De Oehoe Bubo bubo in Nederland en het Duitse laagland in 2007 Jaarverslag 2007 inleiding Het jaar 2007 gaat de boeken in als het jaar waarin de oehoe in het Duitse laagland (Münsterland en Emsland) een plotselinge toename liet zien. Omdat er in Nederland nog niet zoveel oehoes huizen, konden enkele Nederlandse onderzoekers het niet laten om ook in de Duitse grensstreek te gaan zoeken naar de reuzenuilen. In Münsterland werd dat al enkele jaren gedaan door GejoWassink en Walter Hingmann, maar nu werd ook gezocht in het Emsland (over de grens bij Drenthe en Overijssel) door Hans Hasper e.a. De zoekacties waren bijzonder succesvol en werden door onze Duitse collega s sensationeel genoemd. Tot nu toe dachten de Duitsers i.h.a. dat oehoes met name voorkwamen in steengroeven. De Nederlanders zochten echter in zandgroeves en stelden het ene na het andere oehoeterritorium vast. Methode In Nederland zijn voor de meeste geschikte locaties zogenaamde oehoeders bereid gevonden om potentieel geschikte gebieden op gestandaardiseerde wijze te onderzoeken volgens het oehoebeschermingsplan.(in ontwerp). Samengevat komt het er op neer dat elk gekozen gebied minimaal 3 keer per jaar wordt bezocht. Het object wordt daarbij overdag afgespeurd op prooirestanten en in de schemering wordt geluisterd naar eventueel roepende uilen. De Nederlandse onderzoekers hebben daarnaast middels Google earth zoveel mogelijk alle zandgroeves tot 50 km. over de Duitse grens opgespoord. In het gebied : Vreden, Münster, Dortmund, Wesel worden deze zandgroeves al een aantal jaren onderzocht. in Emsland (grenzend aan Overijssel en Drenthe) werden pas dit jaar intensieve zoekacties gestart. Omdat er vele zandgroeves zijn was het onderzoek zeer arbeidsintensief en werden er meerdere duizenden kilometers afgelegd om alle territoria in kaart te kunnen brengen. In eerste instantie werden de doelgebieden overdag intensief afgezocht op eventuele oehoesporen; prooiresten en poepsporen. Vaak werden de uilen overdag al gevonden, maar waar nodig werd gepost in de schemering om de vogels auditief alsnog vast te stellen. Van de broedgebieden werden de nodige gegevens genoteerd zoals: beschrijving van de nestwand, hoogte en lengte van de wand, geschatte hoogte nestlocatie, soort nestlocatie, afstand tot open cultuurland en percentage bos, cultuurland, water en bebouwing binnen een straal van 2 km. vanaf het nest. Van elk territorium is met behulp van Google Earth de afstand gemeten tot het dichtstbijzijnde andere bezette gebied. De afstanden zijn gemeten van nest tot nest of van middelpunt territorium tot dichtstbijzijnde nest (of middelpunt territorium). Bij de berekening van het broedbegin is uitgegaan van een gemiddelde broedduur van 33,9 dagen en de aanname dat het vrouwtje meestal begint met broeden na het leggen van het eerste ei, (Gluts von Blotzheim U.N. & Bauer K.M.). Het broedbegin werd dan als volgt berekend: (datum geschatte leeftijd-33,9=geschat broedbegin). Voor het eerst zijn dit jaar de nesten in de pullenfase bezocht en werden zo mogelijk jonge oehoes gemeten en gewogen. Vanwege de kwetsbaarheid is dat niet gebeurd in Limburg, maar wel in de Achterhoek en Duitsland.
Resultaten Broedparen In Limburg is een oehoeterritorium gevestigd dat precies op de landsgrens ligt. Het ene jaar broeden de uilen net binnen, en het andere jaar net buiten ons land. In dit verslag rekenen we dit broedsel mee bij de Nederlandse oehoes, ook al zat het nest nu net weer aan de andere kant . Inclusief dit paar telde Nederland dan 6 succesvolle broedparen. Het ging om 4 plaatsen in Limburg en 2 in Gelderland. In Limburg troffen we in 2007 weer pullen aan op de plek waar vorig jaar alleen een vrouwelijke oehoe aanwezig was. Kennelijk is ze er in geslaagd een nieuw mannetje te vinden. In Gelderland werd pas in juli het nieuwe broedsel gevonden. Het berekende broedbegin was hier 29 april, extreem laat ! Vorig jaar werd daar in juli al een oehoe waargenomen, maar er was toen geen territorium indicerend gedrag. Tot slot is weer de Oehoe van Eindhoven noemenswaardig. Ook deze vogel liet veelvuldig zijn baltsroep horen. Het betreft hier echter vrijwel zeker een uit gevangenschap afkomstige vogel. Overigens is in Eindhoven al 3 keer de oehoe Terra van een plaatselijke valkenier ontsnapt. Deze oehoe heeft in 2004 zelfs een heel jaar in vrijheid geleefd. Gezien de waarnemingen moet dit haast wel een tweede exemplaar zijn geweest. Laten we deze meldingen buiten beschouwing, dan waren er in Nederland 6 bezette territoria in 2007. Kijken we heel streng waar onze landsgrens ophoudt, dan waren het slechts 5 bezette gebieden. In totaal zijn 24 nesten gevonden in Nederland en aangrenzend België en Duitsland. Hiervan waren er 12 in Münsterland (incl. Gelderland) , 4 in Limburg, 2 in België en 6 in Emsland gesitueerd. In Münsterland hebben we vorig jaar slechts 5 broedsels gevonden, terwijl de onderzoeksintensiviteit gelijk is gebleven. Hier lijkt dus sprake te zijn van een plotselinge verdubbeling van het aantal broedparen. De dichtheid in 2007 bedroeg hier 0,52 paar/100km2 (Münsterland=2300 km2). aantal territoria per jaar in Munsterland 14 12 10 8 6 4 2 0 2003
2004
2005
2006
2007
Grafiek 1. Aantalontwikkeling in Münsterland.
Foto 1. Uitgevlogen jonge oehoe in Münsterland. Mei 2007. Gejo Wassink
Afstanden tussen territoria In totaal werden gegevens verzameld bij 28 territoria; 6 in NL en 22 in het gebied vlak over de Belgische en Duitse grens. De kleinste afstand tussen 2 territoria bedroeg 2964 m. en de grootste afstand 19470 m. De gemiddelde kortste afstand tussen de gebieden bedroeg 6906 m. In Emsland (het gebied grenzend aan Drenthe/Overijssel) lagen de territoria het dichtst bij elkaar; gemiddeld 4649 m. (2964m.-9282 m., n=10) In Limburg/België was dat gemiddeld 6944 m.(4270m.-19470 m., n=6 inclusief 2 Belgische ter.) en in Münsterland lagen ze het verst uit elkaar; 8767 m.(3020m.-13030m., n=12).
figuur 1. Verspreidingsbeeld en onderzoeksgebieden. De territoria in Gelderland zijn niet op de juiste locaties aangegeven vanwege de kwetsbaarheid van de gebieden. Oehoeterritoria van het Teutoburgerwald zijn niet aangegeven. Waarnemingen buiten de broedgebieden In 2007 zijn er niet veel oehoewaarnemingen binnengekomen. Het gaat om 7 waarnemingen buiten de bekende broedgebieden. De vogel van Eindhoven is inmiddels al vaak genoemd. Hiervan zijn na eind maart overigens geen meldingen meer binnengekomen. Het is niet ondenkbaar dat deze uil is weggevangen. Ten Zuiden van Valkenburg werd een dood ex. Gevonden in een gemaaid graanperceel. De vogel was in verre staat van ontbinding, maar het betrof waarschijnlijk geen jong van dit jaar. Op 2 km. afstand werd nog een dood ex. Aangetroffen op een broedplek, dit was waarschijnlijk wel een jonge vogel.
plaats Eindhoven Winterswijk Limburg midden Epe Ommen N. Drenthe Z. Limburg
datum 2 jan-eind maart. 5-jan 17-mrt 25-mrt jan. 4-juni 18-juli
aard roepend wegvliegend uit bosrand riep 5 keer en vloog op uit boom. 2 ex. In boom. (onzeker). waarn. Van vermoedelijk ontsnapt ex. 1 ex. Op dak van huis Dood ex. In gemaaid graanperceel
Tabel 1. waarnemingen buiten de broedgebieden.(Nederland). Broedsucces Er zijn broedbiologische gegevens verzameld bij 23 nesten. Daarnaast waren er nog 4 bezette territoria en een broedgeval met onbekende afloop in België (met wel minimaal 2 jongen).. plaats a.hoek1 G elderland Belgie1 Belgie3 DL01 DL02 DL03 DL06 DL08 DL09 DL10 DL11 DL14 DL15 DL16 DL18 DL19 DL20 DL21 DL22 DL23 DL24 DL25 Eindhoven1 G rafeld 1 limburg1 limburg2 limburg3 limburg4
broedcode
totaal gem . aantal eieren juv./gesl. broedsel juv./aangev. broedsel juv./territorium
ei 16 16 13 16 16 16 16 15 16 16 16 3 3 1 16 16 15 16 16 16 16 11 8 4 15 16 16 16 16
m ax pul 3 2 4
4 3 3
3
1 2
3 23 2,88
Tabel 2. verzamelde broedbiologische gegevens.
m isl
dood
4 3 2 4 0 verstoord 2 2 3
broedbegin 13-feb 29-apr 1
17-feb 28-feb 21-feb
2 2 0 verstoord 3 1 2 2 0 onbekend
12-mrt 13-mrt 4-mrt 23-mrt 6-mrt 21-mrt
0 onbekend 2 3 3 1 46 2,42 2,00 1,7
18-feb 25-feb 16-feb 25-feb
4
8-mrt 5-mrt 15-feb 9-mrt 1
4-m rt
Bij 8 nesten is het exacte aantal eieren bekend geworden doordat broedsels vroegtijdig mislukten, of er niet-uitgekomen eieren bij de pullen werden aangetroffen. Bij de nesten met 4 jongen zijn we er vanuit gegaan dat er ook 4 eieren zijn gelegd. Gemiddeld werden er 2,88 eieren gelegd door deze uilen. Opvallend is een nest met maar 1 ei in Emsland. Dit legsel kende tevens een laat broedbegin (23 maart). Bij 3 nesten werden de niet-uitgekomen eieren gemeten. De maten waren: 63.05*50.10, 59.45*49.30, 62.37*49.49 en 64.98*48.24 mm. Alle eieren bevatten embryo s. Bij 2 nesten rolde een ei uit het nest en bij een verstoord broedsel vonden we de andere 2 eieren. Bij 23 nesten is het broedsucces bekend geworden. Hiervan mislukten er 4 en slaagden er 19. Inclusief de mislukte broedsels waren er 2,0 jongen per broedsel. Rekenen we de mislukte broedsels niet mee, dan waren het 2,42 jongen per geslaagd nest. Betrekken we ook de territoria bij de berekeningen, dan komen we nog steeds op 1,7 pullen per territorium. Gemiddeld werd op 4 maart begonnen met broeden, met een spreiding van 13 februari-29 april. Zonder het extreem late broedbegin van het nieuwe Gelderse paar zou dat 1 maart zijn geweest. Het broedbegin is berekend op basis van de geschatte leeftijden, omdat dit in voorgaande jaren ook gebeurde. In 2005 werd gemiddeld begonnen op 28 februari (n=6) en in 2006 op 27 februari (n=3). Zoals gezegd zijn er ook jonge oehoes gemeten. Verschillende oehoejongen zijn zelfs herhaalde malen gevangen en gemeten. Op basis daarvan ontwikkelen we een groeicurve. Voorlopig lijkt het er op dat de geschatte leeftijden in de meeste gevallen goed overeenkomen met de berekende leeftijden aan de hand van de vleugelmaten. In de meeste gevallen ging het om afwijkingen van slechts enkele dagen. Dat betekent dat we de leeftijden goed kunnen inschatten op basis van fotomateriaal.
2500
y = 836,71Ln(x) - 2910,1 R2 = 0,9895
vrouw man
2000
Logaritmisch (man)
gewicht
Logaritmisch (vrouw )
1500 y = 650,92Ln(x) - 2203,2 R2 = 0,9329
1000 500 0 0
100
200
300
400
vleugelmaat
Grafiek 2. Groeicurve (in ontwikkeling) op basis van meetgegevens uit tabel 3.
500
Datum
jong
22-apr 12-mei 3-jun 22-apr 12-mei 3-jun 12-mei 12-mei 12-mei 25-apr 12-mei 3-jun 17-jun 25-apr 12-mei 3-jun 17-jun 25-apr 12-mei 3-jun 17-jun 15-mei 18-mei 18-mei 18-mei 18-mei 24-jun 26-mei 31-mei 31-mei 31-mei 31-mei
1 1 1 2 2 2 1 2 3 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 1 1 1 1 2 2 2 1 2 1 1
Gebied 07kb1 07kb1 07KB1 07kb2 07kb2 07kb2 07us1 07us2 07us3 07uw1 07uw1 07uw1 07uw1 07wh1 07wh1 07wh1 07wh1 07wh2 07wh2 07wh2 07wh2 07ah1 07cf1 07dm1 07rf1 07rf2 07rf2 07ah2 07nu1 07sd2 07sd2 07vd1
geslacht f f f f f f f m m f f f f m m m m m m m m m m m m f f m f m f m
Interval
20 22 20 22
17 22 14 17 22 14 17 22 14
37
Leeftijd geschat 13 33 55 11 31 53 35 35 30 -1 16 38 52 1 18 40 54 -1 16 38 52 50 50 45 30 35 71 60 65 45 50 60
Vleugel
Gewicht
54 208 354 43 188 342 221 214 187
390 1494 2002 260 1395 1957 1606 1250 1285
70 238 329
665 1727 1840
26,0 28,5
94 256 332
710 1397 1580
24,0 26,9
74 237 322 312 317 289 221 206 401 362 363 300
590 1362 1480 1370 1640 1565 1355 1670 2203 1694 1989 1615 >2000 1496
363
Achternagel
Klauw
Snavel
127,0 120,0 126,0 138,0 137,0
32,5
149,0 129,0 148,0 130,0
31,8 26,3 30,3 28,8
23,3 25,7
25,4 23,7 24,8 30,4 28,8 29,0 24,0 28,3 26,9
Tabel 3. Meetgegevens van 32 jonge oehoes in Achterhoek, Emsland en Münsterland.
Foto 2. Dit jaar zijn jonge oehoes gemeten en gewogen. Mei 2007. Gejo Wassink
Nestplaatsen Van 24 gebieden zijn gegevens genoteerd betreffende habitat en nestplaats. Maar liefst 10 nesten werden vastgesteld in zandgroeves, 9 in steengroeven, 3 in bosgebied en nog 2 in kleigroeven. Gemiddeld bestond een territorium voor 64,7% uit open- of halfopen cultuurland (spreiding 20-90%). Daarnaast was 27,3% van het gebied bedekt met bos (5-80%), 5,5% was dorp of stad (0-20%) en 2,5% bestond uit water (0-28%). Vanaf de nestplaats gerekend was de gemiddelde afstand tot open gebied 154 m. (0-950 m.). Dat oehoes geheel zonder bos kunnen bewees 1 territorium dat gevestigd was in Münsterland. Hier broedden de oehoes in een groeve die gelegen was in halfopen cultuurlandschap zonder bos in de onmiddellijke omgeving. De oehoes konden hier slechts schuilen in wilgenstruweel en meidoornhagen aan de waterkant. Water in een territorium lijkt een voordeel, omdat het voedselaanbod dan groter is door de aanwezige watervogels. Met name Meerkoet staat relatief hoog op de prooilijst. De meeste nesten werden gevonden op of in vrij steile wanden of hellingen. Bij 13 van de 21 wanden was er sprake van een verspreide begroeiing van struikjes of kruidenvegetatie op de wand. Bij 8 nesten ging het om nagenoeg kale wanden. Nog eens 3 nesten waren in bomen gesitueerd (2 op oude roofvogelnesten en 1 op een kunstnest). De wanden waren gemiddeld 18 m. hoog (4-32 m.). De meeste nesten waren in/op het bovenste deel van de wand gesitueerd( 14 nesten), nog eens 6 broedsels bevonden zich ongeveer in het midden ,en 1 in het onderste deel van een wand. De gemiddelde geschatte nesthoogte was 12,6 m. (1-25 m.). Een nest in Münsterland bevond zich ongeveer 1 meter boven de waterspiegel. Wel moet daarbij vermeld worden dat het water tijdens de broedtijd flink is gestegen. Tot slot is een en ander bekend geworden over de aard van de nestplaatsen zelf. Uit de tabel blijkt dat de meeste eieren werden gelegd op richels zonder enige vorm van overhang. Meestal was er overigens geen diepere holte aanwezig in de groeven, zodat niet gesproken kan worden van een voorkeur. Opvallend waren de 4 nesten die bovenop de wand gesitueerd waren. Veelal waren dit ook de meest kwetsbare plekken, en in twee gevallen zijn hier dan ook broedsels gestoord door wandelaars.
aard aantal richel zonder overhang diepe holte bovenop wand boomnest ondiepe holte richel met overhang totaal
% 9 4 4 3 2 1
39,1 17,4 17,4 13,0 8,7 4,3
23
100,0
tabel 4. aard van de nestplaatsen
Foto 3. Voorbeeld van een diep nesthol. April 2007. Jacob v.d. Weele
Foto 4. Voorbeeld van een nestwand in het Duitse laagland. Mei 2007. Hans Hasper
Foto 5. Nest ruim 1 m. boven de waterspiegel Mei 2007. Gejo Wassink
Foto 6. Nestrichel zonder overhang. Mei 2007. Gejo Wassink
Foto 7. Richel met overhang in Emsland. Mei 2007. Hans Hasper.
Discussie In Münsterland is de oehoe overduidelijk in aantal toegenomen. Vanaf 2003 worden daar jaarlijks alle bekende zandgroeves een aantal malen bezocht. In 2006 troffen we hier inclusief de Achterhoekse uilen 5 broedsels aan. Verder vonden we in nog twee zandgroeves sporen die op de aanwezigheid van oehoes duidden, zodat we maximaal op 7 territoria kwamen. In 2007 vonden we maar liefst 12 nesten. Een ruime verdubbeling van het aantal broedsels dus. Het verbaasde ons dat er plotseling zoveel paren verschenen. Aangezien het meer voor de hand ligt dat een gebied eerst ontdekt wordt door 1 exemplaar dat vervolgens een partner aanlokt, kan het haast niet anders of we hebben in voorgaande jaren solitaire oehoes gemist. Kennelijk laten solitaire uilen dusdanig weinig sporen na in een potentieel territorium, dat onderzoekers ze gemakkelijk kunnen missen. Verder vragen we ons nu af hoeveel solitaire beesten er dan wel niet rondzwerven in gewone bosgebieden. Aangezien de meeste groeves in bepaalde delen van Münsterland nu zijn bezet ligt het in de verwachting dat zich vestigingen voordoen in normale bosgebieden. Maar daar ligt meteen een onderzoeksprobleem: Het is onmogelijk alle bosgebieden in het ruim 2000 km2 grote onderzoeksgebied te onderzoeken. Sterker nog .. met de huidige mankracht is het al een opgave om alle groeves jaarlijks goed te onderzoeken. Het nieuws dat Nederlandse onderzoekers zomaar 10 territoria vaststelden in Emsland , sloeg in als een bom. Een aantal Duitse natuurgroeperingen reageerden wat ongeloofwaardig. De foto s van Hans Hasper liegen er echter niet om en niemand kan er dus omheen. Overigens bevinden 7 van de 10 territoria in het Emsland zich geclusterd op zo n 40 km. afstand over de grens. Tussen de 2 territoria direct over de grens bij Drenthe en dit cluster zijn nog geen oehoes ontdekt. Maar het kan haast niet anders of daar bevinden zich nog enkele niet ontdekte oehoegebieden. Dat de oehoes in de nieuwe gebieden niet erg kieskeurig zijn wat nestplaats betreft wordt duidelijk uit de foto s in dit verslag. Een nest ruim een meter boven de waterspiegel bij een vol gelopen groevetje, een nest bovenop de top van een zandberg, eentje amper 4 meter hoog bovenop een steilwandje, 3 boomnesten de oehoe vindt zijn plekjes wel. Helaas zijn dit wel vaak zeer kwetsbare plaatsen. Zo zijn er 4 nesten mislukt. Op 1 plek waarschijnlijk door recreanten, die pal onder het nest zo n 20 lege bierflesjes achter lieten. Twee andere nesten die bovenop een steilwand gesitueerd waren, werden verstoord door wandelaars of mountainbikers, gezien de sporen vlakbij. Verder werd in Emsland een nest gevonden met eischalen, de oorzaak voor mislukking blijft daar geheel onbekend.
Foto 8 en 9. Verlaten nest bovenop een 4 meter hoge steilwand onderin een groeve. Sporen van mountainbikes en wandelaars op enkele meters afstand. April 2007. Gejo Wassink De meeste nesten werden in het bovenste deel van de wanden gevonden. De gemiddelde wand was 18 m. hoog en de gemiddelde hoogte van de nesten 12,6 meter. Ruim 36% betrof veelal langwerpige richels zonder overhang van de achterwand. Een aantal nesten vonden we helemaal niet in steile wanden, maar op steile hellingen waar we tegenop konden lopen.(foto 4 en 7). Misschien is het een idee om in de toekomst in zandgroeves samen met de groeveeigenaar plekken uit te zoeken waar richels gemaakt worden, om te voorkomen dat de uilen juist in de winningswand gaan broeden en zo de werkzaamheden in de weg zitten. Te denken valt dan aan ongeveer 60 cm. diepe richels, zo mogelijk 3 m. lang. Ergens in zo n langwerpige sleuf kan dan een lichte uitholling in de achterwand gemaakt worden. Dit hol kan dan dienen als broedplaats en de rest van de richel als oefenplatform voor de jongen. Immers, jonge oehoes lopen al weg als ze zo n 5 weken oud zijn. Als zo n richel begroeid raakt met enkele struikjes waartussen de pullen zich kunnen verschuilen, en het geheel zo n 12 meter hoog is, hebben we m.i. de perfecte broedplek. De broedresultaten van de oehoes in de bovenomschreven gebieden was goed te noemen. Als we bedenken dat Martin Lindner vorig jaar in Sauerland geen enkel 3-legsel aantrof en wij nu maar liefst 7, dan moge duidelijk zijn dat het Duitse laagland genoeg te bieden heeft voor de reuzenuilen.
verdeling van het aantal jonge oehoes over de nesten
0 pul 17%
4 ,, 9%
1 ,, 9%
3 ,, 26%
2 ,, 39%
Figuur 1. Verdeling van het aantal jongen over de verschillende nesten.(n=23). In 39% van de gevallen troffen we 2 jongen aan, en bij 26% zelfs 3 . Zeer succesvol waren natuurlijk de nesten met 4 jongen bij Münster en over de grens in Belgie ! Tot slot wil ik nog vermelden dat we in 2007 de 3000e prooirest hebben gevonden en gedocumenteerd. Het zou te ver gaan om ook aan dit onderwerp aandacht te besteden in dit artikel. Maar we hebben gegevens genoeg om hierover in de toekomst een uitgebreid verhaal te schrijven. De indruk bestaat in ieder geval dat er in Duitsland meer ratten werden gegeten dan in Nederland. Een fraai voorbeeld is in dit licht bezien natuurlijk foto 7. Dankwoord Een woord van dank vind ik altijd een gevaarlijk onderdeel van een verslag, aangezien er al snel mensen vergeten worden. Onderstaande personen hebben in ieder geval in 2007 waarnemingen of nulwaarnemingen doorgegeven, of hebben op een andere manier hun steentje bijgedragen. Speciaal wil ik Walter Hingmann en Hans Hasper noemen. Zij hebben erg veel tijd gestoken in het opsporen van de Duitse territoria. Akker Toon van den, Antonides Leon, Beek M. ter, Bertrands Joachim, Borhem Alwin, Bos van t Johan, Bossenbroek Hans, Brandes R.R., Brasse Mark, Broere Matthijs, Busse Manfred, Coenjaert Frank, DBA, Derwig Rob, Deurnenberg J., Diepen Harry van, Erens Remar, Evers Paul, Foekens Erik, Genuit Reinder, Gerling Hermann, Grooters Hans en Sonja, Grotens Kyle, Habets Jo, Hanssen Kevin, Harxen R., Hasper Hans, Hattem Pel van, Hegeman Arne, Heijden Peter vd., Heisterkamp Georg, Hertog, Jan, Hingmann Walter, Holte W., Hopman Cor, Hueben Frans en Marga, Hulschbos Nickey, Huten Harold, Jansen Alex, Jansen Justin, Janssen Toy, Jansman H., Jong Albert de, Jong Bert, Jongebloed Frank, Kessel Teun van, Knolle Paul, Kolders Arie, Krol J.E., Kwak O., Laak W. van de, Laak R. van de, Laar H., Lagerwerf A., Lak Rob van der, Lammers Geert, Leer Peter van der, Leuven James, Lierop Scipio, Loo Henriette van der, Manen W. van, Mather Noor, Macgillavry F., Meek R., Meer Jacques van , Meijerink J., Meininger Peter, Mengers Ruud, Meulmeester Iets, Mingels Frans, Mingels Jurgen, Mingels Pierre, Nijskens Peter, Nuys Paul van, Oostveen Jos, Otelander TB., Ovaa A., Peters Frank, Pohlmann Hans, Prins Marijn, Punt Luuk, Quader H., Quaedackers W., Reneerkens N. , Rolf Franz, Schep Wil, Schilperoort Sjaak, Schalk M. van de, Schouten Alex, Seceris Peter, Setton B, Sijbers Anton, Speelman R., Smits Ralph, Steegh Paul,
Steverding Martin, Stroeken P., Thorsten Tomas, Torenbeek Bart, Uit de Weerd David, Vaessen Stijn, Valk Joachim v.d., Vastenhouw Bart, Veelen Pieter van, Veenstra Ger, Veldt Michel, Veldhuis Ali, Vergoossen Willem, Verhelst Peter, Verhoeven Jan, Verpoort William, Vink Aart, Vleder Klaas, Vlot Ruben en Jorrit, Voesten Rob, Vos Gretha, De Leeuw Wim, Voskamp P., Waard Eric de, Wassink Gejo, Weele van der Jacob, Wester Remco, Weter Peter van, Wieland Hennie, Wytema S.C., Zekhuis Mark, Zevenbergen Mark. Mochten er namen ontbreken, dan is de betreffende waarneming ook niet in de database terecht gekomen. In dat geval graag even de waarneming opnieuw doorgeven. Gejo Wassink juli 2007
verschenen literatuur in Nederland:
Nederlandse literatuur betreffende de oehoe Berg, Arnoud B van den (1979). Oehoe (Bubo bubo) bij Den Helder. Dutch Birding Volume 01, no.1, blz.016-017 Böhre, Paul (2004). Oehoe blijft te zien in Zuid-Limburg. Grasduinen november 2004: 22-25. Bronckers R.J.C. 1998. Wat staat er op het menu van de Oehoe in Maastricht? Natuurhistorisch Maandblad 87: 190-192. Bruijn, O. de (1988). Ringvondst van een Oehoe (Bubo bubo) in Twente. Limosa Jaargang 61, afl.4, blz.190 (Korte bijdragen). Bijlsma R.G. (2004). Oehoe, uil van Troje ? Vliegend Hert nr. 1, 2004 : 30-45. Damink, Hans (2004). Biotoopgebruik van oehoes in groeven. Natuurhistorisch maandblad april 2004; Verborgen valleien, 101-104 Hingmann W. & Wassink G.J. (2005). Bald (schon ?) Brutvogel, Der Uhu im Grenzgebiet Niederrhein/ Niederlande. Naturspiegel3/2005, Heft 59 Juli-September, blz. 16-19. Jansen, Justin 1997. Oehoes in Zuid-Limburg. Dutch Birding Volume 19, no.2, blz.094 (DB Actueel). Kieft, Eef N. (1979). Herkomst van Amerikaanse Oehoe (Bubo virginianus) bij Velsen. Dutch Birding Volume 01, no.4, blz.112 Klees A.A.H. (1976). Oehoe als lokvogels voor de jacht. Het Vogeljaar Jaargang 24, nr.6, blz.329 Otto, J.P. (1976). Oehoe's? Vanellus Jaargang 29, no.3, blz.096-097 Ouweneel, G.L. (1970). Oehoes in Zweden. Het Vogeljaar Jaargang 18, nr.4, blz.313 Palmen, Patrick & Justin Jansen (1996). Oehoe in groeve 't Rooth. Dutch Birding Volume 18, no.2, blz.104 (DB Actueel). Redactie Het Vogeljaar (1972) Ook in Zweden worden oehoes uitgezet. Het Vogeljaar Jaargang 20, nr.4, blz.162 (Korte mededelingen) Redactie Het Vogeljaar (1974). Oehoes uit Artis worden uitgezet. Het Vogeljaar Jaargang 22, nr.4, blz.822 Redactie Het Vogeljaar (1977). Oehoe gestolen. Het Vogeljaar Jaargang 25, nr.4, blz.191 (Korte mededelingen ) Redactie Het Vogeljaar (1981). Oehoe van Den Helder geschoten. Het Vogeljaar Jaargang 29, nr.3, blz.156 Redactie Het Vogeljaar (1983). Jonge Oehoes krijgen de vrijheid. Het Vogeljaar Jaargang 31, nr.1, blz.036 ( Korte mededelingen). Redactie Het Vogeljaar (1991). Oehoe bij Arnhem. Dutch Birding Volume 13, no.3, blz.119-120 ( DB Actueel). Schepers F. (1989). Oehoe-waarnemingen in Limburg. Limburgse Vogels 0: 32.
Schepers F. (1997). Oehoe broedt succesvol in Zuid-Limburg. Limburgse Vogels 8: 83-84. Steinhaus, Gerard H. (1981) Oehoe van Den Helder geschoten in februari 1981. Dutch Birding Volume 03, no.2, blz.058 Taapken, J. (1972). In Wassenaar gekweekte oehoes in Zuid-Eifel uitgezet. Het Vogeljaar Jaargang 20, nr.3, blz.099 ( Korte mededelingen) Van den Brink N.W. en Jansman A.H. (2005). Verontreinigingen in Oehoes (Bubo bubo) uit Limburg en Twente, onverwacht verhoogde concentraties PCB s in oehoes uit Limburg. Wageningen, Alterra, Alterra-Rapport 1317. Velzen, J.A.P. van (1981). Meer over Oehoe van Den Helder. Dutch Birding Volume 03, no.3, blz.100 Voskamp P. (2004). Opmars van Oehoes in Zuid-Limburg. Limburgse Vogels 14 : 1-8. Vossen, Paul (1988). Oehoe in Zuid-Limburg in februari-maart 1988. Dutch Birding Volume 10, no.4, blz.187-188 (Mededelingen). Wassink G.J. (2002). Prooidieren van de Oehoe in de Achterhoek. De Leunink 29/2-4, 2002: 28-58. Wassink G.J. (2002). Determinatie Achterhoekse oehoe via e-mail. De Leunink 29/2-4, 2002: 58-70 Wassink G.J. (2003). Broedgeval van Oehoe bubo bubo op kunstnest. De Leunink 30/3&4, 2003: 8392. Wassink G.J. (2003). Eerste broedgeval van Oehoe Bubo bubo in de Achterhoek. Limosa 76/1, 2004: 1-10. Wassink G.J. (2003). Tweede broedgeval van de Oehoe bubo bubo in de Achterhoek. Athene,nieuwsbrief STONE nr. 8, december 2003: 32-37. Wassink G.J. (2004). Opmars van de Oehoe (bubo bubo) in Nederland, een langzaam proces. De Leunink 31/1, 2004: 3-13. Wassink G.J. (2005). Is er een toekomst voor de Oehoe in Nederland ?. Uilen Nieuwsbrief jaargang 1 nummer 1, 2005. (Langere, officiële versie verschijnt in Natura). Wassink G.J. (2005). De Oehoe Bubo bubo in het grensgebied van Nederland en Duitsland. Het Vogeljaar, jaargang 53 (4) 2005: 161-166. Wassink G.J. (2006). Reuzenuil in mergelgroeves, is er een toekomst voor de oehoe in Nederland ? Natura, jaargang 103 no. 1., februari 2006. Wassink G.J. (2007). De Oehoe genomineerd voor de rode lijst. Athene nr. 12, april 2007: 69-72 Wassink G.J. (2007). Oehoe genomineerd voor de rode lijst. Uilen Nieuwsbrief 2007: 18-20 Wassink G.J. (2007). De oehoe Bubo bubo in Nederland en het Duitse laagland in 2007. Jaarverslag 2007 Wassink G.J. & Hingmann W. (2006). Der Uhu als Brutvogel im Grenzgebiet MünsterlandNiederlande. Naturzeit Nr.5 2006: 10-12 en tevens: De Leunink 33/1, 2006: 9-14 Wassink G.J. & Bijlsma R.G. (2006). Predatie van roofvogels en uilen door Nederlandse en enkele Noordrijn-Westfalse Oehoes Bubo bubo in 2002-06. De takkeling 14(3), 2006: 236-251 Wijngaarden-Bakker L.H. van. (2007). Is er een verleden voor de Oehoe in Nederland ?. Uilen Nieuwsbrief 2007: 17-19 IJzendoorn, Edward, J. van (1979). Aanvullende gegevens over de Oehoe (Bubo bubo) bij Den Helder. Dutch Birding Volume 01, no.2-3, blz.061 Zeilmaker, Rypke (2004). Duitse oehoe verdringt Hollandse Havik. Bionieuws september 2004. Auteur bij mij niet bekend: Broedende Oehoe. Vanellus Jaargang 50, no.5, blz.193 --- 1997 Frankrijk beschermt arenden en de oehoe. Het Vogeljaar Jaargang 13, nr.6, blz.576 l'Homme et l'Oiseau, nr.1, 1965
Deutsche Zusammenfassung In 2007 haben Holländische Ornithologen zusammen mit Deutschen Kollegen im Emsland und Münsterland Uhus studiert. Mit Hilfe von Google Earth sind alle Sand- Kies- und Tongruben bis 50 km. über die Niederländische Grenze kartiert. Auch die wenigen Steingruben sind untersucht worden. Gruben im Teutoburgerwald haben wir natürlich nicht besucht, weil das Gebiet von unseren Deutschen Kollegen schon kontrolliert wurde. Wir fanden 24 Uhubruten; 12 im Münsterland, 6 in Emsland, 4 in Limburg und 2 in Belgiën. In Münsterland (2300 km2) betrug die Siedlungsdichte 0,52 Reviere/100 km2. Von 8 Bruten wissen wir die genaue Anzahl der Eier. Pro Nest wurden hier 2,88 Eier gelegt. Von 23 Revieren ist das Brutergebnis bekannt geworden. 4 Bruten sind misslungen (Mountainbikes und Spaziergänger) und 19 Uhupaare zogen Junge gro . Die Anzahl der Jungen war gut: 2.42 Juv/gelungene-, 2.0 Juv/angefangene Brut und 1.7 Juv/Territorium (n=27). Der Brutbeginn lag zwischen dem 13 Februar und dem 29 April ( Mittelwert: 4 März). Von 24 Uhuvorkommen sind Einzelheiten des Bruthabitats notiert; 10 waren Sand-, 9 Steinund 2 Tongruben. Weiter gab es 3 Baumbruten (Innerhalb von 500 m. gab es aber Sandgruben). 39% der Nestmulden hatten eine Rückwand, die aber keinen Überhang und damit keinen Schutz oberhalb der Mulde bot, 17% waren tiefe Höhlen (dunkel), 17% waren oben auf der Wand situiert, 13% waren Greifvogelnester im Bäumen, 9% Höhlen (nicht tief/dunkel), 4% hatten eine überhängende Rückwand mit zumindest teileweisem Schutz der Mulde. Die Brutwände waren durchschnitlich 18 m. hoch.(4-32 m.). Die meisten Nestmulden waren im oberen Bereich situiert (14), 6 fanden wir in der Mitte, und 1 im unterem Bereich. Die Nesthöhe war im Mittelwert 12,6 m. Eine der Bruten fanden wir nur einen Meter über der Wasseroberfläche, und eine Weitere oben auf einem Sandberg. Wir haben auch die Landschaft um die Uhuvorkommen kartiert (Kreis mit 2km. Radius). 64,7% war Halboffene Kulturlandschaft (20-90%), 27,3% Wald (5-80%), 5,5% Stadt/Dorf (020%) und 2,5% Wasser (0-28%). Weil wir im Münsterland plötzlich 12 Bruten fanden, und keinen solitären Uhus, glauben wir, dass einzelne Exemplare im vorigen Jahr nicht von uns entdeckt worden sind . Angeblich leben einzelne Uhus sehr heimlich und hinterlassen kaum Spuren.. Von 32 Uhus sind Maße genommen (Einige Tiere mehrmals). Die vorläufigen Wachstumskurven zeigen Unterschiede zwischen Männschen und Weibschen. Ausserdem hat sich erwiesen, dass wir anhand von Fotomaterial das Alter der Jungvögel gut eingeschätzt hatten. Zum Schlu bedanke ich alle Deutsche Kollegen für die Auskunfte und Mitarbeit, und Martin Steverding für das Korrigieren dieser Zusammenfassung. Gejo Wassink 23 Juli 2007
This document was created with Win2PDF available at http://www.win2pdf.com. The unregistered version of Win2PDF is for evaluation or non-commercial use only. This page will not be added after purchasing Win2PDF.