BELGIE P.B. 1750 LENNIK 1 BC 5759 Afgiftekantoor 1750 Lennik 1 - P.309387
Jaargang 2 - nr.2 - driemaandelijks - April, Mei, Juni 2003
Mediatitis Woord vooraf door Guido Discart, voorzitter CVG e laatste weken zijn de gerechtsdeurwaarders andermaal als blikvanger in het nieuws geweest naar aanleiding van de betekening van een exploot op verzoek van de fiscus in het OCMW-rusthuis te Sint-Niklaas. De titel op de frontpagina in de weekendeditie van 1-2 februari jl. van Het Laatste Nieuws was véélzeggend : „Deurwaarder neemt tv en foto’s van 90jarige in beslag „. Het verhaal ging als volgt : „Een deurwaarder heeft vrijdag beslag gelegd op de schamele bezittingen van een 90-jarige bewoonster van rust-en verzorgingstehuis Ter Wilgen in Sint-Niklaas. De straatarme vrouw moet 1500 euro (60.000 frank) aan de fiscus omdat haar kinderen een deel van haar verblijfskosten betalen - wat als ‘inkomen’ wordt beschouwd. „ De OCMW-voorzitter vond dit prompt „mensonterend » vanwege de deurwaarder. De toon was gezet : de gerechtsdeurwaarder werd nogmaals opgevoerd als gewetenloze uitvoerende boeman. De realiteit was andermaal ànders : er was helemaal géén beslag gelegd op een TV of op foto’s, noch op enige andere meubelen of goederen. De Arrondissementskamer van Dendermonde heeft dan ook direct en alert gereageerd op deze onjuiste berichtgeving. Het betrof enkel een verjaringsstuitende akte uitgereikt op verzoek van de fiscus, met name de Federale Overheid van Financiën, afdeling directe belastingen. De tussenkomende gerechtsdeurwaarder heeft zich discreet aangemeld aan de receptie van het rusthuis en in aanwezigheid van een maatschappelijk assistente het document afgegeven aan de dame. De deurwaarder heeft correct gehandeld op een menselijke manier in de gegeven rechtsorde. Deze rechtzetting werd uiteraard niet als dusdanig gepubliceerd in de media, zodat volgens de publieke perceptie de „schuld” van dit „beschamend optreden” in de schoenen van de deurwaarder wordt geschoven. Dit voorval is tekenend hoe de imagovorming van ons beroep in de media telkens op een negatieve manier wordt uitvergroot.
D
Conferentie van Vlaamse Gerechtdeurwaarders vzw Drukkerijstraat 16 2000 Antwerpen Telefoon 03-886 51 77 kantoor Discart 03-218 28 28 kantoor Brackeva 015-21 95 75 kantoor Van Lierde Fax 03-218 28 98 Kantoor Brackeva E-mail
[email protected] Website www.cvg.be Bank 068-2321248-65 Raad van Beheer Guido Discart Voorzitter Marc Brackeva Ondervoorzitter Marc Beerten Penningmeester Johan Van Lierde Secretaris Pierre De Mey Gilbert De Wilde Jan Eyskens Patrick Van Buggenhout Luc Verschueren Francis Snoeck Productie Antenna Communications Ideas
Bergensesteenweg 308 1500 Halle e-mail:
[email protected] Verantwoordelijk uitgever: Guido Discart Nieuwstraat 8 2830 Willebroek
De voorzitter J-P. Engels van ene „Zelfhulpgroep Schuldoverlast, Sociale en Juridische Begeleiding” reageerde op 4 februari jl. met een publiek bericht van bedenkelijk allooi: „Gerechtsdeurwaarders en misbruik van macht = dagelijkse realiteit.” Wat de dame van 90 jaar in het rusthuis van St-Niklaas overkomen is met die „inval” door een gerechtsdeurwaarder is een regelrechte schande maar dagelijkse realiteit. Dagelijks worden mensen geconfronteerd met deze schandelijke praktijken. Veel gerechtsdeurwaarders maken misbruik van hun macht maar worden daarin gesteund door de wetgever die niets doet om deze schrijnende toestanden te voorkomen.(...) Deurwaarders overtreden zelfs de wet om hun zelfgemaakte kosten te kunnen recupereren.” En zo gaat dit persbericht maar verder. Moraal van het verhaal: er is nog héél wat werk aan de winkel om de sociaal-maatschappelijke en juridische missie en het imago van ons beroep in ons rechtssysteem duidelijker en correcter te profileren en naar de buitenwereld te communiceren. De Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders beschouwt een proactieve communicatie over ons beroep als een belangrijk gegeven. Deze Nieuwsbrief is hierbij een nuttig instrument. We zijn tevens verheugd vast te stellen dat de uitgave van onze Nieuwsbrieven één en ander heeft losgemaakt als „voorbeeldfunctie” en navolging heeft opgewekt: de Nationale Kamer is recent ook begonnen met de uitgave van een eigen Nieuwsbrief. Zoals het spreekwoord zegt : woorden wekken, voorbeelden strekken.
Namens de Raad van Beheer CVG, Guido Discart, voorzitter
NIEUWSBRIEF VAN DE CONFERENTIE VAN VLAAMSE GERECHTSDEURWAARDERS VZW
Dwangsomperikelen door Francis Snoeck at de dwangsom, ingevoegd in het gerechtelijk wetboek (art.1385bis e.v. Ger.W. ) door de wet van 31 januari 1980 (B.S., 20 februari 1980) in uitvoering van de Eenvormige Wet betreffende de dwangsom behorende bij de desbetreffende Benelux-Overeenkomst van 26 november 1973, een grote stap vooruit is in de effectieve afdwingbaarheid van nietgeldelijke veroordelingen staat als een paal boven water. Een rechtsstaat is dergelijk doeltreffend executiemiddel aan zichzelf verschuldigd. Keerzijde van de medaille is evenwel dat de praktijkjurist in deze executierechtmaterie niet alleen het eigen nationaal recht ( m.i.v. rechtspraak en rechtsleer ) moet kennen en toepassen, maar ook het supranationaal recht op de voet moet volgen ( in casu de rechtspraak van het BeneluxGerechtshof ). De beslagrechter te Antwerpen velde op 14 november 2002 ( onuitgegeven ) te dier zake een beschikking met verstrekkende gevolgen betreffende verbeurde dwangsommen.
D
1. feiten en retro-akten De vrederechter te Merksem veroordeelde op 05/07/1995 partij X om aan partij Y vrij toegang te verlenen tot het ‘Kasteel van Schoten’ en de uitbating ervan mogelijk te maken, op straffe van een dwangsom van 5000 BEF/dag. Dit vonnis werd bij gerechtsdeurwaardersexploot van 06/07/1995 betekend aan X. De rechtbank van eerste aanleg vernietigt het vonnis van de vrederechter bij beslissing van 29/02/1996 en veroordeelt Y eveneens het pand dadelijk bij de betekening van het vonnis te ontruimen. Y wordt ook effectief uitgedreven. Het Hof van Cassatie vernietigt het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen bij arrest van 28/05/1998 en verwijst de zaak naar de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen. Bij vonnis van 04/01/2000 beslist de rechtbank te Mechelen dat het hoger beroep ingesteld door X tegen het voormeld vonnis van de vrederechter ontoelaatbaar was. Tegen dit vonnis gaat X in cassatie. Bij arrest van 12/04/2002 wordt de voorziening verworpen. Op 19/08/2002 laat Y ( die uiteindelijk dus onterecht was uitgedreven ) dit laatste arrest van het Hof van Cassatie betekenen met bevel tot betalen van de inmiddels verbeurde dwangsommen en kosten t.b.v. 25.257,91 euro. Bij gebrek aan betaling volgt op 22/08/2002 beslag. Tegen dit beslag tekende X verzet aan bij de beslagrechter.
2. beschikking beslagrechter De beslagrechter overweegt dat het vonnis van de vrederechter te Merksem van 05/07/1995, waarop de beslaglegger zich beroept om van de beslagene dwangsommen te vorderen, weliswaar aan de beslagene reeds betekend op 06/07/1995, slechts ‘definitief’ werd nà de verwerping op 12/04/2002 van de cassatievoorziening tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen van 04/01/2000. Daarbij overweegt de beslagrechter dat de uitspraak van de vrederechter van 05/07/1995 niet tezamen met de uitspraak in hoger beroep en het arrest van het Hof van Cassatie van 12/04/2002 terug aan de beslagene werd betekend en dat het Benelux-Gerechtshof in haar arrest van 12/05/1997 duidelijk en ondubbelzinnig gesteld heeft dat ter bevordering van de rechtszekerheid - een nieuwe betekening van de uitspraak in eerste aanleg ( in casu het vonnis van de vrederechter te Merksem ) zich opdringt telkens als de appelrechter ( in casu de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen ) niet kan beschouwd worden als de rechter die de dwangsom heeft opgelegd. Daaruit volgt, aldus de beslagrechter, dat bij gebrek aan vernieuwde betekening aan de beslagene van het vonnis dat de dwangsom heeft opgelegd de door de beslaglegger opgevorderde dwangsommen nog niet verbeurd zijn. Bijgevolg heft de beslagrechter het beslag op. Conclusie : het volstaat dus niet enkel het vonnis/arrest te betekenen dat tussenkomt nadat tegen de beslissing waarbij de dwangsom was opgelegd een rechtsmiddel is ingesteld, ook al zou men in het bevel tot betaling van verbeurde dwangsommen aan deze eerste beslissing refereren, het is ook noodzakelijk deze beslissing opnieuw mee te betekenen, zelfs al is deze voordien reeds betekend.
3. arrest van het Benelux-Gerechtshof Het Benelux-Gerechtshof heeft bij arrest van 12 mei 1997 ( R.W., 1997-1998, 71-76 ) geantwoord op twee prejudiciële vragen gesteld door de Hoge Raad ( Nederland ). De eerste vraag ( toepasselijk op onderhavig geval ) luidde als volgt : Indien de rechter in eerste aanleg aan een door hem uitgesproken hoofdveroordeling een veroordeling tot betaling van een dwangsom heeft verbonden en vervolgens de rechter in hoger beroep de aan de veroordeelde partij betekende uitspraak van de rechter in eerste aanleg waarvan de nog niet voltooide tenuitvoerlegging door het hoger beroep was geschorst - heeft bekrachtigd, brengt
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
dan het bepaalde in artikel 1 lid 3 van de Eenvormige Wet mee dat de bekrachtigde uitspraak opnieuw - al of niet tezamen met de uitspraak in hoger beroep - aan de veroordeelde partij moet betekend worden alvorens (opnieuw) dwangsommen kunnen verbeurd worden ? Het Hof beantwoordt deze vraag positief : de Eenvormige Wet bepaalt dat de dwangsom niet kan worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld; dit moet begrepen worden tegen de achtergrond van de regel dat een dwangsom slechts verschuldigd is indien de hoofdveroordeling waaraan zij verbonden is niet wordt nagekomen, waarvan pas sprake kan zijn wanneer de hoofdveroordeling uitvoerbaar is geworden, dit wil zeggen wanneer het vonnis of arrest waarin deze is vervat, voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Er moet dus voldaan zijn aan alle voorwaarden gesteld aan de gedwongen tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling. Daaruit volgt dat, in verband met het belang dat beide partijen erbij hebben dat ter zake zo min mogelijk onzekerheden bestaan en nadere geschillen zoveel mogelijk worden voorkomen, de betekening ertoe strekt aan de veroordeelde te doen blijken dat naar oordeel van de schuldeiser aan de eisen voor gedwongen executie van de hoofdveroordeling is voldaan. Indien nu de gedwongen tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling is geschorst door het instellen van een rechtsmiddel, is ter invordering van de dwangsom vereist dat die schorsing is opgeheven, wat kan geschieden doordat de uitspraak waarbij de dwangsom werd opgelegd is bekrachtigd bij een naar aanleiding van het rechtsmiddel in hoger beroep gedane uitspraak. Daaruit volgt dat de bekrachtigde uitspraak tezamen met de uitspraak in hoger beroep moet worden betekend alvorens opnieuw dwangsommen kunnen verbeurd worden.
4. kanttekening Dit arrest komt mij vrij formalistisch voor en is een “boobytrap” voor rechtspractici. Dat omwille van de rechtszekerheid en de rechten van verdediging de veroordeelde tot een dwangsom door de eiser verwittigd wordt dat deze aanspraak maakt op verbeurde dwangsommen is de logica zelf en gebeurt m.i. door de betekening van de beslissing
die is geveld na het instellen van rechtsmiddelen, waarin kan gerefereerd worden aan de initiële beslissing waarbij de dwangsom was opgelegd. Zeker in het bevel tot betalen, al of niet in dezelfde akte als die waarbij de beslissing na afhandeling van het ingestelde rechtsmiddel wordt betekend, moet de gerechtsdeurwaarder verwijzen naar de uitvoerbare titels op grond waarvan hij invordert, met referentie aan de datum waarop die zijn betekend en moet hij een gedetailleerde afrekening opmaken van de verbeurde dwangsommen. De eis de titel waarin de dwangsom was opgelegd nogmaals integraal te betekenen is overdreven - nu de veroordeelde na jarenlange procedure goed weet waarover het gaat - en is een aanfluiting van de authentieke akte die de ( reeds gedane ) betekening bij exploot is. De geadresseerde is reeds op de hoogte van de inhoud van het vonnis, waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat. Van belangenschade of schending van de rechten van verdediging kan alsdan geen sprake zijn. In de praktijk zullen de gerechtsdeurwaarders toch terdege met voormeld arrest van het Benelux-Gerechtshof rekening moeten houden om hun professionele aansprakelijkheid niet in het gedrang te brengen. Uiteraard kan dan geen sprake zijn van nutteloze betekeningskosten.
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
Antidisciminatiewet door Francis Snoeck • Gerechtsdeurwaarder / CVG-beheerder De CVG profileert zich tevens als een studie- en reflectieplatform voor juridische en maatschappelijke thema’s die rechtstreeks of onrechtstreeks ons beroep aanbelangen. In dit opzicht publiceren we in de CVG-Nieuwsbrief actuele en relevante thema’s die een impact hebben op onze wettelijke opdrachten. De recente „ antidiscriminatiewet“ is hiervan een voorbeeld, zowel juridisch als maatschappelijk. In het B.S. van 17 maart 2003 is de wet van 25 februari 2003 „ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding“gepubliceerd.
1. Gelijkheid van de burgers Deze wet heeft een vrij lange ( meer dan drie jaar ) parlementaire geschiedenis gekend; het onderwerp ligt nogal gevoelig. Het chronologisch parlementair circuit van de wet kan men raadplegen op www.senaat.be : voor wie verder wil gaan - wetgevingsdossiers - wet geworden dossiers dossierfiche 2-12. Deze nieuwe wet tracht de gelijkheid van de burgers meer concreet te realiseren.
2. Motivering van de wetgever De indieners motiveren hun wetsvoorstel als volgt : „De bestaande democratieën vinden hun grondvesten in de bekrachtiging van het principe dat de verschillen tussen individuele personen niet automatisch enige waarde hebben in het recht, noch in de betrekking van het maatschappelijk leven. Deze verschillen vormen geen rechtvaardiging voor een discriminerend onderscheid tussen personen. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet, artikel 14 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 2 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de artikelen 2 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam en andere internationale instrumenten bevestigen dat principe. Onze visie op de rechten van de mens is helemaal gebaseerd op de gelijkheid in waardigheid en rechten. De grondwetsbepalingen en de internationale regels hebben weliswaar directe werking, maar sporen de wetgever er ook toe aan eenieder een efficiënte en doeltreffende bescherming te bieden tegen discriminatie. Zonder wetge-
ving is het moeilijk om het recht op niet-discriminatie op te eisen. Onderzoekers en mensen uit de rechtspraktijk hebben het ontbreken van een wet al vaak bekritiseerd en wetswijzigingen voorgesteld. De wetgever heeft al maatregelen in die zin getroffen. De wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, bestraft discriminatie op basis van ras, huidskleur, afkomst en nationale of etnische afstamming van een persoon of een groep personen. Er bestaan echter nog andere vormen van discriminatie. Dat kan o.a. het geval zijn in het kader van werkrelaties, de toegang tot bepaalde activiteiten of diensten, ... De mensen die daarvan het slachtoffer worden, worden tot nog toe niet specifiek beschermd. Iemands geslacht, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand (opgespoord met voorspellende genetische tests), zijn seksuele geaardheid, zijn enkele van de kenmerken die vaak aan de basis liggen van discriminerend gedrag. De indieners van dit voorstel vinden dat ons land, naar buitenlands voorbeeld, een wet moet hebben die deze vorm van discriminatie op een efficiënte manier bestrijdt, zowel op strafrechtelijk vlak als door het vergemakkelijken van burgerlijke vorderingen. Zij hebben de strekking van de wet beperkt tot een reeks motieven voor discriminatie. Het gaat om een aantal kenmerken die mensen te beurt vallen en die zij niet of niet helemaal onder controle hebben. Men kan zijn geslacht, zijn gezondheidstoestand, zijn afkomst en zijn fysiek gestel niet kiezen en men heeft geen controle over zijn heteroseksuele of homoseksuele geaardheid, noch over zijn burgerlijke staat zodra die eenmaal vaststaat. Discriminatie op basis van deze kenmerken is volstrekt onaanvaardbaar. De indieners van dit voorstel willen de strekking van deze wet voorlopig niet uitbreiden tot discriminatie op basis van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen, maar laten ruimte voor een debat en veroordelen deze vormen van discriminatie in elk geval. Dit soort criteria kan echter een gevaar inhouden. In de landen met een meer algemene wetgeving maken extremistische partijen en fundamentalistische organisaties soms gebruik van de wet om alle vormen van openlijke kritiek of openlijke afkeuring aangaande hun politieke keuze of de politieke impact van hun godsdienstige keuze, te verbieden. Wij moeten er juist borg voor staan dat een openbaar debat op dat vlak steeds mogelijk blijft en dat kritiek kan worden gegeven, ook als die zeer ver gaat.
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
slachtoffer wordt, geniet tot nog toe geen specifieke bescherming. De regering steunt deze tekst. Het regeerakkoord zegt daarover : „Er zal aan het Parlement een algemene anti-discriminatiewet worden voorgesteld die tot doel heeft elke discriminatie, meer in het bijzonder op grond van seksuele geaardheid, tegen te gaan.”
Tenslotte hebben de indieners van het voorstel ervoor gekozen om niet gewoon de toepassing van de wet van 30 juni 1981 uit te breiden. Sommigen vinden immers dat de strijd tegen racisme en xenofobie een specifieke kwestie is die een afzonderlijke wet verdient. Bovendien hechten ze veel belang aan een burgerrechtelijke regeling van discriminerend gedrag, en daarom stellen zij nieuwe oplossingen voor en beperken ze de reikwijdte van de strafbaarstelling. Uiteraard kan steeds gediscussieerd worden over het opnemen van de voorgestelde wet in de bestaande wetgeving. In het Commissieverslag overwoog men o.m. nog : „In België steunde de rechtspraak lange tijd uitsluitend op de geest van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet om de inbreuken op het gelijkheidsbeginsel te bestraffen.”
De indieners van het wetsvoorstel beogen met dit voorstel een nieuw wettelijk kader te creëren om discriminerend gedrag zowel strafrechtelijk als burgerrechtelijk te bestraffen. Het voorstel definieert discriminatie ruimer dan de beperking van de uitoefening van een recht of van het genot van een fundamentele vrijheid en wil met alle discriminerende toestanden rekening houden. Het beoogt alle gevallen waarin een individu of een autoriteit over de mogelijkheid beschikt om discriminerend gedrag te veroorzaken. De beoogde discriminatiegronden zijn beperkt. Het gaat om kenmerken die de betrokkenen niet kunnen kiezen en die zij niet onder controle hebben : het geslacht, de gezondheidstoestand, het lichamelijk gestel, de heteroseksuele of homoseksuele geaardheid, geboorte, vermogen, leeftijd. Tot zover de filosofie van de wet.
Aan het Arbitragehof werd de bevoegdheid toegekend om de wettelijke bepalingen te toetsen aan die artikelen. Maar België beschikt nog steeds niet over een wettekst om alle vormen van discriminatie efficiënt te bestraffen. Een belangrijke stap werd gezet in 1981 bij de goedkeuring van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, de wet-Moureaux. Die wet bestraft de discriminaties op grond van ras, huidskleur, afkomst en nationale of etnische afstamming van een persoon of een groep personen. Twaalf jaar later, in 1993, werd bij wet een “Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding” opgericht. Dit heeft onder meer tot taak elke vorm van onderscheid, van uitsluiting, van beperking of van voorkeur, gesteund op het ras, de kleur, de afstamming, de afkomst of de nationaliteit te bestrijden. De wetgever besteedt thans heel wat aandacht aan de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Dit komt tot uiting in vele teksten. Maar er zijn andere discriminerende toestanden die thans niet worden aangeklaagd. Dat kan onder andere het geval zijn in het kader van arbeidsverhoudingen, de toegang tot bepaalde activiteiten of diensten. Wie daarvan het
3. Onderscheid tussen directe en indirecte discriminaties De wet maakt een onderscheid tussen directe en indirecte discriminatie, en bepaalt o.m. : „Art. 2. § 1. Er is sprake van directe discriminatie indien een verschil in behandeling dat niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd, rechtstreeks gebaseerd is op het geslacht, een zogenaamd ras, de huidskleur, de afkomst, de nationale of etnische afstamming, seksuele geaardheid, de burgerlijke staat, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de levensbeschouwing, de huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap. § 2. Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze als dusdanig een schadelijke weerslag heeft op personen op wie een van de in § 1 genoemde discriminatiegronden van toepassing is, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd. § 3. Het ontbreken van redelijke aanpassingen voor de persoon met een handicap vormt een discriminatie in de zin van deze wet. Als een redelijke aanpassing wordt beschouwd de aanpassing die geen onevenredige belasting betekent, of waar-
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
Dossier Antidiscriminatiewet van de belasting in voldoende mate gecompenseerd wordt door bestaande maatregelen. § 4. Elke vorm van directe of indirecte discriminatie is verboden bij : - het leveren of het ter beschikking stellen van goederen en diensten aan het publiek; - de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst, tot onbetaalde arbeid of als zelfstandige, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van de bevorderingskansen, alsook de werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en bezoldiging, zowel in de privé-sector als in de overheidssector; - de benoeming of de bevordering van een ambtenaar of de aanwijzing van een ambtenaar voor een dienst; - de vermelding in een officieel stuk of in een procesverbaal; - het verspreiden, het publiceren of het openbaar maken van een tekst, een bericht, een teken of enig andere drager van discriminerende uitlatingen; - de toegang tot en de deelname aan, alsook elke andere uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit toegankelijk voor het publiek. § 5. Op het gebied van de arbeidsbetrekkingen zoals gedefinieerd in het tweede en het derde streepje van § 4, berust een verschil in behandeling op een objectieve en redelijke rechtvaardiging indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van een beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is. § 6. Pesterijen worden beschouwd als een vorm van discriminatie wanneer er sprake is van ongewenst gedrag dat verband houdt met de discriminatiegronden opgesomd in § 1 dat tot doel of tot gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreërd. § 7. Elke handelwijze die er in bestaat wie ook opdracht te geven zich discriminerend op te stellen jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of een van hun leden op een van de gronden bedoeld in § 1, wordt beschouwd als een discriminatie in de zin van deze wet.“
4. Bespreking van de wetgeving Voor een uitvoerige bespreking verwijs ik naar het artikel van J. Vrielink, S. Sottiaux en D. De Prins in de nummers 23, p. 258 e.v. en 24, p. 294 e.v. ( 2003 ) van het NjW. Het aantal strafbepalingen in de wet is indrukwekkend, toch speelt het strafrecht bij de handhaving slechts een aanvullende rol. Het zwaartepunt ligt in de burgerrechtelijke bepalingen tot handhaving ( nl. nietige bedingen in overeenkomsten, vordering tot staking, publiciteit, verdeling bewijslast, bewijs door middel van praktijktests en de dwangsom ).
5. Optreden van de gerechtsdeurwaarder binnen het wettelijk kader Ten behoeve van de gerechtsdeurwaarders verwijs ik specifiek naar art. 6 ( strafrechtelijke impact ) en de artikelen.18-19 ( burgerrechtelijke bepalingen ). Art. 6 § 2 bepaalt immers : „Met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar wordt gestraft iedere openbare officier of ambtenaar, iedere drager of agent van de openbare macht die zich in de uitoefening van zijn ambt schuldig maakt aan discriminatie jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of de leden ervan op basis van het geslacht, de seksuele geaardheid, de burgerlijke staat, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de levensbeschouwing, de huidige of de toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap. Indien de verdachte bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij hen als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was, worden de straffen alleen toegepast op de meerderen die het bevel hebben gegeven. Indien de openbare officieren of ambtenaren die ervan beticht worden de daden van discriminatie te hebben bevolen, toegestaan of vergemakkelijkt, beweren dat hun handtekening bij verrassing is gekregen, zijn zij verplicht de daad in voorkomend geval te doen ophouden en de schuldige aan te geven; anders worden zij zelf vervolgd. Indien een van de voormelde discriminerende daden is gepleegd door middel van de valse handtekening van een openbaar ambtenaar, worden de daders van de valsheid en zij die er kwaadwillig of bedrieglijk gebruik van maken, gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.“ De wetgever vindt dat openbare ambtenaren een voorbeeldfunctie hebben wat betreft eerbied voor de wet en gelijke behandeling van iedereen. Gerechtsdeurwaarders zijn in de uitoefening van hun ambt eveneens openbare officieren en ( gedeeltelijk ) drager van de openbare macht. Zij moeten er dus extra op toezien in hun ambtsdaden geen discriminerende handelingen te stellen. De artikelen. 18 en 19 bepalen : „Art. 18. De bedingen van een overeenkomst die strijdig zijn met de bepalingen van deze wet en de bedingen die bepalen dat een of meer contracterende partijen bij voorbaat afzien van de rechten die door deze wet gewaarborgd worden, zijn nietig. Art. 19. § 1. Op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie of van een van de in artikel 31 bedoelde groeperingen stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of, naar gelang van de aard van de daad, de voorzitter van de arbeidsrechtbank of van de rechtbank van koophandel, het bestaan vast van een zelfs onder het strafrecht vallende daad waardoor de bepalingen van deze wet worden overtreden en beveelt hij de staking ervan. De voorzitter van de rechtbank kan de opheffing van de
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
Voor zover momenteel bekend zijn deze nadere regels nog niet bepaald.
6. De taak van de gerechtsdeurwaarder: een maatschappelijke toetsing
staking bevelen zodra bewezen is dat een einde is gemaakt aan de overtreding van deze wet. § 2. De voorzitter van de rechtbank kan bevelen dat zijn beslissing of de samenvatting die hij opstelt, wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de overtreder of de lokalen die hem toebehoren, en dat zijn vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de overtreder. Deze maatregelen van openbaarmaking mogen evenwel slechts opgelegd worden indien zij er kunnen toe bijdragen dat de gewraakte daad of de uitwerking ervan ophouden. § 3. Wanneer het slachtoffer van de discriminatie of een van de in artikel 31 bedoelde groeperingen voor het bevoegde gerecht feiten, zoals statistische gegevens of praktijktests, aanvoert die het bestaan van een directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, valt de bewijslast dat er geen discriminatie is, ten laste van de verweerder. § 4. Het bewijs van discriminatie op grond van het geslacht, een zogenaamd ras, de huidskleur, de afkomst, de nationale of etnische afstamming, de seksuele geaardheid, de burgerlijke stand, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de levensbeschouwing, de huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap kan worden geleverd met behulp van een praktijktest die kan worden uitgevoerd door een gerechtsdeurwaarder. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels voor de uitvoering van de praktijktest zoals voorzien in §§ 3 en 4.“
Men kan de praktijktest dus laten uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder. Het gaat hier om een mogelijkheid, geen exclusieve bevoegdheid voor gerechtsdeurwaarders. Voorbeeld bij uitstek : een p.v. van vaststelling betreffende een allochtoon die louter omwille van zijn ras ( niet kledij of dergelijke ) de toegang tot een dancing ontzegd wordt. De gerechtsdeurwaarder heeft wat deze praktijktests betreft een dubbele taak : enerzijds de methode valideren (heeft de gerechtsdeurwaarder daartoe voldoende sociologische kennis?) en anderzijds de materiële vaststelling van de feiten. Positief is dat de gerechtsdeurwaarder de materieel vastgestelde feiten formeel bekrachtigt, wat de rechter en het rechtssysteem garantie biedt op waarheidsgetrouwheid. Negatief aspect is de vraag of de gerechtsdeurwaarders wel voldoende opgeleid zijn en “knowledge” hebben voor het valideren van de methoden van de praktijktests. Misschien is een speciale vormingscursus nodig ( zie ook o.c., noot 53 ). Daarbij is een vaststelling door een gerechtsdeurwaarder in de praktijk niet altijd mogelijk, zeker indien men in de private levenssfeer moet gaan optreden ( vb. vaststellen dat een aanwervingsprocedure of bevorderingsprocedure discriminatoir is verlopen ). Deze praktijktesten door gerechtsdeurwaarders kunnen enkel in de civielrechtelijke sfeer gebeuren, niet wat betreft de vaststelling van strafrechtelijke misdrijven. Merkwaardig is dat de bewijslast kan omgekeerd worden, nl. dat de verweerder moet aantonen dat hij niet discrimineert! ( art. 19 § 3 ).
7. Afdwingbaarheid en bevoegdheid van de rechtbanken De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, of naar gelang de aard van de daad, de voorzitter van de rechtbank van koophandel of de arbeidsrechtbank kunnen het bestaan vaststellen van daden waardoor de bepalingen van de wet overtreden worden en kunnen de staking ervan bevelen ( art. 19 § 1 ). De vordering gesteund op dit artikel wordt ingesteld en behandeld zoals in kortgeding; zij wordt ingesteld bij verzoekschrift ( art. 22 ). De gedaagde wordt opgeroepen bij gerechtsbrief om te verschijnen ten vroegste drie dagen en ten laatste acht dagen na het verzenden van de gerechtsbrief.
8. Inwerkingtreding De wet bepaalt geen specifieke datum voor inwerkingtreding zodat die sinds 26 maart jl. van kracht is.
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
CVG bereidt zich voor op nieuwe legislatuur De CVG stuurde in het kader van de verkiezingen volgend schrijven naar de Vlaamse partijvoorzitters :
" Geachte voorzitter , Langs deze weg wens ik u in naam van de voltallige Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders nadrukkelijk te bedanken voor de samenwerking die er de laatste jaren – vanaf het ontstaan van onze vereniging - is gegroeid met uw studiecentrum en met verschillende van uw parlementsleden en medewerkers. We wensen u en uw partij dan ook van harte een vruchtbaar verkiezingsresultaat toe ! In ieder geval wensen we onze samenwerking ook na de verkiezingen nadrukkelijk te bestendigen en zijn we voor elk project dat u wenst te concretiseren op het justitiële vlak dan ook kandidaat-gesprekspartner. Nu reeds kunnen we u melden dat we verschillende ontwerpen hebben klaarliggen in het belang van een betere werking van het gerechtelijk apparaat. Vooral een preventieve (terrein)benadering op het sociaal en economisch vlak, een efficiëntere rechtsbedeling en een reële doch humane afdwingbaarheid van wetten en besluiten zijn daarbij onze grootste zorg. Daarnaast hebben we op onze algemene ledenvergadering 2002 het uitdrukkelijk mandaat gevraagd en gekregen om een nieuw aangepast statuut voor de gerechtsdeurwaarder uit te werken. Wat dit laatste betreft willen we u nu reeds expliciet meedelen dat we – in tegenstelling tot een recente beslissing van de Vaste Raad van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders - nog enkel een sterke nationale kamer wensen te realiseren in zover deze gestoeld is op een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling en waarbij deze afdelingen ieder binnen hun gebiedsomschrijving een verregaande autonomie wordt toebedeeld. We stellen dan ook voor om u en uw partij na de verkiezingen met betrekking tot al deze projecten opnieuw te contacteren. Aanvaard , geachte voorzitter, onze oprechte blijken van waardering en respect. Hoogachtend, Guido Discart, Voorzitter. "
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
Uitstekende website Nederlandse gerechtsdeurwaarders Onze Nederlandse confraters, gebundeld in de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) , beschikken over uitstekende informatiekanalen via hun website. Op deze website vindt u informatie over de KBvG, aanverwante organisaties maar ook over de gerechtsdeurwaarders en hun vakgebied. Zo vindt u achter het tabblad verschillende dossiers en vakinformatie over de Gerechtsdeurwaarderswet, de EU-betekeningsverordening en de tarieven , over de vakopleiding tot kandidaatgerechtsdeurwaarders en “links” naar juridische databanken op internet. Onder het tabblad informatie kunt u lezen wat u kunt doen indien u een vordering heeft. Ook treft u daar informatie aan voor de debiteur : wat te doen als u een schuld heeft. Op de homepage treft u een link aan naar een zoekmachine waarmee u de namen en adresgegevens van gerechtsdeurwaarderskantoren in Nederland kunt vinden. Met betrekking tot de procedure voor de betekening van stukken binnen de EG kunt u de Europese Verordening van 31 mei 2002 raadplegen inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken.
Op grond van deze verordening zijn in Nederland de gerechtsdeurwaarders aangewezen als verzendende en ontvangende instantie. De nieuwe procedure voorziet erin dat de aangewezen verzendende instantie stukken rechtstreeks naar de ontvangende instantie van een andere lidstaat kan sturen, zonder tussenkomst van een centrale instantie. Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders in Nederland Postbus 12, N - 3740 AA Baarn . Tel. +31 (0) 35- 542 75 13 Fax. +31 (0) 35-542 76 13 e-mail :
[email protected] Surf naar website : www.kbvg.nl Voor de betekening van stukken binnen de EG op grond van bovenstaande Verordening gaat u naar: http://www.kbvg.nl/KbvgNet/Nonsecure/home.asp?pagina=701
Statuut in dispuut De meeste confraters zullen inmiddels kennis genomen hebben van het wetsvoorstel van Geert Bourgeois met betrekking tot het statuut van de gerechtsdeurwaarders. ( zie website : www.dekamer.be ; datum indiening 12 maart 2003 , Doc. 50 - nr. 2353 / 001 ) “Het zijn de gerechtsdeurwaarders zelf die hun stem hebben laten horen omtrent de toekomstige organisatie van hun beroep en beseffen dat de legitieme toepassing van het beroep zich mee moet aanpassen aan de sociaalmaatschappelijke realiteit en staatkundige dynamiek in ons land.” Zo stelt het wetsvoorstel.
De CVG beschouwt het opvolgen van het dossier rond ons statuut als één van de belangrijke speerpunten van onze vereniging . Reeds maanden wordt dit uitermate belangrijke dossier op de voet gevolgd. De CVG zal ten gepaste tijde zijn voorstellen meedelen, in overleg met onze leden, zoals trouwens overeengekomen op onze laatste algemene ledenvergadering.
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
Vormingsdag Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) staat onder meer in voor de permanente vorming van de medewerkers van steden, gemeenten en OCMW’s. In het kader van het Vormingscentrum voor OCMW’s werd een speciale driedaagse specialisatiemodule georganiseerd voor maatschappelijke assistenten en andere welzijnswerkers . Op de middagsessie van 13 maart jl. was de Vlaamse Conferentie van Gerechtsdeurwaarders uitgenodigd om informatief toelichting te geven bij het optreden van gerechtsdeurwaarders m.b.t. het invorderen van schulden in het algemeen, met specifieke aandacht voor de problemen bij schuldoverlast en de collectieve schuldenregeling. De CVG werd vertegenwoordigd door confraters Patrick Van Buggenhout en Francis Snoeck. De CVG heeft de cursisten twee basisteksten ter beschikking gesteld : een nota betreffende de sociale rol van de gerechtsdeurwaarder en een tekst waarin voornamelijk de oorsprong van het ‘dubbelstatuut’ van de gerechtsdeurwaarder wordt toegelicht ( openbaar ministerieel ambtenaar én zelfstandig beoefenaar van een vrij beroep), zodat de deelnemers een duidelijke kijk kregen op de unieke positie van de gerechtsdeurwaarder in een uitvoeringsprocedure. In tegenstelling tot wat velen denken is de deurwaarder géén loutere gemandateerde van de schuldeiser maar letterlijk een ‘bemiddelaar’ . Dit is één van de grote verschilpunten met incassokantoren. Na een korte inleiding door Patrick en Francis over de taak van de gerechtsdeurwaarder m.b.t. inning van vorderingen kwam er een levendige dialoog op gang met de cursisten met de bedoeling dat beide partijen elkaars werk en standpunt beter kunnen begrijpen. Duidelijk blijkt dat vandaag de normvervaging bij veel debiteuren oorzaak is van onoverkomelijke problemen en onvermijdelijke maatregelen als reactie daarop. Het nietbetalen van huurschulden is hiervan het voorbeeld bij uitstek. Ook GSM-schulden, (gratis) kredietkaarten en ondoordachte borgstellingen bij bepaalde banken doen de schulden onbeheersbaar opstapelen. Met betrekking tot de schuldeisers blijken vooral de ontvangers der directe belastingen zeer moeilijk te overtuigen om een afbetalingsplan te aanvaarden. Sommigen laten kost-wat-kost verkopen, ondanks alle inspanningen van de gerechtsdeurwaarders in de betrokken gevallen hen te overtuigen een regeling en afbetalingsplan te aanvaarden.
Tijdens de uiteenzetting en discussie was er gelegenheid om het verloop van een invorderingsprocedure ( dagvaarding, vonnis, betekening-bevel , beslag) toe te lichten met daarbij de permanente afweging en evaluatie van het nut al of niet verdere kosten te maken (afwegen aanvaarden afkortingen, venale waarde beslagen goederen, enz.) De onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar die de belangen van alle betrokken partijen dient te behartigen, werd daarbij sterk in de verf gezet. Ook werd er inzicht gegeven in de kostenstructuur en de vergoeding van de deurwaarderskosten (vaste tarieven, wie betaalt/provisioneert wanneer, enz). Het oude zeer van de torenhoge fiscale lasten op onze exploten en akten werd extra beklemtoond (zegels, registratie, rolstellingen en dergelijke). De rol van de gerechtsdeurwaarder bij minnelijke invordering, evenals zijn optreden in het kader van consumentenkrediet en ten slotte zijn optreden in het kader van de wet op de collectieve schuldenregeling werd omstandig uit de doeken gedaan. In bepaalde gevallen is het beter dat de gerechtsdeurwaarder bij manifest onvermogen de schuldenaar een collectief beschermingsstatuut ‘instuurt’. Als openbaar ambtenaar is het immers ook zijn taak de mensen daarover te informeren. Evenwel moet men in deze context voorzichtig handelen : niet zelden wordt misbruik gemaakt van collectieve beschermingsprocedures door mensen die dergelijke situatie kunstmatig uitlokken, terwijl anderen die er werkelijk nood aan hebben niet tot bij het OCMW geraken, om welke reden ook. De gerechtsdeurwaarder is als pragmatisch veldwerker best geplaatst om dergelijke gevallen te onderkennen en te ‘ screenen’ . Misbruiken kunnen altijd en in elke beroepsgroep voorkomen worden. Daarom werd nog een summiere info verstrekt over de tuchtorganisatie in ons beroep en hoe men een klacht tegen een deurwaarder kan indienen. De waardigheid van het beroep dient hoog in het vaandel gevoerd te worden. Tevens werd ook vermeld dat de tuchtregeling in het nieuwe statuut in voorbereiding nog veel grondiger zal uitgewerkt worden. Deze studiedag was over de ganse lijn bekeken een unieke kans voor de gerechtsdeurwaarders om hun negatief imago bij héél wat welzijnswerkers om te buigen tot een positief beeld over hun optreden, waarbij de welzijnswerkers inzicht en begrip kregen voor het wettelijk keurslijf waarin de deurwaarders hun taak dienen uit te oefenen.
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
Van hun kant konden de gerechtsdeurwaarders hun ongenoegen uiten over het gebrek aan informatie van sommige OCMW’s zodra de schuldenaar elke medewerking stopzet. Veel OCMW’s spelen dit inderdaad niet door aan de gerechtsdeurwaarder. Deze insteek zal verder doorgegeven worden. Anderzijds blijkt de tijd die OCMW’s nemen om een schuldenaarssituatie in te schatten soms vrij lang (gemiddeld drie maanden), wat dan moeilijk verdedigbaar is bij de schuldeisers. Omwille van beperkte personeelsbezetting en lakse schouding van veel schuldenaars blijkt dit knelpunt niet gemakkelijk oplosbaar te zijn. Op 23 oktober ek. heeft een volgende informatiesessie plaats te Mechelen. Ook daar zal de CVG aanwezig zijn.
CVG aanwezig op causerie van Graydon
MEDEDELINGEN
Op 24 maart jl. was onze confrater Francis Snoeck samen met de heer beslagrechter Boudewijn Franck gastspreker op de lunchcauserie " Wetsvoorstel tot wijziging van de beslagwetgeving van 29/05/2000- BS. 9/8/2000 " , georganiseerd door de Academy for Credit Management (Graydon Belgium) te Antwerpen. Na een algemene inleiding door beslagrechter Franck heeft onze confrater de specifieke pijnpunten van de wet van 29 mei 2000 aangestipt. Collectief beslag maakt een individuele invordering onmogelijk en dreigt een hinderpaal te zijn voor een vlot ondernemingsklimaat. De reden tot, wordingsgeschiedenis van en het effectief realiseren van een herstelwet ( wet van 30 januari 2003 inzake individuele invordering op basis van een gemeengemaakt beslag) werd uitvoerig toegelicht. Knelpunt blijft de financiering van het centraal elektronisch bestand.
Daarvoor worden nog oplossingen gezocht. Uit de vragenronde bleek een grote belangstelling van advocaten en bedrijfsleiders voor een vlotte, snelle en – voornamelijk - individuele invordering. In collectieve procedures heeft men weinig vertrouwen. Vooral de chirographaire schuldeisers blijven bij collectieve procedures in de kou staan. Eveneens waren de toehoorders bevreesd voor te veel en nutteloze uitvoeringskosten. Juist dat probleem wordt opgelost middels de herstelwet. Confrater Snoeck heeft deze context uitvoerig toegelicht, tot algemene tevredenheid van de aanwezigen. Waar zij aanvankelijk dachten dat de herstelwet lobbywerk was van de gerechtsdeurwaarders geïnspireerd uit corporatistische reflexen, hebben ze ingezien dat het enkel gaat om het waarborgen van vlotte en performante invorderingsmogelijkheden voor alle categorieën van schuldeisers.
Studienamiddagen: Beslagrecht De rechtsfaculteiten van Leuven en Gent organiseren een gezamenlijke studienamiddag over het beslag- en executierecht in fiscale zaken. De volgende onderwerpen komen aan bod: Principes invordering, Raakvlakken privaatrecht en fiscaal recht, Rol van de beslagrechter, Fiscaal derdenbeslag, Lokale en regionale belastingen, Feitelijk gescheiden echtgenoten, Toepassing Wet Motivering Bestuurshandelingen. Sprekers zijn: K. Broeckx, L. De Meyere, S. De Raedt, E. Dirix, A. Doolaege, B. Van Ermen en G. Van Haegenborgh.
Hetzelfde programma wordt achtereenvolgens aangeboden te Leuven op 12 juni 2003 en te Gent op 20 juni 2003. Prijs: 120 euro, inclusief verslagboek. Inlichtingen: voor Leuven: mevr. Gina Vranckx, tel. 016-32 52 04, fax :016-32 51 04 en e-mail:
[email protected]. Voor Gent: dhr. Erik Krijnen, tel. 09-264 67 58, fax: 09-264 69 99 en e-mail:
[email protected]
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003
Minnelijke schikking in het huurrecht De verplichte minnelijke schikking in huurzaken, tersluiks ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek door de programmawet van 24 december 2002, heeft al héél wat deining veroorzaakt. In de Juristenkrant nr. 64 verscheen er ter zake vanwege de Vlaamse ombudsman Bernard Hubeau, een reactie die bij héél wat praktijkjuristen vragen en bedenkingen deed oproepen. Alhoewel goed bedoeld , gaat ombudsman Hubeau voorbij aan de terreinervaringen van de ‘ veldwerkers’ die met huurrecht dagelijks in aanraking komen, en waarmee de gerechtsdeurwaarders in eerste orde geconfronteerd worden. De CVG reageerde in de Juristenkrant nr. 68 van 24 april 2003 via een uitgebreide en boeiende bijdrage van CVG-beheerder Francis Snoeck. “Bemiddeling, verzoening, mediatie : brandend actueel . Toch worden deze technieken van conflictbeheersing in het huurrecht al van oudsher door de rechtsonderhorigen toegepast. Het is met name zelden dat een verhuurder opdracht geeft zijn in gebreke blijvende huurder onmiddellijk te dagvaarden voor de vrederechter. Aan een eventuele dagvaarding door de verhuurder gaan meestal talloze pogingen vooraf tot regeling in der minne.
In een genuanceerd betoog beschrijft Francis Snoeck de praktijkervaring van de gerechtsdeurwaarders in deze materie. Besluitend stelt onze confrater : „ Hoe goed de wetgever het ook moge bedoeld hebben en hoe zeer hij ook begaan is met de bescherming van de sociaal zwakkere huurder, toch moeten de beleidsmakers ook rekenschap afleggen aan de gewone verhuurder. Niet elke verhuurder is een institutionele instelling die de financiële gevolgen van dergelijke wetten als een actuaris verrekent in de huurprijzen of vertaalt in een strengere selectie van de kandidaat-huurders. Vergeten we niet de anonieme massa van kleine verhuurders die allen samen toch voor een groot huuraanbod aan betaalbare woningen zorgen en zo de druk van de krappe markt van de sociale huurwoningen weghalen. Als gerechtsdeurwaarders ervaren we dagelijks hoe moeilijk het is dergelijke ‘sociale’ wetten aan de gewone rechtsonderhorige uit te leggen. Meteen ervaren we hoe zwak onderbouwd de legitimatie van deze wet is. De kloof tussen de politiek en (een deel van) de burgers wordt daardoor enkel groter. Ook de onderlinge verstandhouding tussen de burgers verbetert er niet op. De burger laat zich geschillenoplossing niet opdringen. Enkel in een toestand van billijk evenwicht tussen de belangen van beide partijen kan ongedwongen minnelijke geschillenoplossing een vruchtbare groei kennen. Dergelijke rechtscultuur moet men stimuleren van onderuit, niet via rechtregels ex cathedra opleggen. „ De CVG verwoordt hiermee wat leeft aan de basis.
Deze Nieuwsbrief wordt uitgegeven met de steun van : DEXIA Antwerpen Metropool cvba Danny Annys : algemeen 03/ 286 42 40 Jos Barbion : ondernemingen 03/ 201 17 10 Yves Vanderhoeven : ondernemingen 03/ 286 42 40 Lief Van De Heyning : private banking 03/ 259 03 90 Als uw geld maar goed zit
Jaargang nr. 2 • Nr. 2 • April-Mei-Juni 2003