De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin, dinsdag 1 april 2014 Beste natuurliefhebber/-‐ster, De temperatuur was aangenaam, er stond weinig wind en de zon deed haar best om er een perfecte dag van te maken. Maar door de sluierbewolking lukte dat helaas niet. Vreemd genoeg lieten de dagvlinders opnieuw verstek gaan, ik heb er slechts één gezien. Eindelijk zat er op de hedera weer eens een nachtvlinder, dat was lang geleden. Het was gewoon een heerlijke lentedag. Langzamerhand komen er meer insecten tevoorschijn, er komt meer kleur op de tuinen en de hele dag hoorde ik de vogels zingen. Met andere woorden: het is lente.
De knoppen van de fruitbomen krijgen kleur, nog even en dan gaan ze open.
De balsempopulier (Populus balsamifera) kan tot 40 m hoog worden en is de grootste populier.
Zijn naam dankt deze populier aan zijn kleverige knoppen die vooral tegen het voorjaar, als ze open gaan, een zeer sterk ruikende balsem afscheiden. Begin april verschijnen vòòr de bladeren aan de mannelijke bomen ca. 8 cm lange katjes. Na de bloei is de bodem bezaait met katjes (de mannelijke bloemen). De populieren hebben ook vrouwelijke bloemen, maar de mannelijke en vrouwelijke bloemen staan niet bij elkaar op een boom, ze zitten niet in hetzelfde “huis”. Dit verschijnsel noemt men tweehuizig. De vrouwelijke bomen produceren massaal zaadpluis en vaak lijkt het alsof er een laag sneeuw onder de bomen ligt. Het woord populus is afgeleid van het Griekse woord paipolos en dat betekent trillen. Het heeft betrekking op de trillende beweging van de bladeren in de wind.
Het geslacht van de bandzwevers bevat een aantal tamelijk sterk op elkaar lijkende soorten. Vooral een groepje van drie (de bosbandzwever, de bessenbandzwever en de kleine bandzwever) geeft grote problemen. De onderlinge verschillen zijn klein. De bosbandzwever heeft behaarde ogen, maar dat is moeilijk te zien. Bij de vrouwtjes van de bessenbandzwever en de kleine bandzwever zit het verschil in de kleur van de dijen. Zijn de dijen deels zwart, dan hebben we het over de kleine bandzwever. Het vrouwtje bessenbandzwever heeft geheel gele dijen. Ik ga ervan uit dat de bandzwever op de foto een bessenbandzwever is. Hij wordt ook wel bessenzwever of bessenzweefvlieg genoemd. Het is in ieder geval een mannetje (de ogen). De bessenbandzwever is een doodgewone soort en vliegt van april tot september. De larven van alle drie soorten leven van bladluizen. Vooral de larven van de bessenbandzwever zijn erg nuttig, omdat ze gek zijn op bladluizen in bessenstruiken.
De bloempjes van het blauwe druifje staan dicht op elkaar, en zijn bijna kogelvormig. De onderste bloempjes zijn knikkend, de bovenste zacht opstaand. Deze laatste hebben geen stamper of meeldraden, ze zijn steriel en alleen bedoeld om insecten te lokken. De bloemen zijn blauw met een witte rand. De blauwe druifjes komen oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied en uit Klein-‐Azië. Deze plant is vooral in de warmere gedeeltes van Midden-‐Europa verwilderd geraakt en groeit nu tussen de boomgaarden en wijngaarden. De plant groeit in Nederland vooral in graslanden, en langs duingebieden, maar is ook te vinden in het bos en in het weiland.
In de afgelopen week zijn de eerste knoppen van de es opengegaan. Het stuifmeel van de es kan in grote hoeveelheden in de lucht voorkomen. Dat bleek wel toen ik een tak even beetpakte, er verscheen direct een wolk stuifmeel. Heel typisch aan de gewone es zijn de opvallende, zwarte knoppen, die de boom makkelijk herkenbaar maken tijdens de winter. De eindknoppen worden “bokkenpoten” genoemd.
Net als bij de balsempopulier zijn ook de knoppen van de kastanje kleverig. De knoppen worden kleverig voordat ze uitkomen. Het is een teken van het op gang komen van de sapstroom van de boom. Bijen bezoeken graag de knoppen van kastanjes. Kastanjeknoppenkleefsel is één van de vier boodschappen die ze halen voor hun bijenstad, naast nectar, stuifmeel en water. Het kleefsel wordt bijenbalsem of propolis genoemd en het doodt schimmels en bacteriën. Ideaal voor bijen om er hun broednest van 34 graden steriel mee te houden.
Dit is weer een van de vele soorten bijvliegen. Zeer waarschijnlijk is het een kegelbijvlieg. Deze bijvlieg lijkt op de blinde bij maar mist de rijen haren op de ogen. Verder zijn de tarsen (onderste deel van een poot) geel. Het achterlijf van mannetjes is kegelvormig. Dit is een mannetje; er zit geen ruimte tussen de ogen en de tarsen zijn geel. De kegelbijvlieg leeft van nectar en stuifmeel. Hij is 11 tot 15 mm lang en is het hele jaar aanwezig.
De kievitsbloem is een in het wild in Nederland zeer zeldzaam voorkomend bolgewas, dat wettelijk beschermd is. De belangrijkste groeiplaats van de wilde kievitsbloem is langs de oevers van de Vecht en het Zwarte Water in Zwolle. Ongeveer tachtig procent van de Nederlandse kievitsbloemen staat hier. De bloem heeft paars (soms wit) geblokte bloemblaadjes. Het plantje heeft een zeer tere stengel met smalle blaadjes, die een aantal maanden na de bloei afsterft. De planten doen er acht jaren over om in bloei te komen. De zaden zijn relatief groot en verspreiden zich drijvend op het water. De plant is voor z'n verspreiding van de zaden dan ook volledig afhankelijk van overstromingen en een hoge waterstand in de winter. Het lenteklokje bloeit twee weken later dan het sneeuwklokje, dus niet in de lente maar in de winter. Het lenteklokje heeft één, soms twee, bolvormig knikkende bloemen. Hierin onderscheidt de soort zich van het zeldzamere en beschermde zomerklokje, dat meestal drie tot vijf, 2 cm lange bloemen per stengel heeft. Het zomerklokje wordt 30-‐60 cm hoog en bloeit van april tot juni, dus net als het lenteklokje een seizoen eerder dan de naam doet vermoeden. De bloemdekslippen zijn wit met vlak onder de top een groene vlek. Het zomerklokje komt van nature voor in moerassige weilanden, natte bossen en langs de rivieren tussen het riet. Het klokje op de foto heeft al twee bloemen, een derde gaat binnenkort open. Bovendien is het lente, ik denk daarom dat het een zomerklokje is.
Dit vrouwtje merel was op wormenjacht en blijkbaar was ik voor haar geen grote bedreiging.
De steenhommel is een hommel die in heel Nederland algemeen voorkomt in natuurlijke en agrarisch open landschappen. Is ook regelmatig te zien in stadstuinen. De vrouwtjes van de steenhommel zijn op het eind van het achterlijf na bijna helemaal zijdeachtig zwart behaard. Het eind van het achterlijf is helderrood gekleurd. De mannetjes van de steenhommel hebben een brede kraag, een lichtgele snuit en vaak een lichtgele band over het borststuk. De steenhommel heeft een korte tong en is te vinden op vele plantensoorten. Vroeg in het jaar vooral op wilg en klein hoefblad. Het nest zit onder stenen, in muurspleten of in schuren en stallen, maar ze worden ook wel ondergronds aangetroffen. Een volgroeide kolonie van de steenhommel bestaat uit zo'n 100 tot 300 werksters. De koningin is 22-‐26, de werkster 12-‐16 en het mannetje 14-‐ 16 mm lang. De nestzoekende koninginnen zijn te zien van midden maart tot eind mei, de werksters van eind april tot eind september en de jonge koninginnen en mannetjes van eind juli tot begin oktober. Deze koningin steenhommel zat op een blaadje op de grond. Op mijn “verzoek” stapte ze over op een strootje. Veel overwinterde hommels (koninginnen) hebben last van mijten, deze vormt daarop geen uitzondering.
Eindelijk zet er weer eens een nachtvlinder op de hedera tegen de zuidmuur van de boerderij. Het zou een gewone spikkelspanner kunnen zijn. De grondkleur varieert van wit of bruinwit tot bruin of grijsbruin en de tekening is donkerbruin of grijsachtig. Opvallend (?) is het donkerbruine “vierkante” vlekje langs de buitenste van de twee centrale dwarslijnen. Bij de achterrand van de voorvleugel bevinden zich twee donkere pijlvormige vlekjes (ook al niet opvallend aanwezig). Verder is deze soort zeer variabel. Het vrouwtje heeft iets smallere vleugels en vlinders van de tweede generatie zijn veel kleiner en vaak lichter dan die van de voorjaarsgeneratie. Deze algemeen voorkomende vlinder is te zien van februari tot eind augustus in twee generaties; soms gevolgd door een kleine partiële derde generatie tot in november. Maar er zijn nog enkele soorten spikkelspanners die veel overeenkomsten vertonen met de gewone spikkelspanner. Dit insect zat ook op de zuidmuur van de boerderij. Opvallend zijn de zeer lange antennen en het lange “gesteelde” achterlijf. Ook de poten zijn lang. Ik heb geen idee welk insect het is. Als je het weet / denkt te weten, dan hoor ik dat graag.
De dekschilden (of elytra) zijn bij kevers de verdikte en verharde voorvleugels, die zijn veranderd tot schilden die de er onder liggende achtervleugels en het achterlichaam beschermen. Ze worden (bij de meeste kevers) bij het vliegen opzij gevouwen en niet meer meebewogen. Kortschildkevers zijn onmiskenbaar door hun slanke lichaam en hun sterk verkorte dekschilden, die slechts de eerste 2 achterlijfssegmenten bedekken. Onder die dekschilden liggen de vernuftig meervoudig opgevouwen achtervleugels. Deze kevers lijken daardoor enigszins op oorwormen. In Nederland en België komen meer dan 1000 vaak zeer kleine, lastig te determineren soorten voor in heel verschillende biotopen.
Dit is waarschijnlijk een slakkendoder. Wereldwijd omvat deze familie van tweevleugeliggen zo'n 600 soorten, waarvan er 58 in Nederland voorkomen. Vliegen uit deze familie worden veelal aangetroffen in moeras en ander nat gebied, waar hun larven jagen of parasiteren op slakken. Verder is weinig bekend over de biologie van deze dieren. Typisch voor deze slakkendoder zijn de gestreepte facet ogen. Slakkendoders parasiteren slakken door in de buurt of op slakken hun eitjes te leggen, ze worden daarom wel in de landbouw gebruikt voor slakkenbestrijding.
Het geslacht Vergeet-‐mij-‐nietje telt enkele dozijnen soorten. Vergeet-‐mij-‐nietjes komen voor in Europa, Azië, Afrika en Australië. In ons land komen acht soorten voor. Volgens een mythe heeft dit plantje zijn naam te danken aan een noodlottig ongeval. In de Middeleeuwen waren eens een ridder en zijn geliefde langs een rivier aan het wandelen. Bij het plukken van een bosje bloemen viel hij door de zwaarte van zijn harnas in het water. Terwijl hij verdronk gooide hij het bosje bloemen naar zijn geliefde en riep "Vergeet mij niet". Deze bloem is verbonden met romantiek en tragiek en werd vaak door vrouwen gedragen als teken van trouw en oneindige liefde. Groetjes, Luit