De Nieuwste Pabo M ATRI X fasering SBL-competenties
Versie jan 2013
I nleiding Metafoor: de matrix is vergelijkbaar met een spiegel!! Als je in een spiegel kijkt dan zie je een normaal mens. Met normale kenmerken zoals oren, ogen, mond etc. Iedereen die in die spiegel kijkt ziet dezelfde herkenbare overeenkomsten. Terwijl iedereen tegelijkertijd iets anders ziet. Een sterk gekleurde eigenheid, een eigen kenmerkend gezicht, per individu verschillend. Vervang mens door leerkracht! De competentiematrix is vooral bedoeld als een begeleidingsinstrument, zowel voor studenten als voor opleiders (mentor, slb-er, schoolopleider), ten behoeve van de beroepsmatige ontwikkeling van de student. Het biedt de student ondersteuning bij het formuleren van persoonlijke leerdoelen. Het biedt opleiders richtlijnen om gedetailleerd naar de ontwikkeling van studenten te kunnen kijken. In die zin is de competentiematrix een kompas voor student en opleiders. De competentiematrix biedt daarnaast ook een referentiekader bij het oordelen over het niveau van het beroepsmatig functioneren van de student en de groei daarin. In de matrix is sprake van een opbouw in complexiteit en van toenemende zelfsturing. Opleiders kunnen dit hanteren als indicatoren om de ontwikkeling van de student te beoordelen. Maar iQGLWYHUEDQGLVHHQZDDUVFKXZLQJRS]¶QSODDWVGHPDWUL[LVniet bedoeld als afvinklijst met indicatoren waar een student allemaal aan moet voldoen. Niet alle indicatoren zijn op hetzelfde tijdstip en in dezelfde context van oordelen aan de orde. De competentiematrix is als volgt opgebouwd: Per competentie is eerst de algemene beschrijving conform SBL opgenomen. In de structuur van de totale matrix is de indeling conform SBL aangehouden: Competentie 1 Interpersoonlijk competent Competentie 2 Pedagogisch competent Competentie 3 Vak en didactisch competent Competentie 4 Organisatorisch competent Competentie 5 CompetenWLQKHWVDPHQZHUNHQPHWFROOHJD¶V Competentie 6 Competent in het samenwerken met de omgeving Competentie 7 Competent in reflectie en professionele ontwikkeling Vervolgens zijn aan elke competentie per studiejaar indicatoren gekoppeld. Deze indicatoren zijn op twee dimensies geordend: de mate van verantwoordelijk en van diversiteit. Alle indicatoren zijn voorzien van een codering. Bijvoorbeeld Code P1-1.8 betekent: Pabo 1 ± competentie 1 (=Interpersoonlijk competent) 8 (de achtste indicator bij deze competentie).
1
Competentie 1: I nterpersoonlijk competent De leraar primair onderwijs moet ervoor zorgen dat er in zijn groep een prettig leef- en werkklimaat heerst. Dat is de verantwoordelijkheid van de leraar primair onderwijs en om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar interpersoonlijk competent zijn. Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding. Zo'n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Zo'n leraar bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen en zoekt in zijn interactie met hen een goede balans tussen: leiden en begeleiden sturen en volgen confronteren en verzoenen corrigeren en stimuleren P1 Verantwoordelijkheid: de student P1-1.1 houdt toezicht op groepjes lln; P1-1.2 geeft (bege)leiding aan individuele lln, kleine groep(en) en grote groep; P1-1.3 zorgt ervoor dat groepjes die hij begeleidt naar behoren functioneren en rapporteert hierover aan de leraar; P1-1.4 kan incidenten met/tussen lln opvangen en kan hierover rapporteren aan de leraar; P1-1.5 toont zich bij de leerlingen betrokken, enthousiasmeert leerlingen, stimuleert een sfeer waar het goed samenwerken is; P1-1.6 luistert actief en geeft ik-boodschappen in een (groeps)gesprek met leerlingen; P1-1.7 t.a.v. grote groep: past effectieve lerarencommunicatie toe, met name grote gebaren, stem, mimiek, lichaamshouding, oogcontact, positie in de groep; P1-1.8 Is in staat zich in te leven in de wereld van de leerlingen, pikt belangrijke informatie op, kan ingaan op de reacties van de leerlingen; P1-1.9 ziet wat er gebeurt in zijn groep; hij luistert naar de leerlingen en hij reageert adequaat op hen; P1-1.10 spreekt leerlingen adequaat aan op ongewenst gedrag en hij stimuleert gewenst gedrag; hij laat de leerlingen daarbij in hun waarde; P1-1.11 ziet en benoemt aspecten van groepsprocessen in de groep; P1 Diversiteit: de student P1-1.12 observeert leerlingen, ziet verschillen (persoonlijke, sociale, culturele) tussen leerlingen en kan deze beschrijven; P1-1.13 maakt contact met individuele leerlingen en zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen; P2 Verantwoordelijkheid: de student P2-1.1 geeft leiding aan leerlingen, maar geeft hen ook verantwoordelijkheid en een eigen inbreng; bevordert de zelfstandigheid van leerlingen; P2-1.2 schept een goed klimaat voor samenwerking met de leerlingen en tussen de leerlingen onderling; bevordert de samenwerking tussen de lln; P2-1.3 stimuleert bewust gewenst gedrag, spreekt lln. adequaat aan op ongewenst gedrag, zorgt voor eenduidige communicatie en beurtverdeling; P2-1.4 hanteert verschillende gespreksvaardigheden (actief luisteren; ik boodschappen), gesprekstechnieken (vragen stellen, samenvatten), gespreksvormen (kringgesprek; onderwijsleergesprek); P2-1.5 signaleert interactieproblemen (tijdelijke en structurele) binnen groepen, kan hierop adequaat reageren en lost deze (zo mogelijk met hulp van de leraar) op;
2
P2-1.6 kan beschrijven en verklaren wat de communicatiepatronen zijn in zijn (cultureel heterogene) groep en hoe de sociale verhoudingen liggen. Weet hoe hij een en ander zo nodig kan verbeteren; P2-1.7 analyseert groepsprocessen en gebruikt deze informatie bij het begeleiden van leerlingen; P2 Diversiteit: de student P2-1.8 stemt zijn taalgebruik, omgangsvormen en manier van communiceren af op de leeftijdsgroep van zijn leerlingen; P2-1.9 houdt in de communicatie rekening met de verschillen in de leefwereld (culturele achtergrond) van individuele leerlingen; P3 Verantwoordelijkheid: de student P3-1.1 analyseert en beïnvloedt bewust groepsprocessen, rekening houdend met communicatietheorieën en groepsdynamica; P3-1.2 realiseert gedurende langere tijd (onder eindverantwoordelijkheid van de leerkracht) een prettig leef- en werkklimaat; P3-1.3 geeft leerlingen een eigen inbreng en verantwoordelijkheid; P3 Diversiteit: de student P3-1.4 houdt in de omgang rekening met (culturele) verschillen in de groep en verschillen tussen individuele leerlingen; P3-1.5 heeft in de omgang met leerlingen oog voor het totale kind (hoofd hart en handen) en voor hun individuele behoeften en wensen; P3-1.6 geeft afgestemd op de situatie leiding (volgen, ondersteunen, sturen, confronteren, etc.) waardoor recht wordt gedaan aan de individuele ontwikkeling van leerlingen; P3-1.7 kan zijn manier van omgaan met de groep en individuele lln verantwoorden, gebruik makend van relevante theoretische en methodische inzichten; P4 Verantwoordelijkheid: de student P4-1.1 realiseert zelfstandig, een prettig leef- en werkklimaat; P4-1.2 geeft leerlingen, naar vermogen, (mede)verantwoordelijkheid voor het leef- en werkklimaat in de groep; P4-1.3 hanteert die interactie- en communicatievormen die leerlingen zoveel mogelijk tot hun recht laten komen, zo nodig intercultureel; P4-1.4 beschrijft en verklaart de communicatiepatronen en groepsdynamische processen in zijn groep en verbetert deze zo nodig; P4-1.5 is op praktisch niveau op de hoogte van communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie en vooral ook de implicaties daarvan voor zijn eigen laten en doen. P4 Diversiteit: de student P4-1.6 bedenkt met behulp van een deskundige collega een planmatige manier van omgang voor problematische interacties met leerlingen en voert dit uit; P4-1.7 beschikt over een gevarieerd gedragsrepertoire en werkt vanuit een persoonlijke evenwichtige balans ten aanzien van: sturen/ volgen, corrigeren/ stimuleren, confronteren/ verzoenen;
3
Competentie 2: Pedagogisch competent De leraar primair onderwijs moet de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van de leerlingen bevorderen. Hij moet hen helpen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden. Dat is de verantwoordelijkheid van de leraar primair onderwijs en om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar pedagogisch competent zijn. Een leraar die pedagogisch competent is, creëert een veilige leeromgeving in zijn groep en zijn lessen. Zo'n leraar zorgt ervoor dat de leerlingen weten dat ze erbij horen en welkom zijn weten dat ze gewaardeerd worden op een respectvolle manier met elkaar omgaan uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken P1 Verantwoordelijkheid: de student P1-2.1 kan verwachtingen duidelijk maken en eisen stellen aan leerlingen, die passen binnen de regels van de klas; P1-2.2 heeft een voorbeeldfunctie m.b.t. normen en waarden (b.v. zich houden aan regels en gemaakte afspraken); P1-2.3 kan vertrouwen wekken bij zijn leerlingen; P1-2.4 voert, in opdracht van de leraar, pedagogische begeleidingsactiviteiten/ zorgactiviteiten uit, zowel voor individuele lln als voor groep(en) lln, levert een bijdrage aan de evaluatie daarvan en signaleert/ rapporteert bijzonderheden aan de leraar hierover; P1-2.5 is mede verantwoordelijk voor het realiseren van een fysiek en sociaal-emotioneel veilige leeromgeving, m.b.t. eigen gedrag, de dagelijkse omgang met lln en de omgang van lln met elkaar; P1 Diversiteit: de student P1-2.6 toont zich actief geïnteresseerd in ieder kind van de groep, waardeert hun inbreng en complimenteert hen regelmatig; P1-2.7 toont positieve verwachtingen ten aanzien van ieder kind in de groep; P1-2.8 heeft kennis van, herkent en benoemt bij individuele leerlingen de drie psychologische basisbehoeften (relatie, competentie, autonomie); P1-2.9 kan het zelfvertrouwen van individuele leerlingen stimuleren, hen aanmoedigen en motiveren P1-2.10 stimuleert samenwerking, zelfredzaamheid en assertiviteit bij individuele leerlingen; P1-2.11 heeft kennis van de leef- en belevingswereld van de leerlingen, benoemt kenmerken van sociaal gedrag en benoemt verschillen in ontwikkeling van jonge en oudere kind; verwoordt de sociaal-emotionele ontwikkeling van één leerling; P2 Verantwoordelijkheid: de student P2-2.1 voert, in opdracht van de leraar, pedagogische begeleidingsactiviteiten uit, zowel voor individuele lln als voor groepen lln, evalueert deze (mede) en signaleert/ rapporteert functionerings- en ontwikkelingsproblemen bij de uitvoering hiervan; P2-2.2 volgt de individuele pedagogische ontwikkeling van enkele lln. P2-2.3 GUDDJWVDPHQPHWFROOHJD¶VLQGRHQHQODWHQ YHUDQWZRRUGHOLMNKHLGYRRUKHWKDQGKDYHQHQXLWGUDJHQYDQQRUPHQHQZDDUGHQGLH door de school als belangrijk worden aangemerkt;
4
P2-2.4 is verantwoordelijk voor het realiseren van een fysiek en sociaal-emotioneel veilige leeromgeving en is mede verantwoordelijk voor het aanbieden van ontwikkelingsmogelijkheden daarbinnen; P2 Diversiteit: de student P2-2.5 onderneemt doelgerichte activiteiten om de relatie met individuele leerlingen te verbeteren; P2-2.6 herkent en benoemt opvallende aspecten van de ontwikkeling van leerlingen; P2-2.7 kan de verschillen in ontwikkeling van jongere en oudere leerlingen benoemen; P2-2.8 sluit aan bij en ondersteunt aspecten van sociale, emotionele en morele ontwikkelingen; P2-2.9 erkent en houdt rekening met de rol van emoties van individuele leerlingen bij het leren; P2-2.10 gaat om met verschillen tussen leerlingen, maakt een brug tussen de leef- en werkwereld in de school en de leef- en belevingswereld van de leerlingen en speelt in op hun interesse en motivatie; P2-2.11 geeft ruimte aan leerlingen voor initiatieven die passen bij wat ze kunnen en stuurt mede het proces aan om leerlingen zelfstandig te maken en zelfverantwoordelijkheid te geven in relatie tot hun (leer)taak; P2-2.12 kent de verschillende opvoedings- en ontwikkelingstheorieën en de meest voorkomende opvoedings- ontwikkelingsproblematiek en weet hoe die in de praktijk gesignaleerd kunnen worden; P3 Verantwoordelijkheid: de student P3-2.1 analyseert groepsprocessen en gebruikt deze informatie bewust bij het begeleiden en beïnvloeden ervan; P3-2.2 kan zijn onderwijs en zijn pedagogische omgang met zijn leerlingen uitleggen en verantwoorden; P3-2.3 kan ruimte scheppen voor leren, inclusief het maken van vergissingen en fouten; P3-2.4 realiseert gedurende langere tijd (onder eindverantwoordelijkheid van de leerkracht) een open contact, communicatie en een prettig leef- en werkklimaat, rekening houdend met diversiteit en multiculturaliteit; P3 Diversiteit: de student P3-2.5 heeft niet alleen oog voor de prestaties van de leerlingen, maar ook voor hun (individuele) behoeften en wensen; P3-2.6 toont zich bij de leerlingen betrokken; P3-2.7 geeft leerlingen een eigen inbreng en verantwoordelijkheid; P3-2.8 kan ontwikkelings-, gedragsproblemen en gedragsstoornissen signaleren; P3-2.9 neemt opvallende aspecten van sociaal gedrag en groepsprocessen waar en analyseert dit met daarvoor geëigende instrumenten; P3-2.10 is op de hoogte van communicatietheorieën en groepsdynamica en de implicaties daarvan voor zijn eigen handelen; P3-2.11 beschrijft van een aantal leerlingen hoe zij zich ontwikkelen op verschillende ontwikkelingsgebieden en geeft aan hoe hij deze ontwikkeling probeert te bevorderen; P4 Verantwoordelijkheid: de student P4-2.1 kan een veilig pedagogisch klimaat scheppen; P4-2.2 kan groepsprocessen sturen en begeleiden; P4-2.3 bevordert de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van leerlingen; helpt hen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden;
5
P4-2.4 heeft een goed beeld van het sociale klimaat in de groep, van het individuele welbevinden van elk kind, van hun vorderingen op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid en werkt systematisch aan verbetering hiervan; P4-2.5 realiseert een groepsklimaat waarin respect en integriteit ( m.b.t. .zichzelf, anderen en het milieu) belangrijke waarden zijn; P4-2.6 heeft contact met ouders bij problemen en is in staat de ouders te informeren over gedrag bij leerlingen; P4-2.7 kan zijn pedagogisch handelen afstemmen met ouders en anderen die vanuit hun professionele verantwoordelijkheid bij de leerling betrokken zijn; Diversiteit: de student P4-2.8 stimuleert samenwerking en zelfredzaamheid bij leerlingen; P4-2.9 ondersteunt bij het verwerven van sociale vaardigheden; P4-2.10 bevordert assertief gedrag bij leerlingen; P4-2.11 herkent factoren die kunnen leiden tot pestgedrag; P4-2.12 maakt spanningen en emoties tussen/bij leerlingen bespreekbaar en draagt oplossingen aan; doet hierbij een appèl op het probleemoplossend vermogen van leerlingen; P4-2.13 is in staat een eigen individuele aanpak m.b.t. diversiteit van leerlingen te realiseren en te verantwoorden; P4-2.14 signaleert problemen en belemmeringen in de sociaal-HPRWLRQHOHRQWZLNNHOLQJYDQOHHUOLQJHQHQVWHOWHYHQWXHHOVDPHQPHWFROOHJD¶VHHQSDVVHQG plan van aanpak of benadering op; P4-2.15 kan zijn eigen grenzen bewaken; P4-2.16 verantwoordt zijn pedagogische opvattingen en ook hoe hij de groep of individuele leerlingen benaderd heeft; daarbij maakt hij gebruik van relevante, theoretische en methodische inzichten;
6
Competentie 3: Vak en didactisch competent De leraar primair onderwijs moet de leerlingen helpen zich de culturele bagage eigen te maken die samengevat is in de kerndoelen voor het primair onderwijs en die elke deelnemer aan de samenleving nodig heeft om volwaardig te kunnen functioneren. Dat is de verantwoordelijkheid van de leraar primair onderwijs en om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar vakinhoudelijk en didactisch competent zijn. Een leraar die vakinhoudelijk en didactisch competent is, ontwerpt een krachtige leeromgeving in zijn groep en zijn lessen. Zo'n leraar stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten af op de leerlingen en houdt rekening met individuele verschillen motiveert de leerlingen voor hun leertaken, daagt hen uit om er het beste van te maken en helpt hen om ze met succes af te ronden leert de leerlingen leren, ook van en met elkaar, om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen P1 Verantwoordelijkheid: de student P1-3.1 verzorgt onderwijs gedurende (minimaal) een tweetal opeenvolgende activiteiten; P1-3.2 maakt lesvoorbereidingen (met en zonder hulp van methodes) waarbij beginsituatie, doelen, didactische route en evaluatie zijn vertaald naar een passende lesopzet, startend met kleine groep, uitbouwend naar werken met hele groep; P1-3.3 hanteert verschillende werkvormen, groeperingsvormen en ondersteunende materialen; P1-3.4 voert een voorbereide activiteit uit, neemt de reacties van de leerlingen waar en evalueert proces en product; P1-3.5 observeert doelgericht talenten en mogelijkheden van leerlingen; P1-3.6 kan basale leerpsychologische principes herkennen, benoemen en inzetten in het onderwijs; P1-3.7 motiveert leerlingen en daagt hen uit; P1-3.8 beheerst de vakinhouden voor de onderwijsactiviteiten in de basisschool; P1-3.9 P1 Diversiteit: de student P1-3.10 kan algemene verschillen tussen leerlingen waarnemen; P1-3.11 kan n.a.v. globale analyses van toetsen niveauverschillen zien tussen leerlingen; P2 Verantwoordelijkheid: de student P2-3.1 kan onderwijs voor een gehele dag voorbereiden uitvoeren en evalueren; P2-3.2 kan lesgeven aan de hele groep met inachtneming van de volgende aspecten: - de op de werkplek gehanteerde methoden efficiënt en effectief inzetten. - doelen helder formuleren. - hanteren didactische route - feedback geven op producten van leerlingen. - variatie aanbrengen in instructiemodellen, opdrachten en leertaken. P2-3.3 heeft zicht op de leerinhouden (op hoofdlijnen) van de leergebieden in zijn groep; P2-3.4 kent het belang van die leerinhouden voor het dagelijks leven van basisschoolleerlingen en hij weet hoe zij die leerinhouden gebruiken; P2-3.5 kan de leerstof aan zijn leerlingen begrijpelijk en aansprekend uitleggen, voordoen hoe er mee gewerkt moet worden en daarbij inspelen op de
7
taalbeheersing en taalontwikkeling van zijn leerlingen; P2-3.6 kan aan leerlingen de verwachtingen en leerdoelen duidelijk maken en leerlingen motiveren om deze te halen; P2-3.7 kan de leerlingen met gerichte activiteiten de leerstof laten verwerken, daarbij variatie aanbrengen bij instructie en verwerking; P2-3.8 vormt zich een goed beeld van de mate waarin de leerlingen de leerstof beheersen en van de manier waarop ze hun werk aanpakken; P2-3.9 besteedt aandacht aan proces- en productevaluatie met de leerlingen en past de volgende onderwijsactiviteiten hierop aan; P2-3.10 heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind èn van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen; P2-3.11 heeft kennis van digitale leermaterialen en leermiddelen; kent de technische en pedagogisch-didactische mogelijkheden en beperkingen daarvan; P2-3.12 kan doelmatig gebruik maken van beschikbare digitale leermaterialen en leermiddelen; P2-3.13 kent verschillende didactische leer- en werkvormen en de (leer-)psychologische achtergrond daarvan. Hij kent criteria waarmee de bruikbaarheid daarvan voor zijn leerlingen kan worden vastgesteld; P2-3.14 kan incidenteel vakoverstijgend/ vakdoorbrekend werken; P2 Diversiteit: de student P2-3.15 de student heeft oog voor leer ±en ontwikkelingsprocessen van individuele leerlingen; P2-3.16 kan individuele leerlingen begeleiden bij de verwerking, stimulerende vragen stellen en opbouwende gerichte feedback geven op taak en aanpak; P2-3.17 de student heeft oog voor de diverse talenten van leerlingen en houdt hiermee rekening in de vormgeving van het onderwijs; P3 Verantwoordelijkheid: de student P3-3.1 kan onderwijs voor een week voorbereiden, uitvoeren en evalueren; P3-3.2 is bekend met verschillende leer- en onderwijstheorieën en onderwijsarrangementen voor het jonge en oudere kind en hij weet hoe hij die in praktijk kan brengen; P3-3.3 is vertrouwd met hoe leerlingen leren, wat hun leerbehoeften zijn, hoe hun ontwikkeling verloopt, welke problemen zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij daar mee om kan gaan; P3-3.4 zet methoden effectief en efficiënt in om lijn te brengen in zijn onderwijs; P3-3.5 ontwerpt (speel- en) leeractiviteiten die voor de leerlingen uitvoerbaar zijn en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid; P3-3.6 maakt bewust gebruik van verschillende werkvormen en begeleidingswijzen om gedeelde of zelfsturing te bevorderen; P3-3.7 evalueert activiteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep; P3-3.8 kent verschillende doelen van evalueren en toetsen; P3-3.9 kan passende en betrouwbare toetsen kiezen, maken of samenstellen; P3-3.10 kan toetsresultaten beoordelen, analyseren en interpreteren en de kwaliteit van toetsen en examens beoordelen; P3-3.11 kan bruikbare en betrouwbare voortgangsinformatie verzamelen en analyseren en op grond daarvan zijn onderwijs waar nodig bijstellen; P3-3.12 kan aangeven waar leerlingen zich op verschillende leerlijnen bevinden; P3-3.13 kan een adequaat klassenmanagement realiseren, passend bij de gekozen doelen, instructiemodellen; P3-3.14 kan samenwerking, zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid stimuleren; P3-3.15 voert een project uit en kan daarbij vakoverstijgend en vakdoorbrekend werken;
8
P3-3.16 bouwt zijn handelingsrepertoire uit t.a.v. de aanpak van leer- en gedragsproblemen; P3 Diversiteit: de student P3-3.17 stemt zijn onderwijs, in overleg met de mentor, zoveel mogelijk af op de onderwijsbehoeften van de leerlingen (door variatie in instructiemodellen, opdrachten, speel- en leertaken om recht te doen aan verschillen tussen leerlingen); P3-3.18 kan, in overleg met de mentor, zijn handelingsrepertoire t.a.v. leerlingen met leerproblemen uitbouwen; P3-3.19 evalueert speel- en leeractiviteiten en de effecten ervan en stelt ze, in overleg met de mentor, bij voor individuele leerlingen; P3-3.20 werkt met een bestaand handelingsplan; P3-3.21 signaleert leerproblemen en ±belemmeringen en bespreekt suggesties met de mentor ten behoeve het een passende aanpak of benadering; P4 Verantwoordelijkheid: de student P4-3.1 kan, zelfsandig, onderwijs gedurende een langere periode voorbereiden, uitvoeren en evalueren; P4-3.2 beoordeelt leermiddelen (ook van buitenschoolse instanties) kritisch op hun waarde; P4-3.3 is vertrouwd met de opbouw van de leerinhouden in leerlijnen en met de samenhang daartussen en kan daarin accenten leggen en keuzes maken; P4-3.4 ontwerpt op basis van de methodes die in de school worden gebruikt voor zijn groep een programma voor een langere periode, waarmee hij o.a. bewust werkt aan het ontwikkelen van de vakoverschrijdende doelen, inclusief doelen mbt de sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerlingen (zoals ontwikkelen van zelfvertrouwen, respectvol en verantwoordelijk omgaan met elkaar en zorg voor en waardering van de leefomgeving); P4-3.5 doet op basis van evaluatie en toetsing betrouwbare uitspraken over de kennis en vaardigheid van leerlingen en geeft op constructieve wijze feedback op het product en leerproces van leerlingen; P4-3.6 verantwoordt zijn vakinhoudelijke en didactische opvattingen en de wijze waarop hij dit vormgeeft binnen de groep; daarbij maakt hij gebruik van relevante, actuele en methodische inzichten; P4-3.7 kan de totale ontwikkeling van de leerlingen in zijn groep in beeld brengen; P4-3.8 is verantwoordelijk voor de leerresultaten van de leerlingen tijdens lio-blok en kan hierover verantwoording afleggen aan derden; P4-3.9 kan een bijdrage leveren aan onderdelen van het schoolontwikkelingsplan; P4 Diversiteit: de student P4-3.10 stemt, zelfstandig, zijn onderwijs zoveel mogelijk af op de onderwijsbehoeften van de leerlingen (door variatie in instructiemodellen, opdrachten, speel- en leertaken om recht te doen aan verschillen tussen leerlingen); P4-3.11 evalueert speel- en leeractiviteiten en de effecten ervan en stelt ze zelfstandig bij voor individuele leerlingen; P4-3.12 kan leer- en gedragsproblemen signaleren en weet waar hij eventueel hulp kan vinden in en buiten de school; P4-3.13 kan zelfstandig zijn handelingsrepertoire t.a.v. leerlingen met leerproblemen uitbouwen;
9
Competentie 4: Organisatorisch competent De leraar primair onderwijs draagt zorg voor alle aspecten van klassenmanagement ten behoeve van zijn groep. Dat is de verantwoordelijkheid van de leraar primair onderwijs en om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar organisatorisch competent zijn. Een leraar die organisatorisch competent is, zorgt voor een overzichtelijke, ordelijke, taakgerichte sfeer in zijn klas en zijn lessen. Zo'n leraar zorgt er dus voor dat de leerlingen weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze hebben voor eigen initiatief weten wat ze moeten doen, hoe en met welk doel ze dat moeten doen P1 Verantwoordelijkheid: de student P1-4.1 past zijn activiteiten in binnen de planning van de groep; P1-4.2 bewaakt tijdens de uitvoering van een activiteit de tijd; P1-4.3 houdt tijdens de onderwijsactiviteit overzicht over de leerlingen en ziet wie wel en niet aan het werk zijn; P1-4.4 past de inrichting van de leeromgeving op een veilige en efficiënte manier aan ten behoeve van een onderwijsactiviteit; P1-4.5 zorgt ervoor dat hulpmiddelen en materialen tijdig en op de juiste plaats klaarstaan en weer opgeruimd worden; P1-4.6 maakt leerlingen duidelijk aan welke organisatorische afspraken zij zich dienen te houden; P1-4.7 verzamelt en ordent gegevens en producten van leerlingen; P1-4.8 blijft rustig bij onverwachte situaties op microniveau P1 Diversiteit: de student P1-4.9 kan de leeromgeving zodanig inrichten dat hij kan werken met zowel kleine als grote groepen; P1-4.10 kan tijdens het werken met de kleine groep overzicht houden over de grote groep; P2 Verantwoordelijkheid: de student P2-4.1 maakt een adequate tijdsplanning voor één onderwijsactiviteit, voor enkele opeenvolgende activiteiten én voor complex samengestelde activiteiten; P2-4.2 maakt leerlingen duidelijk wat de taken en opdrachten zijn, welke activiteiten hij van hen verwacht en wat de leerlingen van hem kunnen verwachten; P2-4.3 kan door duidelijk afspraken en opdrachten een ordelijke en taakgerichte sfeer in de klas stimuleren; P2-4.4 registreert leerlinggegevens met behulp van het leerlingvolgsysteem van de stageschool; P2-4.5 toont organisatorisch improvisatietalent bij onverwachte ontwikkelingen/ situaties; P2-4.6 maakt een adequate tijdsplanning voor een dag; P2 Diversiteit: de student P2-4.7 kan het onvoldoende taakgericht gedrag van individuele leerlingen signaleren en bespreekt suggesties ter verbetering met de mentor; P2-4.8 organiseert het onderwijs in zijn groep zodanig dat hij ruimte heeft om individuele leerlingen te begeleiden; P3 Verantwoordelijkheid: de student
10
P3-4.1 maakt vanuit zijn verschillende rollen (didacticus, pedagoog, teamlid, gesprekspartner) als groepsleerkracht een eigen planning die past in de planning van de mentor en de school; P3-4.2 richt de leeromgeving op een veilige en efficiënte manier in; P3-4.3 improviseert in onverwachtse situaties ten behoeve van een goed leef- en werkklimaat; P3-4.4 organiseert het onderwijs in zijn groep zodanig dat hij ruimte heeft om op meerdere niveaus te differentiëren/begeleiden; P3-4.5 houdt overzicht over de leerlingen in verschillende ruimtes (binnen/ buiten de klas); P3-4.6 zorgt voor een ordelijke, taakgerichte planning van activiteiten en een overzichtelijke inrichting van de klas; P3 Diversiteit: de student P3-4.7 richt het onderwijs zodanig in dat het onderwijs tegemoet komt aan individuele begeleidingsbehoeften (structuur, taken aanpakken) van leerlingen; P4 Verantwoordelijkheid: de student P4-4.1 heeft overzicht over verschillende taken van de leraar (zowel lesgebonden als niet lesgebonden) en kan bij conflicterende belangen prioriteiten stellen in de dag-, week- en jaarplanning; P4-4.2 voor een langere periode plant en organiseert hij zelfstandig en zorgvuldig: de groeperingsvorm, de inrichting van de leeromgeving en de dag- week en periodeplanning en is daarin waar nodig flexibel; P4-4.3 gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die passen bij het specifieke karakter van een bepaald vakgebied; P4-4.4 hanteert op consequente manier concrete, functionele en bestaande procedures en afspraken; P4-4.5 maakt op een doelmatige manier gebruik van het leerlingvolgsysteem in de school en hanteert een gemakkelijk toegankelijke administratie en registratie van gegevens van leerlingen; P4-4.6 treedt bij incidenten onder vrijwel alle omstandigheden ordenend en regulerend op en kan de leerlingen zodanig instrueren dat de situatie veilig blijft; P4 Diversiteit: de student P4-4.7 gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen afgestemd op de leerbehoeften van de individuele leerlingen; P4-4.8 kan zelfstandig het onderwijs zodanig organiseren dat differentiatie op driHQLYHDX¶VPRJHOLMNLV
11
CompHWHQWLH&RPSHWHQWLQKHWVDPHQZHUNHQPHWFROOHJD¶V De leraar primair onderwijs moet ervoor zorgen dat zijn werk en dat van zijn collega's op school goed op elkaar zijn afgestemd. Hij moet ook bijdragen aan het goed functioneren van de schoolorganisatie. Dat is de verantwoordelijkheid van de leraar primair onderwijs en om die verantwoordelijkheid waar te NXQQHQPDNHQPRHWGHOHUDDUFRPSHWHQW]LMQLQKHWVDPHQZHUNHQPHWFROOHJD¶V Een leraar die competent is in het samenwerken met zijn collega's, levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en vakinhoudelijk & didactisch klimaat op zijn school, aan goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie. Dat wil zeggen dat zo'n leraar JRHGPHWFROOHJD¶VFRPPXQLFHHUWHQVDPHQZHUNW een constructieve bijdrage levert aan vergaderingen en andere vormen van schooloverleg en aan de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de school goed te laten functioneren een bijdrage levert aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school P1 Verantwoordelijkheid: de student P1-5.1 kan zich voorstellen aan het team; P1-5.2 kan zich snel oriënteren in een nieuwe werkomgeving (op de hoogte stellen van regels en afspraken); P1-5.3 kan werkafspraken (werk en communicatie) maken met anderen en die nakomen; P1-5.4 ziet relevante taken en toont de bereidheid om die op te pakken; P1-5.5 kan ondersteunende taken uitvoeren in het kader van schoolontwikkeling; P1-LQIRUPHHUWGHPHQWRURYHUGHLQKRXGYDQGHWKHPD¶V; P1-5.7 staat open voor feedback en maakt zichtbaar hoe de feedback wordt verwerkt; P1-5.8 vormt zich, o.a op basis van gesprekken met de mentor, een beeld over de inhoud van het beroep; P1-5.9 neemt initiatief om met de mentor in gesprek te gaan over onderwijsdoelen en ± activiteiten; P1-5.10 YUDDJWKXOSDDQFROOHJD¶VHQVWHOW]LFKRSHQYRRUDGYLH]HQ; P1-5.11 hanteert vertrouwelijke informatie van kinderen en collega¶s zorgvuldig; P1-5.12 geeft en ontvangt feedback (in peerassessments en intervisie) van medestudenten; P1 Diversiteit: de student P1-5.13 informeert zich over kinderen bij de groepsleerkracht en houdt hier rekening mee in onderwijsactiviteiten en begeleiden van kinderen; P1-5.14 kan onderwijs en begeleiding afstemmen op een groepje kinderen; P1-5.15 begrijpt het leerlingvolgsysteem en kan hierin gegevens invoeren; P1-5.16 LV]LFKEHZXVWYDQYHUVFKLOOHQLQRSYDWWLQJHQRYHUWXLJLQJHQELMFROOHJD¶VPHGHVWXGHQWHQPHQWRUHQHWF en respecteert die; P2 Verantwoordelijkheid: de student P2-5.1 deelt aan werk gerelateerde successen en zRUJHQPHWFROOHJD¶V; P2-5.2 kan deelnemen aan werkoverleg en neemt deelverantwoordelijkheid ook voor niet-lesgebonden taken; P2-5.3 kan samen met mentor en ouders buitenschoolse activiteiten voorbereiden en uitvoeren;
12
P2-NDQFROOHJD¶VRSHHQMXLVWHPDnier (schriftelijk en mondeling) informeren; P2-5.5 kan zijn eigen mening / visie op een correcte wijze verwoorden; P2-5.6 geeft en ontvangt feedback van medestudenten (in peerassessments en intervisie); P2 Diversiteit: de student P2-5.7 informeert zich goed over kiQGHUHQHQRQGHUZHUSHQLQJHVSUHNPHWFROOHJD¶VWHQEHKRHYHYDQKHWDIVWHPPHQYDQRQGHUZLMsactiviteiten en begeleiden van groep en individuele kinderen; P2-5.8 is zich bewust van verschillen in opvattingen, overtuigingen en andere culturele achtergronden biMFROOHJD¶VPHGHVWXGHQWHQPHQWRUHQHWF ; P2-5.9 gaat op correcte wijze in JHVSUHNPHWFROOHJD¶VGLHYHUVFKLOOHQGHRSYDWWLQJHQRYHUWXLJLQJHQHQDQGHUHFXOWXUHOHDFKWHUJURQGHQKHEEHQ; P3 Verantwoordelijkheid: de student P3-5.1 kan zelfstandig rapporteren oSYHU]RHNYDQFROOHJD¶VHQOHLGLQJHQ]RHHQELMGUDJHOHYHUHQDDQRYHUOHJLQIRJLGVHQHWF; P3-5.2 kan volwaardig deelnemen aan werkoverleg en neemt deelverantwoordelijkheid ook voor zowel lesgebonden en niet-lesgebonden taken; P3-5.3 geeft en vraagt gerichte feedback aan medestudenten en ( indien gevraagd) aan mentor; P3-5.4 LQWURGXFHHUWLRµYHUQLHXZHQGH¶Dctiviteiten die aansluiten bij school en geeft hiermee positieve impulsen; P3-5.5 neemt waar zinvol (incidenteel) deel aan teamoverleg en kan notuleren; P3 Diversiteit: de student P3-5.6 neemt deel aan leerling besprekingen en is hierop inhoudelijk voorbereid; P3-5.7 kan de overdracht van leerling aan mentor/collega op correcte wijze uitvoeren; P3-5.8 onderzoekt in gesprek met de mentor zijn eigen opvattingen en handelswijze naar kinderen bespreekbaar maken; P3-5.9 kan eigen handelswijze naar kinderen bijstellen op basis van nieuwe informatie en inzichten; P4 Verantwoordelijkheid: de student P4-5.1 gaat doelgericht een volwaardige ZHUNUHODWLHDDQPHWFROOHJD¶VGXR-SDUWQHULE¶HUERXZFR|rdinator); P4-5.2 dHHOLQIRUPDWLHGLHYRRUGHYRRUWJDQJYDQKHWZHUNYDQEHODQJLVPHWFROOHJD¶VHQKLMPDDNWJHEUXLNYDQGHLQIRUPDWie die hij van collega¶s krijgt; P4-5.3 levert een constructieve en volwaardige bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school; P4-5.4 geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie; P4-5.5 levert VDPHQPHWFROOHJD¶V een (onderzoeksmatige) bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school; P4-5.6 KRXGWUHNHQLQJPHW]LMQFROOHJD¶VHQPHW de belangen van zijn school en kan functioneren als een volwaardig teamlid; P4-5.7 NDQ]LMQRSYDWWLQJHQHQ]LMQZHUNZLM]HRSKHWJHELHGYDQVDPHQZHUNHQPHWFROOHJD¶VHQIXQFWLRQHUHQLQHHQVFKRRORUJDQLVDWLHYerantwoorden; P4-5.8 kan omgaan met cRQIOLFWHQLQGHVDPHQZHUNLQJPHWFROOHJD¶V (preventief/curatief)kan functioneren als een volwaardig teamlid; P4 Diversiteit: de student: P4-5.9 levert een constructieve en zelfstandige bijdrage aan leerling besprekingen; P4-5.10 respecteert sterke en mindere sterke eigenschappen van collegD¶s;
13
Competentie 6: Competent in het samenwerken met de omgeving De leraar primair onderwijs moet contacten onderhouden met de ouders of verzorgers van de leerlingen. Hij moet er ook voor zorgen dat zijn professionele handelen en dat van anderen buiten de school goed op elkaar zijn afgestemd. Dat is de verantwoordelijkheid van de leraar primair onderwijs en om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar competent zijn in het samenwerken met de omgeving van de school. Een leraar die competent is in het samenwerken met de omgeving, levert in het belang van de leerlingen zijn bijdrage aan een goede samenwerking met mensen en instellingen in de omgeving van de school. Dat wil zeggen dat zo'n leraar goede contacten onderhoudt met de ouders of verzorgers van de leerlingen goede contacten onderhoudt met andere mensen en instellingen die ook te maken hebben met de zorg voor de leerlingen P1 Verantwoordelijkheid: de student P1-6.1 stelt zich op de hoogte van cultuuraanbod in de omgeving van de school en beoordeelt dit op relevantie voor de leerlingen in de stagegroep; P1-6.2 kan participeren in buitenschoolse activiteiten; P1-6.3 kan groepje(s) leerlingen begeleiden buiten school (naar gym/bibliotheek); P1-6.4 neemt initiatief voor het voeren van eenvoudige informele gesprekjes met ouders en gaat respectvol om met de informatie; P1 Diversiteit: de student P1-6.5 herkent en benoemt opvallende cultuurverschillen van enkele leerlingen tussen school en thuismilieu; P1-6.6 heeft belangstelling voor en kan participeren in schoolse actualiteiten, cultuuractiviteiten en sportevenementen; P2 Verantwoordelijkheid: de student P2-6.1 onderzoekt en beschrijft cultuurverschillen tussen school- en thuismilieu; P2-6.2 erkent, respecteert en houdt rekening met cultuurverschillen tussen school- en thuismilieu; P2-6.3 verwoordt zijn beeld van en opvattingen over de samenwerking met ouders; P2-6.4 haalt de wereld de school in bijvoorbeeld door samenwerking met buitenschoolse instanties en door aandacht voor de actualiteit;; P2-6.5 kan een buitenactiviteit organiseren met meerdere differentiaties/werkvormen; P2-6.6 kan culturele instellingen inzetten in onderwijs; P2-6.7 kan excursies organiseren; P2-6.8 gaat samen met groepsleerkracht in gesprek met ouders of verzorgers over de vorderingen of welbevinden van de leerling; P2-6.9 levert een bijdrage aan een rapportage over enkele leerlingen gericht aan ouders; P2 Diversiteit: de student P2-6.10 kan gastdocenten of externe deskundigen op een zinvolle wijze inzetten bij onderwijsactiviteiten; P2-6.11 kan relevante omgevingsfactoren in beeld brengen en bepalen in hoeverre deze van invloed zijn op het onderwijs; P2-6.12 vormt zich een beeld over de samenwerking tussen school en ouders; P2-6.13 gebruikt informatie van ouders in de benadering van het leerling;
14
P3 Verantwoordelijkheid: de student P3-6.1 voert een eenvoudig informeel vraaggesprek met ouder(s) en interpreteert de informatie die dat oplevert respectvol; P3-6.2 is op de hoogte van de meso / zorgstructuren van het basisonderwijs en de rol van diverse participanten hierin; P3-6.3 OHJWLQRYHUOHJPHWFROOHJD¶VFRQWDFWPHWH[WHUnen (bv gastsprekers); P3-6.4 kan verantwoording afleggen aan FROOHJD¶VHQGLUHFWLH; P3-6.5 kan mee vormgeven aan activiteiten in werkgroepen waarbij externen betrokken zijn; P3-6.6 kan buitenschoolse projecten/ excursies organiseren; P3 Diversiteit: de student P3-6.7 kan op gepaste wijze zijn eigen mening formuleren, en durft eventueel ook tegengas te geven; P3-6.8 voert, onder begeleiding, informerende gesprekken met de ouders/verzorgers van een (enkele) leerling(en); P3-6.9 voert gesprekken met interne deskundigen over de ontwikkeling en het welbevinden van een (enkele) leerling(en); P3-6.10 integreert informatie van ouders/verzorgers en interne deskundigen in de benadering van individuele leerlingen; P4 Verantwoordelijkheid: de student P4-6.1 voert op een open en constructieve manier informerende gesprekken met ouders over de ontwikkeling en welbevinden van hun kind (bijvoorbeeld 10minuten gesprekken) en maakt zijn verantwoordelijkheden en mogelijkheden hierin duidelijk; P4-6.2 legt en onderhoudt, LQRYHUOHJPHWFROOHJD¶V, contact met externe deskundigen; P4-6.3 voert gesprekken met externe deskundigen over de vorderingen van leerlingen en hun welbevinden in de school. P4-6.4 kan relevante omgevingsfactoren in beeld brengen en gebruiken bij de vormgeving van de inhoud van het onderwijs; P4 Diversiteit: de student P4-6.5 EUHQJWPHWKXOSYDQFROOHJD¶VKXOSYUDJHQ(m.b.t. individuele leerlingen) voor externe deskundigen onder woorden, bereidt gesprekken met hen voor en voert deze gesprekken; P4-6.6 integreert informatie van ouders/verzorgers en externe deskundigen in zijn benadering van individuele leerlingen en kan zijn benadering YHUDQWZRRUGHQDDQFROOHJD¶VHQGLUHFWLH P4-6.7 kan, met hulp van een collega, een rapportage opstellen over enkele leerlingen gericht aan de ouders en/of externe deskundigen; P4-6.8 voert op een open en constructieve manier, onder verantwoordelijkheid van een collega, adviserende gesprekken met ouders over de ontwikkeling en welbevinden van hun kind; P4-6.9 kan, met hulp van een collega, omgaan met heftige emoties van individuele ouders/verzorgers; P4-6.10 benut cultuurverschillen m.b.t. de begeleiding van individuele leerlingen (ten behoeve van identiteitsvorming en waardeontwikkeling);
15
Competentie 7: Competent in reflectie en professionele ontwikkeling De leraar primair onderwijs moet zich voortdurend verder ontwikkelen en professionaliseren. Dat is zijn verantwoordelijkheid en om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar primair onderwijs competent zijn in reflectie en ontwikkeling. Een leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling, denkt regelmatig na over zijn beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheid. Zo'n leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de tijd te houden en te verbeteren. Zo'n leraar weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat heeft een goed beeld van zijn eigen competenties, zijn sterke en zwakke kanten werkt op een planmatige manier aan zijn verdere ontwikkeling stemt zijn eigen ontwikkeling af op het beleid van zijn school en benut de kansen die de school biedt om zich verder te ontwikkelen. P1 Verantwoordelijkheid: de student P1-7.1 toont zelfreflectie; toont onderzoekende houding t.a.v. eigen gedrag; P1-7.2 onderzoekt zijn handelen door te evalueren en feedback te vragen van leerlingen, medestudenten, docenten en de mentor; P1-7.3 maakt zijn leerproces zichtbaar door in beschrijvingen zijn eigen gedrag te betrekken (positief / minder positief); durft om gerichte hulp te vragen; P1-7.4 koppelt bij het analyseren van ervaringen theorie en praktijk aan elkaar; raadpleegt relevante leerbronnen om onderwijspraktijken te verklaren; P1-7.5 formuleert op grond van zijn functioneren een sterkte-zwakteanalyse, leervragen en een plan van aanpak (persoonlijk ontwikkelplan); P1-7.6 benoemt het effect dat een groep leerlingen op hem heeft P1-7.7 schetst zijn beeld van een leraar primair onderwijs; P1-7.8 verwoordt zijn motivatie voor het beroep; P1 Diversiteit: de student P1-7.9 is zich bewust van de verschillen in opvattingen (over onderwijs/ onderwijzen/ leren) YDQPHGHVWXGHQWHQOHHUOLQJHQFROOHJD¶VRXGHUV; P1-7.10 brengt onder woorden hoe hijzelf leert en hoe hij hier rekening mee houdt; P1-7.11 is zich bewust van hoe hijzelf in het onderwijs: relaties aangaat, communiceert, handelt vanuit eigen opvattingen/ overtuigingen/ (kern)kwaliteiten, samenwerkt met anderen; P2 Verantwoordelijkheid: de student P2-7.1 herkent de grenzen van zijn eigen handelingsbekwaamheid, maar zijn eigen talenten en kwaliteiten; P2-7.2 is op de hoogte van onderwijsconcepten en relateert deze aan eigen onderwijsvisie; P2-7.3 herkent de identiteit van de school en het schoolconcept en koppelt hier zijn eigen opvattingen over onderwijs en het beroep aan; P2-7.4 onderzoekt zijn functioneren in de stagegroep door doelgericht te evalueren, reflecteren en feedback te vragen van leerlingenFROOHJD¶VHQDQGHUHQ; P2-7.5 benoemt zijn sterke en zwakke punten en leervragen ten aanzien van de verschillende aspecten van bekwaamheid en illustreert deze met voorbeelden en ervaringen in verschillende situaties; P2 Diversiteit: de student P2-7.6 is in staat tot kritische reflectie op zijn eigen pedagogisch-didactisch handelen;
16
P2-7.7 gebruikt nu ook (theoretische) kennisbronnen om beter met diversiteit te kunnen omgaan (kennis van leerling, leren, vak, systeem en maatschappij); P2-7.8 is zich bewust van factoren die voor een professionele ontwikkeling van belang zijn; P2-7.9 kan aangeven wat zijn eigen kenmerkende leerstijl is en welke mogelijkheden en beperkingen dit met zich meebrengt; kan in een plan van aanpak aangeven hoe en welke reflectieve vaardigheden hij verder gaat ontwikkelen; P3 Verantwoordelijkheid: de student P3-7.1 OHYHUWHHQELMGUDJHHYHQWXHHOPHWEHJHOHLGLQJRIRQGHUOHLGLQJYDQFROOHJD¶V DDQKHWanalyseren en verbeteren van het onderwijs in zijn stagegroep; P3-7.2 kan tijdens intervisiemomenten en collegiale consultatie constructieve feedback geven (inhoudelijk en methodisch) aan medestudenten, mentor, andere FROOHJD¶s; P3-7.3 kan systematisch werken aan het verbeteren/ontwikkelen van eigen leerpunten en het onderzoeken van leervragen en gebruikt hierbij systematisch theoretische kennisbronnen; Diversiteit: de student P3-7.4 laat zien te reflecteren op en inzicht te hebben in de samenhang tussen praktijkervaringen met individuele leerlingen en theoretische onderbouwingen /visies; weet dit te vertalen in eigen (interpersoonlijk, pedagogisch, onderwijskundig) handelen m.b.t. deze leerlingen; P3-7.5 reflecteert op contextvariabelen die voor leerlingen, ouders (eQFROOHJD¶V" YDQEHODQJ]LMQhanteert praktijken om daaraan tegemoet te komen; P4 Verantwoordelijkheid: de student P4-7.1 verwoordt naar anderen duidelijk wat voor hem in het leraarschap belangrijk is en vanuit welke waarden en normen en onderwijskundige opvattingen hij daar vorm aan geeft; P4-7.2 kan op basis van kennis over onderwijs, eigen waarden en normen en drijfveren een persoonlijk werkconcept ontwikkelen en verdedigen t.a.v. anderen en andere onderwijsvisies; P4-7.3 relateert zijn persoonlijk werkconcept aan de identiteit van de school en de onderwijskundige opvattingen van de school en het team; P4-7.4 OHYHUWHYHQWXHHOPHWEHJHOHLGLQJHQRQGHUOHLGLQJYDQFROOHJD¶V HHQELMGUDJHDDQRQGHUZLMVYHUEHWHULQJHQRQWZLNNHOLQJYDQGe school tegen de achtergrond van actuele ontwikkelingen in onderwijs, wetenschap en samenleving; P4-7.5 kleurt zijn eigen onderwijsvisie in vanuit cultureel-maatschappelijke en pedagogische dimensies en kan dit verantwoorden; P4-7.6 werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn bekwaamheid, op basis van een goede reflectie op en analyse van zijn competenties; P4-7.7 stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid af op het beleid van de school; maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van leerlingen en FROOHJD¶VHQRRNYDQFROOHJLDOHKXOSin de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie; P4-7.8 ziet en expliciteert de samenhang tussen de verschillende competenties; P4-7.9 is in staat tot transfer van het µgeleerde¶ vanuit een concrete situatie naar andere situaties; P4 Diversiteit: de student P4-7.10 IRUPXOHHUWSHUVRRQOLMNH GLOHPPD¶VHQSHUVSHFWLHYHQP.b.t. zijn professionele loopbaan; P4-7.11 is in staat middels onderzoek te komen van persoonlijke vraagstelling naar volwaardig praktijkonderzoek; P4-7.12 erkent en is bereid tot voortdurende professionalisering van de eigen beroepsuitoefening;
17