De bouwnijverheid arbeid, gezondheid en veiligheid in 2012
Bedrijfstakverslag
De bouwnijverheid arbeid, gezondheid en veiligheid in 2012
Bedrijfstakverslag
Arbouw is door werkgevers- en werknemersorganisaties opgericht om de arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid te verbeteren. In het bestuur van Arbouw zijn vertegenwoordigd: Bouwend Nederland, OnderhoudNL, NOA, FNV Bouw en CNV Vakmensen.
3
Inhoud Samenvatting 6 1. Verantwoording
9
2. Arbeidsbelasting
11
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Fysieke belasting Klimaat, geluid en gevaarlijke stoffen Psychosociale arbeidsbelasting Voorzieningen en organisatie van het werk Verschillen tussen sectoren Leeftijd en bedrijfsgrote Trendmatige ontwikkeling Beroepen top 5
3. Veiligheid
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Algemeen Ongevallen Dodelijke ongevallen Trendmatige ontwikkeling Beroepen top 5
4. Leefstijl
4.1 Leefstijlsindicatoren 4.2 Beroepen top 5
5. Gezondheid
4
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Klachten aan het bewegingsapparaat Overige aandoeningen Psychische klachten Hart- en vaatziekten Gezondheid algemeen
11 11 11 13 12 15 17 19
21 21 21 21 23 23
5.6 5.7 5.8 5.9
Verschil tussen sectoren Leeftijd en bedrijfsgrootte Trendmatige ontwikkeling Beroepen top 5
33 35 35 37
6. Ziekteverzuim
39
7. Duurzame inzetbaarheid
41
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Algemeen Het werkvermogen Kans op arbeidsongeschiktheid Functoneringsgesprekken en verwachtingen werknemers Ouderen
41 41 41 43 45
Literatuur 48 Bijlage 49 Beroepen top 5
25 25 29
31 31 31 31 33 33
5
Samenvatting In 2012 ondergingen ca. 32.750 werknemers in de bouwnijverheid een PAGO, een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek. De bevindingen van al deze individuele onderzoeken zijn samengevat in het voorliggende rapport. Dit rapport geeft daarmee een beeld van de stand van zaken in de bedrijfstak op het gebied van arbeid, gezondheid en veiligheid.
Arbeidsbelasting Het werk voor bouwplaatspersoneel wordt ook in 2012 gekenmerkt door lichamelijke inspanning. Daarnaast hebben veel werknemers op de bouwplaats klachten over lawaai, tocht, stof en kou. Het uitvoerend, technisch en administratief personeel ( UTA-personeel) heeft meer te kampen met psychosociale arbeidsbelasting. Bijna alle werknemers kunnen beschikken over persoonlijke beschermingsmiddelen. Het gebruik ervan kan beter; veel bouwplaatsmedewerkers gebruiken geen handschoenen, gehoorof ademhalingsbescherming. De scores op arbeidsrisico’s nemen toe in vergelijking met afgelopen jaren. Zo vindt driekwart van de bouwplaatsmedewerkers het werk ‘lichamelijk inspannend’. Nog nooit waren deze scores zo hoog als de afgelopen twee jaar. Mogelijk is dit een gevolg van de bewustwording over de verhoogde pensioenleeftijd en het belang om de fysieke belasting op het werk te verminderen. Ook op het gebied van psychische belasting op het werk zijn de klachten toegenomen, dat geldt voor UTA- én bouwplaatspersoneel. De klachten op het gebied van werken onder tijdsdruk zijn de hoogste van de afgelopen tien jaar. Een gunstige trend valt daarentegen te signaleren op het gebied van regelmogelijkheden op het werk. In het algemeen vindt men het werk boeiender en kan men meer invloed op het tempo uitoefenen dan tien jaar geleden.
6
van het aantal klachten aan het bewegingsapparaat. En over een periode van zeven jaar is het aantal keren dat lawaaidoofheid is vastgesteld afgenomen met bijna een kwart.
Veiligheid
Psychische klachten
De veiligheid op de bouwplaats is een belangrijk punt van aandacht. Een op de zeven bouwplaatsmedewerkers bevond zich in 2012 regelmatig in onveilige situaties en een op de twintig bouwplaatsmedewerkers heeft verzuimd als gevolg van een ongeval op de bouwplaats. De dalende trend van de afgelopen jaren met betrekking tot het aantal onveilige situaties en ongevallen lijkt zich te stabiliseren dan wel licht te stijgen. De economische crisis in de bedrijfstak kan hiervoor een verklaring zijn.
UTA-werknemers rapporteren meer psychische klachten. Vijftien procent van de UTA-medewerkers heeft vaak last van stress, dat is significant meer dan bouwplaatsmedewerkers. Een aantal jaren was er sprake van een gestage afname van de psychische klachten, maar de laatste drie jaar laten weer een licht stijgende lijn zien. De huidige economische crisis in de bedrijfstak speelt hier een rol. Het aantal werknemers dat zich zorgen maakt over de toekomst is de afgelopen vier jaar snel gestegen. Op de vraag of het werk voldoende zekerheid biedt, antwoordde 27% van de werknemers met ‘nee’, in vier jaar tijd is dit percentage verdriedubbeld. Werknemers die onvoldoende vertrouwen in de toekomst hebben, rapporteren ook meer slaapklachten en hebben vaker last van stress.
Leefstijl Een onderwerp dat in toenemende belangstelling staat is de leefstijl van werknemers. Van de totale populatie in de bedrijfstak heeft 65% overgewicht en bij 16% is sprake van obesitas. De bedrijfstak scoort slechter dan de rest van Nederland. Ook wat betreft het bewegen in de vrije tijd kan er het nodige verbeteren. Meer dan tachtig procent van de werknemers in de bedrijfstak voldoet niet aan de ‘fitheidsnorm’. Beter gaat het met de overige leefstijlaspecten: het aantal rokers en drinkers van alcohol is afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren. Ook het aantal werknemers met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten is de afgelopen jaren met zo’n vijf procent gedaald.
Gezondheidsklachten Bouwplaatsmedewerkers rapporteren méér gezondheidsklachten dan het UTA-personeel. De meest voorkomende klachten gaan over het bewegingsapparaat, meer dan een derde van de bouwplaatsmedewerkers heeft last van deze klachten. Andere klachten betreffen de luchtwegen, huidklachten en het gehoor. De klachtenpercentages zijn absoluut gezien hoog en geven aan dat er duidelijk sprake is van een werkgerelateerde component. Wel is er sprake van een gunstige trend in de fysieke gezondheidsklachten. De afgelopen vijf jaar was er een daling
Ziekteverzuim Bijna de helft van het bouwplaatspersoneel en bijna zestig procent van het UTA-personeel heeft het afgelopen jaar niet verzuimd. Sinds 2006 hebben niet zo weinig werknemers verzuimd. In vier jaar tijd gaat het om een daling van bijna 5% voor het bouwplaatspersoneel en ruim 3% voor het UTA-personeel.
Werkvermogen en duurzame inzetbaarheid Van de totale bouwpopulatie heeft in 2012 17,5% een slecht of matig werkvermogen. UTA-personeel beschikt over een beter werkvermogen dan personeel in vergelijkbare sectoren in Nederland. Dat geldt ook voor bouwplaatspersoneel jonger dan 30 jaar, maar met het ouder worden gaat het werkvermogen er meer op achteruit dan bij werknemers in vergelijkbare sectoren. Om gezond het pensioen te halen is het belangrijk dat er met werknemers functioneringsgesprekken worden gevoerd. De helft van de bouwplaatsmedewerkers en een kwart van het UTApersoneel heeft het afgelopen jaar geen functioneringsgesprek
gehad. Minder dan één op de drie bouwplaatsmedewerkers denkt ooit nog bij een ander bedrijf te werken. Ook de meeste UTAmedewerkers denken niet dat ze in hun loopbaan nog eens bij een andere werkgever zullen werken.
Sectoren Binnen de bedrijfstak vormt de burgerlijke en utiliteitsbouw (B&U) de grootste sector. Dit is de sector waar de meeste werknemers grote krachtsinspanning moeten leveren en zware lasten tillen. Het is de sector waar de meeste werknemers hebben verzuimd vanwege een ongeval op de bouwplaats. Onder het bouwplaatspersoneel worden hier de meeste gehoorklachten en werkgebonden huidallergie gemeld. De grond-, weg- en waterbouw (GWW) scoort op verschillende aspecten, zoals het werkvermogen relatief gunstig. Werknemers in deze sector hebben veel te maken met lichaamstrillingen. Men vindt meer dan elders dat goede was- en kleedruimten ontbreken. In de GWW rapporteert men het vaakst onveilige situaties; er is hier sprake van een stijgende lijn in de tijd. En dit is de sector waar de meeste werknemers kampen met (ernstig) overgewicht. De sector afbouw en onderhoud (A&O) scoort relatief ongunstig op veel aspecten. Wat betreft arbeidsrisico’s gaat het om werken in een ongemakkelijke houding, het maken van repeterende bewegingen en het werken onder tijdsdruk. In deze sector worden de meeste klachten aan het bewegingsapparaat en de meeste stress- en vermoeidheidsklachten gemeld. Het is de sector met het hoogste ziekteverzuim.
Leeftijd Jongeren hebben minder gezondheidsklachten dan oudere werknemers en zijn aanmerkelijk vaker fit. Ze hebben een beter werkvermogen dan in andere vergelijkbare beroepen in Nederland. Anderzijds roken en drinken ze meer dan oudere werknemers in de bedrijfstak. En jongeren overkomt vaker een ongeval op de bouwplaats; dat geldt in nog sterkere mate voor een ongeval in de vrije tijd. Verder is opvallend dat jongeren uitgaan van weinig verandering in de toekomst. De helft van de
7
groep twintigjarige bouwvakkers denkt dat men het huidige vak altijd zal blijven uitoefenen bij de huidige werkgever. Oudere werknemers rapporteren aanmerkelijk meer gezondheidsklachten dan jongeren. Wat betreft klachten aan het bewegingsapparaat is er in de bedrijfstak sprake van een duidelijk leeftijdsgebonden problematiek. Op andere aspecten is er echter geen sprake van verslechtering met het ouder worden, bijvoorbeeld op het gebied van ongevallen of ziekteverzuim. In de leeftijdscategorie van 30 tot 50 jaar is leefstijl een belangrijk aandachtspunt. Van het UTA-personeel rapporteert deze groep de meeste stressklachten.
8
1. Verantwoording Arbouw is opgericht door werkgevers- en werknemersorganisaties in de bouwnijverheid als het kennis- en serviceinstituut op het gebied van gezondheid en veiligheid. Vanuit deze verantwoordelijkheid monitort Arbouw de ontwikkelingen op het terrein van arbeidsbelasting, veiligheid, leefstijl, gezondheid, ziekteverzuim, beroepsziekten en arbeidsongeschiktheid van werknemers die vallen onder de CAO Bouwnijverheid, de CAO Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, de CAO Afbouw en de CAO Natuursteenbedrijf. In 2012 werkten er 166.000 werknemers in deze verschillende sectoren. De monitoring vindt voor een belangrijk deel plaats op basis van de gegevens die worden verkregen bij het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO). Het PAGO bestaat uit de beantwoording van een vragenlijst, een biometrisch onderzoek, een lichamelijk onderzoek en een adviesgesprek. In 2012 hebben 32.750 werknemers in de bedrijfstak aan een PAGO deelgenomen. De gegevens die bij het PAGO zijn verzameld, worden geanonimiseerd opgeslagen in een database van Arbouw. Daar waar in dit rapport geen bronvermelding is opgenomen, zijn gegevens afkomstig uit de PAGO-database. In die gevallen waar een oordeel wordt geveld (over bijvoorbeeld de zwaarte van het werk of de gezondheid), gaat het om een beoordeling van de werknemer zelf. Daar waar biometrische gegevens worden gepresenteerd (bijvoorbeeld over overgewicht), is dit het resultaat van metingen die tijdens het PAGO zijn afgenomen. Zie voor meer informatie over het PAGO in de bouw www.arbouw.nl. Daarnaast wordt er in opdracht van Arbouw onderzoek uitgevoerd naar gezondheid en veiligheid en verzamelt Arbouw gegevens van andere instanties. Dit geheel wordt samengevoegd in het voorliggende rapport. Dit rapport geeft daarmee een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van arbeid, gezondheid en veiligheid in de bedrijfstak. Het biedt de gelegenheid aan werkgevers- en werknemersorganisaties, ondernemingen, ondernemingsraden en andere betrokkenen om verder arbobeleid te ontwikkelen.
9
2. Arbeidsbelasting
Figuur 1 Fysieke belasting, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Grote krachtsinspanning uitoefenen Zware lasten tillen, duwen, trekken of dragen Repeterende bewegingen In ongemakkelijke houding werken Langdurig geknield of gehurkt werken Langdurig staan Regelmatig bukken Hand-armtrillingen Lichaamstrillingen of schokken Lichamelijk inspannend werk 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Figuur 2 Klimaat, geluid en gevaarlijke stoffen, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012
Werken in de bouwnijverheid is fysiek inspannende arbeid, die veelal plaatsvindt op locatie waarbij weersomstandigheden een belangrijke rol spelen en gevaarlijke stoffen kunnen vrijkomen. De psychische kanten van het werk zijn in de bedrijfstak vooral belastend voor uitvoerders en technischadministratief personeel. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid. In de weergave van de resultaten wordt veelal een onderscheid gemaakt tussen de beoordeling van het bouwplaatspersoneel (N=22.415) en van het UTA-personeel (N=10.335).
Koude
2.1 Fysieke belasting
Warmte Temperatuurwisselingen Tocht Onvoldoende licht en/of verlichting Lawaaioverlast Chemische middelen Damp of gas Rook Stof 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Figuur 3 Psychosociale arbeidsbelasting, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Werken onder tijdsdruk Te veel werk Geestelijk inspannend werk Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren
De fysieke belasting is samengevat in figuur 1. De beoordeling van het bouwplaatspersoneel wordt vergeleken met het UTApersoneel. De helft van het bouwplaatspersoneel moet vaak zware lasten tillen, duwen, trekken of dragen. Vier van de tien bouwplaatsmedewerkers moeten vaak grote krachtsinspanning uitoefenen. Ruim een kwart van het bouwplaatspersoneel heeft in het werk te maken met repeterende bewegingen. De werkhouding is een ander punt van aandacht. Het gaat dan om het werken in een ongemakkelijke houding, langdurig geknield of gehurkt werken of langdurig in dezelfde houding werken. Bijna zestig procent van het bouwplaatspersoneel ervaart op minimaal één aspect hinder van de werkhouding. Ongeveer een op de vijf bouwplaatsmedewerkers heeft een klacht over trillingen. Onderscheid wordt gemaakt naar hand-armtrillingen als gevolg van gereedschap, en naar lichaamstrillingen of schokken door het werken in een cabine of op een machine.
Geen invloed op het werktempo Werk meestal niet boeiend Geen plezier in het werk 0%
10
UTA-personeel (N=10.335)
UTA-personeel (significant meer)
UTA-personeel (significant minder)
Bouwplaatspersoneel (N=22.415)
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Driekwart van het bouwplaatspersoneel beoordeelt het eigen werk als ‘lichamelijk inspannend’. Van het UTA-personeel beoordeelt een op de tien werknemers het werk als lichamelijk inspannend. Binnen deze groep beoordelen de uitvoerders het werk vaker als lichamelijk inspannend dan het technisch en administratief personeel.
2.2 Klimaat, geluid en gevaarlijke stoffen De belangrijkste omgevingsfactoren in de bedrijfstak staan vermeld in figuur 2. Ruim eenderde van de bouwplaatsmedewerkers heeft op het werk te maken met koude, temperatuurswisselingen en tocht. Ruim een kwart van de bouwplaatsmedewerkers ervaart in het werk hinder van warmte. Meer dan veertig procent van het bouwplaatspersoneel heeft te maken met lawaaioverlast. Iets minder dan één op de tien medewerkers op de bouwplaats heeft op het werk te maken met chemische middelen. En meer dan de helft, bijna zestig procent van het bouwplaatspersoneel heeft hinder van stof op het werk. Over de hele linie wordt het UTA-personeel minder met deze omgevingsfactoren geconfronteerd. Binnen het UTA-personeel hebben de uitvoerders hier weer relatief het meest mee te maken. Zo heeft een kwart van de uitvoerders te maken met stof op het werk en met temperatuurwisselingen.
2.3 Psychosociale arbeidsbelasting Naast de fysieke arbeidsomstandigheden en de omgevingsfactoren zijn zaken als werktempo, werkhoeveelheid en welzijn van belang. In figuur 3 zijn verschillende aspecten van de psychosociale arbeidsbelasting weergegeven. Daar waar we in de figuren 1 en 2 zagen dat UTA-personeel minder wordt blootgesteld aan risico’s, ligt dat op dit vlak anders. Klachten over werken onder tijdsdruk en over de hoeveelheid werk komen meer voor onder UTA- dan onder bouwplaatspersoneel. Zeventig procent van het UTApersoneel werkt onder tijdsdruk tegenover ruim veertig procent van het personeel op de bouwplaats. Binnen de groep UTApersoneel ervaren uitvoerders en stafpersoneel/bouwtechnici vaker het werk als geestelijk inspannend en ondervinden de meeste tijdsdruk. Bij psychosociale risico’s speelt zelf invloed kunnen uitoefenen op de uitvoering van het werk een rol. Als werknemers meer regelmogelijkheden hebben, leidt een hoge werkdruk minder
11
Figuur 4 Voorzieningen en organisatie van het werk, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012
snel tot klachten en verzuim. Ook als werknemers het werk boeiend en plezierig vinden, zijn ze beter in staat onder een hoog werktempo te blijven werken. Deze factoren zijn ook weergegeven in figuur 3. Het UTA-personeel scoort hierop gunstiger dan het bouwplaatspersoneel. Zo heeft een op de acht UTA-werknemers geen invloed op het werktempo; onder het bouwplaatspersoneel is dat bijna twee keer zoveel. Bouwplaatspersoneel vindt het werk vaker niet boeiend. Wat betreft ‘geen plezier in het werk’ ontlopen beide beroepsgroepen elkaar weinig. Slechts drie à vier procent heeft geen plezier in het werk.
Geen goede sanitaire voorzieningen Geen goede schaftruimte Geen goede was- en kleedruimten Geen persoonlijke beschermingsmiddelen Gebruikt geen gehoorbeschermers (% alleen voor mensen die last hebben van lawaaioverlast) Gebruikt geen ademhalingbeschermingsmiddelen Gebruikt geen handschoenen
2.4 Voorzieningen en organisatie van het werk
aanwezigheid en het gebruik van hulpmiddelen van belang, bijvoorbeeld om de fysieke belasting te verminderen. Omdat het gaat om specifieke (til)hulpmiddelen worden hierover geen vragen gesteld bij het PAGO. In het kader van de campagne Lichter Werk(t) van Arbouw is door het AMC voor negen beroepen geïnventariseerd in welke mate tilhulpmiddelen worden gebruikt. In deze negen beroepen worden door de meerderheid van de werknemers hulpmiddelen gebruikt. Percentages variëren van zeventig procent voor het gebruik van horizontaal transport tot ruim vijftig procent voor het plaatsen en aanbrengen van materialen. De meest genoemde reden om hulpmiddelen niet te gebruiken is dat ze niet aanwezig waren op de bouwplaats. (Boschman, Van der Molen, Frings-Dresen, 2013).
Naast de belastende factoren in de arbeid is van belang welke voorzieningen beschikbaar zijn om het werk goed uit te voeren en de wijze waarop het werk is georganiseerd. Figuur 4 geeft een beeld. Meer dan een derde van het bouwplaatspersoneel zegt dat er geen goede was- en kleedruimten aanwezig zijn, een op de tien van deze groep vindt dat goede sanitaire voorzieningen ontbreken op de bouwplaats en een iets kleiner percentage is deze mening toegedaan over de schaftruimte.
Ongeveer een op de negen bouwplaatsmedewerkers vindt dat het werk niet goed is georganiseerd . Een vergelijkbaar aantal oordeelt dat er onvoldoende werkinstructie wordt gegeven en dat men onvoldoende ondersteuning krijgt voor het werk. Het UTApersoneel is minder vaker van mening dat het werk niet goed georganiseerd is, maar over de werkinstructie en ondersteuning is het oordeel vergelijkbaar met het bouwplaatspersoneel.
Werk niet goed georganiseerd Onvoldoende werkinstructie Onvoldoende ondersteuning in het werk 0%
20%
40%
60%
80%
100%
UTA personeel (N=10.335) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=22.415)
Figuur 5 Fysieke belasting, Bouwplaatsmedewerkers sectoren, Jaar 2012 Grote krachtsinspanning uitoefenen Zware lasten tillen, duwen, trekken of dragen Repeterende bewegingen In ongemakkelijke houding werken Lichaamstrillingen of schokken Hand-armtrillingen Lichamelijk inspannend werk 0% Bouwplaatspersoneel B&U (N=12.187) Bouwplaatspersoneel GWW (N=4.883) Bouwplaatspersoneel A&O (N=4.148)
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Belangrijk is verder de beschikbaarheid en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Van het bouwplaatspersoneel zegt slechts 2% niet te beschikken over de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). Onder het UTA-personeel is dat percentage ruim drie keer zo hoog (6,7%). Aangenomen mag worden dat het bij deze laatste groep gaat om personeel dat slechts incidenteel op de bouwplaats aanwezig is. Ook van belang is het daadwerkelijk gebruik van de verstrekte PBM. Ruim één op de drie bouw-plaatsmedewerkers gebruikt niet altijd ademhalingsbeschermingsmiddelen bij blootstelling aan stof of chemische middelen. Bijna één op de vijf bouwplaatsmedewerkers die op het werk te maken heeft met lawaaioverlast, gebruikt geen gehoorbeschermingsmiddelen. Van de bouwplaatsmedewerkers met een werkgebonden huidaandoening gebruikt 16% geen handschoenen tijdens het werk. Naast de aanwezigheid van voorzieningen op het werk en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen is ook de
12
2.5 Verschillen tussen sectoren In de bedrijfstak onderscheiden we drie grote sectoren: burgerlijke en utiliteitsbouw (kortweg B&U), grond-, wegen waterbouw (GWW) en afbouw en onderhoud (A&O). De arbeidsomstandigheden verschillen niet wezenlijk tussen deze drie sectoren, maar er zijn wel belangrijke accenten. In Figuur 5 wordt een vergelijking gemaakt van de lichamelijke belasting tussen de drie sectoren. In alle sectoren is sprake van aanzienlijke groepen werknemers die lichamelijk belastend werk doen. Maar er zijn ook accentverschillen. Te zien valt dat de lichamelijke belasting op een verschillende manier tot uitdrukking komt. In de GWW hebben werknemers meer dan in de andere sectoren te maken met trillingen. Een op de vijf werknemers in de GWW ondervindt hinder van lichaamstrillingen of schokken. In de burgerlijke- en utiliteitsbouw zeggen de meeste werknemers dat ze in het werk grote krachtsinspanning moeten uitoefenen. Ook vinden meer werknemers dat ze zware lasten
13
Figuur 6 Fysische factoren, Bouwplaatsmedewerkers sectoren, Jaar 2012
moeten tillen, duwen of dragen. In de A&O oordeelt men het vaakst dat het werk lichamelijk inspannend is. Hier worden meer repeterende bewegingen gedaan. Men moet vaker in een ongemakkelijke houding werken. Ook op andere vragen met betrekking tot werkhouding (zoals langdurig geknield of gehurkt werken) scoort men in A&O vaker negatief.
Koude Warmte Tocht Lawaai overlast Chemische middelen Damp of gas Stof 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Figuur 7 Psychosociale arbeidsbelasting, Bouwplaatsmedewerkers sectoren, Jaar 2012 Werken onder tijdsdruk Te veel werk Geestelijk inspannend werk Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren Geen invloed op het werktempo Werk meestal niet boeiend Geen plezier in werk 0%
Bouwplaatspersoneel B&U (N=12.187) Bouwplaatspersoneel GWW (N=4.883) Bouwplaatspersoneel A&O (N=4.148)
14
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Figuur 6 maakt een vergelijking tussen de drie sectoren of het vlak van fysische factoren. Ook hier zien we een overeenkomstig patroon. Zo ondervindt men in alle sectoren hinder van stof en hebben grote groepen werknemers te maken met lawaaioverlast. In alle sectoren hebben één op de vijf werknemers hinder van warmte. Maar er zijn ook verschillen. In A&O heeft men meer dan in andere sectoren te maken met chemische middelen en met temperatuurswisselingen. Meer dan de helft van de werknemers in A&O heeft in het werk hinder van stof. In de GWW hebben meer werknemers te maken met lawaaioverlast. Naar verhouding ervaart men in deze sector vaker hinder van damp of nevel en rook. In de B&U is er veel sprake van lawaaioverlast en hebben veel werknemers te maken met stof. Figuur 7 maakt een vergelijking van de drie sectoren voor de psychosociale arbeidsbelasting. Ook hier zien we weer veel overeenkomsten. Zo werkt de helft van de werknemers in de drie sectoren geregeld onder tijdsdruk. Ongeveer veertig procent in alle sectoren is van mening dat men te veel werk te doen heeft. In de sector A&O zeggen werknemers vaker dat het werk meestal niet boeiend is en dat men geen plezier in het werk heeft. Hier oordeelt men vaker dat men geen invloed op het werktempo heeft. In de GWW zijn meer werknemers van mening dat het werk geestelijk erg inspannend is. Wat betreft de voorzieningen zegt het bouwplaatspersoneel in de GWW-sector het vaakst dat er geen goede was- en kleedruimten zijn. In deze sector ontbreken vaker goede sanitaire voorzieningen. Over de organisatie van het werk is men het minst te spreken in de A&O-sector. Meer dan in andere sectoren ervaart men onvoldoende ondersteuning in het werk, men vindt het werk
niet goed georganiseerd en beoordeelt de werkinstructie als onvoldoende. In deze sector zeggen relatief de meeste bouwplaatsmedewerkers (namelijk 3%) dat ze niet beschikken over de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen.
2.6 Leeftijd en bedrijfsgrootte Er zijn opmerkelijke verschillen tussen leeftijdscategorieën hoe men de arbeidsbelasting ervaart. Van het bouwplaatspersoneel zegt de categorie 20 tot 29 jaar het vaakst dat men in het werk grote krachtsinspanning moet uitoefenen en zware lasten moet tillen, duwen en trekken. Deze categorie betitelt het werk het meest als lichamelijk inspannend. Naarmate men ouder wordt, wordt het werk als minder lichamelijk belastend ervaren. Zo zegt 62% van de groep 20-24 jarigen dat men vaak zware lasten moet tillen, terwijl dit van de groep van 55 jaar en ouder 44% is. Dat is nog steeds een zeer grote groep, maar wel een derde minder dan onder de twintigers. Er zijn verschillende verklaringen voor deze bevinding. Allereerst zal het zijn dat op de bouwplaats de jongeren voor het zware werk ‘opdraaien’. Er wordt al rekening gehouden met minder belastbaarheid van oudere werknemers. Een tweede verklaring is dat oudere werknemers zich een bepaalde routine en ervaring in het werk eigen hebben gemaakt, terwijl jongeren meer onbesuisd te werk gaan. Ouderen zullen meer hulpmiddelen gebruiken of weten anderszins hoe men het werk minder lichamelijk belastend maakt. De derde verklaring ten slotte is dat er een selectie plaatsvindt onder het bouwplaatspersoneel. Alleen de sterke werknemers blijven over, want werknemers met klachten aan het bewegingsapparaat verdwijnen uit de bedrijfstak. Als het gaat om het werken in een ongemakkelijke houding zien we geen groot verschil tussen leeftijdscategorieën. Opvallend is dat ouder bouwplaatspersoneel méér dan jongeren zich kritisch uitlaten over de organisatie van het werk en de ondersteuning op het werk. Terwijl van de werknemers jonger dan twintig jaar maar 3% zegt dat men onvoldoende werkinstructie krijgt, loopt dat percentage bij de werknemers ouder dan 55 jaar op tot 13%. Te verwachten zou zijn dat jongeren meer instructie nodig hebben dan oudere werknemers. Ook voor deze bevinding kunnen meerdere verklaringen worden gegeven. De eerste verklaring is dat jongeren inderdaad voldoende
15
Figuur 8 Werk is lichamelijk inspannend, 1989-2012
ondersteuning en instructie krijgen en dat ouderen worden ‘vergeten’. De tweede verklaring is dat oudere werknemers een scherper oordeel kunnen vellen over de organisatie, de instructie en ondersteuning op het werk en daardoor kritischer zijn op gebreken.
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% UTA Bouwplaats
0%
89/90
93/94
95/96
97/98
99/00
02/03
05/06
07/08
09/10
11/12
Figuur 9 Psychosociale belasting, 1989-2012 80% 70% 60%
Er zijn ook verschillen tussen werknemers die werken in grote en kleine bedrijven. In kleine bedrijven is de fysieke belasting ongunstiger dan in grote bouwbedrijven. Het verschil in beoordeling tussen kleine en grote bedrijven is soms meer dan tien procent. Hierbij is gecorrigeerd voor het feit dat in kleine bedrijven minder UTA-personeel werkzaam is. Het gaat dan zowel om het tillen van zware lasten als het werken in ongemakkelijke houdingen. Een reden hiervoor is dat er in kleine bedrijven minder hulpmiddelen aanwezig zijn die het werk lichter maken. Een andere reden is dat in kleine bedrijven het werk vaker niet goed georganiseerd is en dat men onvoldoende ondersteuning ervaart. Van het bouwplaatspersoneel in kleine bedrijven is anderhalf tot bijna twee keer zoveel deze mening toegedaan dan in grote bedrijven. Verder is er in kleine bedrijven minder vaak sprake van een goede schaftruimte en ontbreken goede was- en kleedruimten. Terwijl in grote bedrijven bijna een kwart vindt dat er geen goede was- en kleedruimte aanwezig is, geldt dat in kleine bedrijven voor bijna de helft van het bouwplaatspersoneel.
50% 40%
2.7 Trendmatige ontwikkeling
30%
UTA Werkt onder tijdsdruk UTA Werk is geestelijk erg inspannend
20% 10%
Bouwplaats Werkt onder tijdsdruk Bouwplaats Werk is geestelijk erg inspannend
16
0%
89/90
93/94
95/96
97/98
99/00
02/03
05/06
07/08
09/10
11/12
Voor verschillende aspecten van de arbeidsomstandigheden is het mogelijk een trend van de afgelopen jaren weer te geven. Figuur 8 geeft een overzicht van het percentage werknemers dat zegt dat het werk lichamelijk inspannend is sinds 1989. In de figuur 8 valt te zien dat over een periode van bijna vijfentwintig jaar er een stijging is geweest van het percentage bouwplaatsmedewerkers dat het werk als lichamelijk belastend ervaart. Dat is bijzonder omdat door toename van hulpmiddelen, moderne technieken en materialen het werk als minder belastend zou moeten worden ervaren. De veroudering van de bouwpopulatie is hiervoor geen afdoende verklaring. Zoals we in de vorige paragraaf zagen ervaren
oudere werknemers hun werk vaker als minder inspannend dan hun jongere collega’s. Een verklaring is dat werknemers op de bouwplaats zich meer bewust zijn van het belang van de lichamelijke belasting in het streven om gezond de pensioenleeftijd te bereiken. Een andere verklaring is dat het gebruik van nieuwe technieken voor de afzonderlijke handelingen minder fysiek belastend zijn, maar ook heeft geleid tot verhoging van de productiviteit en de snelheid van werken. De combinatie van deze twee ontwikkelingen kan per saldo leiden tot een verhoging van de ervaren lichamelijke belasting. Bij het UTA-personeel is er de afgelopen jaren sprake van een duidelijke daling op dit aspect. Het percentage UTA-werknemers dat het werk lichamelijk inspannend vindt was elf jaar gelden nog een derde hoger. Figuur 9 geeft de trend sinds 1989 in de beantwoording van de vraag of het werk onder tijdsdruk plaatsvindt en of men het werk als geestelijk belastend ervaart. Te zien valt dat in het eind van de jaren negentig een hoog percentage van het UTA-personeel meent dat er sprake was van geestelijk inspannend werk en van werken onder tijdsdruk. Daarna volgde een periode dat de psychosociale belasting afneemt, maar sinds halverwege het vorige decennium is er weer een stijgende lijn. In 2012 hebben we het hoogste percentage van het UTA-personeel sinds de jaren negentig dat zegt te werken onder tijdsdruk en dat zegt dat er sprake is van geestelijk inspannend werk. In figuur 3 was al te zien dat bouwplaatspersoneel minder klachten heeft over de psychosociale kanten van het werk. Overigens zijn er meer bouwplaatsmedewerkers die onder tijdsdruk werken dan die het werk als geestelijk inspannend beoordelen. Net als onder het UTA-personeel zien we onder de bouwplaatsmedewerkers de laatste jaren een stijging van de psychosociale arbeidsbelasting. In 2012 zijn deze percentages de hoogste sinds de afgelopen tien jaar. De hoge psychosociale arbeidsbelasting van de afgelopen jaren komt op het eerste gezicht wat vreemd over in het licht van de economische crisis. De verklaring is dat er weliswaar minder werk is voor de gehele bedrijfstak, maar dat door kostenbesparing voor de individuele medewerkers de tijdsdruk is toegenomen. Zo is sinds 2007 en 2008 (de jaren van hoogconjunctuur in de sector) het percentage werknemers dat
17
Figuur 10 Psychosociale belasting, 2002-2012
zegt ‘er is te veel werk te doen’ met minder dan een procentpunt afgenomen.
35% 30% 25% 20% 15%
Bouwplaats: Werk meestal niet boeiend Bouwplaats: Geen invloed op het werktempo Bouwplaats: Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren UTA: Werk meestal niet boeiend UTA: Geen invloed op het werktempo UTA: Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren
10% 5% 0%
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 11 geeft een beeld van de ontwikkeling van klachten over lawaai, hinder van stof en hinder van lichaamstrillingen of schokken. Het bouwplaatspersoneel heeft nog steeds veel klachten over stof. Deze nemen niet af ondanks de publiciteit en aandacht die de afgelopen jaren aan kwartsstof is gegeven. De klachten over lawaai zijn over de jaren heen continu gestegen. De klachten over trillingen onder het bouwplaatspersoneel zijn tot 2000 gestegen, daarna is er sprake van afname maar sinds tien jaar is er weer een stijging. Voor het UTA-personeel zijn de percentages in absolute zin lager. Hier is evenmin sprake van een stijgende trend.
Figuur 11 Lawaai, trillingen en stof, 1989-2012 60%
50%
40%
30%
2.8 Beroepen top 5
20% Bouwplaats lawaai Bouwplaats stof Bouwplaats trillingen UTA Lawaai UTA Stof UTA trillingen/schokken
10%
0% 89/90
18
Figuur 10 Wat betreft andere aspecten met betrekking tot de inhoud van het werk is de trend daarentegen positief. Nog nooit hebben zo weinig bouwplaatsmedewerkers het werk als ‘meestal niet boeiend’ betiteld. Tien jaar geleden vond één op de zes bouwplaatsmedewerkers het werk niet boeiend, in 2012 is dat gedaald tot één op de negen. Ook onder het UTA-personeel vindt men het werk meer boeiend dan jaren geleden. Ook de regelmogelijkheden van het bouwplaatspersoneel laten een gunstige trend zien. Meer bouwplaatsmedewerkers hebben invloed op het werktempo en kunnen zelf beslissen hoe het werk wordt uitgevoerd. Het UTA-personeel beschikt vanouds over meer regelmogelijkheden; de trend vertoont een stabiele lijn.
in de verschillende sectoren. Wegmarkeerders kunnen het minst zelf beslissingen nemen over de uitvoering van het werk. Rietdekkers zijn het vaakst van mening dat de goede was- en kleedruimte ontbreken. Dat het werk niet goed is georganiseerd, valt veel te horen bij natuursteenbewerkers. Al deze beroepen kwamen in voorgaande jaren al regelmatig in de top 5 voor.
93/94
95/96
97/98
99/00
02/03
05/06
07/08
09/10
11/12
Door de grote schakering aan werksituaties en functies in de bouwnijverheid is het van belang een indruk te hebben welke beroepen het meeste te maken hebben met zware arbeidsomstandigheden. In de bijlage staan de ‘top 5’ beroepen per aspect. Zo is te zien dat de glaszetter het vaakst zegt dat het werk grote krachtsinspanning vereist. De sloper en de betonreparateur hebben het meest te maken met lichaamstrillingen. De betonboorder staat bovenaan de top 5 beroepen met de meeste hinder van lawaai. Het is niet verrassend dat de beroepen met geestelijk inspannend werk zich bevinden in de UTA-sfeer. Het meest last van tijdsdruk hebben de uitvoerders
19
3. Veiligheid
Figuur 12 Onveiligheid, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Onveilige situaties
3.1 Algemeen
Onvoldoende technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen UTA-personeel (N=10.335) UTA-personeel (significant minder) UTA-personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=22.415)
Veiligheid is niet in orde 0%
5%
10%
15%
20%
Figuur 13 Onveiligheid, Bouwplaatsmedewerkers sectoren, Jaar 2012 Onveilige situaties
Onvoldoende technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen
Bouwplaatspersoneel B&U (N=12.187) Bouwplaatspersoneel GWW (N=4.883) Bouwplaatspersoneel A&O (N=4.148)
Veiligheid is niet in orde 0%
5%
10%
15%
20%
Figuur 14 Ongeval, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Afgelopen jaar verzuimd wegens ongeval Ongeval op de bouwplaats
In de GWW-sector zeggen bouwplaatsmedewerkers het meest dat ze zich regelmatig in onveilige situaties bevinden. Technische en organisatorische maatregelen worden volgens het bouwplaatspersoneel het minst in de A&O-sector getroffen (figuur 13).
Ongeval in vrije tijd Ongeval tijdens woon-werkverkeer UTA-personeel (N=10.335) UTA-personeel (significant minder) UTA-personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=22.415)
Verkeersongeval tijdens werktijd 0%
2%
4%
6%
8%
10%
3.2 Ongevallen
Figuur 15 vergelijk ongeval vrije tijd - bouwplaatspersoneel in zeven leeftijdsgroepen jaar 2012 15 - 19 jaar 20 - 24 jaar 30 - 34 jaar 35 - 44 jaar 25 - 29 jaar 45 - 54 jaar 55 jaar en ouder Ongeval in vrije tijd Ongeval op bouwplaats
20
Terwijl zware arbeidsbelasting vaak pas na jaren gevolgen heeft, kan een onveilige werksituatie direct dramatische consequenties hebben. Verhoging van de veiligheid is een belangrijk doel van sociale partners in de bouwnijverheid, omdat onveilige situaties niet alleen persoonlijke ellende maar ook materiaalkosten en imagoschade voor de onderneming met zich mee brengen. Arbouw geeft jaarlijks de ‘Monitor arbeidsongevallen in de bouwnijverheid’ uit, die een verdere verdieping geeft van de aard van de ongevallen, oorzaken en gevolgen van ongevallen. Figuur 12 geeft een algemene beoordeling van de veiligheid in de bedrijfstak. Van het bouwplaatspersoneel bevindt een op de zeven werknemers zich regelmatig in onveilige situaties. Iets meer dan een op de twintig bouwplaatsmedewerkers vindt dat er over het algemeen onvoldoende technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen voor een veilige werksituatie. Ongeveer evenveel bouwplaatsmedewerkers komen tot het oordeel dat het niet in orde is met de veiligheid.
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
Van de bouwplaatsmedewerkers heeft 8,0% het afgelopen jaar verzuimd als gevolg van een ongeval, van het UTA-personeel is dat slechts 2,9%. Het wekt geen verbazing dat bouwplaatsmedewerkers ook vaker een ongeval hebben op de bouwplaats (4,4% tegenover 0,6% van het UTA-personeel). Maar bouwplaatsmedewerkers hebben ook vaker een ongeval in vrije tijd dan UTA-personeel (3,3% tegenover 1,9%). Niet geheel duidelijk is wat de verklaring is voor het groter aantal ongevallen in de vrije tijd. Mogelijk is het bouwplaatspersoneel ook in de vrije tijd bezig met bouwwerkzaamheden en krijgt daarbij een ongeval. Zie figuur 14.
In de ‘Monitor arbeidsongevallen in de bouwnijverheid’ wordt ook ingegaan op oorzaken van ongevallen. In de Monitor valt te zien dat in 2012 14% van alle ongevallen in de bedrijfstak veroorzaakt wordt door een vallend voorwerp. Niet eerder was dit percentage zo hoog. In vergelijking met eerdere jaren is er een afname van ongevallen als gevolg van een val van minder dan 2,5m hoogte. Leeftijd is een belangrijke factor als het gaat om de kans op een ongeval. Jongeren tot 25 jaar hebben meer kans op arbeidsongevallen dan ouderen. Een belangrijke reden is dat de risicoperceptie van jongeren nog niet goed is ontwikkeld. Figuur 15 geeft een beeld. Opvallend is dat jongeren ook veel meer ongevallen in de vrije tijd krijgen. Bouwplaatsmedewerkers jonger dan 20 jaar overkomt ruim zes keer zo vaak een ongeval in de vrije tijd dan bouwplaatsmedewerkers van 55 jaar en ouder
3.3 Dodelijke ongevallen Dodelijke arbeidsongevallen worden in Nederland op verschillende manieren geregistreerd. Arbouw vraagt jaarlijks een opgave bij verzekeraars van collectieve ongevallenverzekeringen voor werknemers. Maar alle dodelijke ongevallen op de bouwplaats dienen ook gemeld te worden bij de Inspectie SZW (voorheen de Arbeidsinspectie). De Inspectie SZW hanteert daarbij voor de definitie van de bouw de indeling van de Kamer van Koophandel, waardoor bijvoorbeeld ook de dodelijke ongevallen in de installatiebranche worden meegeteld. Andere belangrijke groepen die de Inspectie SZW meetelt zijn zzpers en buitenlandse arbeidskrachten. Hierdoor verschilt het jaarlijks aantal dodelijke ongevallen in de bouwnijverheid van de verzekeraars nogal met het overzicht van de Inspectie SZW. Een overzicht geeft figuur 16 (zie pag. 21) waarbij een duidelijk verschil blijkt tussen de opgave van de verschillende instanties.
21
Figuur 16 Aantal dodelijke arbeidsongevallen bij werknemers 1998-2012 (volgens opgave verzekeraars van de collectieve ongevallenverzekeringen en de cijfers van I SZW)
Opgaaf verzekeraars van de collectieve ongevallenverzekering Cijfers van I SZW
16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Figuur 17 Onveiligheid bouwplaatspersoneel, 2005-2012
Onveilige situaties Veiligheid is niet in orde Onvoldoende technische en organische veiligheidsmaatregelen Ongeval op de bouwplaats
16% 15% 14% 13% 12% 11% 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3%
3.4 Trendmatige ontwikkeling In de periode 2005 – 2010 nam het gevoel van veiligheid toe in de bedrijfstak. Het percentage bouwplaatspersoneel dat zei dat de veiligheid niet in orde was daalde van 8,6% naar 5,9%. De afgelopen twee jaar is de daling gestopt en is er sprake van stabilisatie. Het percentage bouwplaatspersoneel dat spreekt over onveilige situaties, onvoldoende veiligheidsmaatregelen en dat de veiligheid niet in orde is blijft stabiel. Het percentage ongevallen op de bouwplaats neemt niet verder af. Figuur 17 geeft een overzicht van de trendmatige ontwikkeling. De ontwikkeling verschilt per sector. In de A&O-sector ervaart het bouwplaatspersoneel dat onveilige situaties afnemen. Het aantal ongevallen op de bouwplaats is het laagst sinds acht jaar. In de B&U-sector is sprake van stabilisatie. In de GWW-sector is het aantal ongevallen historisch laag. Figuur 18. Als verklaring voor het stagneren van de trend naar meer veiligheid en minder ongevallen ligt het voor de hand te wijzen op de economische situatie. Als gevolg van de economische crisis in de bedrijfstak moeten de kosten naar beneden: dat betekent minder personeel en minder geld voor (veiligheids)voorzieningen.
In dit Arbouw-rapport wordt dieper ingegaan op de aard van de ongevallen en de aard van het letsel, de gevolgen van het ongeval en implicaties voor beleid.
3.5 Beroepen top 5
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Figuur 18 Onveiligheid bouwplaatspersoneel GWW, 2005-2012 18% 17%
Als het gaat om onveilige werksituaties, dan is de wegmarkeerder al jaren duidelijk koploper. Van alle wegmarkeerders beoordeelt twee derde zijn werksituatie onveilig. Dat is in lijn met het gemiddelde van deze beroepsgroep over de afgelopen vijf jaar. Ook de asfaltwerker/asfaltwegenbouwer staat al jarenlang hoog in deze top 5. Langsrijdend verkeer wordt dus als een zeer onveilige situatie ervaren. Bij de overige beroepen heeft de veiligheid te maken met het werken op (grote) hoogte.
16% 15% 14% 13% 12% 11% 10% 9% 8%
Onveilige situaties Veiligheid is niet in orde Onvoldoende technische en organische veiligheidsmaatregelen Ongeval op de bouwplaats
22
7% 6% 5% 4% 3%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
De beroepen met de hoogste percentages arbeidsongevallen in 2012 zijn de glaszetter, heier, rietdekker en de betonboorder/ -zager en funderingswerker kleine machines. Dit zijn beroepen waarbij valgevaar en/of veiligheid van machines en materieel belangrijke risicofactoren zijn. De kans op een arbeidsongeval is voor deze beroepen top 5 ruim tweemaal zo hoog als gemiddeld voor het bouwplaatspersoneel. Verdere informatie over veiligheid en arbeidsongevallen in 2012 is te vinden in de Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2012.
23
4. Leefstijl
Figuur 19 Leefstijl, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Voldoet niet aan bewegingsnorm Voldoet niet aan fitheidsnorm Overgewicht Ernstig overgewicht Rokers Zware rokers UTA-personeel (N=10.335) UTA-personeel (significant minder) UTA-personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=22.415)
Bovenmatig drinken 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Een onderwerp dat zich de afgelopen jaren in toenemende belangstelling mag verheugen is leefstijl. Een ongezonde leefstijl en overgewicht zijn belangrijke risicofactoren voor de gezondheid. Mensen met overgewicht of obesitas (ernstig overgewicht) sterven eerder en hebben een groter risico op het krijgen van chronische aandoeningen zoals diabetes type 2, kanker, hart- en vaatziekten en aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Verder hebben overgewicht en obesitas ook allerlei negatieve arbeidsgebonden effecten, zoals verminderde productiviteit, een hoger ziekteverzuim en een toename van langdurige arbeidsongeschiktheid. De prognoses zijn dat overgewicht en obesitas de komende jaren nog sterk zullen toenemen. De WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) voorspelt dat 25% van de volwassen Nederlandse bevolking een ernstig overgewicht zal hebben in 2025. Nu is dat nog 12%. Werknemers met ernstig overgewicht (een BMI hoger dan 30) verzuimen gemiddeld veertien dagen per jaar meer dan werknemers met een normaal gewicht. Ook hun verzuimfrequentie ligt hoger. Deze verschillen zijn groter wanneer men niet regelmatig sport beoefent. Een actief beleid gericht op een gezonde leefstijl en het terugdringen van overgewicht en met name ernstig overgewicht, is dus niet alleen om gezondheidsredenen wenselijk, maar ook vanuit het oogpunt van bedrijfsrendement.
4.1 Leefstijlindicatoren Figuur 19 geeft een overzicht van de belangrijkste leefstijlindicatoren voor bouwplaats- en UTA-personeel. Zo zijn regelmatig bewegen of sporten belangrijke factoren in de preventie van hart- en vaatziekten en om een normaal lichaamsgewicht te bereiken en te behouden. De bewegingsnorm is vastgesteld op vijf dagen per week gedurende dertig minuten matig intensief bewegen zoals wandelen, fietsen en tuinieren. Ruim zestig procent van het UTA-personeel voldoet niet aan de bewegingsnorm; van de bouwplaatsmedewerkers is dat ruim vijftig procent.
24
De bouwnijverheid scoort aanmerkelijk slechter dan de rest van de werkende bevolking in Nederland; hiervan voldoet gemiddeld eenderde niet aan de bewegingsnorm (Hildebrandt, Chorus, Stubbe, 2009). De fitheidsnorm houdt in dat men drie keer per week tenminste 20 minuten zodanig sport of beweegt dat men bezweet raakt. Meer dan tachtig procent voldoet niet aan de fitheidsnorm; bouwplaats- en UTA-personeel verschillen hierin niet. Voor de werkende bevolking in Nederland is dit percentage aanmerkelijk lager: minder dan tweederde (63%) voldoet niet aan de fitheidsnorm. Van de totale bouwpopulatie heeft 65% overgewicht. Bij 16% is sprake van obesitas (ernstig overgewicht). Onder bouwplaatspersoneel komt vaker overgewicht en ernstig overgewicht voor dan onder UTA-personeel. De bouwnijverheid wijkt wat betreft lichaamsgewicht af van de rest van Nederland. Onder volwassenen in Nederland heeft in 2009 40% overgewicht en bij 11% van de bevolking is sprake van obesitas (Tolsma en Wolbers, 2010). Roken is van alle leefstijlaspecten het meest schadelijk voor de gezondheid. In 2012 rookt 31% van het bouwplaatspersoneel en 18% van het UTA-personeel. Binnen de categorie rokers worden de ‘zware rokers’ onderscheiden, die meer dan twintig sigaretten per dagen roken. Van het bouwplaatspersoneel behoort 8% tot de zware rokers, van het UTA-personeel is dat 3%. Van de Nederlandse bevolking rookt in 2012 gemiddeld 26% (Stivoro, 2013). Bovenmatig drinken is schadelijk voor de gezondheid. Sinds 2013 wordt bovenmatig drinken gedefinieerd als het nuttigen van meer dan veertien alcoholische consumpties per week voor mannen en meer dan zeven consumpties per week voor vrouwen. Van het UTA-personeel behoort 14% tot de bovenmatige drinkers, van het bouwplaatspersoneel is dat 17%. In figuur 19 zien we duidelijke verschillen in leefstijl tussen bouwplaats- en UTA-personeel. Weliswaar voldoet het UTA-
25
Figuur 20 Leefstijl, sectoren totaal, Jaar 2012 Voldoet niet aan bewegingsnorm Voldoet niet aan fitheidsnorm Overgewicht Ernstig overgewicht Rokers Zware rokers Bouwplaatspersoneel B&U (N=12.187) Bouwplaatspersoneel GWW (N=4.883) Bouwplaatspersoneel A&O (N=4.148)
Bovenmatig drinken 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
Figuur 21 Leefstijl, leeftijdsgroepen, Jaar 2012 Voldoet niet aan bewegingsnorm Voldoet niet aan fitheidsnorm Overgewicht Ernstig overgewicht Rookt
personeel minder aan de bewegingsnorm, in andere opzichten heeft het UTA-personeel in het algemeen een gezondere leefstijl dan de collega’s op de bouwplaats. Het bouwplaatspersoneel rookt meer en drinkt meer alcohol. Daarnaast komt er onder bouwplaatspersoneel meer (ernstig) overgewicht voor, terwijl men meer beweegt. Een aantal aspecten heeft ook een relatie met het werk: bouwplaatspersoneel maakt lange dagen en heeft een ritme van vroeg opstaan. Bovendien verricht men fysieke arbeid, waardoor een sterkere behoefte bestaat om calorieën te verbruiken. Dit maakt het voor bouwplaatspersoneel moeilijk om zich de gezonde leefstijl eigen te maken. Voor UTA-personeel zijn de cijfers gunstiger, zeker voor wat betreft het roken waarvoor de score onder het Nederlandse gemiddelde ligt. Dat laat onverlet dat het urgent is dat ook het UTA-personeel wat doet aan het (ernstig) overgewicht en meer gaat bewegen. Deze cijfers zijn fors hoger dan het landelijke gemiddelde; bovendien is de relatie met het werk die geldt voor het bouwplaatspersoneel minder aanwezig. Er zijn dus voor het UTA-personeel minder verzachtende omstandigheden om iets te doen aan een goede leefstijl.
Zware roker t/m 24 jaar (N=2.205) 25 - 44 jaar (N=11.590) 45 jaar en ouder (N=18.943)
Bovenmatig drinken 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
Figuur 22 Leefstijlindicatoren, Jaren 2005-2012 90% 80% 70% 60% 50%
In figuur 20 worden leefstijlaspecten vergeleken naar sector. In grote lijnen zijn er weinig verschillen tussen de sectoren. Opvallend zijn wel de hoge scores voor het niet voldoen aan de bewegingsnorm en het hebben van (ernstig) overgewicht voor de GWW-sector. Van het bouwplaatspersoneel in de GWW heeft meer dan zeventig procent overgewicht en bijna een kwart lijdt aan obesitas. Een verklaring kan zijn dat door het werk ‘s nachts de onregelmatigheid in werktijden in de GWW-sector groter is. In de vergelijking valt verder op de hoge score van afbouw en onderhoud voor alcoholgebruik. Daar waar in de overige sectoren ongeveer veertien procent van de werknemers tot de bovenmatige drinkers behoort is dat in afbouw en onderhoud 19%.
het percentage dat voldoet aan dit fitheidsnorm tot 15%. Parallel aan de gegevens over fitheidsnorm zien we het overgewicht toenemen met de leeftijd. Een op de drie jongeren kampt met overgewicht, met het stijgen van de leeftijd neemt het overgewicht toe tot meer dan zeventig procent van de 45-plussers. Leefstijlproblemen in verband met te weinig beweging en overgewicht hebben duidelijk te maken met een ander gedrag naarmate men ouder wordt. Kennelijk vindt er een omslag plaats rond het 25ste levensjaar in die zin dat er een andere levensfase aanbreekt, met minder sport en meer eten. Als werknemers er in zouden slagen het gezonde gedrag op jongere leeftijd ook op oudere leeftijd vol te houden, is er veel gezondheidswinst te boeken. Het zou goed zijn om daar nader onderzoek naar te doen. Niet in alle opzichten hebben jongeren een gezondere leefstijl dan hun oudere collega’s. Jongeren roken meer en drinken meer alcohol. Bijna de helft van de jongeren op de bouwplaats onder de 25 jaar rookt, terwijl dat minder dan een kwart is van de 55-plussers. Als het gaat om zware rokers is er echter geen verschil naar leeftijd. Wat drankgebruik betreft is er onder de jongeren meer bovenmatig alcoholgebruik. In de leeftijdscategorie 30 – 45 jaar wordt er aanmerkelijk minder alcohol gedronken. Op oudere leeftijd stijgt het alcoholgebruik weer tot boven de 15%. In figuur 22 is de ontwikkeling van leefstijlindicatoren in de tijd weergegeven. Te zien valt dat acht jaar geleden het bouwplaatspersoneel vaker fit was dan het UTA-personeel, terwijl dat nu ongeveer gelijk is. Ook wat betreft de trend op het gebied van overgewicht en obesitas lijkt het met het UTA-personeel de goede kant op te gaan en het bouwplaatspersoneel de zorgelijke kant.
40% UTA voldoet niet aan fitheidsnorm UTA overgewicht UTA Ernstig overgewicht UTA Roken Bouwplaats voldoet niet aan fitheidsnorm Bouwplaats overgewicht Bouwplaats ernstig overgewicht Bouwplaats roken
26
30% 20% 10% 0% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
In figuur 21 zien we verschillen in leefstijl naar leeftijd. Er is een duidelijk leeftijdgebonden component aan leefstijl in de bedrijfstak. Jongeren voldoen vaker aan de bewegingsnorm en opvallend meer aan de fitheidsnorm. Van de jongeren tot 25 jaar doet veertig procent regelmatig aan sport. Na het 25ste levensjaar wordt er aanzienlijk minder sport beoefend en daalt
27
Figuur 23 Bovenmatig drinken, Jaren 2005-2012 30%
Wat het roken betreft gaat het echter zonder meer de goede kant op met de bedrijfstak. Zowel voor bouwplaats- als UTA-personeel is het percentage rokers in acht jaar afgenomen met bijna vijf procent. Ook het aantal zware rokers is de afgelopen jaren verminderd. Datzelfde geldt voor het bovenmatig drinken; dat is in acht jaar fors verminderd (figuur 23).
25%
20%
4.2 Beroepen top 5 15%
UTA Bouwplaats
28
10%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
In de bijlage staat een overzicht van de beroepen die het hoogst scoren wat betreft problematische leefstijl. De machinist torenkraan scoort het hoogst als het gaat om ernstig overgewicht. De funderingswerker scoort slecht als het gaat om ernstig overgewicht, maar staat ook bovenaan de lijst met het hoogste percentage rokers.
29
5. Gezondheid
Figuur 24 Aandoeningen en klachten met betrekking tot het bewegingsapparaat, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Pijn of stijfheid bovenste ledematen Schouder
5.1 Klachten aan het bewegingsapparaat
Bovenarm
Zoals we in hoofdstuk 2 zagen, hebben veel werknemers in de bouwnijverheid te maken met fysieke arbeid. Van belang is de vraag of deze risico’s ook gevolgen hebben voor de gezondheid van het personeel. Figuur 24 geeft een overzicht van aandoeningen en klachten met betrekking tot het bewegingsapparaat.
Pijn of stijfheid onderste ledematen Regelmatig pijn of stijfheid knie Pijn of stijfheid in de nek Pijn of stijfheid in de rug Aandoeningen bewegingsapparaat 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Figuur 25 Overige aandoeningen, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Zien Vermoeide of branderige ogen Horen Luchtwegen Luchtwegallergie Werkgebonden huidallergie Vastgestelde lawaaidoofheid Luchtwegen Huidaandoeningen 0%
10%
20%
30%
Figuur 26 Psychische en vermoeidheidsklachten, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Vaak last van stress Opgewonden of gejaagd
Op alle aspecten van het bewegingsapparaat rapporteren bouwplaatsmedewerkers significant méér klachten dan het UTApersoneel. Vier op de tien bouwplaatsmedewerkers heeft een aandoening aan het bewegingsapparaat. Voor het UTA-personeel geldt dat voor één op de drie medewerkers. Dat is aanzienlijk minder, maar toch nog steeds een substantieel aantal. Opvallend is dat onder UTA-personeel meer nekklachten voorkomen dan onder het bouwplaatspersoneel. Dit is te verklaren door de specifieke belasting die te maken heeft met beeldschermwerk en mogelijk ook met stress die in nekklachten tot uiting kunnen komen. Bouwplaatspersoneel scoort aanzienlijk hoger op knieklachten en klachten aan de onderste ledematen, hetgeen een relatie heeft met de specifieke belasting op het werk. Het feit dat ook het UTA-personeel een substantieel aantal aandoeningen meldt, illustreert dat werknemers ook zonder blootstelling aan risico’s op het werk klachten aan het bewegingsapparaat kunnen krijgen.
Vaak prikkelbaar Somber en neerslachtig
5.2 Overige aandoeningen
Regelmatig moeite met concentreren Er niet tegenop kunnen Vaak moe Slecht slapen Niet ontspannen aan het einde van een werkdag Aan het eind van een werkdag vaak opgebrand 0% UTA-personeel (N=10.335) UTA-personeel (significant minder) UTA-personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=22.415)
30
10%
20%
30%
Naast de fysieke belasting speelt blootstelling aan stoffen en lawaai een rol bij de gezondheid van werknemers in de bouwnijverheid. Figuur 25 geeft een overzicht van klachten wat betreft huid- en luchtwegaandoeningen en gehoorschade. Te veel lawaai op de bouwplaats leidt tot gehoorklachten. Ruim een op de vijf bouwplaatsmedewerkers heeft problemen met horen. Overigens geldt dat ook voor 16% van de UTAmedewerkers. Bij één op de zeven bouwplaatsmedewerkers is lawaaidoofheid vastgesteld. Dat is twee keer zoveel als voor het
UTA-personeel. Wat betreft het gezichtsvermogen en klachten aan de ogen zien we dat het UTA-personeel meer klachten heeft dan het bouwplaatspersoneel. Dat kan te maken hebben met de luchtkwaliteit van kantoorgebouwen en het beeldschermwerk. Wat betreft aandoeningen aan de luchtwegen zijn er evenveel klachten onder UTA- als onder bouwplaatspersoneel. Onder UTA-personeel komt luchtwegallergie iets vaker voor. Bouwplaatspersoneel heeft vaker last van hoesten en benauwdheid. UTA- en bouwplaatspersoneel hebben evenveel huidaandoeningen. Maar een werkgebonden huidallergie is bij één op de elf bouwplaatsmedewerkers vastgesteld, dat is bijna vier keer zoveel als bij het UTA-personeel.
5.3 Psychische klachten In figuur 26 zien we een vergelijking tussen UTA- en bouwplaatspersoneel op een aantal psychische en vermoeidheidsklachten. Klachtenpercentages zijn aanmerkelijk lager dan de gezondheidsklachten over het bewegingsapparaat (zie figuur 24). Hieruit blijkt dat de problematiek met betrekking tot het bewegingsapparaat het meest urgent is in de bedrijfstak. Dat wil niet zeggen dat psychische klachten te verwaarlozen zijn. Bouwplaatspersoneel rapporteert wat dit aspect betreft iets minder klachten dan UTA-medewerkers. Vijftien procent van de UTA-medewerkers heeft vaak last van stress; dat is significant meer dan bouwplaatsmedewerkers. UTA-personeel heeft vaker moeite om zich te concentreren, heeft meer problemen om goed te slapen en kan zich moeilijker ontspannen aan het einde van een werkdag. Vermoeidheid komt veel voor onder zowel bouwplaatspersoneel als UTA-werknemers. Een kwart van de werknemers voelt zich aan het eind van een werkdag vaak opgebrand.
31
Figuur 27 Hart- en vaatziekten, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012
5.4 Hart- en vaatziekten Een ongezonde leefstijl leidt onder meer tot een hoger risico op hart- en vaatziekten. Figuur 27 geeft een indruk van indicatoren voor hart- en vaatziekten. Zo heeft 7,5% van de werknemers nogal eens pijn of een beklemd gevoel op de borst, een op de tien werknemers heeft wel eens last van kortademigheid.
Kortademigheid Beklemd gevoel op de borst Verhoogde bloeddruk Verhoogd cholesterol Verhoogd risico 0%
10%
20%
30%
Figuur 28 Algemene gezondheidstoestand, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Onvoldoende actief en fit
Onvoldoende plezier in gewone dagelijkse bezigheden
Gezondheidsklachten door het werk UTA-personeel (N=10.335) UTA-personeel (significant minder) UTA-personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=22.415)
Voelt zich niet gezond
Ook heeft een op de tien werknemers in de bedrijfstak een verhoogde bloeddruk en een kwart heeft een verhoogd cholesterolgehalte. Er is nauwelijks verschil tussen bouwplaatsen UTA-personeel. Op basis van een aantal risicofactoren kan een risicoscore voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten worden berekend. Als er sprake is van een verhoogde risicoscore dan wil dat zeggen dat men in vergelijking met leeftijdsgenoten een verhoogd risico heeft om binnen tien jaar een hart- en vaatziekte te ontwikkelen. Bij een kwart van het bouwplaatspersoneel en minder dan een op de vijf UTA-medewerkers is er sprake van een verhoogd risico.
Pijn of stijfheid in de rug Pijn of stijfheid in de nek Pijn of stijfheid bovenste ledematen Pijn of stijfheid onderste ledematen Zien Beperkt veraf zien Horen Vastgestelde lawaaidoofheid
Figuur 28 geeft een overzicht van de algemene gezondheidstoestand van werknemers in de bouwnijverheid. Ongeveer één op de zes werknemers voelt zich onvoldoende actief en fit. Ongeveer één op de tien werknemers voelt zich niet gezond. Iets minder werknemers beleven onvoldoende plezier aan de gewone dagelijkse bezigheden. Wat betreft de algemene gezondheidstoestand is het oordeel van UTA-personeel significant gunstiger dan dat van het bouwplaatspersoneel. Een zeer groot verschil tussen bouwplaats- en UTA-personeel is er te zien op de vraag of men gezondheidsklachten heeft door het werk. Daar waar een tiende van de UTA-medewerkers oordeelt dat gezondheidsklachten door het werk komen, geldt dat voor maar liefst een vierde van het bouwplaatspersoneel.
Beklemd gevoel op de borst Kortademigheid
5.6 Verschillen tussen sectoren
Werkgebonden huidallergie
32
Wat betreft klachten aan het bewegingsapparaat worden over de hele linie de meeste klachten in afbouw en onderhoud gemeld (figuur 29). Werknemers in de GWW-sector hebben de minste klachten aan het bewegingsapparaat. Toch zijn ook hier de klachtenpercentages aanzienlijk; zo heeft in de GWWsector 34% van de bouwplaatsmedewerkers klachten aan de bovenste ledematen. In de A&O-sector loopt dat op tot 45% van de bouwplaatsmedewerkers. Gehoorklachten en lawaaidoofheid worden het meest geconstateerd in de B&U-sector. Bij 15% van de bouwplaatsmedewerkers in de B&U is lawaaidoofheid vastgesteld. Klachten aan de luchtwegen worden het meest genoemd door werknemers in de A&O-sector. Werkgebonden huidallergie komt voor bij één op de tien bouwplaatsmedewerkers in de B&U en in de A&O-sector. In de GWW-sector wordt minder werkgebonden huidallergie vastgesteld, hier gaat het om één op de twintig bouwplaatsmedewerkers.
5.5 Gezondheid algemeen 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30%
Figuur 29 Lichamelijke klachten, Bouwplaatspersoneel sectoren, Jaar 2012
Bouwplaatspersoneel B&U (N=12.187) Bouwplaatspersoneel GWW (N=4.883) Bouwplaatspersoneel (A&O) (N=4.148)
(GWW) en Afbouw & Onderhoud (A&O). Toch zijn er ook belangrijke accentverschillen.
Luchtweg allergie 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Het algemene beeld wat betreft de gezondheid van de werknemers verschilt niet wezenlijk tussen de sectoren Burgerlijke en Utiliteitsbouw (B&U), Grond- Weg- en Waterbouw
De A&O-sector heeft het meest te kampen met psychische klachten. Terwijl in de GWW-sector 10,5% van de werknemers vaak last heeft van stress, is dat voor de A&O-sector 14,7%. Voor alle stressgerelateerde klachten zoals vaak vermoeid zijn, prikkelbaarheid, moeite met concentreren, opgewonden of gejaagd zijn, scoort de A&O-sector het hoogst. Als het gaat om hart- en vaatziekten scoren de A&O- en de GWWsector beide hoger dan de B&U. Hier hebben meer werknemers een verhoogd cholesterol en een verhoogde bloeddruk. Ruim een kwart van de werknemers heeft een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. In de B&U is er bij meer dan één op de vijf werknemers een verhoogd risico. De algemene gezondheidstoestand is het meest problematisch bij werknemers in de A&O-sector. Hier voelen relatief méér werknemers zich onvoldoende actief en fit, zij beleven onvoldoende plezier in gewone dagelijkse bezigheden en zij zeggen vaker dat zij niet gezond zijn. Tot slot is opvallend het verschil in antwoord op de vraag of men gezondheidsklachten heeft die zijn ontstaan of verergerd door het werk. Van de
33
Figuur 30 Lichamelijke klachten, Bouwplaatspersoneel 2005-2012
werknemers in de GWW-sector beantwoordt 18,3% deze vraag met ‘ja’, in de B&U-sector is dat 21,7% en in de A&O-sector 24,5%.
50% 45%
5.7 Leeftijd en bedrijfsgrootte
40% 35% 30% 25% 20% 15% Pijn of stijfheid in de rug Bovenste ledematen Vastgestelde lawaai doofheid Werkgebonden huidallergie
10% 5% 0%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Figuur 31 Psychische klachten, UTA-personeel 2005-2012 25%
20%
15%
10% Vaak moe Regelmatig moeite met concentreren Somber en neerslachtig Slecht slapen Vaak last van stress Er niet tegen op kunnen
5%
0%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Veel gezondheidsklachten van werknemers in de bedrijfstak hebben overduidelijk een leeftijdsgebonden component. Dat geldt vooral voor de aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Eén op de zes bouwplaatsmedewerkers onder de twintig jaar (16,5%) heeft een aandoening aan het bewegingsapparaat. Voor de bouwplaatsmedewerkers boven de 55 jaar meldt iets minder dan helft (46,1%) een dergelijke aandoening. Onder de 55-plussers is het percentage aandoeningen aan het bewegingsapparaat dus bijna drie keer zo hoog als voor de jongeren onder de twintig. Bij andere aandoeningen is de relatie met leeftijd minder pregnant. Zo heeft van het UTA-personeel onder de 25 jaar iets meer dan tien procent vaak last van stress. Met het toenemen van de leeftijd stijgt dat percentage tot 16% voor de 45-plussers. Dat is een stijging, maar die stijging is minder sterk dan voor de aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Niet voor alle gezondheidsklachten zien we een toename naarmate werknemers ouder worden. Het percentage werknemers met een huidaandoening of een luchtwegallergie blijft stabiel naarmate men ouder wordt. Voor de algemene beoordeling of men al dan niet gezond is, valt er wel een stijging te zien. Van de groep 55-plussers zegt 13,7% dat men zich in het algemeen niet gezond voelt. Dat is ruim twee keer zo hoog als bij de groep 20- tot 24-jarigen. Opvallend is dat ook de vraag naar gezondheidsklachten die een relatie hebben met het werk vaker met ‘ja’ wordt beantwoord naarmate men ouder wordt. Onder de 20- tot 24-jarigen beantwoordt 9,4% deze vraag met ‘ja’. Onder de 55-plussers is dat 35,7%, dat is meer dan drie keer zo veel. In paragraaf 2.6 is al vastgesteld dat in kleine ondernemingen meer sprake is van een hoge fysieke belasting, onder meer omdat hulpmiddelen ontbreken. Deze hogere belasting zien we terug in meer klachten aan het bewegingsapparaat bij bouwplaatspersoneel in kleine bedrijven. In kleine bedrijven met minder dan tien werknemers hebben meer dan veertig procent van de werknemers klachten aan de bovenste ledematen. In grote
34
bedrijven neemt dat percentage af tot één op de drie werknemers in bedrijven met meer dan honderd werknemers. Ook psychische klachten komen vaker voor bij werknemers in kleine bedrijven. Hier heeft men vaker last van stress, is men vaker vermoeid en prikkelbaar. Wat betreft andere gezondheidsindicatoren als lawaaidoofheid, werkgebonden huidallergie of verhoogd risico op hart- en vaatziekten zien we echter geen verschil naar bedrijfsgrootte. Het algemene oordeel over de eigen gezondheidstoestand is bij werknemers in grote ondernemingen gunstiger. Wat betreft de vraag of gezondheidsklachten door het werk komen zien we dat men deze vraag in kleine bedrijven aanmerkelijk vaker met ‘ja’ beantwoordt.
5.8 Trendmatige ontwikkeling De afgelopen jaren zien we een vermindering van de fysieke gezondheidsklachten voor bouwplaatspersoneel (figuur 30). In vergelijking met vijf jaar geleden zijn de klachten over de bovenste ledematen met 4% gedaald en is pijn of stijfheid in de rug met 6% gedaald. Opmerkelijk is de afname van vastgestelde lawaaidoofheid van de afgelopen jaren. Over een periode van zeven jaar is het aantal keren dat lawaaidoofheid is vastgesteld afgenomen met bijna een kwart. Het aantal personen met werkgebonden huidallergie neemt licht af. Het aantal personen met luchtwegallergie blijft constant. Het risico op hart- en vaatziekten is na een daling met enkele procenten de afgelopen jaren nu weer terug op het niveau van 2010. Zo positief als de ontwikkeling is op het gebied van klachten aan het bewegingsapparaat en lawaaidoofheid, zo geeft de trend van de psychische klachten reden tot zorg. Nooit eerder rapporteerden zo veel werknemers (bouwplaats- en UTApersoneel) dat ze vaak last hebben van stress. Na een gestage afname van de psychische en vermoeidheidsklachten, laten de laatste drie jaar weer een stijgende lijn zien. Figuur 31 geeft de trend voor een aantal klachten voor het UTA-personeel; deze verschilt niet wezenlijk van het bouwplaatspersoneel. Het aantal UTA-medewerkers dat zegt ‘er niet tegenop te kunnen’ is na een
35
Figuur 32 Zekerheid en vertrouwen, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel 2005-2012 35% 30% 25% 20% 15% 10% Bouwplaats Onvoldoende vertrouwen in de toekomst Bouwplaats Werk biedt onvoldoende zekerheid UTA Onvoldoende vertrouwen in de toekomst UTA Werk biedt onvoldoende zekerheid
5% 0%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Figuur 33 Gezondheidsklachten door het werk, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, 2002-2005 35% 30% 25% 20% 15% 10%
daling weer even hoog als in 2006. Het percentage medewerkers dat zegt ‘somber en neerslachtig’ te zijn of slecht te slapen is nog nooit zo hoog geweest. Het ligt voor de hand dat de huidige economische crisis in de bedrijfstak een effect heeft op de psychische gemoedstoestand van de werknemers. Ruim een kwart van de bouwplaatsmedewerkers vindt dat de huidige werkkring onvoldoende zekerheid biedt en één op vijf UTA-medewerkers deelt deze opvatting. In het PAGO is ook de vraag opgenomen ‘Heeft u de laatste tijd vertrouwen in de toekomst?’. Van het bouwplaatspersoneel heeft één op de vier werknemers onvoldoende vertrouwen in de toekomst, van het UTA-personeel is dat één op de zes werknemers. Sinds deze vraag wordt gesteld hebben medewerkers niet zo weinig vertrouwen in de toekomst op het werk gehad (zie figuur 32). Oudere werknemers hebben aanmerkelijk minder vertrouwen in de toekomst dan jongeren. In 2008 zei nog 13,6% van de werknemers in de bedrijfstak dat men onvoldoende vertrouwen heeft in de toekomst. In 2012 is dat percentage gestegen tot 24,5%. Op de vraag of het werk voldoende zekerheid biedt, antwoordde in 2008 9,0% van de werknemers met ‘nee’. Dat is in 2012 gestegen tot 27,2%, in vier jaar tijd is het percentage dus verdriedubbeld. Werknemers die onvoldoende vertrouwen in de toekomst hebben rapporteren ook meer slaapklachten, hebben vaker last van stress en zeggen vaker dat ze ‘er niet tegenop kunnen’. Dat geldt voor bouwplaatspersoneel en in iets sterkere mate voor UTAwerknemers. De toename van de psychische klachten in 2012 is een duidelijk gevolg van de onzekere economische tijd waarin de bedrijfstak verkeert.
5.9 Beroepen top 5 Omdat beroepen in de bouwnijverheid op uiteenlopende wijze worden blootgesteld aan verschillende risico’s is het relevant om ook de gezondheidsklachten per beroep in kaart te brengen. In de bijlage worden de beroepen in de top 5 weergegeven. Voor wat betreft de top 5 van beroepen met rugklachten komen die beroepen voor die men daar op grond van de rugbelasting in het werk zou verwachten; de blokkensteller, de betonstaalvlechter, de pannenlegger, de plafondmonteur en de glaszetter. Meer dan de veertig procent van de werknemers in deze beroepen heeft regelmatig rugklachten. Klachten over gehoorverlies komen het meest voor bij de funderingswerker, de plafondmonteur en de betonreparateur. Hoewel stress vaker voorkomt bij het UTA-personeel is het opvallend dat onder de top 5 van beroepen met de meeste werkstress zich vier bouwplaatsberoepen bevinden. Dit zijn de betonstaalvlechter, de kitter, de tegelzetter en de plafondmonteur. De directeur is de enige UTA-groep die zich in de top 5 bevindt. De lijst met beroepen met verhoogd risico HVZ wordt aangevoerd door de wegmarkeerder en de bodemsaneerder. Zij worden gevolgd door de steigerbouwer, opperman straatmaker en kitter. Onder deze beroepen bevinden zich anderhalf keer zoveel werknemers met hoog cholesterol en bloeddruk dan onder het gemiddelde bouwplaatspersoneel. Tot de beroepsgroepen die het vaakst zeggen dat men in het algemeen niet gezond is behoren de plafondmonteur, de kozijnmonteur en de funderingswerker. Van deze beroepen vindt bijna één op de vijf medewerkers dat men niet gezond is. Deze beroepen worden gevolgd door de glaszetter en de steigerbouwer.
5% Bouwplaats totaal UTA totaal
0% 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
36
Het eindoordeel van werknemers of men zich gezond voelt is niet verslechterd ten opzichte van de afgelopen jaren. Voor wat betreft de vraag of men gezondheidsklachten heeft die door het werk zijn ontstaan daalt het percentage bouwplaatsmedewerkers die deze vraag met ‘ja’ beantwoordt. Sinds 2002 is er sprake van een dalende lijn. Voor het UTA-personeel is er sprake van stabilisatie ten opzichte van de vorige jaren. Zie figuur 33.
37
6. Ziekteverzuim
Figuur 34 Verzuimdagen, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 0 dagen ziek geweest
1 - 9 dagen verzuim
10 - 24 dagen verzuim
25 - 99 dagen verzuim
UTA personeel (N=10.335) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=22.415)
100 - 365 dagen verzuim 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Figuur 35 Verzuimd wegens ziekte, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaren 2005-2012 60%
55%
50%
45%
40%
35% Bouwplaats UTA
38
30%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
70%
Over 2012 kan slechts een beperkt beeld worden verschaft van het ziekteverzuim in de bedrijfstak. Vanouds wordt er in het bedrijfstakverslag een analyse weergegeven door het EIB dat cijfers ontvangt van de grootste landelijke arbodienst in de bouw. Over 2012 zijn echter door deze arbodienst nog geen cijfers vrijgegeven. Tijdens het PAGO wordt wel gevraagd of er het afgelopen jaar verzuim heeft plaatsgevonden en hoe lang dat is geweest. Er wordt echter niet gevraagd naar de meldingsfrequentie. Een verzuimpercentage valt hier dan ook niet uit af te leiden. De onderstaande cijfers geven daarom een beperkt beeld. Figuur 34 geeft een indruk van het verzuim in de bedrijfstak. Bijna de helft van het bouwplaatspersoneel en bijna zestig procent van het UTA-personeel heeft het afgelopen jaar niet verzuimd. Het langdurig verzuim van meer dan 24 dagen komt aanzienlijk meer voor onder bouwplaatspersoneel. Een op die tien bouwplaatsmedewerkers heeft het afgelopen jaar meer dan 24 dagen verzuimd. Tussen de drie sectoren zijn kleine verschillen. De GWW-sector heeft het minste verzuim (45% heeft niet verzuimd). De B&Usector en A&O-sector scoren vrijwel gelijk (47% heeft niet verzuimd). In figuur 35 is te zien dat sinds 2007 niet zo weinig werknemers hebben verzuimd. Na een lichte stijging in de jaren 2008 en 2009 daalt het aantal werknemers dat verzuimt. Voor het bouwplaatspersoneel gaat het om een daling van bijna 5%, voor het UTA-personeel is de daling ruim 3%. Deze trend van een dalend aantal werknemers dat verzuimd is te zien in alle sectoren, maar is het sterkst in de B&U-sector (meer dan 5%). De daling van het verzuim geldt zowel voor het kortdurend als het langdurig verzuim. Het verzuim is het laagst onder oudere werknemers. Van de bouwplaatsmedewerkers ouder dan 45 jaar heeft 48% het afgelopen jaar verzuimd. Voor de bouwplaatsmedewerkers jonger dan 35 jaar geldt dat voor 56%. Oudere werknemers verzuimen minder vaak, maar als ze verzuimen is dat vaak van langere duur. Van de bouwplaatsmedewerkers ouder dan 55 jaar
heeft in 2012 13% meer dan 25 dagen verzuimd. Van de jongere bouwplaatsmedewerkers geldt dat voor 6% dat lang verzuimd. De afname van het verzuim sinds 2008 is het grootst onder de jongeren. Onder deze groep is het verzuim met circa 6% afgenomen. Onder de groep ouderen is de afname minder dan 3%. Een verklaring voor de daling van het verzuim kan zijn de laagconjunctuur. Vanouds is het ziekteverzuim lager in een periode van economische crisis. Daarnaast speelt een rol dat, zoals we hebben gezien in hoofdstuk 5, het percentage gezondheidsklachten een dalende trend vertoont.
39
Tabel 1: Werkvermogenindex 2012 Omschrijving Bouwplaatspersoneel – UTA-personeel Bouw totaal UTA totaal Bouwplaats totaal Bedrijfssector B&U GWW A&O Bedrijfsgrootte 1 t/m 10 werknemers 11 t/m 20 werknemers 21 t/m 50 werknemers 51 t/m 100 werknemers meer dan 100 werknemers Leeftijd 15 - 19 jaar 20 - 24 jaar 25 - 29 jaar 30 - 34 jaar 35 - 44 jaar 45 - 54 jaar 55 jaar en ouder
Gemiddeld
% slecht
% matig
% goed
% uitstekend
40.9 42.3 40.2
3.1 1.5 3.9
14.3 8.4 17.0
44.8 42.9 45.6
37.8 47.2 33.4
40.8 41.5 39.9
3.1 2.3 4.6
14.4 12.0 18.1
45.0 44.3 46.0
37.5 41.4 31.3
40.1 40.5 40.6 41.1 41.5
4.9 3.6 3.4 2.8 2.0
16.3 16.5 15.5 13.7 12.0
45.0 44.0 45.6 43.6 45.2
33.8 35.9 35.5 39.9 40.8
43.5 43.2 42.9 42.7 42.0 40.6 38.7
0.7 1.0 1.3 1.7 1.6 3.2 5.9
6.1 6.8 7.0 8.1 9.5 14.7 23.2
37.0 34.7 36.1 36.5 43.9 47.7 48.1
56.2 57.5 55.6 53.7 45.0 34.4 22.8
46
44
42
40
38
40
36 15 - 19 jaar
20 - 24 jaar
25 - 29 jaar
7.1 Algemeen Gezond je pensioen halen staat sterk in de belangstelling. Arbeidsomstandigheden krijgen daarmee een langetermijnperspectief. Het gaat er niet alleen om vandaag niet ziek te worden van het werk of geen ongeval mee te maken. In toenemende mate wordt de kwaliteit van werk beoordeeld op de mogelijkheden om gezond de oudedagsvoorziening te bereiken. De duurzame inzetbaarheid van werknemers wordt bevorderd als het bedrijf en de medewerkers aandacht besteden aan een aantal aspecten: de arbeidsomstandigheden op het werk, de leefstijl van de medewerker, ontwikkeling van vakinhoud en het sociaal beleid in het bedrijf. Gegevens over arbeidsomstandigheden en leefstijl zijn geplaatst in de hoofdstukken 2 en 4. In dit hoofdstuk gaan we in op het werkvermogen in de bouwnijverheid, de kans op arbeidsongeschiktheid en de mogelijkheden om in het bedrijf duurzame inzetbaarheid bespreekbaar te maken. Tot slot wordt stilgestaan bij de gezondheid van oudere werknemers.
7.2 Het werkvermogen
Figuur 36 Werkvermogenindex Bouw - vergelijkbare sectoren in Nederland 2012
UTA NL geestelijke inspannende taken Bouwplaats NL lichamelijk inspannende taken
7. Duurzame inzetbaarheid
30 - 34 jaar
35 - 44 jaar
45 - 54 jaar
55 jaar e.o.
Sinds 2005 wordt het werkvermogen van alle werknemers in de bouwnijverheid tijdens het PAGO bepaald. De werkvermogenindex (WI) wordt gebruikt voor het beoordelen van het werkvermogen van werknemers. De WI varieert tussen 7 en 49. Hoe hoger de score, hoe beter het werkvermogen. De WI-score is ingedeeld in een viertal categorieën: 7-27 (slecht), 28-36 (matig), 37-43 (goed) en 44-49 (uitstekend). In tabel 1 wordt de WI gegeven voor bouwplaats- en UTA-personeel, sector, bedrijfsgrootte en leeftijd. In 2012 heeft 3,1% van de totale bouwpopulatie een slecht en 14,3% een matig werkvermogen. Voor het UTA-personeel zijn deze percentages respectievelijk 1,5% en 8,4% en voor het bouwplaatspersoneel 3,9% en 17,0%. Het werkvermogen van het UTA-personeel is dus beter dan van het bouwplaatspersoneel. Per sector is er ook een duidelijk onderscheid. De GWWsector heeft het hoogste gemiddelde en het laagste percentage werknemers met een slecht werkvermogen. De A&O-sector
scoort op beide aspecten het slechtst. De bedrijfsgrootte is van weinig invloed op het gemiddelde werkvermogen. De verschillen zijn grotendeels terug te voeren op het relatief grotere aandeel UTA-personeel bij grotere bedrijven. Leeftijd heeft, zoals te verwachten, een grote invloed op het werkvermogen. In de groep werknemers van 55 jaar en ouder komen acht keer zoveel mensen voor met een slecht werkvermogen als in de jongste groep en de gemiddelde werkvermogenindex ligt ook vijf punten lager. Ten opzichte van 2005 is er sprake van een lichte verbetering van het werkvermogen van de totale bouwpopulatie; dit geldt zowel voor het UTA- als het bouwplaatspersoneel. Omdat de werkvermogenindex tegenwoordig breed gebruikt wordt in Nederland is het mogelijk een vergelijking te maken tussen het werkvermogen in de bouwnijverheid met vergelijkbare werksituaties in Nederland. In figuur 36 wordt het werkvermogen van diverse leeftijdscategorieën UTA-personeel en bouwplaatspersoneel vergeleken met het gemiddelde van Nederland, die ook weer zijn onderverdeeld naar ‘geestelijk inspannende taken’ en ‘lichamelijk inspannende taken’ (Blik op Werk 2012). Te zien valt dat UTA-werknemers in de bouwnijverheid per leeftijdscategorie een beter werkvermogen hebben dan in sectoren met geestelijk inspannend werk elders in Nederland. Voor jong bouwplaatspersoneel lopen de scores min of meer gelijk met andere beroepen, maar naarmate het bouwplaatspersoneel ouder dan 35 jaar wordt gaat het werkvermogen er meer op achteruit dan in vergelijkbare sectoren in Nederland.
7.3 Kans op arbeidsongeschiktheid Op basis van de WI en een aantal persoonsgebonden factoren zoals leeftijd, ziekteverzuim en klachten over het bewegingsapparaat is de arbeidsongeschiktheidsindex (AO-index) ontwikkeld. Dit instrument berekent de kans op arbeidsongeschiktheid in de komende vier jaar. Sinds 1
41
januari 2005 wordt de AO-index bij alle werknemers in de bouwnijverheid tijdens het PAGO bepaald. Bij een verhoogde kans op arbeidsongeschiktheid wordt de werknemer door de arbodienst gewezen op een van de diverse loopbaantrajecten in de bouwnijverheid. Ook krijgen deze werknemers door de arbodiensten verdere sociaalmedische begeleiding. Al deze interventies zijn gericht op duurzame inzetbaarheid van de werknemers in de bouwnijverheid.
Tabel 2: Arbeidsongeschiktheidsindex 2012 Omschrijving Bouwplaatspersoneel – UTA-personeel Bouw totaal UTA totaal Bouwplaats totaal Bedrijfssector B&U GWW A&O Bedrijfsgrootte 1 t/m 10 werknemers 11 t/m 20 werknemers 21 t/m 50 werknemers 51 t/m 100 werknemers meer dan 100 werknemers Leeftijd 15 - 19 jaar 20 - 24 jaar 25 - 29 jaar 30 - 34 jaar 35 - 44 jaar 45 - 54 jaar 55 jaar en ouder
% laag
% gemiddeld
% verhoogd
% hoog
32.2 38.1 29.5
52.7 53.9 52.2
11.4 6.3 13.7
3.7 1.7 4.6
32.1 34.6 24.2
52.6 53.4 55.6
11.6 9.2 15.0
3.7 2.8 5.2
28.0 29.4 30.0 35.8 34.9
53.2 52.9 53.5 50.0 53.4
13.1 13.6 12.6 10.8 9.2
5.7 4.1 3.9 3.4 2.5
76.8 71.5 69.2 66.8 41.2 19.9 12.8
22.2 27.8 29.0 31.1 49.0 63.3 59.9
1.0 0.5 1.3 1.6 7.7 12.9 20.2
0.0 0.2 0.5 0.5 2.1 3.9 7.1
In tabel 2 wordt de AO-index gegeven voor bouwplaats- en UTA-personeel, sector, bedrijfsgrootte en leeftijd. Van de bouwpopulatie heeft 11% een verhoogd en 4% een hoog risico op arbeidsongeschiktheid in de komende vier jaar. Voor het bouwplaatspersoneel is dat risico nog iets groter, voor het UTApersoneel aanzienlijk lager. In de A&O-sector is de kans op arbeidsongeschiktheid het grootst en in de GWW-sector het laagst. Ook de bedrijfsgrootte is van invloed op de kans op arbeidsongeschiktheid. Hoe groter het bedrijf hoe geringer de kans. Die tendens wordt overigens volledig verklaard door het feit dat grote bedrijven meer UTA-personeel hebben en meer mogelijkheden hebben voor herplaatsing/functieaanpassing binnen het bedrijf. Zoals te verwachten is leeftijd een belangrijke factor voor de kans op arbeidsongeschiktheid. Het percentage loopt vanaf 30-34 jaar sterk op van 0,5% tot 7,1% bij de oudste groep (55-plus). Door het systematisch bepalen van de werkvermogenindex en de arbeidsongeschiktheidsindex van alle werknemers in de bouwnijverheid tijdens het PAGO, kan de risicopopulatie goed in kaart worden gebracht. Arbodiensten kunnen gericht interventies uitvoeren. Ook kunnen de bedrijfsartsen met deze gegevens de werknemers tijdig en gericht verwijzen naar andere bedrijfstakvoorzieningen zoals de diverse loopbaantrajecten en de begeleiding werkdrukpreventie voor UTA-personeel (www.stressuitdebouw.nl).
Figuur 37 Functioneringsgesprek en verwachting loopbaan, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2012 Denkt ooit nog ander werk te gaan doen
Denkt ooit nog bij ander bedrijf te werken
Geen ontwikkelingsgesprek laatste 12 mnd
UTA-personeel (N=10.335) UTA-personeel (significant minder) UTA-personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=22.415)
42
7.4 Functioneringsgesprekken en verwachtingen werknemers
Geen functioneringsgesprek laatste 12 mnd
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
In 2010 zijn enkele vragen aan de PAGO-vragenlijst toegevoegd, gericht op mobiliteitsintentie en loopbaanontwikkeling. In aanvulling op de aandacht voor arbeidsomstandigheden en
leefstijl in het PAGO bieden deze vragen een completer beeld op verschillende aspecten van duurzame inzetbaarheid en bieden ze bedrijfsartsen extra mogelijkheden voor advisering (De Zwart, 2012). Een functioneringsgesprek is een geëigend instrument op het gebied van personeelsbeleid om problemen en mogelijkheden op gebied van duurzame inzetbaarheid tussen leidinggevende en werknemer te bespreken. Ook is het nuttig dat de werknemer met de leidinggevende een gesprek heeft over zijn toekomstige ontwikkelingen binnen het bedrijf. Dit wordt ook wel een ontwikkelgesprek genoemd. Bij de vraag of werknemers het afgelopen jaar een functioneringsgesprek hebben gehad zijn er grote verschillen tussen UTA- en bouwplaatspersoneel (figuur 37) Driekwart van het UTA-personeel heeft het afgelopen jaar een functioneringsgesprek gehad. Dat geldt slechts voor de helft van de bouwplaatsmedewerkers. Functioneringsgesprekken zijn geen gemeengoed in de bouwnijverheid. Dan is het ook te verwachten dat deze gesprekken minder plaatsvinden naarmate werknemers ouder zijn. Het functioneren wordt dan als minder ‘veranderbaar’ gezien. Deze verwachting wordt bevestigd door de PAGO-gegevens: terwijl ruim zestig procent van de bouwplaatsmedewerkers onder twintig jaar een functioneringsgesprek heeft gehad, geldt dat voor minder dan de helft van de 55-plussers. Een nog belangrijker factor is de bedrijfsgrootte. In bedrijven groter dan honderd werknemers is het houden van een functioneringsgesprek gangbaar: bijna tweederde van de bouwplaatsmedewerkers en meer dan tachtig procent van het UTA-personeel heeft de afgelopen twaalf maanden een functioneringsgesprek gehad. In kleine bedrijven met tien werknemers of minder is het functioneringsgesprek bijna een uitzondering: eenderde van de bouwplaatsmedewerkers en de helft van het UTA-personeel heeft een functioneringsgesprek gehad. Gesprekken over de eigen toekomst in het bedrijf komen minder vaak voor dan functioneringsgesprekken. Ongeveer dertig procent van het UTA-personeel heeft het afgelopen jaar geen gesprek gehad over de eigen toekomst, dat geldt voor zestig procent van het bouwplaatspersoneel. Wat betreft verschillen naar leeftijd en bedrijfsgrootte zien we hetzelfde patroon als bij
43
Figuur 38 Gezondheid, leeftijdsgroep 55 jaar en ouder UTA-personeel, jaar 2012 Pijn of stijfheid bovenste ledematen Pijn of stijfheid in de rug Vaak last van stress Somber en neerslachtig Werkgebonden huidallergie Ongeval op bouwplaats Verzuimd door ziekte afgelopen 12 maanden Verzuim door ziekte ≥ 25 dagen Voelt zich niet gezond Gezondheidsklachten door werk Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder UTA-personeel (N=2668) Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder UTA-personeel (significant minder) Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder UTA-personeel (significant meer) () UTA-personeel (N=10335)
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45%
Figuur 39 Gezondheid, leeftijdsgroep 55 jaar en ouder Bouwplaatspersoneel, jaar 2012 Pijn of stijfheid bovenste ledematen Pijn of stijfheid in de rug Vaak last van stress Somber en neerslachtig Werkgebonden huidallergie
functioneringsgesprekken. De ontwikkelingsgesprekken worden minder gehouden bij ouder personeel en in kleinere ondernemingen. Figuur 37 geeft ook inzicht in de persoonlijke verwachting van bouwplaatspersoneel en UTA-werknemers over de eigen loopbaan en de ondersteuning daarvan door het bedrijf. Minder dan één op de drie bouwplaatsmedewerkers denkt ooit nog bij een ander bedrijf te werken. Voor UTA-werknemers liggen deze percentages significant hoger; toch denken de meeste UTAmedewerkers niet dat ze ooit bij een ander bedrijf zullen werken. Ook hier geldt dat hoe ouder werknemers zijn, des te vaker men denkt niet meer van werkgever te zullen veranderen. Van de bouwplaatsmedewerkers ouder dan 55 jaar verwacht negentig procent niet dat men ooit bij een ander bedrijf zal werken. Van het bouwplaatspersoneel onder de twintig jaar denkt eenderde niet dat men ooit van werkgever zal veranderen. In deze tijd waarin arbeidsmobiliteit onder jongeren hoog in het vaandel staat, is dat nog steeds een relatief hoog percentage. In tegenstelling tot andere thema’s in deze paragraaf is de mobiliteitsintentie hoger in kleine bedrijven in de bouwnijverheid. In bedrijven met meer dan honderd werknemers verwacht driekwart van het bouwplaatspersoneel niet nog eens bij een ander bedrijf te werken. In bedrijven tot tien werknemers is dat voor ‘slechts’ ruim zestig procent van de bouwplaatsmedewerkers het geval. Het ligt voor de hand dat werknemers in grote bedrijven meer kansen zien om zich in het bedrijf verder te ontwikkelen omdat grote ondernemingen in het algemeen een grotere diversiteit aan functies en projecten hebben.
Ongeval op bouwplaats Verzuimd door ziekte afgelopen 12 maanden Verzuim door ziekte ≥ 25 dagen Voelt zich niet gezond Gezondheidsklachten door werk 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder Bouwplaatspersoneel (N=5895) Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder Bouwplaatspersoneel (significant minder) Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder Bouwplaatspersoneel (significant meer) Bouwplaatspersoneel totaal (N=22415)
44
Een andere vraag ten slotte is of werknemers in de bedrijfstak denken dat ze ooit nog ander werk zullen doen. Slechts iets meer dan een kwart van het bouwplaatspersoneel en bijna veertig procent van de UTA-werknemers verwacht dat dat in de toekomst zal gebeuren. Hier geldt weer dat jongeren vaker verwachten ooit nog ander werk te doen dan ouderen. Toch is ook hier opvallend dat de helft van de groep twintigjarige bouwvakkers van mening is dat men nooit meer een ander vak zal uitoefenen. De verwachting om ooit ander werk te zullen doen is hoger in kleine bedrijven dan in grote bedrijven. Het beeld dat ontstaat na analyse van deze nieuwe PAGO-vragen
is dat de begrippen ‘bedrijf voor het leven’ en ‘vak voor je leven’ nog geldig zijn, ook onder jonge werknemers. Op zich is er ook helemaal niets mis mee dat werknemers hun leven lang bij één werkgever werken en één vak beheersen. Maar als er de nodige risico’s kleven aan de uitoefening van dit vak tot aan de pensioenleeftijd kan het geen kwaad om andere opties onder ogen te zien. Een functioneringsgesprek biedt mogelijkheden om kwesties op het gebied van duurzame inzetbaarheid bespreekbaar te maken. Daar waar in grotere bedrijven deze gesprekken plaatsvinden, is het wenselijk dat dit ook in kleine ondernemingen in de bedrijfstak gangbaar wordt. Ook bij oudere werknemers kan een functioneringsgesprek vruchten afwerpen.
7.5 Ouderen Het is goed om nader stil te staan bij de positie van oudere werknemers (55-plus) in de bedrijfstak. Deze werknemers vormen de groep waarvoor op dit mo¬ment de vraag om gezond de pensioenleeftijd te halen urgent is. Figuur 38 geeft een vergelijking tussen gezondheidsklachten van UTA-personeel van 55 jaar en ouder met de gemiddelde score voor alle UTA-medewerkers. Figuur 39 maakt dezelfde vergelijking voor bouwplaatspersoneel. Ouderen in de bedrijfstak hebben over het algemeen meer gezondheidsklachten dan de gemiddelde bouwvakker. Ook is er een groot verschil in klachtenpercentages tussen de oudere UTA-werknemers en de oudere bouwplaatswerknemers. Gezondheidsklachten van het oudere bouwplaatspersoneel zijn in 36% van de gevallen werkgebonden. Dat is ruim twee keer zo vaak als bij het oudere UTA-personeel. In vergelijking met het totale UTA-personeel heeft het oudere UTA-personeel significant meer klachten aan het bewegingsapparaat en voelt men zich vaker niet gezond. De gezondheidsklachten worden ook vaker aan het werk toegeschreven. Maar de oudere UTA-werknemers verschillen niet van het gemiddelde wat betreft het last hebben van stress of lawaaidoofheid. En hun ziekteverzuim ligt lager dan het gemiddelde, maar als men eenmaal verzuimt duurt dit langer dan gemiddeld. Deze vergelijking is niet anders dan voor het bouwplaatspersoneel. Ook hier zien we hogere scores voor aandoeningen aan het
45
Figuur 40 Klachten in relatie tot werk, bouwplaatspersoneel naar leeftijd, 1989-2012 50% 45% 40% 35% 30% 25% < 20 20 - 24 25 - 29 30 - 34 35 - 44 45 - 54 > 55
20% 15% 10% 5% 0%
89/90 93/94 95/96 97/98 99/00 02/03 05/06 07/08 09/10 11/12
bewegingsapparaat. Ouderen voelen zich vaker niet gezond en zien voor deze gezondheidsklachten vaker een relatie met het werk. Maar ouderen zijn niet vaker lawaaidoof en hebben even vaak last van stress. Het aantal ongevallen is lager dan gemiddeld, net zoals het ziekteverzuim. Maar de verzuimduur is wel hoger dan gemiddeld. In tabel 1 zagen we dat ouderen een slechter werkvermogen hebben. Er zijn drie oorzaken waarom ouderen meer gezondheidsklachten rapporteren: • Het risico op ‘ouderdomsziekten’ neemt toe. • Met de leeftijd en het aantal dienstjaren neemt ook het aantal jaren toe dat men is blootgesteld aan specifieke risico’s. • De belastbaarheid van werknemers neemt af met de leeftijd.
werknemers ouder dan 55 jaar is er in vergelijking met de andere leeftijdscategorieën sprake van een slechts geringe daling. De groep 55-plussers maakt ook een steeds groter deel uit van de bouwnijverheid. In 1995 was nog slechts één op de twintig werknemers ouder dan 55 jaar, inmiddels is dat aantal gestegen tot bijna één op de vijf werknemers. Deze figuur schetst daarmee de uitdaging voor de bedrijfstak om te streven naar duurzame inzetbaarheid van werknemers. Door het grotere aandeel oudere werknemers is het belang van een breed beleid steeds meer urgent. Van belang is daarbij niet alleen naar de ‘schaduwkanten’ van de oudere werknemers te kijken. Het blijkt immers ook dat in verschillende opzichten de oudere werknemer niet slechter en soms beter scoort dan de gemiddelde werknemer in de bedrijfstak.
Van belang in dit verband is figuur 40, die de lange termijn trend geeft voor de mate waarin gezondheidsklachten worden toegeschreven aan het werk. Het percentage bouwplaatspersoneel dat van mening is dat de gezondheidsklachten door het werk zijn ontstaan, is over de gehele linie de afgelopen twintig jaar behoorlijk afgenomen: van 40% in ‘89/’90 tot 26% in 2012. Dit percentage neemt wel toe met de leeftijd. Oudere werknemers zijn vaker dan jonge werknemers van mening dat de gezondheidsklachten door het werk worden veroorzaakt. Tot circa het jaar 2000 kwamen de meeste arbeidsgebonden klachten voor in de leeftijdsgroep 45-54 jaar en niet in de oudste leeftijdsgroep zoals men zou verwachten. De oorzaak hiervan is het ‘healthy worker effect’: door de vele mogelijkheden om de bedrijfstak vroegtijdig te verlaten via VUT- en vroegpensioenregelingen en WAO-intrede bleven alleen de gezonde oudere werknemers over in de bedrijfstak. Na 2000 verdwenen de verschillende regelingen, met als gevolg dat daarna de leeftijdsgroep 55 jaar en ouder ook overeenkomstig de verwachting het hoogste percentages arbeidsgebonden klachten heeft. Uit figuur 40 blijkt verder dat de arbeidsgebonden klachten voor de afzonderlijke leeftijdsgroepen tussen de 20 en 54 jaar zijn afgenomen met ongeveer een derde tot bijna de helft. Een daling die spectaculair kan worden genoemd. Voor de groep
46
47
Literatuur
Bijlage
Figuur 44 Lichaamstrillingen Sloper Betonreparateur
Beroepen top 5
Betonboorder/-zager
Boschman, J. , Molen, H. van der, Frings-Dresen, M. (2013). Wat is het effect van de campagne ‘Lichter Werk(t) op het gebruik van hulpmiddelen in de bouw? Arbouw: Harderwijk.
Heier Machinist GWW UTA Bouwplaats
Hildebrandt, V.H., Chorus, A.M.J., Stubbe, J.H. (red). (2009). Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2008/2009. Leiden: TNO Kwaliteit van leven.
10%
Figuur 41 Grote krachtinspanning uitoefenen Holtackers, D.M. (2013). Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2012. Arbouw. Harderwijk. Tolsma, J, Wolbers, M. H. J. (2010). Naar een open samenleving : Recente ontwikkelingen in sociale stijging en daling in Nederland. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO).
Stukadoor - traditioneel
Stukadoor mechanisch, spackspuiter
Tegelzetter (wand- en vloertegels)
Betonstaalvlechter/ijzervlechter
Stukadoor mechanisch, spackspuiter
Stukadoor - traditioneel
Plafondmonteur/monteur afbouw
Sloper
Straatmaker
UTA
UTA
Bouwplaats
Bouwplaats
Work Ability Index, databasegegevens (2012). Utrecht: Blik op Werk. Zwart, B.C.H. de (2012) Analyse items duurzame inzetbaarheid PAGO bouwnijverheid 2010-2011. Harderwijk: Arbouw.
30%
50%
60%
70%
50%
80%
40%
50%
60%
60%
70%
80%
90%
100%
Figuur 46 Lawaai
Figuur 42 Zware lasten tillen, duwen etc.
Betonboorder/-zager
Tegelzetter (wand- en vloertegels) Glaszetter
Heier
Plafondmonteur/monteur afbouw
Sloper
Stukadoor mechanisch, spackspuiter
Plafond-/monteur afbouw
Stukadoor - traditioneel
Beton-/bekistingstimmerman
UTA
UTA
Bouwplaats
Bouwplaats 30%
40%
50%
60%
70%
80%
40%
90%
Figuur 43 In ongemakkelijke houding
Figuur 47 Stof
Tegelzetter (wand- en vloertegels)
Tegelzetter (wand- en vloertegels)
Kitter/purder
Betonreparateur
Dakdekker pannen/pannenlegger
Stukadoor - traditioneel
Betonboorder/-zager
Sloper
Betonstaalvlechter/ijzervlechter
Kitter/purder
UTA
UTA
Bouwplaats
Bouwplaats 30%
48
40%
30%
Figuur 45 Werk is lichamelijk inspannend
Glaszetter
Veenstra, S.J., Spee, T. (2013). Inventarisatie hittebelasting en verlet in de bouwnijverheid. Harderwijk: Arbouw.
20%
40%
50%
60%
70%
40%
50%
50%
60%
60%
70%
70%
80%
80%
90%
49
Figuur 48 Werken onder tijdsdruk
Figuur 60 Vaak last van stress
Natuursteenbewerker
Opperman metselaar
Directeur/zelfstandige
Directeur/zelfstandige
Kozijnmonteur
Machinist - torenkraan
Betonstaalvlechter/ijzervlechter
Staf/leidinggevenden/bouwtechnici
Plafondmonteur/monteur afbouw
Vloerenlegger
Kitter/purder
Uitvoerder GWW
Kitter/purder
Chauffeur
Tegelzetter (wand- en vloertegels)
Betonstaal-/ijzervlechter
Schilder - nieuwbouw
Asfaltwerker/asfaltwegenbouwer
Plafondmonteur/monteur afbouw
UTA
UTA
UTA
UTA
Bouwplaats
Bouwplaats
Bouwplaats
Bouwplaats
40%
50%
60%
70%
80%
Figuur 49 Geestelijk inspannend werk
0%
10%
20%
30%
Figuur 53 Onveilige situaties
60%
65%
70%
75%
80%
85%
5%
90%
Figuur 57 Rokers
Wegmarkeerder
Funderingswerker kleine machine
Funderingswerker kleine machine
Uitvoerder GWW
Asfaltwerker/asfaltwegenbouwer
Steigerbouwer
Plafondmonteur/monteur afbouw
Uitvoerder B&U
Dakdekker pannen/pannenlegger
Betonwerker
Betonreparateur
Staf/leidinggevenden/bouwtechnici
Gevelmonteur/gevelbekleder
Bronbemaler
Gevelmonteur/gevelbekleder
Uitvoerder Afbouw
Steigerbouwer
Opperman straatmaker
Metaalbewerker/bankwerker/lasser
UTA
UTA
UTA
UTA
Bouwplaats
Bouwplaats
Bouwplaats
Bouwplaats
40%
50%
60%
70%
80%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
90%
Figuur 50 Kan zelf niet beslissen hoe het werk uit te voeren
Figuur 54 Ongeval op de bouwplaats
15%
15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50% 55% 60% 65%
Opperman straatmaker
Heier
Betonwerker
Betonstaalvlechter/ijzervlechter
Asfaltwerker/asfaltwegenbouwer
Dakdekker - riet/rietdekker
Straatmaker
Dakdekker pannen/pannenlegger
Machinist - torenkraan
Betonboorder/-zager
Dakdekker pannen/pannenlegger
Plafondmonteur/monteur afbouw
Betonwerker
Funderingswerker kleine machine
Blokkensteller ruwbouw (kalkzand)
Glaszetter
UTA
UTA
UTA
UTA
Bouwplaats
Bouwplaats
Bouwplaats
Bouwplaats
10%
20%
30%
40%
Figuur 51 Geen goede was- en kleedruimte
10%
0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% 14% 16% 18%
50%
Figuur 55 Ernstig overgewicht
15%
20%
25%
30%
Figuur 59 Verhoogd risico HVZ Wegmarkeerder
Opperman straatmaker
Funderingswerker kleine machine
Bodemsaneerder
Kozijnmonteur
Wegmarkeerder
Asfaltwerker/asfaltwegenbouwer
Steigerbouwer
Funderingswerker kleine machine
Asfaltwerker/asfaltwegenbouwer
Vloerenlegger
Opperman straatmaker
Glaszetter
Dakdekker pannen/pannenlegger
Heier
Kitter/purder
Steigerbouwer
UTA
UTA
UTA
UTA
Bouwplaats
Bouwplaats
Bouwplaats
20%
25%
30%
35%
40%
30%
35%
40%
Plafondmonteur/monteur afbouw
Bouwplaats
15%
25%
Figuur 63 Voelt zich niet gezond
Machinist - torenkraan
10%
20%
25% 30% 35% 40% 45% 50% 55% 60%
Dakdekker - riet/rietdekker
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
20%
Blokkensteller afbouw (o.a. gips, durox)
Stukadoor mechanisch, spackspuiter
0%
15%
Figuur 62 Rugklachten
Figuur 58 Bovenmatig drinken
Glaszetter
Wegmarkeerder
10%
Figuur 61 Gehoorklachten
Directeur/zelfstandige
30%
50
Figuur 56 Overgewicht
Figuur 52 Werk niet goed georganiseerd
Uitvoerder B&U
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
5%
10%
15%
20%
51
Colofon Auteurs: Jan Warning en Frans Meijer Vormgeving: Arbouw
52
53
Arbouw Postbus 213 3840 AE Harderwijk T 0341 46 62 00 F 0341 46 62 11
[email protected] www.arbouw.nl Voor vragen over arbeidsomstandigheden: Arbouw Infolijn 0341 46 62 22
DIG 0001 1310