en goed geconcretiseerd in het programma. De commissie adviseert om het niveau van de opleiding blijvend te bewaken. Ze wijst er in deze op dat de opleiding nu zeer sterk steunt op de expertise van een beperkt aantal docenten en vakdeskundigen, wat een potentiële kwetsbaarheid betekent voor de opleiding. De commissie adviseert in deze waakzaamheid voor de toekomst. De historische achtergrond van de onderscheiden instituten RUCA, UFSIA en UIA, sinds de fusie de Universiteit Antwerpen, heeft als consequentie dat de beide programma’s MTMM en MTME een ‘dubbele personeelsstructuur’ hebben. De opleidingsverantwoordelijken hebben tijdens het gesprek met de commissie duidelijk aangegeven dat er telkens twee cursuscoördinatoren zijn, omdat de docenten, afkomstig van de onderscheiden instituten een vergelijkbare expertise hebben. De commissie is er zich van bewust dat dit een oncomfortabele situatie kan opleveren en spreekt de hoop uit dat - op termijn - een eventueel ‘ontdubbelen van de staf’ zou resulteren in een verbreding van de expertises van het academisch personeel en van de begeleiders, waardoor de opleidingen aldus in een ruimere context zouden kunnen worden neergezet.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 167
De beide opleidingen voerden in hun profilering op de internationale markt en in de promotiebrochures de titel ‘Master of Sciences’, die door het huidig wettelijk kader (Structuurdecreet, Artikel 13) ten tijde van de bezoeken geen formele toepassing toelaat. De commissie heeft vastgesteld dat niet alleen de opleidingsverantwoordelijken sterk houden aan deze titulatuur, maar dat ook de studenten expliciet verwijzen naar de gevoerde titel ‘Master of Sciences’ als doorslaggevend argument om zich voor de opleiding in te schrijven.
1.2.: Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als voldoende en voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als goed. Het domeinspecifiek referentiekader, met name de wereld van het transport en de maritieme industrie en de bedrijfslogistieke problematiek die eraan verbonden is, wordt geschetst in het zelfevaluatierapport. De domeinspecifieke doelstellingen op zich worden niet als concrete te realiseren doelstellingen omschreven in het zelfevaluatierapport. De commissie heeft zich een duidelijker beeld gevormd over dit facet tijdens de gesprekken die zij heeft gevoerd met de docenten, de studenten en de alumni van beide master programma’s tijdens het bezoek. De domeinspecifieke doelstellingen van het MTME programma hebben een betere focus dan deze van het MTMM programma.
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De domeinspecifieke doelstellingen van het MTMM programma zijn voldoende gericht op de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld worden en zeer goed afgestemd op de wensen en de behoeften van het beroepenveld. De eindkwalificaties zijn voldoende afgestemd op de eisen ontleend aan de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. De domeinspecifieke thema’s (beheer, verkeer, vervoer, mobiliteit) vormen de basis van het programma en worden transversaal doorheen het programma opgenomen in de individuele opleidingsonderdelen.
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De domeinspecifieke doelstellingen van het MTME programma zijn goed gericht op de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld worden en zeer goed afgestemd op de wensen en de behoeften van het beroepenveld. De domeinspecifieke eindkwalificaties zijn daarenboven zeer goed afgestemd op de eisen ontleend aan de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, conform de aard van een doctoraatsprogramma. De opleidingsverantwoordelijken omschrijven de domeinspecifieke doelstellingen van het MTME programma als een‘kweekvijver’ voor wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten in de transportwereld. Verder geven ze aan dat het ITMMA als instituut het volgen van opleidingsonderdelen uit de ITMMA programma’s door doctoraatstudenten aanmoedigt en ondersteunt.
168 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
De commissie meent dat de herverdeling van het aantal studiepunten over de Masterproef, module IV (van 8 naar 15 SP) en de methodologische opleidingsonderdelen, module III (van 22 naar 15 SP) een herformulering en bijstelling van de doelstellingen van beide modules vereist. De commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken om de domeinspecifieke eisen voor beide opleidingen uitgebreider te omschrijven op het niveau van het programma en op het niveau van de individuele opleidingsonderdelen, waardoor deze meer zouden kunnen worden ingezet bij de profilering van de opleidingen en bij de communicatie tussen lesgevers onderling en tussen lesgevers en studenten, alsook in gesprekken met het beroepenveld. De commissie waardeert dat de beide opleidingen een duidelijke positie van de programma’s binnen de academische en professionele wereld voor ogen hebben en adviseert deze nog duidelijker extern te communiceren om de wervende kracht ervan te vergroten.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingen De visitatiecommissie beoordeelt de doelstellingen van de opleidingen Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als positief.
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) Voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) worden zowel de facetten ‘niveau en de oriëntatie’ als ‘domeinspecifieke eisen’ als voldoende beoordeeld.
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) Voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) worden zowel de facetten ‘niveau en de oriëntatie’ als ‘domeinspecifieke eisen’ als goed beoordeeld.
Onderwerp 2: Programma Master in Transport and Maritime Management (MTMM): beschrijving van het programma Het programma van de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) bestaat uit: - een aantal verplichte opleidingsonderdelen voor 30 studiepunten (SP), opgesplitst in twee domeinen: transport (nl. Advanced Maritime Economics 6 SP, Advanced Port Economics 6 SP, Transport Economics Special Topics 3 SP, Transport Policy Workshop 3 SP) en management (Integrated Logistics 3 SP, Strategic Management Tools 6 SP, Structural Changes in the World Economy 3 SP) - de invulling van 15 SP uit een lijst van keuzeopleidingsonderdelen van elk 3 SP (Hinterland Transportation, Marine and Transport Insurance Capita Selecta, Maritime Law Capita Selecta, Maritime Technology Workshop, Shipping Management, Techniques of International Trade & Transport, Terminal Management, Transport Law Capita Selecta, Regional and Environmental Economics, Transport and Logistics Information Systems, Maritime Safety and Security,
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 169
Value-based Management, Airport and Airline Economics) - en een masterproef van 15 SP. Verplichte opleidingsonderdelen Studiepunten
Keuze (5 uit 13 alternatieven)
30
Masterproef
Totaal
15
60
15
Tabel 1: overzicht programma Master in Transport and Maritime Management (MTMM)
Master in Transport and Maritime Economics (MTME): beschrijving van het programma Het programma van de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) bestaat uit 3 modules verplichte opleidingsonderdelen : - module I voor 18 SP (Advanced Maritime Economics 6 SP, Advanced Port Economics 6 SP,Transport Economics Special Topics 3 SP,Transport Policy Workshop 3 SP), - module II voor 12 SP (Integrated Logistics 3 SP, Strategic Management Tools 6 SP, Structural Changes in the World Economy 3 SP) - module III voor 15 SP (vanaf 2005-2006, voorheen 22 SP) (Advanced Industrial Economics and Game Theory 4 SP, Applied Welfare Economics 3 SP, Modelling and Forecasting Techniques 4 SP, Research Methodology 4 SP) - en een masterproef van 15 SP (vanaf 2005-2006, voorheen 8 SP), (Ph.D. proposal or research paper), wordt module IV genoemd.
Studiepunten Vanaf 2005-2006
Verplichte opleidingsonderdelen
Masterproef
Totaal
45
15
60
Tabel 2: overzicht programma Master in Transport and Maritime Economics (MTME)
2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME).
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De doelstellingen van het MTMM programma worden voldoende geconcretiseerd in het programma en in de individuele opleidingsonderdelen. Het niveau en de inhoud van de opleidingsonderdelen zijn voldoende en worden gedragen door de vakinhoudelijke expertise van het docentencorps en door de talrijke experts die vanuit het beroepenveld worden aangezocht om gastlessen te verzorgen. De wetenschappelijke insteek is op impliciete wijze aanwezig in de onderscheiden opleidingsonderdelen die een voldoende wetenschappelijk niveau halen. Er is goede aandacht in de programma’s voor recente ontwikkelingen, die mede door het onderzoek van de vaste staf en door de vakexperten uit de maritieme wereld in het programma worden binnen gebracht.
170 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
Er is goede aandacht voor disciplineoverschrijdende elementen, zoals veiligheid, technologie, constructie, wetgeving. De studenten karakteriseren het MTMM programma eerder als een verbredend programma dat ook voldoende inzet op verdieping en minder als een sterk analytisch, wetenschappelijk onderbouwd programma. De commissie meent dat deze karakterisering correct is. De studenten vragen om meer aandacht voor de bredere context inzake transport, naast de huidige sterke focus op containertransport, om meer directe contacten met het bedrijfsleven en om de mogelijkheid meer praktijkervaring op te doen, in de vorm van excursies of een korte kennismakingsstage in het bedrijfsleven.Verder suggereren de studenten de didactische aanpak in een aantal opleidingsonderdelen om te gooien en te vertrekken uit de praktijkvoorbeelden om daaruit de achterliggende theorie op te bouwen. De commissie adviseert deze vragen en suggesties van de studenten mee in overweging te nemen bij een curriculumherziening.
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De doelstellingen van het MTME programma worden voldoende geconcretiseerd in het programma en in de individuele opleidingsonderdelen. Het niveau en de inhoud van de opleidingsonderdelen zijn voldoende en worden gedragen door de vakinhoudelijke expertise van het docentencorps en door de experts die vanuit het beroepenveld worden aangezocht om een aantal gastlessen te verzorgen. Er is aandacht in de programma voor recente ontwikkelingen, die mede door de staf en de vakexperten uit de maritieme wereld in het programma worden binnen gebracht. Er is aandacht voor disciplineoverschrijdende elementen, zoals veiligheid, technologie, constructie, wetgeving. Wel is er meer aandacht nodig voor methodologische aspecten. De studenten en alumni karakteriseren het MTME programma als een opstap naar een Ph.D. en waarderen in het bijzonder de aard van het programma als een ‘Master of Sciences’ programma. De commissie meent dat deze karakterisering los van de eerder genoemde formele aspecten, inhoudelijk correct is. De studenten vragen om een betere relatie met de industrie, mariene gerelateerde bedrijven en andere havens, om meer praktijkervaring die door middel van excursies of een korte kennismakingsstage kan gerealiseerd worden en om meer toepassingen van de theorie in de context van de havens in het hinterland. Daarnaast vragen de studenten een verruiming van het programma, met een groter aantal methodologische opleidingsonderdelen, die de focus op de Ph.D. naar hun aanvoelen zou helpen vergroten. Daarenboven suggereren zij een ingangsexamen om het niveau op het gebied van de ‘econometrics’ te kunnen bewaken. De commissie adviseert deze vragen en suggesties van de studenten mee in overweging te nemen bij een curriculumherziening. De commissie meent dat er een verbreding en verdieping noodzakelijk is van de ‘core’ opleidingsonderdelen in module I in het algemeen en in het opleidingsonderdeel ‘Integrated
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 171
Logistics’ in het bijzonder in module 2 om een goed niveau van deze opleiding te kunnen behouden. De commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken om het programma als geheel kritisch te evalueren, uit te breiden met meer methodologische opleidingsonderdelen en voldoende ruimte om de Masterproef op het decretaal minimum aantal van 15 ECTS te brengen (dit zou nu gebeuren ten koste van de ECTS die voor de methodologische opleidingsonderdelen voorzien zijn). De commissie geeft in overweging of hiervoor een verlenging van het programma noodzakelijk is. Er is weinig systematiek te onderkennen in de initiatieven tot curriculumherziening en –innovatie van de beide programma’s, hoewel de individuele opleidingsonderdelen, tot op het niveau van de individuele les worden geëvalueerd door de studenten. Het is minder duidelijk hoe deze evaluaties door de studenten aanleiding geven tot het bijstellen van het curriculum, afgezien van de mogelijkheid een deskundige in een volgend academiejaar niet meer te vragen om een les te geven indien er negatieve bemerkingen worden geuit door de studenten. De commissie adviseert de beide opleidingen om meer structureel overleg te plegen (naast het jaarlijks overleg van de cursuscoördinatoren) aangaande het curriculum van de beide programma’s. Ook de afstemming op het beroepenveld van de beide opleidingen, dat op dit ogenblik vooral verloopt via de persoonlijke contacten van de staf zou meer geformaliseerd kunnen worden. De studenten van beide programma’s vragen een betere communicatie betreffende de praktische organisatie en een onvoorwaardelijke toegang tot de elektronische leeromgeving – voor wat betreft de opleidingsonderdelen waarvoor ze zijn ingeschreven - voor alle studenten en docenten die aan de programma’s verbonden zijn, om de diverse informatiestromen te kanaliseren en beheersbaar te houden. De commissie meent dat deze vragen terecht zijn en adviseert de opleidingsverantwoordelijken hiervoor een passende oplossing te bieden. De internationale dimensie wordt binnen het programma niet alleen verzekerd door de besproken onderwerpen in de diverse opleidingsonderdelen (de transportwereld is een internationaal gegeven), en door het sterk internationaal karakter van de studentenpopulatie, maar ook door de inbreng van buitenlandse docenten in de programma’s. De studenten vragen desalniettemin een meer internationale benadering van de havenwereld en een ruimer gezichtsveld dan de focus op Europa met in het bijzonder de havens van Antwerpen en Rotterdam. Ze geven wel aan dat ‘in Europe, you find the best practice for transportation issues’, maar zijn er zich van bewust dat het transport verschillend kan georganiseerd zijn in verschillende landen en continenten, waar bovendien ook andere issues spelen (vb. op transportorganisatorisch vlak) en andere dan containertrafieken domineren. De studenten geven aan althans te hopen dat de kennis die ze in deze programma’s verwerven transfereerbaar zal zijn naar andere buitenlandse havens (meestal in hun land van herkomst). De commissie treedt deze vraag bij en meent dat ruimere focus op meer dan de Europese havens, gezien het internationaal karakter van de studentenpopulatie, een waardevolle aanvulling in het programma zou betekenen. De commissie pleit ervoor om voor beide opleidingen één welbepaalde termijn voorop te stellen, dusdanig gedefinieerd dat het gewenste academisch niveau kan gehaald worden. Dit advies is in
172 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
overeenstemming met de bemerkingen van de studenten over het volledig programma en over de beperkte tijd om de Masterproef uit te werken.
2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als onvoldoende en van de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als voldoende.
De Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De Master in Transport and Maritime Management (MTMM) heeft volgens de commissie onvoldoende aandacht voor kennisontwikkeling en recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Er is onvoldoende aandacht voor het ontwikkelen van een onderzoeksattitude en -vaardigheden. De studenten komen voornamelijk in contact met onderzoek tijdens de seminaries en gastlessen van experten uit het beroepenveld en bij de masterproef. De commissie heeft vastgesteld dat het cursusmateriaal in vele gevallen up-to-date is. Er is goede aandacht in het programma voor het ontwikkelen van vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren van de afgestudeerde ondersteunen binnen de maritieme wereld. De commissie oordeelt dat de academische gerichtheid van het MTMM programma niet zozeer te zoeken is in een diepgaande verankering in het wetenschappelijk onderzoek dat op het domein van transport en logistiek binnen het Instituut wordt verricht, maar in de voorbereiding van de studenten op hun functioneren in een praktische transportgerelateerde context, tegen een achtergrond van kennis die zich situeert op academisch niveau.
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De Master in Transport and Maritime Economics (MTME) heeft volgens de commissie voldoende aandacht voor kennisontwikkeling en de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Er is voldoende aandacht voor het ontwikkelen van een onderzoeksattitude en –vaardigheden, conform de doelstelling om voor te bereiden op een doctoraat. Behoudens binnen onderzoeksgerichte opleidingsonderdelen, komen de studenten voornamelijk in contact met onderzoek tijdens de seminaries en gastlessen van experten uit het beroepenveld en bij de masterproef. De commissie heeft vastgesteld dat het cursusmateriaal in vele gevallen up-to-date is. Er is goede aandacht in het programma voor het ontwikkelen van vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren van de afgestudeerde ondersteunen binnen de maritieme wereld en een voldoende focus op het faciliteren van het zelfstandige wetenschappelijk onderzoek van de studenten. De commissie oordeelt dat de academische gerichtheid van het MTME programma zich concretiseert in het aanleren van die vaardigheden die noodzakelijk zijn om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en in de voorbereiding van de student op een doctoraat.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 173
De commissie betwijfelt wel of het haalbaar is voor de student, om op basis van het beperkt aantal methodologische opleidingsonderdelen - zoals nu in het programma is opgenomen - een voorstel voor een Ph.D. onderzoek uit te werken in de periode van één academiejaar. Daarom suggereert ze, zoals hiervoor aangegeven, een verdere uitdieping van de methodologische opleidingsonderdelen. De commissie neemt bij haar beoordeling in overweging dat de beide programma’s gegroeid zijn uit een context van aanvullende opleidingen en het MTMM programma zich eerder richt op verbreding, terwijl het MTME programma zich eerder richt op verdieping. De commissie kan zich vinden in deze vaststelling, gesteld dat het onderzoek voldoende wordt opgenomen in het onderwijs. De studenten geven aan dat dit vooral tijdens de seminaries en gastlezingen gebeurt en dat zij vooral bij het uitwerken van de Masterproef in aanraking komen met lopend en nieuw onderzoek. De praktijkgerichte ervaring wordt nu in de beide programma’s ingebracht via gastdocenten, en via de praktijkervaring van het wetenschappelijk personeel, ten gevolge van goede contacten met het bedrijfsleven. De commissie oordeelt dat er momenteel in de programma’s nog te weinig aandacht is voor professionele ervaring die door de studenten wordt verworven en voor invloeden van buiten de academische wereld. Ze adviseert de opleidingsverantwoordelijken (in overeenstemming met een pertinente vraag van de studenten en de alumni) om de mogelijkheid tot het invoeren van een korte kennismakingsstage in de programma’s te onderzoeken.
2.3.: Samenhang van het programma De commissie is van oordeel dat de samenhang van zowel de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als van de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) voldoende is. Binnen het MTMM programma zijn er 7 verplichte en 5 keuzeopleidingsonderdelen. Binnen het MTME programma zijn alle opleidingsonderdelen verplicht. Het onderwerp van de Masterproef of de Ph.D. proposal is steeds vrij te kiezen. Het zelfevaluatierapport stelt dat bij de opbouw van de programma’ rekening wordt gehouden met de beoogde kennisverwerving van de student doorheen de volledige opleiding. Voor de studenten binnen het MTME programma betekent dit dat zij de verplichte opleidingsonderdelen van het MTMM programma uit het eerste semester volgen, aangevuld met een aantal methodologische vakken, om in het tweede semester de verplichte opleidingsonderdelen van het MTME programma naar behoren te kunnen verwerken. De commissie heeft de horizontale (tussen de onderscheiden opleidingonderdelen) en de verticale (de opbouw van het programma) coherentie van de beide programma’s bestudeerd en beoordeelt de balans tussen verplichte en vrije opleidingsonderdelen in het MTMM programma als goed, maar acht de veelheid aan keuzeopleidingsonderdelen binnen het MTMM programma toch eerder een gevoelig aandachtspunt voor de te realiseren coherentie van het programma. De commissie meent dat de invulling van het MTME niet optimaal georganiseerd is en de samenhang ervan verbeterd dient te worden. De commissie is van oordeel dat de coherentie van de programma’s streng bewaakt dient te worden, vooral omwille van de
174 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
veelvuldige gastdocenten en adviseert de cursuscoördinatoren in het bijzonder waakzaam te zijn over de gerealiseerde samenhang van de programma’s en de ‘rode draad’ doorheen het verhaal duidelijk te communiceren aan de studenten, mede om mogelijke overlap te vermijden. De commissie beoordeelt de afstemming tussen de verschillende opleidingsonderdelen (horizontale samenhang) en de inhoudelijke invulling ervan in beide programma’s als voldoende. Een aantal studenten die beide programma’s volgen of hebben gevolgd suggereert het eerste semester van de beide programma’s gemeenschappelijk in te richten en de beide opleidingen in het tweede semester uit te splitsen naar hun finaliteiten:‘Transport and Maritime Management’ en ‘Transport and Maritime Economics’, wat overeenstemt met de beschrijving van de daadwerkelijke inrichting van het eerste semester van het MTME programma in het zelfevaluatierapport. De commissie vindt het gemeenschappelijke volgen (door MTMM en MTME studenten) van een aantal opleidingsonderdelen geen optimale keuze, gezien de verschillende focus van de onderscheiden opleidingen. Er ontstaat - in haar visie - een onevenwicht in de zwaarte van de opleidingsonderdelen met een eerder methodologische inslag en de ‘core opleidingsonderdelen’ die samen met het MTMM programma gevolgd worden. De commissie adviseert een kritische evaluatie van het curriculum in dit verband. De deeltijdse trajecten worden opgevat als een spreiding van de programma’s over twee jaar, waardoor het volgen van de opleidingen door werkstudenten gefaciliteerd wordt.
2.4.: Studieomvang De beide masteropleidingen Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) omvatten 60 studiepunten. De opleidingen voldoen daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
2.5:. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). Het zelfevaluatierapport geeft aan dat de lessen of in de voor- of in de namiddag worden gegeven waardoor de studenten een halve dag tijd hebben om voorbeidende of zelfwerkzaamheidsactiviteiten in te plannen, maar geeft geen verdere indicatie hoe de relatie tussen de begrote en reële studietijd wordt gemeten, of hoe en tot op welke hoogte systematische studietijdmetingen georganiseerd worden. De commissie vernam tijdens de gesprekken dat er geen formele studietijdmetingen zijn op het niveau van de opleiding, en dergelijke resultaten zijn ook niet behandeld in het zelfevaluatierapport. De commissie dringt erop aan om systematische studietijdmetingen uit te voeren om de belasting van de opleidingen als geheel, alsook de verdeling over de twee semesters te monitoren, om indien noodzakelijk bij te kunnen sturen. De commissie acht haar voorstel goed haalbaar, aangezien de Universiteit Antwerpen beschikt over dergelijke operationele instrumenten en geeft in overweging om in de wekelijkse studentenbevragingen een vraag betreffende de studielast op te nemen.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 175
De commissie heeft de subjectieve studietijd met de studenten besproken tijdens de bezoeken en stelt vast dat de gemiddelde studietijd (voor het volledig programma) door de studenten wordt geschat op ongeveer 30 à 35 uur per week voor het MTMM programma en gemiddeld 35 à 40 uur per week voor het MTME programma, weliswaar met een onevenwicht in het tweede semester, dat door de veelheid aan papers en de Masterproef zwaarder wordt ingeschat dan het eerste semester. De commissie wenst hierbij te vermelden dat de studenten de tijd die ze zullen besteden aan de masterproef niet goed kunnen inschatten in studiebelasting per week. De commissie beoordeelt de studietijd voor de beide programma’s eerder als licht, op basis van de begrote studietijd, voor een ‘master na master’ opleiding en dringt er verder ook op aan om de spreiding van de veelheid aan taken en werkstukken te herzien, die zich nu, zoals aangegeven door de studenten, lijken te concentreren in een aantal piekperiodes tijdens het jaar.
2.6.: Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed voor zowel de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). Er wordt een variatie aan werkvormen ingezet om de lessen aan te brengen, gaande van eerder klassieke hoorcolleges tot meer activerende werkvormen zoals workshops, groepswerk, projectwerk, zelfstudie en praktische oefeningen. De werkvormen sluiten aan bij de doelstellingen van de individuele opleidingsonderdelen.Voor de meeste opleidingsonderdelen beschikken de studenten over syllabi.Voor enkele opleidingsonderdelen wordt gedoceerd uit referentiewerken of op basis van wetenschappelijke artikels uit vooraanstaande vaktijdschriften. Vaak wordt een specifieke syllabus opgesteld door de lesgever, omdat voor de vakspecificiteit van diverse opleidingsonderdelen niet kan geput worden uit referentiewerken. Een veelgebruikt didactisch hulpmiddel (voor presentaties door de studenten en voor de ondersteuning van de lessen) is het gebruik van transparanten of van MS PowerPoint presentaties. De commissie dringt erop aan om voor elk opleidingsonderdeel ondersteunend referentiemateriaal of handboeken op te geven. Het ITMMA hanteert een didactisch model dat gebaseerd is op een sterkte betrokkenheid en activiteit van de student bij de lessen en cases. De studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat zij in het algemeen tevreden zijn over de gehanteerde werkvormen, hoewel ze aandringen op een sterkere praktijkervaring doorheen de opleiding (vb. meer bedrijfsbezoeken, een korte kennismakingsstage). Daarenboven vinden ze dat de databases die in de bibliotheek van het Gemeentelijk Havenbestuur Antwerpen wel ter beschikking is, ook online toegankelijk zouden moeten zijn. Nu moeten de studenten zich steeds fysiek verplaatsen om gegevens op te zoeken. De commissie meent dat dit een terechte vraag is en geeft in overweging of het haalbaar is in deze een overeenkomst tussen ITMMA en het havenbestuur af te sluiten.
176 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
2.7.: Beoordeling en toetsing De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en als goed voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). Het bereiken van de doelstellingen worden getoetst op basis van een diversiteit aan toetsvormen vb. mondeling examen, uitzonderlijk schriftelijk examen, permanente evaluatie, take-home examens (i.e. cases waarvoor de student één of meerdere dagen de tijd krijgt om een oplossing uit te werken), de voorstelling van een paper, interactie bij voorstelling van papers van andere studenten). Het open-boek examen domineert dit palet. Sommige opleidingsonderdelen lenen zich tevens tot collectieve ondervraging op basis van individuele en/of groepsvoorbereiding. In dit laatste geval wordt de eindbeoordeling mede bepaald door de verdediging van het voorgestelde werk alsmede door de vragen die de student aan de medestudenten stelt. De docenten selecteren die toetsvorm die overeenstemt met de doelstellingen. De beschrijving van de toetsvorm wordt aangegeven in de ECTS-fiches voor de individuele opleidingsonderdelen en wordt toegelicht door de docenten (bij aanvang van de lessenreeks). De studenten blijken - op basis van de gesprekken die de commissie met hen voerde tijdens het bezoek - in het algemeen tevreden te zijn over het niveau en de gehanteerde methodes van de toetsing en geven aan dat in het algemeen gepeild wordt naar inzicht en relaties tussen diverse aspecten van de leerstof. De commissie heeft een steekproef van examenvragen bestudeerd en stelt vast dat deze een matig niveau halen binnen het MTMM programma, temeer omdat een ruim aandeel vooral op reproductie gericht is. De studenten gaven dit ook aan tijdens de gesprekken. Voor het MTME programma beoordeelt zij de verdeling tussen reproductiegerichte en inzichtvragen als evenwichtiger, in vergelijking tot het MTMM programma. De commissie heeft tijdens het bezoek een bijkomende steekproef aan examenvragen bestudeerd, en adviseert de opleidingsverantwoordelijken om de balans voor het MTMM programma meer in evenwicht te brengen en voor beide programma’s te waken over de transparantie van de beoordeling bij gezamenlijke werkstukken en bij mondelinge examens.
2.8.: Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende voor zowel de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). Het aandeel van de Masterproef voor het MTMM programma bedraagt 15 SP, conform het decretaal vereist minimum voor een masteropleiding. Voor het MTME programma bedraagt het aantal studiepunten voor de Masterproef 15 SP, sinds het academiejaar 2005-2006 (voorheen 8 SP, aangevuld met zelfstandige rapporten door de student voor de methodologische opleidingsonderdelen). Deze uitbreiding aan studiepunten heeft een vermindering veroorzaakt van de studiepunten, gereserveerd voor de methodologische opleidingsonderdelen.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 177
Van de student wordt verwacht dat hij/zij door de Masterproef aantoont dat hij/zij in staat is om zelfstandig een probleem uit de praktijk te analyseren en op te lossen. De onderwerpen worden goedgekeurd door het Directiecomité van ITTMA, na voordracht door de student of de promotor in overleg met het bedrijfsleven. Onderwerpen die aanleunen bij reële problemen of kwesties die aangehaald of besproken worden in meerdere opleidingsonderdelen worden geprefereerd. De student wordt in hoge mate vrij gelaten in het uitwerken van de Masterproef, maar kan indien gewenst beroep doen op de promotor of de begeleider. Binnen het MTME programma kan het onderwerp van een Masterproef aanleiding geven tot een Ph.D. proposal. Er wordt vaak samengewerkt met onderzoekers of het werkveld. Er wordt steeds een ‘return on investment’ beoogd voor de betrokkenen bij de masterproef, in dien verstande dat de begeleider vanuit het beroepenveld baat heeft bij het onderzoek dat door de student over dit onderwerp wordt uitgevoerd. De beoordeling gebeurt door de promotor en de begeleider. De finale score wordt vastgelegd, op basis van de individuele beoordelingen door de promotor en de begeleider. De commissie heeft een kleine steekproef aan Masterproeven in detail bestudeerd en een groter aantal ingekeken tijdens het bezoek. De commissie oordeelt dat de Masterproeven op zich interessante onderwerpen beschrijven, maar zeer vaak louter beschrijvend zijn van aard en vaak weinig kritische reflectie tonen. De commissie oordeelt dat vooral het behaalde niveau van de Masterproeven van het MTMM programma te laag is. De commissie stelt vast dat het behaalde niveau van de Masterproeven in het algemeen (het gegeven cijfer mee in overweging genomen) zeer sterk varieert, en dringt aan op een betere normzetting en een hogere doelstellingen (conform het master na master niveau van de beide opleidingen). De studenten vragen om eerder tijdens het jaar aan de Masterproef te kunnen beginnen. De commissie oordeelt dat de begeleiding meer gestructureerd en geformaliseerd dient te worden met vaste overlegmomenten, die nu al te vaak door de student dienen te worden aangevraagd. De commissie meent wel dat de informatiebrochure voor de studenten over de Masterproef goed is. Verder oppert zij een mondelinge voorstelling van de diverse Masterproeven voor de volledige studentengroep en de academische staf, waardoor de studenten inzicht zouden krijgen in de diverse onderwerpen die bestudeerd zijn. Daarenboven wenst de commissie in overweging te geven dat de beoordeling van een in groep geschreven Masterproef steeds een bijzonder aandachtspunt is, en adviseert ze het Directiecomité om ook hiervoor duidelijke richtlijnen ter beoordeling van het werk geleverd door de individuele student uit te werken. Verder suggereert de commissie om de studenten sneller aan het werk te zetten (het voorbereidende werk eerder in het jaar te doen aanvangen), omdat ze vaststelt dat er slechts weinig tijd is om de Masterproef inhoudelijk uit te werken tijdens het academiejaar.
178 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
2.9.: Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als onvoldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME).
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De Master in Transport and Maritime Management (MTMM) staat open voor diplomahouders van een masteropleiding in een relevante discipline: voornamelijk met een achtergrond in economie of management in een maritieme of transportgerelateerde sector. De kandidaat-studenten vullen een uitgebreid aanvraagformulier in en voorzien hun aanvraag van de nodige getuigschriften (diploma afschriften, verklaringen over taalkennis, aanbevelingsbrieven). De kandidaten worden geselecteerd door middel van een vergelijkend onderzoek op basis van het ingediende dossier. De kandidaten dienen ondermeer te beschikken over een voldoende kennis van de Engelse taal en over een relevante werkervaring van minimaal 3 jaar om zich voor het MTMM programma in kunnen inschrijven. In principe worden per programma slechts vier studenten per land toegelaten. In het verleden zijn er wel eens uitzonderingen gemaakt in functie van het bevolkingaantal van het land van herkomst en de vraagverschillen tussen landen naar internationale maritieme en logistieke opleidingen. De opleidingsverantwoordelijken beogen een maximaal aantal verschillende bedrijfsculturen van de studentenpopulatie die het programma volgt. De capaciteit van de programma’s bedraagt 30 studenten per programma per jaar, omwille van het interactief karakter van ITMMA’s didactisch model dat voor de beide opleidingen gehanteerd wordt. ‘Vrijstelling’ van het volgen van bepaalde opleidingsonderdelen, op basis van elders verworven competenties (EVC) of eerder verworven kwalificaties (EVK) wordt slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan indien de student kan aantonen dat hij eerder gelijkaardige opleidingsonderdelen op master na master niveau heeft gevolgd. Een overzicht van de evolutie van de studentenaantallen in het MTMM programma wordt weergegeven in de grafiek 1.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 179
60
50
40
30
20
10
0
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
03-04
04-05
Grafiek 1: evolutie van de studentenaantallen van de Master in Maritime Management (MTMM), (1996-1997 – 2004-2005), weergegeven in aantal studenten. De commissie vernam tijdens de gesprekken dat de striktheid waarmee de toegangsvereisten worden toegepast varieert en adviseert om zich toch strikt te houden aan normen die aan een postinitiële masteropleiding gesteld worden om het niveau van de opleiding op peil te kunnen houden. De visitatiecommissie benadrukt dit advies omdat ze de toelatingseisen voor het MTMM programma als vaag ervaart (zoals bvb. de ongedefinieerde aard van de gewenste praktijkervaring, de voorkomende taalproblemen van studenten die voor de opleiding zijn ingeschreven, de zeer grote diversiteit van de instroom van de studentenkarakteristieken) en ze bijgevolg weinig vertrouwen heeft in de selectieprocedure voor het MTMM programma. De commissie waardeert de diverse instroom in de opleiding als positief. De commissie stelt evenwel vast (uit de gegevens van het zelfevaluatierapport en bevestigd tijdens de gesprekken met de studenten en alumni) dat er op dit ogenblik geen initiatieven zijn die kunnen remediëren voor de diversiteit aan instromende kwalificaties van de studenten (behalve voor de kennis van het Engels). De opleidingsve rantwoordelijken geven in het zelfevaluatierapport aan dat zij een proactieve houding van de student verwachten om zelf, in overleg met de lesgevers een remediëringspakket voor de tekortkomingen op te stellen. De commissie dringt er bij de opleidingsverantwoordelijken op aan om hiervoor initiatieven uit te tekenen, die op een structurele wijze voor deze tekorten kunnen remediëren. Hiervoor zouden bijvoorbeeld zelfstudiepakketten kunnen worden aangeboden via de elektronische leeromgeving, waardoor de student dan minstens over de noodzakelijke literatuur en het vereiste cursusmateriaal zou beschikken om de achterstand weg te werken. De commissie is ervan overtuigd dat het programma, op basis van deze voorstellen, op een hoger niveau kan worden neergezet (overwegend dat dit een master na master programma is).
180 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De Master in Transport and Maritime Economics (MTME) staat open voor diplomahouders van een masteropleiding in een voor de opleiding relevant domein (master na bachelor) zoals (Toegepaste) Economische wetenschappen, Handelswetenschappen, Handelsingenieur. Diplomahouders van een master in de Rechten, Burgerlijk Ingenieur, Politieke en/of Sociale Wetenschappen, Maritieme of Nautische Wetenschappen worden aanvaard indien ze een minimum aan economische of managementgerichte opleidingsonderdelen hebben gevolgd. Voor de toegang van andere Initiële Masterdiploma’s (vb. Taalkunde of Psychologie) is minstens 5 jaar relevante beroepservaring vereist. De kandidaat-studenten vullen een uitgebreid aanvraagformulier in en voorzien hun aanvraag van de nodige getuigschriften (diploma afschriften, verklaringen over taalkennis, aanbevelingsbrieven). De kandidaten worden geselecteerd door middel van een vergelijkend onderzoek op basis van het ingediende dossier. De kandidaten dienen ondermeer te beschikken over een voldoende kennis van de Engelse taal en over een relevante werkervaring van minimaal 3 jaar om zich voor het MTMM programma in kunnen inschrijven. Voor het MTME programma wordt geen beroepservaring gevraagd. De kandidaat studenten voor het MTME programma dienen een hogere graad (minimaal onderscheiding of 70 %) te hebben behaald voor de Initiële Masteropleiding. In principe worden per programma slechts vier studenten per land toegelaten. In het verleden zijn er wel eens uitzonderingen gemaakt in functie van het bevolkingaantal van het land van herkomst en de vraagverschillen tussen landen naar internationale maritieme en logistieke opleidingen. De opleidingsverantwoordelijken beogen een maximaal aantal verschillende bedrijfsculturen van de studentenpopulatie die het programma volgt. De capaciteit van de programma’s bedraagt 30 studenten per programma per jaar, omwille van het interactief karakter van ITMMA’s didactisch model dat voor de beide opleidingen gehanteerd wordt. ‘Vrijstelling’ van het volgen van bepaalde opleidingsonderdelen, op basis van elders verworven competenties (EVC) of eerder verworven kwalificaties (EVK) wordt slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan indien de student kan aantonen dat hij eerder gelijkaardige opleidingsonderdelen op master na master niveau heeft gevolgd. Een overzicht van de evolutie van de studentenaantallen in het MTME programma (sinds hun oprichting), wordt weergegeven in grafiek 2.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 181
12
10
8
6
4
2
0
02-03
03-04
04-05
Grafiek 2: evolutie van de studentenaantallen van de Master in Maritime Economics (MTME) over 3 jaar, sinds de oprichting van het programma, weergegeven in aantal studenten. De commissie vernam tijdens de gesprekken dat de striktheid waarmee de toegangsvereisten worden toegepast licht varieert, en adviseert om zich toch strikt te houden aan de norm die aan een postinitiële opleiding gesteld wordt om het niveau van de opleiding op peil te kunnen houden. Dit vindt zij in het bijzonder kritisch voor het MTME programma dat bedoeld is als opstap naar een doctoraat, maar constateert in tegenstelling tot de toelatingsvoorwaarden voor het MTMM programma dat er voor het MTME programma een betere beheersing is (gesteld ondermeer de graad van minimaal 70 % voor de Initiële master) van deze toelatingsvoorwaarden. De commissie waardeert de diverse instroom in de opleiding als positief. De commissie stelt evenwel vast (uit de gegevens van het zelfevaluatierapport en bevestigd tijdens de gesprekken met de studenten en alumni) dat er op dit ogenblik geen initiatieven zijn die kunnen remediëren voor de diversiteit aan instromende kwalificaties van de studenten (behalve voor de kennis van het Engels). De opleidingsverantwoordelijken geven in het zelfevaluatierapport aan dat zij een proactieve houding van de student verwachten om zelf, in overleg met de lesgevers een remediëringspakket voor de tekortkomingen op te stellen. De commissie dringt er bij de opleidingsverantwoordelijken op aan om hiervoor initiatieven uit te tekenen, die op een structurele wijze voor deze tekorten kunnen remediëren. Hiervoor zouden bijvoorbeeld zelfstudiepakketten kunnen worden aangeboden via de elektronische leeromgeving, waardoor de student dan minstens over de noodzakelijke literatuur en het vereiste cursusmateriaal zou beschikken om de achterstand weg te werken. De commissie is ervan overtuigd dat het programma, op basis van deze voorstellen, op een hoger niveau kan worden neergezet (overwegend dat dit een master na master programma is).
182 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt de programma’s van de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als positief. De commissie meent dat voor het MTMM programma het algemeen niveau van de opleiding en de samenhang, mede gelet op het sterk internationaal karakter van de opleiding voldoende compenseert voor de twee onvoldoendes voor de facetten ‘eisen academische gerichtheid’ en ‘toelatingsvoorwaarden’.
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als voldoende. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als onvoldoende. De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma voldoende is. De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM). De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed. De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM). De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM). De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als onvoldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM).
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma van de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als voldoende. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als voldoende. De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma voldoende is. De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed. De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als goed voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME).
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 183
Onderwerp 3: Inzet van personeel
3.1.: Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als goed voor zowel de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). Het personeel voor de beide opleidingen is zeer begaan met de opleidingen, is sterk betrokken bij haar opdracht en vertoont een goede inzet voor de programma’s. De didactische competenties en vakdeskundige kwalificaties van de vaste staf zijn zeer goed. Van de vakdeskundigen heeft de commissie tijdens de gesprekken vernomen dat zij vooraanstaande posities bekleden in de beroepspraktijk en aldus hun vakdeskundigheid in de programma’s inbrengen. Bij de selectie van academisch personeel wordt rekening gehouden met de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van de kandidaat. Inzake aanstelling en bevordering worden de vigerende selectieregels van de Universiteit Antwerpen gevolgd. De docenten kunnen initiatieven inzake onderwijsprofessionalisering volgen binnen de Universiteit Antwerpen. De commissie acht de positie van het ITMMA in deze niet eenvoudig, aangezien het instituut voor bepaalde aspecten inzake personeel en onderwijsprofessionalisering aanleunt bij de Universiteit Antwerpen, terwijl een aantal praktische aspecten inzake personeelsbeleid daar niet goed in blijken te passen. Met betrekking tot de vakexperten is het bijvoorbeeld moeilijk om hun didactische kwalificaties en methodologische kennis vooraf in te schatten. Wel worden ze niet nog eens gevraagd om een bijdrage te leveren indien de studenten en de cursuscoördinatoren ervaren dat de lessen niet goed worden onderbouwd of niet op voldoende niveau worden gegeven. Bijvoorbeeld ook de didactische ondersteuning die de elektronische leeromgeving Blackboard kan bieden wordt niet (ten volle) benut omdat vele lesgevers en studenten geen toegang hebben tot Blackboard, of de vakexperten niet op de hoogte zijn van hoe zij de leeromgeving kunnen gebruiken. De commissie meent dat er ook van de vakexperten – die worden ingeschakeld om op master na master niveau instructie te geven – mag verwacht worden dat zij over didactische competenties en een methodologische achtergrond beschikken, of er desnoods ondersteuning voor kunnen krijgen binnen ITTMA. De commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken in deze om hiervoor een duidelijk beleid uit te tekenen om de kwaliteit van het verstrekt onderwijs voor beide programma’s structureel te bewaken.
3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet ‘eisen van academische gerichtheid’ als goed voor zowel de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME).
184 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
De commissie meent dat het onderzoek die binnen het ITMMA wordt uitgevoerd een goed niveau heeft en sterk gericht is op de professionele wereld. De commissie heeft door middel van de documentatie die ze kon inkijken zicht gekregen op de vele onderzoeksinitiatieven en stelt vast dat er diverse domeinen worden aangeboord binnen de onderzoeksgroepen die de opleidingen ondersteunen. De onderzoeksthema’s bestrijken een uitgebreid segment van het maritieme gebeuren: de maritieme economie, haveneconomie, transporteconomie, ruimtelijke planning, strategisch management en beleid, scheepsnavigatie, bedrijfslogistiek en supply chain management. Daarnaast brengen de vakexperten ook elk hun specifieke expertise in de programma’s. De commissie heeft dit thema tijdens de bezoeken besproken met de opleidingsverantwoordelijken, met het academisch personeel en verder ook bevraagd bij de studenten en de alumni. De commissie stelt vast dat de onderzoeksdeskundigheid van een aantal van de docenten van de opleidingen goed ingebed is in de internationale context, zoals zij aan de hand van hun CV’s en publicatielijsten heeft kunnen vaststellen. Deze ZAP-leden wonen regelmatig internationale congressen bij en onderhouden uitgebreide internationale contacten en ‘dragen’ als het ware de opleidingen. De commissie acht de verscheidenheid aan expertises, zowel wat betreft het onderzoek als de praktijk, goed om de opleidingen neer te zetten en te ondersteunen, maar adviseert waakzaamheid voor de concentratie van beschikbare expertises binnen een beperkte groep docenten die de kracht van de opleiding uitmaken en adviseert deze expertises breder uit te bouwen om de opleidingen robuuster te maken.
3.3.: Kwantiteit personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als voldoende voor zowel de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). De opleidingen ‘Master in Transport and Maritime Management’ (MTMM) en de ‘Master in Transport and Maritime Economics’ (MTME) worden (toestand op 1 oktober 2005) samen verzorgd door 16 leden van het zelfstandig academisch personeel (ZAP) voor een hoofdzakelijk deeltijdse opdracht. Er is voor het ogenblik geen assistent (0 VTE AAP) en geen technisch personeel (0 VTE ATP) verbonden aan de opleidingsprogramma’s MTMM en MTME. In het verleden was het aantal VTE academische staf beduidend lager dan de huidige cijfers, zoals in de bijlagen van het zelfevaluatierapport vermeld is. De commissie wijst er op dat niet eenduidig geïnterpreteerd kan worden voor hoeveel procent van hun opdracht de betrokken AP-leden specifiek aan deze opleidingen besteden. Dit schrijft zij vooral toe aan de specifieke master-na-master-context waarin personeelsleden veelal een veel bredere onderwijsopdracht hebben, ook buiten de master-na-masteropleiding, De opleidingsverantwoordelij ken geven (in het zelfevaluatierapport) aan dat het aantal gastdocenten voor het MTMM programma meer dan de helft van de vaste academische staf kan bedragen, terwijl het percentage gastdocenten voor het MTME programma beneden de 25 % van het aantal vast aan de opleiding verbonden ZAP leden ligt. De visitatiecommissie meent dat er voor elke opleiding een ‘core-faculty’ moet aanwezig
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 185
zijn, en meent dat deze voor beide programma’s MTMM en MTME kritisch is en adviseert aldus waakzaamheid hiervoor met het oog op de toekomst. De commissie is tevreden over de huidige omvang van het ZAP-kader en stelt vast dat deze verhoudingen bijzonder gunstig zijn om kwalitatief hoogstaand onderwijs te kunnen brengen. De commissie meent dat de personeelscategorieën ‘assisterende academische staf’ (AAP) en ‘technische staf’ (ATP) toch ook van een minimale bezetting zouden moeten voorzien worden, om de opleidingen in het algemeen en de begeleiding van de Masterproeven in het bijzonder te waarborgen. De technische ondersteuning van de beide opleidingen, daarentegen is gering. De leeftijdsstructuur van de ZAP-leden weegt door naar de hogere leeftijdsklassen. Het aantal vrouwelijke stafleden is eerder gering (2 uit 16). De commissie adviseert waakzaamheid voor het behoud van de expertise binnen het academisch personeel dat de opleidingen verzorgt, met het oog op de toekomst. De onderwijsopdracht van de ZAP-leden is vaak een beperkte opdracht binnen deze programma’s, maar de betrokkenheid en het engagement van de ZAP-leden bij de opleiding is voldoende groot om een kwalitatief goede opleiding te kunnen uitbouwen.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de het onderwerp ‘inzet van personeel’ voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als positief.
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De facetten ‘kwaliteit van het personeel’ en de ‘academische gerichtheid van het personeel’ worden als goed beoordeeld en de ‘kwantiteit van het personeel’ als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM).
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De facetten ‘kwaliteit van het personeel’ en de ‘academische gerichtheid van het personeel’ worden als goed beoordeeld en de ‘kwantiteit van het personeel’ als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME).
Onderwerp 4: Voorzieningen
4.1.: Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor zowel de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als goed. De beide opleidingen worden hoofdzakelijk verstrekt in het complex Prinsstraat van ‘de Stadscampus’
186 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
van de Universiteit Antwerpen en in het ITMMA House. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur in het complex Prinsstraat en was gehuisvest in de leszaal in het ITMMA House tijdens de gesprekken tijdens het bezoek. De kantoren van de medewerkers zijn gehuisvest in het ITMMA huis dat op wandelafstand ligt van de leslokalen, de computerlokalen en de bibliotheek in het complex Prinsstraat. Het MTMM en MTME programma beschikken naast een leslokaal in het ITMMA huis ook over een leslokaal in het complex Prinsstraat voor deze opleidingen. De commissie is zeer tevreden over de lichte lokalen en de efficiënte organisatie van de ruimtes. De leslokalen zijn, in de visie van de commissie, volgens hedendaagse normen ingericht en uitgerust. De opleidingsverantwoo rdelijken geven wel aan dat een bijkomend leslokaal voor de opleidingen een pluspunt zou zijn. De bibliotheek die door de studenten van de beide opleidingen wordt gebruikt, bevindt zich in het complex Prinsstaat. Er zijn twee leeszalen, leeszaal 1 bevat ondermeer de literatuur over maritieme- en transporteconomie, leeszaal 2 herbergt statistieken, recente eindwerken en de meest gebruikte boeken over economie en management in open kast. De bibliotheek op de campus Drie Eiken herbergt vooral de juridische literatuur. Er is ook toegang tot de volledige online publiekscatalogus vanuit de bibliotheek. De studenten hebben via het Internet ook toegang tot online gegevensbestanden en tot een ruim assortiment aan elektronische tijdschriften. De bibliotheken hebben variabele uren, in functie van de aanwezigheid van de studenten (8u30 tot 21u30 behalve op vrijdagavond, de bibliotheek is ook open op zaterdagvoormiddag). De commissie acht de bibliotheekvoorzieningen goed en is positief over de plannen om de bibliotheekvoorzieningen voor de humane wetenschappen te bundelen op één locatie. Het zelfevaluatierapport geeft aan dat de bibliotheek van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen zeer gespecialiseerd is en zich op wandelafstand van het ITMMA House bevindt. De studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat zij zich afvragen of het niet mogelijk is de elektronische bestanden van deze bibliotheek ook online toegankelijk te maken voor de studenten van de beide programma’s omdat zij zich nu steeds fysiek moeten verplaatsen om iets op te zoeken in deze database. Er is op de Stadscampus een beperkte studeerruimte voorzien voor de studenten, die zich echter boven de cafetaria bevindt en niet geïsoleerd is. Vele studenten zijn dan ook vaak aan te treffen in de leesruimten van de bibliotheek. Daarnaast beschikt het ITMMA huis ook over een eigen bibliotheek en studeerruimte voor de studenten. Er zijn een 200-tal computers beschikbaar voor de studenten over de hele Stadscampus, hoofdzakelijk gegroepeerd in PC-ruimten. Er zijn twee PC-ruimten vrij ter beschikking van de studenten, indien ze niet door lessen worden ingenomen. Ook in de bibliotheek zijn er PC’s ter beschikking van de studenten. De commissie is tevreden over deze informaticavoorzieningen. Ook in het ITMMA huis zijn er (beperkte) computerfaciliteiten voorzien voor de studenten. De studenten geven aan dat, ten gevolge van onregelmatigheden in het verleden, buitenlandse studenten niet langer toegelaten worden in de studentenhomes van de Universiteit Antwerpen in de kern van
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 187
de stad, en vragen een herziening van deze beslissing omdat zij menen dat de huisvesting dichter bij het ITMMA huis niet alleen hun comfort, maar ook de organisatie van allerlei aard (vb. groepswerk en opzoekingswerk) zou faciliteren door het wegvallen van de verplaatsingen van en naar de rand van de stad. De commissie meent dat een dergelijk verzoek van de studenten terecht is.
4.2.: Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als voldoende. Informatie over de opleidingen wordt verstrekt via diverse kanalen (brochure, leaflets, website, de studiegids). De website bevat zowel informatie voor toekomstige studenten, als gedetailleerde informatie voor studenten tijdens hun studie, zoals de studiegids en reglementen. Informatie tijdens de programma’s wordt verzorgd door het secretariaat van het ITMMA House. De regelgeving inzake onderwijs en examens wordt bij de aanvang van het academiejaar aan de studenten overhandigd in een afzonderlijk document. Voor psychosociale begeleiding is er een ombudspersoon aangesteld (ingevuld door een personeelslid zonder onderwijsopdracht binnen de ITMMA programma’s), waarop evenwel slechts uiterst zelden een beroep wordt gedaan. De studenten beschrijven de lage drempel die zij in het algemeen ondervinden bij het benaderen van de docenten als positief. De commissie is van oordeel dat voorzieningen inzake studiebegeleiding een ondersteunende, stimulerende en faciliterende rol hebben, en dat er zich in het algemeen weinig problemen stellen bij de ‘master na master’ studenten. Desalniettemin adviseert de commissie om deze goede informele contacten te versterken met een formeel orgaan om de bereikbaarheid van de opleidingen door de student te waarborgen. De studenten vragen in het bijzonder een betere communicatie met de lesgevers en een meer proactieve begeleiding van de Masterproeven van de kant van het academisch personeel. Ze geven aan dat het ITMMA niet over assistenten beschikt, en de begeleiding van de Masterproeven nu mee wordt waargenomen door onderzoekers terwijl sommige promotoren slechts zeer zelden of enkel via hun medewerkers bereikbaar zijn voor praktische vragen omtrent de Masterproef. De commissie oordeelt dat deze vraag terecht is en adviseert om de communicatie te verbeteren (vb. de inhoudelijke communicatie eventueel langs de cursuscoördinatoren en niet langer langs het secretariaat te laten gebeuren) en om de begeleiding van de Masterproeven te verbeteren. Gezien de diversiteit van de instroom suggereert de commissie dat een bundel capita selecta de instromende student kan helpen om zich in de diverse disciplines in te werken. Deze kunnen eventueel via de elektronische leeromgeving Blackboard ter beschikking worden gesteld van de studenten, gesteld dat alle studenten toegang zouden krijgen tot de elektronische leeromgeving.
188 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
De studenten vragen ook een betere sociale integratie in de stad en in het culturele leven, naast de strikte grenzen van de opleiding. De commissie moedigt de opleidingsverantwoordelijken aan om initiatieven inzake de sociale integratie van de studenten te ondersteunen opdat de studenten zich minder als een ‘gesloten English community’ zouden voelen binnen Vlaanderen, zoals ze tijdens de gesprekken aangaven.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als toereikend om de beide programma’s te verzorgen.
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De materiële voorzieningen worden als goed en de studiebegeleiding wordt als voldoende beoordeeld voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM).
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De materiële voorzieningen worden als goed en de studiebegeleiding wordt als voldoende beoordeeld voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME).
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Het kwaliteitszorgsysteem van de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) heeft twee parameters: de jaarlijkse curriculumevaluatie van de programma’s op zich (waarin de opleiding wordt getoetst via toetsbare streefdoelen) en de evaluatie van het doceergedrag van de docenten (d.m.v. de wekelijkse evaluatie van de lessen door de studenten, gezien het aanzienlijk aantal lesgevers). Deze wekelijkse bevragingen vervangen het jaarlijks gesprek dat aan het eind van een academiejaar werd georganiseerd met de docenten en een afvaardiging van de studenten. Het Directiecomité heeft de bevoegdheid om doorheen het jaar in te grijpen indien er negatieve resultaten blijken uit de studentenbevragingen en kan bijvoorbeeld overwegen om een lesgever te vervangen.
5.1.: Evaluatie van de resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als voldoende. De commissie is van oordeel dat de opleidingen goede initiatieven nemen om de kwaliteit van het onderwijs te meten. Wel meent ze dat de opleidingen niet over systematisch opgezette overlegorganen beschikken om de kwaliteit van de opleiding te monitoren en te bespreken. Daarenboven worden er geen systematische studietijdmetingen uitgevoerd. De commissie adviseert aldus ten stelligste een
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 189
‘integraal’ kwaliteitszorgsysteem (o.a. systematische studietijdmetingen, uitvalanalyse, …) op te zetten en om een formeel overlegorgaan voor de opleidingen in te richten, waarin alle betrokkenen bij het onderwijsproces vertegenwoordigd zijn. Daarnaast herhaalt ze haar advies om de resultaten van de studentenbevraging beter aan de studenten te communiceren. De commissie oordeelt dat het zelfstudierapport (hoewel de bijlagen zeer uitgebreid zijn) een uiterst summier omschreven rapport is over de sterkten en zwakten van het ITMMA Instituut in relatie tot de opleidingen MTMM en MTME, eerder dan dat het de beide opleidingen in detail beschrijft, hoewel deze het onderwerp zijn van de onderwijsvisitatie. Verder meent de commissie dat het zelfevaluatierapport slechts matig reflectief is. De gesprekken die de commissie voerde met de betrokken partijen tijdens de bezoeken vormden een goede aanvulling bij het zelfevaluatierapport en stelden de commissie in staat om zich een duidelijker beeld te vormen van de beide opleidingen dan op basis van het zelfevaluatierapport mogelijk was.
5.2.: Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als voldoende. De resultaten van de studentenbevragingen van de studenten en de eigen initiatieven tot verbetering hebben in het verleden aanleiding gegeven tot bijstelling van de programma’s zoals het wegwerken van overlap en het waken over de praktijkrelevantie van bepaalde opleidingsonderdelen. De bespreking van dergelijke initiatieven gebeurt op dit ogenblik op het jaarlijks overleg tussen de cursuscoördinatoren. Er is in de nabije toekomst een grondige curriculumherziening gepland met in achtneming van de input van het bedrijfsleven, de docenten en studenten, en de context van de master na master programma’s, die aanleiding zal geven tot nieuwe programma’s die vanaf het academiejaar 2006-2007 van start zullen gaan. De opleidingen hebben niet eerder deelgenomen aan een externe evaluatie en kunnen bijgevolg geen verbeteracties voorleggen die door een externe evaluatiecommissie zijn vastgesteld. Uit de gesprekken die de commissie voerde stelde ze vast dat er in het verleden wel enkele inhoudelijke aanpassingen zijn doorgevoerd in de programma’s, maar er deze tot op heden nog geen aanleiding hebben gegeven tot een kritische evaluatie van de opleidingsonderdelen op zich als component van het volledig curriculum. De commissie adviseert om op gezette tijden een grondige evaluatie en eventuele bijsturing van het curriculum te plannen en meent in de geplande curriculumherziening een dergelijk initiatief te herkennen.
5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en voor de Master in Transport and
190 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
Maritime Economics (MTME) als voldoende. De commissie stelt vast, mede uit de beschrijvingen in het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en de academische staf, dat er buiten het jaarlijks overleg van de cursuscoördinatoren binnen ITMMA op dit ogenblik geen systematisch uitgetekend beleid inzake de inzet van het personeel en de kwaliteitsbewaking en opvolging van de resultaten van het onderwijs wordt gevoerd. Redenen die hiervoor door de opleidingsverantwoordelijken of in het zelfevaluatierapport worden aangegeven zijn het informele karakter van de beslissingsstructuren binnen ITMMA aangaande de studieprogramma’s, het vertrouwen van het ITMMA in de kwaliteiten van het onderwijzend personeel (omdat de professoren werkzaam zijn binnen erkende universitaire departementen - zoals aangegeven in het zelfevaluatierapport) en de hoge drempel die wordt gevoeld om van gastlesgevers uit het beroepenveld didactische kwalificaties te verwachten of te vragen. De commissie stelt vast dat het ITMMA grote inspanningen levert om de vinger aan de pols te houden, bijvoorbeeld door de systematische evaluatie van elke les door de studenten. Het is voor de studenten echter niet duidelijk hoe deze gegevens bijdragen tot de verbetering van het onderwijs, behoudens het niet opnieuw engageren van vakexperten indien de studenten onregelmatigheden in het didactisch handelen van de externe lesgevers hebben aangeven. Deze gegevens en feiten in overweging nemend, herhaalt de commissie haar eerder in dit rapport geformuleerd advies om de relaties te reguleren en een formeel overlegorgaan in te richten waarin alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijskundig proces vertegenwoordigd zijn en dat als opdracht heeft de kwaliteit van de programma’s te bewaken en initiatieven inzake curriculumherzieningen en –vernieuwingen te sturen. De commissie meent dat aldus ook de alumni en de bedrijfswereld op een meer structurele wijze bij de programma’s betrokken zouden worden. De opleidingsverantwoordelijken geven aan dat de alumniwerking thans nog niet voldoende is uitgebouwd. De commissie adviseert in deze verdere stappen te ondernemen om een bredere basis en meer solide verankering van de ervaringen van de alumni met de opleidingen te faciliteren.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als positief.
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De evaluatie van de resultaten, de maatregelen tot verbetering en de betrokkenheid van de medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld worden als voldoende beoordeeld voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM).
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De evaluatie van de resultaten, de maatregelen tot verbetering en de betrokkenheid van de medewerkers,
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 191
studenten, alumni en het beroepenveld wordt als voldoende beoordeeld voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME).
Onderwerp 6: Resultaten
6.1.: Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerde niveau als voldoende voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) en als goed voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). Op basis van het niveau van het studiemateriaal, de toetsopdrachten en de masterproeven, en steunend op de gesprekken die de commissie voerde met de betrokkenen bij de opleidingen beoordeelt zij het bereikte niveau van de Master in de in Transport and Maritime Management (MTMM) als voldoende en van de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) als goed. Het instroomniveau van de studenten zou beter bewaakt moeten worden in beide programma’s en het niveau van de Masterproeven, dat de commissie voldoende acht voor het MTMM programma en voldoende acht voor het MTME programma, dient verhoogd te worden door een betere begeleiding van de studenten en door het stellen van hogere doelstellingen. De alumni geven aan dat zij (doorgaans) tevreden zijn over de opleidingen. Ze drukken de meerwaarde van de opleiding uit in termen van ‘het vergaren van de nodige bagage om de instap in het beroepenveld te maken’ voor het MTMM programma of van ‘het ontwikkelen van analytisch denken en een wetenschappelijke onderzoekshouding’, in het bijzonder voor de studenten die zich voorbereiden op een Ph.D. voor het MTME programma. De commissie beoordeelt de voorbereiding op de instap in het werkveld voor de MTMM opleiding als voldoende. Voor het MTME programma oordeelt zij dat het aandeel methodologische aspecten (mede de studiepunten), dat de ontwikkeling van het analytisch denken en de ontwikkeling een wetenschappelijke onderzoekshouding moet faciliteren een bijzonder aandachtspunt is, omdat het aantal studiepunten (22 SP i.p.v. 15 SP) daarvoor vermindert om het aantal studiepunten voor de Masterproef (15 SP i.p.v. 8 SP) op peil te brengen. Ze beoordeelt het gerealiseerd niveau van het MTME programma als goed maar adviseert in deze waakzaamheid met het oog op de toekomst. De tewerkstelling van de alumni van het MTMM programma in een ruime waaier van maritieme bedrijven en diensten en voor het MTME programma in meer onderzoeksgerelateerde bedrijven of een academische omgeving bevestigt de ambitie van de programma’s. De commissie adviseert (op vraag van de studenten met wie zij sprak) om de studenten beter te informeren over de mogelijke tewerkstellingsperspectieven die de opleidingen bieden, om de overstap naar het bedrijfsleven te faciliteren. Een duidelijker beeld van de generieke activiteiten van het havenwezen op zich zou hiertoe kunnen bijdragen.
192 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
De internationale mobiliteit van de studenten is nagenoeg onbestaande binnen beide éénjarige programma’s. De internationale dimensie wordt in het programma ingebracht door diverse gastdocenten en vakexperten naar Vlaanderen te halen om binnen het programma les te geven, eerder dan dat studenten worden uitgestuurd om aan verwante instellingen lessen te volgen.
6.2.: Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed voor zowel de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME). Geen van de beide opleidingen heeft expliciete streefcijfers geformuleerd voor het slaagpercentage van haar studenten.
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De slaagcijfers, sinds de start van het programma Master in Transport and Maritime Management (MTMM) zijn weergegeven in grafiek 3. Het gemiddelde slaagpercentage (1996-1997 – 2004-2005) van de studenten bedraagt 79 %. Het zelfevaluatierapport geeft twee mogelijke oorzaken voor het niet slagen van de studenten: een onvoldoende kennis van basiseconomie en een onvoldoende beheersing van het Engels. De commissie adviseert blijvend een uitvalanalyse uit te voeren om zicht te hebben op de fluctuaties en om gericht actie te kunnen ondernemen (zoals het adviseren van basiscursussen voor economie en taalcursussen) indien nodig. 100% 90%
84%
87%
80%
87%
83% 84%
85%
02-03
03-04
78%
75%
70% 60% 50%
50%
40% 30% 20% 10% 0% 96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
04-05
Grafiek 3: slaagcijfers voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM), uitgedrukt in procent (1996-1997 – 2004-2005)
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 193
De gemiddelde studietijd die de studenten (die het éénjarig programma volgen) nodig hebben om het programma te voltooien bedraagt 1 jaar en 2 maanden. Gemiddeld over de periode 1996-1997 – 2004-2005 voltooide 91 % van de studenten (die het programma voltijds volgen) de opleiding in de daartoe voorziene tijd van één academiejaar. De commissie beschouwt deze slaagcijfers en de gemiddelde studietijd als goed.
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De slaagcijfers (sinds de inrichting van het programma in 2002-2003) van de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) zijn weergegeven in grafiek 5. Het gemiddelde slaagpercentage (20022003 – 2004-2005) van de studenten bedraagt 65 %. De commissie adviseert ook voor het MTME programma een blijvende uitvalanalyse uit te voeren om zicht te hebben op sterke fluctuaties om deze aldus te kunnen remediëren. 80% 70%
75%
75%
60% 50% 45% 40% 30% 20% 10% 0% 02-03
03-04
04-05
Grafiek 4: slaagcijfers voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME), uitgedrukt in procent (2002-2003 – 2004-2005) De gemiddelde studietijd die de studenten (die het éénjarig programma volgen) nodig hebben om het programma te voltooien bedraagt 1 jaar en 1 maand. Uitgemiddeld over de periode 2002-2003 – 2004-2005 voltooide 94 % van de studenten (die het programma voltijds volgen) de opleiding in de daartoe voorziene tijd van één academiejaar. De commissie beschouwt deze slaagcijfers en de gemiddelde studietijd als goed.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen als positief voor zowel de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) als de Master in Transport and Maritime Economics (MTME).
194 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
Master in Transport and Maritime Management (MTMM) Het gerealiseerde niveau van de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) is voldoende en het onderwijsrendement van de opleiding is goed.
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) Het gerealiseerde niveau en het onderwijsrendement van de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) zijn goed.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 195
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-master opleiding Master in Transport and Maritime Management (MTMM) voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over deze opleiding.
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-master opleiding Master in Transport and Maritime Economics (MTME) voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over deze opleiding.
Samenvatting en aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. Master in Transport and Maritime Management (MTMM) De opleiding ‘Master in Transport and Maritime Management’ (MTMM) karakteriseert zich als een eerder verbredende vervolgopleidingen in de maritieme transportwereld en wordt als master na master programma ingericht. De opleiding richt zich in het bijzonder op‘’high potentials’ welke zich bij voorkeur op het middle management niveau bevinden in de maritieme en transportgerelateerde sector en die de ambitie en de capaciteiten hebben om op termijn door te groeien naar het ‘executive level’. De opleiding biedt een unieke combinatie aan van meer algemene vakken én van specifieke gespecialiseerde vakken in de sectoren van het transport, het maritieme en de logistiek.’ Het beoogt de student een inzicht te doen verwerven in de transportgerelateerde aspecten van de maritieme wereld en richt zich op houders van een Initieel Master diploma die een uitgesproken interesse hebben in logistieke en transportgerelateerde maritieme domeinen. De opleiding is in die zin academisch dat de link met de academische wereld vrij pertinent aanwezig is, maar profileert zich hoofdzakelijk als een beroepsgeoriënteerde geavanceerde opleiding, die op vraag van de haven en de maritieme wereld is opgebouwd binnen het ITMMA Instituut. De ‘Master in Transport and Maritime Management’ (MTMM) heeft voldoende kwaliteiten als opleiding om de student een goede instappositie te geven voor een loopbaan in de transportwereld.
Master in Transport and Maritime Economics (MTME) De ‘Master in Transport and Maritime Economics’ (MTME) profileert zich als een verdiepende vervolgopleidingen in de maritieme transportwereld en wordt als master na master programma ingericht. Het programma ‘richt zich specifiek op internationale kandidaten die geïnteresseerd zijn in de maritieme en transportwetenschappen. Het betreft hier een meer kwantitatieve en onderzoeksgedreven benadering die als doctoraatsopleiding toegang kan verlenen tot doctoraal onderzoek en de ‘Ph.D. in Transport and Maritime Economics’. Het beoogt de student
196 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
een inzicht te doen verwerven in het analytisch denken en het ontwikkelen van wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden in een transportgerelateerd onderzoeksveld binnen de maritieme wereld. Het programma richt zich op houders van een Initieel Master diploma die een uitgesproken interesse hebben in logistieke en transportgerelateerde maritieme domeinen en zich eventueel op een academische carrière willen richten. De opleiding is duidelijk een academische opleiding die op vraag van de haven en de maritieme wereld is opgebouwd binnen het ITMMA Instituut. De ‘Master in Transport and Maritime Economics’ (MTME) heeft voldoende kwaliteiten als opleiding om de student een goede uitgangspositie te geven voor het opbouwen van een academische loopbaan in de transportwereld.
In het kader van het verbeterperspectief formuleert de commissie volgende suggesties die van toepassing zijn op de beide opleidingen: • meer aandacht hebben voor de structurele inbedding van recente ontwikkelingen in de onderscheiden opleidingsonderdelen op een structurele wijze; • de domeinspecifieke doelstellingen beter uitwerken en duidelijker omschrijven in concreet haalbare doelstellingen; • de profilering van de opleidingen duidelijker extern communiceren om de wervende kracht ervan te vergroten; • meer aandacht hebben voor praktijkervaring van de studenten waaronder de mogelijkheden om een korte kennismakingsstage in te voeren onderzoeken; • structurele initiatieven inzake curriculumherziening en –innovatie instellen en de betrokken actoren op een structurele wijze hierbij betrekken; • een betere communicatie realiseren met de studenten over de samenstelling en de samenhang van de opleidingsonderdelen, over de praktische organisatie van de lessen en over de opvolging en resultaten van de wekelijkse evaluaties van de lessen; • waakzaam zijn voor de academische onderbouwing van de programma’s gelet op de grote inbreng van vakdeskundigheid uit het beroepsleven (> 50 % in het MTMM programma, < 25 % gastlessen in het MTME programma) en de academische verankering van het programma versterken; • de contacten met het beroepenveld op een formele basis organiseren; • alle studenten en lesgevers toegang verlenen tot de elektronische leeromgeving, en deze effectief inzetten als leer- en communicatiemiddel; • meer aandacht hebben voor andere dan de Europese havens en de wijze waarop zij logistieke en transportgerelateerde problemen aanpakken; • het programma niet langer verkort tot 8 maanden inrichten; • kritische evaluatie van de programma’s in relatie tot het samen organiseren van lessen, gesteld de verschillende focus van de onderscheiden opleidingen; • systematische studietijdmetingen uitvoeren op een structurele basis en deze aangrijpen om de spreiding van de studiebelasting te optimaliseren en te verhogen, in overeenstemming met de
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 197
• • • •
• • •
• • • •
• • • • •
• • • •
norm die aan een master na masteropleiding gesteld wordt; een beter overleg tussen de lesgevers promoten over de spreiding van taken en werkstukken doorheen het jaar; voor elk opleidingsonderdeel referentiemateriaal aangeven; de transparantie van evaluatiecriteria en -procedures voor gezamenlijke opdrachten en werkstukken (waaronder ev. de masterproef) verhogen; de norm voor de Masterproef verhogen, uniform maken voor de hele opleiding en de begeleiding van de Masterproef beter structureren, meer formaliseren en proactiever organiseren van de kant van de begeleider; de voorbereidende taken voor de Masterproef eerder in het academiejaar van start laten gaan; het niveau van de opleidingen op peil houden door strikte toelatingsvoorwaarden aan te houden; met het oog op meer ‘homogenisering’ van de studentenpopulatie, voorbereidende pakketten uittekenen voor de remediëring van hiaten in de voorkennis van de instromende student of ter ondersteuning van bepaalde (minder goed beheerste) kennisdomeinen; een bredere basis uitbouwen van expertisedomeinen waardoor de opleidingen worden dragen; waakzaam zijn voor de leeftijdsstructuur van de staf en tijdig nieuwe expertise inbrengen om de opleidingen te blijven ondersteunen; initiatieven nemen om de onderwijskundige kwalificaties van de diverse gastlesgevers bewaken; de ondersteuning van de assisterende en technische staf invullen om een betere kwaliteitswaarborg in het algemeen en een betere begeleiding van de Masterproeven in het bijzonder te kunnen realiseren; de huisvestingsproblematiek in de studentenhomes voor de studenten van de beide programma’s onderzoeken; een formeel orgaan oprichten of normen voor overleg en klachten van studenten ten aanzien van de inhoud van de opleidingen opstellen; een betere begeleiding van de Masterproeven realiseren, meer proactief van de docenten uit; initiatieven inzake de sociale integratie van de studenten aanmoedigen en (indien mogelijk) ondersteunen; een formeel overlegorgaan of ‘opleidingscommissie’ oprichten voor de beide opleidingen (gemeenschappelijk of afzonderlijk) waarin alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijs, vertegenwoordigd zijn; een betere uitwerking van het kwaliteitszorgsysteem van de opleiding realiseren (ev. gebruik makend van de middelen die binnen de universiteit beschikbaar zijn); de geplande curriculumherziening realiseren en op systematische basis verder inplannen in de opvolging van het programma; de studenten beter informeren over tewerkstellingsmogelijkheden in de maritieme omgeving; een uitvalanalyse uitvoeren om zicht te krijgen op de redenen van het niet slagen of vroegtijdig beëindigen van de studie om gericht maatregelen te kunnen nemen;
198 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA
Specifiek voor de Master in Transport and Maritime Management (MTMM) adviseert de commissie daarenboven om: • meer aandacht hebben in de diverse opleidingsonderdelen voor de bredere context inzake transport, naast de bestaande sterke focus op containertransport; • remediëren voor de sterke beroepsgerichte profilering van de opleiding door de studenten meer te betrekken bij wetenschappelijk onderzoek; • het aantal keuzeopleidingsonderdelen reduceren om de coherentie van het programma te verhogen; • een beter evenwicht realiseren tussen op reproductiegerichte en op inzicht en toepassing gerichte examenvragen; • hogere vereisten stellen aan de Masterproeven, conform het master-na-masterniveau;
Specifiek voor de Master in Transport and Maritime Economics (MTME) adviseert de commissie daarenboven om: • het programma inhoudelijk kritisch evalueren; een verbreding en verdieping van de opleidingsonderdelen in module I realiseren, alsook van het opleidingsonderdeel ‘Integrated Logistics’ in module II en een uitbreiding van het aantal studiepunten voor de methodologische opleidingsonderdelen overwegen, alsook het uitbreiden van het aantal studiepunten gereserveerd voor de Masterproef; • meer aandacht hebben voor de toepassing van de theorie op andere dan de Europese havens; • het niveau van de instromende studenten beter bewaken, bijvoorbeeld door een ingangsexamen economische begrippen in te richten;
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, ITMMA | 199
200 |
Universiteit Antwerpen Master in de Maritieme Wetenschappen (Master-na-master) Master in Zee- en Vervoerrecht (Master-na-master)
Woord vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. Het Departement Transport en Ruimtelijke Economie van de Universiteit Antwerpen (UA), behorend tot de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen, is actief op het vlak van onderzoek en dienstverlening op het terrein van transport en ruimtelijke economie en richt ondermeer drie Masterna-Master opleidingen in: de “Master in de “MaritiemeWetenschappen” (Universiteit Antwerpen), de Master in de “Maritieme Wetenschappen” (Interuniversitaire samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent) en de Master in “Zee- en Vervoerrecht” (Universiteit Antwerpen). De Departementsraad Transport en Ruimtelijke Economie, bewaakt, in overleg met afgevaardigden van de havenwereld, de twee programma’s die aan de Universiteit Antwerpen worden ingericht. De Master na Master programma’s “Maritieme Wetenschappen” en “Zee- en Vervoerrecht” - die in dit rapport besproken worden - werden aanvankelijk door de UFSIA onder de benamingen “Bijzonder Licentiaat in de Maritieme Wetenschappen” en “Diploma in het Zee- en Binnenvaartrecht” ingericht. Na een omvorming tot een GAS1 opleiding werden het recentelijk Master (eigenlijk “Master na Master”) programma’s. Ondertussen is ook de UFSIA gefusioneerd in de Universiteit Antwerpen. De opleiding “Zee- en Vervoerrecht” ontstond destijds op initiatief van de maritieme advocatuur in Antwerpen en de opleiding “Maritieme Wetenschappen” ontstond op vraag van de Antwerpse havenen maritieme bedrijven. Deze beroepspartners worden nog steeds geconsulteerd bij ondermeer curriculumwijzigingen van deze master na master programma’s. Op het ogenblik van het schrijven van het zelfevaluatierapport bestond de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen (TEW) van de Universiteit Antwerpen vijf jaar. Ze ontstond in september 2000 door de integratie van de twee afzonderlijke Faculteiten TEW-UFSIA en TEW-RUCA, die vanaf dan ook één gemeenschappelijk studiecurriculum aanboden. Vanaf 1 oktober 2003 werd ze bovendien geïntegreerd in de fusieoperatie Universiteit Antwerpen en omgevormd tot de UA-Faculteit TEW (decreet Vlaamse Gemeenschap 2 april 2003). De Faculteit TEW-UFSIA had een Vakgroep Transport en Ruimtelijke Economie, en de Faculteit TEW-RUCA had een Dienst Transporteconomie. Met de fusie van de twee Faculteiten, bundelden ook de Vakgroep Transport en Ruimtelijke Economie en de Dienst Transporteconomie hun krachten.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 201
Onderwerp 1: Doelstellingen van de master-na-master opleidingen Master in de Maritieme Wetenschappen en Master in Zee- en Vervoerrecht Het zelfevaluatierapport beschrijft de algemene doelstellingen van de master-na-master opleidingen als volgt : “In overeenstemming met haar opdrachtverklaring streven het Departement Transport en Ruimtelijke Economie en de Faculteit TEW van de Universiteit Antwerpen er naar toonaangevende wetenschappelijk onderbouwde opleidingen aan te bieden in het domein van de transportbedrijfseconomie. In het onderwijsaanbod primeert de band met het (toegepast) wetenschappelijk onderzoek en is er ruime aandacht voor de maatschappelijke context van de economie.” De Master na Master opleidingen van de Faculteit TEW beogen de vorming van leidinggevenden die betrokken zijn bij of verantwoordelijk zijn voor beleidsbeslissingen in organisaties in de brede transportsector en in openbare diensten. Deze algemene doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport verder omschreven door middel van de eindtermen die binnen de Faculteit TEW van de Universiteit Antwerpen zijn opgesteld voor de master opleidingen, en die van toepassing zijn op de master na master opleidingen. Deze doelstellingen bestrijken wetenschappelijke en professionele competenties, vaardigheden en maatschappelijke waarden, die verder vertaald worden in specifieke vereisten die deze competenties concretiseren op het niveau van de opleiding in wetenschappelijke, beroepsgerichte, maatschappelijke en beschouwelijke competenties. Rekening houdend met de studentenkarakteristieken en de eisen van het afnemend veld zijn de onderwijstrajecten uitgetekend en werden de diverse vormen van competentieverwerving vastgelegd. Aldus komt de Faculteit tot de volgende voornaamste doelstellingen voor de academische opleidingen: − Het Departement Transport en Ruimtelijke Economie voorziet een curriculum met bijzondere aandacht voor de volgende elementen: ˚ meer klemtoon op zelfwerkzaamheid en op kritisch leren omgaan met informatie; ˚ aanscherpen van probleemoplossend vermogen bij de studenten door bv. het creatief leren toepassen van theorieën op gegeven problemen; ˚ aanscherpen van communicatieve vaardigheden met specifieke aandacht voor maritiem en transportjargon (schriftelijk en mondeling); ˚ ontwikkeling van nieuwe werkvormen; ˚ evaluatie minder richten op reproductie, veeleer op verwerking en toepassing; ˚ elementen inbouwen die de studenten een beter inzicht verschaffen in de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. − Het Departement stimuleert onderwijsinnovatie met aangepaste werk- en lesvormen. − Wat betreft de instroom: ˚ wenst het Departement de werving nog beter te oriënteren op een ruimer aantal vooropleidingen; ˚ wordt kwaliteit geprefereerd boven kwantiteit; ˚ organiseert het Departement in samenwerking met de universiteit duidelijk informatief opgezette
202 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
informatiedagen voor kandidaat-studenten; ˚ profileert het Departement de opleidingen als in hoofdzaak toepassingsgerichte opleidingen, zij het met een sterk academisch profiel. Bij de omschrijving van de opleiding in de infobrochures wordt de nadruk gelegd op de link tussen de juridische en de economische aspecten van een gespecialiseerde opleiding op maritiem gebied (“Master in de Maritieme Wetenschappen”) en op het vlak van het transportgebeuren (“Master in Zee- en Vervoerrecht”).
1.1.: Niveau en oriëntatie van de doelstellingen De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en als goed voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De beschrijving van de doelstellingen van de master na master programma’s “MaritiemeWetenschappen” en “Zee- en Vervoerrecht” worden in het zelfevaluatierapport van de Universiteit Antwerpen niet afzonderlijk gegeven. Ze worden verwoord op het niveau van de algemene doelstellingen van de master opleidingen en beschrijven de generieke doelstellingen die op het niveau van de academische master (en master-na-master opleidingen) van toepassing zijn. Bij de afstemming van de competenties wordt uitgegaan van de meerdere invloedsfactoren : de studentenkarakteristieken, de specificiteit van het academisch onderwijs en de wensen van het beroepenveld. De doelstellingen zijn per opleidingsniveau wel adequaat beschreven in de ECTS-fiches. De opleidingen communiceren hun opdrachtverklaring en de algemene doelstellingen, alsook de vertaling ervan in competenties via diverse kanalen (o.a. informatiedagen, informatiesessies, brochures en websites).
Master in de Maritieme Wetenschappen De doelstellingen van de Master in de Maritieme Wetenschappen zijn voldoende gericht op het beheersen van academische en algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, en zijn in overeenstemming met het profiel van een verbredende, gespecialiseerde (in tegenstelling tot basis-) opleiding. Ze zijn voldoende gericht op het bijbrengen van inzicht in de wetenschappelijke discipline en er is voldoende aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen en voor de wijze waarop nieuwe theorieën gevormd worden. Er is voldoende aandacht voor het beheersen van de competenties, vereist om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten en hun toepassing ervan in een beginnende beroepspraktijk. De doelstellingen zijn goed beschreven op het niveau van de opleiding en op adequate wijze geconcretiseerd in het programma. De commissie adviseert om het niveau van de opleiding blijvend te bewaken, in acht nemend dat de opleiding momenteel sterk wordt aangestuurd vanuit de praktijk en in hoge mate steunt op de sterkten en competenties van het huidig docentencorps. Ze adviseert in deze waakzaamheid voor het behoud van de kwaliteit van het programma met het oog op de toekomst.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 203
Master in Zee- en Vervoerrecht De doelstellingen van de Master in Zee- en Vervoerrecht zijn goed gericht op het beheersen van academische en algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, alsook op het verwerven van inzicht in de wetenschappelijke discipline. Er is voldoende aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen en voor de wijze waarop nieuwe theorieën gevormd worden. De wisselwerking tussen de domeinen ‘economie’ en ‘recht’ komen goed tot uiting in het programma. De Master in Zeeen Vervoerrecht is niet zozeer gericht op het ontwikkelen van competenties, vereist om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten, maar eerder op de toepassing van wetenschappelijke kennis en vaardigheden in een beroepspraktijk. De doelstellingen zijn goed beschreven op het niveau van de opleiding en op adequate wijze geconcretiseerd in het programma. De commissie adviseert om het niveau van de opleiding blijvend te bewaken. Ze wijst er in deze op dat de opleiding nu zeer sterk steunt op de expertise van een beperkt aantal experten, wat een potentiële kwetsbaarheid van de opleiding inhoudt. Ze adviseert in deze waakzaamheid voor de toekomst.
1.2.: Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht als goed. De programma’s “Master in de Maritieme Wetenschappen” en “Master in Zee- en Vervoerrecht” richten zich op een wetenschappelijk onderbouwde en praktijkgerichte opleiding, steunend op drie grote pijlers van het maritieme gebeuren: de juridische, de economische en de technische pijler. De programma’s beogen in de eerste plaats de student een grondige kennis betreffende de juridische en de economische aspecten van het maritieme transport te doen verwerven. De technische pijler van de opleidingen beoogt de studenten een basiskennis betreffende scheeps- en haventechnologie en havenplanning bij te brengen. Accenten worden gelegd binnen de opleiding, op basis van de keuze van de student (vb. logistieke elementen, beleidselementen of multimodaal transport). De opleidingen richten zich ondermeer tot juristen, nautici, economisten en beleidsanalisten, en tot geïnteresseerde werknemers uit het beroepenveld die hun horizon wensen te verbreden. De programma’s profileren zich naar onderscheiden doelgroepen : de “Master in de Maritieme Wetenschappen” opent een ruime waaier van mogelijkheden, zoals transportverzekeringssector, scheepsagentuur, havenbedrijven, maritieme of multi-modale transportbedrijven, overheid, beroeps- en belangenverenigingen, ... Het diploma “Zee- en Vervoerrecht” biedt een uitgesproken tewerkstellingskans in de maritieme advocatuur die een belangrijke historische traditie heeft in Antwerpen. De commissie waardeert dat de beide opleidingen een duidelijke positie van het programma binnen de academische en professionele wereld voor ogen hebben en adviseert deze nog duidelijker extern te communiceren om de wervende kracht ervan te vergroten. De opleidingen hebben er uitdrukkelijk voor gekozen om de domeinspecifieke eisen door middel van competenties te omschrijven, hoewel deze beschrijving uiterst summier is weergegeven in het zelfevaluatierapport. De commissie adviseert
204 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
de opleidingsverantwoordelijken om de domeinspecifieke eisen voor beide opleidingen uitgebreider te omschrijven, waardoor deze (op het niveau van het programma en op het niveau van de individuele opleidingsonderdelen) meer zouden kunnen worden ingezet bij de profilering van de opleidingen en bij de communicatie tussen lesgevers onderling en tussen lesgevers en studenten, alsook in gesprekken met het beroepenveld. De commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken in deze ook om de goede informele overlegmomenten (waarvan zij zich tijdens de gesprekken heeft kunnen vergewissen) meer te formaliseren om een meer structureel overleg over de doelstellingen en eindtermen over de beide opleidingen te faciliteren. De domeinspecifieke eisen van beide opleidingen zijn zeer goed afgestemd op de eisen gesteld door de maritieme wereld, (het havengebeuren of de maritieme advocatuur) en zijn bijgevolg zeer sterk gericht op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld en voldoende afgestemd op de eisen gesteld door (buitenlandse) vakgenoten binnen verwante opleidingen.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingen De visitatiecommissie beoordeelt de doelstellingen van de opleidingen “Master in de Maritieme Wetenschappen” en “Master in Zee- en Vervoerrecht” als positief.
Master in de Maritieme Wetenschappen Voor de Master in de Maritieme Wetenschappen worden het niveau en de oriëntatie als voldoende en de domeinspecifieke eisen als goed beoordeeld.
Master in Zee- en Vervoerrecht Voor de Master in Zee- en Vervoerrecht worden zowel het niveau en de oriëntatie als de domeinspecifieke eisen als goed beoordeeld.
Onderwerp 2: Programma Master in de Maritieme Wetenschappen : beschrijving van het programma De Master in de Maritieme Wetenschappen bestaat uit: - een aantal verplichte opleidingsonderdelen voor 24 studiepunten (SP) (nl. Logistiek en Transport 3 SP, Inleiding Internationaal Recht 3 SP, Logistiek en Expeditie 3 SP, Maritieme en Haveneconomie 9 SP, Vervoerbeleid 3 SP, Vervoerrecht 3 SP), - een aantal keuzeopleidingsonderdelen, georganiseerd in 2 pakketten “Zee- en Binnenscheepvaartrecht” en “Zee- en transportrecht, Zee- en Transportverzekering” van elk 6 SP, - de invulling van 15 SP uit een lijst van keuzeopleidingsonderdelen, waarbij minstens 1 seminarie moet gekozen worden (Luchtvervoer, Ruimtelijke Economie,Vervoer Te Land, seminaries Havenproblemen, Internationaal Zeerecht, Maritieme Rechtspraktijk, Maritieme Technologie,Transportproblemen,Vervoer te Land,Vervoerbeleid)
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 205
- en een masterproef van 15 SP. Alle opleidingsonderdelen binnen dit programma worden aan de Universiteit Antwerpen gedoceerd. Het programma kan voltijds gedurende één jaar worden gevolgd, of deeltijds gedurende twee jaren.
Studiepunten
Verplichte opleidingsonderdelen
Keuze (pakket A of B)
24
6
Keuze (vrij uit10 alternatieven) 15
Masterproef
Totaal
15
60
Tabel 1: overzicht programma Master in de Maritieme Wetenschappen
Master in Zee- en Vervoerrecht De Master in Zee- en Vervoerrecht bestaat uit: - een aantal verplichte opleidingsonderdelen voor 33 studiepunten (SP) (nl. Inleiding Internationaal Zeerecht 3 SP, Maritieme en Haveneconomie 9 SP, Seminarie Internationaal Zeerecht 3 SP, seminarie Maritieme Rechtspraktijk 3 SP,Vervoerrecht 3 SP, Zee- en Binnenscheepvaartrecht 6 SP, Zee- en Transportrecht 3 SP, Zee- en Transportverzekering 3 SP), - keuzeopleidingsonderdelen, waarvoor 9 SP dienen te worden ingevuld uit een opgegeven lijst (Internationaal en Europees Recht 3 SP, Logistiek en Transport 3 SP, Logistiek en Expeditie 3 SP,Vervoerbeleid 3 SP, seminarie: transportproblemen, Havenproblemen,Vervoerbeleid, Maritieme Technologie,Vervoer te Land (telkens 3 SP)) - en een masterproef van 18 SP. Alle opleidingsonderdelen binnen dit programma worden aan de Universiteit Antwerpen gedoceerd. Het programma kan voltijds gedurende één jaar worden gevolgd, of deeltijds gedurende twee jaren.
Studiepunten
Verplichte opleidingsonderdelen
Keuze (vrij te kiezen uit 10 alternatieven)
Masterproef
Totaal
33
9
18
60
Tabel 2: overzicht programma Master in Zee- en Vervoerrecht
2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De domeinspecifieke eisen zijn zeer beperkt omschreven in het zelfevaluatierapport, maar de commissie heeft zich een duidelijker beeld gevormd over dit facet tijdens de gesprekken die zij heeft gevoerd met de docenten, de studenten en de alumni van beide master programma’s tijdens het bezoek. De commissie stelt vast dat beide programma’s nog zichtbare gevolgen vertonen van de fusie tussen de diverse onderwijsinstellingen (vb. structuur van het programma, samenvoeging van diverse aanverwante onderzoeksgroepen…), van de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de Bachelor-Master hervorming en van de associatie die met de hogescholen in de regio wordt gevormd. De commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken daarvoor te remediëren bij komende curriculumbesprekingen, -herzieningen en -vernieuwingen.
206 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
Voor de beide opleidingen zijn de doelstellingen goed geconcretiseerd in het programma en in de individuele opleidingsonderdelen. Het niveau en de inhoud van de opleidingsonderdelen van beide opleidingen zijn goed en worden gedragen door de vakinhoudelijke expertise van het docentencorps. Het is niet volledig duidelijk geworden tijdens de gesprekken op welke wijze en hoe systematisch recente ontwikkelingen worden meegenomen in de bestudeerde onderwerpen op het niveau van de opleidingsonderdelen, maar de studenten geven aan dat zij worden ingelicht over het onderzoek van de docenten in de colleges. De commissie adviseert dan ook om meer gestructureerde aandacht te besteden aan de integratie van recente ontwikkelingen in de opleidingsonderdelen. Er is goede aandacht voor disciplineoverschrijdende elementen, zoals economie, management, recht en techniek in de diverse opleidingsonderdelen van de beide opleidingen. De internationale dimensie zou binnen de Master in de Maritieme Wetenschappen meer expliciet aan bod kunnen komen. Binnen de Master in Zee- en Vervoerrecht is dit niet evident te bekomen, omdat het maritiem recht een lokaal gegeven is, maar de commissie suggereert de duidelijke verschillen tussen nationaal en internationaal geldende wetgeving aan te geven bij de bespreking van de diverse onderwerpen om de grenzen van het toepassingsdomein beter af te lijnen. De commissie stelde tijdens de gesprekken met de studenten vast dat de meeste studenten een duidelijk beeld hebben van het domein dat ze willen bestuderen, en zij zich op basis van de mogelijke keuzes binnen het programma kunnen richten op die domeinen die hun interesse wegdragen. De inhoud van het programma en de keuzemogelijkheden bieden de studenten goede mogelijkheden om de doelstellingen te bereiken. De commissie is van mening dat het de Master in Zee- en Vervoerrecht ten goede zou komen indien de juridische pijler in de diepte en in de breedte nog verder zou worden uitgewerkt in het programma. In beide opleidingen vragen de studenten trouwens zelf om meer praktijkervaring, om meer excursies (vb. havenbezoek, distributiecentra, …), meer gastlezingen die praktijkvoorbeelden toelichten en deze verbinden met de theoretische achtergrond en om de mogelijkheid tot het uitvoeren van een korte kennismakingsstage.
2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de Master in de Maritieme Wetenschappen en van de Master in Zee- en Vervoerrecht als voldoende. De programma’s van de Master in de Maritieme Wetenschappen en de Master in Zee- en Vervoerrecht, hebben volgens de commissie voldoende aandacht voor kennisontwikkeling en de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Er is in beide programma’s voldoende aandacht voor het ontwikkelen van een onderzoeksattitude en -vaardigheden. De studenten komen voornamelijk in contact met onderzoek tijdens de seminaries en tijdens het uitvoeren van de masterproef. De
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 207
commissie heeft vastgesteld dat het cursusmateriaal in vele gevallen up-to-date is. Er is zeer goede aandacht in het programma voor het ontwikkelen van vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren van de afgestudeerde ondersteunen, binnen de maritieme wereld of de maritieme advocatuur. Er is voldoende aandacht voor de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs, in die zin dat onderzoek (dat hoofdzakelijk via de contacten met havenbedrijven wordt uitgevoerd) voldoende wordt meegenomen in de opleidingsonderdelen. Vooral tijdens de gesprekken met de docenten tijdens het bezoek, maar ook uit de opmerkingen van de studenten en de alumni kwam naar voor dat de academische gerichtheid vooral ligt in de sterkte van de docenten binnen hun vakgebied, (“zij zijn vakdeskundigen en zeer gewaardeerd in het domein waarin ze werkzaam zijn” aldus de studenten). De commissie stelt vast dat de academische gerichtheid van de beide programma’s aldus dient geïnterpreteerd te worden en niet zozeer te zoeken is in een diepgaande verankering in het wetenschappelijk onderzoek dat binnen het Departement wordt verricht. Daarbij neemt de commissie in overweging dat de beide programma’s gegroeid zijn uit een context van gespecialiseerde aanvullende opleidingen en zich richten op verbreding, eerder dan op verdieping. De commissie kan zich vinden in deze stelling, gesteld dat het onderzoek voldoende wordt opgenomen in het onderwijs. De studenten geven aan dat dit vooral tijdens de seminaries gebeurt en dat zij vooral bij het uitwerken van de Masterproef in aanraking komen met lopend en nieuw onderzoek. De commissie adviseert de sterke beroepsgerichte profilering van de opleidingen verder bij te stellen door een sterkere academische onderbouwing van de programma’s uit te werken, bijvoorbeeld door de studenten meer te betrekken bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, dan nu gebruikelijk is. De praktijkgerichte ervaring wordt nu in de beide programma’s ingebracht via gastdocenten, en via de praktijkervaring van het wetenschappelijk personeel, ten gevolge van goede contacten met het bedrijfsleven. De commissie oordeelt dat er momenteel in de programma’s nog te weinig aandacht is voor professionele ervaring die door de studenten wordt verworven en voor invloeden van buiten de academische wereld. Ze adviseert de opleidingsverantwoordelijken (in overeenstemming met een pertinente vraag van de studenten en de alumni) om de mogelijkheid tot het invoeren van een korte kennismakingsstage in de programma’s te onderzoeken.
2.3.: Samenhang van het programma De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma van de Master in de Maritieme Wetenschappen voldoende en van de Master in Zee- en Vervoerrecht goed is. Het zelfevaluatierapport stelt dat de samenhang van de programma’s wordt bewaakt door de beschrijving van de leerinhouden en de vereiste voorkennis per opleidingsonderdeel (in de ECTSfiches). De verhouding verplichte opleidingsonderdelen tot de keuzeopleidingsonderdelen bedraagt voor de Master in de Maritieme Wetenschappen 0,65 en voor de Master in Zee- en Vervoerrecht 0,75.
208 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
De commissie beoordeelt deze verhouding als evenwichtig. Het is de commissie opgevallen, hoewel de programma’s toch behoorlijk wat overlap vertonen, het programma Zee- en Vervoerrecht toch wat meer focus heeft en kan bogen op wat meer leiderschap in vergelijking tot het programma Maritieme Wetenschappen. De commissie heeft de horizontale (tussen de onderscheiden opleidingonderdelen) en de verticale (de opbouw van het programma) coherentie van beide programma’s bestudeerd en onderkent een duidelijke lijn in de verplichte opleidingsonderdelen. De ruime waaier aan keuzeopleidingsonderdele n daarentegen, komt de samenhang van de programma’s niet ten goede. Daarenboven is de specifieke invulling van de opleidingsonderdelen (nl. de bestudeerde onderwerpen), gezien de diversiteit van de studentenpopulatie een belangrijk aandachtspunt. De afstemming tussen de verschillende opleidingsonderdelen (horizontale samenhang) en de inhoudelijke invulling ervan is voldoende. Voor de Master in Zee- en Vervoerrecht zou de coherentie van het programma nog verhoogd kunnen worden (verticale samenhang) door de juridische aspecten nog consequenter en integraal als “rode draad” doorheen de opleidingsonderdelen te laten lopen. Positief is wel dat studenten van deze master worden aangemoedigd om aangedragen thema’s op een multidisciplinaire wijze te benaderen: juridisch, economisch, technologisch en maatschappelijk. De commissie stelt zich daarenboven toch enige vragen bij de samenhang die voor beide masterprogramma’s kan gerealiseerd worden, in overweging nemend dat bepaalde opleidingsonderdelen enerzijds kunnen gekozen worden in een Initiële Master binnen de Faculteit TEW (waardoor Bachelor studenten de studentengroep vervoegen) en studenten anderzijds de Masterprogramma’s kunnen volgen, met vrijstelling van de opleidingsonderdelen waarvoor zij eerder een credit hebben verworven. Het zelfevaluatierapport suggereert dat in het laatst voorkomend geval de student een ander opleidingsonderdeel dient te kiezen, maar de studenten gaven tijdens de gesprekken meermaals aan dat zij deze vrije ruimte vaak of helemaal niet invullen, of de beide opleidingen Maritieme Wetenschappen en Zee- en Vervoerrecht combineren. De deeltijdse trajecten worden opgevat als een spreiding van het programma over twee jaar, waarin in het eerste jaar de verplichte opleidingsonderdelen, en in het tweede jaar de keuzeopleidingsonderdel en en de masterproef worden ingeroosterd.
2.4.: Studieomvang De beide masteropleidingen Maritieme Wetenschappen en Zee- enVervoerrecht omvatten 60 studiepunten per jaar. De opleidingen voldoen daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
2.5.: Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 209
Het zelfevaluatierapport omschrijft de criteria waarmee de gewichten van de hoorcolleges, werkcolleges en case studies worden omschreven, maar vermeldt geen initiatieven die worden genomen om de studietijd op systematische basis te meten. Ook de studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat er geen formele studietijdmetingen zijn op het niveau van de opleiding. In de studenten-bevragingen zijn wel een aantal vragen betreffende de studielast opgenomen. De commissie dringt erop aan om systematische studietijdmetingen uit te voeren om de belasting van de opleidingen als geheel, alsook de verdeling over de twee semesters te monitoren, om indien noodzakelijk bij te kunnen sturen, zeker in het licht van de recente bachelor-master hervorming. De commissie acht dit voorstel goed haalbaar, aangezien de instelling beschikt over dergelijke operationele instrumenten. Verder stelt ze vast dat voor de Master in de Maritieme Wetenschappen het tweede semester zwaarder is dan het eerste semester, een bevinding die ook strookt met de opmerkingen van de studenten. De commissie heeft de subjectieve studietijd met de studenten besproken tijdens de bezoeken en stelt vast dat de gemiddelde studietijd (voor het volledig programma) door de studenten wordt geschat op 35 à 45 uur per week voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en op 30 à 40 uur per week voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De commissie wenst hierbij te vermelden dat de studenten de tijd die ze zullen besteden aan de masterproef niet goed kunnen inschatten in studiebelasting per week. De commissie beoordeelt de studietijd voor de beide programma’s als eerder licht, op basis van de begrote studietijd, voor een ‘master na master’ opleiding en dringt er verder ook op aan om de spreiding van de veelheid aan taken en werkstukken te herzien, die zich nu, zoals aangegeven door de studenten, lijken te concentreren in een aantal piekperiodes tijdens het jaar.
2.6. : Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De beschrijving van de gebruikte werkvormen (op de ECTS-fiches van de opleidingsonderdelen) voorziet in een onderscheid tussen hoorcolleges en meer (inter)actieve seminaries in kleinere groepen. Op basis van de ECTS-fiches voor de diverse opleidingsonderdelen verhoudt het aandeel hoorcolleges tot het aantal seminaries zich (uitgedrukt in aantal uren contactonderwijs, voor het volledige programma) voor de Master in de Maritieme Wetenschappen als 1,875 (450 u / 240 u), en voor de Master in Zee- en Vervoerrecht als 1,625 (390 u / 240 u). De commissie stelt vast dat beide opleidingen hoofdzakelijk worden neergezet op basis van een eerder klassiek didactisch concept waarin hoorcolleges en werkcolleges primeren. Stilaan vinden steeds meer actieve en innovatieve werkvormen – met de introductie van het elektronische leerplatform Blackboard – hun ingang in de beide opleidingen. Als onderwijsmiddelen geeft het zelfevaluatierapport het gebruik van transparanten of van MS PowerPoint presentaties aan, die via de elektronische leeromgeving ter beschikking worden gesteld van de student.
210 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
De commissie dringt erop aan om voor elk opleidingsonderdeel ondersteunend referentiemateriaal of handboeken op te geven. Vaak moet de student er nu expliciet naar vragen, of studeert hij de materie op basis van de transparanten die tijdens de les getoond zijn en uit eigen notities. Uit recente studentenenquêtes, vernoemd in het zelfevaluatierapport en uitgevoerd in het kader van de evaluatie van het nieuwe opleidingsprogramma, blijkt dat de studenten globaal genomen tevreden zijn over de gehanteerde werkvormen in de beide opleidingen. Ook uit de gesprekken blijkt dat de studenten zich wel kunnen vinden in de indeling in hoorcolleges en seminaries, hoewel ze aandringen op een sterkere praktijkervaring doorheen de opleiding (vb. meer bedrijfsbezoeken, een korte kennismakingsstage). De commissie stelt vast dat het in het zelfevaluatierapport vernoemde systeem van begeleide zelfstudie, dat ‘wordt ingezet’ indien een student een opleiding deeltijds wenst te volgen, in de praktijk niet voorkomt. De commissie waardeert dat deze mogelijkheid tenminste voorzien is.
2.7.: Beoordeling en toetsing De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De doelstellingen worden getoetst op basis van een diversiteit aan toetsvormen (vb. schriftelijk examen, mondeling examen (met of zonder schriftelijke voorbereiding), permanente evaluatie, de beoordeling van een paper), hoewel mondelinge examens het palet domineren. De docenten selecteren die toetsvorm die overeenstemt met de doelstellingen, met goedkeuring door het Departement. De beschrijving van de toetsvorm wordt aangegeven in de ECTS-fiches voor de individuele opleidingsonderdelen en wordt toegelicht door de docenten (bij aanvang van de lessenreeks) aan de studenten. De Examencommissie bewaakt de kwaliteit van de examens. In geval van betwisting of problemen kunnen studenten een beroep doen op de in de Onderwijs- en examenregeling voorziene regeling voor geschillen, of dit melden bij de ombudspersonen. Omdat de studentenbevragingen voor de examenperiode worden afgenomen, zijn er geen gegevens beschikbaar over de wijze waarop de studenten de toetsing in het algemeen evalueren. De studenten blijken - op basis van de gesprekken die de commissie met hen voerde tijdens het bezoek - in het algemeen tevreden te zijn over het niveau en de gehanteerde methodes van de toetsing en geven aan dat in het algemeen gepeild wordt naar inzicht en het leggen van verbanden tussen diverse aspecten van de leerstof. De commissie heeft een steekproef van examenvragen bestudeerd en stelt vast dat deze een behoorlijk niveau halen, hoewel een ruim aandeel vooral op reproductie gericht is. De studenten gaven dit ook aan tijdens de gesprekken. De commissie heeft tijdens het bezoek een bijkomende steekproef aan examenvragen bestudeerd, en stelt vast dat er toch een voldoende spreiding van de vragen gericht op reproductie, inzicht en het leggen van verbanden tussen bestudeerde onderwerpen. De commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken verder te waken over de transparantie van de beoordeling bij gezamenlijke werkstukken en bij mondelinge examens.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 211
2.8.: Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als onvoldoende voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De Vaste Commissie voor Eindverhandelingen (VCE) van de Faculteit TEW bewaakt de procedure voor de Masterproef. Bij aanvang van het academiejaar wordt de masterproef (nl. de leerdoelen, de eisen, de richtlijnen, de vormgeving, de keuze van onderwerp en de promotor) toegelicht door de facultair coördinator van de Master na Master opleidingen. De student kiest zijn onderwerp uit een lijst (door de VCE) goedgekeurde titels of stelt zelf een titel en een promotor voor. Voor de Master in de Maritieme Wetenschappen moet het onderwerp in hoofdzaak economisch zijn (maar zal ook juridische, psychologische, sociologische en/of technologische aspecten bevatten). Voor de Master in Zee- en Vervoerrecht primeert de juridische basis. Het aantal studiepunten van de masterproef voor de Master in de Maritieme Wetenschappen bedraagt 15 SP en voor de Master in Zee- en Vervoerrecht 18 SP. Van de Masterproef wordt verwacht dat het een origineel (goed gestructureerd en vlot leesbaar) rapport is dat een relevante probleemstelling beschrijft, analyseert (door toepassing van gangbare of vernieuwende wetenschappelijke methoden) en rapporteert over de bevindingen. De beoordeling van de masterproef gebeurt op basis van de inhoud van het rapport en de taal- en vormvereisten, en het verzorgde karakter van het werk (voor de Master in de Maritieme Wetenschappen), alsook van de mondelinge verdediging (enkel voor de Master in Zee- en Vervoerrecht). Bij de evaluatie door de promotor en de assessor (deze laatste, enkel voor de Master in Zee- en Vervoerrecht) wordt gebruik gemaakt van een formulier waarop de criteria voor de beoordeling van de masterproef duidelijk zijn aangegeven. De administratieve begeleiding van de Masterproef gebeurt door de VCE. De VCE ontvangt een lijst van onderwerpen van potentiële promotoren en duidt verder ook de assessoren aan (enkel voor de Master na Master in Zee- en Vervoerrecht). De inhoudelijke begeleiding van de Masterproef gebeurt door de promotoren. De student wordt in een initiële fase geholpen bij het vinden van basisbronnen, literatuur en cijfermateriaal en bij het leggen van contacten met bedrijven of instellingen. In een later stadium wordt van de studenten verwacht dat zij een werkplan, eventueel met tijdschema, een voorlopige inhoudsopgave en bibliografie voorleggen. In de loop van hun opdracht kunnen de studenten rekenen op logistieke steun (vb. computerfaciliteiten, het opmaken van vragenlijsten, de verwerking van verzamelde data). De beoordeling van de Masterproef geschiedt door de promotor (Master in de MaritiemeWetenschappen) en één assessor (enkel voor Zee- en Vervoerrecht), eventueel ook door de copromotor (die een raadgevende stem heeft). De evaluatiecriteria worden uitdrukkelijk op de beoordelingsformulieren vermeld. De studenten van de Master Zee- en Vervoerrecht verdedigen hun masterproef mondeling. Er wordt daarbij een gewogen gemiddelde gemaakt van de scores, toegekend door de promotor en de assessor.
212 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
De visitatiecommissie stelt vast dat de Masterproeven op zich interessante onderwerpen beschrijven, maar zeer vaak louter beschrijvend zijn van aard en weinig tot geen kritische reflectie tonen. De opleidingsverantwoordelijken schuiven de heterogeniteit van de instroom als plausibele verklaring naar voren, maar de commissie meent toch dat aan een masterproef op ‘master na master’ niveau hogere eisen dienen gesteld te worden en dringt in deze aan op een remediëring. Verder stelt de commissie vast dat het behaalde niveau van de Masterproeven, (het gegeven cijfer mee in overweging genomen), zeer sterk varieert (vooral voor het programma Zee- en Vervoerrecht), en dringt zij aan op een betere normzetting (vooral voor het programma Maritieme Wetenschappen). Ook de begeleiding dient meer gestructureerd en geformaliseerd te worden met vaste overlegmomenten, die nu al te vaak door de student dienen te worden aangevraagd. Verder wijst de commissie erop dat, niettegenstaande de beschrijving van de richtlijnen, de doelstellingen en eindkwalificaties van de Masterproef zoals in het zelfevaluatierapport beschreven, de normen toch uniform moeten gemaakt worden, en niet zoals nu het geval blijkt te zijn (op basis van de steekproef aan masterproeven die de commissie heeft gelezen, de selectie aan masterproeven die ze heeft bekeken en de getuigenissen van de studenten en alumni tijdens de gesprekken) - sterk afhankelijk zijn van de invulling door de individuele docent. De commissie ziet in deze een bijkomende taak van kwaliteitsbewaking weggelegd voor de VCE. Daarenboven wenst de commissie in overweging te geven dat de beoordeling van een in groep geschreven Masterproef steeds een bijzonder aandachtspunt is, en adviseert ze de VCE om ook hiervoor duidelijke richtlijnen ter beoordeling van het werk geleverd door de individuele student uit te werken. Verder suggereert de commissie om de studenten sneller aan het werk te zetten (het voorbereidende werk eerder in het jaar te doen aanvangen), hoewel de studenten aangaven tijdens de gesprekken dat ze op dat ogenblik nog over te weinig methodologische voorkennis beschikken om de Masterproef strategisch uit te werken.
2.9.: Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als onvoldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en als voldoende voor de Master in Zee- en Vervoerrecht.
Master in de Maritieme Wetenschappen De Master na Master in de Maritieme Wetenschappen staat open voor de diplomahouders van: - omgevormde opleidingen: een diploma van een masteropleiding (master na bachelor) (bv. Master in de Rechten, Master in de Nautische Wetenschappen, …) - opleidingen ‘vroegere structuur’: • een diploma van een academische opleiding van de tweede cyclus (bv. Licentiaat in de Rechten, Licentiaat in de Economische Wetenschappen, …); • een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli (bv. Nautische Wetenschappen, Handelswetenschappen, Industrieel ingenieur, …).
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 213
Ook diplomahouders van: - een (ander) 2de cyclus diploma (Hoger Onderwijs van het lange type - HO2C); - een gelijkwaardig bevonden buitenlands diploma kunnen worden toegelaten, na positief advies van de opleidingsverantwoordelijke die nagaat of de betrokken kandidaat voldoende inhoudelijke voorkennis heeft om de Master na Master zonder problemen aan te vatten. Daarbij wordt gekeken naar het aantal, de aard en de inhoud van de opleidingsonderdelen die in voorafgaande opleidingen werden gevolgd. 35 30 25 20 15 10 5 0 95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
03-04
04-05
Grafiek 1: studentenaantallen van de Master in de Maritieme Wetenschappen (Universiteit Antwerpen), evolutie over 10 jaar, weergegeven in aantal studenten.
Master in Zee- en Vervoerrecht De Master na Master in het Zee- en Vervoerrecht staat open voor diplomahouders van: - omgevormde opleidingen: een diploma van een masteropleiding (master na bachelor) (bv. Master in de Rechten, Master in de Nautische Wetenschappen, …) - opleidingen ‘ vroegere structuur’: • een diploma van een academische opleiding van de tweede cyclus (bv. Licentiaat in de Rechten, Licentiaat in de Economische Wetenschappen, …) • een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli (bv. Nautische Wetenschappen, Handelswetenschappen, Industrieel ingenieur, …)
214 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
14 12 10 8 6 4 2 0 95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
03-04
04-05
Grafiek 2: studentenaantallen van de Master in Zee- en Vervoerrecht (Universiteit Antwerpen), evolutie over de 10 jaar, weergegeven in aantal studenten De commissie waardeert de diverse instroom in de beide opleidingen als positief maar adviseert de opleidingsverantwoordelijken om (naast de vooropleiding), ook te selecteren op basis van de behaalde resultaten van de student tijdens de Initiële Master. De commissie stelt vast (uit de gegevens van het zelfevaluatierapport en bevestigd tijdens de gesprekken met de studenten en alumni) dat er op dit ogenblik geen initiatieven zijn die kunnen remediëren voor de diversiteit aan instromende kwalificaties van de studenten. Dit is vooral problematisch voor het programma Maritieme Wetenschappen omdat de diversiteit van de instroom daar het grootst is. De commissie dringt erop aan (mede in het kader van de elders verworven competenties (EVC) en eerder verworven kwalificaties (EVK)), om ’voorbereidende initiatieven in te richten, die voor deze tekorten remediëren en het nu gehanteerde systeem van credits (tot maar liefst 50 % SP) zouden vervangen. De visitatiecommissie beoordeelt dit als een duidelijk negatief aspect, wat het niveau van de master na masteropleidingen zeker niet ten goede komt. De commissie is ervan overtuigd dat het programma, op basis van deze voorstellen, op een hoger niveau kan worden neergezet (overwegend dat dit een master na master programma is).
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt de programma’s van de Master in de Maritieme Wetenschappen en van de Master in Zee- en Vervoerrecht als positief en meent voldoende potentieel te onderkennen in de beide opleidingen om het onderwerp programma als positief te beoordelen ondanks de onvoldoende score voor de facetten “masterproef” en “toelatingsvoorwaarden” voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en voor het facet “masterproef” voor de Master in Zee- en Vervoerrecht.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 215
Master in de Maritieme Wetenschappen De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Master in de Maritieme Wetenschappen als goed. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de Master in de Maritieme Wetenschappen als voldoende. De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma voldoende is. De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen. De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende. De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen. De commissie beoordeelt de masterproef als onvoldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen. De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als onvoldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen.
Master in Zee- en Vervoerrecht De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma van de Master in Zee- en Vervoerrecht als goed. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de Master in Zee- en Vervoerrecht als voldoende. De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma goed is. De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende. De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De commissie beoordeelt de masterproef als onvoldoende voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende voor de Master in Zee- en Vervoerrecht.
Onderwerp 3: Inzet van personeel
3.1.: Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt het facet “de kwaliteit van het personeel” als goed voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. Het personeel voor de beide opleidingen is zeer begaan met de opleidingen, is sterk betrokken bij haar opdracht en vertoont een goede inzet voor de programma’s. Haar vakdeskundigheid is volgens de commissie voor elk van de opleidingen goed.
216 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
De onderwijsbelasting (hoorcolleges, seminaries, werkcolleges, begeleiding van Masterproeven) wordt verdeeld door het Departement. Het personeel ervaart de werkdruk als eerder hoog, mede verzwaard door de veelheid aan ‘administratie en bureaucratische regelgeving’ die het onderwijs en het onderzoek belemmeren. Bij de selectie van academisch personeel wordt vooral de nadruk gelegd op de onderzoekskwaliteit van de kandidaat, maar tijdens het sollicitatiegesprek wordt met de kandidaten ingegaan op de verworven competenties, de visie op onderwijs en onderzoek, en de loopbaanverwachtingen. De docenten worden om de vijf jaar individueel geëvalueerd. Bij deze evaluaties alsook bij bevorderingen worden drie criteria gewogen: meetbare verdiensten betreffende wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke samenwerking voor onderwijs en/of onderzoek en de onderwijsevaluaties door de studenten. De Universiteit Antwerpen werft geen ZAP-leden aan die uitsluitend met onderzoek belast zijn, om de koppeling tussen onderzoek en onderwijs veilig te stellen. Het zelfevaluatierapport beschrijft de “demografische inertie” van het vastbenoemde ZAP en AAP als de grootste belemmerende factor om innovaties, gericht op een grotere doelmatigheid in termen van onderzoek en onderwijs ingang te laten vinden in de opleidingen. De commissie spreekt de hoop uit dat de opleidingsverantwoordelijken in deze een krachtdadiger beleid zullen kunnen gaan voeren door in te spelen op de onderwijsvisie en de onderwijscultuur die aan de Universiteit Antwerpen heerst. De onderwijskundige professionalisering wordt gecoördineerd door het ExpertiseCentrum Hoger Onderwijs (ECHO) dat diverse initiatieven neemt om de onderwijskundige vaardigheden van de docenten aan te scherpen (o.a. namiddagsessies onderwijskundige professionalisering, onderwijskundige studiedagen, uiteenzettingen over de visie op onderwijs, uiteenzettingen over een strategisch plan voor het gebruik van ICT in het onderwijs en het inzetten van middelen en personeel, toelichting van het onderwijsconcept ‘begeleid zelfstandig leren’, etc.). Sinds 2001 is er ook een jaarlijkse opleiding voor beginnende assistenten, waar een ruime interesse en deelname voor is, vanuit het Departement Transport en Ruimtelijke Economie. De commissie drukt haar appreciatie uit voor het personeelsbeleid en is tevreden over maatregelen zoals de vijfjaarlijkse evaluatie van het zelfstandig academisch personeel, en het feit dat nieuwe medewerkers een eerste aanstelling van maximum 3 jaar krijgen, die daarna permanent kan worden.
3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de eisen van academische gerichtheid als goed voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De commissie meent dat het onderzoek aan de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen een goed niveau heeft en sterk gericht is op de professionele wereld. De commissie heeft door
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 217
middel van de documentatie die ze kon inkijken zicht gekregen op de vele onderzoeksinitiatieven, doctoraten, overlegmomenten en seminaries en stelt vast dat er diverse domeinen worden aangeboord binnen de onderzoeksgroepen die de opleidingen ondersteunen. De onderzoeksthema’s bestrijken een uitgebreid segment van het maritieme gebeuren op economisch en juridisch vlak. Daarnaast brengen de gastdocenten ook elk hun specifieke expertise in de programma’s. De commissie heeft dit thema tijdens de bezoeken ook besproken met de opleidingsverantwoordelijken, met het academisch personeel en verder ook bevraagd bij de studenten en de alumni. De commissie stelt vast dat de onderzoeksdeskundigheid van een aantal van de docenten van de opleidingen goed ingebed is in de internationale context, zoals zij aan de hand van hun CV’s en publicatielijsten heeft kunnen vaststellen. Deze ZAP-leden wonen regelmatig internationale congressen bij en onderhouden uitgebreide internationale contacten en ‘dragen’ als het ware de opleidingen. De commissie acht de verscheidenheid aan expertises, zowel wat betreft het onderzoek als de praktijk, goed om de opleiding neer te zetten en te ondersteunen, maar adviseert waakzaamheid voor de concentratie van beschikbare expertises binnen een beperkte groep docenten die de kracht van de opleiding uitmaken en adviseert deze expertises breder uit te bouwen om de opleiding robuuster te maken.
3.3.: Kwantiteit personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en als goed voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. De opleidingen “Master in de Maritieme Wetenschappen” en “Master in Zee- en Vervoerrecht” worden samen verzorgd door 14 leden van het zelfstandig academisch personeel ZAP, overeenstemmend met 8.9 voltijdse eenheden (VTE), 3 voltijdse assistenten (3 VTE) en 2 technische personeelsleden (1.5 VTE). De commissie wijst er op dat niet eenduidig geïnterpreteerd kan worden voor hoeveel procent van hun opdracht de betrokken AP-leden specifiek aan deze opleidingen besteden. Dit schrijft zij vooral toe aan de specifieke master-na-master-context waarin personeelsleden veelal een veel bredere onderwijsopdracht hebben, ook buiten de master-na-masteropleiding, De technische ondersteuning van de beide opleidingen, daarentegen is minimaal. De leeftijdsstructuur van de ZAP-leden weegt door naar de hogere leeftijdsklassen. Daarom adviseert de commissie de op leidingsverantwoordelijken waakzaamheid voor het behoud van de expertise binnen het academisch personeel dat de opleidingen verzorgt, met het oog op de toekomst. De onderwijsopdracht van de ZAP-leden is vaak een beperkte opdracht binnen deze programma’s, maar de betrokkenheid en het engagement van de ZAP-leden bij de opleiding is voldoende groot om een kwalitatief goede opleiding te kunnen uitbouwen. Hoewel er een gelijke kansenbeleid wordt gevoerd, is de behoorlijke vertegenwoordiging van vrouwelijke personeelsleden in het AAP en ATP niet terug te vinden in het ZAP kader.
218 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en de Master in Zee- en Vervoerrecht als positief.
Master in de Maritieme Wetenschappen De facetten “kwaliteit van het personeel” en de “academische gerichtheid van het personeel” worden als goed beoordeeld en de “kwantiteit van het personeel” als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen.
Master in Zee- en Vervoerrecht De facetten “kwaliteit van het personeel”, de “academische gerichtheid van het personeel” en de “kwantiteit van het personeel” worden als goed beoordeeld voor de Master in Zee- en Vervoerrecht.
Onderwerp 4: Voorzieningen
4.1.: Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht als goed. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur in het complex Prinsstraat. De beide opleidingen worden hoofdzakelijk verstrekt in het complex Prinsstraat van ‘de Stadscampus’ van de Universiteit Antwerpen, en verder ook op de campus Drie Eiken te Wilrijk (hoofdzakelijk voor de juridische opleidingsonderdelen). Zowel de kantoren van de medewerkers, de leslokalen, de computerlokalen als de bibliotheek bevinden zich in dit complex. De commissie is zeer tevreden over de lichte lokalen en de efficiënte organisatie van de ruimtes. De leslokalen zijn, in de visie van de commissie, volgens hedendaagse normen ingericht en uitgerust. De bibliotheek die door de studenten van de beide opleidingen wordt gebruikt, bevindt zich in het complex Prinsstaat. Er zijn twee leeszalen, leeszaal 1 bevat ondermeer de literatuur over maritiemeen transporteconomie, leeszaal 2 herbergt statistieken, recente eindwerken en de meest gebruikte boeken over economie en management in open kast. De bibliotheek op de campus Drie Eiken herbergt vooral de juridische literatuur. Er is ook toegang tot de volledige online publiekscatalogus vanuit de bibliotheek. De studenten hebben via het Internet ook toegang tot online gegevensbestanden en tot een ruim assortiment aan elektronische tijdschriften. De bibliotheken hebben variabele uren, in functie van de aanwezigheid van de studenten (8u30 tot 21u30 behalve op vrijdagavond, de bibliotheek is ook open op zaterdagvoormiddag). De commissie acht de bibliotheekvoorzieningen goed en is lovend over de plannen om de
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 219
bibliotheekvoorzieningen voor de humane wetenschappen te bundelen op één locatie. Er is op de Stadscampus een beperkte studeerruimte voorzien voor de studenten, die zich echter boven de cafetaria bevindt en niet geïsoleerd is. Vele studenten zijn dan ook vaak aan te treffen in de leesruimten van de bibliotheek. Er zijn een 200-tal computers beschikbaar voor de studenten over de hele Stadscampus, hoofdzakelijk gegroepeerd in PC-ruimten. Er zijn twee PC-ruimten vrij ter beschikking van de studenten, indien ze niet door lessen worden ingenomen. Ook in de bibliotheek zijn er PC’s ter beschikking van de studenten. De commissie is tevreden over deze informaticavoorzieningen.
4.2.: Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht als goed. Informatie over de opleidingen wordt verstrekt via diverse kanalen (een brochure, een website beschikbaar voor elk van de opleidingen met voldoende informatie over alle studentgerelateerde aspecten, de studiegids). De websites bevatten zowel informatie voor toekomstige studenten, als gedetailleerde informatie voor studenten tijdens hun studie, zoals de studiegids en reglementen. Er worden twee soorten begeleiding onderscheiden in het zelfevaluatierapport: de ‘studentgedreven’ begeleiding (via de Dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding van de Universiteit Antwerpen) en de ‘vakinhoudelijke’ begeleiding (via het Departement Transport en Ruimtelijke Economie). De Dienst voor Studieadvies en Studentenbegeleiding organiseert informatiedagen in samenwerking met het Departement Transport en Ruimtelijke Economie. Instromende studenten ontvangen een beknopte brochure rond studiemethoden en studieplanning. Ze kunnen steeds bij één van de studentenbegeleiders terecht met vragen rond studieplanning en studiemethodiek. Mogelijke problemen van studenten worden benaderd volgens een drieluik aan mogelijkheden: bij vakspecifieke problemen wordt de student doorverwezen naar de opleidingsverantwoordelijke, voor regelmatig begeleiding (bijlessen) wordt er contact gelegd met één of meerdere repetitoren (nl. recent afgestudeerden die zich kandidaat stellen om studenten uitleg te geven), bij psychosociale problemen kan de begeleiding eventueel worden opgesplitst: een studentenbegeleider zorgt voor adequate studiebegeleiding, terwijl een andere studentenbegeleider (of een instantie buiten de universiteit) psychosociale ondersteuning biedt. De studenten beschrijven de lage drempel die zij ondervinden bij het benaderen van de docenten en de facultaire coördinator als zeer positief. De commissie is van oordeel dat de centrale diensten een ondersteunende, stimulerende en faciliterende rol hebben, en dat er zich in het algemeen weinig problemen stellen bij de ‘master na master’ studenten. Desalniettemin adviseert de commissie om deze goede informele contacten te versterken met een formeel orgaan om de bereikbaarheid van de
220 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
opleidingen door de student te waarborgen. Gezien de diversiteit van de instroom suggereert de commissie dat een bundel capita selecta de instromende student kan helpen om zich in de diverse disciplines in te werken. Deze kunnen eventueel via de elektronische leeromgeving Blackboard ter beschikking worden gesteld van de studenten.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als toereikend om de beide programma’s te verzorgen.
Master in de Maritieme Wetenschappen De materiële voorzieningen en de studiebegeleiding worden als goed beoordeeld voor de Master in de Maritieme Wetenschappen.
Master in Zee- en Vervoerrecht De materiële voorzieningen en de studiebegeleiding worden als goed beoordeeld voor de Master in Zee- en Vervoerrecht.
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Het initiëren, opvolgen en uitvoeren van de interne kwaliteitszorg behoort tot de opdracht van verschillende organen van centraal tot decentraal niveau: de opleidingsverantwoordelijke voor de Master na Master opleidingen van het Departement Transport en Ruimtelijke Economie is het eerste aanspreekpunt voor de studenten. De Departementsraad Transport en Ruimtelijke Economie (inhoudelijk verantwoordelijk voor beide programma’s) bewaakt de interne consistentie van de programma’s. De Faculteit TEW verzorgt de kwaliteit van het onderwijs. De Onderwijscommissie of de Departementsraad (voor de ManaMa Maritieme Wetenschappen) voert de kwaliteitszorg uit. De cel Kwaliteitszorg in het Onderwijs (CIKO) ondersteunt de Onderwijscommissie en de Departementsraad bij hun opdracht betreffende kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie. De CIKO bestaat uit een CIKO-coördinator (ZAP-lid), een stafmedewerker onderwijs (ATP-lid), één of meerdere ZAP-leden uit de faculteit, één of meerdere AAP-leden uit de faculteit en één of meerdere studenten uit het programma. De Onderwijsraad, voorgezeten door de vice-rector Onderwijs bestaat uit één ZAP-, één AAP- en één studentvertegenwoordiger per faculteit en het Departement Onderwijs, bestaande uit 9 (staf)medewerkers en het hoofd, staat de Onderwijsraad bij in het uitvoeren van zijn beleidsvoorbereidende, ondersteunende en coördinerende opdrachten ten aanzien van het universiteitsbestuur en de faculteiten (intermediaire eenheden). Het kwaliteitszorgsysteem van de Master in de Maritieme Wetenschappen en de Master in Zee- en Vervoerrecht is gebaseerd op het kwaliteitszorgsysteem van de Universiteit Antwerpen, dat twee
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 221
parameters heeft: de evaluatie van de programma’s op zich (d.m.v. de programma evaluatie) en de evaluatie van het doceergedrag van de docenten (d.m.v. de evaluatie van de opleidingsonderdelen). Beide systemen functioneren onafhankelijk van elkaar, maar worden in de tijd op elkaar afgestemd om dubbele bevraging tijdens eenzelfde academiejaar te voorkomen. Daarnaast organiseert de Faculteit TEW nog afzonderlijke na afloop van elk semester ‘quick scans’ (korte enquêtes over elk opleidings onderdeel), fora-gesprekken (bespreking van diverse onderwijsactiviteiten en begeleidingsaspecten met een steekproef van studenten) en drop-out onderzoeken. Een programma-evaluatie bevraagt het opleidingsprogramma bij studenten, afgestudeerden en eventueel bij docenten van de opleiding. De evaluatie is gericht op de opleiding als geheel (op de opbouw van het curriculum, de mate waarin de opleidingsdoelen worden gerealiseerd, het verband tussen de verschillende opleidingsonderdelen, de studielast, de infrastructuur,…) en beoogt het verbeteren en bijsturen van de opleiding (formatieve evaluatie). Voor de opleiding Maritieme Wetenschappen werd tot nu toe nog geen programma-evaluatie uitgevoerd door de opleiding. De onderwijsevaluatie van opleidingsonderdelen/docenten heeft een dubbele doelstelling, namelijk het uitspreken van een oordeel over de onderwijsprestaties van het ZAP-lid en het evalueren en verbeteren van de kwaliteit van de opleidingsonderdelen. De vragenlijst, afgenomen bij de studenten, door de stafmedewerkers onderwijs van de CIKO’s (Cel voor Innovatie en Kwaliteitszorg Onderwijs), bevraagt driejaarlijks alle opleidingsonderdelen over de verschillende componenten van het onderwijs (leerinhoud, de wijze van lesgeven, de leermiddelen en het examen), rekening houdend met het type colleges dat werd geëvalueerd (hoorcollege, seminarie, practica). De resultaten van de enquêtes worden overgemaakt aan de decaan en aan de betrokken docent. De docent kan daarop reageren en de resultaten nader toelichten. De uitkomsten van de enquête en de eventuele reactie van de docent worden toegevoegd aan het evaluatiedossier van de docent. Na afloop van de evaluatiewerkzaamheden op het niveau van de Faculteit, treedt de Centrale Evaluatiecommissie op. Ze legt haar bevindingen en commentaren neer in een evaluatierapport, dat een samenvattende waardering van de prestaties, bereikte resultaten en het functioneren van het betrokken ZAP-lid omvat en waarin ze suggesties doet voor optimalisering. Het eindoordeel wordt uitgedrukt in één van de volgende categorieën: ‘onvoldoende’, ‘ondermaats’ en ‘gunstig’. Het wordt voor verdere opvolging overgemaakt aan het betrokken personeelslid en de decaan van de betrokken Faculteit. Een curriculumherziening gebeurt om de acht jaar. Het is een algemene reflectie over het curriculum, ondersteund door een grondige programma-evaluatie en vangt aan twee jaar vóór de Onderwijsvisitatie en gaat vooraf aan het opstellen van het zelfevaluatierapport. Grote curriculumwijzigingen gebeuren in principe één of twee jaar na de onderwijsvisitatie. De curriculumherziening wordt gebaseerd op bevindingen uit de eigen kritische reflectie en de suggesties en aanbevelingen van het visitatierapport. Nadien zijn beperkte tussentijdse curriculumwijzigingen mogelijk. Zij hebben betrekking op de beperkte aanpassing van het programma in functie van de opgedane ervaringen.
222 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
5.1.: Evaluatie van de resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en voor de Master in Zee- en Vervoerrecht als onvoldoende. De commissie is van oordeel dat op het niveau van de instelling goede initiatieven bestaan om de kwaliteit te borgen, maar stelt vast dat de opleidingen zelf niet over systematisch opgezette overlegorganen beschikken om de kwaliteit van de opleiding te monitoren en te bespreken en er geen systematische studietijdmetingen worden uitgevoerd. Wel nemen een aantal docenten zelf initiatieven om de kwaliteit van hun onderwijs te bevragen (o.a. door enquêtes bij de studenten over het verstrekt onderwijs). De commissie stelt vast dat de evaluatie van de opleidingsonderdelen die om de drie jaar wordt gepland (maar bijvoorbeeld voor de Master in de Maritieme Wetenschappen nog niet is uitgevoerd, voor de Master in Zee- en Vervoerrecht beschikt zij niet over informatie hieromtrent) niet voldoende frequent is om problemen tijdig te remediëren, zeker in het kader van de bachelor-master hervormingen. Bijkomend adviseert de commissie de opleidingsverantwoordelijken de resultaten van de evaluaties ook aan de studenten te communiceren. De commissie beoordeelt het zelfstudierapport als vrij pover gedocumenteerd en matig reflectief. De gesprekken die de commissie voerde met de betrokken partijen tijdens de bezoeken vormden een goede aanvulling bij het zelfevaluatierapport.
5.2.: Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht als voldoende. De resultaten van de bevragingen van de studenten en de eigen initiatieven tot verbetering hebben in het verleden aanleiding gegeven tot bijstelling van de programma’s en worden besproken op de Departementsraad. Studenten vragen wel om een jaarlijkse bevraging betreffende de opleiding, en vinden dat hun opmerkingen nu soms te fragmentarisch en te symptomatisch worden behandeld. Er is een jaarlijks overleg tussen de titularissen van de diverse opleidingsonderdelen om onderlinge overlap te minimaliseren. Desalniettemin gaven de studenten tijdens de gesprekken aan dat er toch een substantiële overlap is tussen de verschillende opleidingsonderdelen. Er is desalniettemin bij de studenten nood aan een betere communicatie over de samenstelling van de opleidingsonderdelen. De opleidingen hebben niet eerder deelgenomen aan een externe evaluatie en kunnen bijgevolg geen verbeteracties voorleggen die door een externe evaluatiecommissie zouden zijn vastgesteld. Uit de gesprekken die de commissie voerde stelt ze vast dat er in het verleden wel enkele aanpassingen zijn
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 223
doorgevoerd in het programma, maar ze kan zich niet van de indruk ontdoen dat het programma nogal statisch is opgevat en bijgevolg aan weinig bijsturing onderhevig is. De commissie geeft in overweging dat de periode van acht jaar véél te groot is om het programma up-to-date te houden en te anticiperen op nieuwe tendensen.
5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht als voldoende. Het academisch personeel (ZAP en AAP) is in de raden van de opleidingen vertegenwoordigd. De studenten zijn vertegenwoordigd in alle bestuursorganen van de Universiteit Antwerpen. Sinds 2004 is er ook een studentenraad die ten aanzien van de bestuursorganen beschikt over adviesrecht betreffende alle aangelegenheden die betrekking hebben op studenten. De studenten rapporteren tijdens het gesprek geen problemen over de inspraak, die zij bij hoofde van hun vertegenwoordigers, hebben in het curriculum. De contacten met de alumni verlopen via diverse kanalen (de Alumnivereniging Alechia, de Alumni Nieuwsbrief, Facultaire alumniactiviteiten, …). De commissie stelt vast dat vooral de contacten met het beroepenveld en met de alumni op informele basis gebeuren en dringt erop aan deze meer te formaliseren door middel van overlegorganen die op gezette tijden samen komen. De commissie adviseert de betrokkenheid van alle geledingen bij curriculumherziening en -innovatie beter te organiseren en dringt in het algemeen aan op het oprichten van een opleidingscommissie voor de (beide) opleidingen (samen of afzonderlijk), waarin alle geledingen (die betrokken zijn bij het onderwijs) vertegenwoordigd zijn, om de nu informele contacten betreffende curriculumbesprekingen, -herziening en -innovatie beter te stroomlijnen.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en voor de Master in Zee- en Vervoerrecht als positief en meent dat het facet evaluatie van resultaten voldoende wordt gecompenseerd door de andere facetten.
Master in de Maritieme Wetenschappen De evaluatie van de resultaten wordt als onvoldoende beoordeeld, de maatregelen tot verbetering en de betrokkenheid van de medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld worden als voldoende beoordeeld voor de Master in de Maritieme Wetenschappen.
Master in Zee- en Vervoerrecht De evaluatie van de resultaten wordt als onvoldoende beoordeeld, de maatregelen tot verbetering en de betrokkenheid van de medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld worden als voldoende beoordeeld voor de Master in Zee- en Vervoerrecht.
224 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
Onderwerp 6: Resultaten
6.1.: Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerde niveau als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en als goed voor de Master in Zee- en Vervoerrecht. Op basis van het niveau van het studiemateriaal, de toetsopdrachten en de masterproeven, en steunend op de gesprekken die de commissie voerde met de betrokkenen bij de opleidingen beoordeelt zij het bereikte niveau van de Master in de Maritieme Wetenschappen als voldoende en van de Master in Zeeen Vervoerrecht als goed. Het niveau van de masterproef is onvoldoende voor beide opleidingen, blijft vaak beschrijvend en is weinig reflectief, en is, in de visie van de commissie, dus ondermaats in relatie tot het niveau van een master na master opleiding. De alumni geven aan dat zij (doorgaans) tevreden zijn over de opleidingen. Ze drukken de meerwaarde van de opleiding uit in termen van het vergaren van de nodige bagage om de instap in het beroepenveld te maken, eerder dan als het ontwikkelen van analytisch denken en een wetenschappelijke onderzoekshouding. De commissie beoordeelt de voorbereiding op de instap in het werkveld voor de beide opleidingen als voldoende, maar geeft aan dat die beter ondersteund kan worden, bijvoorbeeld door ondermeer bedrijfsbezoeken, of een korte kennismakingsstage in te lassen in het programma. De programma’s beogen een grote kans op tewerkstelling van hun afgestudeerden in de (maritieme) transportsector of advocatuur, vooral gericht op kaderposities. De tewerkstelling van de alumni van de beide programma’s in een ruime waaier van maritieme bedrijven en diensten (wat de commissie tijdens de gesprekken heeft bevraagd) bevestigt deze ambitie. Het zelfevaluatierapport voorziet niet in enig overzicht van de tewerkstellingsdomeinen van de alumni voor de beide opleidingen. De commissie adviseert (op vraag van de studenten met wie zij sprak) om de studenten beter te informeren over de mogelijke tewerkstellingsperspectieven die de opleiding biedt, om de overstap naar het bedrijfsleven te faciliteren. Een duidelijker beeld van de generieke activiteiten van het havenwezen op zich zouden hiertoe kunnen bijdragen. Veel van de studenten met wie de commissie sprak geven aan dat zij de opleiding volgen uit interesse, of om hun blik te verruimen. Toch blijft de instroom beperkt tot studenten met een vooropleiding economie, recht of handelsingenieur. De internationale mobiliteit van de studenten is nagenoeg onbestaande binnen beide programma’s. Behalve het aantrekken van een aantal studenten uit Nederland, zijn er geen studentenbewegingen in en uit het programma. Het komt niet vaak voor dat een student voor de uitvoering van zijn/haar masterproef naar het buitenland gaat. De commissie brengt deze vaststelling in verband met de korte duur van een éénjarig programma, en wijst verder ook op de nationale context van de juridische wetgeving, die de aantrekkelijkheid van de Master in Zee- en Vervoerrecht beperkt voor buitenlandse studenten.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 225
6.2.: Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement voor de Master in de Maritieme Wetenschappen en voor de Master in Zee- en Vervoerrecht als voldoende.
Master in de Maritieme Wetenschappen De slaagcijfers van de opleiding Master in de Maritieme Wetenschappen zijn weergegeven in grafiek 3. Het gemiddelde slaagpercentage (1995-1996 – 2004-2005) van de studenten bedraagt 73,9 %. De commissie beschouwt deze slaagcijfers als voldoende. Er wordt geen verklaring gegeven in het zelfevaluatierapport voor de fluctuaties in de slaagcijfers of waarom deze tot ongeveer de helft gereduceerd zijn in 1997-1998 en 1998-1999, noch wordt er enige indicatie gegeven over de reden van de drop-out van bepaalde studenten, hoewel het zelfevaluatierapport vermeldt dat er uitvalanalyses worden uitgevoerd. De commissie adviseert een uitvalanalyse uit te voeren om zicht te krijgen op de fluctuaties (zoals die zich in het verleden hebben afgespeeld) te kunnen verklaren, en indien mogelijk te kunnen vermijden. 100% 94% 90% 80%
85%
85% 78%
76%
70%
73%
71%
00-01
01-02
71%
60% 53%
50%
53%
40% 30% 20% 10% 0% 95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
02-03
03-04
04-05
Grafiek 3: slaagcijfers voor de Master in de Maritieme Wetenschappen (Universiteit Antwerpen), uitgedrukt in procent (1995-1996 – 2004-2005) De gemiddelde studietijd die de studenten (die het éénjarig programma volgen) nodig hebben om het programma te voltooien bedraagt 1 jaar en 6 maanden. 86 % van de studenten die het programma deeltijds volgen over 2 jaar voltooien hun studie in de voorziene termijn van 2 jaar. De commissie beschouwt deze slaagcijfers en de gemiddelde studietijd als voldoende.
Master in Zee- en Vervoerrecht De slaagcijfers van de opleiding Master in Zee- en Vervoerrecht zijn weergegeven in grafiek 4. Het
226 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
gemiddelde slaagpercentage (1995-1996 – 2004-2005) van de studenten bedraagt 64,1 %. De commissie beschouwt deze slaagcijfers als voldoende. Er is geen verklaring gegeven in het zelfevaluatierapport waarom de slaagcijfers zo sterk fluctueren, noch enige indicatie over de reden van de drop-out van bepaalde studenten, hoewel het zelfevaluatierapport vermeldt dat er uitvalanalyses worden uitgevoerd. De commissie adviseert een uitvalanalyse uit te voeren om zicht te krijgen op de sterke fluctuaties die zich afspelen te kunnen verklaren, en indien mogelijk te kunnen vermijden. 100% 100%
88%
90% 75%
80% 70%
63%
63% 67%
60% 50%
54%
50%
50% 40%
33% 30% 20% 10% 0% 95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
03-04
04-05
Grafiek 4: slaagcijfers Master voor de Master Zee- en Vervoerrecht (Universiteit Antwerpen), uitgedrukt in procent (1995-1996 – 2004-2005) De gemiddelde studietijd die de studenten (die het éénjarig programma volgen) nodig hebben om het programma te voltooien bedraagt 1 jaar en 3 maanden. Alle studenten die het programma deeltijds spreiden over 2 jaar voltooien hun studie in de voorziene termijn van 2 jaar. De commissie beschouwt deze slaagcijfers en de gemiddelde studietijd als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen als positief voor zowel de Master in de Maritieme Wetenschappen als voor de Master in Zee- en Vervoerrecht.
Master in de Maritieme Wetenschappen Het gerealiseerde en het onderwijsrendement van de Master in de Maritieme Wetenschappen is voldoende.
Master in Zee- en Vervoerrecht Het gerealiseerde niveau van de Master in Zee- en Vervoerrecht is goed en het onderwijsrendement van de opleiding is voldoende.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 227
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Master in de Maritieme Wetenschappen De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-master opleiding “Master in de Maritieme Wetenschappen” aan de Universiteit Antwerpen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Master in Zee- en Vervoerrecht De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-master opleiding “Master in Zee- en Vervoerrecht” aan de Universiteit Antwerpen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. De opleidingen “Master in de Maritieme Wetenschappen” en “Master in Zee- en Vervoerrecht” karakteriseren zich als eerder verbredende vervolgopleidingen in een sterk maritiem domein. Ze beogen het verwerven door de student van kennis over de juridische en de economische aspecten van het maritieme transport, terwijl de technische pijler van de opleidingen de studenten een basiskennis over scheeps- en haventechnologie en havenplanning bijbrengt. De opleidingen richten zich ondermeer tot juristen, nautici, economisten en beleidsanalisten, en tot geïnteresseerde werknemers uit het beroepenveld die hun horizon wensen te verbreden. De opleidingen zijn in deze zin academisch dat de link met de academische wereld vrij pertinent aanwezig is, maar profileren zich hoofdzakelijk als een beroepsgeoriënteerde geavanceerde opleiding, die op vraag van de haven en de maritieme wereld is opgebouwd. De opleidingen dragen sporen van deze duidelijke vraag vanuit de maritieme wereld en zijn duidelijk “demand driven” georiënteerd, eerder dan dat ze “supply driven” zijn opgevat. De “Master in de Maritieme Wetenschappen” heeft voldoende kwaliteiten als opleiding om de student voor te bereiden op een loopbaan in de transportverzekeringssector, scheepsagentuur, havenbedrijven, maritieme of multi-modale transportbedrijven, overheid, beroeps- en belangenverenigingen, ... Het diploma “Zee- en Vervoerrecht” is een goede voorbereiding op een tewerkstellingskans in de maritieme advocatuur.
228 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
In het kader van het verbeterperspectief formuleert de commissie volgende suggesties die van toepassing zijn op de beide opleidingen: • de profilering van de opleidingen duidelijker extern communiceren om de wervende kracht ervan te vergroten; • meer aandacht hebben voor de academische verankering van het programma, naast de goede aandacht voor de eisen die vanuit het beroepenveld gesteld worden; • het programma kritisch evalueren, om de historisch gegroeide structuur aan te passen aan de vereisten van een geactualiseerd programma; • meer aandacht hebben voor de inbedding van recente ontwikkelingen in de verscheiden opleidingsonderdelen; • meer actieve werkvormen, meer gastlezingen, excursies, bedrijfsbezoeken, en mogelijkheden tot praktijkervaring invoeren in het programma en de reikwijdte van de maritieme wereld beter schetsen voor de studenten; • de mogelijkheden tot het inrichten van een korte kennismakingsstage in het programma onderzoeken; • een betere communicatie realiseren met de studenten over de samenstelling en de samenhang van de opleidingsonderdelen (in relatie tot de heterogene studentenpopulatie); • de actoren betrokken bij curriculumherzieningen op een meer gestructureerde wijze bij deze activiteiten betrekken; • remediëren voor de uitermate sterke beroepsgerichte profilering van de opleiding door de studenten meer te betrekken bij wetenschappelijk onderzoek; • studietijdmetingen uitvoeren op een structurele basis en die aangrijpen om de spreiding van de studiebelasting te optimaliseren en deze te verhogen, in overeenstemming met de norm die aan een master na masteropleiding gesteld wordt; • een beter overleg tussen de lesgevers promoten over de spreiding van taken en werkstukken doorheen het jaar; • voor elk opleidingsonderdeel referentiemateriaal aangeven; • de transparantie van evaluatiecriteria en -procedure voor gezamenlijke taken (zoals een gezamenlijk geschreven masterproef) verhogen; • de norm voor de Masterproef verhogen, uniform maken voor de hele opleiding en de begeleiding van de Masterproef structureren, meer formaliseren en proactiever organiseren van de kant van de begeleider; • de voorbereidende taken voor de Masterproef eerder in het academiejaar van start laten gaan; • bij de selectie van studenten ook de behaalde resultaten tijdens de Initiële Master in overweging nemen, en niet enkel het voortraject; • schakelprogramma’s uittekenen voor de remediëring van hiaten in de voorkennis van de instromende student of ter ondersteuning van bepaalde (minder goed beheerste) kennisdomeinen; • een bredere basis uitbouwen van de expertises die de opleidingen dragen, en waakzaam zijn voor
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr. | 229
• • • • • • •
de leeftijdsstructuur en het tijdig inbrengen van nieuwe expertise om de opleidingen te blijven ondersteunen; een grotere technische ondersteuning voor de opleiding realiseren; een formeel overlegorgaan oprichten of normen voor overleg en klachten van studenten ten aanzien van de inhoud van de opleiding opstellen; een opleidingscommissie oprichten voor de beide opleidingen (gemeenschappelijk of afzonderlijk) waarin alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijs vertegenwoordigd zijn; de contacten met de studenten, de alumni en het beroepenveld formaliseren; een betere uitwerking van het kwaliteitszorgsysteem van de opleiding realiseren, gebruik makend van de middelen die op instellingsniveau beschikbaar zijn; de resultaten van evaluaties beter communiceren aan de studenten; studenten beter informeren over de tewerkstellingsmogelijkheden in de maritieme omgeving;
Specifiek voor de Master in de Maritieme Wetenschappen adviseert de commissie daarenboven om: • meer expliciete aandacht te hebben voor de internationale dimensie binnen de opleiding.
Specifiek voor de Master in Zee- en Vervoerrecht adviseert de commissie daarenboven om: • de verschillen in nationale en internationale rechtssystemen duidelijk aangeven, om het bestudeerde domein duidelijk te positioneren binnen de internationale context • de juridische pijler verder in de diepte en in de breedte uitwerken in het programma.
230 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen, Mar. Wet. & Zee- en vervoerr.
Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en Universiteit Gent Master in de Maritieme Wetenschappen (Master-na-master)
Woord vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. Het Master na master programma “Maritieme Wetenschappen” (Interuniversitaire samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent : verder afgekort ‘i.u.s. UA-UGent’), wordt georganiseerd als een interuniversitaire aanvullende opleiding in de Maritieme Wetenschappen, aangeboden door de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen. Dit programma wordt gedragen door de Vakgroep “Transport en Ruimtelijke Economie” van het Departement Transport en Ruimtelijke Economie van de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen en door de Vakgroep “Internationaal Publiekrecht” van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Gent. Deze master is ontstaan uit de vroegere GGS1 ‘Haven- en Maritieme Wetenschappen’ (Universiteit Gent) en de GAS ‘Maritieme Wetenschappen’(Universiteit Antwerpen) en wordt sinds het academiejaar 20042005 aangeboden als een Interuniversitaire Master in de Maritieme Wetenschappen, wat eigenlijk een Master-na-Master opleiding is. Aan de Universiteit Gent wordt in het kader van deze opleiding in hoge mate samengewerkt met de andere betrokken faculteiten: de Faculteit Ingenieurswetenschappen, de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen en de Faculteit Economie en Bedrijfskunde. Dit programma wordt aan de Universiteit Antwerpen aangeboden naast de opleidingen “Master in de “Maritieme Wetenschappen” en Master in “Zee- en Vervoerrecht” die beiden georganiseerd worden door de Universiteit Antwerpen. Deze opleiding is initieel niet tot stand gekomen op initiatief van de universiteit, maar op vraag van de haven- en transportwereld te Antwerpen en te Gent. De bedrijven hebben de doorslaggevende inbreng gehad in de samenstelling van het curriculum, ook toen de twee afzonderlijke programma’s van de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent werden geïntegreerd. Ook nu nog worden zij geregeld geconsulteerd over het programma.
1 “GAS-opleiding”: opleiding van het voortgezet academisch onderwijs leidend tot de academische graad van gediplomeerde in de aanvullende studiën zoals bepaald in artikel 8 van het decreet. “GGS-opleiding”: opleiding van het voortgezet academisch onderwijs leidend tot de academische graad van gediplomeerde in de gespecialiseerde studiën zoals bepaald in artikel 8 van het decreet.
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 231
Onderwerp 1: Doelstellingen van de master-na-master opleiding Master in de Maritieme Wetenschappen De Master in de Maritieme Wetenschappen beoogt “de centrale doelstelling dat de afgestudeerden, ongeacht of zij eerder op een juridische basis, dan wel op een economische, beleidsmatige of andere basis bij het maritieme gebeuren betrokken zijn, over voldoende kennis en inzichten in het maritieme transportgebeuren beschikken om bij het nemen van beslissingen de invloed van en de gevolgen voor andere domeinen te kunnen inschatten.” De doelstellingen zijn de generieke doelstellingen, op decretaal niveau beschreven als de doelstellingen van de master, zonder verdere concretisering voor deze opleiding. Tijdens de gesprekken met de opleid ingsverantwoordelijken en de academische staf heeft de commissie zich ervan kunnen vergewissen dat de opleidingsverantwoordelijken toch een algemeen beeld voor ogen hebben over wat zij de studenten door middel van deze opleiding willen bijbrengen: nl. het verwerven van kennis over en inzicht in, en het ontwikkelen van vaardigheden inzake de juridische aspecten en economische aspecten van het maritieme transport en het beheersen van een basiskennis inzake scheeps- en haventechnologie en havenplanning. Bij de omschrijving van de opleiding in de infobrochures wordt de nadruk gelegd op de link tussen de juridische, de economische en de technische aspecten van een gespecialiseerde opleiding die goede kansen geeft op tewerkstelling in de transportsector.
1.1. : Niveau en oriëntatie van de doelstellingen De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als voldoende. Het zelfevaluatierapport beschrijft als doelstellingen voor de opleiding de generieke eindtermen van de masteropleiding (kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes) en de afstemming van deze doelstellingen op competenties. De doelstellingen van het master na master programma “Maritieme Wetenschappen” i.u.s. UA-UGent wordt niet verder geconcretiseerd in het zelfevaluatierapport. De commissie dringt er ten stelligste op aan om de centrale en generieke doelstellingen en eindtermen verder uit te werken en in concrete doelstellingen en eindtermen neer te schrijven. De doelstellingen zijn per opleidingsniveau wel adequaat beschreven in de ECTS-fiches. Tijdens de gesprekken heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat de opleiding een duidelijk beeld heeft van de doelstellingen. De feitelijke doelstellingen van de Master in de Maritieme Wetenschappen zijn voldoende gericht op het beheersen van academische en algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, en zijn in overeenstemming met het profiel van een verbredende, gespecialiseerde (in tegenstelling tot basis-) opleiding. Ze zijn voldoende gericht op het bijbrengen van inzicht in de wetenschappelijke discipline en er is voldoende aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen en voor de wijze waarop nieuwe theorieën gevormd worden. Er is voldoende aandacht voor het beheersen van de competenties, vereist om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en hun toepassing
232 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
ervan in een beginnende beroepspraktijk. De doelstellingen zijn voldoende beschreven op het niveau van de opleiding en op adequate wijze geconcretiseerd in het programma. De commissie adviseert om het niveau van de opleiding blijvend te bewaken. De internationale dimensie van de opleiding komt voldoende naar voor in doelstellingen van de opleiding. Zo worden in de juridische en economische opleidingsonderdelen alle niveaus (nl. internationaal, Europees, nationaal = Belgisch en Vlaams) besproken, worden er studiereizen georganiseerd (o.m. naar Londen met bezoeken aan een tiental internationale, in de maritieme wereld werkzame, ondernemingen) waardoor de studenten kennis maken met de maritieme wereld in het buitenland en worden een aantal opleidingsonderdelen in het Engels gedoceerd, om studenten vertrouwd te maken met de Engelse terminologie. De opleiding communiceert haar opdrachtverklaring en de algemene doelstellingen, alsook de vertaling ervan in competenties via diverse kanalen (o.a. informatiedagen, informatiesessies, brochures en websites).
1.2.: Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende. Het programma van de “Master in de Maritieme Wetenschappen – i.u.s. UA-UGent” is een interuniversitaire voortgezette opleiding die zich richt op een wetenschappelijke en praktijkrelevante opleiding, steunend op drie grote pijlers van het maritieme gebeuren nl. de juridische, economische en technische pijler. De juridische en de economische pijler confronteren de studenten met zowel de privaatrechtelijke als de publiekrechtelijke aspecten van het maritieme recht en leert hen de micro- en macro-economische aspecten van het maritieme transport te situeren in zowel een regionale, nationale als internationale context. De technische pijler introduceert een aantal technologische basisbegrippen inzake scheeps- en haventechnologie en laat de student toe actuele dossiers inzake havenplanning met het nodige doorzicht te kunnen benaderen. De opleiding beoogt de eigen structuren, methodologie en systematiek van het maritieme gebeuren bloot te leggen en de student voor te bereiden om in zijn/haar beroepsleven problemen te kunnen oplossen. De student kan bepaalde accenten kiezen in de opleiding : vb. logistieke elementen (logistiek en expeditie), beleidselementen (theorie van het vervoerbeleid, havenproblemen, transportproblemen) of multimodaal transport (luchtvervoer, vervoer te land). De doelgroep van deze masteropleiding omhelst juristen, licentiaten of Masters in de Nautische Wetenschappen, economisten, beleidsanalisten, handelsingenieurs en personen (uit het beroepsleven) die hun maritieme horizon wensen te verbreden. Het programma bereidt haar studenten voor op een gedegen kans op tewerkstelling in de maritieme transportsector, vb. de maritieme verzekeringssector, scheepsagentuur, havenbedrijven, maritieme of multimodale transportbedrijven, balie, overheid, ... . De commissie waardeert de duidelijke positie van het programma binnen de academische en professionele wereld, die de programmaverantwoordelijken voor ogen hebben, en adviseert deze nog
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 233
duidelijker extern te communiceren in binnen- en buitenland om de wervende kracht ervan te vergroten. De domeinspecifieke doelstellingen zijn slechts zeer algemeen omschreven in het zelfevaluatierapport, maar de commissie heeft zich een duidelijker beeld gevormd over dit facet tijdens de gesprekken die zij heeft gevoerd met de docenten, de studenten en de alumni tijdens het bezoek. De commissie adviseert in het algemeen om de goede informele overlegmomenten (waarvan zij zich tijdens de gesprekken heeft kunnen vergewissen) meer te formaliseren. De algemene en domeinspecifieke doelstellingen van de opleiding zouden (op het niveau van het programma en op het niveau van de individuele opleidingsonderdelen) meer specifiek beschreven kunnen worden. Op die manier zouden ze ook meer kunnen worden ingezet bij de profilering van de opleiding en bij communicatie tussen lesgevers onderling, tussen lesgevers en studenten en in gesprekken met het beroepenveld. De domeinspecifieke eisen van de opleiding zijn zeer goed afgestemd op de eisen gesteld door de maritieme wereld (het havengebeuren of de maritieme advocatuur) en zijn bijgevolg zeer sterk gericht op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld en voldoende afgestemd op de eisen gesteld door (buitenlandse) vakgenoten binnen verwante opleidingen.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De visitatiecommissie beoordeelt de doelstellingen van de opleiding “Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent” als positief. Het niveau en de oriëntatie, alsook de domeinspecifieke eisen worden als voldoende beoordeeld.
Onderwerp 2: Programma Master in de Maritieme Wetenschappen : beschrijving programma De Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent bestaat uit: - een aantal verplichte opleidingsonderdelen voor 15 studiepunten (SP) (nl. Haventechnologie 5 SP, Scheepstechnologie 5 SP, Havenplanning 5 SP), - 6 verplichte opleidingsonderdelen, georganiseerd in 6 pakketten; waaronder 3 economische pakketten : - cluster 4 : (Maritieme Economische Geografie 4 SP, Economische Techniek van het Maritiem Transport 4 SP, Maritieme en Haveneconomie 9 SP) - cluster 5 : (Haveneconomie 5 SP,Verkeerseconomie 5 SP) - cluster 6 : (Transportbedrijfseconomie 3 SP, Logistiek en Transport 3 SP) en 3 juridische pakketten : - cluster 7 : (Belgisch Zeerecht 4 SP, Zee- en Binnenscheepvaartrecht 5 SP, Zee- en Transportrecht 4 SP) - cluster 8 : (Law of the Sea 4 SP, Inleiding Internationaal Zeerecht 4 SP) - cluster 9 : (Maritime Transport Law 4 SP,Vervoerrecht 4 SP)
234 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
- de invulling van 6 uit 15 SP uit een lijst van keuzeopleidingsonderdelen (“Logistiek en Expeditie”, “Luchtvervoer”, “ Maritieme Geschillen”, “Maritieme Zekerheden”, “Seminarie Havenproblemen”, “Seminarie Internationaal Zeerecht”, “Seminarie Maritieme Rechtspraktijk”, “Seminarie Methoden en Technieken”, “Ruimtelijke Analyse Haven- en Maritieme Ontwikkeling”,“Seminarie Transportproblemen”,“Seminarie Vervoerbeleid’, “Seminarie Vervoer Te Land”, “ Transport Insurance Law”, “Vervoerbeleid”, “Vervoer Te Land”, “ Zee- en Transportverzekering”) - en een Masterproef van 15 SP. Alle opleidingsonderdelen binnen dit programma worden of aan de Universiteit Antwerpen of aan de Universiteit Gent gedoceerd. De student kan het programma zelf samenstellen (i.e. 60 SP te volgen aan één van beide universiteiten) maar dient ervoor te zorgen dat hij/zij minstens 20 SP selecteert aan elke universiteit. Het programma kan voltijds gedurende één jaar worden gevolgd, of deeltijds gedurende twee of drie jaren. Verplichte opleidingsonderdelen
Studiepunten
Verplicht hoofdzakelijk “technisch”
selectie uit pakket “economisch”
15
12
Keuze
Masterproef
Totaal
15
60
selectie uit pakket “juridisch” 12 of 13
6 of 5
Tabel 1: overzicht programma Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent
2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent. De doelstellingen zijn adequaat geconcretiseerd in het programma en in de individuele opleidingsonderdelen. Het niveau en de inhoud van de opleidingsonderdelen zijn goed en worden gedragen door de vakinhoudelijke expertise van het docentencorps. Recente ontwikkelingen worden voldoende meegenomen in de bestudeerde onderwerpen op het niveau van de opleidingsonderdelen en er is goede aandacht voor disciplineoverschrijdende elementen, gericht op de economische, juridische én technische aspecten in het programma. De commissie stelt vast dat er een goede aandacht is in het programma voor de internationale dimensie (eigen aan het maritiem gebeuren) en dat de diverse invalshoeken (juridisch, economisch, technisch) en niveaus (nl. internationaal, Europees, nationaal en Vlaams) goed zijn geïntegreerd in de opleiding. De praktijk wordt binnen de opleiding ingevuld door de praktijkervaring van de docenten (die naast docent ook advocaat of adviseur binnen een havenbedrijf zijn) en er worden gastcolleges gegeven door mensen uit het beroepenveld. Naast de traditionele hoorcolleges worden interactieve onderwijsmethodes toegepast en wordt zelfstudie gestimuleerd. Naast de papers en presentaties is ook de Masterproef een uiting van het zelfstandig werk van de student.
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 235
De studenten gaven tijdens de gesprekken, die de commissie met hen voerde, aan dat zij een duidelijk beeld hebben van het domein dat ze willen bestuderen, en zij zich op basis van de mogelijke keuzes binnen het programma kunnen richten op die domeinen die hun interesse wegdragen. De inhoud van het programma en de keuzemogelijkheden bieden de studenten goede mogelijkheden om de doelstellingen te bereiken. De commissie adviseert de betrokkenheid van alle geledingen bij curriculumherziening en -innovatie op een meer formele en gestructureerde wijze te organiseren, als formele aanvulling op de huidige goede, maar informele overlegmomenten en aldus de werking van de interuniversitaire opleidingscommissie te verbeteren.
2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de eisen van academische gerichtheid van de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent als voldoende. Het programma van de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent heeft volgens de commissie voldoende aandacht voor kennisontwikkeling en de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied, alsook voor disciplineoverschrijdende elementen. Er is voldoende aandacht voor het ontwikkelen van onderzoeksattitudes en -vaardigheden. De studenten komen voornamelijk in contact met onderzoek tijdens de seminaries en tijdens het uitvoeren van de Masterproef. De commissie heeft vastgesteld dat het cursusmateriaal in vele gevallen up-to-date is. Er is zeer goede aandacht in het programma voor het ontwikkelen van vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren van de afgestudeerde binnen de maritieme wereld ondersteunen. Er is voldoende aandacht voor de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs, in die zin dat onderzoek (dat hoofdzakelijk via de contacten met havenbedrijven wordt uitgevoerd) voldoende wordt meegenomen in de opleidingsonderdelen. Vooral tijdens de gesprekken met de docenten tijdens het bezoek, maar ook uit de opmerkingen van de studenten en de alumni kwam naar voor dat de academische gerichtheid vooral ligt in de sterkte van de docenten binnen hun vakgebied. De commissie stelt vast dat de academische gerichtheid van het programma aldus dient geïnterpreteerd te worden en niet zozeer te zoeken is in een diepgaande verankering in het wetenschappelijk onderzoek dat binnen het vakgroepen wordt verricht. Daarbij neemt de commissie in overweging dat het programma gegroeid is vanuit een context van een gespecialiseerde aanvullende opleiding en zich richt op verbreding, eerder dan op verdieping. De commissie kan zich vinden in deze stelling, gesteld dat het onderzoek voldoende wordt opgenomen in het onderwijs. De studenten geven aan dat dit vooral tijdens de seminaries gebeurt en dat zij vooral bij het uitwerken van de Masterproef in aanraking komen met lopend en nieuw onderzoek. Daarenboven worden ze op de hoogte gehouden van lezingen en worden ze uitgenodigd om (aan hun studie- en interessegebied verwante) voordrachten bij te wonen. De commissie adviseert de sterke beroepsgerichte profilering van de opleiding verder bij te stellen
236 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
door een sterkere academische verankering van het programma uit te werken, bijvoorbeeld door de studenten meer te betrekken bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, dan nu gebruikelijk is. De praktijkgerichte ervaring wordt nu in het programma ingebracht via gastdocenten, en via de praktijkervaring van het wetenschappelijk personeel, ten gevolge van goede contacten met het bedrijfsleven. De commissie oordeelt dat er momenteel in het programma nog te weinig aandacht is voor professionele ervaring die door de studenten wordt verworven en voor invloeden van buiten de academische wereld. Ze adviseert de opleidingsverantwoordelijken (in overeenstemming met de vraag van studenten en alumni) om de mogelijkheid tot het invoeren van een korte “kennismakingsstage” in het programma te onderzoeken.
2.3.: Samenhang van het programma De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma van de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent onvoldoende is. Het zelfevaluatierapport verhaalt hoe het programma van de Master in de Maritieme Wetenschappen – i.u.s. UA-UGent – is gegroeid en een academische meerwaarde wenst te creëren zonder besteding van extra middelen of het inrichten van bijkomende opleidingsonderdelen. Op lange termijn wordt de symbiose van de bestaande opleidingen beoogd (Master in de Maritieme Wetenschappen, UA, Master in het Zee- en Vervoerrecht – UA en Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent), maar niet alvorens de interuniversitaire opleiding kan aantonen dat ze in staat is de noodzaak van de opleidingen “Master in de Maritieme Wetenschappen” en “Master in Zee- en Vervoerrecht” op te vangen. De commissie beoordeelt de samenhang tussen de economie, technologie en de (niet verplichte) juridische cluster als onvoldoende. Ze vindt dat het opzet van het programma (met verplichte opleidingsonderdelen, keuzes uit verplichte clusters van opleidingsonderdelen die een gelijkaardig onderwerp met een verschillende inslag benaderen en de vrije keuzeopleidingsonderdelen) voldoende aansluit bij de profielen van de studenten, die aldus, op basis van hun voorkennis een bijzondere focus voor deze master-na-master opleiding kunnen selecteren. De commissie vernam echter tijdens het gesprek met de studenten en afgestudeerden dat sommige opleidingsonderdelen nu niet gekozen kunnen worden omdat ze gedoceerd worden op overlappende uren te Gent en te Antwerpen. De studenten geven aan dat bij het samenstellen van het programma de keuze vooral bepaald wordt door welk opleidingsonderdeel ‘waar’ en ‘wanneer’ wordt gedoceerd, eerder dan welk opleidingsonderdeel de interesse van de student wegdraagt. De commissie volgt in deze het argument van de opleidingsv erantwoordelijken niet “dat bepaalde opleidingsonderdelen niet steeds kunnen gekozen worden binnen de “master na master” opleiding, omdat ze ook worden opengesteld voor de initiële masters en dus in dat uurrooster dienen te worden ingepland”, en adviseert de programmaverantwoordelijken om erover te waken dat keuzeopleidingsonderdelen ook effectief kunnen gekozen worden door de studenten in de Master in de Maritieme Wetenschappen
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 237
i.u.s. UA-UGent. De commissie adviseert dit probleem te bespreken op het jaarlijks curriculumoverleg tussen de titularissen van de onderscheiden opleidingsonderdelen om aldus over de samenhang van het programma te waken. De commissie stelt op basis van de gesprekken aldus vast dat het functioneren in de praktijk sterkt dient te worden verbeterd. De commissie heeft de horizontale (tussen de onderscheiden opleidingonderdelen) en de verticale (de opbouw van het programma) coherentie van het programma bestudeerd en beoordeelt deze als voldoende. De commissie stelt evenwel vast dat de veelheid aan (verplichte en vrije) keuzes nadelig is voor de samenhang van het programma, mede in overweging nemend dat de studenten deze opleiding aan twee universiteiten volgen. De commissie stelt zich daarenboven ernstige vragen bij de samenhang die door het masterprogramma kan gerealiseerd worden, in overweging nemend dat bepaalde opleidingsonderdelen enerzijds kunnen gekozen worden in een Initiële Master binnen de Faculteit TEW waardoor Initiële Master studenten de studentengroep vervoegen. Anderzijds kunnen studenten dit Masterprogramma volgen, met vrijstelling van de opleidingsonderdelen waarvoor zij eerder een credit hebben verworven (tot 30 SP, wat de helft is van het programma). De commissie beoordeelt de afstemming tussen de verschillende opleidingsonderdelen (horizontale samenhang) als onvoldoende. De studenten vragen een betere communicatie tussen de beide universiteiten, vooral over de praktische organisatie, vooral voor het indienen van taken en papers en voor de lessenroosters en voor het verder wegwerken van overlappingen van de behandelde onderwerpen in diverse opleidingsonderdelen. De deeltijdse trajecten worden opgevat als een spreiding van het programma over twee of drie jaar, waarbij deeltijds dagonderwijs kan gevolgd worden, voor werkstudenten kan het programma door zelfstudie worden ingevuld.
2.4.: Studieomvang De masteropleiding Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent omvat 60 studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
2.5.: Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent. Het zelfevaluatierapport omschrijft de criteria waarmee de gewichten van de hoorcolleges, werkcolleges en case studies worden omschreven en waarmee de begrote studietijd bepaald wordt. De studenten gaven in de studentenbevragingen (georganiseerd door de Universiteit Antwerpen) aan dat de studiebelasting niet te hoog is. Aan de Universiteit Gent werd de geïnstitutionaliseerde procedure voor studietijdmetingen nog niet toegepast op de master na masteropleidingen, en waren er ten tijde van
238 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
het opstellen van het zelfevaluatierapport en ten tijde van het bezoek nog geen resultaten beschikbaar. De commissie dringt erop aan om systematische studietijdmetingen uit te voeren om de belasting van de opleiding als geheel, alsook de verdeling over de twee semesters te monitoren, om indien noodzakelijk bij te kunnen sturen, zeker in het licht van de recente bachelor-master hervorming. De commissie heeft de subjectieve studietijd met de studenten besproken tijdens de het bezoek. De studenten schatten de gemiddelde studietijd voor het volledig programma op 35 à 40 uur per week. De commissie wenst hierbij te vermelden dat de studenten de tijd die ze zullen besteden aan de Masterproef niet goed kunnen inschatten in studiebelasting per week. De commissie beoordeelt de studietijd van het programma als eerder licht voor een ‘master na master’ opleiding, op basis van de begrote studietijd en op basis van de gesprekken die ze voerde met de studenten en de alumni. De werkelijke studietijd blijkt sterk afhankelijk te zijn van de voorkennis van de student. Zo blijken studenten met een economische voorkennis minder tijd nodig te hebben om de lessen te verwerken dan studenten met een juridische achtergrond. De commissie dringt er ook op aan om de spreiding van de veelheid aan taken en werkstukken te herzien, die zich nu, zoals aangegeven door de studenten, lijken te concentreren in een aantal piekperiodes tijdens het jaar.
2.6.: Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende. In de ECTS-fiches van de opleidingsonderdelen wordt een onderscheid gemaakt tussen hoorcolleges en meer (inter)actieve seminaries in kleinere groepen. Het aandeel hoorcolleges tot het aantal seminaries verhoudt zich (uitgedrukt in aantal uren contactonderwijs, voor het volledige programma) voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent als 3,055 (825 u / 270 u). De commissie vindt deze verhouding eerder hoog en meent dat de opleiding hoofdzakelijk wordt neergezet op basis van een eerder klassiek didactisch concept waarin hoorcolleges en werkcolleges primeren. Sommige docenten realiseren een hoge mate van interactiviteit tijdens de eerder klassieke lessen, enerzijds door te werken in kleine groepen en anderzijds door de interactie met de studenten te stimuleren. Stilaan vinden ook meer actieve en innovatieve werkvormen – met de introductie van het elektronische leerplatform Blackboard of Minerva– hun ingang in de opleiding. De gebruikte onderwijsmiddelen omvatten cursussen, wetboeken, tekstbundels, handboeken van de titularissen en uitvoerige syllabi die periodiek (meestal jaarlijks) worden geactualiseerd en heruitgegeven. Gevallenstudies – aan de praktijk ontleend – worden meestal via transparanten of MS PowerPoint presentaties aangeboden, die via de elektronische leeromgeving ter beschikking worden gesteld van de student. Uit recente studentenbevragingen, vernoemd in het zelfevaluatierapport en uitgevoerd in het kader van de evaluatie van het nieuwe opleidingsprogramma (sinds 2001-2002 als i.u.s. UA-UGent), blijkt
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 239
dat de studenten globaal genomen tevreden zijn over de gehanteerde werkvormen en er voldoende afwisseling is in de onderwijsvormen en in de grootte van de groepen, waarbij er voldoende gelegenheid is om samen met anderen te leren en te werken. De commissie apprecieert deze positieve bevinding en heeft dit ook tijdens de gesprekken met de studenten kunnen vaststellen.
2.7.: Beoordeling en toetsing De visitatiecommissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als voldoende. De doelstellingen worden getoetst op basis van een diversiteit aan toetsvormen (vb. schriftelijk examen, mondeling examen (met of zonder schriftelijke voorbereiding), permanente evaluatie, de beoordeling van een paper, gevallenstudie, presentatie), hoewel mondelinge examens domineren. De verworven kennis, vaardigheden en attitudes worden beoordeeld en getoetst door een combinatie van nietperiode- en periodegebonden evaluaties. De docenten selecteren die toetsvorm die overeenstemt met de doelstellingen, met goedkeuring door het Departement. De beschrijving van de toetsvorm wordt aangegeven in de ECTS-fiches voor de individuele opleidingsonderdelen en wordt toegelicht door de docenten (bij aanvang van de lessenreeks) aan de studenten. De Examencommissie bewaakt de kwaliteit van de examens. Omdat de studentenbevragingen voor de examenperiode worden afgenomen, zijn er geen gegevens beschikbaar over de wijze waarop de studenten de toetsing in het algemeen evalueren. De studenten blijken - op basis van de gesprekken die de commissie met hen voerde tijdens het bezoek - in het algemeen tevreden te zijn over het niveau en de gehanteerde methodes van de toetsing en geven aan dat in het algemeen gepeild wordt naar inzicht en het leggen van verbanden tussen diverse aspecten van de leerstof. De commissie heeft een steekproef van examenvragen bestudeerd en stelt vast dat deze een behoorlijk niveau halen, hoewel – in haar visie – sommige examens toch eerder reproductiegericht zijn. De commissie acht de evaluatie van groepswerk steeds als een aandachtspunt en adviseert de opleidingsverantwoordelijken in deze te waken over een goede transparantie van de beoordeling.
2.8.: Masterproef De commissie beoordeelt de Masterproef als onvoldoende. Binnen de interuniversitaire stuurgroep zijn de hoofdlijnen voor de Masterproef vastgelegd in het document “Overeenkomst betreffende de Interuniversitaire Organisatie van de opleiding Master in de maritieme wetenschappen aan de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen”. Er is gewaakt over de verschillen aan beide universiteiten betreffende de indiendatum van het onderwerp en de begeleidings- en evaluatiecommissie. De Vaste Commissie voor Eindverhandelingen (VCE) van de Faculteit TEW, Universiteit Antwerpen bewaakt de procedure voor de Masterproef voor de UA-dossiers. Bij aanvang van het academiejaar wordt de Masterproef (nl. de leerdoelen, de eisen, de richtlijnen, de vormgeving, de keuze van onderwerp en de promotor) toegelicht door de facultair coördinator van de Master na Master opleidingen. De
240 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
Masterproef analyseert een regionaal maritiem gebeuren en formuleert (indien mogelijk) oplossingen. Het aantal studiepunten van de Masterproef voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UAUGent bedraagt 15 SP. Van de Masterproef wordt verwacht dat het een origineel (goed gestructureerd en vlot leesbaar) rapport is dat een relevante probleemstelling beschrijft, analyseert (door toepassing van gangbare of vernieuwende wetenschappelijke methoden), (indien mogelijk) oplossingen voorstelt en rapporteert over de bevindingen. Het wetenschappelijk karakter van de Masterproef veronderstelt, aldus het zelfevaluatierapport, een bronnenstudie en het leggen van verbanden tussen de verschillende disciplines, om het probleem te analyseren. De beoordeling van de Masterproef gebeurt op basis van de inhoud van het rapport en de taal- en vormvereisten, en het verzorgde karakter van het werk, eventueel ook van de mondelinge verdediging (op verzoek van de student of de promotor). De beoordeling van de Masterproef geschiedt door de promotor en één assessor. De administratieve begeleiding van de Masterproef gebeurt door de opleidingscoördinatoren aan de UGent en in overleg met de VCE aan de Universiteit Antwerpen. De VCE ontvangt een lijst van onderwerpen van potentiële promotoren duidt in overleg met de onderwijsadministraties en in overleg met de VCE voor de Universiteit Antwerpen de assessoren aan. De inhoudelijke begeleiding van de Masterproef gebeurt door de promotoren. De student wordt in een initiële fase geholpen bij het vinden van basisbronnen, literatuur en cijfermateriaal en bij het leggen van contacten met bedrijven of instellingen. In een later stadium wordt van de studenten verwacht dat zij een werkplan, eventueel met tijdschema, een voorlopige inhoudsopgave en bibliografie voorleggen. In de loop van hun opdracht kunnen de studenten rekenen op logistieke steun (vb. computerfaciliteiten, het opmaken van vragenlijsten, de verwerking van verzamelde data). De studenten en alumni gaven tijdens de gesprekken aan dat er een sterke variatie is in de begeleiding die de studenten genieten, en er niet steeds een goede samenwerking is tussen de studenten en onderzoekers, waardoor het vergaren van de noodzakelijke informatie voor de Masterproef soms een probleem is. De knelpunten aangaande de Masterproef in het zelfevaluatierapport geven ondermeer aan dat de opleidingsverantwoordelijken voor het ogenblik geen zicht hebben op dergelijke problemen, tenzij de student dit zelf komt meedelen. Ook wordt als één van de knelpunten aangehaald dat de studenten door de veelheid aan werkjes en papers té weinig tijd hebben om de Masterproef naar behoren uit te werken. Ook de begeleiding dient meer gestructureerd en geformaliseerd te worden met vaste overlegmomenten, die nu al te vaak door de student dienen te worden aangevraagd. Daarenboven kan voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent een mondelinge verdediging worden afgedwongen (door de promotor of op vraag van de student), wat niet kan voor de Master in de Maritieme Wetenschappen - Universiteit Antwerpen variant. Verder blijkt ook dat de mondelinge verdediging niet wordt ingezet als een positieve kans om de student te toetsen op zijn vaardigheden tot het presenteren van en communiceren over zijn/haar uitgevoerde analyse, maar wordt beschouwd als een repressief middel om vermoedens van fraude te toetsen.
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 241
De commissie meent dat de Masterproef het analytisch vermogen van de student moet weerspiegelen en zijn/haar capaciteit om zelfstandig een probleem op te lossen op academisch niveau dient aan te tonen. De commissie heeft bij de voorbereiding op het bezoek een steekproef van Masterproeven grondig bestudeerd en heeft een groot aantal Masterproeven ingekeken tijdens het bezoek. Ze stelt op basis van deze gegevens vast dat de Masterproeven op zich wel interessante onderwerpen beschrijven, maar al te dikwijls louter beschrijvend zijn van aard en soms weinig tot geen kritische reflectie tonen. De commissie vindt, in het algemeen, dat het behaalde niveau van de Masterproeven té laag is en dringt er zeer sterk op aan om de doelstellingen en de vereisten van de Masterproef te verhogen, conform een master-na-master opleiding, en deze onderling af te stemmen voor de verschillende master na masteropleidingen binnen de transporteconomie die door de Universiteit Antwerpen ingericht worden. Daarenboven dringt ze er sterk op aan om de organisatie voor de Masterproef in het algemeen sterk te verbeteren en de begeleiding van de student in het bijzonder sterk te intensifiëren en te verbeteren. Er is ook bijkomende aandacht nodig voor de evaluatie van masterproeven die in groep geschreven worden. De commissie adviseert de opleidingscoördinatoren en de VCE om hiervoor duidelijke richtlijnen ter beoordeling van het werk van de individuele student uit te werken. Nu wordt het definitief ontwerp voor de masterproef ingediend op 15 december. De commissie suggereert om de studenten sneller aan het werk te zetten, hoewel de studenten aangaven tijdens de gesprekken dat ze op dat ogenblik nog over te weinig methodologische voorkennis beschikken om de Masterproef strategisch uit te werken.
2.9.: Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als onvoldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent. De Master na Master in de Maritieme Wetenschappen staat open voor de diplomahouders van: - omgevormde opleidingen: een diploma van een masteropleiding (master na bachelor) (bv. Master in de Rechten, Master in de Nautische Wetenschappen, …) - opleidingen ‘vroegere structuur’: • een diploma van een academische opleiding van de tweede cyclus (bv. Licentiaat in de Rechten, Licentiaat in de Economische Wetenschappen, …); • een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli (bv. Nautische Wetenschappen, Handelswetenschappen, Industrieel ingenieur, …). Ook diplomahouders van: - een (ander) 2de cyclus diploma (Hoger Onderwijs van het lange type - HO2C); - een gelijkwaardig bevonden buitenlands diploma kunnen worden toegelaten, na positief advies van de opleidingsverantwoordelijke die nagaat of
242 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
de betrokken kandidaat voldoende inhoudelijke voorkennis heeft om de Master na Master zonder problemen aan te vatten. Daarbij wordt gekeken naar het aantal, de aard en de inhoud van de opleidingsonderdelen die in voorafgaande opleidingen werden gevolgd. Grafiek 1 geeft de instroom in de Master in de Maritieme Wetenschappen weer, sinds de oprichting in 2001-2002. 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 01-02
02-03
03-04
04-05
Grafiek 1: studentenaantallen van de Master in de Maritieme Wetenschappen (i.u.s. UA-UGent), (2001-2002 – 2004-2005), weergegeven in aantal studenten. De commissie waardeert de diverse instroom in de opleiding als positief maar adviseert de opleidingsverantwoordelijken om (naast de vooropleiding) ook te selecteren op basis van de behaalde resultaten van de student tijdens de Initiële Master. De commissie stelt vast (uit de gegevens van het zelfevaluatierapport en bevestigd tijdens de gesprekken met de studenten, de alumni en de staf) dat er op dit ogenblik geen initiatieven zijn die kunnen remediëren voor de diversiteit aan instromende kwalificaties van de studenten. Een student met een achtergrond rechten zou aldus bvb. de basiskennis economie wat moeten kunnen bijwerken. De commissie dringt erop aan (mede in het kader van de elders verworven competenties (EVC) en eerder verworven kwalificaties (EVK)), om voorbereidende programma’s in te richten, die voor deze tekorten remediëren en het nu gehanteerde systeem van ‘credits’ (tot maar liefst 50 % SP) zouden vervangen. De visitatiecommissie beoordeelt dit als een negatief aspect, wat het niveau van de master na masteropleidingen zeker niet ten goede komt. De commissie is ervan overtuigd dat het programma, op basis van deze voorstellen, op een hoger niveau kan worden neergezet (overwegend dat dit een master na master programma is).
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 243
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie meent dat de Master in de Maritieme Wetenschappen, interuniversitaire samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent, een goed initiatief is dat de krachten van beide universiteiten bundelt en een goed programma kan neerzetten op maritieme gebied, mits bijsturing van een aantal facetten zoals de masterproef en de toelatingsvoorwaarden. De commissie beoordeelt het onderwerp “programma” van de Master in de Maritieme Wetenschappen (i.u.s. UAUGent) aldus als positief. De commissie meent dat de opleidingsverantwoordelijken in staat zijn om de kwaliteit van de facetten ‘masterproef’ en ‘toelatingsvoorwaarden’ te verhogen, alsook de samenhang van het programma te vergroten, conform de suggesties die de commissie heeft geformuleerd. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Master in de Maritieme Wetenschappen (i.u.s. UA-UGent) als goed. De commissie beoordeelt de eisen van academische gerichtheid van de Master in de Maritieme Wetenschappen als voldoende. De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma onvoldoende is. De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen (i.u.s. UA-UGent). De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende. De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen (i.u.s. UA-UGent). De commissie beoordeelt de Masterproef als onvoldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen (i.u.s. UA-UGent). De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als onvoldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen (i.u.s. UA-UGent).
Onderwerp 3: Inzet van personeel
3.1. : Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt het facet “de kwaliteit van het personeel” als goed voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent. Het personeel voor de opleiding is zeer begaan met dit programma, is sterk betrokken bij haar opdracht en vertoont een goede inzet voor het programma. Haar vakdeskundigheid is volgens de commissie goed. De onderwijsbelasting (hoorcolleges, seminaries, werkcolleges, begeleiding van Masterproeven) wordt verdeeld door het Departement. Het personeel ervaart de werkdruk, zoals vermeld in het zelfevaluatierapport als eerder hoog, mede verzwaard door de veelheid aan ‘administratie en bureaucratische regelgeving’ die het onderwijs en het onderzoek belemmeren.
244 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
Bij de selectie van academisch personeel wordt vooral aandacht besteed aan de onderzoekskwaliteit van de kandidaat. Tijdens het sollicitatiegesprek wordt er ingegaan op de verworven competenties, de visie op onderwijs en onderzoek, en de loopbaanverwachtingen. De docenten worden om de vijf jaar individueel geëvalueerd. Bij deze evaluaties alsook bij bevorderingen worden drie criteria gewogen: meetbare verdiensten betreffende wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke samenwerking voor onderwijs en/of onderzoek en de onderwijsevaluaties door de studenten. De Universiteit Antwerpen werft geen ZAP-leden aan die uitsluitend met onderzoek belast zijn, om de koppeling tussen onderzoek en onderwijs veilig te stellen. Het zelfevaluatierapport beschrijft de “demografische inertie” van het vastbenoemde ZAP en het AAP als de grootste belemmerende factor om innovaties, gericht op een grotere doelmatigheid in termen van onderzoek en onderwijs ingang te laten vinden in de opleiding. De commissie spreekt de hoop uit dat de opleidingsverantwoordelijken in deze een krachtdadiger beleid zullen kunnen gaan voeren door in te spelen op de onderwijsvisie en de onderwijscultuur die aan de Universiteit Antwerpen heerst. De onderwijskundige professionalisering wordt gecoördineerd door het ExpertiseCentrum Hoger Onderwijs (ECHO) aan de Universiteit Antwerpen dat diverse initiatieven neemt om de onderwijskundige vaardigheden van de docenten aan te scherpen (o.a. namiddagsessies onderwijskundige professionalisering, onderwijskundige studiedagen, uiteenzettingen over de visie op onderwijs, uiteenzettingen over een strategisch plan voor het gebruik van ICT in het onderwijs en het inzetten van middelen en personeel, toelichting van het onderwijsconcept ‘begeleid zelfstandig leren’, etc.). Sinds 2001 is er ook een jaarlijkse opleiding voor beginnende assistenten, waar een ruime interesse en deelname voor is, vanuit het Departement Transport en Ruimtelijke Economie. Aan de Universiteit Gent bestaan er, zij het in mindere mate, ook initiatieven voor onderwijsprofessionaliseri ng voor het zelfstandig academisch personeel (Dienst Onderwijskunde, Faculteit PPW). De commissie drukt haar appreciatie uit voor het personeelsbeleid en is tevreden over het feit dat nieuwe medewerkers een eerste aanstelling van maximum 3 jaar krijgen, die daarna permanent kan worden.
3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de eisen van academische gerichtheid als goed. De commissie meent dat het onderzoek aan de Vakgroep Transport en Ruimtelijke Economie aan de Universiteit Antwerpen en binnen de Vakgroep Internationaal Publiekrecht van de Universiteit Gent een goed niveau heeft en sterk gericht is op de professionele wereld. De commissie heeft door middel van de documentatie die ze kon inkijken zicht gekregen op de vele onderzoeksinitiatieven, doctoraten, overlegmomenten en seminaries en stelt vast dat er diverse domeinen worden aangeboord
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 245
binnen de onderzoeksgroepen die de opleiding ondersteunen. De onderzoeksthema’s bestrijken een uitgebreid segment van het maritieme gebeuren op economisch en juridisch vlak. Daarnaast brengen de gastdocenten ook hun specifieke expertise in het programma. De commissie heeft dit thema tijdens het bezoek besproken met de opleidingsverantwoordelijken, met het academisch personeel en verder ook bevraagd bij de studenten en de alumni. De commissie stelt vast dat de onderzoeksdeskundigheid van een aantal van de docenten binnen de opleiding goed ingebed is in de internationale context, zoals zij aan de hand van hun Curriculum Vitae en publicatielijsten heeft kunnen vaststellen. Deze ZAP-leden wonen regelmatig internationale congressen bij en onderhouden uitgebreide internationale contacten en ‘dragen’ als het ware de opleiding. De commissie acht de verscheidenheid aan expertises, zowel wat betreft het onderzoek als de praktijk, goed om de opleiding neer te zetten en te ondersteunen, maar adviseert waakzaamheid voor de concentratie van beschikbare expertises binnen een beperkte groep docenten die de kracht van de opleiding uitmaken en adviseert deze expertises breder uit te bouwen om de opleiding robuuster te maken.
3.3.: Kwantiteit personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent. De opleiding “Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent” wordt verzorgd door 24 leden van het zelfstandig academisch personeel ZAP, overeenstemmend met 14,1 voltijdse eenheden (VTE), 4 voltijdse assistenten (4 VTE) en 3 technische personeelsleden (2,3 VTE). De commissie wijst er op dat niet eenduidig geïnterpreteerd kan worden voor hoeveel procent van hun opdracht de betrokken AP-leden specifiek aan deze opleidingen besteden. Dit schrijft zij vooral toe aan de specifieke masterna-master-context waarin personeelsleden veelal een veel bredere onderwijsopdracht hebben, ook buiten de master-na-masteropleiding, De technische ondersteuning van de opleiding is gering en het aantal assistenten zou bij voorkeur moeten uitgebreid worden om een betere begeleiding van de Masterproef te waarborgen. De leeftijdsstructuur van de ZAP-leden concentreert zich in de leeftijdsklasse 40-49, met een minimale vertegenwoordiging van de leeftijdsklasse 30-39. De commissie adviseert de opleidingsverantwoo rdelijken waakzaamheid voor het tijdig aantrekken van jonge ZAP-leden om de opleiding mee te ondersteunen, met het oog op de toekomst. De onderwijsopdracht van de ZAP-leden is vaak een beperkte opdracht binnen deze programma’s, maar de betrokkenheid en het engagement van de ZAPleden bij de opleiding is voldoende groot om een kwalitatief goede opleiding te kunnen uitbouwen. Ondanks het gelijke kansenbeleid dat wordt gevoerd, is de behoorlijke vertegenwoordiging van vrouwelijke personeelsleden in het AAP en ATP niet terug te vinden in het ZAP kader. Toch is er reeds een positieve evolutie ingezet.
246 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel voor de Master in de Maritieme Wetenschappen als positief. De facetten “kwaliteit van het personeel” en de “academische gerichtheid van het personeel” worden als goed beoordeeld en de kwantiteit van het personeel als voldoende.
Onderwerp 4: Voorzieningen
4.1.: Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur in het complex Prinsstraat, Universiteit Antwerpen (tijdens het bezoek aan de Universiteit Antwerpen) en aan de faciliteiten in de Universiteitstraat in de faculteit Economie en Bedrijfskunde en aan de faculteit Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Gent (tijdens haar bezoek aan de Universiteit Gent). De opleiding wordt aan de Universiteit Antwerpen hoofdzakelijk verstrekt in het complex Prinsstraat van ‘de Stadscampus’ van de Universiteit Antwerpen, en verder ook op de campus Drie Eiken te Wilrijk (hoofdzakelijk voor de juridische opleidingsonderdelen). De commissie is zeer tevreden over de lichte lokalen en de efficiënte organisatie van de ruimtes aan de Universiteit Antwerpen. De recent vernieuwde leslokalen zijn, in de visie van de commissie, volgens hedendaagse normen ingericht en uitgerust. Aan de Universiteit Gent gaan de lessen voornamelijk door in het gebouwencomplex in de Universiteitstraat te Gent. De cursisten van de master in Maritieme wetenschappen beschikken niet over een eigen leslokaal. De meeste lessen te Gent worden wel gedoceerd in de Faculteit Rechtgeleerdheid. Indien lessen elders worden ingericht, worden ze op eenzelfde avond op één locatie gegeven. De leszalen zijn uitgerust met de nodige infrastructuur om multimediaal les te geven. De Universiteit Gent heeft een masterplan uitgetekend, waardoor de faculteit Rechtgeleerdheid meer ruimte en nieuwe lokalen zal krijgen in de omgeving van de Universiteitstraat . De bibliotheek die door de studenten van de opleiding aan de Universiteit Antwerpen wordt gebruikt, bevindt zich in het complex Prinsstaat. Er zijn twee leeszalen, leeszaal 1 bevat ondermeer de literatuur over maritieme- en transporteconomie, leeszaal 2 herbergt statistieken, recente eindwerken en de meest gebruikte boeken over economie en management in open kast. De bibliotheek op de campus Drie Eiken herbergt vooral de juridische literatuur. Er is ook toegang tot de volledige online publiekscatalogus vanuit de bibliotheek. De studenten hebben via het Internet ook toegang tot online gegevensbestanden en tot een ruim assortiment aan elektronische tijdschriften. De bibliotheken hebben variabele uren,
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 247
in functie van de aanwezigheid van de studenten (8u30 tot 21u30 behalve op vrijdagavond, de bibliotheek is ook open op zaterdagvoormiddag). De commissie acht de bibliotheekvoorzieningen aan de Universiteit Antwerpen goed en is lovend over de plannen om de bibliotheekvoorzieningen voor de humane wetenschappen te bundelen op één locatie. De bibliotheekvoorzieningen aan de Universiteit Gent zijn op dit ogenblik niet optimaal gelokaliseerd, maar zullen worden verbeterd eens de nieuwbouwplannen zijn afgerond. De UGent beschikt voor de juridische opleidingsonderdelen over een gespecialiseerde bibliotheek, die over een rijke collectie Belgische, internationale, Europese en rechtsvergelijkende boeken, verzamelwerken en tijdschriften beschikt. De faculteitsbibliotheek bevindt zich ook in de Universiteitstraat. De bibliotheek is op sommige dagen ook buiten de lesuren toegankelijk (vb. elke woensdag tot 22u00), de openingsuren zullen nog ruimer worden in de nieuwe accommodatie. De commissie beoordeelt de bibliotheekfaciliteiten als goed : er zijn voldoende boeken, databanken en zowel elektronische als papieren tijdschriften aanwezig. Aan de Universiteit Antwerpen is er op de Stadscampus een beperkte studeerruimte voorzien voor de studenten, die zich echter boven de cafetaria bevindt en niet geïsoleerd is. Vele studenten zijn dan ook vaak aan te treffen in de leesruimten van de bibliotheek. Aan de Universiteit Gent beschikken de studenten niet over een zelfstudieruimte. De vernieuwde bibliotheek zal bij uitstek de meest geschikte werkruimte worden voor de studenten. Aan de Universiteit Antwerpen zijn er een 200-tal computers beschikbaar voor de studenten over de hele Stadscampus, hoofdzakelijk gegroepeerd in PC lokalen. Er zijn twee PC lokalen vrij ter beschikking van de studenten, indien ze niet door lessen worden ingenomen. Ook in de bibliotheek zijn er PC’s ter beschikking van de studenten. De commissie is tevreden over deze informaticavoorzieningen. Ook aan de Universiteit Gent hebben de studenten computers ter beschikking, maar deze zijn op piekmomenten overbelast. De meeste (manama-)studenten beschikken over een eigen labtop, waarvoor op een beperkt aantal plaatsen draadloos internet is voorzien binnen de Universiteit Gent. De commissie beoordeelt de faciliteiten aan de Universiteit Antwerpen als goed en is tevreden dat de faciliteiten aan de Universiteit Gent beduidend zullen verbeteren, als het grootscheeps bouwproject in oktober 2006 zal opgeleverd worden. Daardoor zullen de kantoren en de leslokalen voor de Faculteit Rechtsgeleerdheid (aan de UGent) zich dichter bij elkaar situeren en zullen meer hedendaagse gebouwen gebruikt worden. De openingsuren voor de facultaire bibliotheek zullen - na inhuldiging van de nieuwe gebouwen - ruimer worden, de leslokalen zullen mooier en meer uitnodigend zijn en er zullen meer PC’s beschikbaar zijn voor de studenten.
4.2.: Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent als voldoende.
248 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
Informatie over de opleiding wordt verstrekt via diverse kanalen (een brochure, een website met voldoende informatie over alle studentgerelateerde aspecten, de studiegids). De website bevat zowel informatie voor toekomstige studenten als gedetailleerde informatie voor studenten tijdens hun studie, zoals de studiegids en reglementen. Er worden twee soorten begeleiding onderscheiden in het zelfevaluatierapport: de ‘studentgedreven’ begeleiding (via de Dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding van de Universiteit Antwerpen en de centrale Onderwijsadministratie van de Universiteit Gent) en de ‘vakinhoudelijke’ begeleiding (via het Departement Transport en Ruimtelijke Economie aan de Universiteit Antwerpen en de Vakgroep Internationaal Publiekrecht aan de UGent). Jaarlijks verspreidt de opleiding een eigen informatiebrochure. Er worden informatiedagen en informatiesessies georganiseerd om geïnteresseerde studenten te informeren over de opleiding. Instromende studenten ontvangen een beknopte brochure rond studiemethoden en studieplanning. Ze kunnen steeds bij één van de studentenbegeleiders terecht met vragen rond studieplanning en studiemethodiek. Mogelijke problemen van studenten worden benaderd volgens een drieluik aan mogelijkheden: bij vakspecifieke problemen wordt de student doorverwezen naar de opleidingsveran twoordelijke, voor regelmatige begeleiding (bijlessen) wordt er contact gelegd met één of meerdere repetitoren (nl. recent afgestudeerden die zich kandidaat stellen om studenten uitleg te geven), bij psychosociale problemen kan de begeleiding eventueel worden opgesplitst: een studentenbegeleider zorgt voor adequate studiebegeleiding, terwijl een andere studentenbegeleider (of een instantie buiten de universiteit) psychosociale ondersteuning biedt. De studenten beschrijven de lage drempel die zij ondervinden bij het benaderen van de docenten en de facultaire coördinator als zeer positief. De commissie is van oordeel dat de centrale diensten een ondersteunende, stimulerende en faciliterende rol hebben, en dat er zich in het algemeen weinig problemen stellen bij de ‘master na master’ studenten. Desalniettemin adviseert de commissie om deze goede informele contacten te versterken met een formeel orgaan om de bereikbaarheid van de opleiding voor de student te waarborgen. Gezien de diversiteit van de instroom suggereert de commissie – zoals reeds eerder vermeld - dat een bundel capita selecta de instromende student kan helpen om zich in de diverse disciplines in te werken. Verder zouden ook voorbereidende programma’s kunnen aangeboden worden voor zelfstudie door de student om de hiaten in de voorkennis bij te werken. Deze kunnen eventueel via de elektronische leeromgeving Blackboard of Minerva ter beschikking worden gesteld van de studenten.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als toereikend om het programma te verzorgen. De materiële voorzieningen worden als goed en de studiebegeleiding als voldoende beoordeeld.
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 249
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Het initiëren, opvolgen en uitvoeren van de interne kwaliteitszorg behoort tot de opdracht van verschillende organen op centraal tot decentraal niveau. Aan de Universiteit Antwerpen bewaakt de Departementsraad Transport en Ruimtelijke Economie de interne consistentie van het programma, de Faculteit TEW verzorgt de kwaliteit van het onderwijs en de Onderwijscommissie of de Departementsraad voert de kwaliteitszorg uit. De cel Kwaliteitszorg in het Onderwijs (CIKO) ondersteunt de Onderwijscommissie en de Departementsraad bij hun opdracht betreffende kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie. De Onderwijsraad voert beleidsvoorbereidende, ondersteunende en coördinerende opdrachten uit ten aanzien van het universiteitsbestuur en de faculteiten. Aan de UGent waken de Directie Onderwijsaangelegenheden en de Onderwijsraad over de kwaliteit van het onderwijs. De KwaliteitsCel Onderwijs (KCO) en de opleidingscommissies bewaken de kwaliteit van het onderwijs op facultair niveau. Het kwaliteitszorgsysteem van de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent is gebaseerd op de kwaliteitszorgsystemen van de beide universiteiten en heeft twee parameters: de evaluatie van de programma’s op zich (d.m.v. de programma evaluatie) en de evaluatie van het doceergedrag van de docenten (d.m.v. de evaluatie van de opleidingsonderdelen). Beide systemen functioneren onafhankelijk van elkaar, maar worden in de tijd op elkaar afgestemd om dubbele bevraging tijdens eenzelfde academiejaar te voorkomen. Daarnaast organiseert de Faculteit TEW na afloop van elk semester ‘quick scans’ (korte enquêtes over elk opleidingsonderdeel), fora-gesprekken (bespreking van diverse onderwijsactiviteiten en begeleidingsaspecten met een steekproef van studenten) en dropout onderzoeken. Het opleidingsprogramma wordt bevraagd bij studenten, afgestudeerden en eventueel bij docenten van de opleiding. De evaluatie is gericht op de opleiding als geheel, nl. op de opbouw van het curriculum, de mate waarin de opleidingsdoelen worden gerealiseerd, het verband tussen de verschillende opleidingsonderdelen, de studielast, de infrastructuur,… en beoogt het verbeteren en bijsturen van de opleiding (formatieve evaluatie). Voor de opleiding Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent werd tot nu toe nog geen programma-evaluatie uitgevoerd door de opleiding. De onderwijsevaluatie van opleidingsonderdelen/docenten heeft een dubbele doelstelling, namelijk het uitspreken van een oordeel over de onderwijsprestaties van het ZAP-lid (summatieve evaluatie) en het evalueren en verbeteren van de kwaliteit van de opleidingsonderdelen (formatieve evaluatie). De vragenlijst bevraagt driejaarlijks alle opleidingsonderdelen over de verschillende componenten van het onderwijs (leerinhoud, de wijze van lesgeven, de leermiddelen en het examen), rekening
250 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
houdend met het type colleges dat werd geëvalueerd (hoorcollege, seminarie, practica). De resultaten van de bevragingen worden overgemaakt aan de decaan en aan de betrokken docent. De docent kan daarop reageren en de resultaten nader toelichten. De uitkomsten van de enquête en de eventuele reactie van de docent worden toegevoegd aan het evaluatiedossier van de docent. Na afloop van de evaluatiewerkzaamheden op het niveau van de Faculteit, treedt de Centrale Evaluatiecommissie op. Ze legt haar bevindingen en commentaren neer in een evaluatierapport, dat een samenvattende waardering van de prestaties, bereikte resultaten en het functioneren van het betrokken ZAP-lid omvat en waarin ze suggesties doet voor optimalisering. Het eindoordeel wordt uitgedrukt in één van de volgende categorieën: ‘onvoldoende’, ‘ondermaats’ en ‘gunstig’. Het wordt voor verdere opvolging overgemaakt aan het betrokken personeelslid en aan de decaan van de betrokken Faculteit. Een curriculumherziening gebeurt om de acht jaar. Het is een algemene reflectie over het curriculum, ondersteund door een grondige programma-evaluatie en vangt aan twee jaar vóór de Onderwijsvisitatie en gaat vooraf aan het opstellen van het zelfevaluatierapport. Grote curriculumwijzigingen gebeuren in principe één of twee jaar na de onderwijsvisitatie. De curriculumherziening wordt gebaseerd op bevindingen uit de eigen kritische reflectie en de suggesties en aanbevelingen uit het visitatierapport. Nadien zijn beperkte tussentijdse curriculumwijzigingen mogelijk. Zij hebben betrekking op de beperkte aanpassing van het programma in functie van de opgedane ervaringen.
5.1.: Evaluatie resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent als onvoldoende. De commissie is van oordeel dat op het niveau van de beide instellingen weliswaar goede initiatieven bestaan om de kwaliteit te borgen, maar stelt vast dat er geen gezamenlijk beleid of coördinatie is waardoor deze centrale initiatieven niet als dusdanig geoperationaliseerd worden binnen de Master in de Maritieme Wetenschappen, i.u.s. UA-UGent. Zo worden er voor het ogenblik aldus nog geen systematische studietijdmetingen uitgevoerd. Een aantal docenten neemt zelf initiatieven om de kwaliteit van hun onderwijs te bevragen bij de studenten over het verstrekt onderwijs. De commissie vindt daarenboven dat de evaluatie van de opleidingsonderdelen die om de drie jaar wordt gepland, maar voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent nog niet is uitgevoerd, niet voldoende frequent is om problemen tijdig te remediëren, zeker in het kader van de grote bewegingen die de bachelor-master hervorming teweegbrengt. Bijkomend adviseert de commissie de opleidingsve rantwoordelijken de resultaten van de evaluaties ook aan de studenten te communiceren. De commissie stelt vast dat het zelfstudierapport redelijk uitvoerig gestoffeerd is met feiten en beschrijvingen over diverse aspecten van de opleiding, maar vindt het slechts matig reflectief van aard. De gesprekken die de commissie voerde met de betrokken partijen tijdens het bezoek vormden een goede aanvulling bij het zelfevaluatierapport.
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 251
5.2.: Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent als voldoende. Hoewel het programma nog maar voor het vijfde jaar wordt ingericht in de huidige vorm, op het ogenblik van het bezoek door de commissie aan de opleiding, hebben de resultaten van de bevragingen van de studenten en de eigen initiatieven tot verbetering reeds geleid tot bijstelling van het programma. Deze resultaten en suggesties worden besproken en gecoördineerd door de interuniversitaire stuurgroep. Er is een jaarlijks overleg tussen de titularissen van de diverse opleidingsonderdelen om onderlinge overlap tussen de opleidingsonderdelen te minimaliseren. Desalniettemin gaven de studenten tijdens de gesprekken aan dat er toch geregeld overlap is tussen de verschillende opleidingsonderdelen. De commissie oppert dat een betere communicatie en coördinatie tussen de beide instellingen en de staf onderling de opleiding ten goede zou komen. De opleiding heeft niet eerder deelgenomen aan een externe evaluatie en kan bijgevolg geen verbeteracties voorleggen die door een externe evaluatiecommissie zouden zijn voorgesteld. Uit de gesprekken die de commissie met de betrokkenen voerde stelt ze vast dat er in het verleden wel enkele aanpassingen zijn doorgevoerd in het programma, maar ze kan zich niet van de indruk ontdoen dat het programma toch vrij statisch is opgevat en bijgevolg aan weinig bijsturing onderhevig is. De commissie geeft in overweging dat de periode van acht jaar (synchroon met de onderwijsvisitaties) véél te groot is om het programma up-to-date te houden en te anticiperen op nieuwe tendensen. De commissie beoordeelt dat de nieuwe systemen om de interne evaluatie van de resultaten te meten en bij te sturen - die voor het ogenblik worden uitgewerkt - een positieve evolutie zijn.
5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende. Alle medewerkers (ZAP, AAP en ATP), en de studenten zijn goed vertegenwoordigd bij de besluitvormingsprocessen en kunnen participeren aan de onderwijsorganisatie en de evaluatie van het onderwijsgebeuren. De studenten rapporteren tijdens het gesprek geen problemen over de inspraak die zij bij hoofde van hun vertegenwoordigers hebben in het curriculum. De contacten met de alumni verlopen aan de Universiteit Antwerpen via diverse kanalen (de Alumnivereniging Alechia, de Alumni Nieuwsbrief, Facultaire alumniactiviteiten, …). Aan de Universiteit Gent is er voor deze opleiding geen specifieke alumniwerking. De commissie stelt vast dat vooral de contacten met het beroepenveld en met de alumni op informele basis gebeuren en dringt erop aan deze meer te formaliseren door middel van overlegorganen die
252 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
op gezette tijden samenkomen. De commissie dringt in het algemeen aan op het oprichten van een opleidingscommissie voor de opleiding, waarin alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijs vertegenwoordigd zijn, om de nu informele contacten betreffende curriculumbesprekingen, herziening en -innovatie beter te stroomlijnen.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als positief en vindt voldoende in de ander facetten van het onderwerp ‘Interne Kwaliteitszorg’ om te compenseren voor de onvoldoende voor de ‘evaluatie van de resultaten’. De commissie beoordeelt de ‘evaluatie van de resultaten’ als onvoldoende en de facetten ‘maatregelen tot verbetering’ en ‘betrokkenheid van de medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld’ als voldoende voor de Master in Maritieme Wetenschappen, i.u.s. UA-UGent.
Onderwerp 6: Resultaten
6.1.: Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerde niveau als voldoende. Op basis van het niveau van het studiemateriaal, de toetsopdrachten en de Masterproeven, en steunend op de gesprekken die de commissie voerde met de betrokkenen bij de opleiding beoordeelt zij het bereikte niveau van de opleiding als voldoende. De Masterproef haalt in het algemeen een onvoldoende niveau, en blijft vaak beschrijvend en dus middelmatig in relatie tot het verwachte master na master niveau. De commissie adviseert waakzaamheid over het niveau van de Masterproef en de examens, omdat ze vaststelde dat sommige Masterproeven het minimaal vereiste niveau, in haar visie, niet halen en hoewel ze laag gescoord werden toch aanleiding gaven tot het slagen van de student, en sommige examens zéér sterk op reproductie gericht zijn. De alumni geven aan dat zij tevreden zijn over de opleiding. Ze drukken de meerwaarde van de opleiding uit in termen van het vergaren van de nodige bagage om de instap in het beroepenveld te maken, eerder dan als het ontwikkelen van analytisch denken en een wetenschappelijke onderzoekshouding. Zij zien deze opleiding niet als een opstap naar een wetenschappelijke carrière of een doctoraat, maar als een voorbereiding op een beroepscarrière, en vragen het inbedden van een korte kennismakingsstage in het programma. Het programma beoogt een grote kans op tewerkstelling van haar afgestudeerden in de (maritieme) transportsector of advocatuur. De tewerkstelling van de alumni in een ruime waaier van maritieme bedrijven en diensten (wat de commissie tijdens de gesprekken heeft bevraagd) bevestigt deze ambitie. Het zelfevaluatierapport voorziet niet in een overzicht van de tewerkstellingsdomeinen van de alumni voor deze opleiding.
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 253
De commissie adviseert op vraag van de studenten met wie zij sprak om de studenten beter te informeren over de mogelijke tewerkstellingsperspectieven die de opleiding biedt, om de overstap naar het bedrijfsleven te faciliteren. Een duidelijker beeld van de generieke activiteiten van het havenwezen op zich zou hiertoe kunnen bijdragen. Veel van de studenten met wie de commissie sprak geven aan dat zij de opleiding volgen uit interesse, of om hun blik te verruimen. Voornamelijk studenten met een vooropleiding burgerlijk ingenieur, recht of handelsingenieur, politieke en sociale wetenschappen en criminologie volgen deze master na master opleiding. De internationale mobiliteit van de studenten is nagenoeg onbestaande binnen het programma. Behalve het aantrekken van een tweetal studenten uit Nederland, zijn er geen studentenbewegingen in en uit het programma. Het komt niet vaak voor dat een student voor de uitvoering van zijn/haar Masterproef naar het buitenland gaat. De commissie brengt deze vaststelling in verband met de korte duur van een éénjarig programma, en de toch nationale context van de juridische wetgeving (naast het Europees en internationaal recht, wordt hoofdzakelijk het nationaal = Belgisch recht gedoceerd). Ook de wettelijke bepaling die de instellingen belet een opleiding volledig in het Engels in te richten is, in haar visie, een belemmerende factor is voor daadwerkelijke internationalisering. Indien deze taalbarrière zou overbrugd worden, zou de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent, in de visie van de commissie, een goede kans maken om een grotere internationale studentenpopulatie aan te trekken. Desalniettemin kan de commissie zich niet van de indruk ontdoen dat noch de opleidingsverantwoor delijken, noch de studenten bijzonder sterk aansturen op een daadwerkelijke internationalisering, en er een duidelijk leidmotief is om het eerder Vlaamse karakter van het programma te behouden.
6.2.: Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent. De slaagcijfers van de opleiding Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA-UGent zijn weergegeven in grafiek 2. Het gemiddelde slaagpercentage – sinds de oprichting van het programma als interuniversitaire opleiding (2001-2002 – 2004-2005) – van de studenten bedraagt 92 %. De gemiddelde studietijd die de studenten (die het éénjarig programma volgen) nodig hebben om het programma te voltooien bedraagt 1 jaar en 1 maand. 71 % van de studenten die het programma spreiden over 2 jaar voltooien hun studie in de voorziene termijn van 2 jaar, alle studenten die opteren voor het spreiden van de studie over 3 jaar voltooien hun studie in de daartoe voorziene tijd. De commissie beschouwt deze slaagcijfers en de gemiddelde studietijd als voldoende.
254 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
100% 90%
100%
86%
93% 89%
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 01-02
02-03
03-04
04-05
Grafiek 2: slaagcijfers voor de Master in de Maritieme Wetenschappen i.u.s. UA – UGent, uitgedrukt in procent (2001-2002 – 2004-2005)
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding als positief. Het gerealiseerde niveau en het onderwijsrendement van de opleiding worden als voldoende beoordeeld.
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 255
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-master opleiding “Master in de Maritieme Wetenschappen”, Interuniversitaire samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Samenvatting en aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. De opleiding “Master in de Maritieme Wetenschappen” Interuniversitaire samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen en Universiteit Gent karakteriseert zich als een eerder verbredende vervolgopleiding in een overwegend maritiem vakgebied. Ze beoogt het verwerven door de student van kennis over de juridische en de economische aspecten van het maritieme transport en een basiskennis over scheeps- en haventechnologie en havenplanning. De opleiding richt zich ondermeer tot juristen, nautici, economisten en beleidsanalisten, en tot geïnteresseerde werknemers uit het beroepenveld die hun horizon wensen te verbreden. De opleiding is in deze academisch, door de link met de academische wereld die vrij pertinent aanwezig is, maar profileert zich hoofdzakelijk als een beroepsgeoriënteerde geavanceerde opleiding, die op vraag van de haven en de maritieme wereld is opgebouwd. De opleiding draagt sporen van deze duidelijke vraag vanuit de maritieme wereld en is duidelijk “demand driven” (vraaggestuurd) georiënteerd, eerder dan dat ze “supply driven” (gedreven door het aanbod) is opgevat. De “Master in de Maritieme Wetenschappen” Interuniversitaire samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent heeft voldoende kwaliteiten als opleiding om de student voor te bereiden op een loopbaan in de maritieme advocatuur, transportverzekeringssector, scheepsagentuur, havenbedrijven, maritieme of multi-modale transportbedrijven, overheid, beroepsen belangenverenigingen…
In het kader van het verbeterperspectief formuleert de commissie volgende suggesties: • in elk geval de generieke algemene doelstellingen en ook de eindtermen beter omschrijven op het niveau van de individuele opleidingsonderdelen; • de profilering van de opleiding duidelijker extern communiceren in binnen- en buitenland om de wervende kracht ervan te vergroten; • meer aandacht hebben voor de academische verankering van het programma, naast de goede aandacht voor de eisen die vanuit het beroepenveld gesteld worden; • meer aandacht hebben voor de inbedding van onderzoek en recente ontwikkelingen in de verscheiden opleidingsonderdelen; • meer actieve werkvormen, meer gastlezingen, excursies, bedrijfsbezoeken, en mogelijkheden
256 | Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent
• •
• •
•
•
• • • • •
• •
tot praktijkervaring invoeren in het programma en de reikwijdte van de maritieme wereld beter schetsen voor de studenten; de mogelijkheden tot het inrichten van een korte kennismakingsstage in het programma onderzoeken; de actoren betrokken bij curriculumherzieningen op een meer gestructureerde wijze bij deze activiteiten betrekken en de contacten met de studenten, de alumni en het beroepenveld formaliseren; een betere balans realiseren tussen de nu sterk beroepsgerichte profilering van de opleiding en het wetenschappelijk onderzoek; een bredere basis uitbouwen van de expertises die de opleiding draagt, en waakzaam zijn voor de leeftijdsstructuur en het tijdig inbrengen van nieuwe expertise om de opleiding te blijven ondersteunen; studietijdmetingen uitvoeren op een structurele basis en die aangrijpen om de spreiding van de studiebelasting te optimaliseren en deze te verhogen, in overeenstemming met de norm die aan een master na masteropleiding gesteld wordt; de norm voor de Masterproef verhogen, uniform maken voor de hele opleiding en de begeleiding van de Masterproef beter structureren en intensifiëren, meer formaliseren en proactiever organiseren van de kant van de begeleider; de voorbereidende taken voor de Masterproef eerder in het academiejaar van start laten gaan; de transparantie van evaluatiecriteria en -procedure voor gezamenlijke taken (zoals een gezamenlijk geschreven Masterproef) verhogen; initiatieven tot remediëren (vb. door capita selecta) uittekenen om de voorkennis van de instromende student te ondersteunen voor bepaalde (minder goed beheerste) kennisdomeinen; een grotere technische ondersteuning en groter aantal assistenten (begeleiding Masterproef) voor de opleiding realiseren; een formeel overlegorgaan of opleidingscommissie oprichten voor de opleiding met vertegenwoordiging van alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijs om doelstellingen en realisatie van het programma, overlappingen van besproken items in de opleidingsonderdelen, verdeling van taken en opdrachten over het jaar,… te bespreken; het kwaliteitszorgsysteem van de opleiding beter uitwerken, gebruik makend van de middelen die op instellingsniveau beschikbaar zijn; de communicatie met de studenten verbeteren over ondermeer de samenstelling en de samenhang van de opleidingsonderdelen (in relatie tot de heterogene studentenpopulatie) en over de resultaten van evaluaties, over tewerkstellingsmogelijkheden in de maritieme omgeving.
Opleidingsrapport: Interuniversitaire samenwerking tussen Universiteit Antwerpen en UGent| 257
258 |
Universiteit Antwerpen – Vrije Universiteit Brussel Master of Economics of International Trade and European Integration (Master-na-master)
Preface In accordance with its mission, in this report, the assessment committee presents its assessment of the six subjects from the frame of reference for accreditation as well as a global assessment, which will form the basis for the NVAO’s accreditation. The assessment committee also makes recommendations for further to optimising the quality of the education. The Master programme in the Economics of International Trade and European Integration (EITEI) was started up in 1994. The programme is organised as a cooperative effort between Universiteit Antwerpen (UA), Vrije Universiteit Brussel (VUB), Università degli Studi di Bari (UB), Universidad de Cantabria (UC), Université des Sciences et Technologies de Lille (USTL), Vysoká škola ekonomická v Praze (VSE) and Staffordshire University (SU). The UA acts as the co-ordinator of the programme. Students of the EITEI follow the programme in three different countries: the first semester at the USTL in France or the SU in the United Kingdom, the second semester at the UA in Belgium, and the third semester at the VSE in the Czech Republic. Since both the programme is taught in English and the organising consortium operates in English, it was decided to write this report in English. The committee has formed its assessment on the basis of the self evaluation report of the EITEI programme; conversations with the co-ordinators, teachers and alumni of the programme; the video conferencing conversation with the students who were in Prague at the time of the site visit of the committee in Antwerp and Brussels; the documentation of the programme and its board meetings; the study and evaluation materials; and the master thesis.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 259
Subject 1: Objectives of the study programme
Description of the objectives In the self evaluation report, the description of the objectives of the EITEI focuses on the fields of international trade and European economic integration, research, economic policy, and analytical and problem solving skills. The self evaluation report mentions inter-cultural communication and language skills as one of its objectives. In the self evaluation report, the objectives are described as follows:
1 General As a result of fundamental changes in the international economic environment associated with European integration and economic renewal in Central and Eastern Europe, the universities participating in this programme acknowledged at its start in 1994 the need for their economic faculties to develop European joint educational initiatives in this domain. In 2005 they recognised that in the context of educational recommendations in the Lisbon Convention and the creation of the European Higher Educational Area, and its opening up to 3rd country students, there is an increasing need for specialised university training in the field of the economics of European integration and international trade, in which further study in economic theory, as well as applied economic topics on European integration are dealt with. As a result, they (successfully applied for selection under the Erasmus Mundus Programme of the European Commission. The M.A. Economics of International Trade and European Integration is an academic training programme developing competences for European and 3rd country economists with career aspirations in research in universities, government and international organisations, and in research departments of large banks and industrial and commercial corporations. 3rd country students will especially profit from on increased awareness of the place of the EU in the world economy in general, and with respect to international trade in particular. The M.A. gives a scientifically well-founded training in the field of economics of international trade and European economic integration. It provides a profound insight into the current scientific knowledge in this field and is supported by scientific research.The Programme leads to advanced understanding in the following fields: advanced Micro-economics, Advanced Macro-economics, Open Economy Macro-economics and International Financial Markets, Economics of European Integration, International Trade:Theory and Policy and EU Policy Issues. As a master degree in economics also includes a strong quantitative component, Econometrics is taught as an additional discipline. The M.A. focuses on conveying the new insights that come from recent economic research with respect to the impact of social evolutionary processes like trade globalisation and the ‘knowledge economy’ on the relations with the newly emerging economies in East Asia. In doing so, the M.A. programme adds to university excellence and yields European added value, thereby, at least indirectly, contributing to European competitiveness. 2 Acquired competencies and learning outcomes Subject specific competencies On the successful completion of their studies students will be able to demonstrate a systematic knowledge and understanding of the economics of international trade and European integration.They will be able to evaluate concepts, 260 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
theories and techniques and apply these to contemporary problems in economics (including the use of econometric techniques). They will be able to communicate the results to both specialists and non-specialists (such as company managers and government officials).The high level of teaching that is offered is witnessed by the academic CVs of the teachers on the Programme. Systemic and instrumental competencies After the training, the graduate will be able to conduct research at a university in the field of the Programme. He/she will also be able to apply, in a professional and independent way, his/her knowledge in practice when preparing, taking or following economic policy decisions and their effect on the national, European and international economy and on international business. It is the intention of the Programme to prepare students for a professional career as economists in business or research functions. Graduates will have acquired the analytical skills and problem solving approach that is necessary to recognise and to deal with problems in a methodologically correct way, to loop for solutions and to choose, formulate, implement, and evaluate the substantiated solution. Graduates will know how to quantitatively analyse macro-economic problems related to international trade and European economic integration and how to convert them into policy recommendations. Interpersonal competencies By functioning over a year on a full-time basis in an international group of students from different parts of the world, the graduate will have acquired skills in inter-cultural communication and also language skills, as English is the instruction language of the Programme, but the vast majority of the students are not native English speakers. Moreover, they will have had the opportunity to learn the basics of French, Dutch and Czech during optional language courses. Students will have learned how to work in an international context and appreciate diversity and multiculturalism. In different courses students are expected to write papers, present seminars and lead discussions, which will enable them to express their thoughts in a structured an cogent way and develop professional presentation skills.
1.1.: Level and orientation of the objectives The committee assesses the level and orientation of the objectives of the Master of Economics of International Trade and European Integration as good. The committee is satisfied that the programme is oriented towards general (scientific) competences at an advanced level. According to the committee, in its objectives the EITEI pays a lot of attention to scientific knowledge and theories and to the development of science.The EITEI also focuses on analytical competences, which is appreciated by the committee. The committee concludes that the programme is strongly academically oriented, though the objectives also place the scientific skills in other contexts than exclusively the academic. The programme obviously has an international orientation, with both an international content focus and attention to intercultural communication skills. The committee regrets that there are different versions of the objectives of the programme on the website and in the available documentation, and that the description of the objectives in the self-evaluation report is not very well structured. The committee recommends that the goals of the programme should be more clearly and consistently communicated.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 261
1.2.: Domain-specific requirements The committee assesses the domain-specific requirements of the Master of Economics of International Trade and European Integration as good. The committee appreciates the distinguishing objectives of the programme. The EITEI has two intertwined focuses, namely international trade and EU policy. With these relevant goals, the EITEI aims at a clear market . The programme is focussed on the knowledge and research, and the analytical and communications skills that are relevant in practice, though the objectives of the programme are not primarily oriented towards practice as such. According to the committee the objectives of the EITEI are in alignment with the demands and wishes of both the academic and the professional fields of EU policy and international trade. The objectives are up-to-date.
General conclusion on subject 1: Objectives of the study programme The committee assesses the objectives of the Master of Economics of International Trade and European Integration as positive. The committee assesses both the level and orientation of the objectives, and the domain-specific requirements of the EITEI as good.
Subject 2: Curriculum Description of the curriculum The EITEI curriculum is taught in English at three different locations. In the first term, the students are split into two groups: one group goes to SU, the other one to USTL. During this term the students are required to follow three obligatory courses of six credits each: Advanced Microeconomics, Advanced Macroeconomics and Econometrics. At SU, the students can choose to take the course Mathematics for Economists, which accounts for one and a half credits from the academic year 2006 on. At USTL, the students can choose to take the course ‘French as a foreign language’, which accounts for one and a half credits. During the second term all the students come to the UA and follow three obligatory courses: Economics of European Integration (four credits), Open Economy Macro-economics (six credits) and Selected Topics in EU Policy Seminar, part 1 (two credits). At UA, students can choose to take either the course ‘Dutch as a foreign language’ or the course Academic Writing (one and a half credits). During the third term, the students follow three obligatory courses in the VSE: Economics of European Integration – part 2 Transition Issues (four credits), International Trade: Theory and Practice (six credits) and Selected Topics in EU Policy Seminar, part 2 (two credits). At VSE, the students can choose to take a course in the Czech language, which accounts for one and a half study credits. From the academic year 2006-2007 on, the students have to take two out of the five optional courses (Languages or Academic Writing or Mathematics for Economists). The three language courses are
262 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
intensive courses, which are given in a limited time frame, as some of the courses that are taught by visiting professors. The master thesis accounts for seventeen credits. The master thesis is a research thesis with a (meta-)empirical part or survey of the literature.
Selected Topics in EU Policy Seminar (Part 1)
Economics of European Integration - part 2 transition issues
International Trade: Theory and Policy
Selected Topics in EU Policy Seminar (part 2)
Master thesis
Optional: Language (French, Dutch, or Czech) or Academic Writing or Mathematics for Economists
Total
Open Economy Macroeconomics
Economics of European Integration
Econometrics
VSE
Adv. Macro-economics
UA
Adv. Micro-economics
USTL or SU
Credits
6
6
6
4
6
2
2
6
2
17
2 X 1.5
60
Table 1: Overview of credits in the programme Master of Economics of International Trade and European Integration, as planned for 2006-2007
Facet 2.1.: Relationship between objectives and content of the curriculum The committee assesses the relationship between the objectives and the content of the curriculum for the Master of Economics of International Trade and European Integration as good. The committee is of the opinion that the structure of the programme, with its different locations and the involvement of a large number of universities, is good and appropriate for this kind of programme and its content. The curriculum contains courses on (applied) economics, trade and policy. The committee is pleased that the curriculum contains all the important theoretical and empirical ingredients. The committee is also satisfied that language courses are provided. The committee is pleased with the advanced level and theoretical orientation, especially of the advanced Macro- and Microeconomics courses, as became apparent from the study material. Although the committee is satisfied with the objectives of the individual courses that are published on the website, it regrets that there is no link with the general objectives specified. The committee confirms that the courses on offer allow the students to accomplish the goals of the programme. Students at SU participate in the first term of the regular master programme in Economics for Business Analysis, and students at USTL in the first term of the regular Master ‘Recherche en Economie et Management Internationaux’. The subjects taught at USTL and SU are slightly different because of their inclusion in programmes with a different goal. From conversations with students and alumni it appears, according to the committee, that the students feel that this is a problem, because they will start out with differences in previous knowledge in the next term. More specifically, they consider it a problem that the economics courses in the SU differ from the orientation of the rest of the curriculum. From conversations with the staff, it appears that the EITEI acknowledge the problem, and state that they will try to organise specific courses for their students during the first term. The committee thinks
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 263
that this is a good solution, but suggests that if the teachers of both universities were to use the same strict objectives, then the problem could be solved as well. The problem does not exist during the other terms. At the UA the courses are specially offered to the EITEI students. The courses at VSE also contain special subjects. Western European professors conduct their teaching during periods of one or two weeks, specifically targeted at the group of EITEI students, on an intensive basis at VSE and UA, next to local staff. Professors of the VUB, UB and UC go to Antwerp and Prague to teach and assess the students. The visiting staff from partner universities teach at the host institution for a limited period of time each year under existing Erasmus Teaching Staff Mobility agreements.
2.2.: Requirements with regard to the professional and academic orientation of the programme The committee assesses the professional and academic orientation of the programme of Master of Economics of International Trade and European Integration as good. According to the committee the programme is more academically oriented than practice-oriented. The committee is of the opinion that the EITEI is a among the high-level European programmes dealing with international trade and European policy in an academic way. In conversations with the students it appears that the academic orientation of the programme was a major reason for following the programme and that their expectations have been met. Students are confronted with scientific articles and work in progress, which they can discuss. Based on the study and evaluation material, the committee can ascertain that the curriculum provides extensive, up-to-date theoretical knowledge and insight, and gives attention to research competences, although to a lesser extent. Research competences are attended to in the master thesis, but not very often in the other courses.
2.3.: Coherence of the programme The committee assesses the coherence of the Master’s Programme in Economics of International Trade and European Integration as excellent. On the basis of the study material, the outline of the curriculum and conversations with EITEI staff and students, the committee is very pleased with the coherence of the curriculum. The committee is impressed by the coherence of the programme between the different institutions. Students are of the opinion that the programme is not fragmented and that it is well organised. The programme starts with a rather basic treatment of relevant topics and becomes increasingly advanced in the course of the year. According to the committee, with the exception of the differences between SU and USTL during the first term, as mentioned before, the content of the courses is consistent, also between the different locations of the programme. The committee is satisfied that the curriculum has been changed in a way that students are required to take two optional courses, whereas until recently they could choose only to take one optional course, but as a consequence received less credits for the same amount of work for their master thesis. The committee thinks that the options for the students
264 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
are rather limited.
2.4.: Size of the programme The master programme meets the formal requirements with regard to the size of the programme: the master programme accounts for 60 ECTS.
2.5.: Study load The committee assesses the study load of the Master in Economics of International Trade and European Integration as sufficient. Although the committee is satisfied that a question concerning study load is included in the student evaluation form (cf. Facet 5.1, Evaluation of the results) distributed by the programme at the end of each year, it regrets that it has not been able to see the results of this evaluation and that no quantitative analysis of the study load has been performed. The committee suggests that a quantitative analysis of the study load be performed on a regular basis. From conversations with students and alumni, it appears that the programme is perceived as having a rather heavy but feasible study load. Students point out that the master thesis entails a lot of work during the summer months because there is not enough time left to finish it during the third semester. Students know beforehand that the programme is organised in that way: the master thesis must be handed in by the 31st of October. The committee is of the opinion that 1.5 credits is not a lot for a language course, even at the introductory level.
2.6.: Alignment between form and content The committee assesses the alignment between form and content of the Master of Economics of International Trade and European Integration as good. The EITEI does not define any explicit didactical concept in the self-evaluation report, nor anywhere else. The teachers decide for themselves which didactical technique they will use. From conversations with students and alumni, the committee has learned that the teaching methods at the different universities differ. The students say they need some time to adjust to these different methods, but do not consider this to be a problem; quite to the contrary, they told the committee that they found the differences in teaching methods enriching. The committee agrees that the diversity in teaching methods can have positive learning effects, and appreciates the variation in teaching techniques. On the basis of documentation and conversations with students and staff, the committee confirms that most courses are taught in an interesting and interactive way within the small student group. Nevertheless the committee advises that a common view on didactics should be established, to be followed up by the Joint Studies Board. The Joint Studies Board is the assembly of the local coordinators from the partners in the consortium that manages the programme (see subject 5, Internal Quality Assurance).
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 265
2.7.: Assessment and testing The committee assesses the assessment and testing of the Master Programme in Economics of International Trade and European Integration as good. Examinations are organised at the end of each term. US and USTL examinations are organised at the beginning of the second term in UA, for the second and third term the examinations take place at the same location as the courses. The EITEI diplomas are issued jointly (by the consortium). The decisions regarding pass / fail are the responsibility of the Joint Examination Board. The Joint Examination Board operates in close cooperation with the Joint Studies Board, and is composed in the same way most of the time: in both Boards, all partners of the consortium are represented, generally by the coordinators. The Joint Examination Board decides on the overall grades of the students and applies the condonation rules, which are published on the website of the EITEI. The EITEI follows the ECTS grading system. The self-evaluation report mentions problems in the past concerning the levelling of national grading systems. According to the self-evaluation report, since all partners use the ECTS convention, the grading systems in the different universities are coherent with each other. The Joint Examination Board meets in July and notifies the students whether or not they need to take resits, well before the master thesis is finalised. The committee is not satisfied with this arrangement and recommends that the results be communicated to the students at the end of the programme. Complaints about examinations must be communicated both to the local and to the general programme coordinator in Antwerp. The Joint Examination Board does not decide on the use of evaluation forms, nor does it implement a quality assurance policy specifically geared towards evaluation. The teachers decide for themselves which form of evaluation they will use. The committee recommends that the evaluation methods be explicitly coordinated. In the Joint Studies Board all kinds of quality issues are treated and the programme is coordinated, including as regards evaluation. On the basis of the evaluation material the committee was able to peruse and on the conversations with students, alumni and staff members, the committee is of the opinion that the evaluation is oriented towards knowledge, insights and application and has a good level. As for the teaching methods, the evaluation methods vary between the participating universities, but the students do not perceive this as a problem. The committee is of the opinion that the variation is positive. The committee regrets that the evaluation methods are not published on the website and recommends that the EITEI do so. The committee assesses the transparency of the evaluation as satisfactory.
2.8.: Master thesis The committee assesses the master thesis of the Master in Economics of International Trade and European Integration as satisfactory.
266 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
Students are advised to choose a subject area from a list of available subjects. After consultation with the supervisor of the subject area, a focused subject and title are chosen. The EITEI prefers that students choose a supervisor from their home university. The committee is of the opinion that working together on a master thesis with someone from another university can enhance the learning effect and suggests no longer encouraging students to choose a supervisor from their home university. Students can also propose a title for their master thesis themselves. They are required to submit a master thesis brief by March, outlining which outlines the topic or hypothesis to be investigated, the main literature to be consulted, the method of investigation, the data sources used, etc. Students are expected to initiate contact with their supervisor regularly, mainly by e-mail. From conversations with students and alumni, it appears that they are generally satisfied with this arrangement, but would like to cooperate more closely with their supervisor in the last phase of the master thesis. The committee suggests that a period be provided at the end of the programme during which students can work on their master thesis and have a staff member present to provide guidance in the process, but refer to the supervisor for guidance concerning content. The committee recommends that students should have at least two conversations with their supervisor at the end of the thesis procedure. The EITEI provides students with detailed instructions for the master thesis, which is appreciated by the committee. All the professors involved in the EITEI act as master thesis supervisors at their home university. The students finalise their master thesis during and mainly after the last term, since they are required to submit it at the latest on 31 October. The master thesis is assessed by three readers from three different institutions. Only in the event of suspected plagiarism will a delegate of the Joint Examination Board examine the student orally. The committee is satisfied with the evaluation procedure of the master thesis. The master thesis should have an original empirical part, or there should be a ‘meta-empirical’ study or a survey of the existing literature. In the best of cases, the EITEI wants the master thesis to contribute to theory. The self-evaluation report states that the Joint Studies Board is of the opinion that in too many cases the master thesis does not meet the expected requirements. The Board has implemented a tighter guidance process, which according to the Board has raised the average quality of the master theses, although they are not completely satisfied yet. On the basis of the master theses it has been able to read, the committee agrees that the quality of the theses varies, from minimum required quality to publishable as an article in a scientific journal. According to the committee, the minimum quality level of the master thesis of the EITEI is good enough: it proves that the student has problem-solving skills and can reflect critically. The committee advises that the programme directors reconsider how the master thesis could be completed within the regular time scope of the programme.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 267
2.9.: Entrance conditions The committee assesses the entrance conditions of the programme of the Master in Economics of International Trade and European Integration as satisfactory. Candidates for the EITEI are required to submit an application file. The Joint Studies Board decides on the acceptance of the candidates based on their study results, proficiency in English and motivation. The programme is open to students who have earned 240 ECTS credits in an economics or applied economics university study programme or have a bachelor’s degree in these areas that is considered as equivalent by the Joint Studies Board. The committee regrets that students with only a bachelor’s diploma can enter the programme, and urges the EITEI to restrict the entrance to candidates holding a master’s degree. The proficiency in English of the students of the participating universities is checked by the local academic coordinators. Students from other universities are required to submit proof of proficiency in English, for instance a computer-based TOEFL level of minimum 230 or equivalent. From 2006-2007 on, the selection of students will take place at a separate meeting in the beginning of February. In the past each partner university was allotted a quota of students, which meant that the selection operated by VSE was more severe since more candidates applied there. The committee assesses the new stricter selection procedure as positive, but suggests the use of the objective GMAT scores to guide the selection process. The EITEI programme has been chosen as an Erasmus MUNDUS and Erasmus MUNDUS ‘Asian Window’ programme. The Erasmus MUNDUS programme states that its mission is to ‘support European top-quality Masters Courses and provides EU-funded scholarships for third-country nationals participating in these Masters Courses’. During the academic year 2006-2007, the first year under Erasmus MUNDUS financing, recruitment will also be done via the Erasmus MUNDUS website, next to the already existing EITEI websites at each of the partner institutions. Within the Erasmus MUNDUS and Asian Window programmes, scholars can also enrol in the EITEI, (e.g. young researchers during the first years of PhD research). All consortium partners have signed institutional agreements with countries outside Europe and are actively recruiting. Students of the participating universities enrol at their home university. Students who have studied at a university which does not participate in the programme can enrol at the partner university of their country, if there is one. Otherwise, they can enrol at a partner university of their choice and pay the tuition fee following the regulations of that particular country and institution. Erasmus MUNDUS students apply at the Erasmus MUNDUS coordinating university, which is the UA. Since 1994, an average of 22 students per year have graduated from the programme. The students come from many different countries, though mostly from Western, Southern and Eastern Europe. A small minority of the students are Belgians. Over the last five years, on average three students from outside Europe have followed the programme each year. Previously, there were almost none. From conversations and the self-evaluation report, it appears that staff, students and alumni all think the heterogeneity of the student group is an asset, although the differences in previous knowledge
268 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
sometimes cause minor problems. According to the committee, the cultural differences among the group of students are an asset, but differences in previous knowledge should be limited. During the first term, an optional ‘refresher’ course on mathematics for economists is organised in the SU. The committee assesses this initiative as positive and suggests offering refresher courses on other subjects with which students might experience problems, and in other host universities. 35
30
25
20
15
10
5
0 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Graph 1: Number of EITEI students (graduates)
General conclusion on subject 2: Curriculum The committee assesses the curriculum of the Master programme in Economics of International Trade and European Integration as positive. The committee assesses the relationship between objectives and content, the professional and academic orientation, the alignment between form and content, the assessment and testing as good. The coherence of the programme is assessed as excellent. The study load, the master thesis and the entrance conditions are assessed as satisfactory.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 269
Subject 3: Deployment of personnel
3.1.: Quality of personnel The committee assesses the quality of the staff of the Master in Economics of International Trade and European Integration as good. On the basis of conversations with students, alumni and staff, and the teachers’ CVs, the committee assesses the didactical quality and the subject expertise of the teachers as good. Students and alumni testify that their teachers are motivated, enthusiastic and well qualified. The committee praises the efforts of the teachers and especially of the coordinators to organise and implement such a complex study programme with such a lot of care. The coordinators regularly meet in order to deal with all current problems and discuss the overall philosophy of the programme. Teachers and coordinators engage in the programme mostly by their own choice. The partner universities are responsible for the appointment of the teachers on the EITEI. The EITEI itself does not have a policy as regards personnel or teacher training. The self- evaluation report points out that any possible dysfunction is exposed through the programme’s internal quality assurance system (see Facet 5.1: Evaluation of the results), but that the EITEI generally depends on the home faculties and universities to respond to this evidence.
3.2.: Requirements of professional and academic orientation The committee assesses the professional and academic orientation of the staff of the Master in of Economics of International Trade and European Integration as good. Based on the CVs and the list of publications of the EITEI staff, the committee assesses the academic orientation of the staff as good. Although the EITEI is not formally responsible for the appointment of staff to the EITEI, the consortium was formed on the basis of the academic reputation of the research groups and individual staff members of the partner institutions. The committee very much appreciates the cooperation within the consortium. The programme can count on a lot of expertise in different areas, from different research traditions of the consortium partners. The committee is of the opinion that the actual research experience of the teachers involved varies: while most staff members are actively involved in research, others have less empirical research experience. Professional experience is not prominently present in the EITEI staff, but according to the committee that is in line with the objectives of the programme, which is not primarily focused on the professional field.
3.3.: Quantity of staff The committee assesses the quantity of staff of the Master in Economics of International Trade and European Integration as good. The EITEI curriculum is taught by approximately 27 academic staff members, plus the staff members of the Foreign Language Departments of the host universities.The committee points out that the percentage
270 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
of time invested in this programme by the staff members cannot be interpreted unambiguously. The programmes at the SU and USTL are taught totally by academic staff members of the host university, since the students there follow the first semester of regular programmes, as mentioned above. In the second term at the UA, the curriculum is taught by eight staff members of the UA, three staff members of the VUB, and two of the UC. The third term, at VSE, is taught by two staff members of the VSE and two of the UB. As mentioned above, all of these academic staff members can be engaged as supervisors of master theses. For coordination duties the EITEI can count on the general academic coordinator and on a 70% administrative coordinator, both operating from the UA, which is the coordinating institution. On the other hand, each of the partner institutions also has a local coordinator, who participates in the Joint Examination or Study Board meetings. According to the committee, the EITEI is well organised and can count on the necessary human resources to implement the programme.
General conclusion on subject 3: Deployment of personnel The committee assesses the deployment of staff for the Master in Economics of International Trade and European Integration as positive. The committee assesses the quality, quantity and requirements of the professional and academic orientation of the EITEI personnel as good.
Subject 4: Facilities
4.1.: Material facilities The committee assesses the material facilities of the Master in Economics of International Trade and European Integration as satisfactory. On the basis of a visit to the facilities in the UA, the documentation of the four host institutions of the EITEI, and testimonies of students, alumni and staff members, the committee concludes that the material facilities are good. Each of the host institutions has a library that is at least satisfactory, as well as sufficient computer facilities. Students receive help with housing at all four host institutions. None of the students or alumni experienced practical problems finding accommodation, computer infrastructure or the right literature. The committee is very pleased that the coordination of the programme is robust.
4.2.: Study guidance The committee assesses the study guidance for the Master in Economics of International Trade and European Integration as good. The central student support offices of the different host universities can be contacted, but from conversations with the supporting personnel it becomes clear that the EITEI students do not tend
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 271
to rely on the options offered. The EITEI itself organises quite a lot of support, according to the committee. The International Relations Offices of the consortium members have put together a special team to assist students with practical information, visa problems, administrative assistance, counselling and welfare services, and social activities, together with the International Student Unions, etc. At the host institutions, welcoming events are organised for the students. Students can contact both the local academic and administrative coordinator at any time and from conversations with the students it appears that they are satisfied with the help they are offered. For study guidance concerning the subject content, an academic tutor is assigned to each student, generally the supervisor of the master thesis. The staff of different institutions answer questions from students by e-mail, also after a course was completed. From conversations with students it appears that they form a tight group thanks to the travelling and intensive study work, and that the teachers are very approachable, even after completion of the term of the course. The committee assesses the provision of information and of social and practical help and guidance concerning the subject content as good for these experienced students in the complex study programme.
General conclusion on subject 4: Facilities The committee assesses the facilities of the Master in Economics of International Trade and European Integration as positive. The committee assesses both the material facilities and the study guidance as good.
Subject 5: Internal quality assurance Institutional agreements have been made within the consortium in order to engage the responsibility of each partner. The EITEI’s internal quality assurance consists of a student feedback procedure whereby students fill out an evaluation form at the end of the third term. The teachers in the programme and the local coordinators provide feedback to the Joint Studies Board, as well. The Joint Studies Board is responsible for the quality of the programme, makes decisions regarding the curriculum and guarantees the follow-up of the implementation. From 2006-2007 onwards, the consortium will meet three times per year. Since the start of the programme, the Joint Examination / Studies Board has been meeting at the beginning of July to decide on the exam results of the students, as mentioned above. Also, at the end of November the Joint Examination / Studies Board has been meeting to decide on the final grades of the students. The third joint meeting will take place in the beginning of February to decide on the selection of students for the next academic year, as mentioned above. Apart from the topics described, the meetings also address the general policy of the programme.
272 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
5.1.: Evaluation of the results The committee assesses the evaluation of the results for the Master in Economics of International Trade and European Integration as good. The committee is satisfied with the fact that the student evaluation form contains questions both on the individual courses of the programme and on more general issues like the material facilities, the variation in evaluation methods, the study load, etc. The committee is of the opinion that the two questions concerning the individual courses are very limited, but are enough to signal any problems that might occur. For the committee, this is good enough since the evaluation is carried out on an annual basis. The EITEI has not been involved in the VLIR external quality assurance procedure before, though it has successfully taken other external quality initiatives. In the self-evaluation report, the programme argues that the recognition of the diplomas in different countries is crucial to the EITEI. This motivates the programme to pay attention to quality assurance, both internally and externally. In December 2000 the programme was recognised as an innovative and high-quality course by the Quality Assurance Agency for Higher Education in the UK, when they reviewed Staffordshire University’s postgraduate and undergraduate Economics programmes and ranked them as ‘excellent’ with a maximum score of 24 out of 24. In July 2002 the M.A. in Economics of International Trade and European Integration was selected by the EUA (European University Association) to participate in the EUA Pilot Project ‘Joint Masters in Europe’. This project is supported by the Directorate General for Education and Culture of the European Commission. In 2004 the programme was awarded the ECTS label. In September 2005 the EITEI was selected by the European Commission as an Erasmus MUNDUS Consortium Master Course. The committee is very satisfied with these initiatives and with their results.
5.2.: Improvement measures The committee assesses judges the improvement measures for the Master in Economics of International Trade and European Integration as good. The self-evaluation report does not elaborate on how the decisions on improvement actions are taken. From the self-evaluation report and the conversations with the EITEI staff, it becomes clear, though, that the programme makes regular changes to its curriculum on the basis of the feedback received. The committee has learnt that quite a lot of improvements have been made between the finalisation of the self-evaluation report and the site visit of the committee, e.g. the aforementioned change in the curriculum consisting of making the choice of optional courses mandatory in order to end the situation where students who did not choose an optional course received twenty credits for the master thesis, whereas students who did received only seventeen credits for the same amount of work. Although the procedures are rather informal, the committee is satisfied with the attention of the staff members to improve the programme.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 273
The committee is of the opinion that the self-evaluation report as such only offers limited information. The committee has made extensive use of the annexes and of the opportunities for clarification offered during the conversations. According to the committee, the self-evaluation report contains a good evaluation of the strengths and weaknesses of the programme and of the possible remedies for the shortcomings. The committee wishes to encourage the EITEI to implement all of the latter to the full extent.
5.3.: Involvement of personnel, students, alumni and the vocational field The committee assesses the involvement of personnel, students, alumni and the vocational field for the Master in Economics of International Trade and European Integration as satisfactory. The Joint Study Board, which consists exclusively of coordinating staff members, is responsible for the implementation of the programme. Neither teachers nor students are directly involved in making policy for the programme. Both influence the policy of the programme indirectly thanks to the good informal contacts with the coordinators. Students also influence the policy of the programme through the internal quality system. Representatives of the vocational field are not involved either, but the committee is of the opinion that this is of minor importance since the objectives of the programme are not primarily focussed on the professional practice. The committee regrets the lack of an alumni organisation. The Board is aware of the problem, but has no concrete plans to set up such an alumni organisation. The committee recommends inviting student representatives to the Joint Study Board meetings at least once a year, organising feedback rounds for all teaching staff on a regular basis, and creating an alumni organisation.
General conclusion on subject 5: Internal quality assurance The committee assesses the internal quality assurance of the Master in Economics of International Trade and European Integration as positive. The committee assesses the evaluation of the results, and the improvement measures as good. The involvement of stakeholders is assessed as satisfactory.
Subject 6: Results
6.1.: Level achieved The committee assesses the level achieved by the Master of Economics of International Trade and European Integration as good. The EITEI has no systematic information about the positions their alumni occupy in the job market, nor does it have any results from an alumni questionnaire. Based on the conversations with alumni and the
274 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
non-systematic information available in the self-evaluation report, the committee concludes that alumni find employment along the lines of the EITEI programme, for example at the European Commission, in large multinational corporations, in universities or in national banks. From conversations with students, alumni and staff members, it appears that they are satisfied with what students learn in this programme. In the student evaluation for the last three academic years, the results show that 85% of the correspondents strongly agree that ‘taking everything into consideration, my experience of the Course was a fruitful and enjoyable one.’ On the basis of the level of the study and evaluation material, the quality of the master thesis, and indications about stakeholder satisfaction and the alumni careers, the committee is of the opinion that the level achieved is good. According to the committee, the EITEI is very internationally focussed. The students, the teachers, the location in different countries, the content and the study materials are very international. The committee assesses the international orientation of the EITEI as excellent, and is of the opinion that it is an example to other advanced master programmes. As mentioned before, the EITEI considers recognition of their diplomas as crucial. On the occasion of the Erasmus MUNDUS application, it became clear that the Czech Republic does not fully recognise joint degrees, whereas the other countries involved do. The programme is working towards a solution of this statutory problem.
6.2.: Results of teaching The committee assesses the results of teaching of the Master of Economics of International Trade and European Integration as good. The success rate of the programme is on average 92%. The committee thinks that this is a high success rate for this kind of international programme. The throughput analysis, shown in table two, indicates the efficiency of the programme: 96% of the students graduate on time. Almost all students need just one year to finish their EITEI studies, which is appreciated by the committee, although the EITEI programme takes a full year since the master project is concluded in September, as mentioned before.
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 275
60%
40%
20%
0% 94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
+ 3 years
+ > 3 year
00-01
01-02
02-03
03-04
Graph 2: Success rate of EITEI Year of graduation In time 1994 - 1995
26
1995 - 1996
27
1996 - 1997
27
1997 - 1998
23
1998 - 1999
16
1999 - 2000
17
2000 - 2001
14
2001 - 2002
17
2002 - 2003
21
+ 1 year
+ 2 years
2 1
2
TOTAL
AVERAGE YEARS MONTHS
26
1.00
1
0
29
1.07
1
1
27
1.00
1
0
24
1.04
1
1
16
1.00
1
0
17
1.00
1
0
1
17
1.24
1
3
1
18
1.11
1
1
23
1.09
1
1
2
2003 - 2004
21
21
1.00
1
0
TOTAL
209
7
2
0
0
218
1.07
1
1
PERCENTAGE
95.9%
3.2%
0.9%
0.0%
0.0%
100.0%
Table 2:Throughput analysis EITEI
General conclusion on subject 6: Results The committee assesses the results of the Master of Economics of International Trade and European Integration as positive. The EITEI achieves a good level and good results of teaching.
Global assessment of the assessment committee The committee judges that the Master of Economics of International Trade and European Integration of the consortium consisting of the Universiteit Antwerpen, the Vrije Universiteit Brussel, the Università degli Studi di Bari, the Universidad de Cantabria, the Université des Sciences et Technologies de Lille, the Vysoká škola ekonomická v Praze and the Staffordshire University, has enough guarantees for generic quality since the different criteria of the six subjects from the accreditation framework are
276 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
satisfied. The final conclusion of the committee is therefore positive.
Summary of recommendations for improvement made by the assessment committee The EITEI is a academically oriented, English language programme organised by an international consortium. The EITEI programme is composed of an international group of students and teachers, and its content is focussed on international, especially European, economics. The programme takes place at four different European universities: the students travel between three of them. The programme is well coordinated by the Joint Studies Board. The EITEI is internationally recognised for its quality: it has among others an ECTS label and a recognition as an Erasmus MUNDUS programme.
From the point of view of improving the quality of education, the assessment committee suggests the following: • The committee recommends communicating the goals of the programme more clearly and consistently. • The committee suggests that the teachers of the first term should use the same strict objectives in both universities. • The committee suggests that a quantitative analysis of the study load should be performed on a regular basis. • The committee advises that a common view on didactics should be established, to be followed up by the Joint Studies Board. • The committee advises that the evaluation methods should be published on the website of the EITEI. • The committee suggests dropping the policy of encouraging students to choose a thesis supervisor from their home university. • The committee suggests organizing a period at the end of the programme during which students could work on their master thesis and have a staff member present to provide guidance in the process, though they could still contact their supervisor for guidance concerning content. • The committee urges the EITEI to limit entrance to the programme to candidates with a master’s degree. • The committee is positive about the new strict selection procedure, but suggests using the objective GMAT scores to guide the selection process. • The committee suggests making refresher courses available on all subjects in which incoming students might have problems. • The committee wishes to encourage the EITEI to implement all of the suggestions and recommendation of the self assessment report to their full extent. • The committee recommends that student representatives be invited to the Joint Study Board meetings at least once a year, that feedback rounds be organised for all teaching staff on a regular
Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel | 277
basis, and that an alumni organisation be created. • The Joint Examination Board meets in July and communicates to students whether or not they have to take resits, well before the master thesis is finalised. The committee is not happy about this arrangement and recommends making the judgement at the end of the programme. • The committee recommends coordinating evaluation methods explicitly. • The committee recommends a reconsideration of how the master thesis could be completed within the regular time scope of the programme.
278 | Opleidingsrapport: Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel
Universiteit Hasselt Master Internationaal Marketing Management (Master-na-master)
Woord vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. Sinds 1987 wordt de voortgezette opleiding Internationale Marketing (IMA) ingericht. Vanaf het academiejaar 2004 – 2005 is deze opleiding de Master- na- masteropleiding Internationaal Marketing Management geworden. Het curriculum onderging een grondige wijziging vanaf academiejaar 2005 – 2006.
Onderwerp 1: Doelstellingen van de master-na-masteropleidingen
Beschrijving doelstellingen In het zelfevaluatierapport wordt de centrale doelstelling voor de IMA omschreven als het toevoegen van een internationale bedrijfseconomische dimensie aan de basisopleiding van de studenten door de reeds verworven kennis en inzichten uit de vorige opleiding uit te diepen in de specifieke context van het internationaal bedrijfsleven, meer specifiek in het domein van marketing en management. Het zelfevaluatierapport verwijst voor de doelen van de IMA expliciet naar het structuurdecreet, waarbij naast algemene (wetenschappelijke) competenties, en kennis en inzicht in de discipline van het marketing management, de nadruk wordt gelegd op competenties, vaardigheden en persoonlijkheidsvorming nodig voor de beroepsbeoefening. Daarvoor schuift de opleiding probleemoplossend vermogen en ondernemerschap naar voren. In haar doelstellingen verwijst de opleiding ook naar de internationale context en het algemeen didactisch concept van de UHasselt van begeleide zelfstudie naar “autonoom leren”. De doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport als volgt verwoord:
1. Algemene competenties • Wetenschappelijk kunnen denken en handelen. Op basis van het brede pallet van IMA opleidingsonderdelen gecombineerd met de inzichten en vaardigheden uit de vooropleiding is de IMA afgestudeerde in staat in te gaan op vraagstukken in de context van het internationale bedrijfsleven. • Omgaan met complexe problemen. De afgestudeerde IMA student kan op een creatieve, kritische en constructieve wijze tot een probleemdefinitie komen om daarna uit diverse potentiële oplossingen de meest geschikte te selecteren. Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 279
• Oordeelsvorming in een onzekere context. De IMA afgestudeerde kan in de flexibele en snel veranderende internationale context op een accurate wijze de (conflicterende) informatie en beïnvloedende factoren ordenen en tot een besluit te komen. • Reflecteren over en optimaliseren van bedachte oplossingen. De IMA afgestudeerde kan op een analytische en zelfkritische manier over geselecteerde oplossingen reflecteren. • Communiceren over analyses en resultaten. De IMA afgestudeerde kan op een overtuigende, ondubbelzinnige en diplomatieke manier communiceren over een onderzoeksopzet, analyses en resultaten naar een breed en divers publiek zoals andere studenten, docenten en opdrachtgevers in de bedrijfswereld. • Samenwerken. Een IMA afgestudeerde kan een positieve persoonlijke bijdrage leveren aan het uitwerken van projecten in cross-functioneel teamverband. Hij/zij kan constructief omgaan met conflicterende meningen en creatief uiting geven aan verschillende groepsrollen om tot het beste resultaat te komen in uiteenlopende situaties. 2. Algemene wetenschappelijke competenties • Toepassen van kennis en inzichten. De afgestudeerde IMA kan op een holistische wijze de aangereikte kennis en inzichten gebruiken in concrete bedrijfsprojecten. Naast het benutten van eigen kennis en inzichten staat de IMA student open voor input van anderen (studenten, docenten, opdrachtgevers en overige betrokkenen). • Opzetten van onderzoek. De afgestudeerde IMA is in staat een praktijkprobleem te vertalen naar een duidelijke onderzoeksvraag en een geschikte onderzoeksopzet. Daarenboven moet die onderzoeksopzet op een wetenschappelijk correcte en nauwkeurige wijze uitgevoerd worden met de nodige creativiteit en originaliteit. 3. Begrip en inzicht in de discipline van internationaal marketing management • Inzicht in vakkennis. De IMA afgestudeerde beschikt over een brede vakkennis met betrekking tot internationaal marketing management. Bovendien heeft de afgestudeerde leercompetenties waardoor hij/zij een kritische houding kan aannemen wat betreft zijn/haar persoonlijk leerproces. • Inwerken in vakkennis. De IMA afgestudeerde kan nieuwe knelpunten in zijn/haar vakgebied definiëren en dankzij de verworven leercompetenties zich de nieuwe inzichten eigen maken. 4. Algemene en specifieke beroepsgerichte competenties voor aanwending van kennis op het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar • De afgestudeerde IMA studenten moeten spontaan een onderzoekende houding aannemen tegenover de economische en bedrijfskundige realiteit en de wetenschappelijke studie van de internationale multiculturele realiteit. Hij/ zij moet een uitgebreide kennis hebben van onderzoeksmethoden en technieken en in staat zijn om zelfstandig beleidvoorbereidend en beleidsondersteunend studiewerk en praktijkgericht onderzoek te plannen, uit te voeren en erover te rapporteren. • De afgestudeerde IMA studenten moeten in staat zijn om een beleidsvoorbereidende functie of een managementfunctie op te nemen in een internationale context.
280 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
1.1.: Niveau en oriëntatie van de doelstellingen De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als onvoldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. Volgens de commissie zijn de doelstellingen die de opleiding nastreeft relevant voor de praktijk. De doelstellingen bevatten zorgvuldig geformuleerde algemene competenties op gevorderd niveau en beroepsgerichte competenties gericht op het toepassen van wetenschappelijke kennis in de praktijk. De commissie noemt de praktijkgerichtheid van de doelen dan ook goed. De commissie vindt echter te weinig aandacht voor state-of-the-art wetenschap terug, en mist onder andere aandacht voor het bijbrengen van de mogelijkheden om de wijze waarop theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren. Onderzoeksvaardigheden komen wel voor in de doelstellingen, maar enkel in de context van het toepassen van resultaten van onderzoek in de praktijk, of het voeren van praktisch onderzoek. Bovendien heeft de commissie in gesprekken met lesgevers en studenten kunnen vaststellen dat beide de onderzoekscomponent als van ondergeschikt belang voor de opleiding beschouwen. Studenten geven in gesprekken aan te kiezen voor deze opleiding om ervaring op te doen, na een theoretische basisopleiding. De commissie noemt de opleiding in dit opzicht wel interessant voor academici, maar vindt dat de opleiding te weinig ambitieus is op het wetenschappelijke vlak.
1.2.: Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. In het zelfevaluatierapport is vermeld dat de kerndoelstellingen doorheen de jaren gegroeid zijn als het resultaat van de interactie tussen de IMA-staf, de studenten, en de opdrachtgevende bedrijven i.e. het beoogde beroepenveld. De commissie stelt dan ook vast dat de doelstellingen inderdaad bij het beroepenveld aansluiten. In de doelstellingen van de opleiding wordt wel minder verwezen naar de internationale context en vaardigheden om in interculturele context te functioneren dan de commissie verwacht van een opleiding met ‘internationaal’ in de titel. In gesprekken met opleidingsverantwoor delijken, lesgevers en opdrachtgevers voor masterproeven uit bedrijven werd ook aangegeven dat de opleiding aansluit bij de vraag van de lokale kleine en middelgrote ondernemingen. De commissie suggereert de prominente plaats van de term ‘internationaal’ in promotiemateriaal en de titel van de opleiding meer in overeenstemming te brengen met de uitstroom van de opleiding (zie ook facet 6.1, Gerealiseerd niveau) maar zonder de internationale aspecten in het programma te verminderen (zie ook facet 2.8, Masterproef) en ook internationale benchmarking activiteiten op te zetten om tenminste het eigen niveau daarmee te kunnen vergelijken. De commissie adviseert zich meer te richten op multinationals, naast de lokale KMO’s die internationaal actief zijn.
Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 281
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingen De visitatiecommissie beoordeelt de doelstellingen van de opleiding Master Internationaal Marketing Management als negatief. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van IMA als voldoende maar het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als onvoldoende. De opleiding is in eerste plaats praktijkgericht, en weinig gericht op wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft waardering voor de praktijkgerichtheid van de opleiding, maar deze brengt het academisch gehalte en wetenschappelijke verankering van de opleiding in de verdrukking. De ambities op academische vlak liggen lager dan van een master-namasteropleiding verwacht kan worden, zodat de commissie het onderwerp doelstellingen negatief beoordeelt.
Onderwerp 2: Programma Beschrijving programma De opleiding IMA wordt in het Nederlands georganiseerd en is opgebouwd uit een ‘conceptueel blok’ in het eerste semester en ‘praktijkblokken’ in het tweede semester. Het conceptueel blok bestaat uit een introductieweek, en vijf theoretisch gerichte opleidingsonderdelen. De theoretische opleidingsonderdelen zijn Advanced International Marketing (9 studiepunten), Market research: techniques (6 studiepunten), Business Strategy in an International Environment (6 studiepunten),Topics in International Business (6 studiepunten) en Tutorial Languages: French – German (3 studiepunten). De ‘praktijkblokken’ bestaan ten eerste uit een ‘Market Research Project’ (9 studiepunten) dat gedurende acht weken loopt en waarbinnen studenten in groep een binnenlands marktonderzoek uitvoeren. Ten tweede houdt het een ‘Internationaal Marketing Project’ (21 studiepunten) in dat gedurende vijftien weken loopt en waarbinnen studenten in groep een internationaal marktonderzoek uitvoeren. Het academiejaar wordt afgesloten met een slotseminarie, waarvoor geen bijkomende studiepunten worden toegekend.
Conceptueel blok Advanced Market International Research: Marketing Techniques
Studiepunten
9
6
Business Strategy in an International Environment
Praktijkblokken Topics in Interna tional Business
6
6
Tutorial Languages: French German 3
Market Research Project
International Marketing Project
9
Tabel 1: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma IMA anno 2005-2006
282 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
Tot.
21
60
2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als voldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. In het zelfevaluatierapport wordt volgens de commissie goed aangegeven hoe de verschillende opleidingsonderdelen passen in de algemene doelen van de opleiding. De commissie oordeelt dat het programma een adequate concretisering van de doelstellingen inhoudt op vlak van oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het programma heeft een uitgebreid deel praktijk voorzien voornamelijk door de aanwezigheid van de projecten, die naadloos aansluiten bij de praktijkgerichte doelstellingen. De geprogrammeerde opleidingsonderdelen bestrijken de juiste thema’s volgens de commissie, en zijn meer internationaal gericht dan de doelstellingen, wat de commissie waardeert. De opleiding gebruikt echter een handboek dat de commissie kon inkijken als rode draad doorheen de opleiding, waarvan de commissie vindt dat het niet van een gevorderd niveau getuigt. De commissie beoordeelt de theoretische component van de opleiding als eerder licht. Zo is het opleidingsonderdeel over marktonderzoek niet veel meer dan inleidend van aard, en wordt er in de opleiding beperkt gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur. De commissie vindt dat de doelstellingen ambitieuzer zijn dan het programma waarmaakt. De commissie raadt aan een meer ‘advanced’ handboek als richtlijn te gebruiken en meer aandacht te besteden aan theoretische kennisontwikkeling.
2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid van Master Internationaal Marketing Management als onvoldoende. Zoals hoger vermeld heeft het programma een uitgebreid praktijkblok waarin het volgens de commissie duidelijk aansluiting vindt bij de actuele beroepspraktijk. Het vele projectwerk, dat haast tot tweederde van het jaar en de helft van de studiepunten beslaat, is een sterk punt van de opleiding dat door de studenten gezocht en gewaardeerd wordt. De commissie heeft de opdrachten en verslagen van de projecten ingekeken en besluit daar uit dat het projectwerk een interessante en relevante leerkans biedt aan studenten, maar vaak te weinig academisch gestuurd is. Volgens de commissie wordt er niet genoeg gewaakt over de academische invalshoek waarmee deze projecten zouden moeten gebeuren. Het projectwerk geeft studenten wel de kans om marktonderzoekstechnieken in de praktijk uit te voeren. De commissie raadt aan de inbedding in wetenschappelijk onderzoek en een reflectieve component meer in te bouwen in de projecten. De commissie oordeelt, na het bestuderen van het studie- en toetsmateriaal dat er in de opleiding weinig aandacht is voor de recente ontwikkelingen in het wetenschapsdomein en geen aandacht voor wetenschappelijk onderzoeksvaardigheden. De opleiding gebruikt te weinig hoogstaande literatuur. Zoals hierboven vermeld, raadt de commissie aan de kennisontwikkeling in de opleiding uit te breiden.
Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 283
2.3.: Samenhang van het programma De commissie is van oordeel dat de samenhang van het programma van de Master Internationaal Marketing Management goed is. In het zelfevaluatierapport wordt een beschrijving gegeven van de opbouw van het programma, en de redenen voor de aanpassingen in de programmaopbouw die gemaakt zijn in de laatste curriculumhervorming. De commissie noemt de programmaopbouw inzichtelijk en logisch, zowel qua vorm als qua inhoud. Uit studie- en toetsmateriaal maakt de commissie op dat de opleidingsonderdelen behoorlijk op elkaar aansluiten. Er is zo goed als geen overlap tussen de opleidingsonderdelen en de projecten onderling. De commissie betreurt het ontbreken van keuzemogelijkheden voor studenten.
2.4.: Studieomvang De masteropleiding omvatten 60 studiepunten per jaar. De opleiding voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
2.5.: Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. Studenten getuigen in gesprekken dat ze hard moeten werken om de opleiding te volgen. Ze accepteren het harde werk omdat ze het werk leerrijk vinden en het programma haalbaar, wat ook in gesprekken met alumni bevestigd wordt. Er wordt in de IMA geen studietijdmeting uitgevoerd, ook niet over de subjectieve beleving van de studietijd bij studenten. Via de informele contacten tussen de kleine studentengroep en de lesgevers, en de feedbackronde tijdens het slotseminarie, wordt er feedback verzameld, mede over de studietijd. Op basis van deze opmerkingen worden aanpassingen doorgevoerd naar het jaar er op, zoals bij de curriculumhervorming van 2005-2006 is gebeurd. De commissie waardeert deze aandacht en de snelle opvolging op het vlak van studietijd. De commissie oordeelt echter dat de gebruikte feedbackmethode te vrijblijvend is, en gezien het gebrek aan anonimiteit te weinig garanties biedt op eerlijke feedback van studenten. De commissie raadt aan om een andere methode te zoeken die geschikt is voor kleine groepen, zoals een gestructureerde hearing, geleid door een persoon die niet bij de opleiding betrokken is. De commissie heeft immers van studenten vernomen tijdens gesprekken dat de toegekende studiepunten niet in overeenstemming zijn met de bestede studietijd: vooral in het tweede semester zeggen studenten tot 60 uur per week te werken aan hun projecten. De commissie raadt aan de verhouding conceptueel werk ten opzichte van praktijkwerk in de opleiding te herbekijken.
2.6.: Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed voor de Master Internationaal Marketing Management.
284 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
In haar zelfevaluatierapport verwijst de IMA naar het algemeen didactisch concept van de UHasselt, genaamd van begeleide zelfstudie naar autonoom leren. Dit didactisch concept staat voor constructief en actief leren, en meer zelfstandig leren naargelang de student vordert. De commissie is tevreden over dit onderwijsconcept en ziet dit ook weerspiegeld in de doelen en de opzet van het IMA programma waarbij er in het conceptueel blok aandacht wordt besteed aan het creëren van een theoretisch fundament wat in het praktijkblok moet uitmonden in autonoom leren tijdens de projecten. In het nationaal project krijgen studenten nog vrij veel begeleiding, onder andere doordat de onderzoeksvraag door de begeleiders wordt opgesteld, terwijl ze in het internationale project zelf de onderzoeksvraag dienen te formuleren. In het conceptueel blok worden verschillende werkvormen gebruikt, zoals hoorcolleges, gastsprekers, cases en groepswerk. De commissie is over het algemeen tevreden over de intensieve werkvormen voor de kleine groepen studenten. Zoals hoger gezegd bestaat haast 2/3 van het jaar uit projectwerk in groep in het praktijkblok. Studenten worden tijdens hun intake gesprek op de hoogte gesteld van de grote hoeveelheid groepswerk. Tijdens gesprekken blijken studenten dan ook voorstander te zijn van deze werkvorm. De werkvormen en vooral het praktijkgroepswerk sluiten volgens de commissie goed aan bij de doelstellingen van de opleiding, maar door het vele werken in groep krijgen studenten ook eerder weinig individuele feedback. De commissie vindt het gebruik van groepswerk te dominant en raadt aan het te verminderen ten voordele van meer variatie in de werkvormen en meer individuele feedback te voorzien. De commissie is tevreden dat vier van de vijf theoretische opleidingsonderdelen gebruik maken van Blackboard. Op basis van het studiemateriaal dat de commissie heeft kunnen inkijken, beoordeelt zij de kwaliteit van het tekstmateriaal wel eerder laag. Zoals hoger aangegeven zijn enkele gebruikte handboeken te inleidend van aard en wordt te weinig gebruik gemaakt van hoogstaande wetenschappelijke literatuur.
2.7.: Beoordeling en toetsing De visitatiecommissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. De commissie oordeelt dat de toetsing over het algemeen correct afgestemd is op de doelen van de opleidingsonderdelen. De opleidingsonderdelen in het conceptuele blok, worden voornamelijk getoetst door middel van examens en groepsopdrachten aan het eind van het eerste semester. De studenten vragen in gesprekken om een periode van blok te voorzien als voorbereiding op deze examens. De examenvormen kunnen schriftelijk of mondeling zijn, en open– of gesloten boek. De twee projecten uit het praktijkblok worden beoordeeld door middel van enerzijds het schriftelijke rapport en de mondelinge presentatie en verdediging aan het einde van het project, en anderzijds door de permanente evaluatie. De commissie merkt op dat groepswerk ook in de toetsing dominant is, en dat dit de beoordeling van de individuele prestaties bemoeilijkt. Door het vele groepswerk kunnen studenten met een minder academisch niveau door de mazen van het net glippen. De commissie raadt aan meer individuele beoordelingen in te voeren. De commissie is tevreden dat zij van studenten en docenten in gesprekken heeft vernomen dat free riding door de kleine groep en de nabije begeleiding
Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 285
niet mogelijk is. De toetsopdrachten die de commissie heeft kunnen inkijken is volgens de commissie vooral inzichts- en toepassingsgericht, over het algemeen van een behoorlijk niveau, maar voor sommige opleidingsonderdelen eerder gemakkelijk. Studenten geven ook in gesprekken aan dat zij de toetsing niet als zwaar beschouwen. De commissie betreurt dat er geen structuur of procedure voorzien is voor de kwaliteitsbewaking van de toetsing, en raadt aan dit in te stellen onder andere om het niveau constant hoog genoeg te houden. De toetsvormen staan vermeld in de studiegids en worden tijdens de contactmomenten voorgesteld. De commissie oordeelt de transparantie voldoende.
2.8.: Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. Het Internationaal Market Research Project wordt beschouwd als de masterproef van de IMA. Tijdens de masterproef voeren de studenten in een team van twee of drie een onderzoek uit voor een onderneming die met een concrete vraag zit met betrekking tot uitdagingen en/of problemen op de internationale markt. De begeleiding bij de masterproef gebeurt enerzijds vanuit de UHasselt door één ZAP-lid, één AAP-lid en een coördinator die het overzicht houdt over alle projecten. Anderzijds voorziet het opdrachtgevend bedrijf één à twee begeleiders die vooral een bedrijfsintern aanspreekpunt zijn. De commissie is tevreden over de begeleiding. Een Internationaal Market Research Project heeft typisch een drieledige structuur qua timing en algemene opzet. Gedurende de eerste vijf weken bestaat het project uit voorstudie en probleemuitdieping, waarin het praktijkprobleem dient vertaald te worden in een onderzoeksvraag en een onderzoeksdesign, en de nodige secundaire data in kaart gebracht. De tweede vijf weken van het project dient een veldonderzoek in het buitenland uitgevoerd te worden. Studenten brengen vaak twee tot vier weken in het buitenland door, vaak in de buurlanden, en soms in verschillende landen. De commissie is zeer tevreden dat studenten in het project buitenlandse ervaring opdoen. In de laatste vijf weken dienen de studenten te werken aan de analyse en rapportering van de bevindingen. De commissie spreekt zich lovend uit over de organisatie van de masterproefactiviteiten. In de beoordeling van de masterproef wordt rekening gehouden met zowel het eindresultaat als met het onderzoeksproces, op basis van zowel de schriftelijke rapportering als de mondelinge presentatie en verdediging. De evaluatoren zijn de begeleiders uit zowel de UHasselt als het betrokken bedrijf. De commissie is tevreden met de criteria die voor de beoordeling van de masterproef zijn opgesteld, maar vindt ze niet allemaal terug in de masterproeven die ze kon inkijken. Zo miste de commissie vaak kritische reflecties in de masterproef. Aan de hand van de masterproeven die de commissie tijdens het bezoek uitgebreid heeft kunnen inkijken, oordeelt ze dat de academische kwaliteit van de masterproeven heterogeen is. De masterproeven zijn praktijkgericht, bruikbaar voor de opdrachtgevers, en geven blijk van analytisch en probleemoplossend vermogen in groep. De meeste masterproeven geven echter geen blijk van een wetenschappelijke onderzoeksingesteldheid, of
286 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
kritisch-reflecterende houding. Zoals hoger vermeld, raadt de commissie aan het internationaal project grondiger wetenschappelijk te verankeren. De commissie beoordeelt dat het binnenlands marktonderzoeksproject een goede voorbereiding vormt voor de masterproef. In het binnenlands project gaan studenten immers al door de verschillende fasen van een marktonderzoek, maar dan aan de hand van een beperkter probleem en zonder de complexe internationale context. Toch merkt ze op dat studenten tijdens hun studie eerder weinig voorbereid worden op het werken in een internationale omgeving. Er is wel een taalcursus voorzien, maar geen contacten met buitenlandse studenten. Ook de bedrijven waarvoor de projecten worden uitgevoerd, zijn hoofdzakelijk Vlaamse bedrijven die hun afzetmarkt willen uitbreiden of reeds een internationale afzetmarkt hebben, maar niet vaak multinationals. De commissie raadt aan meer samenwerking te zoeken met multinationals en de hoger vermelde wetenschappelijke verankering te versterken.
2.9.: Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. Voor de invoering van het BAMA-systeem waren alle studenten met een masterdiploma in principe toegelaten, ongeacht het soort vooropleiding, indien ze slaagden op een geschiktheidsonderzoek (schriftelijke proef, intakegesprek, kennis van het Nederlands en van het Engels). Sinds de IMA een master-na-master-opleiding is geworden, worden enkel nog studenten toegelaten na een geschiktheidsonderzoek, die reeds een masterdiploma van ‘economische aard’ bezitten. Rechtstreekse instroom is voorzien met name voor houders van een academisch diploma van de tweede cyclus in de Economische of Toegepaste Economische Wetenschappen, Handelsingenieurs en Handelsingenieurs in de Beleidsinformatica, een hogeschooldiploma van de tweede cyclus in het Bedrijfsbeleid, in de Handelswetenschappen, in Business Administration en in de Marketing. Houders van alle andere academische diploma’s of hogeschooldiploma’s van de tweede cyclus worden toegelaten mits een voorbereidingsprogramma is doorlopen. Het voorbereidingsprogramma voorziet in twee opleidingsonderdelen, met name ‘Marketing Management’ en ‘Inleiding tot de Statistiek’.Via zelfstudie met gelegenheid tot vragen stellen, moeten de studenten zich voorbereiden. Deze aanpak werd volgens het zelfevaluatierapport door studenten positief beoordeeld. Het huidige geschiktheidsonderzoek bestaat uit een in te dienen dossier waarin de kandidaat diploma’s, ervaringen en motivaties kan inbrengen en een gesprek, waarin zowel naar voorkennis wordt gepeild als naar motivatie. De commissie vindt de formule met gesprek goed, maar noemt de lat voor de toelating tot de opleiding eerder laag. De opleiding neemt maximaal 25 studenten aan, maar heeft deze regel nog niet moeten toepassen gezien het gemiddelde aantal studenten 12,5 bedraagt. De commissie noemt deze instroom laag en vraagt zich af of het werken met deze kleine groepen houdbaar is. Uit gesprekken met studenten blijkt dat de opleiding vooral lokaal rekruteert. De instromende studenten komen hoofdzakelijk uit de Universiteit Hasselt of hogescholen die in Hasselt of omstreken gevestigd zijn. Uit gegevens in het
Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 287
zelfevaluatierapport blijkt dat de meerderheid van de instroom een vooropleiding uit economische hoek heeft, zoals handelsingenieur of Toegepaste Economische Wetenschappen uit een universiteit, of Handelswetenschappen uit een hogeschool. Dit aandeel blijkt echter te dalen (van 80% in 20022003 naar 62% in 2004-2005). Omwille van de kleine studentenaantallen dient echter voorzichtig met dit cijfermateriaal omgesprongen te worden. Andere vooropleidingen houden onder andere talen, communicatiewetenschappen, psychologie en informatica in. Door de heterogene instroom zijn opleidingsonderdelen (bv marktonderzoek, of de studie van de Franse taal) voor sommige studenten wel nieuw, terwijl ze door andere studenten als herhaling beschouwd worden omdat zij deze in hun basisopleiding, zoals toegepaste economische wetenschappen, gezien hebben. Het beperkte voorbereidingsprogramma lost deze verschillen in vooropleiding niet op, blijkens getuigenissen van studenten in gesprekken. In gesprekken geven alumni wel aan de heterogeniteit van de studentengroep als positief te hebben ervaren. De commissie raadt aan het voorbereidingsprogramma uit te breiden, en de rekruteringsinspanningen te verhogen, ook buiten de regio. 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
03-04
04-05
Grafiek studentenaantallen IMA
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt het programma van de Master Internationaal Marketing Management positief. De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstelling en inhoud, de studietijd, de beoordeling en de toetsing, de masterproef en de toelatingsvoorwaarden van het programma IMA als voldoende. De samenhang, en de afstemming tussen vormgeving en inhoud worden als goed beoordeeld. De
288 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid van het programma als onvoldoende. Het programma is volgens de commissie vooral gericht op de praktijk, en minder op kennisontwikkeling en onderzoekscompetenties. De commissie beoordeelt het onderwerp programma positief omdat de problemen in verband met de academische gerichtheid al onder het onderwerp doelstellingen zwaar in rekening is gebracht.
Onderwerp 3: Inzet van personeel
3.1.: Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als voldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. De commissie is tevreden over de onderwijskundige kwaliteiten van de lesgevers van IMA. De studenten blijken in gesprekken tevreden met hun docenten, en de hoge betrokkenheid van de lesgevers bij de opleiding blijkt uit hun inzet. De faculteit streeft naar een 50/50 verdeling onderwijs/onderzoek voor de AP-leden. AP-leden betrokken in de IMA geven nu tussen 7 tot 10 uur les per week, hoofdzakelijk in de bachelor- en masteropleiding Toegepaste Economische Wetenschappen. Toch zijn de lesgevers voor studenten uitgebreid bereikbaar en behulpzaam, zowel tijdens het conceptueel deel als voor de begeleiding van de projecten, naar de commissie in gesprekken vernam. In de opleiding geven zowel seniors les, met een uitgebreide ervaring, ook professioneel, als juniors met weinig ervaring. Het personeel wordt regelmatig geëvalueerd op basis van hun dossier, dat ook gekoppeld wordt aan promoties. In de promotiedossiers spelen zowel onderzoeks- als onderwijsprestaties een rol. Ook bij selectie van nieuwe medewerkers kan, naast een onderzoeksdossier, een proefles van de kandidaat gevraagd worden. Een waaier aan onderwijskundige professionaliseringsinitiatieven wordt aan het onderwijzend personeel aangeboden: seminaries, een leerstoel, een jaaropleiding voor beginnende docenten en een assistentenopleiding die meetelt voor de doctoraatsopleiding. De commissie is tevreden over de mogelijkheden voor het personeel om zich didactisch te laten begeleiden, maar is van mening dat dit best als een beleid in de opleiding geïmplementeerd kan worden.
3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de eisen van de professionele en academische gerichtheid van het personeel als onvoldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. De commissie oordeelt op basis van publicatielijsten en curricula vitae dat er weinig wetenschappelijk onderzoek wordt uitgevoerd aan de UHasselt in het domein van de IMA. Een deel van het
Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 289
onderwijzend personeel is overgenomen van de vroegere economische hogeschool, en is volgens haar personeelsstatuut niet genoodzaakt onderzoek uit te voeren. De academische personeelsleden die zich toeleggen het onderzoeksdomein marketing zijn beperkt in aantal, en voor een deel juniors met beperkte onderzoekservaring. De commissie vindt het positief dat er de afgelopen jaren toch een aantal doctoraten zijn afgelegd. Andere, meer ervaren, academische personeelsleden hebben veel verschillende opdrachten, zodat ook hun onderzoek in het domein beperkt is. Ook de internationale onderzoekssamenwerking wordt door de commissie beperkt genoemd. Wel kan de opleiding bogen op praktijkervaring bij haar personeelsleden. In gesprekken blijkt de opleiding zich bewust te zijn van het probleem van het geringe onderzoek. De faculteit en de universiteit als geheel hebben zich op het verhogen van het onderzoek aan de UHasselt gericht. De UHasselt heeft een nieuw beleid over de onderzoeksinspanningen van haar personeel ontwikkeld, waardoor zij de overgang naar een meer onderzoeksgebonden instelling wil maken. Het academisch personeel wordt opgedeeld in leeftijdsgroepen, waarvoor andere verwachtingen gelden. Van personeelsleden jonger dan 45 wordt verwacht dat zij regelmatig A-publicaties produceren. Van personeelsleden tussen de 45 en de 60 wordt verwacht dat zij tussen de 35 en 40 % meer onderwijs verzorgen, indien zij geen hoogwaardige publicaties produceren. Personeelsleden van boven de 60 wordt deeltijds pre-pensioen aangeboden. De faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen van de UHasselt heeft besloten haar onderzoeksinspanningen primair te focussen in twee onderzoeksgroepen, KIZOK (gericht op onderzoek naar innovatie en ondernemerschap) en IMOB (gefocust op onderzoek naar verkeersveiligheid en verplaatsingsgedrag). In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat de IMA in de toekomst volledig verankerd zal worden in het KIZOK. De commissie spreekt haar zorg uit dat de IMA niet zeer goed binnen het KIZOK past. De commissie is wel tevreden dat er plannen zijn om de onderzoeksbasis van de IMA te vergroten en dringt er op aan de aansluiting bij de onderzoeksgroep KIZOK zo snel mogelijk waar te maken. De huidige onderzoeksgroep is te klein om de opleiding over langere termijn te dragen tenzij ze beter verankerd wordt. De commissie heeft uit het zelfevaluatieraport kunnen opmaken dat de opleiding immers slingert tussen Bussiness to Bussines- gerichtheid en een nadruk op Bussiness to Consumer naargelang personeelsschommelingen. De commissie noemt de onderzoeksgebaseerdheid van de opleiding precair.
3.3.: Kwantiteit personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel voor de Master Internationaal Marketing Management als voldoende. In totaal werken dertien academische personeelsleden mee aan de opleiding IMA, geen van alle voltijds voor de IMA. Daarnaast kan de opleiding steunen op administratieve krachten in het departement Bedrijfskunde en de faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen. De commissie noemt dit net voldoende om de opleiding te verzorgen. Binnen de onderzoeksgroep zijn twee vacatures nog open, en recent is er redelijk veel personeelsverloop geweest. Volgens de commissie bevindt de opleiding zich in een moeilijke periode in verband met personeelsbezetting. De commissie vraagt zich af of de UHasselt
290 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
en de faculteit wel posities kan creëren die aantrekkelijk genoeg zijn voor een topacademicus in het betrokken domein, omdat zij met een beperkte groep academische personeelsleden veel opleidingen dient te verzorgen en nieuwe personeelsleden niet in een ervaren, uitgebreide onderzoeksgroep terecht komen. De commissie is zoals hoger vermeld tevreden dat er plannen in uitvoer zijn om de onderzoeksbasis van de UHasselt te verhogen, en dringt er op aan in die plannen mogelijkheden te voorzien voor het aantrekken en behouden van goede onderzoekers.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel voor de Master Internationaal Marketing Management positief. De commissie beoordeelt de kwaliteit en de kwantiteit van het personeels als voldoende. Het facet eisen professionele en academische gerichtheid van het personeels van IMA wordt als onvoldoende beoordeeld. De commissie beoordeelt het gehele onderwerp personeel als positief, omdat de lesgevers zeer enthousiast en betrokken zijn bij de opleiding, en er plannen zijn om de onderzoeksbasis van de opleiding te verhogen. Bovendien meent de commissie dat zij het probleem van te beperkte academische gerichtheid van de opleiding in onderwerp doelstellingen al voldoende in rekening heeft gebracht.
Onderwerp 4: Voorzieningen
4.1.: Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. De commissie beschrijft de campus als studentvriendelijk en goed uitgerust, met voldoende auditoria, kleine lokalen en computers ter beschikking van de studenten. De studenten van de IMA kunnen permanent beschikken over één vast lokaal, waar groepswerk en overleg over projecten gehouden worden. In dat lokaal zijn valven en postvakjes voor studenten voorzien, maar ook telefoon, internetaansluiting en wat naslagwerk. De commissie noemt het voorzien in een IMA-lokaal zeer waardevol als ontmoetingsruimte. De commissie suggereert wel de communicatie steeds ook elektronisch via Blackboard te laten verlopen, en niets enkel via de postbakjes te verspreiden. De bibliotheek bevindt zich centraal op de campus van de Universiteit Hasselt en hanteert uitgebreide openingsuren. Er wordt een ‘open rek’-systeem gehanteerd. Er zijn computers beschikbaar en een stille studeerruimte. De catalogus van de Universiteit Hasselt is via het ‘A-net’-netwerk verbonden met deze van de Universiteit Antwerpen met voorzieningen voor leen- en bestelinformatie. Er is een ruim aantal elektronische tijdschriften ter beschikking. De commissie beoordeelt de bibliotheek als voldoende.
Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 291
4.2.: Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed voor de Master Internationaal Marketing Management. De opleiding IMA heeft naast een brochure, ook een informatieve website beschikbaar met voldoende informatie over alle studentgerelateerde aspecten. Door het intakegesprek wordt volgens de commissie van het begin een goed contact opgebouwd met de studenten. De studie-informatie en studiekeuzebegeleiding gebeurt door de centrale diensten ‘Relaties onderwijs’ en ‘Externe relaties’ in samenwerking met de academische stafleden. Voor problemen en mogelijke betwistingen in verband met de examens kunnen studenten terecht bij de ombudspersoon, die door de faculteit wordt aangesteld. Lesgevers en het secretariaat staan open voor vragen van studenten. In gesprekken met studenten en personeel worden de goede onderlinge contacten benadrukt, en aangegeven dat problemen vaak snel en informeel worden opgelost. Ook in het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat studenten de begeleiding als goed beoordelen. Tijdens het conceptueel blok kan men steeds terecht bij de lesgevers, en tijdens de projecten kan men terecht bij zowel het bedrijf als de begeleiders uit de universiteit, waarmee op regelmatige basis wordt afgesproken. De commissie is tevreden over de begeleiding van deze kleine groep ervaren studenten.
Conclusie bij onderwerp 4: V oorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als toereikend om de Master Internationaal Marketing Management te verzorgen. Voor de IMA worden de materiële voorzieningen als voldoende en de studiebegeleiding als goed beoordeeld.
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat er geen formele structuur voor kwaliteitszorg bestaat voor de IMA. De IMA-staf, en in eerste plaats de coördinator, staan in voor de interne kwaliteitszorg van IMA. Ook de facultaire ombudspersoon overlegt met de staf, maar niet systematisch. Tot 20032004 bestaat het verzamelen van feedback over de opleiding eruit tijdens het slotseminarie aan het eind van de opleiding de hoger vermelde feedbackronde te organiseren, via de Kaizen-methode. Studenten kunnen er systematisch feedback geven over elk opleidingsonderdeel en de opleiding in haar geheel aan enkele van de IMA-stafleden in een gesprek. De opmerkingen van studenten werden niet systematisch bijgehouden of besproken in een overlegorgaan. In 2004-2005 werd voor de eerste keer een studentenenquête georganiseerd, in samenwerking met de onderwijskundige ondersteunende staf. Er vond ook een korte bevraging plaats bij de alumni, afgestudeerd in 1996, 2000 en 2005. Sindsdien worden ook de opmerkingen van studenten tijdens de feedbackronde in het slotseminarie genoteerd en bewaard.
292 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
5.1.: Evaluatieresultaten De commissie beoordeelt de evaluatieresultaten van de Master Internationaal Marketing Management als voldoende. De commissie oordeelt dat het verzamelen van feedback van de IMA weinig formeel is uitgewerkt, maar informeel vlot verloopt. Het verzamelen van feedback is volgens de commissie wel in een transitiefase naar een meer formeel systeem. De mening van studenten wordt systematisch gevraagd, weliswaar in een gesprek met betrokkenen, wat volgens de commissie kan leiden tot minder vrije opmerkingen dan wanneer de feedbackbijeenkomst zou worden geleid door een persoon die niet bij de opleiding betrokken is. De commissie raadt aan door te gaan met de feedbackronde tijdens het slotseminarie, maar deze te laten doorgaan zonder IMA-staf, maar geleid door bijvoorbeeld een onderwijskundige medewerker of ombudspersoon. De commissie is tevreden met de invoering van de kwantitatieve studenten- en alumni-enquête, en raadt aan deze op regelmatige basis te blijven uitvoeren. Gezien het beperkt aantal studenten vindt de commissie het niet aangewezen een kwantitatieve studietijdmeting uit te voeren, maar ze geeft wel aan dat de studietijd via kwalitatieve methoden bewaakt dient te worden, zoals hoger werd vermeld. De commissie is ook tevreden met de zelfstudie van de IMA, die in een helder en zelfkritisch rapport zijn beslag heeft gevonden. De commissie raadt aan elk van de verbeterplannen die in het zelfevaluatierapport zijn opgenomen ten volle in de praktijk om te zetten.
5.2.: Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering voor de Master Internationaal Marketing Management als voldoende. In het zelfevaluatierapport worden niet alleen verbeteracties en plannen ter verbetering van het programma van de IMA opgelijst, maar ook concrete stappen om de interne kwaliteitszorg te verbeteren. De commissie dringt er op aan deze snel in te voeren. Tijdens het bezoek van de commissie was er immers geen instantie verantwoordelijk voor de opvolging van de verzamelde feedback, noch voor het opstellen of het in de praktijk brengen van verbeterplannen. Nochtans worden in het zelfevaluatierapport aanpassingen aan de opleiding vermeld die naar aanleiding van opmerkingen van studenten zijn opgemaakt. De aanpassingen worden bedacht en uitgevoerd door enkele kernstafleden van IMA, na informeel overleg. Fundamentele veranderingen blijken vooral na crisissituaties doorgevoerd te worden, zoals na het vertrek van de oprichter van het programma uit de faculteit. Hoewel de commissie tevreden is met de snelle en adequate reacties op zich, meent zij dat de opvolging van evaluatieresultaten, en bij uitbreiding het beleid over de opleiding, gesystematiseerd dient te worden. De commissie suggereert een verantwoordelijke aan te stellen met een duidelijke taakomschrijving, en deze de middelen en het gezag te verstrekken om een kwaliteitsbeleid te voeren.
Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 293
5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor de Master Internationaal Marketing Management als goed. Zoals hoger vermeld, is er geen overlegorgaan dat het beleid van de opleiding voert. De stafleden van IMA, met inbegrip van de coördinator, overleggen informeel en nemen initiatieven. De studenten hebben wel een vertegenwoordiger, maar deze heeft vooral de functie om opmerkingen van studenten geanonimiseerd aan de coördinator door te geven. Studenten worden dus niet betrokken in de verbeterplannen die IMA heeft opgesteld en beschreven in het zelfevaluatierapport. De commissie betreurt dit ten zeerste. Door de kleine studentengroepen en het goede contact is er wel enig indirecte invloed van studenten op het beleid. Medewerkers worden informeel betrokken bij het beleid over de opleiding, gezien de contacten binnen de kleine vakgroep, maar de opleiding is bijvoorbeeld geen systematisch agendapunt op het vakgroepoverleg. Contacten met het bedrijfsleven lopen hoofdzakelijk via de projecten. Deze contacten zijn intensief, zoals onder andere blijkt uit gesprekken met projectbegeleiders uit het bedrijfsleven, wat de commissie waardeert. Alumni of andere vertegenwoordigers uit het beroepenveld worden echter niet betrokken bij het beleid van de opleiding op zich. Wel is de opleiding bezig een alumniwerking uit te bouwen, wat de commissie aanmoedigt. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat studenten tijdens de feedbackronde in het slotseminarie aangeven meer contact te willen met alumni. De commissie dringt er op aan een overlegorgaan uit te bouwen, waarin minstens medewerkers en studenten vertegenwoordigd zijn, en ook op korte termijn alumni en het beroepenveld nauwer bij de opleiding te betrekken. Deze laatste groepen kunnen eventueel wel via een adviesraad betrokken worden, die minder vaak per jaar samenkomt dan het hierboven bedoelde overlegorgaan.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg positief voor de Master Internationaal Marketing Management. De commissie beoordeelt de evaluatieresultaten en de maatregelen tot verbetering als voldoende en het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als goed.
294 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
Onderwerp 6: Resultaten
6.1.: Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als onvoldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. Het werkveld is tevreden met de opleiding, zoals de commissie afleidt uit het feit dat bedrijven betalen om een opdracht als masterproef te laten behandelen en uit de opmerkingen van opdrachtgevers van masterproeven in gesprekken. Ook afgestudeerden zijn tevreden met wat zij geleerd hebben in de opleiding. In de alumni-enquête en gesprekken met afgestudeerden wordt aangegeven dat zij competenties hebben verworven die ze in de praktijk kunnen gebruiken. Alumni vinden ook snel een baan, vooral in het lokale bedrijfsleven, zo blijkt uit gesprekken met afgestudeerden en de gegevens in het zelfevaluatierapport. De commissie is zoals hoger vermeld tevreden dat alle studenten buitenlandse ervaringen verzamelen in hun masterproef, maar ze raadt aan de internationalisering uit te breiden bijvoorbeeld aan de hand van buitenlandse gastdocenten. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat tot 17% van de afgestudeerden een internationale functie bekleedt, waaronder 9% in het buitenland werkt. De commissie noemt dit aandeel beperkt, gezien de titel van de opleiding. Van de meerderheid van de afgestudeerden heeft de opleiding echter geen gegevens, zodat deze cijfers voorzichtig geïnterpreteerd dienen te worden. De commissie besluit dat de opleiding haar praktijkgerichte doelstellingen in grote lijnen waarmaakt. Volgens de commissie is het academisch niveau van de opleiding echter wel problematisch. Zoals hoger aangegeven, vindt de commissie het academisch niveau te laag, zoals onder andere blijkt uit de masterproeven. Ook stelt de commissie zich vragen bij het niveau dat van de instromers verwacht wordt. Immers, volgens informatie die opgevraagd werd tijdens het bezoek van de commissie, slagen zo goed als alle aanvragers voor de toelatingstoets. Volgens de commissie ligt de lat te laag, vanwege het eerder lage niveau toetsvragen in combinatie met de extreem hoge slaagcijfers die de opleiding voorlegt (zie ook facet 6.2, Onderwijsrendement). Hoewel deze elementen niet steeds tot het oordeel onvoldoende op het relevante facet hebben geleid wegens afwegingen op facetniveau, meent de commissie dat de combinatie van deze elementen leidt tot een gebrek aan garanties over het te verwachten master-na-masterniveau.
6.2.: Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende voor de Master Internationaal Marketing Management. Uit de gegevens in het zelfevaluatierapport blijkt dat het slaagcijfer van de IMA steeds 100% is geweest. Dit sluit aan bij de tabel 2 hieronder, ook uit het zelfevaluatierapport, waaruit blijkt dat steeds alle ingeschreven studenten geslaagd zijn voor de IMA in de vooropgestelde periode van één jaar. Bij navraag tijdens het bezoek, bleek dat soms studenten opgeven voor februari, en dat deze niet in de cijfers uit het zelfevaluatierapport zijn opgenomen, en dus ook niet in tabel 2 hieronder. Het
Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 295
gaat voor de afgelopen jaren om 1 student in 2003-2004, en twee studenten in 2004-2005, en niemand in 2002-2003 en 2005-2006. Volgens de opleiding wordt dit hoge rendement bereikt door het intakegesprek en de intensieve begeleiding van de kleine groep tijdens de opleiding. De commissie stelt zich echter de vraag of minder goede studenten door het vele groepswerk en de groepstoetsing niet opgaan in het gemiddelde, gezien aan de instroom geen strenge eisen gesteld worden en zo goed als alle kandidaten voor de opleiding aanvaard worden. Afstudeerjaar
Op tijd
TOTAAL
GEM
JAREN
MAANDEN
1995 - 1996
12
+ 1 jaar + 2 jaar + 3 jaar + > 3 jaar
12
1,00
1
0
1996 - 1997
14
14
1,00
1
0
1997 - 1998
17
17
1,00
1
0
1998 - 1999
15
15
1,00
1
0
1999 - 2000
8
8
1,00
1
0
2000 - 2001
10
10
1,00
1
0
2001 - 2002
11
11
1,00
1
0
2002 - 2003
15
15
1,00
1
0
2003 - 2004
14
14
1,00
1
0
2004 - 2005
8
8
1,00
1
0
TOTAAL
124
0
0
0
0
124
1,00
1
0
PROCENTUEEL
100,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
100,0%
Tabel 2: doorstroomanalyse IMA
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen negatief voor de Master Internationaal Marketing Management. De IMA realiseert een onvoldoende niveau met een voldoende rendement.
296 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-masteropleiding Master Internationaal Marketing Management van de Universiteit Hasselt onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en dat niet aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een negatief eindoordeel over de opleiding.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. De IMA is een opleiding die studenten uit economische en andere vooropleidingen de mogelijkheid biedt om zich op het vlak van marketingonderzoek vooral praktijkgerichte vaardigheden eigen te maken. De opleiding biedt daartoe een programma opgebouwd uit een conceptueel blok, met eerder theoretisch gerichte opleidingsonderdelen, en praktijkblokken, met twee groepsprojecten, waarvan één met internationaal karakter. De opleiding gebruikt veel groepswerk en –evaluatie. De kwaliteitszorg van en het beleid van de opleiding gebeuren vooral via informele kanalen. De opleiding is weinig op academische ontwikkeling gericht, en kan ook weinig bogen op onderzoek binnen de aan de opleiding verbonden wetenschappelijke staf.
In het kader van het verbeterperspectief formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie suggereert de prominente plaats van de term internationaal in promotiemateriaal en de titel van de opleiding meer in afstemming te brengen met de uitstroom van de opleiding (zie ook facet 6.1, Gerealiseerd niveau) maar zonder de internationale aspecten in het programma te verminderen (zie ook facet 2.8, Masterproef) en ook internationale benchmarking activiteiten op • • • • •
• •
te zetten. De commissie raadt aan meer ‘advanced’ literatuur als richtlijn te gebruiken en meer aandacht te besteden aan theoretische kennisontwikkeling. De commissie raadt aan de inbedding in wetenschappelijk onderzoek en een reflectieve component meer in te bouwen in de projecten. De commissie raadt aan het thema internationale financiële markten op te nemen in één van de bestaande opleidingsonderdelen. De commissie suggereert meer keuzemogelijkheden voor studenten in te bouwen. De commissie raadt aan om een andere methode voor feedback over studietijd te zoeken, en suggereert bijvoorbeeld een gestructureerde hearing, geleid door een persoon die niet bij de opleiding betrokken is. De commissie raadt aan de verhouding conceptueel werk ten opzichte van praktijkwerk in de opleiding te herbekijken. De commissie raadt aan het aandeel groepswerk te verminderen ten voordele van meer variatie in
Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt | 297
• • • •
de werkvormen, meer individuele feedback te voorzien en meer individuele beoordelingen in te voeren. De commissie raadt aan een structuur of procedure te voorzien voor de kwaliteitsbewaking van de toetsing, onder andere om het niveau constant hoog genoeg te houden. De commissie raadt aan het voorbereidingsprogramma uit te breiden, en de recruteringsinspanningen te verhogen, ook buiten de regio. De commissie raadt aan een beleid te voeren in verband met de didactische begeleiding van lesgevers in de opleiding. De commissie dringt er op aan de aansluiting bij de onderzoeksgroep KIZOK zo snel mogelijk waar te
maken, en mogelijkheden te voorzien voor het aantrekken en behouden van goede onderzoekers. • De commissie raadt aan door te gaan met de feedbackronde tijdens het slotseminarie, maar deze te laten doorgaan zonder IMA-staf, maar geleid door bijvoorbeeld een onderwijskundige medewerker of ombudspersoon. • De commissie is tevreden met de invoering van de kwantitatieve studenten- en alumni-enquête, en raadt aan deze op regelmatige basis te blijven uitvoeren. • De commissie raadt aan elk van de verbeterplannen die in het zelfevaluatierapport zijn opgenomen ten volle in de praktijk om te zetten. • De commissie dringt er op aan de geplande stappen om de interne kwaliteitszorg te verbeteren snel in te voeren, en de opvolging van evaluatieresultaten, en bij uitbreiding het beleid over de opleiding, te systematiseren. • De commissie moedigt aan een alumniwerking uit te bouwen. • De commissie dringt er op aan een overlegorgaan uit te bouwen, waarin minstens medewerkers en studenten vertegenwoordigd zijn, en ook op korte termijn alumni en het beroepenveld nauwer bij de opleiding te betrekken. Deze laatste groepen kunnen eventueel wel via een adviesraad betrokken worden, die minder vaak per jaar samenkomt dan het hierboven bedoelde overlegorgaan.
298 | Opleidingsrapport: Universiteit Hasselt
Vrije Universiteit Brussel Master of Business Information Management (Master-na-master) Master of Advanced Management Studies (Master-na-master)
Woord vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De twee opleidingen betrokken bij de visitatie Manama Etew aan de Vrije Universiteit Brussel, hebben elk een apart zelfevaluatierapport opgesteld. Dit rapport behandelt de twee opleidingen gezamenlijk, zodat herhaling vermeden kan worden voor overlappende onderwerpen. Aparte beschrijvingen en beoordelingen worden waar nodig vermeld. Beide opleidingen zijn (mede) op internationale studenten gericht en worden in het Engels onderwezen. In het verlengde hiervan werden de zelfevaluatierapporten ook in het Engels geschreven. Citaties uit een zelfevaluatierapport zullen in dit rapport dan ook in het Engels gebeuren. Het BIM-programma bestaat sinds 2004-2005.Voorheen werd een Nederlandstalige GAS georganiseerd (sinds 1991), en een Engelstalige master met dezelfde naam als de huidige master-na-masteropleiding (sinds 2002). Het MAMS-programma is de opvolger van de MBA, en wordt pas vanaf het academiejaar 2005-2006 ingericht.
Onderwerp 1: Doelstellingen van de master-na-masteropleidingen Master of Business Information Management: beschrijving doelstellingen De Master of Business Information Management stelt zich ten doel information managers te vormen, die de businesskant en de technische ICT-kant kunnen verzoenen. De opleiding is gericht naar ICTprofessionals en business-economics managers in het domein van de ICT. Het zelfevaluatierapport beschrijft als academische competenties aan de ene kant het verwerven van de adequate wetenschappelijke methodologie en aan de andere kant het in teams leren verzamelen en verwerken van informatie, kennis en ideeën. In het zelfevaluatierapport wordt voor de doelstellingen als volgt verwezen naar ‘The ICT-Governance Institute’ en het ‘ISACA’ (Information systems Audit and Control Association):
‘ICT governance is the responsibility of the board of directors and executive management. It is an integral part of Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 299
enterprise governance and consists of the leadership and organizational structures and processes that ensure that the organization’s ICT sustains and extends the organization’s strategies and objectives.’ ICT governance, like other governance subjects, is the responsibility of executives and shareholders (represented by the board of directors). It is not an isolated discipline or activity, but rather is integral to enterprise governance. It consists of the leadership and organizational structures and processes that ensure that the organization’s ICT sustains and extends the organization’s strategies and objectives. The purpose of ICT governance is to direct ICT endeavors, to ensure that ICT performance meets the following objectives: · For ICT to be aligned with the enterprise and realize the promised benefits · For ICT to enable the enterprise by exploiting opportunities and maximizing benefits · For ICT resources to be used responsibly · For ICT-related risks to be managed appropriately. Fundamentally, ICT governance is concerned about two topics: · ICT has to deliver value to the business · ICT risks have to be mitigated. The first topic is driven by strategic alignment of ICT with the business. Embedding accountability into the enterprise drives the second topic. Both need measurement.This leads to the four main focus areas for IT governance, all driven by stakeholder value, as seen in figure 1.
IT Value Delivery
IT Strategic Alignment
Stakeholder Value Drivers
Risk Management
Performance Measurement
300 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
ICT governance entails a number of activities for the board and for Executive management, such as being informed of the role and impact of ICT on the enterprise, assigning responsibilities, defining constraints within which to operate, measuring performance, managing risk, and obtaining assurance. Typical subjects covered by these activities include the objectives of ICT, the opportunities and risks of new technologies, and the key processes and core competencies.
Master of Advanced Management Studies: beschrijving doelstellingen In haar zelfevaluatierapport wordt er op gewezen dat naast pedagogische doelstellingen, de opleiding Master of Advanced Management Studies (MAMS) een maatschappelijk doel heeft, namelijk de Vlaamse aanwezigheid in Brussel voelbaar te houden, en specifiek het verzorgen van een Vlaamse managementopleiding van hoog niveau in de hoofdstad van België. De algemene pedagogische doelstelling van de opleiding MAMS wordt in het zelfevaluatierapport beschreven als het doel om afgestudeerde academici in economische wetenschappen een brede, op wetenschap gebaseerde, vorming te bieden die hen in staat stelt zich te ontwikkelen tot economen-met-managerscompetenties. Deze algemene doelstelling wordt verbijzonderd in drie kerncompetenties:
- To be able to integrate knowledge about management functions (marketing, production, accounting, HRM,...) and current trends and to formulate critical reflections and personal views on (aspects of) the development of an organization. - To be able to discuss complex entrepreneurial questions and decision making problems with economists and other professionals in an international and multicultural context, showing an attitude of responsibility, respect for other opinions and a willingness for lifelong learning. - To be able to formulate a specific problem in a management oriented but nevertheless scientific way, to choose and apply the appropriate research or action design and to apply appropriate methods and techniques to get findings and solutions.
1.1.: Niveau en oriëntatie van de doelstellingen De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als onvoldoende voor zowel de Master of Business Information Management als voor de Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management De doelstellingen van de opleiding BIM worden expliciet beschreven, maar zijn beperkt uitgewerkt. De commissie raadt aan deze verder uit te werken. Deze doelstellingen zijn voldoende gericht op het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau. Volgens de commissie is de academische gerichtheid van de doelstellingen eerder beperkt. De opleiding is in eerste instantie, en in goede mate gericht op beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis. De doelstellingen zijn breed en impliceren het verwerven van een kritische houding. Er is echter onvoldoende aandacht voor doelstellingen gericht op het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties, en op het beheersen van competenties nodig voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. De afgestudeerden bestempelen in gesprekken met de commissie de opleiding eerder als praktisch dan als wetenschappelijk. De commissie raadt aan meer expliciet zorg te dragen voor de vertaling van wetenschappelijk onderzoek in het onderwijs. De wetenschappelijke verwijzingen in de inhouden van de opleiding zijn nu diffuus (zie ook facet 2.2, academisch gehalte).
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 301
Master of Advanced Management Studies De doelstellingen zijn in het zelfevaluatierapport beknopt weergegeven. Uit gesprekken met bestuurleden van de opleiding en de faculteit blijkt dat het profiel van deze opleiding (nog) niet scherp gesteld is. De huidige doelen en de opzet van het programma zijn in grote mate ontleend aan de vroegere MBA-opleiding, waar de MAMS de opvolger van is. De beroepsoriëntatie van de huidige MAMS is breed, gericht op beroepscompetenties nodig om als econoom in management actief te zijn. Vooralsnog is niet gekozen voor diepgang. Het verwachte algemene niveau wordt door de commissie dan ook te laag genoemd voor een master-na-masteropleiding, die de term ‘advanced’ in haar naam draagt (zie ook facet 2.2, academische gerichtheid). De doelstellingen vermelden dat men een op wetenschap gebaseerde vorming wil aanbieden, maar er wordt volgens de commissie in de doelstellingen onvoldoende aandacht gegeven aan algemene wetenschappelijke competenties op gevorderd niveau. Er is eveneens geen aandacht voor het beheersen van competenties nodig voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Net als de BIM is de MAMS niet gericht op het verwerven van een kritische houding. Wel is er voldoende gerichtheid op het beheersen van algemene en beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis in de praktijk.
1.2.: Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende voor de Master of Business Information Management en onvoldoende voor de Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende. De algemene competenties waarop de opleiding is gericht, hebben een meerwaarde door het samenbrengen van informatica en management. De aankomende studenten hebben een redelijk beeld van wat de opleiding biedt, zoals blijkt uit de gesprekken met studenten. De expliciete uitwerking van de domeinspecifieke eisen is echter beperkt. Het gaat om ICT-management, maar de aard van het managementaspect wordt niet goed uitgediept. Volgens de commissie is de opleiding gericht op het management van IT in enge zin. General management komt daarin nauwelijks voor. De commissie vraagt de profilering van de opleiding in die zin aan te passen. De commissie stelt tevreden vast dat er voor de beschrijving van de doelstellingen verwezen wordt naar documenten van internationale organisaties. De doelstellingen zijn volgens de commissie dan ook relevant in de bedrijfspraktijk, maar van een systematische afstemming met het beroepenveld, in de zin van regelmatige contacten met het beroepenveld over de verwachtingen uit het veld en de inhoud van het programma, is nog te weinig sprake. Er is in het bedrijfsleven een duidelijke nood aan afgestudeerden die beantwoorden aan de doelstellingen van deze opleiding. In tegenstelling tot de band met de beroepspraktijk, vindt de commissie de band tussen de wetenschappelijke discipline en de eindkwalificaties van de opleiding te vaag. De commissie vraagt om de band met de internationale wetenschapsbeoefening in het domein te versterken.
302 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
Master of Advanced Management Studies De domeinspecifieke eisen van de opleiding MAMS zijn niet op programmaniveau gedefinieerd, maar enkel per opleidingsonderdeel gedefinieerd en beschreven, toch voor de meeste opleidingsonderdelen. De commissie heeft vastgesteld dat noch in het zelfevaluatierapport, noch in de gesprekken met betrokkenen, noch in vergaderverslagen een visie of achterliggend concept voor de MAMS-opleiding te vinden is. Er is ook nauwelijks sprake van betrokkenheid bij het beroepenveld of afstemming op internationale standaarden bij het opstellen van de doelstellingen. Nochtans zijn doelstellingen die de studenten van de opleiding lijken na te streven blijkens de gesprekken, eigenlijk nog de MBAdoelstellingen: zij verwachten managementscapaciteiten te leren. Er is dus geen eenduidige richting voor de opleiding en pragmatisme overheerst bij de inrichting van de opleiding. De opleiding mist een eigen profiel, en heeft noch een specifieke professionele oriëntatie, noch een duidelijke aansluiting bij het wetenschappelijk onderzoek in haar doelen. De commissie stelt dat bij de uitbouw van het programma noch een inhoudelijke, noch een didactische visie als leidraad fungeert.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingen De visitatiecommissie beoordeelt de doelstellingen zowel van de opleiding Business Information Management als van de opleiding Advanced Management Studies negatief.
Master of Business Information Management Het facet domeinspecifieke eisen wordt als voldoende beoordeeld en het facet niveau en de oriëntatie van de doelstellingen wordt als onvoldoende beoordeeld. Volgens de commissie heeft de opleiding een te beperkte academische gerichtheid voor een master-na-masteropleiding.
Master of Advanced Management Studies Zowel niveau, oriëntatie van de doelstellingen als domeinspecifieke doelstellingen van de opleiding worden als onvoldoende beoordeeld. Er is voor deze opleiding geen visie of profiel uitgewerkt. De doelstellingen zijn noch duidelijk professioneel gericht, noch sterk ingebed in het wetenschappelijk onderzoek.
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 303
Onderwerp 2: Programma Master of Business Information Management: beschrijving programma
Information Systems Management
Computer and Telecommunication Systems in Business
Programming
Information Systems for Management and Decision Making
Auditing, Security, Privacy and Ethical Problems
Business Intelligence and Databases
Masterproef
Totaal
Studiepunten
Business Models and Strategies for the Digital Economy
Het programma voor 2005-2006 bevat 8 opleidingsonderdelen, waaronder de masterproef van 18 studiepunten. De andere opleidingsonderdelen bedragen telkens 6 studiepunten. Sommige hiervan zijn louter gericht op ICT, zoals ‘Programming’ en ‘Business Intelligence and databases’. Andere opleidingsonderdelen behandelen management in combinatie met ICT.
6
6
6
6
6
6
6
18
60
Tabel 1: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma BIM anno 2005-2006
Master of Advanced Management Studies: beschrijving programma
Management Accounting
Multinational Strategic Planning
Business Models and Strategies for the Digital Economy
Human Resources Management
Market Research
Strategic Management
Masterproef
Totaal
Studiepunten
Operations Management and Logistics
Het programma voor 2005-2006 bevat 8 opleidingsonderdelen, waaronder de masterproef van 18 studiepunten. De andere opleidingsonderdelen bedragen telkens 6 studiepunten, en beslaan verschillende functionele domeinen van het management. Het programma wordt ’s avonds georganiseerd.
6
6
6
6
6
6
6
18
60
Tabel 2: overzicht aan de hand van studiepunten van het master-na-masterprogramma MAMS anno 2005-2006
2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als voldoende voor zowel Master of Business Information Management als MAMS.
Master of Business Information Management De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma BIM is weinig geëxpliciteerd. Er is
304 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
geen expliciete vertaling van leerdoelen naar opleidingsonderdelen. Impliciet geven de doelstellingen wel richting aan het programma, onder andere in de keuze van opleidingsonderdelen. De meeste geprogrammeerde opleidingsonderdelen zijn relevant. Alle opleidingsonderdelen zijn gericht op ICT en eerder op bedrijfseconomie dan op management. Het gehele programma is zodanig uitgewerkt dat beroepsbeoefening in ICT-management mogelijk is na het programma gevolgd te hebben. Toch ontbreekt de aansluiting bij het concept van competentiegericht leren dat centraal voor de hele Vrije Universiteit Brussel is opgesteld. Hoewel de doelstellingen primair praktijkgericht lijken te zijn, weegt praktijkgerichte competentieverwerving niet door in het programma, hoewel sommige opdrachten binnen opleidingsonderdelen wel aandacht hebben voor competenties als werken in groep. Academische competenties komen in de masterproef aan bod, maar daarbuiten nauwelijks (zie ook facet 2.8, masterproef). De verhouding management- en technische opleidingsonderdelen is in grote lijnen evenwichtig voor studenten met een economische vooropleiding. De commissie vraagt deze verhouding te bewaken. Sommige opleidingsonderdelen worden nu immers als zeer technisch en zwaar beschouwd door de studenten met economische vooropleiding: studenten geven in gesprekken aan de relevantie van gedetailleerde technische inhoud niet in te zien. De commissie steunt de argumentatie dat studenten genoeg techniek moeten leren om met technische experten te kunnen communiceren, maar ze hoeven niet actief zelf technische handelingen kunnen uitvoeren. Studenten met technische vooropleiding zouden dan weer volgens de commissie meer economisch gerichte opleidingsonderdelen kunnen gebruiken om later als manager te kunnen functioneren (zie ook facet 2.3, samenhang van het programma en facet 2.9, toelatingsvoorwaarden).
Master of Advanced Management Studies Gezien de weinig geëxpliciteerde doelen op programmaniveau van de MAMS, is ook de relatie tussen de algemene doelen met de inhoud niet expliciet geformuleerd. De commissie heeft de indruk dat de samenstelling van het programma meer gebaseerd is op het aanbod aan expertise aanwezig in de faculteit en de universiteit, dan op vraag vanuit het werkveld of aansluitend bij wetenschappelijk onderzoek. De samenhang van de opleidingsonderdelen in relatie tot de doelen van het programma is daardoor onduidelijk. Toch komt de algemene gerichtheid van het programma overeen met de breedheid van de doelen. Het programma is zo wel een concretisering van de eindkwalificaties voor de opleiding. De doelen die voor de individuele opleidingsonderdelen gedefinieerd zijn in het zelfevaluatierapport, sluiten aan bij de algemene brede gerichtheid van de opleiding. Het programma belicht niet één deelgebied van het management grondig, maar wijdt de studenten in diverse aspecten van het management. De opleidingsonderdelen bestrijken de meeste functionele gebieden van het management. Volgens de commissie mist er wel voldoende aandacht voor leiderschap, ‘modern (corporate) governance’, sturen en structureren van organisaties, en corporate governance. Door deze breedte wordt volgens de commissie echter ook weinig diepgang bereikt (zie ook facet 2.2, academische gerichtheid).
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 305
2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid van de opleidingen als onvoldoende voor Master of Business Information Management en voor Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat studenten de adequate wetenschappelijke onderzoeksmethode dienen te leren en dat dit vooral ondersteund wordt door de masterproef. Na bestudering van cursusmateriaal en gesprekken met studenten en lesgevers, besluit de commissie dat de aandacht voor onderzoeksmethode inderdaad vooral in de masterproef aan bod komt (zie ook facet 2.8, masterproef) en nauwelijks daarbuiten. De commissie beoordeelt de aandacht in het programma voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden dan ook onvoldoende. Ook kennisontwikkeling krijgt zeer beperkte aandacht in het programma. Zo wordt er weinig actief gewerkt met wetenschappelijke literatuur. Wetenschappelijke literatuur wordt wel genoeg gebruikt als referentiemateriaal. De commissie besluit dat de opleiding onvoldoende wetenschappelijk gericht is, aangezien zij studenten onderzoeksresultaten leren toepassen, en niet genoeg inzicht in theorieën en stromingen leren. De aansluiting van het programma bij de actuele beroepspraktijk daarentegen is goed. Het centrale model dat in de opleiding gehanteerd wordt, wordt door de commissie als praktijkrelevant beschouwd. Bovendien leren studenten o.a. teamwork in groepsopdrachten binnen enkele opleidingsonderdelen. Gezien het belang dat de opleiding hecht aan praktijknabijheid en toepassing van wetenschappelijke kennis in verhouding tot de onderzoeksgerichtheid, beoordeelt de commissie dit facet als onvoldoende..
Master of Advanced Management Studies In het zelfevaluatierapport van MAMS wordt de academische kwaliteit van het programma gekoppeld aan het academisch niveau van het ZAP (zie daarvoor facet 3.2, eisen academische gerichtheid). Na bestudering van het cursusmateriaal en gesprekken met studenten en lesgevers, stelt de commissie echter vast dat in de opleidingsonderdelen en het programma in zijn geheel weinig expliciet aansluiting met onderzoek gezocht wordt. Zo is de wetenschappelijke literatuur die in de opleidingsonderdelen gebruikt wordt, zelden recent, en komt ze vaak eenzijdig uit dezelfde paar tijdschriften. Het aanleren van onderzoeksvaardigheden en onderzoeksattitude binnen MAMS wordt voornamelijk in de masterproef aan bod gebracht (zie ook facet 2.8, masterproef). Volgens de commissie staat het element masterproef echter te los van de rest van het programma, en komen onderzoeksvaardigheden te weinig aan bod in het geheel van het programma. Volgens de commissie is de academisering van de MBA-opleiding nog niet voltrokken met de recente invoering van de masterproef, en zijn de verdere plannen voor intensievere academisering onduidelijk. De opleiding leert studenten wel onderzoeksresultaten toepassen. De ambitie van de opleiding is om ‘advanced management studies’ aan te bieden (zie ook facet 1.1,
306 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
niveau en oriëntatie). Hoewel het niveau van nogal wat opleidingsonderdelen goed is, is het niveau van sommige opleidingsonderdelen introducerend en zeker niet ‘advanced’, zoals de commissie heeft kunnen vaststellen aan de hand van studiemateriaal en examenvragen. Het programma heeft kenmerken van de oude MBA- opleiding met haar keuze voor een brede gerichtheid en niet voor diepgang, en haar inclusie van verschillende functionele management-domeinen. Het programma bereidt daardoor wel enigszins voor op de beroepspraktijk, maar weinig grondig door haar gebrek aan specificiteit en het gemis aan opportuniteiten tot veldwerkervaring voor studenten. Het programma in haar opzet sluit volgens de commissie niet aan bij wat verwacht kan worden van een ‘advanced management’ niveau.
2.3.: Samenhang van het programma De commissie is van oordeel dat het programma van de Master of Business Information Management een voldoende samenhang vertoont, en het programma van de Master of Advanced Management Studies onvoldoende samenhang heeft.
Master of Business Information Management Wegens het weinig duidelijke profiel van de opleiding, is de inhoudelijke samenhang tussen de opleidingsonderdelen ook niet zeer duidelijk. Zoals hoger aangegeven, wordt het feit dat er een centraal model is dat doorheen de opleiding gebruikt, door de commissie gewaardeerd, maar is het te algemeen en te weinig in termen van competenties in het programma ingevoerd. om de samenhang tussen de opleidingsonderdelen duidelijk te stellen. Toch is het helder dat de meerwaarde van BIM in de goede combinatie van de ICT-technische en economische domeinen ligt. Het programma heeft vooral technische opleidingsonderdelen, minder economisch gerichte opleidingsonderdelen en vooral weinig opleidingsonderdelen gericht naar algemeen management. Zoals hoger aangehaald is de verhouding van economisch en technisch gerichte opleidingsonderdelen evenwichtig te noemen voor studenten met een economische vooropleiding. Volgens de commissie zou een opleiding met meer economische en / of management- opleidingsonderdelen studenten met een technische vooropleiding een grotere meerwaarde opleveren. Er is nu immers sprake van een zekere overlap tussen BIM en mogelijke technische vooropleidingen. De commissie raadt aan eventueel afstudeerrichtingen of keuzemogelijkheden aan te bieden zodat studenten naargelang hun vooropleiding programma’s met verschillende verhoudingen ICT - management kunnen bekomen (zie ook facet 2.9, toelatingsvoorwaarden). De commissie is tevreden dat er samenwerking is met de informatica-gerelateerde afdelingen van de faculteit wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel, en raadt aan deze samenwerking te versterken.
Master of Advanced Management Studies De keuze van de opleidingsonderdelen volgt niet logisch uit een duidelijke didactische visie of concept van de opleiding, waardoor de samenhang in de opleiding niet duidelijk is. Er is wel enige inhoudelijke samenhang binnen het vage profiel van economen die management gericht willen bijgeschoold worden.
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 307
Het programma lijkt de commissie fragmentarisch samengesteld en pragmatisch bepaald, zonder dat er een keuze voor een bepaald profiel van opleiding aan ten grondslag valt. Zo mist de opleiding onder andere aandacht voor advanced marketing, de omgeving waarin een onderneming moet functioneren en integratie van de verschillende opleidingsonderdelen. Volgens de commissie is er geen samenhang in de functionele gebieden en de masterproef staat te los van de andere opleidingsonderdelen. De commissie suggereert keuzeopleidingsonderdelen in te voeren om studenten toe te laten zich te verdiepen binnen het programma. Tegelijk raadt de commissie aan elementen in het programma op te nemen die de groepsvorming bevorderen. De commissie heeft van studenten en alumni vernomen dat vele studenten de lessen niet regelmatig bijwonen, aangezien door de formule van avondonderwijs, een behoorlijk aandeel werkende studenten aan de opleiding deelnemen die regelmatig verhinderd zijn of omwille van vrijstellingen de lessen niet bijwonen. Voor studenten zonder praktijkervaring blijken, volgens de alumni, nochtans contacten met meer ervaren medestudenten van bij de boeiendste leerervaringen in te houden.
2.4.: Studieomvang Beide masteropleidingen omvatten 60 studiepunten per jaar. De opleidingen voldoen daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
2.5.: Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd voor zowel de Master of Business Information Management als de Master of Advanced Management Studies als voldoende.
Master of Business Information Management Aan de Vrije Universiteit Brussel worden systematisch enquêtes uitgevoerd waarin onder andere naar de studietijdervaring van studenten gepeild wordt (zie ook facet 5.1, evaluatie resultaten). De commissie is tevreden dat dit recent ook voor master-na-masteropleidingen gebeurd. De commissie betreurt dat zij slechts beperkte gegevens heeft kunnen inkijken: slechts enkele opleidingsonderdelen werden bevraagd, enkel in 2004-2005. De beschikbare cijfers wijzen wel op een studietijd in overeenstemming met de toegekende studiepunten. Op basis van deze cijfers en getuigenissen van studenten, concludeert de commissie dat het programma zwaar maar haalbaar is voor voltijdse studenten. Naargelang de vooropleiding in de heterogene studentengroep blijkt er wel variatie in de benodigde studie-inspanning te zijn. Zo halen studenten met weinig technische voorkennis als belangrijkste struikelblok het programmeerwerk voor één opleidingsonderdeel aan. Studenten zonder uitgebreide technische voorkennis moeten veel tijd investeren in de programmeeroefeningen, zonder dat zij het nut ervan ten volle inzien. Deze inspanningen staat volgens hen ook niet in verhouding tot de studiepunten die aan dit opleidingsonderdeel zijn toegewezen. Zoals hoger aangegeven vindt de commissie het goed dat studenten zich het technische jargon eigen maken en voeling krijgen met ICT, echter zonder dat studenten de technologie actief dienen te beheersen. De commissie raadt daarom
308 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
aan de programmeeropdrachten te beperken. Nogal wat studenten volgen deze opleiding naast een voltijdse job. Vaak hebben deze studenten enkele vrijstellingen, maar toch blijkt uit gesprekken met studenten en alumni dat de opleiding moeilijk te combineren valt met een voltijdse job. De commissie dringt er op aan de opleiding niet voor te stellen als ware ze combineerbaar met een voltijdse baan. De commissie suggereert werkstudenten sterk aan te raden het deeltijds traject te volgen.
Master of Advanced Management Studies De hoger beschreven studietijdervaringscijfers werden voor zes van de opleidingsonderdelen van MAMS verzameld in het academiejaar 2004-2005, in de context van de vroegere MBA. Deze gegevens duiden voor de meeste van deze opleidingsonderdelen een studietijdervaring aan, equivalent aan de studiepunten die er aan zijn toegekend. Op basis van de getuigenissen van studenten over de ervaring met het huidige programma, besluit de commissie dat het MAMS-programma goed haalbaar en eerder licht is. De studenten melden geen struikelblokken in het programma. Tijdens de gesprekken schatten studenten dat zij tussen de 20 en 30 uur per week aan hun studie te besteden, echter zonder dat zij de tijd besteed aan de masterproef ten volle kunnen inschatten. De commissie suggereert de ruimte te gebruiken om het programma verder te stofferen, aan de ene kant door praktijkervaringsmogelijkhe den in het programma in te bouwen, en aan de andere kant door meer onderzoeksvaardigheden aan bod te brengen. Vele studenten combineren de opleiding met een voltijdse job, en zij noemen deze combinatie wel zwaar. De commissie suggereert uitsluitend een deeltijds traject te promoten dan wel open te stellen voor deze werkstudenten.
2.6.: Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende voor zowel de Master of Business Information Management en voor Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management De commissie heeft aan de hand van beschrijvingen van de opleidingsonderdelen, gesprekken met studenten en lesgevers vastgesteld dat een variëteit aan werkvormen wordt gebruikt in de BIM. Naast hoorcolleges waarin regelmatig met casussen wordt gewerkt, worden oefensessies aan de computer georganiseerd, en worden vrij veel opdrachten in groep of individueel uitgewerkt. Vele werkvormen zijn gericht op toepassing, en sluiten in grote lijnen aan bij de algemene doelen van de opleiding, hoewel er geen uitgewerkte didactische visie op de opleiding bestaat. De commissie is tevreden met de diversiteit aan werkvormen, die op verschillende competenties bij studenten gericht zijn. Toch wordt door de opleiding niet verwezen naar het centraal door de Vrije Universiteit Brussel gekozen onderwijsconcept ‘Competentiegericht leren in flexibel onderwijs’, wat de commissie betreurt. Dit
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 309
concept heeft betrekking op activerend en studentgericht onderwijs, op het zelfstandig organiseren van de studieloopbaan en op het verwerven van academische competenties. De commissie raadt aan een didactische visie voor de opleiding te ontwikkelen, waarbij een nauwere aansluiting gezocht wordt bij het concept van de universiteit en het systematisch in het programma in te voeren.
Master of Advanced Management Studies Ook voor de MAMS wordt, blijkens de beschrijvingen van de opleidingsonderdelen, een variatie aan werkvormen gebruikt zoals hoorcolleges, oefeningen, gevalstudies, excursie, simulatiebedrijfsspel (Beer Game), rollenspel, en gastsprekers. De commissie waardeert deze diversiteit, die in grote lijnen aansluit bij de algemene doelen van de opleiding. In gesprekken geven de studenten echter aan dat het hoorcollege meer domineert in deze opleiding dan zij hadden verwacht. Ook deze opleiding heeft geen expliciete didactische visie op de opleiding noch verwijst zij naar het onderwijsconcept ‘Competentiegericht leren in flexibel onderwijs’, wat de commissie betreurt. De commissie raadt ook MAMS aan een didactische visie voor de opleiding te ontwikkelen, waarbij een nauwere aansluiting gezocht wordt bij het concept van de universiteit en het systematisch in het programma in te voeren. De commissie raadt aan de interactiviteit in hoorcolleges zo hoog mogelijk te maken.
2.7.: Beoordeling en toetsing De visitatiecommissie beoordeelt de toetsing als voldoende voor zowel Master of Business Information Management als Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management De commissie heeft de toetsopgaven kunnen inkijken, en met studenten over de toetsing gesproken. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de moeilijkheidsgraad aansluit bij het te verwachten niveau en dat de toetsvorm en –opdrachten variëren naargelang de doelstellingen van het opleidingsonderdeel. Op basis daarvan besluit ze dat de toetsen in voldoende mate in overeenstemming zijn met de doelen van de opleidingsonderdelen. Er wordt een evenwichtige variatie aan toetsvormen ingezet. Zowel mondelinge als schriftelijke examens komen voor, als open- of geslotenboekexamen. De papers en projecten die studenten uitwerken, tellen over het algemeen mee voor een deel van de punten van het opleidingsonderdeel. Sommige van deze werkjes dienen mondeling voorgesteld te worden, soms op het examen zelf. De commissie is tevreden over de kwaliteit en de variatie in de toetsing, maar stelt vast dat het evenwicht in de variatie aan toetsvormen niet het resultaat is van een visie of beleid op vlak van toetsing. De evaluatiemethodes worden door de individuele docenten vastgelegd, en gescreend door de onderwijscommissie van de faculteit. De commissie raadt aan de samenhang en coördinatie ook op opleidingsniveau te bewaken. Volgens de commissie heeft de toetsing een sterk persoonlijk karakter en is ze weinig gestructureerd. Studenten worden vooraf geïnformeerd over de toetsing via de studiegids. Studenten getuigen dat zij voldoende op de hoogte zijn van wat zij van de toetsing mogen verwachten.
310 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
Master of Advanced Management Studies De toetsing in de MAMS verloopt in grote lijnen gelijk met wat beschreven werd onder BIM. De commissie heeft ook van MAMS de toetsopgaven kunnen inkijken, en met studenten over de toetsing gesproken. Zowel studenten als afgestudeerden zijn tevreden over het toetssysteem. Net zoals voor BIM heeft de commissie ook voor MAMS een verscheidenheid aan toetsvormen kunnen vaststellen. Naast de hierboven beschreven toetsvormen, worden in MAMS ook meerkeuzevragen gebruikt. De commissie oordeelt dat de toetsing vooral peilt naar kennis en toepassing, zodat ze in grote lijnen aansluit bij de algemene doelstellingen van de opleiding. De commissie raadt wel aan een groter aandeel inzichtsvragen in de toetsing op te nemen. De commissie beoordeelt het niveau van een aantal toetsen eerder laag, wat aansluit bij de hoger gemaakte opmerking over het inleidend karakter van de betreffende opleidingsonderdelen. De commissie is tevreden over de kwaliteit en de variatie in de toetsing, maar stelt vast dat het evenwicht in de variatie aan toetsvormen niet het resultaat is van een visie of beleid op vlak van toetsing. De commissie raadt aan de samenhang en coördinatie ook op opleidingsniveau te bewaken. Ook voor MAMS zijn studenten tevreden met de transparantie van het toetsgebeuren.
2.8.: Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende voor zowel Master of Business Information Management als voor Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management Aan het begin van het academiejaar worden vier colleges georganiseerd die een inleiding vormen op onderzoek, met inbegrip van een theoretische behandeling van onderzoeksmethoden en instructies over hoe een paper te schrijven. Na deze opstart dienen studenten een keuze voor een specifiek onderwerp te hebben gemaakt. Voor het verder uitwerken van de paper worden studenten individueel begeleid door een promotor. Het resultaat wordt mondeling gepresenteerd. De masterproef wordt geëvalueerd door twee docenten uit de BIM. De toetsing wordt door de commissie positief beoordeeld. De commissie noemt de collectieve procesbegeleiding van de masterproef zeer goed, op basis van het gebruikte studiemateriaal, het overzicht van de behandelde thema’s en gesprekken met de lesgever. Studenten getuigen echter over een grote variabiliteit in intensiviteit bij de individuele begeleiding door de promotor. In een evaluatie door studenten opgenomen in het zelfevaluatierapport wordt ook een lage waardering hiervoor gepresenteerd. De commissie raadt aan de individuele begeleiding strakker te structureren. De commissie heeft een steekproef van masterproeven kunnen inkijken. De commissie oordeelt dat in de masterproeven weliswaar enig analytisch vermogen van de studenten naar voor komt, maar weinig kritisch-reflectief vermogen. Vaak bestaat de masterproef uit louter beschrijving, en mist het wetenschappelijke diepgang. Het niveau van sommige masterproeven wordt door de commissie als eerder laag beoordeeld, terwijl anderen een redelijk niveau halen. De masterproef is echter nog zeer
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 311
recent ingevoerd. De commissie heeft er vertrouwen in dat het niveau van de masterproef gaandeweg zal verhogen, mede doordat er goede begeleiding is voorzien. Aan de masterproef zijn achttien studiepunten toegekend, wat in overeenstemming is met de decretale normen, en volgens de commissie voldoende is.
Master of Advanced Management Studies De masterproef werd in het jaar van de visitatie voor het eerst ingevoerd in de MAMS (in de MBA werd geen equivalent werkstuk gemaakt). De commissie heeft wel één, nog niet geëvalueerde, masterproef kunnen inkijken. Verder oordeelt zij op basis van de ervaringen van de studenten waarmee de commissie kon spreken, de plannen en de kwaliteit van de context waarbinnen de masterproef tot stand zal komen. Aan het begin van het academiejaar worden introductielessen georganiseerd rond de elf domeinen waarbinnen de studenten een onderwerp voor hun masterproef kunnen kiezen. Voor ieder domein is een ZAP-lid de verantwoordelijke en de promotor van alle thesissen die binnen dit domein worden uitgewerkt. De commissie waardeert deze werkvorm als introductie en procesbegeleiding. De commissie raadt aan om blijvend toe te zien op de kwaliteit en intensiviteit van de individuele begeleiding, gezien studenten in gesprekken getuigen over variabiliteit hierbinnen. Op inhoudelijk vlak stelt de commissie vast dat de domeinen en de masterproefonderwerpen waarvan zij een lijst heeft ontvangen algemeen economisch gericht zijn. De commissie oordeelt dat deze onderwerpen te ver af liggen van het kerndomein, namelijk management en de bedrijfseconomische opleidingsonderdelen van de opleiding. Domeinen als ‘Social Security Systems’ of ‘Sustainable Development and Ecological Issues’ worden niet vertaald naar onderwerpen met een band met management, maar blijven algemeen economisch gericht. Over sommige kerndomeinen in het management kunnen dan weer geen masterproeven worden gemaakt, zoals human resources, leiderschap, governance, corporate strategy of marketing. De masterproef staat volgens de commissie te los van de andere opleidingsonderdelen in de opleiding. De commissie raadt aan onderwerpen aan studenten aan te bieden die aansluiten bij de kern van de opleiding, en eventueel meer toepassingsgericht via bedrijfs-gevalsonderzoek te werken. De commissie heeft er, mede door de goede opzet van de begeleiding, vertrouwen in dat de masterproef zal evolueren tot een goede component van de opleiding. De masterproeven zullen geëvalueerd worden door de promotor en één commissaris. Er is geen mondelinge verdediging voorzien, tenzij de student zelf of de promotor of de commissaris erom verzoekt. De toetsing wordt door de commissie positief beoordeeld. Aan de masterproef zijn achttien studiepunten toegekend, wat in overeenstemming is met de decretale normen.
312 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
2.9.: Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende voor de Master of Business Information Management en de Master of Advanced Management.
Master of Business Information Management Studenten die zich wensen in te schrijven in de BIM, dienen een door de faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen & Solvay Business School ingestelde procedure te volgen om daarvoor toelating te krijgen. De minimale toelatingsvoorwaarden houden een universitair diploma equivalent aan een Vlaamse master van minimum 240 studiepunten in, behaald met goed resultaat (min. 70%) voor EU-burgers, of een GMAT-score van minimum 575 (maar een score tot 550 wordt aanvaard indien andere elementen uit het dossier sterk zijn) voor niet-EU-burgers. Daarnaast moet een voldoende beheersing van het Engels gegarandeerd worden (oa via een TOEFL met min 600 als resultaat). Na nazicht van de equivalentie van het basisdiploma, wordt een advies tot toelating opgesteld door het BIM-toelatingscomité. Het BIM-programma bestaat sinds 2004-2005.Voorheen werd een Nederlandstalige GAS georganiseerd (sinds 1991), met jaarlijks tussen de 8 en 23 studenten, en een Engelstalige master met dezelfde naam als de huidige master-na-masteropleiding (sinds 2002), met in 2002-2003 88, in 2003-2004 86 en in 2004-2005 33 studenten. Het grote aantal inschrijvingen voor deze laatste opleiding wijt het zelfevaluatierapport aan de lage toelatingsvoorwaarden (enkel een taaltest). Omwille van de lage slaagcijfers (zo’n 30 geslaagden op 80 inschrijvingen, zie ook facet 6.2, onderwijsrendement) en de invoering van de bachelor – masterstructuur werden beide programma’s samen hervormd tot de huidige master-na-masteropleiding BIM. Het huidige programma had 7 voltijdse studenten in 2004-2005 en 28 in 2005-2006. De grote meerderheid van deze studenten komen uit het buitenland (bv 5 Vlamingen op de 28 voltijds ingeschrevenen van 2005-2006). Om buitenlandse kandidaten die niet aan de nieuwe toelatingsvoorwaarden voldoen (als voornaamste struikelblok wordt het masterdiploma van 240 studiepunten in het zelfevaluatierapport vermeld) te blijven bereiken, wordt een voorbereidend jaar gepland op masterniveau, met name de optie ‘Information systems’ binnen de master of het management. De commissie is tevreden dat er een voorbereidingstraject is uitgewerkt en dat de selectie doorgaat op basis van de doelstellingen van de opleiding. De commissie vraagt om de studentenaantallen aandachtig in het oog te houden en daagt de opleiding uit een toekomstvisie uit te werken om de opleiding, al dan niet zelfbedruipend, concurrentieel op de kaart te plaatsen in Vlaanderen, Europa en de wereld. Naast studenten met een diploma in economische richting, laat BIM ook studenten uit informatica toe die zich meer op management toe willen leggen. Zo zijn er twee profielen te onderscheiden in de studentengroep: één met technische voorkennis, en één met economische voorkennis. In gesprekken met studenten en afgestudeerden bleek dat de twee profielen in de studentengroep verschillende verwachtingen hebben, en verschillende onderdelen zowel moeilijk als relevant en nieuw inschatten.
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 313
De commissie oordeelt dat de aansluiting van het programma bij de kenmerken van de instromende studenten voor de studenten met technische vooropleiding suboptimaal is, in tegenstelling met studenten met economische achtergrond. Immers, hoewel er ICT-cursussen voor de studenten met economische vooropleiding zijn, zijn er geen cursussen management of algemene economie voor studenten met technische vooropleiding. De commissie oordeelt dat deze studenten met technische vooropleiding ook voldoende algemene economie en algemeen management moeten kennen om zich op het vlak van het IT-management te kunnen bekwamen. De commissie raadt aan een andere verhouding economische of managementgerichte ten opzichtte van technische opleidingsonderdelen voor de studenten met informatica-achtergrond te voorzien.
Master of Advanced Management Studies De toelatingsprocedure van de MAMS verloopt net zoals hierboven beschreven voor BIM. De inschrijvingen voor de voorloper van de MAMS lagen tot voor 2004-2005 jaarlijks boven de 100. Sinds de naam MBA niet meer gebruikt wordt, is het aantal inschrijvingen drastisch gedaald: van 129 in 2002-2003, en 100 in 2003-2004, naar 57 in 2004-2005 en 28 in 2005-2006. Het MAMSprogramma wordt de laatste jaren door ruwweg tweederde van de deelnemers over twee jaar gespreid, meestal om het te kunnen combineren met een voltijdse baan. De grote meerderheid van de studenten komen uit het buitenland (bv 4 Vlamingen van de 20 voltijds ingeschrevenen van 2005-2006). Toch is de studentengroep vrij homogeen in voorkennis, dankzij de schakel- of voorbereidingsprogramma’s die daarvoor zijn ingesteld. De commissie staat dan ook positief ten opzichte van deze programma’s. De commissie is tevreden met de hoger beschreven sterke selectieprocedure. De commissie vraagt zich wel af of de opleiding met het huidige brede profiel voldoende studenten kan blijven aantrekken. Ze raadt aan het profiel van de opleiding te herbekijken.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt het programma van de Master of Business Information Management als positief en de Master of Advanced Management Studies als negatief.
Master of Business Information Management Voor BIM wordt zowel de relatie tussen doelstellingen en inhoud, de samenhang van het programma, de studietijd, de afstemming tussen vormgeving en inhoud, de beoordeling en toetsing, de masterproef en de toelatingsvoorwaarden als voldoende beoordeeld. Het facet eisen professionele en academische gerichtheid wordt als onvoldoende beoordeeld. Gezien de commissie de beperkte academische gerichtheid onder onderwerp doelstellingen zwaar heeft laten doorwegen, wil de commissie het hier niet opnieuw zwaarwegend meetellen in het algemeen oordeel over het onderwerp programma en beoordeelt de commissie het onderwerp programma als positief.
314 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
Master of Advanced Management Studies Voor de MAMS is de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma, de studietijd, de toetsing, de masterproef en de toelatingsvoorwaarden als voldoende beoordeeld. De eisen professionele en academische gerichtheid en de samenhang van de MAMS werden als onvoldoende beoordeeld. Hoewel de individuele opleidingsonderdelen wel kwaliteitsvol kunnen zijn, vindt de commissie het programma in zijn geheel van een te laag academisch niveau en te weinig gestructureerd, wat volgens haar essentiële aspecten zijn.
Onderwerp 3: Inzet van personeel
3.1.: Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel van Master of Business Information Management en Master of Advanced Management Studies als voldoende.
Master of Business Information Management De commissie acht de vakinhoudelijke expertise van het personeel goed. De studenten geven in de gesprekken aan tevreden te zijn met hun docenten en met de laagdrempelige contacten met het onderwijzend personeel. In de vele gesprekken met het personeel, stelde de commissie vast dat het personeel betrokken is bij de opleiding, zich engageert voor de toekomst ervan, en bekwaam is. Het onderwijzend personeel zegt weinig formele samenkomsten te houden, maar elkaar vaak informeel te ontmoeten gezien de kerndocenten in dezelfde vakgroep en dus vleugel van een gebouw werken. De meeste problemen worden zo op een informele manier opgelost en afspraken worden op die manier gemaakt. De commissie waardeert deze manier van werken, maar wijst er op dat zware of gevoelige problemen, zoals over personeelszaken, moeilijk in de wandelgangen opgelost kunnen worden. Noch in het zelfevaluatierapport, noch tijdens het bezoek vond de commissie aanwijzingen van een personeelsbeleid dat gericht is op kwaliteitsoptimalisering in de opleiding. De facultaire, universitaire en decretale normen worden gevolgd, maar er wordt geen expliciet personeelsbeleid gevoerd op opleidingsniveau. Zo worden vormingen die door de centrale diensten van de Vrije Universiteit Brussel georganiseerd worden niet of slechts door enkelingen gevolgd, is er geen didactische visie ontwikkeld die richtinggevend is voor (nieuwe) onderwijsgevenden in de opleiding, en is het onduidelijk in hoeverre didactische kwaliteiten van personeelsleden meespelen bij aanstelling in de opleiding. De commissie raadt aan een personeelsbeleid met het oog op deze opleiding te ontwikkelen en te koppelen aan de doelen van de faculteit voor de BIM.
Master of Advanced Management Studies De commissie acht de vakinhoudelijke expertise van het personeel goed. De studenten geven in de gesprekken aan tevreden te zijn met hun docenten. Afgestudeerden spreken zelfs jaren na afstuderen
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 315
nog over inspirerende lesgevers. Studenten getuigen echter dat het voor hen niet gemakkelijk is contact te leggen met het onderwijzend personeel (zie ook facet 4.2, studiebegeleiding). Met betrekking om het personeelsbeleid, gelden dezelfde opmerkingen als voor BIM beschreven.
3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de eisen van de professionele en academische gerichtheid van het personeel als onvoldoende voor Master of Business Information Management en Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management Uit de cv’s van de lesgevers, en uit gesprekken met studenten blijkt dat centrale docenten in de opleiding uitgebreide relevante praktijkervaring hebben in de bedrijfsinformatica, en deze ervaring in de lessen inbrengen. Dit wordt door de commissie zeer gewaardeerd. Voor het managementaspect kan de opleiding op minder praktijkervaring bij haar lesgevers bogen. Uit de publicatielijsten van de betrokken lesgevers blijkt dat de aansluiting van de opleidingsonderdelen op het onderzoek van de betrokkenen bij de opleiding fragmentarisch is. Van een deel van de lesgevers wordt het onderzoekdossier bovendien als licht beoordeeld door de commissie. En ook waar er wel een behoorlijke onderzoekoutput is, heeft die lang niet altijd betrekking op het vak en de opleiding. Er is volgens de commissie geen sprake van een goede inbedding van de opleiding in een samenhangend en goed georganiseerd onderzoekprogramma.
Master of Advanced Management Studies Uit de cv’s en publicatielijsten van de lesgevers komt een gemengd beeld naar voren. Er zijn lesgevers met een goede publicatielijst en weinig praktijkervaring, maar ook een minderheid met haast geen publicaties en een zeer uitgebreide praktijkervaring. De commissie stelt vast dat er wel onderzoekkwaliteit aanwezig is, maar dat de onderzoekdeskundigheid toch erg variabel is. Er is geen sprake van een goede inbedding van de opleiding in een samenhangend en goed georganiseerd onderzoekprogramma.
3.3.: Kwantiteit personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel voor Master of Business Information Management en Master of Advanced Management Studies als voldoende.
Master of Business Information Management Het personeel betrokken bij de BIM, bestaat uit zes ZAP-leden, zes B/AAP-leden en twee administratieve krachten. De commissie wijst er op dat niet eenduidig geïnterpreteerd kan worden voor hoeveel procent van hun opdracht de betrokken AP-leden specifiek aan deze opleiding besteden. Daarnaast worden gastdocenten uit het professionele leven ingeschakeld. Allen hebben naast de BIM nog veel andere verantwoordelijkheden, in andere opleidingen of buiten de universiteit. Toch bestaat er een
316 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
kleine kern van zeer betrokken docenten, te herkennen aan de veelheid aan taken die ze opnemen, die de drijvende kracht zijn achter de opleiding en andere personeelsleden met een beperktere betrokkenheid motiveren en richting geven. Volgens de commissie maakt deze personeelsconstructie de opleiding ook kwetsbaar: een aantal personeelsleden dreigen onvervangbaar te worden, indien er geen officiële aanstellingen komen voor verantwoordelijkheden in de opleiding, breder dan enkel één opleidingsonderdeel. De commissie oordeelt dat in verhouding met het aantal studenten de BIM een voldoende bestaffing heeft. Zoals hoger vermeld, raadt de commissie aan de samenwerking met andere afdelingen informatica binnen de Vrije Universiteit Brussel te versterken.
Master of Advanced Management Studies Het personeel betrokken bij MAMS bestaat uit zes ZAP-leden, een beperkt aantal B/AAP-leden en één administratieve kracht. De commissie wijst er op dat niet eenduidig geïnterpreteerd kan worden voor hoeveel procent van hun opdracht de betrokken AP-leden specifiek aan deze opleiding besteden. Net zoals voor BIM worden hiernaast ook gastdocenten ingeschakeld en hebben alle betrokkenen naast de MAMS een veelheid aan verantwoordelijkheden. De MAMS kan voor begeleiding van masterproeven ook rekenen op ZAP-leden zonder aanstelling in de MAMS. In tegenstelling tot BIM, is in de MAMS geen sprake van een kleine groep kerndocenten die de opleiding trekken. Er is wel een woordvoerder aangesteld om de opleiding te vertegenwoordigen in de facultaire organen, maar deze geeft geen les in de opleiding. De commissie drukt haar bezorgdheid uit over deze constructie, waardoor niemand de verantwoordelijkheid lijkt op de nemen voor de kwaliteit van de opleiding in haar geheel, maar ieder enkel voor de specifieke delen waarvoor men is aangesteld. De commissie raadt aan één van de lesgevers de officiële verantwoordelijkheid te geven voor de opleiding, en hem of haar van de nodige middelen, slagkracht en erkenning te voorzien. De commissie oordeelt dat in verhouding met het aantal studenten de BIM een voldoende bestaffing heeft. De commissie geeft aan dat een groter aantal internationale gastsprekers het internationale karakter van de opleiding zou versterken.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel voor beide opleidingen positief.
Master of Business Information Management en Master of Advanced Management Studies Zowel kwaliteit als kwantiteit van het personeel worden als voldoende beoordeeld voor beide opleidingen. Het facet eisen professionele en academische gerichtheid van het personeel wordt als onvoldoende beoordeeld omdat er geen goede inbedding van de opleidingen in een samenhangend en goed georganiseerd onderzoekprogramma is. Gezien de didactische kwaliteiten van de lesgevers, de inbreng van praktijkervaring en de onderzoekskwaliteiten van bepaalde betrokken docenten, en gezien de aard van de opleidingen, beoordeelt de commissie het onderwerp personeel als positief.
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 317
Onderwerp 4: Voorzieningen
4.1.: Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor zowel Master of Business Information Management als Master of Advanced Management Studies voldoende. Zowel de MAMS als de BIM worden georganiseerd op de campus Etterbeek van de Vrije Universiteit Brussel, die goed bereikbaar is via het openbaar vervoer en die voorzien is van allerhande materiële infrastructuur zoals sportfaciliteiten, restaurant, geneeskundige, sociale en juridische diensten, enz. Studenten kunnen ook taalopleidingen volgen op dezelfde campus via het Instituut voor Taalonderwijs. Voor de colleges wordt gebruik gemaakt van een voldoende aantal adequate lokalen, waarvan een deel in een net vernieuwd gebouw ligt. Het nieuwe gebouw is open en licht, en verzorgder dan de oudere gebouwen, waarvan sommige een wat verwaarloosde indruk maken. Alle kantoren van economie-gerichte vakgroepen van de faculteit zijn geconcentreerd in één gebouw. Studenten geven in gesprekken aan tevreden te zijn met de beschikbare ruimtes en de faciliteiten. De commissie vindt de lokalen adequaat, zonder opvallende kwaliteiten. De administratieve en logistieke dienstverlening wordt door de commissie als goed beoordeeld. De Vrije Universiteit Brussel heeft geopteerd voor één centrale bibliotheek met ruime openingsuren (tot 21 uur op weekdagen) op de campus, die door de commissie als wat uit de tijd bestempeld wordt op vlak van gebouw en organisatie. In de bibliotheek zijn internetaansluitingen aanwezig en terminals waarop de geautomatiseerde VUB-catalogus kan geraadpleegd worden. De bibliotheek stelt de nodige papieren en elektronische tijdschriften ter beschikking in de domeinen van de BIM en de MAMS, zoals de commissie heeft kunnen vaststellen tijdens het bezoek en via de toegang tot de elektronische databanken. Studenten van MAMS en BIM kunnen gebruik maken van computers in zes computerlokalen, gemeenschappelijk voor de faculteiten uit de humane wetenschappen. De Vrije Universiteit Brussel gebruikt een leerplatform, advalvassysteem, en voor de BIM ook een ‘Blended synchronous e-learning’systeem in experimentele fase. De studenten geven in gesprekken aan dat ze gebruik maken van de informaticafaciliteiten, maar de elektronische leeromgeving zo goed als uitsluitend gebruiken om documenten van lesgevers te downloaden. De commissie is tevreden met de computerfaciliteiten, en moedigt de inspanningen aan om ook interactie tot stand te brengen via elektronische leeromgevingen, zoals het ‘blended synchronous e-learning’-experiment.
4.2.: Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding in BIM als voldoende, en als onvoldoende voor MAMS. Specifiek voor de buitenlandse studenten heeft de Vrije Universiteit Brussel de dienst IRMO (International Relations and Mobility) ter beschikking gesteld, die een informatiebrochure uitbrengt,
318 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
informatiesessies organiseert, een Engelstalige nieuwsbrief uitgeeft en bereikbaar is voor vragen. Buitenlandse studenten geven in gesprekken aan tevreden te zijn met de informatie die ze er ontvangen. In tegenstelling tot de BIM-studenten, geven MAMS-studenten aan dat ze zich aan hun lot overgelaten voelen en niet opgenomen voelen in de universiteit, mede omdat de contactmomenten vooral ’s avonds doorgaan en vele van de binnenlandse medestudenten niet regelmatig naar de lessen komen, zodat ze weinig steun krijgen van hun medestudenten. De commissie raadt aan initiatieven te nemen die gemengde groepsvorming bevorderen, en de oriëntatie van buitenlandse studenten op opleidingsniveau sterker ter harte te nemen. Voor allerlei administratieve en organisatorische vragen of problemen kunnen studenten terecht bij het secretariaat voor de master-na-master-opleidingen aan de faculteit, dat tot 19 uur geopend is. Voor medische of psychosociale problemen kunnen studenten een beroep doen op de centrale diensten van de Vrije Universiteit Brussel. In geval van betwisting van studieresultaten of andere vermeende onheuse behandeling, kan iedere student terecht bij de ombudspersoon. Tijdens het gesprek met de studiebegeleiders meldde de ombudspersoon dat er nauwelijks gebruik gemaakt wordt van centrale diensten door studenten uit master-na-master-opleidingen, omdat er nauwelijks behoefte aan is. De inhoudelijke studiebegeleiding zelf verloopt voor het overgrote deel via rechtstreekse contacten tussen de studenten en de docenten. De studenten uit het BIM-programma getuigen inderdaad van vlotte en laagdrempelige contacten met hun lesgevers. Zoals hoger aangegeven geldt dit niet voor de studenten van het MAMS-programma. De MAMS-studenten gaven tijdens gesprekken met de commissie aan dat zij het moeilijk vinden een ZAP-lid aan te spreken. Bovendien melden ze dat ze niet weten waar ze naar toe kunnen voor problemen die na medewerking met het secretariaat niet opgelost geraken, en zelfs niet wie verantwoordelijk is voor de opleiding (zie ook facet 5.2, maatregelen ter verbetering). De commissie beschouwt dit als problematisch. Omdat de studievoortgang in de huidige manier van werken voor de BIM wel goed loopt via de informele contacten tussen studenten en ZAP-leden, beoordeelt de commissie de studiebegeleiding voor de BIM als voldoende. Voor de MAMS is de commissie van mening dat de huidige manier van werken niet voldoende afgestemd is op de behoeften van de studenten. Voor beide opleidingen zou een meer gestructureerde studiebegeleiding meer zekerheid bieden aan studenten, en de begeleiding minder afhankelijk maken van de individuele student én docent.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen voor de Master of Business Information Management als positief, maar negatief voor de Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management Voor de BIM wordt zowel de materiële voorzieningen als de studiebegeleiding als voldoende beoordeeld.
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 319
Master of Advanced Management Studies Voor de MAMS wordt het facet materiële voorzieningen als voldoende beoordeeld, maar het facet studiebegeleiding als onvoldoende. De commissie beoordeelt het onderwerp voorzieningen als negatief: de facetten kunnen elkaar niet compenseren in dit geval.
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Sinds het academiejaar 2004-2005 worden systematisch alle master-na-masteropleidingen van de Vrije Universiteit Brussel centraal geëvalueerd door de Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie van het ViceRectoraat Onderwijs. De Centrale Cel Interne en Externe Kwaliteitszorg is het bureau van de centrale commissie kwaliteitszorg, een adviescommissie van de centrale Onderwijsraad. Het systeem bestaat erin studenten na elk semester voor elk opleidingsonderdeel een vragenlijst te laten beantwoorden. De resultaten van de individuele opleidingsonderdelen worden enkel aan de docent zelf, de decaan en de vice-rector onderwijs overgemaakt. De geaggregeerde resultaten op opleidingsniveau worden aan de opleidingsvoorzitter overgemaakt en op de opleidingsraad van de faculteit besproken. Deze Opleidingsraad ‘Handelsingenieur, Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen’ behartigt zowel de bachelor- en masterprogramma’s van de faculteit als de master-na-masters. De opleidingsraad is een adviserend orgaan voor de faculteitsraad. In de Opleidingsraad zetelen naast het professorenkorps ook de assistenten, de studenten en sinds kort ook de in 2003 opgerichte overkoepelende alumnivereniging AMES. Beslissingen over (grote) veranderingen in het onderwijs moeten ook nog bekrachtigd worden door de centrale onderwijsraad van de Vrije Universiteit Brussel. Tijdens het bezoek ontving de visitatiecommissie het rapport van de bevraging binnen het centrale evaluatiesysteem over het eerste semester 2005-2006 van beide opleidingen. Voor de BIM werd tevoren een gedeeltelijke evaluatie van het programma georganiseerd in het eerste semester van het academiejaar 2004-2005 binnen het centrale evaluatiesysteem. Een klein aantal opleidingsonderdelen werd ter evaluatie aan enkel de reguliere studenten voorgelegd. Over het tweede semester werd geen bevraging georganiseerd omdat deze studenten na het één-jarige programma moeilijk bereikbaar zijn. Als voorbereiding op het zelfevaluatierapport werd een poging ondernomen om een enquête te houden onder studenten en afgestudeerden, maar die faalde grotendeels, weerom door de moeilijke bereikbaarheid van studenten en afgestudeerden. Voor de MBA, voorloper van MAMS, heeft de faculteit zelf een specifieke bevraging van de studenten georganiseerd in 2003-2004. Daarnaast werd ter voorbereiding van het zelfevaluatierapport een bespreking over de kwalitatieve aspecten van het programma met een delegatie van de alumni-vereniging gehouden.
5.1.: Evaluatieresultaten De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de Master of Business Information Management en de Master of Advanced Management Studies als voldoende.
320 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
Beide opleidingen zijn recent opgenomen in het systematische evaluatiesysteem ter evaluatie van opleidingsonderdelen van de Vrije Universiteit Brussel, wat de commissie waardeert. Deze waren nog niet voor alle opleidingsonderdelen toegepast ten tijde van het bezoek. De evaluatie blijkt in het verleden vooral informeel te verlopen. De commissie raadt aan naast het universitaire systeem een methode te ontwikkelen zodat van alle studenten, ook buitenlandse studenten die na het aflopen van het academiejaar moeilijk bereikbaar zijn voor enquêtes, toch anonieme feedback verzameld kan worden. Zij denkt daarbij aan enquêtes in te vullen voor de examens in juni, of het bijeenkomen in een reflectiegroep, geleid door een persoon die niet bij de opleiding betrokken is, vlak na de examens. De commissie is tevreden met de plannen van de opleidingen om mee te stappen in het universitaire feedbacksysteem, maar ze mist wel een grondige en systematische evaluatie van de opleidingen in hun geheel. Topics die de individuele opleidingsonderdelen overschrijden komen nu niet op een gestructureerde manier aan bod. De commissie dringt er op aan werk te maken van opleidingsevaluaties, zodat de recente veranderingen in de opleidingen van nabij opgevolgd kunnen worden en de opleidingen waar nodig bijgestuurd kunnen worden. De commissie besluit dat de centrale initiatieven goed zijn, maar dat deze op het opleidingsniveau aangevuld zouden kunnen worden. De zelfevaluatierapporten van beide opleidingen worden door de commissie als onvoldoende beoordeeld..Het zelfevaluatierapport bezorgde de commissie weinig informatie om tot een beeld van de opleiding te komen voor het bezoek plaatsvond. Om die reden is tijdens het bezoek veel bijkomende informatie opgevraagd, zoals de verhouding Vlaamse en buitenlandse studenten in het lopende academiejaar, het verslag van de faculteitsvergadering over de toekomst van de manamaopleidingen en de laatste onderzoeksevaluatie van de faculteit. Op die manier heeft de commissie toch voldoende informatie gekregen om gegronde oordelen uit te spreken.
5.2.: Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt maatregelen tot verbetering voor Master of Business Information Management als voldoende en voor Master of Advanced Management Studies als onvoldoende. De aansturing in beide opleidingen wordt door de commissie ongestructureerd genoemd. Er is op opleidingsniveau geen specifieke verantwoordelijke voor de onderwijskwaliteit. Alle docenten zijn verantwoordelijk voor hun opleidingsonderdeel. De persoon die de opleiding vertegenwoordigt op de opleidingsraad, heeft te weinig bevoegdheden, erkenning en structuur om vernieuwing in de opleiding te trekken. De opleidingsraad die de verantwoordelijkheid over de opleidingen in de faculteit, is volgens de commissie te weinig specifiek om slagkrachtig de kwaliteit van de masterna-masteropleidingen te optimaliseren. De commissie dringt er op aan dat de evaluaties door de opleidingen zelf opgevolgd worden. Voor de BIM is er zoals hoger vermeld een kleine groep kerndocenten die sterk betrokken is bij de opleiding en deze op een informele manier coördineert, zodat problemen aangepakt worden. Aan de hand van resultaten van evaluaties zijn dan ook al een aantal aspecten aangepast. Zo zijn in twee
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 321
opleidingsonderdelen meer praktische oefeningen ingevoerd na lagere scores op praktijkgerichtheid binnen de opleiding BIM. Het personeel van BIM staat ook achter een gemeenschappelijke visie op de opleiding. Het programma leunt sterk op de inbreng en het intitiatief van de dragende ZAP-leden in de opleiding. De professionele en systematische aanpak van en aandacht voor de opleiding kan verhoogd worden door meer structuur in het beleid van de opleiding te brengen, en kwaliteitszorg veel aandacht te geven. Voor de MAMS geldt dit niet. Zo heeft de commissie op basis van een verslag van de opleidingsraad tot haar spijt moeten vaststellen dat een strategische discussie over de toekomst van de MAMS een jaar na datum nog niet tot beslissingen of veranderingen heeft geleid. Tijdens gesprekken met het personeel van MAMS werden verschillende visies op de toekomst van de opleiding uitgedrukt, zonder dat er optimaliseringsinitiatieven uitgevoerd worden of er plannen zijn om de visies te concretiseren. De commissie stelt vast dat de besluitvorming in verband met de MAMS mank loopt.
5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor zowel Master of Business Information Management als Master of Advanced Management Studies onvoldoende. Zoals hoger vermeld, zijn de voornaamste bevoegdheden van deze opleidingen bij de opleidingsraad van de faculteit gelegd. In de opleidingsraad zijn er studenten vertegenwoordigd, maar er is geen vertegenwoordiging uit deze opleidingen, en zelfs niet uit enige master-na-master-opleiding. De studenten geven aan helemaal niet gehoord te worden, en ook enkel informatie te ontvangen over beleidskwesties (bv over verkiezingen van studentenvertegenwoordigers in de opleidingsraad) in het Nederlands, hoewel de grote meerderheid van de studenten uit het buitenland komt en Nederlandsonkundig zijn. De commissie betreurt dit en raadt aan minstens enkele hoorzittingen te organiseren met afgevaardigden van de opleidingen. De studenten die naar deze hoorzittingen komen dienen niet noodzakelijk verkozen te zijn door hun medestudenten, als ze maar de meningen van de studenten willen verzamelen en vertolken. Het beroepenveld is vertegenwoordigd in de opleidingsraad enerzijds via de alumnivereniging, anderzijds via het professorenkorps waarvan sommigen een deeltijds mandaat aan de faculteit combineren met een baan buiten de academische wereld. Sommige docenten doen impliciet aan benchmarking via hun individuele contacten met de bedrijfswereld. Gezien de praktijkgerichtheid van de doelen van de opleidingen, vindt de commissie dat een grotere betrokkenheid verwacht wordt. Management gerichte opleidingen beschikken vaak over netwerken in het bedrijfsleven. De faculteit wekt de indruk van een in zichzelf gekeerde cultuur, met weinig aandacht voor klantgerichtheid. De commissie raadt ten stelligste aan op regelmatige basis overleg te organiseren met grote bedrijven in de omgeving die afnemers zijn van de opleidingen, onder andere om de opleidingen op de
322 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
ontwikkelingen in bedrijven te kunnen afstemmen, indien nodig. De opleidingsraad bestaat hoofdzakelijk uit academisch personeel van de faculteit. De commissie meent dat door de opleidingsraad facultair te houden, weliswaar de samenhang tussen de verschillende opleidingen van de faculteit bewaakt wordt, maar ook dat het overlegorgaan niet specifiek genoeg is om een daadkrachtig beleid te voeren voor de opleidingen in kwestie. De commissie raadt zoals hoger gemeld aan minstens enkele hoorzittingen per jaar te organiseren voor elk van de opleidingen tussen academisch personeel, een aantal studenten en het beroepenveld. Een herkenbare verantwoordelijke van de opleiding dient de opleidingen te coördineren en aanspreekbaar te zijn voor alle betrokkenen.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg positief voor de Master of Business Information Management en negatief voor Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management De opleidingsonderdelen van de BIM worden recent systematisch bevraagd bij studenten, wat de commissie positief beschouwt. De opleidingsraad is verantwoordelijk voor de opleiding, maar heeft geen studentvertegenwoordigers uit de opleiding, of systematische contacten met het beroepenveld. Omdat de commissie als belangrijkste aspect beschouwt dat er een daadkrachtig kwaliteitsbeleid gevoerd wordt, oordeelt ze positief over het onderwerp, gebaseerd op de inspanningen van een aantal kerndocenten dat zeer betrokken is bij de opleiding en die informeel het kwaliteitsbeleid van de opleiding voeren.
Master of Advanced Management Studies Ook de opleidingsonderdelen van de MAMS worden sinds kort systematisch bevraagd bij studenten, wat de commissie positief beschouwt. De commissie mist hier echter verder een gestructureerd kwaliteitsbeleid: te weinig stakeholders worden betrokken, en de besluitvorming met betrekking tot de opleiding loopt mank. Omdat niemand de verantwoordelijkheid neemt voor het beleid en de optimalisering van de opleiding, spreekt de commissie een negatief oordeel uit over het onderwerp interne kwaliteitszorg.
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 323
Onderwerp 6: Resultaten
6.1.: Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als onvoldoende voor de Master of Business Information Management en voor de Master of Advanced Management Studies..
Master of Business Information Management De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als onvoldoende. Volgens de commissie is het academisch niveau van de inhoud van de opleiding te laag te noemen voor een masterna-masteropleiding. Dit komt tot uiting in het studiemateriaal, de tevredenheid van afgestudeerden en het niveau van de masterproef. Hoewel het begeleidingsproces van de masterproef door de commissie gewaardeerd wordt, beoordeelt de commissie het niveau van de masterproef als onvoldoende, zoals hoger is vermeld. Uit de informatie verzameld in het zelfevaluatierapport en gesprekken met afgestudeerden, blijkt ook dat studenten na de opleiding voor een deel in IT-gerelateerde jobs terecht komen, en voor een ander deel in management-gerichte jobs, maar niet noodzakelijk in IT-management-gericht. Studenten gaan tijdens de BIM niet naar het buitenland voor hun studies. Maar door de instroom van vele buitenlandse studenten in de opleiding is er volgens de commissie een goede internationale context waarin gestudeerd wordt. Buitenlandse studenten komen vooral uit China, Zuid- en OostEuropa, en Afrika, en in mindere mate uit West-Europa en de VS. Door groepswerk komen studenten intensief in contact met andere culturen.
Master of Advanced Management Studies Op basis van de cursusteksten, examenvragen, opmerkingen van alumni en gesprekken met studenten beoordeelt de commissie het behaalde niveau van de opleiding als onvoldoende. Te veel opleidingsonderdelen overstijgen het inleidend niveau niet, en zijn eerder gepast voor een bacherloropleiding, wat volgens de commissie onaanvaardbaar is voor een master-na-masteropleiding in Advanced Management Studies. Er is ook te weinig aandacht voor competenties aansluitend bij de bedrijfspraktijk. Studenten vragen in gesprekken met de commissie om meer contacten met bedrijven. Tegelijk is het academische gehalte van de opleiding onvoldoende, zoals hoger beschreven. Op het vlak van internationalisering is de commissie tevreden: studenten gaan niet naar het buitenland tijdens de MAMS, maar het aantal en de verscheidenheid aan buitenlandse studenten in de opleiding zorgt voor interessante contacten. Buitenlandse studenten komen hoofdzakelijk uit China, en Oosten Zuid-Europa. De buitenlandse studenten geven in gesprekken wel aan het beperkte contact met Belgische studenten, die niet regelmatig naar de contactmomenten komen, te betreuren. Belgische studenten volgen de opleiding immers vaak naast beroepsbezigheden, en zijn dus ook buiten de contacturen niet vaak te bereiken, terwijl de buitenlandse studenten de opleiding full time volgen en overdag graag meer betrokken zouden willen worden bij de opleiding en de Belgische samenleving in
324 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
het algemeen, bijvoorbeeld contacten met bedrijven.
6.2.: Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van zowel Master of Business Information Management als Master of Advanced Management Studies voldoende.
Master of Business Information Management De master-na-master BIM is te recent opgestart om over betrouwbare cijfers te kunnen beschikken in verband met de doorstroom van studenten en de slaagcijfers in dit nieuwe programma. Voor het enige academiejaar 2004-2005 dat al afgelopen was voor de visitatie, waren er zeven studenten ingeschreven, waarvan 5 slaagden na één jaar, wat een slaagpercentage van 71% oplevert, wat de commissie vertrouwen geeft. Eén student schreef zich in als deeltijds student. Uit het verleden zijn er aan de ene kant de slaagcijfers beschikbaar van de oorspronkelijke master of business information die ronduit slecht zijn, met minder dan de helft van de ingeschrevenen die slaagden, maar dat is door het optrekken van de toelatingsvoorwaarden volgens de commissie en de auteurs van het zelfevaluatierapport naar behoren verholpen. Sinds de invoering van de strengere selectie waren de slaagpercentages bevredigend. Aan de andere kant lagen de slaagcijfers van de GAS Beleids- en bedrijfsinformatica met gemiddeld 63% voor de voltijds ingeschrevenen ook aan de lage kant. De commissie concludeert op basis van de huidige cijfers dat er voldoende grond is om er op te vertrouwen dat het onderwijsrendement positief zal evolueren.
Master of Advanced Management Studies Gezien de MAMS pas in het academiejaar 2005-2006 voor het eerst is doorgegaan, bestaan er voor de MAMS zelf nog geen slaag- of doorstroomcijfers. Hoewel het programma van de voorloper MBA verschillen vertoont met het huidige MAMSprogramma, heeft de commissie de cijfers van de MBA ook bekeken om zich een oordeel te vormen over het onderwijsrendement van de MAMS. Het totaal aantal ingeschreven studenten voor de MBA bedroeg over de laatste elf jaren gemiddeld 112 studenten, waarvan 69 (62 %) in het eenjarige programma, 29 (26 %) in het eerste jaar van het tweejarige programma, en 14 (12 %) in het tweede jaar van het tweejarige programma. Zo’n 17 studenten per jaar of 15 % van het totaal aantal ingeschreven studenten leggen geen of geen volledige reeks examens af. Van de studenten die de volledige examenreeks aflegden, slaagde gemiddeld zo’n 80%. 88,3 % van de afgestudeerden studeerden op tijd af. De commissie noemt deze cijfers bevredigend. Het aantal inschrijvingen voor de MAMS is lager dan dat voor de MBA, maar de toelatingsvoorwaarden zijn dezelfde, zoals ook het soort begeleiding dat voorzien wordt voor studenten, zodat de commissie voldoende vertrouwen kan hebben dat het onderwijsrendement voldoende blijft in MAMS in de toekomst.
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 325
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen negatief voor de Master of Business Information Management en voor de Master of Advanced Management Studies.
Master of Business Information Management Voor BIM is het bereikte niveau als onvoldoende en het onderwijsrendement als voldoende beoordeeld. De commissie vindt het academisch gehalte van de opleiding te laag voor een master-namasteropleiding.
Master of Advanced Management Studies Het bereikte niveau van de MAMS wordt als onvoldoende beoordeeld, zowel op academisch als op praktijkvlak. Het voldoende kwantitatieve rendement van de opleiding kan volgens de commissie de kwalitatieve tekorten niet opvangen. Het onderwerp resultaten wordt daarom als onvoldoende beoordeeld.
326 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Master of Business Information Management De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-masteropleiding Business Information Management van de Vrije Universiteit Brussel onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat niet aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een negatief eindoordeel over de opleiding.
Master of Advanced Management Studies De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-masteropleiding Advanced Management Studies van de Vrije Universiteit Brussel onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat niet aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De commissie heeft aldus een negatief eindoordeel over de opleiding.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. Master of Business Information Management De BIM is een recent ingevoerd programma dat een belangrijke meerwaarde haalt uit het combineren van management en ICT. Het programma is voornamelijk gericht op studenten uit een economische of management-vooropleiding, maar ook afgestudeerden uit technologische hoek stromen in. De veelal buitenlandse studenten worden op een informele manier begeleid. Het programma is voornamelijk naar de praktijk gericht en op de bedrijfsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis. De opleiding kan met een meer gestructureerde beslissingsstructuur wel meer inbreng van studenten en het werkveld een meer uitgebouwd kwaliteitsbeleid voeren en een scherper profiel definiëren.
In het kader van het verbeterperspectief formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie raadt aan de doelstellingen verder uit te werken en de profilering van de opleiding te verscherpen. • De commissie raadt aan meer expliciet zorg te dragen voor de vertaling van wetenschappelijk onderzoek in het onderwijs. • De commissie vraagt om de band met de internationale wetenschapsbeoefening in het domein te versterken. • De commissie vraagt de verhouding tussen management- en technische opleidingsonderdelen te bewaken. De commissie raadt aan naargelang de vooropleiding programma’s met verschillende verhoudingen aan te bieden. Studenten met technische vooropleiding zouden meer economisch gerichte opleidingsonderdelen kunnen gebruiken om later als IT-manager te kunnen functioneren. De commissie raadt daarom aan de programmeeropdrachten te beperken.
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 327
• De commissie raadt daarnaast aan de samenwerking met de informatica-gerelateerde afdelingen van de faculteit wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel, die goed bekend staan, te verhogen. • De commissie raadt aan een didactische visie voor de opleiding te ontwikkelen, waarbij een nauwere aansluiting gezocht wordt bij het concept 'Competentiegericht leren in flexibel onderwijs' van de universiteit en het systematisch in het programma in te voeren. • De commissie dringt er op aan de opleiding niet voor te stellen als ware ze combineerbaar met een voltijdse baan. De commissie suggereert enkel een deeltijds traject te promoten of open te stellen voor deze werkstudenten. • De commissie raadt aan de samenhang en coördinatie van de toetsen ook op opleidingsniveau te bewaken. • De commissie raadt aan de individuele begeleiding van de masterproef strakker te structureren. • De commissie vraagt om de studentenaantallen aandachtig in het oog te houden en daagt de opleiding uit een toekomstvisie uit te werken om de opleiding, al dan niet zelfbedruipend, concurrentieel op de kaart te plaatsen in Vlaanderen, Europa en de wereld. • De commissie raadt aan een personeelsbeleid met het oog op deze opleiding te ontwikkelen en te koppelen aan de doelen van de faculteit voor de BIM. • De commissie moedigt de inspanningen aan om ook interactie tot stand te brengen via elektronische leeromgevingen, zoals het ‘blended synchronous e-learning’-experiment. • De commissie raadt aan de studiebegeleiding meer te structureren. • De commissie raadt aan een andere methode te ontwikkelen om van alle studenten anonieme feedback te verzamelen over de kwaliteit van de opleiding. Zij denkt daarbij aan enquêtes in te vullen voor de examens in juni, of het bijeenkomen in een reflectiegroep, geleid door een onbetrokken persoon, vlak na de examens. • De commissie dringt er op aan werk te maken van opleidingsevaluaties, zodat de recente veranderingen in de opleidingen van nabij opgevolgd kunnen worden en de opleiding waar nodig bijgestuurd kunnen worden. • De commissie raadt aan minstens enkele hoorzittingen per jaar te organiseren tussen academisch personeel, een aantal studenten en het beroepenveld. Een herkenbare verantwoordelijke van de opleiding dient de opleidingen te coördineren en aanspreekbaar te zijn voor alle betrokkenen. De commissie heeft vernomen dat sinds haar bezoek een aantal plannen voor aanpassingen in de opleiding zijn opgesteld. De commissie meent dat dergelijke initiatieven een positieve bijdrage kunnen leveren aan de gesignaleerde aandachtspunten mits ze doortastend worden doorgevoerd.
Master of Advanced Management Studies De MAMS is de opvolger van de MBA-opleiding die aan de Vrije Universiteit Brussel werd georganiseerd. Ze ontvangt voornamelijk buitenlandse studenten. Door invoering van een masterproef en herschikking van de opleidingsonderdelen is de MBA-opleiding ingevoegd in het bacherlor-masterbestel. De opleiding is echter nog aan het academiseren. De opleiding richt zich eerder op de praktijk en op de bedrijfsmatige
328 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
toepassing van onderzoek. Verder is het profiel van de nieuwe opleiding breed, en nog niet scherp geprofileerd. De opleiding kan met een meer gestructureerde beslissingsstructuur en meer inbreng van studenten en het werkveld, een meer systematisch beleid voeren, onder ander op vlak van kwaliteitszorg en studentenbegeleiding en een meer samenhangend programma dragen dat een hoger niveau bereikt. In het kader van het verbeterperspectief formuleert de commissie volgende suggesties: • De commissie suggereert keuzeopleidingsonderdelen in te voeren om studenten toe te laten zich te verdiepen binnen het programma, elementen in het programma op te nemen die de groepsvorming
•
• •
• • • • •
• • • • • •
bevorderen, en de oriëntatie van buitenlandse studenten op opleidingsniveau sterker ter harte te nemen. De commissie suggereert het programma verder te stofferen, aan de ene kant door praktij kervaringsmogelijkheden in het programma in te bouwen, en aan de andere kant door meer onderzoeksvaardigheden aan bod te brengen. De commissie suggereert werkstudenten met een voltijdse baan slechts toe te laten in een deeltijds traject. De commissie raadt aan een didactische visie voor de opleiding te ontwikkelen, waarbij een nauwere aansluiting gezocht wordt bij het concept 'Competentiegericht leren in flexibel onderwijs' van de universiteit en het systematisch in het programma in te voeren. De commissie raadt aan de interactiviteit in hoorcolleges sterk te verhogen. De commissie raadt aan een groter aandeel inzichtsvragen in de toetsing op te nemen. De commissie raadt aan de samenhang en coördinatie van de toetsing op opleidingsniveau te bewaken. De commissie raadt aan om blijvend toe te zien op de kwaliteit en intensiviteit van de individuele begeleiding. De commissie raadt aan onderwerpen voor de masterproef aan studenten aan te bieden die aansluiten bij de kern en de aard van de managementopleiding, en eventueel meer toepassingsgericht via bedrijfs-gevalsonderzoek te werken. De commissie raadt aan het profiel en de doelstellingen van de opleiding te herbekijken, en in de lijn daarvan een samenhangend curriculum te ontwikkelen. De commissie raadt aan een kwaliteitsgericht personeelsbeleid met het oog op deze opleiding te ontwikkelen en te koppelen aan de doelen van de faculteit voor de MAMS. De commissie raadt aan één van de lesgevers de officiële verantwoordelijkheid te geven voor de opleiding, en hem of haar van de nodige middelen, slagkracht en erkenning te voorzien. De commissie moedigt de inspanningen aan om ook interactie tot stand te brengen via elektronische leeromgevingen, zoals het ‘blended synchronous e-learning’-experiment. De commissie raadt aan de studiebegeleiding meer te structureren. De commissie raadt aan een andere methode te ontwikkelen om van alle studenten anonieme feedback te verzamelen over de kwaliteit van de opleiding. Zij denkt daarbij aan enquêtes in te vullen voor de examens in juni, of het bijeenkomen in een reflectiegroep, geleid door een
Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel | 329
onbetrokken persoon, vlak na de examens. • De commissie dringt er op aan werk te maken van opleidingsevaluaties, zodat de recente veranderingen in de opleidingen van nabij opgevolgd kunnen worden en de opleiding waar nodig bijgestuurd kunnen worden. • De commissie raadt aan minstens enkele hoorzittingen per jaar te organiseren tussen academisch personeel, een aantal studenten en het beroepenveld. Een herkenbare verantwoordelijke van de opleiding dient de opleidingen te coördineren en aanspreekbaar te zijn voor alle betrokkenen.
330 | Opleidingsrapport: Vrije Universiteit Brussel
BIJLAGEN
| 331
332 |
Bijlage 1: Curricula vitae Kees Mouwen studeerde natuurkunde aan de Technische Universiteit Eindhoven, aan welke universiteit hij ook promoveerde. Hij heeft een lange praktijkervaring in het management van instellingen van Hoger Onderwijs. Zo was hij o.a. hoofddocent natuurkunde aan het Mollerinstituut te Tilburg, directeur van de Laboratoriumschool Zeeland in Goes, directeur van de H.T.S. in Leeuwarden en algemeen directeur van het Instituut voor Hoger Beroeps Onderwijs in Leeuwarden. Na de grote fusie-operaties in het Hoger Beroeps Onderwijs medio tachtiger jaren werd hij lid en waarnemend voorzitter van het College van Bestuur van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Prof. dr. ir. Kees Mouwen was sedert 1994 lid van het College van Bestuur van de Universiteit van Tilburg en sinds 1999 vicevoorzitter. Hij is voorzitter van de Raad van Toezicht van een grote instelling voor de gezondheidszorg. Hij volgde opleidingen in Strategie en Innovatie aan de vooraanstaande Wharton Business School en aan de John.F. Kennedy-school van Harvard. In 1992 werd hij benoemd tot Visiting Professor aan de Glasgow University, alwaar hij tot 2001, Strategie en Innovatie in non-profit instellingen doceerde. Met ingang van 2001 is hij (part-time) verbonden als hoogleraar “Strategie en innovatie voor de non-profit sector” aan de Tias Business School van de Universiteit van Tilburg. Hij is recentelijk teruggetreden als collegelid van de UvT en is nu (part-time) hoogleraar en Academic Director voor de Public and Non-profit sector bij Tias Business School. Zijn onderzoek richt zich op hybriditeit in grote complexe non-profit organisaties. Hij is als Academic director/ kerndocent verbonden aan een aantal Masterprogramma’s. Jacob Wijngaard studeerde Wis- en Natuurkunde aan de Vrije Universiteit (doctoraal in 1968). Hij werkte van 1968 – 1991 als wetenschappelijk medeweker en hoogleraar aan de Technische Universiteit Eindhoven (TUE), in de Operationele Research groep, bij de Faculteit Bedrijfskunde. Zijn specialisatie was Voorraadbeheersing en Productiebesturing. Van 1983 – 1991 was hij coördinator van het voorwaardelijk gefinancierde onderzoekprogramma van de TUE op het gebied van de Operations Management en Logistiek. Hij deed deeltijds advieswerk voor Philips en voor Berenschot. Vanaf 1991 is hij hoogleraar Productiemanagement aan de Faculteit Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG). Zijn onderzoeksbelangstelling is verschoven naar (productie) besturingsconcepten in het algemeen en naar de rol van mensen daarbij. Een belangrijk toepassingsgebied van de groep in Groningen is de gezondheidszorg. De onderzoekers op dat gebied zijn georganiseerd in RHO (Research on Healthcare Organization & Innovation). Wijngaard is één van de coördinatoren van RHO. Van 1993 – 1995 was hij directeur van SOM, de onderzoekschool van de faculteiten Bedrijfskunde en Economie van de RuG. Van 1996 – 2001 was hij decaan van de faculteit Bedrijfskunde van de RuG. æHij is lid van het bestuur van de vLm (Vereniging voor Logistiek Management).
Curricula vitae | 333
Ruud T. Frambach studeerde economie aan de Universiteit van Tilburg (cum laude). Aansluitend verrichtte hij promotieonderzoek naar de acceptatie van nieuwe producten in de zakelijke markt. Hij promoveerde op dit onderwerp aan de Universiteit van Tilburg in 1993. Vervolgens was hij als universitair docent (1993-1997) en universitair hoofddocent (1997-2000) verbonden aan de Universiteit van Tilburg. Daarnaast was hij gedurende de periode 1995-2000 werkzaam bij de Universiteit Gent en de Vlerick Leuven Gent Management School. In diezelfde periode was hij actief aan Tias Business School (Tilburg), onder meer gezamenlijk met Prof. Dr. Th. Poiesz als director of studies van het Marketing College. In 2000 werd hij benoemd (full time) tot gewoon Hoogleraar Marketing aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar hij tevens hoofd werd van de afdeling Marketing. Zijn interesse binnen het wetenschappelijk onderzoek richt zich op marketingstrategie en innovatie. Samen met verschillende co-auteurs heeft hij diverse wetenschappelijke artikelen en boeken hierover gepubliceerd. Zijn onderwijs werd in 2004 bekroond met de universitaire onderwijsprijs. Op onderzoeksgebied leidt hij het onderzoekscentrum voor strategie en innovatie, waarin in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties onderzoek verricht wordt naar strategische aspecten van innovatie en innovatieve aspecten van (marketing)strategie. Daarnaast begeleidt hij onderzoek van promovendi. Een vijftal hiervan hebben hun doctoraat inmiddels succesvol afgerond. Buiten de universiteit is hij actief in diverse maatschappelijke organisaties op het gebied van de marketing(strategie). In die hoedanigheid is hij als lid van verschillende advies- en toezichtraden actief. Ook is hij actief betrokken bij het NIMA (Nederlands Instituut voor de Marketing), onder andere als voorzitter van het examencollege. Alfred Kleinknecht studeerde Algemene Economie aan de Freie Universität Berlin (1972-1977) en promoveerde tot doctor in de economische wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam in 1984. Hij was als onderzoeker verbonden aan het Wissenschaftszentrum Berlin (1978-1980) en de Vrije Universiteit Amsterdam (1980-1984). Van 1984-1988 was hij universitair docent aan de Universiteit Maastricht. Van 1988-1994 was hij senior onderzoeker bij de Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam en van 1994-1997 hoogleraar/directeur van het Economisch en Sociaal Instituut (ESI) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Sinds 1997 is hij hoogleraar economie van innovatie aan de TU Delft. Hij is intussen hoofd van de Afdeling Innovatiesystemen en trekt het gelijknamige facultaire onderzoeksprogramma. Na een promotie over Schumpeter-Kondratieff golven in de economische groei richtte Kleinknechts onderzoek zich op de meting van innovatie, i.h.b. product- en diensteninnovaties in nationale enquêtes en de econometrische analyse van microdata. Hij was o.m. verantwoordelijk voor drie nationale innovatie-enquêtes in Nederland (1983, 1988, 1992) en behoorde tot de groep die de Community Innovation Survey en het OECD ‘Oslo Manual’ (een handleiding voor innovatiemeting) ontwikkelde. Een overzicht van Kleinknechts publicaties is te vinden op www.eci.tbm.tudelft.nl.
334 | Curricula vitae
Laurus Traas studeerde bedrijfseconomie aan de toenmalige Nederlandse Economische Hoogeschool (thans Erasmus Universiteit) in Rotterdam. Na het behalen van het doctoraal diploma in 1957 vervulde hij tot 1959 zijn militaire dienstplicht als Officier Militaire Administratie. In 1959 trad hij als trainee in dienst van het Ministerie van Economische Zaken. In 1960 stapte hij over naar de toenmalige Technische Hogeschool (thans Technische Universiteit) Eindhoven als wetenschappelijk medewerker bedrijfseconomie bij de nieuw opgerichte Afdeling Bedrijfskunde. In 1961 maakte hij onder auspiciën van de ‘European Productivity Agency’ (een uitloper van de Marshall-hulp) een studiereis van 4 maanden naar de USA voor bestudering van programma´s in Business Administration aan een twintigtal top Business Schools in de USA. In 1962 trad hij in dienst van Philips in Eindhoven. Daar was hij werkzaam op de afdelingen Corporate Finance en Accounting. Zijn laatste functie was die van Hoofd van de Bedrijfseconomische Afdeling. In 1967 promoveerde hij aan de Erasmus Universiteit op een proefschrift getiteld ‘Het investerings- en financieringsplan van de onderneming’. In 1970 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de Economische Faculteit van de Vrije Universiteit in Amsterdam voor het vakgebied ‘Bedrijfseconomie’. In 1979 gebruikte hij een sabatical year voor een verblijf als ‘Visiting Scholar’ aan de Carnegie Mellon University in Pittsburgh Pa., waar hij onderzoek deed naar de interne resultatenberichtgeving in Amerikaanse bedrijven. In 1985 kreeg hij van het Ministerie van Onderwijs een startsubsidie van ruim fl.1 miljoen voor het opzetten van een twee jaar durende part-time tweede fase studie voor afgestudeerde bedrijfseconomen (postdoctorale opleiding) voor Controller aan de Vrije Universiteit. Deze opleiding – die afgezien van de startsubsidie financieel self supporting diende te zijn – was zeer succesvol en werd in de loop van enkele jaren door alle Economische Faculteiten in Nederland ingevoerd als de opleiding tot Register Controller. Tot zijn emeritaat in 1995 was hij voorzitter van het coördinerende orgaan belast met de kwaliteitsbewaking van de Controllersopleidingen. In 1995 was hij medeoprichter van het Instituut voor Control en Management Accounting (kortweg Controllersinstituut) waarin werden samengebracht alle Register Controllers en alle Register Accountants niet werkzaam in het openbare accountantsberoep. Tot 1999 was hij de eerste voorzitter van dit instituut. In 1995-’96 leidde hij als voorzitter de VNSU-visitatie van de Economische Faculteiten in Nederland. In 1998 visiteerde hij de opleiding Informatiemanagement van Universiteit Nijenrode en in 2000 de Controllersopleidingen. De afgelopen jaren was hij lid van verschillende panels van de NVAO voor de beoordeling van nieuwe masteropleidingen. Van 1984 tot het bereiken van de wettelijke leeftijdsgrens in 2004 was hij Raad in de Ondernemingskamer van het Gerechthof Amsterdam. Van 1985 tot 2001 maakte hij deel uit van de jury voor de jaarlijkse Sythoffprijs (prijs voor het beste jaarverslag van beursgenoteerde ondernemingen). Hij was voorzitter van de Raad van Commissarissen van diverse niet – beursgenoteerde ondernemingen en Bestuurslid van verschillende Administratiekantoren (Stichtingen waarin het stemrecht op de aandelen van beursgenoteerde ondernemingen wordt ondergebracht.) Hij adviseerde verschillende ondernemingen over kostentoerekenings- en tariefbepalingsproblemen (o.a. PTT Nederland, de Gasunie, Havenbedrijf Rotterdam, Luchthaven Schiphol, Interpay, UPC, Technische Unie en Electriciteitsen waterleidingbedrijven). In 2005/2006 was hij onderzoeker van de Ondernemingskamer in de enquête naar het beleid van Unilever inzake converteerbare preferente aandelen. Als deskundige was hij
Curricula vitae | 335
betrokken bij diverse uitkoopprocedures. Hij publiceerde artikelen op het gebied van jaarverslaggeving, financieel beheer van ondernemingen, kostprijsberekening en waardebepaling van ondernemingen. Hij begeleidde een achttal promovendi. Bij zijn emeritaat in 1995 werd hij Koninklijk onderscheiden en benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Karel Van Goethem is licentiaat politieke en sociale wetenschappen van de KU Leuven (1960) en geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs (1961) van dezelfde universiteit. Aanvankelijk werkzaam als medewerker van de studiedienst van een vakbond was hij van 1963 tot 1967 als socioloog verbonden aan het Centrum voor Sociaal Onderzoek van de Universiteit Leuven. Bij de oprichting van Leuven Nederlands werd hij medewerker van het Universitair Studiebureau (1967-1971) van de inmiddels gesplitste universiteit, en in de periode 1969-‘71 verantwoordelijk voor de afdeling Toegepast Onderwijsonderzoek van hetzelfde Studiebureau. In 1971 werd hij benoemd tot directeur Academische Planning van de pas opgerichte Universitaire Instelling Antwerpen. In die functie was hij verantwoordelijk voor het begeleiden van de ontwikkeling van de nieuwe opleidingsprogramma’s en het adviseren over alle beleidsmaatregelen op onderwijsgebied. Als directeur van het rectoraat was hij vervolgens onder meer ook verantwoordelijk voor studentgerichte diensten, onderzoeksbeleid en postacademisch onderwijs. Hij doceerde sociologie en arbeids- en bedrijfssociologie in het hoger avondonderwijs. Hij was Opdrachthouder VLIR voor onderwijsvernieuwing (1979-‘83) en Open Universiteit (1984-‘89). Hij was voorzitter van overlegorganen onderwijs en arbeidsmarkt op subregionaal niveau (regio Antwerpen). Hij was ook onder meer lid en ondervoorzitter van Vereniging voor universitair bestuur en management (Nederland), redactielid van het Tijdschrift Hoger Onderwijs en Management (TH&MA) en Tijdschrift Hoger Onderwijs en Beleid. Daarnaast was hij voorzitter of lid van allerlei commissies en werkgroepen binnen de context van het universitaire of onderwijsbeleid. Hij was verantwoordelijk voor diverse onderzoeksprojecten gefinancierd door minister van Onderwijs, onder meer over de relatie opleiding - beroep (universitair afgestudeerden) en over doctoreren en promoveren. Hij woonde tal van conferenties over onderwijsonderzoek en hoger onderwijsmanagement bij in binnen - en buitenland en voerde studiebezoeken in Groot – Brittanië (British Council) en Verenigde Staten (OESO) uit. Hij heeft een 90- tal publicaties op zijn actief, aanvankelijk op gebied van arbeidssociologie, het merendeel over hoger onderwijsproblematiek (80- tal). Thans is hij vooral actief in het sociaal – culturele vormingswerk als voorzitter van de Stichting Lodewijk de Raet. Kris HC Debisschop is Licentiaat in de Toegepaste Economische Wetenschappen, waarvoor hij in 1992 met de Grootste Onderscheiding afstudeerde aan de Universiteit Antwerpen in de richting Theoretische en Kwantitatieve Economie. De volgende jaren was hij Research Director bij een start-up dat zich richtte op transporteconomische en havenconsultancy voor publieke en private bedrijven. Hij ontwikkelde specifieke expertise in de maatschappelijke en economische evaluatie van infrastructurele investeringen in havens en economische impactstudies. Hij behaalde in 2001 de titel van Doctor in de Toegepaste Economische Wetenschappen, met zijn proefschrift: ‘Verfijning van de economische analyse van investeringsopportuniteiten: een toepassing in de Vlaamse context’. Daarnaast specialiseerde hij
336 | Curricula vitae
zich in strategische consultancy en organisational design van belangrijke bedrijven en organisaties actief binnen een publieke en semi-publieke context. Zo was hij auteur van het inmiddels succesvol gebleken Nederlandse zeescheepvaartbeleid. Hij was betrokken in complexe strategische planningsen (financieel-economische) masterplanningsoefeningen met een ruime tijdshorizon (2020-2040) voor havens en luchthavens. Naast het oplossen van de meer strategische vraagstukken voerde hij, als projectleider, op het hoogste niveau projecten van procesverbetering uit gaande van aankoop-, HR-gerelateerde tot marketing en commerciële processen. Verder verwierf hij belangrijke expertise in publiek-private samenwerking (PPS) en leidde diverse innovatieve PPS-projecten in Vlaanderen. Hij was 9 jaar Director Public Sector bij een van de Big Four Consultants (KPMG). Hij kiest sinds 2005 resoluut voor het ondernemerschap en is op heden gedelegeerd bestuurder van How-to Advisory nv, een Vlaamse start-up dat zich specialiseert in boardroam consultancy, academische consultancy en PPS. Hij is vader van 2 jonge kinderen. Stefaan Stroo behaalde de diploma’s van Licentiaat in de Wijsbegeerte (2002), Master in de Geschiedenis (2005) en Master in de algemene economie en bedrijfskunde (2006), allen aan de Universiteit Gent. Daarnaast was hij als studentenvertegenwoordiger actief in verscheidene raden en commissies. Zo werd hij onder andere verkozen als raadslid van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte in 2004 en was hij namens die faculteit betrokken bij de oprichting van de decretaal verplichte studentenraad aan de UGent in oktober 2004: de Gentse StudentenRaad, waarvan hij ook de eerste ondervoorzitter werd. Daarnaast was hij ook gedurende twee academiejaren medewerker bij de Dienst Studentenactiviteiten van de UGent en als dusdanig mede verantwoordelijk voor het beheren van de subsidies en toezien op het naleven van de reglementen van de verschillende studentenverenigingen die de UGent rijk is. In het academiejaar 2005-2006 was hij stafmedewerker van de Gentse StudentenRaad. Sinds oktober 2006 is hij werkzaam in een kaderfunctie bij een internationale financiële instelling. Christophe Van Linden startte zijn economische studies aan de Universiteit Antwerpen in 2004. Momenteel volgt hij er de derde Bachelor Handelsingenieur, optie Bedrijfskunde en Technologie. Als vooropleiding studeerde hij Latijn-Wiskunde aan het Vita et Pax-College te Schoten. Zijn affiniteit met studentenparticipatie en kwaliteitsbewaking van het onderwijs begon reeds vroeg bij de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK), waar hij verscheidene functies vervulde. Sinds oktober 2005 is hij studente nvertegenwoordiger in de faculteitsraad TEW. Tijdens het academiejaar 2005-2006 zetelt hij eveneens in de Onderwijscommissie TEW en de Onderwijsraad van de UA. Bovendien is hij actief binnen de jeugdraad van Schilde. Zijn eerste werkervaring deed hij op als jobstudent bij de dienst ‘Bijzondere inlichtingen, audit en controle’ van Dexia Bank.
Curricula vitae | 337
338 |
Bijlage 2: Programma van de bezoeken Bezoekschema Katholieke Universiteit Leuven Maandag 27 maart 2006 15u30 - 18u00 intern beraad visitatiecommissie 18u00 - 19u00 bestuur van de faculteit(en) (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), 19u00 20u00
facultair coördinator ontvangst met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (alle betrokken opleidingen) avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 28 maart 2006 10u15 - 11u00 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Master of Advanced studies in Economics 11u00 - 12u00 studenten Master of Advanced studies in Economics, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 12u00 - 12u15 pauze 12u15 - 13u15 personeel (ZAP en eventueel AP) Master of Advanced studies in Economics 13u15 - 14u45 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven, met inbegrip van middagmaal 14u45 - 15u30 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Master of Advanced business studies 15u30 - 16u30 studenten Master of Advanced business studies, waaronder studenten betrokken 16u30 - 16u45 16u45 - 17u45 17u45 - 18u15 18u15 - 19u00 19u00 - 19u30 19u30 - 20u00 20u00
bij onderwijskundig overleg pauze personeel (ZAP en eventueel AP) Master of Advanced business studies afgestudeerden Master of Advanced business studies nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven afgestudeerden Master of Advanced studies in Economics nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven avondmaaltijd visitatiecommissie
Programma van de bezoeken | 339
Woensdag 29 maart 2006 09u30 - 10u15 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Financial Economics 10u15 - 11u15 studenten Manama Financial Economics, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 11u15 - 11u30 pauze 11u30 - 12u30 personeel (ZAP en eventueel AP) Manama Financial Economics 12u30 - 13u00 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 13u00 - 14u00 middagmaal 14u00 - 14u45 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken 14u45 - 15u45 15u45 - 16u45 16u45 - 17u45 17u45 - 18u15 18u15 - 19u00 19u00 - 19u30 19u30 - 20u00 20u00
bij onderwijskundig overleg Manama International Business Economics studenten Manama International Business Economics, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg bezoek aan onderwijsruimten, bibliotheek ed van de opleidingen aan de faculteit ETEW personeel (ZAP en eventueel AP) Manama International Business Economics afgestudeerden Manama International Business Economics nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven afgestudeerden Manama Financial Economics nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven avondmaaltijd visitatiecommissie
340 | Programma van de bezoeken
Donderdag 30 maart 2006 09u15 - 10u00 faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Industrial Management 10u00 - 11u00 studenten Manama Industrial Management, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 11u00 - 11u15 pauze 11u15 - 12u15 personeel ZAP Manama Industrial Management 12u15 - 13u00 personeel AAP, BAP, ATP Manama Industrial Management 13u00 - 14u30 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, 14u30 - 15u30 15u30 - 16u45 16u45 - 17u00 17u00 - 18u15 18u15 - 19u00 19u00 -19u30 19u30 - 20u30 20u30
nota’s en examenopgaven, met inbegrip van middagmaal verantwoordelijken studie-advies en –begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg (opleidingen, facultair en centraal) spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie pauze bezoek onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. van de Manama Industrial Management afgestudeerden Manama Industrial Management nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (alle betrokken opleidingen) avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 31 maart 2006 09u00 - 09u45 gesprek met het bestuur van de faculteit(en), opleidingsverantwoordelijken van alle opleidingen, facultair coördinatoren 09u45 - 12u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 12u00 - 12u30 mondelinge rapportering
Programma van de bezoeken | 341
Bezoekschema Universiteit Gent Maandag 10 april 2006 16u00 - 18u00 intern beraad visitatiecommissie 18u00 - 19u00 bestuur van de faculteit(en) (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinator 19u00 ontvangst met een vertegenwoordiging van de academische overheid (rector, vice-rector, academisch beheerder, directeur onderwijsaangelegenheden), het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (alle betrokken opleidingen) 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Dinsdag 11 april 2006 09u00 - 10u00 mogelijkheid tot inkijken masterproeven 10u00 - 10u45 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Banking and Finance 10u45 - 11u45 studenten Manama Banking and Finance, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 11u45 - 12u00 pauze 12u00 - 13u00 personeel (ZAP) Manama Banking and Finance 13u00 - 14u30 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage thesissen, cursussen, nota’s en examenopgaven miv middagmaal 14u30 - 15u15 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Advanced Accounting 15u15 - 16u15 studenten Manama Advanced Accounting, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 16u15 - 16u30 pauze 16u30 - 17u30 personeel (ZAP) Manama Advanced Accounting 17u30 - 18u00 afgestudeerden Manama Advanced Accounting 18u00 - 18u45 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage thesissen, cursussen, nota’s en examenopgaven 18u45 - 19u15 afgestudeerden Manama Banking and Finance 19u15 - 19u45 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie
342 | Programma van de bezoeken
Woensdag 12 april 2006 09u00 - 10u00 mogelijkheid tot inkijken masterproeven 10u00 - 10u45 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Marketing Analysis 10u45 - 11u45 studenten Manama Marketing Analysis, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 11u45 - 12u00 pauze 12u00 - 13u00 personeel (ZAP) Manama Marketing Analysis 13u00 - 14u30 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven miv middagmaal 14u30 - 15u15 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Management voor overheidsorganisaties 15u15 - 16u15 studenten Manama Management voor overheidsorganisaties, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 16u15 - 16u30 pauze 16u30 - 17u30 personeel (ZAP) Manama Management voor overheidsorganisaties 17u30 - 18u00 afgestudeerden Manama Management voor overheidsorganisaties 18u00 - 18u45 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 18u45 - 19u15 afgestudeerden Manama Marketing Analysis 19u15 - 19u45 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 19u45 - 20u30 informele ontmoeting (alle opleidingen) 20u30 avondmaaltijd visitatiecommissie Donderdag 13 april 2006 09u30 - 10u00 verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg (opleidingen, facultair en centraal) 10u00 - 11u15 bezoek onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. opleidingen van de faculteit economie 11u15 - 12u00 bezoek onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. opleiding manama maritieme wetenschappen ism Universiteit Antwerpen 12u00 - 13u00 middagmaal in de zaal van het decanaat op het gelijkvloers 13u00 - 14u00 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 14u00 - 14u45 gesprek met het bestuur van de faculteit(en), opleidingsverantwoordelijken van alle opleidingen, facultair coördinatoren 14u45 - 17u00 intern beraad en voorbereiding mondelinge rapportering 17u00 mondelinge rapportering
Programma van de bezoeken | 343
Bezoekschema Universiteit Antwerpen Maandag 24 april 2006 15u30 - 18u00 intern beraad visitatiecommissie 18u00 - 19u00 bestuur van de faculteit(en) (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinator 19u00 ontvangst met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (alle betrokken opleidingen) 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Dinsdag 25 april 2006 09u30 - 10u15 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Maritieme Wetenschappen 10u15 - 11u15 studenten Manama Maritieme Wetenschappen, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 11u15 - 11u30 pauze 11u30 - 12u30 personeel (ZAP en eventueel AP) Manama Maritieme Wetenschappen 12u30 - 13u00 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 13u00 - 14u00 middagmaal 14u00 - 14u45 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Zee- en vervoerrecht 14u45 - 15u45 studenten Manama Zee- en vervoerrecht, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 15u45 - 16u00 pauze 16u00 - 17u00 personeel (ZAP en eventueel AP) Manama Zee- en vervoerrecht 17u00 - 17u45 afgestudeerden Manama Zee- en vervoerrecht 17u45 - 18u30 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 18u30 - 19u15 afgestudeerden Manama Maritieme Wetenschappen 19u15 - 19u45 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie
344 | Programma van de bezoeken
Woensdag 26 april 2006 09u30 - 10u15 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Transport and Maritime Management 10u15 - 11u15 studenten Manama Transport and Maritime Management, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 11u15 - 11u30 pauze 11u30 - 12u30 personeel (ZAP en eventueel AP) Manama Transport and Maritime Management 12u30 - 13u00 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 13u00 - 14u00 middagmaal 14u00 - 14u45 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Transport and Maritime Economics 14u45 - 15u45 studenten Manama Transport and Maritime Economics, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 15u45 - 16u00 pauze 16u00 - 17u00 personeel (ZAP en eventueel AP) Manama Transport and Maritime Economics 17u00 - 17u45 afgestudeerden Manama Transport and Maritime Economics 17u45 - 18u30 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 18u30 - 19u15 afgestudeerden Manama Transport and Maritime Management 19u15 - 19u45 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 19u45 - 20u30 informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (ITTMA) 20u30 avondmaaltijd visitatiecommissie
Programma van de bezoeken | 345
Donderdag 27 april 2006 09u30 - 10u15 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Maritieme Wetenschappen (ism UGent) 10u15 - 11u15 studenten Manama Maritieme Wetenschappen (ism UGent) waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 11u15 - 11u30 pauze 11u30 - 12u30 personeel (ZAP en eventueel AP) Manama Maritieme Wetenschappen (ism UGent) 12u30 - 13u00 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 13u00 - 14u00 middagmaal 14u00 - 14u45 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken 14u45 - 15u45 15u45 - 16u00 16u00 - 17u00 17u00 - 17u45 17u45 - 18u30 18u30 - 19u15 19u15 - 19u45 19u45 - 20u30 20u30
bij onderwijskundig overleg Manama Economics of International Trade and European Integration (ism VUB) studenten Manama Economics of International Trade and European Integration (ism VUB), waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg pauze personeel (ZAP en eventueel AP) Manama Economics of International Trade and European Integration (ism VUB) afgestudeerden Manama Economics of International Trade and European Integration (ism VUB) nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven afgestudeerden Manama Maritieme Wetenschappen (ism UGent) nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (opleidingen van de laatste twee dagen) avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 28 april 2006 09u00 - 10u00 verantwoordelijken studie-advies en –begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg (opleidingen, facultair en centraal) 10u00 - 12u00 bezoek onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 12u00 - 13u00 middagmaal 13u00 - 14u00 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 14u00 - 14u45 gesprek met het bestuur van de faculteit(en), opleidingsverantwoordelijken van alle opleidingen, facultair coördinatoren 14u45 - 17u30 intern beraad en voorbereiding mondelinge rapportering 17u30 mondelinge rapportering
346 | Programma van de bezoeken
Bezoekschema Universiteit Hasselt Maandag 8 mei 2006 16u00 - 17u00 intern beraad visitatiecommissie 17u00 - 18u00 bestuur van de faculteit(en) (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinator 18u00 - 19u00 ontvangst met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (alle betrokken opleidingen) 19u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Dinsdag 9 mei 2006 09u30 - 10u15 faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Manama Internationaal Marketing Management 10u15 - 11u15 studenten Manama Internationaal Marketing Management, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 11u15 - 11u30 pauze 11u30 - 12u30 personeel (ZAP en eventueel AP) Manama Internationaal Marketing Management 12u30 - 13u30 middagmaal 13u30 - 14u30 verantwoordelijken studie-advies en –begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg (opleidingen, facultair en centraal) 14u30 - 16u00 bezoek onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 16u00 - 16u15 pauze 16u15 - 17u15 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 17u15 - 18u00 afgestudeerden Manama Internationaal Marketing Management 18u00 - 19u00 informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (alle betrokken opleidingen) 19u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Woensdag 10 mei 2006 09u30 - 10u15 gesprek met het bestuur van de faculteit(en), opleidingsverantwoordelijken van alle opleidingen, facultair coördinatoren 10u15 - 11u30 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 11u30 - 12u00 mondelinge rapportering
Programma van de bezoeken | 347
Bezoekschema Vrije Universiteit Brussel Maandag 22 mei 2006 12u00 - 14u00 intern beraad visitatiecommissie, miv middagmaal 14u00 - 15u00 bestuur van de faculteit(en) (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinator 15u00 - 15u15 pauze 15u15 - 16u00 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Master of Business Information Management 16u00 - 16u45 studenten Master of Business Information Management, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 16u45 - 17u00 pauze 17u00 - 18u00 personeel (ZAP en eventueel AP) Master of Business Information Management 18u00 - 19u00 afgestudeerden Master of Business Information Management (en werkstudenten) 19u00 ontvangst met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (alle betrokken opleidingen) 20u00 avondmaaltijd visitatiecommissie Dinsdag 23 mei 2006 09u45 - 10u30 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven Master of Business Information Management 10u30 - 12u00 bezoek onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 12u00 - 13u00 verantwoordelijken studie-advies en –begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg (opleidingen, facultair en centraal) 13u00 - 14u00 middagmaal 14u00 - 14u45 opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg Master of Advanced Management Studies 14u45 - 15u45 personeel (ZAP en eventueel AP) Master of Advanced Management Studies 15u45 - 16u45 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie (alle opleidingen) 16u45 - 17u15 extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven Master of Advanced Management Studies 17u15 - 18u00 studenten Master of Advanced Management Studies, waaronder studenten betrokken bij onderwijskundig overleg 18u00 - 19u00 afgestudeerden Master of Advanced Management Studiest (en werkstudenten) 19u00 avondmaaltijd visitatiecommissie
348 | Programma van de bezoeken
Woensdag 24 mei 2006 09u00 - 9u45 gesprek met het bestuur van de faculteit(en), opleidingsverantwoordelijken van alle opleidingen, facultair coördinatoren 09u45 - 11u00 intern beraad en voorbereiding mondelinge rapportering 11u00 mondelinge rapportering
Programma van de bezoeken | 349
350 |
| 351
352 |