De bouwnijverheid arbeid, gezondheid en veiligheid
Bedrijfstakverslag 2014
Arbouw is door werkgevers- en werknemersorganisaties opgericht om de arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid te verbeteren. In het bestuur van Arbouw zijn vertegenwoordigd: Bouwend Nederland, OnderhoudNL, NOA, FNV Bouw en CNV Vakmensen.
De bouwnijverheid arbeid, gezondheid en veiligheid
Bedrijfstakverslag 2014
3
Inhoud Samenvatting 6 1. Verantwoording 2. Arbeidsbelasting
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Fysieke belasting Klimaat, geluid en gevaarlijke stoffen Psychosociale arbeidsbelasting Voorzieningen en organisatie van het werk Verschillen tussen sectoren Leeftijd en bedrijfsgrootte Trendmatige ontwikkeling
3. Veiligheid
3.1 3.2 3.3 3.4
Algemeen Ongevallen Dodelijke ongevallen Trendmatige ontwikkeling
4. Leefstijl
4.1 4.2 4.3
Leefstijlindicatoren Leefstijl en leeftijd Trendmatige ontwikkeling
5. Gezondheid
4
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Klachten aan het bewegingsapparaat Huid- en luchtwegaandoeningen, gehoorschade Psychische klachten Hart- en vaatziekten Gezondheid algemeen Verschillen tussen sectoren
9 11 11 11 11 13 13 15 17
21 21 21 21 23
25
5.7 5.8
Leeftijd en bedrijfsgrootte Trendmatige ontwikkeling
6. Ziekteverzuim
39
6.1 Verzuim, meldingsfrequentie en verzuimpercentage 39 6.2 Leeftijd en bedrijfsgrootte 39 6.3 Trendmatige ontwikkeling 41
7. Duurzame inzetbaarheid 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Algemeen Oudere werknemers Het werkvermogen Kans op arbeidsongeschiktheid Functioneringsgesprekken en verwachtingen werknemers
8. Beroepsprofielen
43 43 43 45 47 47
51
Literatuur 53
25 27 27
Bijlage 1
31
Bijlage 2
31 31 31 33 33 33
35 35
54
Werkomstandigheden
56
Gezondheid
5
Samenvatting In 2013 ondergingen circa 26.400 werknemers in de bouwnijverheid een PAGO, een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek. De bevindingen van al deze individuele onderzoeken zijn samengevat in het voorliggende rapport. Dit rapport geeft daarmee een beeld van de stand van zaken in de bedrijfstak op het gebied van arbeid, gezondheid en veiligheid.
Arbeidsbelasting Meer dan vroeger beoordelen bouwplaatsmedewerkers hun werk als risicovol. Zo vindt driekwart van de bouwplaatsmedewerkers het werk ‘lichamelijk inspannend’. Daarnaast hebben veel werknemers op de bouwplaats klachten over lawaai, tocht, stof en kou. De trend van meer klachten over risico’s op het werk staat in contrast met het feit dat de afgelopen jaren meer hulpmiddelen en andere veilige werkmethoden worden toegepast. Mogelijk is het verhoogde risicobesef een gevolg van de bewustwording over de verhoogde pensioenleeftijd en het belang om de fysieke belasting op het werk te verminderen. Alle werknemers kunnen beschikken over persoonlijke beschermingsmiddelen maar het gebruik ervan kan beter. Veel bouwplaatsmedewerkers gebruiken geen handschoenen, gehoorof ademhalingsbescherming. Het uitvoerend, technisch en administratief personeel (UTA-personeel) heeft meer te kampen met psychosociale arbeidsbelasting. Ook op dit aspect van het werk zijn de klachten toegenomen, zowel van UTA- als bouwplaatspersoneel. De klachten op het gebied van werken onder tijdsdruk zijn de hoogste van de afgelopen twaalf jaar. Een gunstige trend valt te signaleren op het gebied van regelmogelijkheden op het werk. In het algemeen vindt men het werk meer boeiend en kan men meer invloed op het tempo uitoefenen dan tien jaar geleden.
6
Veiligheid De veiligheid op de bouwplaats is een belangrijk punt van aandacht. Van de bouwplaatsmedewerkers bevond zich in 2013 14% regelmatig in onveilige situaties en heeft 4% verzuimd als gevolg van een ongeval op de bouwplaats. In vergelijking met het verleden gaat het de goede kant op. Er is er sprake van een daling van het aantal klachten over onveiligheid. Het gaat om een vermindering ten opzichte van acht jaar geleden met 30%. Ook het aantal ongevallen met verzuim op de bouwplaats beleeft in 2013 een laagterecord.
Leefstijl De leefstijl van de werknemers in de bedrijfstak is een onderwerp dat in toenemende belangstelling staat. Er zijn gunstige en zorgelijke ontwikkelingen te melden. Positief is dat de afgelopen jaren het aantal rokers en het aantal zware drinkers fors is afgenomen. Ook het aantal werknemers met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten is aanzienlijk gedaald. Zorgelijk is dat het percentage werknemers met (fors) overgewicht maar niet wil afnemen. Van alle werknemers in de bedrijfstak heeft 65% overgewicht en bij 16% is sprake van obesitas. De bedrijfstak scoort slechter dan de rest van Nederland. Ook wat betreft het bewegen in de vrije tijd kan er het nodige verbeteren. Meer dan 80% van de werknemers in de bedrijfstak voldoet niet aan de ‘fitheidsnorm’.
Gezondheidsklachten Het patroon van gezondheidsklachten van werknemers in de bedrijfstak vertoont een duidelijk werkgerelateerde component. Bouwplaatsmedewerkers rapporteren vaker gezondheidsklachten dan het UTA-personeel. Meer dan een derde van de bouwplaatsmedewerkers meldt klachten aan het bewegingsapparaat. Andere klachten betreffen de luchtwegen, huidklachten en het gehoor.
Er is sprake van een gunstige trend in de fysieke gezondheidsklachten. Het aantal bouwplaatsmedewerkers dat last heeft van pijn in de rug is met een zesde afgenomen in zes jaar tijd en het aantal keren dat lawaaidoofheid is vastgesteld is afgenomen met een derde in acht jaar.
Psychische klachten Anders dan voor de fysieke gezondheidsklachten nemen de psychische klachten wel toe. UTA-werknemers rapporteren meer psychische klachten. 15% van de UTA-medewerkers heeft vaak last van stress, dat is significant meer dan bouwplaatsmedewerkers. De huidige economische crisis in de bedrijfstak speelt hier waarschijnlijk een rol. De laatste jaren hebben steeds minder werknemers vertrouwen in de toekomst. Dat heeft zich in 2013 doorgezet. Van het bouwplaatspersoneel heeft bijna één op de drie werknemers onvoldoende vertrouwen in de toekomst, van het UTA-personeel is dat één op de vijf werknemers. Nog niet eerder is dit percentage zo hoog geweest.
Ziekteverzuim Sinds 2006 is het ziekteverzuim in de bedrijfstak weer langzaam aan het stijgen. Dat geldt voor het UTA-personeel en in sterkere mate voor de bouwplaatsmedewerkers. Wel neemt de meldingsfrequentie af, werknemers melden zich dus minder vaak ziek maar de verzuimduur neemt toe.
Werkvermogen en duurzame inzetbaarheid Van de totale bouwpopulatie heeft in 2013 16,79% een slecht of matig werkvermogen. UTA-personeel beschikt over een beter werkvermogen dan personeel in vergelijkbare sectoren in Nederland. Dat geldt ook voor bouwplaatspersoneel jonger dan 30 jaar, maar met het ouder worden gaat het werkvermogen er meer op achteruit dan bij werknemers in vergelijkbare sectoren. Om gezond het pensioen te halen is het belangrijk dat er met werknemers functioneringsgesprekken worden gevoerd. De helft van de bouwplaatsmedewerkers en een kwart van het UTApersoneel heeft het afgelopen jaar geen functioneringsgesprek gehad.
Minder dan één op de drie bouwplaatsmedewerkers denkt ooit nog bij een ander bedrijf te werken. Ook de meeste UTAmedewerkers denken niet dat ze in hun loopbaan nog eens bij een andere werkgever zullen werken.
Sectoren Binnen de bedrijfstak vormt de burgerlijke en utiliteitsbouw (B&U) de grootste sector. Dit is de sector waar de meeste werknemers grote krachtsinspanning moeten leveren en zware lasten tillen. Werknemers hebben meer te kampen met lawaaioverlast. Het is de sector waar de meeste werknemers hebben verzuimd vanwege een ongeval op de bouwplaats. Ook komt in de B&U-sector veel werkgebonden huidallergie voor, overigens net als in de sector afbouw en onderhoud. De grond weg en waterbouw (GWW) scoort op verschillende aspecten zoals het werkvermogen relatief gunstig. Werknemers in deze sector hebben veel te maken met lichaamstrillingen. Men vindt meer dan elders dat goede was- en kleedruimten ontbreken. In de GWW rapporteert men het vaakst onveilige situaties, er is hier sprake van een stijgende lijn in de tijd. En dit is de sector waar de meeste werknemers kampen met (ernstig) overgewicht. De sector afbouw en onderhoud (A&O) scoort relatief ongunstig op veel aspecten. Wat betreft arbeidsrisico’s gaat het om werken in een ongemakkelijke houding, het maken van repeterende bewegingen en het werken onder tijdsdruk. Meer dan elders heeft men te maken met chemische middelen en temperatuurswisselingen. Driekwart van de werknemers heeft in het werk hinder van stof. In deze sector worden de meeste klachten aan het bewegingsapparaat en de meeste stress- en vermoeidheidsklachten gemeld. Het is de sector met het hoogste ziekteverzuim en het laagste werkvermogen. In de A&O-sector hebben, meer dan in de overige sectoren, de klachten een relatie met het werk.
Leeftijd De problematiek rond werken en gezondheid in de bouwnijverheid is sterk gebonden aan leeftijd. De groep oudere (bouwplaats) werknemers baart zorgen. In een aantal opzichten gaat het goed met deze oudere werknemers. Onder ouderen gebeuren
7
minder ongelukken, men ervaart gemiddeld het werk minder vaak als lichamelijk inspannend en meldt zich minder vaak ziek. Anderzijds zijn er bij deze groep aanmerkelijk meer klachten aan het bewegingsapparaat. Ouderen hebben een slechter werkvermogen. En als men zich eenmaal ziek meldt, is het met grotere herhaling en duurt het verzuim langer. Het overgrote deel van de werknemers die langer dan een jaar ziek is bevindt zich in deze leeftijdsgroep. Wat de jongere werknemers betreft zijn er positieve punten te melden. Zij hebben minder gezondheidsklachten dan oudere werknemers en zijn aanmerkelijk vaker fit. Ze hebben een beter werkvermogen dan jongeren in andere vergelijkbare beroepen in Nederland. Anderzijds roken en drinken ze meer dan oudere werknemers in de bedrijfstak. En jongeren overkomt vaker een ongeval op de bouwplaats; dat geldt in nog sterkere mate voor een ongeval in de vrije tijd. Verder is opvallend dat jongeren uitgaan van weinig verandering in de toekomst. De helft van de groep twintigjarige bouwvakkers denkt dat men het huidige vak altijd zal blijven uitoefenen bij de huidige werkgever. Voor de leeftijdscategorie van 30 tot 50 jaar is leefstijl een belangrijk aandachtspunt. Deze groep houdt op met bewegen in de vrije tijd met als gevolg overgewicht en aanverwante klachten op latere leeftijd.
Bedrijfsgrootte Een bijzonder aspect van de bouwnijverheid is het grote aantal (zeer) kleine bedrijven. In kleine ondernemingen spreken werknemers van een zwaardere belasting en zij vinden dat het werk vaker niet goed is georganiseerd. In kleine bedrijven vinden er aanmerkelijk minder functioneringsgesprekken plaats. Het verzuimpercentage is in kleine ondernemingen meer dan drie keer zo hoog als in bedrijven met meer dan honderd werknemers. Dit heeft slechts voor een klein deel te maken met het feit dat er in kleine ondernemingen meer bouwplaatsmedewerkers werken.
8
1. Verantwoording Arbouw is opgericht door werkgevers- en werknemersorganisaties in de bouwnijverheid als het kennis- en service-instituut op het gebied van gezondheid en veiligheid. Vanuit deze verantwoordelijkheid monitort Arbouw de ontwikkelingen op het terrein van arbeidsbelasting, veiligheid, leefstijl, gezondheid, ziekteverzuim, beroepsziekten en arbeidsongeschiktheid van werknemers die vallen onder de CAO Bouwnijverheid, de CAO Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, de CAO Afbouw en de CAO Natuursteenbedrijf. In 2013 werkten er 152.000 werknemers in deze verschillende sectoren. De monitoring vindt voor een belangrijk deel plaats op basis van de gegevens die worden verkregen bij het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO). Het PAGO bestaat uit de beantwoording van een vragenlijst, een biometrisch onderzoek, een lichamelijk onderzoek en een adviesgesprek. In 2013 hebben 26.370 werknemers in de bedrijfstak aan een PAGO deelgenomen. De gegevens die bij het PAGO zijn verzameld, worden geanonimiseerd opgeslagen in een database van Arbouw. Daar waar in dit rapport geen bronvermelding is opgenomen, zijn gegevens afkomstig uit de PAGO-database. In die gevallen waar een oordeel wordt geveld (over bijvoorbeeld de zwaarte van het werk of de gezondheid), gaat het om een beoordeling van de werknemer zelf. Daar waar biometrische gegevens worden gepresenteerd (bijvoorbeeld over overgewicht), is dit het resultaat van metingen die tijdens het PAGO zijn afgenomen. Zie voor meer informatie over het PAGO in de bouw www.arbouw.nl. Daarnaast wordt er in opdracht van Arbouw onderzoek uitgevoerd naar gezondheid en veiligheid en verzamelt Arbouw gegevens van andere instanties. Dit geheel wordt samengevoegd in het voorliggende rapport. Dit rapport geeft daarmee een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van arbeid, gezondheid en veiligheid in de bedrijfstak. Het biedt de gelegenheid aan werkgevers- en werknemersorganisaties, ondernemingen, ondernemingsraden en andere betrokkenen om verder arbobeleid te ontwikkelen.
9
2. Arbeidsbelasting
Figuur 1 Fysieke belasting, UTA personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Grote krachtsinspanning uitoefenen Zware lasten tillen, duwen, trekken of dragen Reperterende bewegingen In ongemakkelijke houding werken Langdurig geknield of gehurkt werken Langdurig staan Regelmatig bukken Hand-arm trillingen Lichaams-trillingen of schokken Lichamelijk inspannend werk 0%
20%
40%
60%
80%
Figuur 2 Klimaat, geluid en gevaarlijke stoffen, UTA personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013
Werken in de bouwnijverheid is fysiek inspannende arbeid, die veelal plaatsvindt op locatie waarbij weersomstandigheden een belangrijke rol spelen en gevaarlijke stoffen kunnen vrijkomen. De psychische kanten van het werk zijn in de bedrijfstak vooral belastend voor uitvoerders en technischadministratief personeel. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid. In de weergave van de resultaten wordt veelal een onderscheid gemaakt tussen de beoordeling van het bouwplaatspersoneel (N=17.523) en van het uitvoerend, technisch en administratief personeel, kortweg UTA-personeel (N=8.847).
Koude Warmte
2.1 Fysieke belasting
Temperatuurwisselingen Tocht Onvoldoende licht en/of verlichting Lawaaioverlast Chemische middelen Damp of gas Rook Stof 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Figuur 3 Psychosociale arbeidsbelasting, UTA personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Werken onder tijdsdruk Te veel werk Geestelijk inspannend werk Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren Geen invloed op het werktempo
De fysieke belasting is samengevat in Figuur 1. De beoordeling van het bouwplaatspersoneel wordt vergeleken met het UTApersoneel. De helft van het bouwplaatspersoneel moet vaak zware lasten tillen, duwen, trekken of dragen. Vier van de tien bouwplaatsmedewerkers moeten vaak grote krachtsinspanning uitoefenen. Ruim een kwart van het bouwplaatspersoneel heeft in het werk te maken met repeterende bewegingen. De werkhouding is een ander punt van aandacht. Het gaat dan om het werken in een ongemakkelijke houding, langdurig geknield of gehurkt werken of langdurig in dezelfde houding werken. Bijna 45% van het bouwplaatspersoneel ervaart op minimaal één aspect hinder van de werkhouding. Ruim een kwart een van de bouwplaatsmedewerkers heeft een klacht over trillingen. Onderscheid wordt gemaakt naar hand-armtrillingen als gevolg van gereedschap, en naar lichaamstrillingen of schokken door het werken in een cabine of op een machine.
Werk meestal niet boeiend Geen plezier in het werk 0%
10
UTA-personeel (N=8.847)
UTA-personeel (significant meer)
UTA-personeel (significant minder)
Bouwplaatspersoneel (N=17.523)
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Bijna driekwart van het bouwplaatspersoneel beoordeelt het eigen werk als ‘lichamelijk inspannend’. Van het UTA-personeel beoordeelt een op de tien werknemers het werk als lichamelijk inspannend. Binnen deze groep beoordelen de uitvoerders het werk vaker als lichamelijk inspannend dan het technisch en
administratief personeel. Een op de vijf uitvoerders beoordeelt het werk als lichamelijk inspannend.
2.2 Klimaat, geluid en gevaarlijke stoffen De belangrijkste omgevingsfactoren in de bedrijfstak staan vermeld in Figuur 2. Ruim eenderde van de bouwplaatsmedewerkers heeft op het werk te maken met koude, temperatuurswisselingen en tocht. Ruim een kwart van de bouwplaatsmedewerkers ervaart in het werk hinder van warmte. Meer dan 40% van het bouwplaatspersoneel heeft te maken met lawaaioverlast. Iets minder dan één op de tien medewerkers op de bouwplaats heeft op het werk te maken met chemische middelen. En meer dan de helft, bijna 60% van het bouwplaatspersoneel heeft hinder van stof op het werk. Over de hele linie wordt het UTA-personeel minder met deze omgevingsfactoren geconfronteerd. Binnen het UTA-personeel hebben de uitvoerders hier weer relatief het meest mee te maken. Zo heeft een kwart van de uitvoerders te maken met stof op het werk en met temperatuurwisselingen. Meer informatie over warmte in de bouw is te vinden in een recent onderzoeksrapport S. Veenstra en T. Spee (2013) Inventarisatie hittebelasting en verlet in de bouwnijverheid.
2.3 Psychosociale arbeidsbelasting Naast de fysieke arbeidsomstandigheden en de omgevingsfactoren zijn zaken als werktempo, werkhoeveelheid en welzijn van belang. In Figuur 3 zijn verschillende aspecten van de psychosociale arbeidsbelasting weergegeven. Daar waar we in de figuren 1 en 2 zagen dat UTA-personeel minder wordt blootgesteld aan risico’s, ligt dat op dit vlak anders. Klachten over werken onder tijdsdruk en over de hoeveelheid werk komen meer voor onder UTA- dan onder bouwplaatspersoneel. Bijna 70% van het UTA-personeel werkt onder tijdsdruk tegenover ruim 40% van het personeel op de
11
Figuur 4 Voorzieningen en organisatie werk, UTA personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013
bouwplaats. Binnen de groep UTA-personeel ervaren uitvoerders en stafpersoneel/bouwtechnici vaker het werk als geestelijk inspannend en ondervinden zij de meeste tijdsdruk.
Geen goede sanitaire voorzieningen Geen goede schaftruimte Geen goede was- en kleedruimten Geen persoonlijke beschermingsmiddelen Gebruikt geen gehoorbeschermers (% alleen voor mensen die last hebben van lawaaioverlast) Gebruikt geen ademhalingbeschermingsmiddelen Gebruikt geen handschoenen Werk niet goed georganiseerd Onvoldoende werkinstructie Onvoldoende ondersteuning in het werk 0%
20%
40%
60%
80%
100%
UTA personeel (N=8.847) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=17.523)
Figuur 5 Fysieke belasting, Bouwplaatspersoneel sectoren, Jaar 2013 Grote krachtsinspanning uitoefenen Zware lasten tillen, duwen, trekken of dragen Repeterende bewegingen In ongemakkelijke houding werken Lichaams-trillingen of schokken Hand-arm trillingen Lichamelijk inspannend werk 0% Bouwplaatspersoneel B&U (N=8.591) Bouwplaatspersoneel GWW (N=4.460) Bouwplaatspersoneel A&O (N=3.169)
12
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Bij psychosociale risico’s speelt een rol of werknemers zelf invloed kunnen uitoefenen op de uitvoering van het werk. Als werknemers meer regelmogelijkheden hebben leidt een hoge werkdruk minder snel tot klachten en verzuim. Wanneer werknemers het werk boeiend en plezierig vinden, zijn ze beter in staat onder een hoog werktempo te blijven werken. Deze factoren zijn ook weergegeven in Figuur 3. Het UTA-personeel scoort hierop gunstiger dan het bouwplaatspersoneel. Zo heeft een op de acht UTA-werknemers geen invloed op het werktempo, onder het bouwplaatspersoneel is dat bijna twee keer zoveel. Bouwplaatspersoneel vindt het werk vaker niet boeiend. Wat betreft ‘geen plezier in het werk’ ontlopen beide beroepsgroepen elkaar weinig. Slechts 3 à 4% procent heeft geen plezier in het werk.
bouwplaatsmedewerkers die op het werk te maken heeft met lawaaioverlast, gebruikt geen gehoorbeschermingsmiddelen. Van de bouwplaatsmedewerkers met een werkgebonden huidaandoening gebruikt 13% geen handschoenen tijdens het werk.
2.4 Voorzieningen en organisatie van het werk
Naast de aanwezigheid van voorzieningen op het werk en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen is ook de aanwezigheid en het gebruik van hulpmiddelen van belang, bijvoorbeeld om de fysieke belasting te verminderen. Omdat het gaat om specifieke (til)hulpmiddelen worden hierover geen vragen gesteld bij het PAGO. In het kader van de campagne Lichter Werk(t) van Arbouw is door het AMC voor negen beroepen geïnventariseerd in welke mate tilhulpmiddelen worden gebruikt. In deze negen beroepen worden door de meerderheid van de werknemers hulpmiddelen gebruikt. Percentages variëren van 70% voor het gebruik van horizontaal transport tot ruim 50% voor het plaatsen en aanbrengen van materialen. De meest genoemde reden om hulpmiddelen niet te gebruiken is dat ze niet aanwezig waren op de bouwplaats. Zie hiervoor J. Boschman, H. van der Molen, M. FringsDresen (2013).
Naast de belastende factoren in de arbeid is van belang welke voorzieningen beschikbaar zijn om het werk goed uit te voeren en de wijze waarop het werk is georganiseerd. Figuur 4 geeft een beeld. Meer dan een derde van het bouwplaatspersoneel zegt dat er geen goede was- en kleedruimten aanwezig zijn, een op de tien van deze groep vindt dat goede sanitaire voorzieningen ontbreken op de bouwplaats en een iets kleiner percentage heeft deze mening over de schaftruimte.
Ongeveer een op de negen bouwplaatsmedewerkers vindt dat het werk niet goed is georganiseerd. Een vergelijkbaar aantal vindt dat er onvoldoende werkinstructie wordt gegeven en dat men onvoldoende ondersteuning krijgt voor het werk. Het UTApersoneel is minder vaker van mening dat het werk niet goed is georganiseerd, maar over de werkinstructie en ondersteuning is het oordeel vergelijkbaar met het bouwplaatspersoneel.
Belangrijk is verder de beschikbaarheid en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Van het bouwplaatspersoneel zegt slechts 2% niet te beschikken over de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). Onder het UTA-personeel is dat percentage ruim drie keer zo hoog (6,7%). Aangenomen mag worden dat het bij deze laatste groep gaat om personeel dat slechts incidenteel op de bouwplaats aanwezig is. Ook van belang is het daadwerkelijk gebruik van de verstrekte PBM. Ruim één op de drie bouw-plaatsmedewerkers gebruikt niet altijd ademhalingsbeschermingsmiddelen bij blootstelling aan stof of chemische middelen. Eén op de zes
2.5 Verschillen tussen sectoren In de bedrijfstak onderscheiden we drie grote sectoren: burgerlijke en utiliteitsbouw (kortweg B&U), grond- weg en waterbouw (GWW) en afbouw en onderhoud (A&O). De arbeidsomstandigheden verschillen niet wezenlijk tussen deze drie sectoren, maar er zijn wel belangrijke accenten. In Figuur 5 wordt een vergelijking gemaakt van de lichamelijke belasting tussen de drie sectoren. In alle sectoren is sprake van aanzienlijke groepen werknemers die lichamelijk belastend werk doen. Maar er zijn ook accentverschillen. Te zien valt
13
Figuur 6 Fysische factoren, Bouwplaatsmedewerkers sectoren, Jaar 2013
dat de lichamelijke belasting op een verschillende manier tot uitdrukking komt. In de grond- weg en waterbouw hebben werknemers meer dan in de andere sectoren te maken met trillingen. Een op de vijf werknemers in de GWW ondervindt hinder van lichaamstrillingen of schokken. In de burgerlijke- en utiliteitsbouw zeggen de meeste werknemers dat ze in het werk grote krachtsinspanning moeten uitoefenen, meer werknemers vinden dat ze zware lasten moeten tillen, duwen of dragen. Hier oordeelt men ook het vaakst dat het werk lichamelijk inspannend is.
Koude Warmte Tocht Lawaaioverlast Chemische middelen Damp of gas Stof 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
In de afbouw en onderhoud worden meer repeterende bewegingen gedaan. Men moet vaker in een ongemakkelijke houding werken. Ook op andere vragen met betrekking tot werkhouding (zoals langdurig geknield of gehurkt werken) scoort men in afbouw en onderhoud vaker negatief.
Figuur 7 Psychosociale arbeidsbelasting, Bouwplaatspersoneel sectoren, Jaar 2013 Werken onder tijdsdruk Te veel werk Geestelijk inspannend werk Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren Geen invloed op het werktempo Werk meestal niet boeiend Geen plezier in werk 0% Bouwplaatspersoneel B&U (N=8.591) Bouwplaatspersoneel GWW (N=4.460) Bouwplaatspersoneel A&O (N=3.169)
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Figuur 6 maakt een vergelijking tussen de drie sectoren of het vlak van fysische factoren. Ook hier zien we een overeenkomstig patroon, met accentverschillen tussen de sectoren. Zo ondervindt men in alle sectoren hinder van stof en hebben grote groepen werknemers te maken met lawaaioverlast. In alle sectoren heeft een kwart van de werknemers hinder van warmte. Maar er zijn ook verschillen. In afbouw en onderhoud heeft men meer dan in andere sectoren te maken met chemische middelen en met temperatuurswisselingen. Bijna driekwart van de werknemers in afbouw en onderhoud heeft in het werk hinder van stof. In de grond- weg en waterbouw hebben meer werknemers te maken met lawaaioverlast. Naar verhouding ervaart men in deze sector vaker hinder van damp of nevel en rook. In de burgerlijke- en utiliteitsbouw hebben de meeste werknemers te kampen met lawaaioverlast. Veel werknemers hebben hier te maken met stof. Figuur 7 maakt een vergelijking van de drie sectoren voor de psychosociale arbeidsbelasting. Ook hier zien we weer veel overeenkomsten. Zo scoort het werken onder tijdsdruk hoog in alle sectoren. Ongeveer veertig procent in alle sectoren is van mening dat men te veel werk te doen heeft.
14
In de sector afbouw en onderhoud zeggen werknemers vaker dat het werk meestal niet boeiend is en dat men geen plezier in het werk heeft. Hier oordeelt men vaker dat men geen invloed op het werktempo heeft. Deze sector scoort het hoogst op het werken onder tijdsdruk en hier vindt men het vaakst dat er te veel werk te doen is. In de grond- weg en waterbouw zijn meer werknemers van mening dat het werk geestelijk erg inspannend is. Wat betreft de voorzieningen zegt het bouwplaatspersoneel in de GWW-sector het vaakst dat er geen goede was- en kleedruimten zijn. In deze sector ontbreken vaker goede sanitaire voorzieningen. Over de organisatie van het werk is men het minst te spreken in de A&O-sector. Meer dan in andere sectoren ervaart men onvoldoende ondersteuning in het werk, vindt men het werk niet goed georganiseerd en beoordeelt men de werkinstructie als onvoldoende.
2.6 Leeftijd en bedrijfsgrootte Er zijn opmerkelijke verschillen tussen leeftijdscategorieën over hoe men de arbeidsbelasting ervaart. Van het bouwplaatspersoneel zegt de categorie 20 tot 34 jaar het vaakst grote krachtsinspanning te moeten uitoefenen en zware lasten te moeten tillen, duwen en trekken. Deze categorie betitelt het werk het meest als lichamelijk inspannend. Naarmate men ouder wordt, wordt het werk als minder lichamelijk belastend ervaren. Zo zegt 62% van de groep 30-34 jarigen dat men vaak zware lasten moet tillen, terwijl dit van de groep van 55 jaar en ouder 44% is. Dat is nog steeds een zeer grote groep, maar wel een derde minder dan onder de begin dertigers. Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor deze bevinding: • op de bouwplaats draaien de jongeren voor het zware werk op. Er wordt al rekening gehouden met minder belastbaarheid van oudere werknemers. • oudere werknemers hebben zich in het werk een bepaalde routine en ervaring eigen gemaakt, terwijl jongeren meer onbesuisd te werk gaan. Ouderen zullen meer hulpmiddelen gebruiken of weten anderszins hoe men het werk minder lichamelijk belastend maakt.
15
Figuur 8 Werk is lichamelijk inspannend, 1989-2013
• Er vindt een selectie plaats onder het bouwplaatspersoneel. Alleen de sterke werknemers blijven over, want werknemers met klachten aan het bewegingsapparaat verdwijnen uit de bedrijfstak.
80% 70%
2.7 Trendmatige ontwikkeling
60% 50% 40% 30% 20% 10% UTA Bouwplaats
0%
89/90
93/94
95/96
97/98
99/00
02/03
05/06
07/08
09/10
11/12
2013
Figuur 9 Psychosociale belasting, 1989-2013 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% UTA Werkt onder tijdsdruk UTA Werk is geestelijk erg inspannend Bouwplaats Werkt onder tijdsdruk Bouwplaats Werk is geestelijk erg inspannend
16
10% 0%
grote en kleine bedrijven: van de werknemers in zowel grote zowel als kleine bedrijven vindt 10% dat het sanitair te wensen overlaat.
89/90
93/94
95/96
97/98
99/00
02/03
05/06
07/08
09/10
11/12
2013
Als het gaat om het werken in een ongemakkelijke houding of het uitvoeren van repeterende bewegingen zien we geen groot verschil tussen leeftijdscategorieën. Opvallend is dat ouder bouwplaatspersoneel méér dan jongeren zich kritisch uitlaten over de organisatie van het werk en de ondersteuning op het werk. Terwijl van de werknemers jonger dan twintig jaar maar 3% zegt dat men onvoldoende werkinstructie krijgt, loopt dat percentage bij de werknemers ouder dan 55 jaar op tot 12%. Te verwachten zou zijn dat jongeren meer instructie nodig hebben dan oudere werknemers. Ook voor deze bevinding kunnen meerdere verklaringen worden gegeven: • Jongeren krijgen voldoende ondersteuning en instructie en ouderen worden ‘vergeten’. • Oudere werknemers kunnen een scherper oordeel vellen over de organisatie, de instructie en ondersteuning op het werk en zijn daardoor kritischer op gebreken. Er zijn ook verschillen tussen werknemers die werken in grote en kleine bedrijven. In kleine bedrijven is de fysieke belasting ongunstiger dan in grote bouwbedrijven. Het verschil in beoordeling tussen kleine en grote bedrijven is soms meer dan 10%. Hierbij is gecorrigeerd voor het feit dat in kleine bedrijven minder UTApersoneel werkzaam is. Het gaat dan zowel om het tillen van zware lasten als het werken in ongemakkelijke houdingen. Een reden hiervoor is dat er in kleine bedrijven minder hulpmiddelen aanwezig zijn die het werk lichter maken. Een andere reden is dat in kleine bedrijven het werk vaker niet goed georganiseerd is en dat men onvoldoende ondersteuning ervaart. Van het bouwplaatspersoneel in kleine bedrijven is anderhalf keer zoveel deze mening toegedaan dan in grote bedrijven. Verder is er in kleine bedrijven minder vaak sprake van een goede schaftruimte en ontbreken goede was- en kleedruimten. Terwijl in grote bedrijven iets meer dan een kwart vindt dat er geen goede was- en kleedruimte aanwezig is, geldt dat in kleine bedrijven voor bijna de helft van het bouwplaatspersoneel. Opmerkelijk is dat er voor wat betreft sanitaire voorzieningen er geen verschil is tussen
Voor verschillende aspecten van de arbeidsomstandigheden is het mogelijk een trend van de afgelopen jaren weer te geven. Figuur 8 geeft een overzicht van het percentage werknemers dat zegt dat het werk lichamelijk inspannend is sinds 1989. In de Figuur 8 valt te zien dat de afgelopen tien jaar het aantal bouwplaatsmedewerkers dat het werk lichamelijk inspannend vindt min of meer stabiel is gebleven. Maar over een langere periode van bijna vijfentwintig jaar zien we een stijging van het percentage bouwplaatsmedewerkers dat het werk als lichamelijk belastend ervaart. Dat is bijzonder, want door toename van hulpmiddelen, moderne technieken en materialen zou het werk als minder belastend moeten worden ervaren. De veroudering van de bouwpopulatie is hiervoor geen afdoende verklaring. Zoals we in de vorige paragraaf zagen ervaren oudere werknemers hun werk vaker als minder inspannend dan hun jongere collega’s. Een verklaring die mogelijk wel opgaat is dat werknemers op de bouwplaats zich meer bewust zijn van het belang van de lichamelijke belasting in het streven om gezond de pensioenleeftijd te bereiken. Men is dus meer kritisch geworden op de fysieke belasting op het werk. Een andere verklaring is dat de nieuwe technieken voor de afzonderlijke handelingen weliswaar minder fysiek belastend zijn, maar ook hebben geleid tot verhoging van de productiviteit en de snelheid van werken (zie ook de trend in Figuur 9). De combinatie van deze twee ontwikkelingen kan per saldo leiden tot een verhoging van de ervaren lichamelijke belasting. Bij het UTA-personeel is er de afgelopen jaren sprake van een duidelijke daling op dit aspect. Het percentage UTA-werknemers dat het werk lichamelijk inspannend vindt was elf jaar gelden nog een derde hoger. Figuur 9 geeft de trend sinds 1989 over werken onder tijdsdruk en de geestelijke belasting. Aan het eind van de jaren negentig vond veel UTA-personeel dat er sprake was van geestelijk inspannend
17
Figuur 10 Psychosociale belasting, 2002-2013
werk en van werken onder tijdsdruk. Daarna volgde een periode dat de psychosociale belasting afnam, maar sinds halverwege het vorige decennium is er weer een stijgende lijn. In 2013 hebben we het hoogste percentage van het UTA-personeel sinds de jaren negentig dat zegt te werken onder tijdsdruk en vindt dat het werk geestelijk inspannend is.
35% 30% 25% 20% 15% 10% Bouwplaats: Geen invloed op het werktempo Bouwplaats: Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren Bouwplaats: Werk meestal niet boeiend UTA: Geen invloed op het werktempo UTA: Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren UTA: Werk meestal niet boeiend
5% 0%
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Figuur 11 Lawaai, trillingen en stof, 1989-2013 60%
50%
40%
30%
20% Bouwplaats lawaai Bouwplaats stof Bouwplaats trillingen UTA Lawaai UTA Stof UTA trillingen/schokken
10%
0%
89/90
93/94
95/96
97/98
99/00
02/03
05/06
07/08
09/10
11/12
2013
Figuur 10. In Figuur 3 was al te zien dat bouwplaatspersoneel minder klachten heeft over de psychosociale kanten van het werk. Overigens zijn er meer bouwplaatsmedewerkers die onder tijdsdruk werken dan die het werk als geestelijk inspannend beoordelen. Net als onder het UTA-personeel zien we onder de bouwplaatsmedewerkers de laatste jaren een stijging van de psychosociale arbeidsbelasting. In 2013 zijn deze percentages de hoogste sinds de afgelopen tien jaar. De hoge psychosociale arbeidsbelasting van de afgelopen jaren komt op het eerste gezicht vreemd over in het licht van de economische crisis. De verklaring is dat er weliswaar minder werk is voor de gehele bedrijfstak, maar dat door vermindering van het personeelsbestand de tijdsdruk voor de overgebleven medewerkers niet wezenlijk is afgenomen. Zo is sinds 2007 en 2008 (de jaren van hoogconjunctuur in de sector) het percentage werknemers dat zegt ‘er is te veel werk te doen’ niet afgenomen. Wat betreft andere aspecten met betrekking tot de inhoud van het werk is de trend positief. Twaalf jaar geleden vond één op de zes bouwplaatsmedewerkers het werk niet boeiend, in 2013 is dat gedaald tot één op de negen. In vergelijking met twaalf jaar geleden betitelen ook meer UTA-werknemers het werk als boeiend. De regelmogelijkheden van het bouwplaatspersoneel vertonen een gunstige trend. In vergelijking met twaalf jaar geleden hebben meer bouwplaatsmedewerkers invloed op het werktempo en kunnen zij meer zelf beslissen hoe het werk wordt uitgevoerd. De laatste jaren zet deze positieve trend zich overigens niet door en lijkt te stabiliseren. Het UTA-personeel beschikt als vanouds over meer regelmogelijkheden. Sinds 2005 zijn de scores voor de UTAmedewerkers nauwelijks veranderd.
over lawaai, hinder van stof en hinder van lichaamstrillingen of schokken. De klachten over lawaai zijn over de jaren heen voor het bouwplaatspersoneel continu gestegen. Ondervond in 2002 nog 40% van het bouwplaatspersoneel lawaaioverlast, inmiddels is dat percentage toegenomen tot bijna 45%. Niet eerder was dit percentage zo hoog. Ook de klachten onder het bouwplaatspersoneel over trillingen zijn tot 2000 gestegen en bevinden zich op het hoogste niveau sinds het begin van de metingen. Wat betreft de klachten over stof onder het bouwplaatspersoneel is er eveneens sprake van een stijgende lijn over een periode van twintig jaar, die zich de afgelopen jaren evenwel lijkt te stabiliseren. Voor het UTA-personeel zijn de percentages in absolute zin lager. Hier is evenmin sprake van een stijgende trend. De stijging van de klachten over de omgevingsfactoren dient in perspectief te worden geplaatst. Eind 2013 heeft Arbouw een herhaling van een eerder onderzoek laten uitvoeren naar de blootstelling aan kwartsstof. Het blijkt dat sinds 2003 significant meer werkgevers en werknemers zeggen bekend te zijn met de gevaren van kwartsstof. Terwijl in 2003 nog de meeste werknemers zeiden dat het kwartsstof vervelend was omdat in de haren en de ogen ging zitten, vindt men nu het verminderen van stof belangrijk omdat dat beter is voor de eigen gezondheid. De bekendheid met apparatuur om het stof af te zuigen of te vernevelen is verdubbeld. En meer dan 90% van de werkgevers geeft aan de apparatuur toe te passen. Bij de eerste meting was dit nog iets meer dan de helft. Onder werknemers in afbouwberoepen blijkt dat het gebruik van ademhalingsbescherming ten opzichte van 2003 ongeveer gelijk is gebleven, maar dat de kwaliteit van de beschermingsmiddelen nu beter is. Het feit dat men zich meer bewust is van de risico’s lijkt dan ook een logische verklaring voor de stijging van de klachten over omgevingsfactoren in de PAGO-gegevens. Maar het is ook een teken dat de bedrijfstak er nog niet is. Er is nog steeds te veel blootstelling aan stof, lawaai en trillingen op de bouw.
Figuur 11 geeft een beeld van de ontwikkeling van klachten
18
19
3. Veiligheid
Figuur 12 Onveiligheid, UTA personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Onveilige situaties Onvold. techn. en organ. veiligheidsmaatregelen
UTA personeel (N=8.847) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=17.523)
3.1 Algemeen
Veiligheid is niet in orde 0%
5%
10%
15%
20%
Figuur 13 Onveiligheid, Bouwplaatspersoneel sectoren A&O, B&U, GWW, Jaar 2013 Onveilige situaties Onvold. techn. en organ. veiligheidsmaatregelen Bouwplaatspersoneel B&U (N=8.591) Bouwplaatspersoneel GWW (N=4.460) Bouwplaatspersoneel A&O (N=3.169)
Veiligheid is niet in orde 0%
5%
10%
15%
20%
Figuur 14 Ongeval, UTA personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Afgelopen jaar verzuimd wegens ongeval Ongeval op de bouwplaats
In de GWW-sector bevinden bouwplaatsmedewerkers zich naar eigen zeggen het vaakst in onveilige situaties. Technische en organisatorische maatregelen worden het minst in de A&Osector getroffen. In deze sector vinden werknemers vaker dat de veiligheid niet in orde is. Zie Figuur 13.
Ongeval in vrije tijd UTA personeel (N=8.847) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=17.523)
Ongeval tijdens woon-werkverkeer Verkeersongeval tijdens werktijd 0%
2%
4%
6%
8%
Figuur 15 Vergelijk ongeval vrije tijd, Jaar 2013
3.2 Ongevallen
15 - 19 jaar 20 - 24 jaar 30 - 34 jaar 35 - 44 jaar 25 - 29 jaar 45 - 54 jaar Ongeval in vrije tijd Ongeval op bouwplaats
20
Terwijl zware arbeidsbelasting vaak pas na jaren gevolgen heeft, kan een onveilige werksituatie direct dramatische consequenties hebben. Verhoging van de veiligheid is een belangrijk doel van sociale partners in de bouwnijverheid, omdat onveilige situaties niet alleen persoonlijk ellende maar ook materiaalkosten en imagoschade voor de onderneming met zich mee brengen. Arbouw geeft jaarlijks de ‘Monitor arbeidsongevallen in de bouwnijverheid’ uit, die een verdere verdieping geeft van de aard van de ongevallen, oorzaken en gevolgen van ongevallen. Figuur 12 geeft een algemene beoordeling van de veiligheid in de bedrijfstak. Van het bouwplaatspersoneel bevindt een op de zeven werknemers zich regelmatig in onveilige situaties. Iets meer dan een op de twintig bouwplaatsmedewerkers vindt dat er over het algemeen onvoldoende technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen voor een veilige werksituatie. Ongeveer evenveel bouwplaatsmedewerkers vindt dat het niet in orde is met de veiligheid.
55 jaar en ouder 0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
Van de bouwplaatsmedewerkers heeft 7,4% het afgelopen jaar verzuimd als gevolg van een ongeval, van het UTApersoneel is dat slechts 2,6%. Het wekt geen verbazing dat bouwplaatsmedewerkers ook vaker een ongeval hebben op de bouwplaats (4,1% tegenover 0,6% van het UTA-personeel). Maar bouwplaatsmedewerkers hebben ook vaker dan UTA-personeel een ongeval in vrije tijd (3,0% tegenover 1,7%). Niet geheel duidelijk is wat de verklaring is voor het groter aantal ongevallen is in de vrije tijd. Mogelijk is het bouwplaatspersoneel ook in de vrije tijd bezig met bouwwerkzaamheden en krijgt daarbij
een ongeval. Belangrijk is dat 0,5% van het bouwplaatspersoneel verzuimd heeft als gevolg van een verkeersongeval (hetzij woonwerkverkeer hetzij in werktijd). Zie Figuur 14. In de ‘Monitor arbeidsongevallen in de bouwnijverheid’ wordt nader ingegaan op oorzaken van ongevallen. Leeftijd is een belangrijke factor als het gaat om de kans op een ongeval. Jongeren tot 25 jaar hebben meer kans op arbeidsongevallen dan ouderen. Een belangrijke reden is dat de risicoperceptie van jongeren nog niet goed is ontwikkeld. Figuur 15 geeft een beeld. Opvallend is dat jongeren ook veel meer ongevallen in de vrije tijd krijgen. Bouwplaatsmedewerkers jonger dan 20 jaar overkomt ruim zes keer zo vaak een ongeval in de vrije tijd dan bouwplaatsmedewerkers van 55 jaar en ouder. Niet onbelangrijk voor de veiligheid is de bedrijfsomvang. In kleine bedrijven vinden werknemers vaker dat er onvoldoende technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen. Ook antwoordt men vaker dat de veiligheid niet in orde is. Maar als het gaat om de vraag of men zich regelmatig bevindt in onveilige situaties antwoorden werknemers in grote ondernemingen weer vaker bevestigend. Mogelijk heeft dit laatste antwoord te maken met het feit dat grote bouwondernemingen bezig zijn met grotere bouwprojecten met een hoger veiligheidsrisico. Er is geen verschil in het aantal ongevallen tussen grote en kleine ondernemingen. Zowel in grote als kleine bouwbedrijven hebben percentueel evenveel ongevallen plaatsgevonden.
3.3 Dodelijke ongevallen Dodelijke arbeidsongevallen worden in Nederland op verschillende manieren geregistreerd. Arbouw vraagt jaarlijks een opgave bij verzekeraars van collectieve ongevallenverzekeringen voor werknemers. Maar alle dodelijke ongevallen op de bouwplaats dienen ook gemeld te worden bij de Inspectie SZW (voorheen de Arbeidsinspectie). De Inspectie SZW hanteert daarbij voor de definitie van de bouw de indeling van de Kamer van Koophandel,
21
Figuur 16 Dodelijke arbeidsongevallen bij werknemers 1998-2013
Opgaaf verzekeraars van de collectieve ongevallenverzekering Cijfers van I SZW
25 20 15 10 5 0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Figuur 17 Onveiligheid bouwplaatspersoneel, 2005-2013
Onveilige situaties Veiligheid is niet in orde Onvoldoende technische en organische veiligheidsmaatregelen Ongeval op de bouwplaats
15% 10% 5% 0%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Figuur 18 Bouwplaats veiligheid en ongeval, 2005-2013 11% 10%
8% 7% 6% 5%
22
4% 3% 2% 1% 0%
is te vinden in de Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2013. In dit Arbouwrapport wordt dieper ingegaan op de aard van de ongevallen en de aard van het letsel, de gevolgen van het ongeval en implicaties voor beleid.
3.4 Trendmatige ontwikkeling In 2013 is het gevoel van veiligheid in de bedrijfstak verder toegenomen. In 2005 bedroeg het percentage bouwplaatspersoneel dat zei dat de veiligheid niet in orde was nog 8,6%. Toen vond 7,8% van het bouwplaatspersoneel dat er onvoldoende veiligheidsmaatregelen waren getroffen. Sindsdien is er sprake van een hele geleidelijke afname en de vorige jaren van een stabilisatie. Maar in 2013 oordeelt nog maar 5,8% van het bouwplaatspersoneel dat het met de veiligheid niet in orde is en 5,5% dat er onvoldoende maatregelen worden getroffen. Nooit eerder was dit percentage zo laag. Het gaat om een vermindering ten opzichte van acht jaar geleden met 30%. Ook het aantal ongevallen met verzuim op de bouwplaats beleeft in 2013 een laagterecord. Niet eerder waren er zo weinig ongevallen op de bouwplaats. De daling ten opzichte van 2005 bedraagt 16%. Zie Figuur 17. Er zijn verschillen per sector. Zo was in 2012 voor de A&O-sector het aantal ongevallen op de bouwplaats het laagst sinds acht jaar, in 2013 is er weer een lichte stijging. In de B&U-sector is in vergelijking met de andere sectoren het aantal ongevallen op de bouwplaats nog het hoogst, maar bevindt zich ten opzichte van het verleden op een historisch laag punt. In de GWW-sector is de daling het minst opvallend. Een beeld van de dalende trend per sector geeft Figuur 18.
9%
A&O Veiligheid is niet in orde B&U Veiligheid is niet in orde GWW Veiligheid is niet in orde GWW Ongeval op de bouwplaats B&U Ongeval op de bouwplaats A&O Ongeval op de bouwplaats
waardoor bijvoorbeeld ook de dodelijke ongevallen in de installatiebranche worden meegeteld. Andere belangrijke groepen die de Inspectie SZW meetelt zijn zzp’ers en buitenlandse arbeidskrachten. Hierdoor verschilt het jaarlijks aantal dodelijke ongevallen in de bouwnijverheid van de verzekeraars nogal met het overzicht van de Inspectie SZW. Er zijn in 2013 vier dodelijke arbeidsongevallen gemeld bij de verzekeraars. Opmerkelijk is dat er in 2013 ook drie dodelijk ongevallen in het woonwerkverkeer hebben plaatsgevonden (deze zijn niet opgenomen in Figuur 16). Uit Figuur 16 blijkt een duidelijk verschil tussen de opgave van de verschillende instanties.
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Verdere informatie over veiligheid en arbeidsongevallen in 2013
23
4. Leefstijl
Figuur 19 Leefstijl, UTA personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Voldoet niet aan bewegingsnorm Voldoet niet aan fitheidsnorm Overgewicht Ernstig overgewicht Rokers Zware rokers Bovenmatig drinken 0% UTA personeel (N=8.847) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=17.523)
20%
40%
60%
80%
100%
Een onderwerp dat zich de afgelopen jaren in toenemende belangstelling mag verheugen is leefstijl. Een ongezonde leefstijl en overgewicht zijn belangrijke risicofactoren voor de gezondheid. Mensen met overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) sterven eerder en hebben een groter risico op het krijgen van chronische aandoeningen zoals diabetes type 2, kanker, hart- en vaatziekten en aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Verder hebben overgewicht en obesitas ook allerlei negatieve arbeidsgebonden effecten, zoals verminderde productiviteit, een hoger ziekteverzuim en een toename van langdurige arbeidsongeschiktheid. De prognoses zijn dat overgewicht en obesitas de komende jaren nog sterk zullen toenemen. De WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) voorspelt dat 25% van de volwassen Nederlandse bevolking een ernstig overgewicht zal hebben in 2025. Nu is dat nog 12%. Werknemers met ernstig overgewicht (een BMI hoger dan 30) verzuimen gemiddeld veertien dagen per jaar meer dan werknemers met een normaal gewicht. Ook hun verzuimfrequentie ligt hoger. Deze verschillen zijn groter wanneer men niet regelmatig sport beoefent. Een actief beleid gericht op een gezonde leefstijl en het terugdringen van overgewicht en met name ernstig overgewicht, is dus niet alleen om gezondheidsredenen wenselijk, maar ook vanuit het oogpunt van bedrijfsrendement.
4.1 Leefstijlindicatoren Figuur 19 geeft een overzicht van de belangrijkste leefstijlindicatoren voor bouwplaats- en UTA-personeel. Zo zijn regelmatig bewegen of sporten belangrijke factoren in de preventie van hart- en vaatziekten en om een normaal lichaamsgewicht te bereiken en te behouden. De bewegingsnorm is vastgesteld op vijf dagen per week gedurende 30 minuten matig intensief bewegen zoals wandelen, fietsen en tuinieren. Ruim 60% van het UTA-personeel voldoet niet aan de bewegingsnorm, van de bouwplaatsmedewerkers is dat ruim 50%. De bouwnijverheid scoort aanmerkelijk slechter
24
dan de rest van de volwassen bevolking in Nederland; hiervan voldoet 40% niet aan de bewegingsnorm (V.H. Hildebrandt, C.M. Bernaards, J.H. Stubbe 2013). De fitheidsnorm houdt in dat men drie keer per week tenminste 20 minuten zodanig sport of beweegt dat men bezweet raakt. Meer dan 80% voldoet niet aan de fitheidsnorm; dit geldt zowel voor het bouwplaats- als het UTA-personeel. Dit percentage komt ongeveer overeen met het gemiddelde van de volwassen bevolking in Nederland. Van de totale bouwpopulatie heeft 65% overgewicht. Bij 16% is sprake van obesitas (ernstig overgewicht). Onder bouwplaatspersoneel komt vaker overgewicht en ernstig overgewicht voor dan onder UTA-personeel. De bouwnijverheid wijkt wat betreft lichaamsgewicht af van de rest van Nederland. Onder volwassenen in Nederland heeft in 2012 42% overgewicht en bij 10% van de bevolking is sprake van obesitas (CBS 2014). Roken is van alle leefstijlaspecten het meest schadelijk voor de gezondheid. In 2013 rookt 30% van het bouwplaatspersoneel en 17% van het UTA-personeel. Binnen de categorie rokers onderscheiden we ‘zware rokers’. Zij roken meer dan twintig sigaretten per dag. Van het bouwplaatspersoneel behoort 7% tot de zware rokers, van het UTA-personeel is dat 3%. Van de Nederlandse bevolking rookt in 2013 gemiddeld 23% (CBS 2014). Bovenmatig drinken is schadelijk voor de gezondheid. Sinds 2013 wordt bovenmatig drinken gedefinieerd als het nuttigen van meer dan veertien alcoholische consumpties per week voor mannen en meer dan zeven consumpties per week voor vrouwen. Van het UTA-personeel behoort 13% tot de bovenmatige drinkers, van het bouwplaatspersoneel is dat 16%. Van de Nederlandse volwassen bevolking behoort 7% tot de bovenmatige drinkers. In Figuur 19 zien we duidelijke verschillen in leefstijl tussen bouwplaats- en UTA-personeel. Weliswaar voldoet het UTApersoneel minder aan de bewegingsnorm, in andere opzichten
25
Figuur 20 Leefsijl, sectoren totaal, Jaar 2013 Voldoet niet aan bewegingsnorm Voldoet niet aan fitheidsnorm Overgewicht Ernstig overgewicht Rokers Zware rokers B&U totaal (N=13.486) GWW totaal (N=7.465) A&O totaal (N=3.845)
Bovenmatig drinken 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
Figuur 21 Leefstijl, leeftijdsgroepen, Jaar 2013 Voldoet niet aan bewegingsnorm Voldoet niet aan fitheidsnorm Overgewicht Ernstig overgewicht Rookt
heeft het UTA-personeel in het algemeen een gezondere leefstijl dan de collega’s op de bouwplaats. Het bouwplaatspersoneel rookt meer en drinkt meer alcohol. Daarnaast komt er onder bouwplaatspersoneel meer (ernstig) overgewicht voor. Een aantal aspecten hebben ook een relatie met het werk: bouwplaatspersoneel maakt lange dagen en heeft een ritme van vroeg opstaan. Het is lastig om een regelmatig eetpatroon te volgen samen met het gezin. Bovendien verricht men fysieke arbeid, waardoor een sterkere behoefte bestaat om calorieën te verbruiken. Dit maakt het voor bouwplaatspersoneel moeilijk om zich de gezonde leefstijl eigen te maken. Voor UTA-personeel zijn de cijfers dus iets gunstiger, zeker voor wat betreft het roken waarvoor de score onder het Nederlandse gemiddelde ligt. Dat laat onverlet dat het ook voor het UTApersoneel urgent is om wat te doen aan het (ernstig) overgewicht en meer te gaan bewegen. De cijfers zijn fors hoger dan het landelijke gemiddelde, bovendien is de relatie met het werk die geldt voor het bouwplaatspersoneel minder aanwezig. Er zijn dus voor het UTA-personeel minder verzachtende omstandigheden om iets te doen aan een goede leefstijl.
Zware roker t/m 24 jaar (N=1.476) 25 - 44 jaar (N=9.220) 45 jaar en ouder (N=15.656)
Bovenmatig drinken 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
Figuur 22 Leeftijdsindicatoren, Jaren 2005-2013 90%
85%
In Figuur 20 worden leefstijlaspecten vergeleken naar sector. In grote lijnen vertonen de scores een vergelijkbaar patroon. Opvallend zijn wel de hoge percentages voor het niet voldoen aan de bewegingsnorm en het hebben van (ernstig) overgewicht voor de GWW-sector. Van het bouwplaatspersoneel in de GWW heeft 70% van de werknemers overgewicht en een op de vijf lijdt aan obesitas. Een verklaring kan zijn dat door het werk ‘s nachts de onregelmatigheid in werktijden in de GWW-sector groter is.
80%
4.2 Leefstijl en leeftijd 75%
70%
65% UTA voldoet niet aan fitheidsnorm UTA overgewicht Bouwplaats voldoet niet aan fitheidsnorm Bouwplaats overgewicht
26
60%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
toenemen met de leeftijd. Eén op de drie jongeren kampt met overgewicht, met het stijgen van de leeftijd neemt het overgewicht toe tot meer dan 70% van de 45-plussers. Leefstijlproblemen in verband met te weinig beweging en overgewicht hebben duidelijk te maken met een ander gedrag naarmate men ouder wordt. Kennelijk vindt er een omslag plaats rond het 25ste levensjaar in die zin dat er een andere levensfase aanbreekt, met minder sport en meer eten. Als werknemers er in zouden slagen het gezonde gedrag op jongere leeftijd ook op oudere leeftijd vol te houden, is er veel gezondheidswinst te boeken. Het zou goed zijn om daar nader onderzoek naar te doen. Niet in alle opzichten hebben jongeren een gezondere leefstijl dan hun oudere collega’s. Jongeren roken meer en ze drinken meer alcohol. Van de jongeren op de bouwplaats onder de 25 jaar rookt 43%, terwijl dat geldt voor minder dan een kwart van de 55-plussers. Als het gaat om zware rokers is er echter geen verschil naar leeftijd. Wat drankgebruik betreft is er onder de jongeren meer bovenmatig alcoholgebruik. Bijna een kwart van de jongeren drinkt bovenmatig. In de leeftijdscategorie 30 – 45 jaar wordt er aanmerkelijk minder alcohol gedronken. Op oudere leeftijd stijgt het alcoholgebruik weer tot boven de 15%.
4.3 Trendmatige ontwikkeling In Figuur 22 en 23 is de ontwikkeling van leefstijlindicatoren in de tijd weergegeven. Te zien valt dat acht jaar geleden het bouwplaatspersoneel vaker fit was dan het UTA-personeel terwijl dat nu ongeveer gelijk is. Ook wat betreft de trend op het gebied van overgewicht lijkt het met het bouwplaatspersoneel de zorgelijke kant op te gaan terwijl voor de UTA-medewerkers er sprake lijkt van stabilisatie.
In Figuur 21 zien we verschillen in leefstijl naar leeftijd. Er is een duidelijk leeftijdgebonden component aan leefstijl in de bedrijfstak. Jongeren voldoen vaker aan de bewegingsnorm en opvallend meer aan de fitheidsnorm. Van de jongeren tot 25 jaar doet ruim één op de drie regelmatig aan sport. Na het 25ste levensjaar wordt er aanzienlijk minder sport beoefend en daalt het percentage dat voldoet aan dit fitheidsnorm tot 15%. Gelijk aan de gegevens over fitheid, zien we het overgewicht
27
Figuur 23 Bovenmatig drinken, roken en ernstig overgewicht, Jaren 2005-2013 40% 35% 30% 25%
Wat betreft het roken en de bovenmatige consumptie van alcohol gaat het de goede kant op met de bedrijfstak, zoals te zien in Figuur 23 De afgelopen periode neemt het aantal rokers en bovenmatige drinkers elk jaar weer af. Van het aantal rokers in 2005 is inmiddels meer dan 20% gestopt. De vermindering van het aantal bovenmatige drinkers is mogelijk nog opmerkelijker. Behoorde in 2005 nog een kwart van de populatie (UTA en bouwplaats) tot de bovenmatige drinkers, inmiddels is dat nog maar 15%.
20% UTA Bovenmatig drinken Bouwplaats Ernstig overgewicht UTA Ernstig overgewicht UTA Roken Bouwplaats Bovenmatig drinken Bouwplaats Roken
28
15% 10%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
29
5. Gezondheid
Figuur 24 Aandoeningen en klachten met betrekking tot het bewegingsapparaat, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Pijn of stijfheid bovenste ledematen Pijn of stijfheid in de schouder
5.1 Klachten aan het bewegingsapparaat
Pijn of stijfheid in de bovenarm
Zoals we in hoofdstuk 2 zagen hebben veel werknemers in de bouwnijverheid te maken met fysieke arbeid. De vraag is of deze risico’s ook gevolgen hebben voor de gezondheid van het personeel. Figuur 24 geeft een overzicht van aandoeningen en klachten met betrekking tot het bewegingsapparaat.
Pijn of stijfheid onderste ledematen Regelmatig pijn of stijfheid knie Pijn of stijfheid in de nek Pijn of stijfheid in de rug Aandoeningen bewegingsapparaat 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Figuur 25 Huid- en luchtwegaandoeningen, gehoorschade, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Vermoeide of branderige ogen Slecht horen Vastgestelde lawaaidoofheid Klachten aan luchtwegen Luchtweg allergie Huidaandoeningen Werkgebonden huidallergie 0%
10%
20%
30%
Figuur 26 Psychische en vermoeidheidsklachten, UTA personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Vaak last van stress Opgewonden of gejaagd Vaak prikkelbaar Somber en neerslachtig Regelmatig moeite met concentreren Er niet tegenop kunnen Vaak moe Slecht slapen
Op de meeste onderdelen van het bewegingsapparaat rapporteren bouwplaatsmedewerkers significant méér klachten dan het UTA-personeel. Dit geldt voor bijna alle regio’s van het bewegingsapparaat. Er is één uitzondering en dat zijn de nekklachten. UTA-personeel heeft significant meer nekklachten dan het bouwplaatspersoneel. Vier op de tien bouwplaatsmedewerkers heeft een aandoening aan het bewegingsapparaat. Voor het UTA-personeel geldt dat voor één op de drie medewerkers. Dat is aanzienlijk minder, maar toch nog steeds een substantieel aantal. De significante verschillen in klachtenpatronen zijn een illustratie van de werkgebonden component van de klachten aan het bewegingsapparaat. Doordat het bouwplaatspersoneel is blootgesteld aan fysiek zwaar werk is het hoger aantal klachten en aandoeningen aan het bewegingsapparaat verklaarbaar. Het feit dat UTA-personeel significant meer nekklachten rapporteert heeft ook een werkgebonden component. Dit komt door de specifieke belasting van beeldschermwerk en mogelijk ook door stress die in nekklachten tot uiting kunnen komen. Binnen de bedrijfstak moet men aandacht hebben voor de werkgebonden component van de fysieke klachten en aandoeningen. Toch moeten we dit ook binnen perspectief zien. Het feit dat ook het UTApersoneel een substantieel aantal aandoeningen meldt, illustreert dat werknemers ook zonder blootstelling aan risico’s op het werk klachten aan het bewegingsapparaat kunnen krijgen.
Niet ontspannen aan het einde van een werkdag Aan het eind van een werkdag vaak opgebrand UTA personeel (N=8.847) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=17.523)
30
0%
10%
20%
30%
5.2 Huid- en luchtwegaandoeningen, gehoorschade Naast de fysieke belasting heeft blootstelling aan omgevingsfactoren op het werk gevolgen voor de gezondheid van
werknemers in de bouwnijverheid. Het gaat dan om blootstelling aan gevaarlijke stoffen en lawaai. Figuur 25 geeft een overzicht van klachten op het gebied van huid, luchtwegen en gehoor. Te veel lawaai op de bouwplaats leidt tot gehoorklachten. Ruim een op de vijf bouwplaatsmedewerkers heeft problemen met horen. Overigens geldt dat ook voor 16% van de UTAmedewerkers. Bij 13% van de bouwplaatsmedewerkers is lawaaidoofheid vastgesteld. Dat is bijna twee keer zoveel als voor het UTA-personeel. Wat betreft het gezichtsvermogen zien we dat het UTA-personeel meer klachten heeft dan het bouwplaatspersoneel. Dat kan te maken hebben met de luchtkwaliteit van kantoorgebouwen en het beeldschermwerk. Onder UTA-personeel komt luchtwegallergie vaker voor. Bouwplaatspersoneel heeft vaker last van hoesten en benauwdheid. UTA- en bouwplaatspersoneel hebben evenveel huidaandoeningen. Maar een werkgebonden huidallergie is bij één op de elf bouwplaatsmedewerkers vastgesteld, dat is bijna vier keer zoveel als bij het UTA-personeel.
5.3 Psychische klachten In Figuur 26 zien we een vergelijking tussen bouwplaatspersoneel en UTA-personeel op een aantal psychische en vermoeidheidsklachten. Klachtenpercentages zijn aanmerkelijk lager dan de gezondheidsklachten over het bewegingsapparaat (zie figuur 24). Hieruit blijkt dat de problematiek met betrekking tot het bewegingsapparaat het meest urgent is in de bedrijfstak. Dat wil niet zeggen dat psychische klachten te verwaarlozen zijn. Als het gaat om stressgerelateerde klachten zien we dat het UTA-personeel meer klachten rapporteert dan bouwplaatsmedewerkers. 15% van de UTA-medewerkers heeft vaak last van stress; dat is significant meer dan onder bouwplaatsmedewerkers. UTA-personeel heeft vaker moeite om zich te concentreren, heeft meer problemen om goed te slapen en
31
Figuur 27 Hart- en vaatziekten, UTA personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013
kan zich moeilijker ontspannen aan het einde van een werkdag. Klachten over vermoeidheid komen zowel veel voor onder bouwplaatspersoneel als UTA-werknemers. Een op de vijf bouwplaats- én UTA-medewerkers zegt ‘vaak moe’ te zijn. En een kwart van de werknemers voelt zich aan het eind van een werkdag vaak opgebrand. Onder bouwplaatsmedewerkers is dit percentage hoger.
Kortademigheid Beklemd gevoel op de borst Verhoogde bloeddruk
5.6 Verschillen tussen sectoren
Verhoogd cholesterol
5.4 Hart- en vaatziekten
Verhoogd risico 0%
10%
20%
30%
Figuur 28 Algemene gezondheidstoestand, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Onvoldoende actief en fit Onvoldoende plezier in gewone dagelijkse bezigheden Gezondheidsklachten door het werk UTA personeel (N=8.847) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=17.523)
Voelt zich niet gezond 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30%
Figuur 29 Lichamelijke klachten, Bouwplaatspersoneel sectoren, Jaar 2013
Een ongezonde leefstijl leidt onder meer tot een hoger risico op hart- en vaatziekten. Figuur 26 geeft een indruk van indicatoren voor hart- en vaatziekten. Zo heeft 7,5% van de werknemers nogal eens pijn of een beklemd gevoel op de borst, een op de tien werknemers heeft wel eens last van kortademigheid. Ook heeft een op de tien werknemers in de bedrijfstak een verhoogde bloeddruk heeft en een kwart heeft een verhoogd cholesterolgehalte. Met uitzondering van de verhoogde bloeddruk scoort het bouwplaatspersoneel slechter dan het UTA-personeel. Op basis van een aantal risicofactoren kan een risicoscore voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten worden berekend. Als er sprake is van een verhoogde risicoscore dan wil dat zeggen dat men in vergelijking met leeftijdsgenoten een verhoogd risico heeft om binnen tien jaar een hart- en vaatziekte te ontwikkelen. Bij 21% van het bouwplaatspersoneel en 16% van de UTA-medewerkers is er sprake van een verhoogd risico op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten.
Pijn of stijfheid in de rug
5.5 Gezondheid algemeen
Pijn of stijfheid bovenste ledematen
Figuur 28 geeft een overzicht van de algemene gezondheidstoestand van werknemers in de bouwnijverheid. Circa één op de zes werknemers voelt zich onvoldoende actief en fit. Ongeveer één op de tien werknemers voelt zich niet gezond. Iets minder werknemers beleven onvoldoende plezier aan de gewone dagelijkse bezigheden.
Pijn of stijfheid onderste ledematen Vastgestelde lawaaidoofheid Kortademigheid
Bouwplaatspersoneel B&U (N=8.591) Bouwplaatspersoneel GWW (N=4.460) Bouwplaatspersoneel A&O (N=3.169)
32
bouwplaats- en UTA-personeel is er te zien op de vraag of men gezondheidsklachten heeft door het werk. Daar waar een tiende van de UTA-medewerkers oordeelt dat gezondheidsklachten door het werk komen, geldt dat voor maar liefst een vierde van het bouwplaatspersoneel.
Werkgebonden huidallergie 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Wat betreft de algemene gezondheidstoestand is het oordeel van UTA-personeel significant gunstiger dan dat van het bouwplaatspersoneel. Een zeer groot verschil tussen
Het algemene beeld wat betreft de gezondheid van de werknemers verschilt niet wezenlijk tussen de sectoren Burgerlijke en Utiliteitsbouw (B&U), Grond- Weg- en Waterbouw (GWW) en Afbouw & Onderhoud (A&O). Toch zijn er ook belangrijke accentverschillen, zie figuur 29. Wat betreft klachten aan het bewegingsapparaat worden over de hele linie de meeste klachten in afbouw en onderhoud gemeld. Werknemers in de GWW-sector hebben de minste klachten aan het bewegingsapparaat. Toch zijn ook hier de klachtenpercentages aanzienlijk, zo heeft in de GWW-sector 35% van de bouwplaatsmedewerkers klachten aan de bovenste ledenmaten. In de A&O-sector loopt dat op tot 46% van de bouwplaatsmedewerkers. Gehoorklachten en lawaaidoofheid worden het meest geconstateerd in de B&U sector. Bij 16% van de bouwplaatsmedewerkers in de B&U is lawaaidoofheid vastgesteld. Klachten aan de luchtwegen worden het meest genoemd door werknemers in de A&O-sector. Werkgebonden huidallergie komt voor bij één op de tien bouwplaatsmedewerkers in de B&U en in de A&O sector. In de GWW-sector wordt minder werkgebonden huidallergie vastgesteld, hier gaat het om één op de twintig bouwplaatsmedewerkers. De A&O-sector heeft het meest te kampen met psychische klachten. Terwijl in de GWW-sector 10,5% van de werknemers vaak last heeft van stress, is dat voor de A&O-sector 14,7%. Voor alle stress gerelateerde klachten zoals vaak vermoeid zijn, prikkelbaarheid, moeite met concentreren, opgewonden of gejaagd zijn, scoort de A&O-sector het hoogst. Als het gaat om hart- en vaatziekten scoren de A&O- en de GWW-
33
Figuur 30 Lichamelijke klachten, Bouwplaatspersoneel 2005-2013 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% Pijn of stijfheid in de rug Bovenste ledematen Vastgestelde lawaai doofheid Werkgebonden huidallergie
5% 0%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
sector beide hoger dan de B&U. Hier hebben meer werknemers een verhoogd cholesterol en een verhoogde bloeddruk. Ruim een kwart van de werknemers heeft een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. In de B&U is er bij meer dan één op de vijf werknemers een verhoogd risico. De algemene gezondheidstoestand is het meest problematisch bij werknemers in de A&O-sector. Hier voelen zich relatief méér werknemers onvoldoende actief en fit, beleven onvoldoende plezier in gewone dagelijkse bezigheden en zeggen vaker dat men niet gezond is. Tot slot is opvallend het verschil in antwoord op de vraag of men gezondheidsklachten heeft die zijn ontstaan of verergerd door het werk. Van de werknemers in de GWW-sector beantwoordt 18,3% deze vraag met ‘ja’, in de B&U-sector is dat 21,7% en in de A&O-sector 24,5%.
5.7 Leeftijd en bedrijfsgrootte Veel gezondheidsklachten van werknemers in de bedrijfstak hebben overduidelijk een leeftijdsgebonden component. Dat geldt vooral voor de aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Eén op de zes bouwplaatsmedewerkers onder de twintig jaar (15,5%) heeft een aandoening aan het bewegingsapparaat. Voor de bouwplaatsmedewerkers boven de 55 jaar meldt iets minder dan helft (44,8%) een dergelijke aandoening. Onder de 55-plussers is het percentage aandoeningen aan het bewegingsapparaat dus bijna drie keer zo hoog als voor de jongeren onder de twintig. Bij andere aandoeningen is de relatie met leeftijd minder pregnant. Zo heeft van het UTA-personeel onder de 25 jaar iets meer dan 10% vaak last van stress. Met het toenemen van de leeftijd stijgt dat percentage tot 16% voor de 45-plussers. Dat is een stijging, maar die stijging is minder sterk dan voor de aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Niet voor alle gezondheidsklachten zien we een toename naarmate werknemers ouder worden. Het percentage werknemers met een huidaandoening blijft stabiel naarmate men ouder wordt. Voor de algemene beoordeling of men al niet gezond is valt er wel een stijging te zien. Van de groep bouwplaatspersoneel 55-plussers zegt 14% dat men zich in het algemeen niet gezond voelt. Dat is drie keer zo hoog als bij de groep 20- tot 24-jarigen. De vraag naar gezondheidsklachten die een relatie hebben met het werk wordt veel vaker met ‘ja’ beantwoord naarmate men ouder wordt. Van de 20- tot 24-jarigen (bouwplaatspersoneel)
34
beantwoordt 8% deze vraag met ‘ja’. Onder de 55-plussers is dat 34,2%, dat is meer dan vier keer zo veel. In paragraaf 2.6 is al vastgesteld dat in kleine ondernemingen meer sprake is van een hoge fysieke belasting, onder meer omdat hulpmiddelen ontbreken. Deze hogere belasting zien we terug in meer klachten aan het bewegingsapparaat bij bouwplaatspersoneel in kleine bedrijven. In kleine bedrijven met minder dan tien werknemers heeft meer dan 40% van de bouwplaatsmedewerkers klachten aan de bovenste ledematen. In grote bedrijven neemt dat percentage af tot één op de drie werknemers in bedrijven met meer dan honderd werknemers. Ook psychische klachten komen vaker voor bij werknemers in kleine bedrijven. Hier heeft men vaker last van stress en is men vaker vermoeid en prikkelbaar. Wat betreft andere gezondheidsindicatoren als lawaaidoofheid, werkgebonden huidallergie of verhoogd risico op hart- en vaatziekten zien we echter geen verschil naar bedrijfsgrootte. Het algemene oordeel over de eigen gezondheidstoestand is bij werknemers in kleine ondernemingen minder gunstig. Wat betreft de vraag of gezondheidsklachten door het werk komen wordt deze vraag in kleine bedrijven aanmerkelijk vaker met ‘ja’ beantwoordt.
5.8 Trendmatige ontwikkeling De afgelopen jaren zien we een vermindering van de fysieke gezondheidsklachten voor bouwplaatspersoneel. In vergelijking met zes jaar geleden zijn de klachten over pijn of stijfheid in de rug met een zesde gedaald. Ook andere klachten, zoals aan de bovenste ledenmaten, zijn afgenomen maar lijken zich het afgelopen jaar te stabiliseren. Zeer opmerkelijk is de afname van vastgestelde lawaaidoofheid van de afgelopen jaren. Over een periode van acht jaar is het aantal keren dat lawaaidoofheid is vastgesteld afgenomen met bijna een derde. Het aantal personen met werkgebonden huidallergie neemt licht af. Het aantal personen met luchtwegallergie en klachten aan de luchtwegen blijft constant. Ook de trendmatige ontwikkeling, te zien in Figuur 30, van het risico op hart- en vaatziekten verloopt gunstig. In 2008 had nog ruim een kwart van de totale populatie (bouwplaats- en UTA-
35
Figuur 31 Psychische klachten, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel 2005-2013 25%
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Zo positief als de ontwikkeling is op het gebied van klachten aan het bewegingsapparaat en lawaaidoofheid, zo geeft de trend van de psychische klachten reden tot zorg, zoals te zien in Figuur 31. Van de totale bouwpopulatie heeft 12% vaak last van stress. De afgelopen twaalf jaar is dit nog niet zo hoog geweest. Hiermee gepaard stijgen ook de klachten over slecht slapen en somberheid. Het afgelopen jaar zijn de klachten over vermoeidheid of het ‘opgebrand zijn’ evenwel niet gestegen en vertonen een stabiele trend.
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Het ligt voor de hand dat de huidige economische crisis in de bedrijfstak een effect heeft op de psychische gemoedstoestand van de werknemers. Ruim een derde van de bouwplaatsmedewerkers vindt dat de huidige werkkring onvoldoende zekerheid biedt en dit geldt voor een kwart van de UTA-medewerkers. In het PAGO is ook de vraag opgenomen ‘Heeft u de laatste tijd vertrouwen in de toekomst?’. Van het bouwplaatspersoneel heeft bijna één op de drie werknemers onvoldoende vertrouwen in de toekomst, van het UTA-personeel is dat één op de vijf werknemers. Sinds deze vraag wordt gesteld hebben medewerkers niet zo weinig vertrouwen in de toekomst op het werk gehad (zie Figuur 32). Oudere werknemers hebben aanmerkelijk minder vertrouwen in de toekomst dan jongeren.
20%
15%
UTA Vaak moe Bouwplaats Vaak moe UTA Vaak last van stress UTA Slecht slapen Bouwplaats Vaak last van stress Bouwplaats Slecht slapen
10%
5%
Figuur 32 Zekerheid & toekomst, jaren 2005-2013 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% Bouwplaats Onvoldoende vertrouwen in de toekomst Bouwplaats Werk biedt onvoldoende zekerheid UTA Onvoldoende vertrouwen in de toekomst UTA Werk biedt onvoldoende zekerheid
5% 0%
Figuur 33 Gezondheidsklachten door het werk, jaren 2005-2013 35% 30% 25% 20% 15% 10% Bouwplaats totaal UTA totaal
36
5%
personeel) een verhoogd risico op hart- en vaat ziekten. In 2013 is de omvang van deze risicogroep gedaald tot onder de 20%.
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Het eindoordeel van werknemers of men zich gezond voelt ontwikkelt zich in positieve zin. Minder werknemers in de bedrijfstak zijn van mening dat ze niet gezond zijn. Ook zijn werknemers minder vaak dan voorgaande jaren van mening dat ze gezondheidsklachten hebben die door het werk zijn ontstaan. Het percentage bouwplaatsmedewerkers die deze vraag met ‘ja’ beantwoordt daalt sinds 2002. Voor het UTA-personeel is er sprake van stabilisatie ten opzichte van de vorige jaren. Zie Figuur 33.
In 2008 zei nog 13,6% van de werknemers in de bedrijfstak dat men onvoldoende vertrouwen heeft in de toekomst. In 2013 is dat percentage gestegen tot 26,7%. Op de vraag of het werk voldoende zekerheid biedt antwoordde in 2008 9,0% van de werknemers met ‘nee’. Dat is in 2013 gestegen tot 31,8%, in vier jaar tijd is het percentage dus meer dan verdriedubbeld. Werknemers die onvoldoende vertrouwen in de toekomst hebben rapporteren ook meer slaapklachten, hebben vaker last van stress en zeggen vaker dat ze ‘er niet tegenop kunnen’. Dat geldt voor bouwplaatspersoneel en in iets sterkere mate voor UTAwerknemers. De toename van de psychische klachten in 2013 is een duidelijk gevolg van de onzekere economische tijd waarin de bedrijfstak verkeert.
37
6. Ziekteverzuim
Figuur 34 Verzuimdagen, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 0 dagen ziek geweest
1 - 9 dagen verzuim
10 - 24 dagen verzuim
25 - 99 dagen verzuim
UTA personeel (N=8.847) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=17.523)
100 - 365 dagen verzuim 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Gezondheidsklachten en aandoeningen van werknemers leiden in veel gevallen tot ziekte en verzuim. Naast het feit dat de werknemer geen belang heeft bij ziekte is het ziekteverzuim een kostenpost voor de werkgever. Dit hoofdstuk biedt een overzicht van het actuele ziekteverzuim in de bedrijfstak. Deze gegevens zijn slechts in beperkte mate afkomstig van de PAGO’s. De berekening van de meldingsfrequentie en het verzuimpercentage wordt aangeleverd door het EIB, dat cijfers ontvangt van de grootste landelijke arbodienst in de bouw. In de verzuimcijfers van het EIB zijn de cijfers van de werknemers die vallen onder de CAO Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf niet opgenomen omdat die weer in meerderheid begeleid worden door een andere arbodienst.
6.1 Verzuim, meldingsfrequentie en verzuimpercentage Een indruk van het verzuim in de bedrijfstak biedt Figuur 34. Bijna de helft van het bouwplaatspersoneel en bijna 60% van het UTApersoneel heeft het afgelopen jaar niet verzuimd. Het langdurig verzuim van meer dan 24 dagen komt aanzienlijk meer voor onder bouwplaatspersoneel. Een op die elf bouwplaatsmedewerkers heeft het afgelopen jaar meer dan 24 dagen verzuimd. Het langdurig verzuim onder bouwplaatspersoneel is meer dan twee keer zo hoog als onder UTA-personeel. Tussen de drie sectoren zijn kleine verschillen. De GWW-sector heeft het minste verzuim (54% van het personeel heeft niet verzuimd), daarna komt de B&U-sector (51% heeft niet verzuimd) en tenslotte de A&O-sector (50% heeft niet verzuimd). Het aantal keren dat werknemers zich in 2013 ziek hebben gemeld is gemiddeld 0,47. De meldingsfrequentie voor het UTApersoneel bedraagt 0,33 keer en voor het bouwplaatspersoneel 0,54 keer. De meldingsfrequentie is het laagst in de GWW-sector (0,37), daarna in de B&U-sector (0,50) en de afbouwsector (0,56 keer). In 2013 bedraagt het verzuimpercentage 5,9%, dit cijfer is inclusief het tweede ziektejaar. Het verzuimpercentage is meer
38
dan twee keer zo hoog voor het bouwplaats- (7,3%) dan voor het UTA-personeel (3,1%). Het percentage verschilt sterk per sector: in de GWW-sector bedraagt het verzuim 4,6%, in de B&U-sector 5,6% en in de afbouwsector 7,8%. In totaal zijn er in 2013 volgens de berekeningen van het EIB 7.532 manjaren in de bedrijfstak verloren gegaan door ziekte. Het verzuim in de bouwnijverheid is hoger dan het gemiddelde in het bedrijfsleven in Nederland, maar lager dan dat van de industrie en van het openbaar bestuur en overheidsdiensten.
6.2 Leeftijd en bedrijfsgrootte Meer dan de helft van de oudere bouwplaatsmedewerkers (ouder dan 45 jaar) heeft zich in 2013 geen enkele keer ziek gemeld. Onder jongere werknemers komt het minder vaak voor dat men zich in het geheel niet ziek heeft gemeld. Maar áls oudere werknemers verzuimen doen ze dat vaker en is het verzuim van langere duur. Het verzuimpercentage van werknemers in de categorie 20 tot 24 jaar bedraagt 3,2%, voor werknemers in de categorie 45-54 jaar is dat 6,1% en voor werknemers ouder dan 54 jaar is dat zelfs gestegen tot 10,6%. Hiervoor zagen we dat iets meer dan de helft van de 54-plussers in het geheel niet heeft verzuimd in 2013. Dat betekent dat voor de overige groep 54-plussers het verzuim een dramatische omvang heeft. Een problematische categorie vormen de werknemers waarvan het verzuim langer dan één jaar duurt. In deze categorie bevinden zich naar verhouding veel meer oudere werknemers. Van alle werknemers tussen de 20 en 24 jaar is slechts 0,2% langer dan één jaar ziek. Van alle werknemers ouder dan 55 jaar is 3,4% langer dan één jaar ziek, dat is zeventien keer zoveel. Het ziekteverzuim is vooral een probleem voor kleine bedrijven, met name voor bedrijven met tien werknemers of minder. Het verzuimpercentage bedraagt voor deze ondernemingen 11,4%, dat is meer dan drie keer zoveel als voor bedrijven met meer dan honderd werknemers met een verzuimpercentage van 3,5%. Het verschil is slechts voor een
39
Bouwplaatsmeldingsfrequentie Bouwplaatsverzuim UTA-meldingsfrequentie UTA-verzuim
40
8%
0,8
7%
0,7
6%
0,6
5%
0,5
4%
0,4
3%
0,3
2%
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
0,2
Meldingsfrequentie
Verzuimpercentage
Figuur 35 Verzuimpercentage en meldingsfrequentie ziekte, Jaren 2006-2013
klein deel verklaarbaar doordat naar verhouding in kleine ondernemingen er meer bouwplaatsmedewerkers werken. Als we alleen naar bouwplaatsmedewerkers kijken is het verschil in verzuimpercentage van kleine bedrijven nog steeds 2,5 keer zo hoog als in grote bedrijven. Daar komt bij dat de meldingsfrequentie tussen grote en kleine bedrijven niet zoveel verschilt. Het hogere verzuimpercentage wordt vooral verklaard door de langere verzuimduur in kleine ondernemingen. Een mogelijke achterliggende oorzaak kan zijn dat in kleine bedrijven er niet zoveel alternatieve werkzaamheden voorhanden zijn die minder belastend zijn. In grote ondernemingen zijn die werkzaamheden wel aanwezig en kan men eerder reïntegreren.
6.3 Trendmatige ontwikkeling In Figuur 35 is de trendmatige ontwikkeling van het verzuim (inclusief het tweede ziektejaar) en van de meldingsfrequentie weergegeven. Te zien valt dat sinds 2006 het verzuim weer langzaam aan het stijgen is. Dat geldt voor het UTA-personeel en in sterkere mate voor de bouwplaatsmedewerkers. Voor beide groepen neemt de meldingsfrequentie af. Werknemers melden zich dus minder vaak ziek maar de verzuimduur neemt toe. In de afgelopen jaren zijn vooral jongere werknemers zich minder vaak ziek gaan melden. De meldingsfrequentie van oudere werknemers is eveneens gedaald, maar dit springt minder in het oog dan bij de jongeren. De trend die het EIB signaleert is tegengesteld aan die van andere sectoren in Nederland. Het verzuim loopt in alle sectoren wat terug, terwijl die in de bouw iets toeneemt.
41
Figuur 36 Gezondheid, leeftijdsgroep 55 jaar en ouder UTA-personeel, Jaar 2013 Pijn of stijfheid bovenste ledematen
7. Duurzame inzetbaarheid
Pijn of stijfheid in de rug
7.1 Algemeen
Vaak last van stress Somber en neerslachtig Werkgebonden huidallergie Ongeval op bouwplaats Verzuimd door ziekte afgelopen 12 maanden Verzuim door ziekte >= 25 dagen Voelt zich niet gezond Gezondheidsklachten door werk 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder UTA-personeel (N= 2.243) Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder UTA-personeel (significant minder) Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder UTA-personeel (significant meer) UTA-personeel totaal (N=8.847)
Figuur 37 Gezondheid, leeftijdsgroep 55 jaar en ouder Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013 Pijn of stijfheid bovenste ledematen
Gezond je pensioen halen staat sterk in de belangstelling. Werkomstandigheden krijgen daarmee een lange termijn perspectief. Het gaat er niet alleen om vandaag niet ziek te worden van het werk of geen ongeval mee te maken. In toenemende mate wordt de kwaliteit van werk beoordeeld op de mogelijkheden om gezond de oudedagsvoorziening te bereiken. De duurzame inzetbaarheid van werknemers wordt bevorderd als het bedrijf en de medewerkers aandacht besteden aan een aantal aspecten: de arbeidsomstandigheden op het werk, de gezondheid en leefstijl van de medewerker, ontwikkeling van vakinhoud en het sociaal beleid in het bedrijf. Gegevens over arbeidsomstandigheden, leefstijl en gezondheid zijn geplaatst in de hoofdstukken 2, 4 en 5. In dit hoofdstuk wordt allereerst stilgestaan bij de positie van oudere werknemers. Vervolgens wordt ingegaan op verschillende indicatoren of hulpmiddelen om de duurzame inzetbaarheid te verbeteren: het werkvermogen in de bouwnijverheid en de kans op arbeidsongeschiktheid. In paragraaf 7.5 wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden om in het bedrijf duurzame inzetbaarheid bespreekbaar te maken.
Pijn of stijfheid in de rug
7.2 Oudere werknemers
Vaak last van stress Somber en neerslachtig Werkgebonden huidallergie Ongeval op bouwplaats Verzuimd door ziekte afgelopen 12 maanden Verzuim door ziekte >= 25 dagen Voelt zich niet gezond Gezondheidsklachten door werk 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder Bouwplaatspersoneel (N= 4.708) Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder Bouwplaatspersoneel (significant minder) Leeftijdsgroep 55 jaar en ouder Bouwplaatspersoneel (significant meer) Bouwplaatspersoneel totaal (N=17.523)
42
Het is van belang om nader in te gaan op de positie van oudere werknemers (55-plus) in de bedrijfstak. Deze werknemers vormen de groep waarvoor op dit moment de vraag om gezond de pensioenleeftijd te halen urgent is. Figuur 36 geeft een vergelijking tussen gezondheidsklachten van UTA-personeel van 55 jaar en ouder met de gemiddelde score voor alle UTA-medewerkers. Figuur 37 maakt dezelfde vergelijking voor bouwplaatspersoneel. Ouderen in de bedrijfstak hebben over het algemeen meer gezondheidsklachten dan de gemiddelde bouwvakker. Ook is er een groot verschil in klachtenpercentages tussen de oudere UTA-werknemers en de oudere bouwplaatswerknemers. Gezondheidsklachten van het oudere bouwplaatspersoneel zijn
in 34% van de gevallen werkgebonden. Dat is ruim twee keer zo vaak als bij het oudere UTA-personeel. In vergelijking met het totale UTA-personeel heeft het oudere UTA-personeel significant meer klachten aan het bewegingsapparaat en voelt men zich vaker niet gezond. De gezondheidsklachten worden ook vaker aan het werk toegeschreven. Maar de oudere UTA-werknemers verschillen niet van het gemiddelde wat betreft het last hebben van stress of lawaaidoofheid. Deze vergelijking is niet anders dan voor het bouwplaatspersoneel. Ook hier zien we hogere scores voor aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Ouderen voelen zich vaker niet gezond en zien voor deze gezondheidsklachten vaker een relatie met het werk. Maar ouderen zijn niet vaker lawaaidoof en hebben even vaak last van stress. Het aantal ongevallen is lager dan gemiddeld, net zoals het ziekteverzuim. Maar de verzuimduur is wel hoger dan gemiddeld. Ouderen beschikken ook over een slechter werkvermogen (zie paragraaf 7.3). Ouderen melden zich minder vaak ziek dan gemiddeld. Maar als men eenmaal verzuimt duurt dit lang, gemiddeld twee keer zo lang als bij werknemers onder de 45 jaar. Van alle dagen verloren aan verzuim in de bedrijfstak in 2013 komt 35% voor rekening van werknemers van 54 jaar en ouder. Onder oudere werknemers bevindt zich een veel hoger percentage in het tweede ziektejaar. Onder werknemers onder de 45 jaar is het aandeel werknemers dat zich in het tweede ziektejaar bevindt minder dan 1%. Voor werknemers van 54 jaar en ouder is dit percentage 3,4%. Er zijn drie oorzaken waarom ouderen meer gezondheidsklachten rapporteren: • Het risico op ‘ouderdomsziekten’ neemt toe; • Met de leeftijd en het aantal dienstjaren neemt ook het aantal jaren toe dat men is blootgesteld aan specifieke risico’s; • De belastbaarheid van werknemers neemt af met de leeftijd.
43
Figuur 38 Klachten in relatie tot werk, bouwplaatspersoneel naar leeftijd, 1989-2013 50% 45% 40% 35% 30% 25% < 20 20 - 24 25 - 29 30 - 34 35 - 44 45 - 54 > 55
20% 15% 10% 5% 0%
89/90
93/94
95/96
97/98
99/00
02/03
05/06
07/08
09/10
11/12
2013
Figuur 39 Werkvermogen en arbeidsongeschiktheidsrisico, UTA en Bouwplaatspersoneel, 2013 Matig werkvermogen Slecht werkvermogen Arbeidsongeschiktheidsrisico verhoogd Arbeidsongeschiktheidsrisico hoog UTA-personeel 0%
Bouwplaatspersoneel
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
16%
Figuur 40 Werkvermogen totaal voor bouwplaats en UTA van 2005 tot 2013 43
42
41
Bouwplaatspersoneel
44
39
van werknemers. De WI varieert tussen 7 en 49. Hoe hoger de score, hoe beter het werkvermogen. De WI-score is ingedeeld in een viertal categorieën: 7-27 (slecht), 28-36 (matig), 37-43 (goed) en 44-49 (uitstekend). In 2013 heeft 2,8% van de totale bouwpopulatie een slecht en 13,9% een matig werkvermogen. Voor het UTA-personeel zijn deze percentages respectievelijk 1,5% en 8,3% en voor het bouwplaatspersoneel 3,5% en 16,7% (zie figuur 39). Het werkvermogen van het UTA-personeel is dus beter dan van het bouwplaatspersoneel. Per sector is er ook een duidelijk onderscheid. De GWWsector heeft het hoogste gemiddelde en het laagste percentage werknemers met een slecht werkvermogen. Daarentegen heeft de A&O-sector het laagste gemiddelde en het hoogste percentage met een slecht werkvermogen. De bedrijfsgrootte is van weinig invloed op het gemiddelde werkvermogen. De verschillen zijn grotendeels terug te voeren op het relatief grotere aandeel UTA-personeel bij grotere bedrijven. Leeftijd heeft, zoals te verwachten, een grote invloed op het werkvermogen. In de groep werknemers van 55 jaar en ouder komen zes keer zoveel mensen voor met een slecht werkvermogen als in de jongste groep en de gemiddelde werkvermogenindex ligt vijf punten lager. Ten opzichte van 2005 is er sprake van een stijgende lijn in het werkvermogen van de totale bouwpopulatie. In figuur 40 wordt de trend weergegeven. Te zien valt dat het werkvermogen van het bouwplaatspersoneel sinds 2005 met 0,8% is gestegen en van het UTA-personeel met 1,3%.
7.3 Het werkvermogen
40
UTA-personeel
18%
Interessant in dit verband is Figuur 38, die de lange termijn trend geeft voor de mate waarin gezondheidsklachten worden toegeschreven aan het werk. Het percentage bouwplaatspersoneel dat van mening is dat de gezondheidsklachten door het werk zijn ontstaan, is over de gehele linie de afgelopen twintig jaar behoorlijk afgenomen: van 40% in ‘89/’90 tot 26% in 2013. Eerder zagen we al dat oudere werknemers vaker dan jonge werknemers van mening zijn dat de gezondheidsklachten door het werk worden veroorzaakt. Dit is terug te zien in de staafdiagrammen per interval. Maar tot ongeveer het jaar 2000 kwamen de meeste arbeidsgebonden klachten voor in de leeftijdsgroep 4554 jaar en niet in de oudste leeftijdsgroep. Door de vele mogelijkheden om de bedrijfstak vroegtijdig te verlaten via VUT- en vroegpensioenregelingen en WAO-intrede bleven alleen de gezonde oudere werknemers over in de bedrijfstak, dit wordt ook wel het ‘healthy worker effect’ genoemd. Na 2000 verdwenen de verschillende regelingen, met als gevolg dat daarna de leeftijdsgroep 55 jaar en ouder ook overeenkomstig de verwachting het hoogste percentages arbeidsgebonden klachten rapporteert. Uit de trend in Figuur 38 blijkt dat de arbeidsgebonden klachten voor de afzonderlijke leeftijdsgroepen tussen de 20 en 54 jaar zijn afgenomen met ongeveer een derde tot bijna de helft. Een daling die spectaculair kan worden genoemd. Voor de groep werknemers ouder dan 55 jaar is er in vergelijking met de andere leeftijdscategorieën slechts sprake van een geringe daling. De groep 55-plussers maakt ook een steeds groter deel uit van de bouwnijverheid. In 1995 was nog slechts één op de twintig werknemers ouder dan 55 jaar, inmiddels is dat aantal gestegen tot bijna één op de vijf werknemers. Figuur 38 schetst daarmee de uitdaging voor de bedrijfstak om te streven naar duurzame inzetbaarheid van werknemers. Door het grotere aandeel oudere werknemers wordt een gedegen aanpak op het gebied van duurzame inzetbaarheid steeds meer urgent.
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Sinds 2005 wordt het werkvermogen van alle werknemers in de bouwnijverheid tijdens het PAGO bepaald. De werkvermogenindex (WI) wordt gebruikt voor het beoordelen van het werkvermogen
45
Figuur 41 Werkvermogenindex en leeftijd, Bouw - vergelijkbare sectoren in Nederland 46
44
42
40
38 UTA Bouwplaats NL geestelijke inspannende taken NL lichamelijk inspannende taken
36 15 - 24 jaar
25 - 29 jaar
30 - 34 jaar
35 - 44 jaar
45 - 54 jaar
55 jaar e.o.
Figuur 42 Hoog en verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico bouwplaats en UTA
20%
15%
10%
5%
46
0%
7.4 Kans op arbeidsongeschiktheid Op basis van de WI en een aantal persoonsgebonden factoren zoals leeftijd, ziekteverzuim en klachten over het bewegingsapparaat is de arbeidsongeschiktheidsindex (AO-index) ontwikkeld. Dit instrument berekent de kans op arbeidsongeschiktheid in de komende vier jaar. Sinds 1 januari 2005 wordt de AO-index bij alle werknemers in de bouwnijverheid tijdens het PAGO bepaald. Bij een verhoogde kans op arbeidsongeschiktheid wordt de werknemer door de arbodienst gewezen op een van de diverse loopbaantrajecten in de bouwnijverheid. Ook krijgen deze werknemers door de arbodiensten verdere sociaalmedische begeleiding. Al deze interventies zijn gericht op duurzame inzetbaarheid van de werknemers in de bouwnijverheid.
25%
Bouwplaats hoog + verhoogd Bouwplaats hoog UTA-hoog UTA-hoog + verhoogd
Omdat de werkvermogenindex tegenwoordig breed wordt gebruikt in Nederland is het mogelijk een vergelijking te maken tussen het werkvermogen in de bouwnijverheid met vergelijkbare werksituaties in Nederland. In Figuur 41 wordt het werkvermogen van diverse leeftijdscategorieën UTA-personeel en bouwplaatspersoneel vergeleken met het gemiddelde van Nederland, die ook weer zijn onderverdeeld naar ‘geestelijk inspannende taken’ en ‘lichamelijk inspannende taken’ (Blik op Werk 2013). Het beeld pakt niet ongunstig uit voor de bouwnijverheid. Te zien valt dat UTA-werknemers in de bouwnijverheid per leeftijdscategorie een beter werkvermogen hebben dan in sectoren met geestelijk inspannend werk elders in Nederland. Voor jong bouwplaatspersoneel lopen de scores min of meer gelijk met andere beroepen, maar naarmate het bouwplaatspersoneel ouder dan 35 jaar wordt gaat het werkvermogen er meer op achteruit dat in vergelijkbare sectoren in Nederland.
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
In figuur 42 wordt ook weergegeven welk percentage van het bouwplaats- en UTA-personeel een verhoogde of hoge kans op arbeidsongeschiktheid heeft. Te zien valt dat van het bouwplaatspersoneel 13,8% een verhoogd en 4,1% een hoge kans heeft om binnen vier jaar arbeidsongeschikt te worden. Voor het UTA-personeel is de kans aanzienlijk lager. In de A&O-sector is de kans op arbeidsongeschiktheid het grootst en in de GWW-sector het laagst. Ook de bedrijfsgrootte is van
invloed op de kans op arbeidsongeschiktheid. Hoe groter het bedrijf hoe geringer de kans. Die tendens wordt overigens volledig verklaard door het feit dat grote bedrijven meer UTA-personeel hebben en meer mogelijkheden hebben voor herplaatsing/functieaanpassing binnen het bedrijf. Zoals te verwachten, is leeftijd een belangrijke factor voor de kans op arbeidsongeschiktheid. Het percentage werknemers met een hoog risico loopt vanaf 30-34 jaar sterk op van 0,7% tot 6,2% bij de oudste groep (55-plus). Sinds 2005 is de kans om in de bouwnijverheid op korte termijn arbeidsongeschikt te worden verminderd. In 2005 had 22,1% van het bouwplaatspersoneel en 14,7% van het UTA-personeel een hoge of verhoogde kans op arbeidsongeschiktheid. In 2013 is dit percentage afgenomen tot 17,8% c.q. 7,9% (Figuur 42). Dat is zeker voor het UTA-personeel een substantiële daling. Door het systematisch bepalen van de werkvermogenindex en de arbeidsongeschiktheidsindex van alle werknemers in de bouwnijverheid tijdens het PAGO, kan de risicopopulatie goed in kaart worden gebracht. Arbodiensten kunnen gericht interventies uitvoeren. Ook kunnen de bedrijfsartsen met deze gegevens de werknemers tijdig en gericht verwijzen naar andere bedrijfstakvoorzieningen zoals de diverse loopbaantrajecten en de begeleiding werkdrukpreventie voor UTA-personeel (www.stressuitdebouw. nl).
7.5 Functioneringsgesprekken en verwachtingen werknemers In 2010 zijn enkele vragen aan de PAGO-vragenlijst toegevoegd, gericht op mobiliteitsintentie en loopbaanontwikkeling. In aanvulling op de aandacht voor arbeidsomstandigheden en leefstijl in het PAGO bieden deze vragen een completer beeld op verschillende aspecten van duurzame inzetbaarheid en bieden bedrijfsartsen extra mogelijkheden voor advisering (zie B. de Zwart 2013). Een functioneringsgesprek is een geëigend instrument op het gebied van personeelsbeleid om problemen en mogelijkheden op gebied van duurzame inzetbaarheid tussen leidinggevende en
47
Figuur 43 Functioneringsgesprek en verwachting loopbaan, UTA-personeel - Bouwplaatspersoneel, Jaar 2013
Denkt ooit nog ander werk te gaan doen
Denkt ooit nog bij ander bedrijf te werken
Geen ontwikkelingsgesprek laatste 12 maanden
Geen functioneringsgesprek laatste 12 maanden
UTA personeel (N=8.847) UTA personeel (significant minder) UTA personeel (significant meer) Bouwplaatspersoneel (N=17.523)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
werknemer te bespreken. Ook is het nuttig dat de werknemer met de leidinggevende een gesprek heeft over zijn toekomstige ontwikkelingen binnen het bedrijf. Dit wordt ook wel een ontwikkelgesprek genoemd. Bij de vraag of werknemers het afgelopen jaar een functioneringsgesprek hebben gehad zijn er grote verschillen tussen UTA- en bouwplaatspersoneel (zie figuur 43). Driekwart van het UTA-personeel heeft het afgelopen jaar een functioneringsgesprek gehad. Dat geldt slechts voor de helft van de bouwplaatsmedewerkers. Functioneringsgesprekken zijn geen gemeengoed in de bouwnijverheid. Dan is het ook te verwachten dat deze gesprekken minder plaatsvinden naarmate werknemers ouder zijn. Het functioneren wordt dan als minder ‘veranderbaar’ gezien. Deze verwachting wordt bevestigd door de PAGOgegevens: terwijl ruim 60% van de bouwplaatsmedewerkers onder twintig jaar een functioneringsgesprek heeft gehad, geldt dat voor minder dan de helft van de 55-plussers. Een nog belangrijker factor is de bedrijfsgrootte. In bedrijven groter dan honderd werknemers is het houden van een functioneringsgesprek gangbaar: bijna tweederde van de bouwplaatsmedewerkers en meer dan 80% van het UTA-personeel heeft de afgelopen twaalf maanden een functioneringsgesprek gehad. In kleine bedrijven met tien werknemers of minder is het functioneringsgesprek bijna een uitzondering: eenderde van de bouwplaatsmedewerkers en de helft van het UTA-personeel heeft een functioneringsgesprek gehad. Gesprekken over de eigen toekomst in het bedrijf komen minder vaak voor dan functioneringsgesprekken. Ongeveer 30% van het UTA-personeel heeft het afgelopen jaar geen gesprek gehad over de eigen toekomst, dat geldt voor 60% van het bouwplaatspersoneel. Wat betreft verschillen naar leeftijd en bedrijfsgrootte zien we hetzelfde patroon als bij functioneringsgesprekken. De ontwikkelingsgesprekken worden minder gehouden bij ouder personeel en in kleinere ondernemingen. Figuur 43 geeft ook inzicht in de persoonlijke verwachting van bouwplaatspersoneel en UTA-werknemers over de eigen loopbaan en de ondersteuning daarvan door het bedrijf. Minder
48
dan één op de drie bouwplaatsmedewerkers denkt ooit nog bij een ander bedrijf te werken. Voor UTA-werknemers liggen deze percentages significant hoger; toch denken de meeste UTAmedewerkers niet dat ze ooit bij een ander bedrijf zullen werken. Ook hier geldt dat hoe ouder werknemers zijn, des te vaker men denkt niet meer van werkgever te zullen veranderen. Van de bouwplaatsmedewerkers ouder dan 55 jaar verwacht 90% niet dat men ooit bij een ander bedrijf zal werken. Van het bouwplaatspersoneel onder de twintig jaar denkt eenderde niet dat men ooit van werkgever zal veranderen. In deze tijd waarin arbeidsmobiliteit onder jongeren hoog in het vaandel staat, is dat nog steeds een relatief hoog percentage. In tegenstelling tot andere thema’s in deze paragraaf is de mobiliteitsintentie hoger in kleine bedrijven in de bouwnijverheid. In bedrijven met meer dan honderd werknemers verwacht driekwart van het bouwplaatspersoneel niet nog eens bij een ander bedrijf te werken. In bedrijven tot tien werknemers is dat voor ‘slechts’ 60% van de bouwplaatsmedewerkers het geval. Het ligt voor de hand dat werknemers in grote bedrijven meer kansen zien om zich in het bedrijf verder te ontwikkelen omdat grote ondernemingen in het algemeen een grotere diversiteit aan functies en projecten hebben. Een andere vraag ten slotte is of werknemers in de bedrijfstak denken dat ze ooit nog ander werk zullen doen. Slechts iets meer dan een kwart van het bouwplaatspersoneel en bijna 40% van de UTA-werknemers verwacht dat dat in de toekomst zal gebeuren. Hier geldt weer dat jongeren vaker verwachten ooit nog ander werk te doen dan ouderen. Toch is ook hier opvallend dat de helft van de groep twintigjarige bouwvakkers van mening is dat men nooit meer een ander vak zal uitoefenen. De verwachting om ooit ander werk te zullen doen is hoger in kleine bedrijven dan in grote bedrijven. Het feit dat de meeste werknemers niet verwachten dat ze ooit ander werk zullen doen, betekent overigens niet dat alle medewerkers van mening zijn dat ze zich voldoende in hun vak kunnen ontwikkelen. Bijna één op de vijf bouwplaatsmedewerkers en één op de tien UTA-medewerkers vinden dat ze geen mogelijkheden meer hebben om hun eigen capaciteiten en vakbekwaamheid verder te ontwikkelen. Oudere werknemers zijn
49
vaker deze opvatting toegedaan. Werknemers die niet goed hun vakbekwaamheid verder kunnen ontwikkelen verwachten vaker dat ze ooit van werk of van werkgever zullen veranderen. Er leeft dus in de bedrijfstak niet zozeer de wens om een ander vak uit te oefenen, als wel om zich verder in het eigen vak te bekwamen. Deze wens kan een rol spelen bij het ontwikkelen van de loopbaan en vakinhoud in het kader van duurzame inzetbaarheid. Het beeld dat ontstaat na analyse van deze PAGO-vragen is dat de begrippen ‘bedrijf voor het leven’ en ‘vak voor je leven’ nog geldig zijn, ook onder jonge werknemers. Op zich is er ook helemaal niets mis mee dat werknemers hun leven lang bij één werkgever werken en één vak beheersen. Maar als er de nodige risico’s kleven aan de uitoefening van dit vak tot aan de pensioenleeftijd kan het geen kwaad om andere opties onder ogen te zien. Een functioneringsgesprek biedt mogelijkheden om kwesties op het gebied van duurzame inzetbaarheid bespreekbaar te maken. Daar waar in grotere bedrijven deze gesprekken plaatsvinden, is het wenselijk dat dit ook in kleine ondernemingen in de bedrijfstak gangbaar wordt. Ook bij oudere werknemers kan een functioneringsgesprek vruchten afwerpen.
8. Beroepsprofielen Er zijn weinig bedrijfstakken waar zo veel verschillende vakspecialisten werken als de bouwnijverheid. Arbouw onderscheidt 110 verschillende beroepen, van asbestsaneerder tot wegmarkeerder. Elk beroep verricht verschillende handelingen en staat daarmee aan andere vormen van belasting bloot. In de Bedrijfstakatlas die Arbouw jaarlijks publiceert zijn de verschillende scores op de verschillende vragen uit het PAGO per beroep terug te vinden. In dit bedrijfstakverslag beperken we ons tot vijftien markante beroepen in de bedrijfstak. In twee bijlagen worden profielen van deze beroepen getoond. In een profiel zijn de verschillende PAGOvragen geclusterd tot bredere begrippen als fysieke belasting, werkdruk of klimaat. Weergegeven wordt het gemiddelde van de antwoorden op de onderliggende vragen. Dit verklaart ook waarom voor een begrip als ‘veiligheid’ of ‘werktevredenheid’ er weinig uitschieters zijn, op de onderliggende vragen antwoorden werknemers minder vaak met ‘ja’ dan op vragen over fysieke belasting of werkdruk. Voor de verschillende scores wordt verwezen naar de figuren in de bijlagen. Hieronder volgt een korte typering van de verschillende beroepen.
Asfaltwerker/asfaltwegenbouwer De asfaltwerker heeft de hoogste score op onveilige situaties op het werk. Ook heeft de asfaltwerkers de meeste klachten over de wijze waarop het werk is georganiseerd. Wat betreft de gezondheid valt op het hoge risico op hart- en vaatziekten.
Betonboorder/zager Voor de betonboorder is de hoge fysieke belasting op het werk het vermelden waard. Verder heeft de betonboorder de hoogste score op omgevingsfactoren als lawaai, trillingen en stof en op klachten over het klimaat. De betonboorder kampt met meerdere gezondheidsklachten, zowel psychisch als wat betreft het bewegingsapparaat (de bovenste ledenmaten, de nek en rug). Veel betonboorders hebben een hoog HVZ-risico en geen goed werkvermogen.
50
Blokkensteller ruwbouw De blokkensteller ruwbouw scoort van de vijftien beroepen het laagst op werktevredenheid en vindt minder vaak de veiligheid op het werk in orde. Ook is voor deze beroepsgroep de samenwerking voor verbetering vatbaar.
Glaszetter De glaszetter beoordeelt de veiligheid minder vaak als goed, net als het klimaat. Glaszetters rapporteren relatief veel aandoeningen aan de onderste ledematen en aan nek en rug, net als veel psychische klachten en aandoeningen aan de luchtwegen. Ze hebben een hoog risico op hart- en vaatziekten en een minder goed werkvermogen.
Metselaar De metselaar heeft op het werk vaak te kampen met hoge werkdruk. Hij loopt een relatief hoge kans op hart en vaatziekten.
Schilder onderhoud In vergelijking met de andere beroepen scoort de schilder onderhoud gemiddeld op de risico’s op het werk. Wat de gezondheid betreft zijn de psychische klachten, de klachten in de nek en rug en het matige werkvermogen van de schilder aan de hoge kant.
Staf/leidinggevende/bouwtechnicus Bij de functiegroep staf, leidinggevende of bouwtechnicus springt er maar één arbeidsrisico uit, dat is de werkdruk. Dit is dan wel de hoogste score voor de vijftien beroepen. Wat betreft de gezondheid scoort deze beroepsgroep hoog op allergische klachten. Het is de groep met het beste werkvermogen en een hoge werktevredenheid.
Steigerbouwer De steigerbouwer heeft zorgelijke scores op werkdruk, samenwerking en organisatie. Wat betreft de gezondheid beschikt
51
de steigerbouwer over een minder goed werkvermogen en heeft hij een hoger risico op hart- en vaatziekten.
klachten over klimaat, omgevingsfactoren en fysieke belasting dan andere UTA-functies. Wat betreft de gezondheid heeft de uitvoerder een gemiddelde score.
Literatuur
Straatmaker De straatmaker heeft op het werk last van omgevingsfactoren als lawaai, trillingen en stof. Hij beoordeelt de organisatie van het werk minder vaak positief. Wat betreft de gezondheid is de straatmaker een van de beroepen met de meeste nek- en rugklachten.
Stukadoor traditioneel De stukadoor heeft hoge scores op verschillende belastingsaspecten. Er is minder tevredenheid over het werk dan bij andere beroepsgroepen. De stukadoor meldt relatief veel klachten aan de bovenste ledenmaten en in de nek en rug.
Tegelwerker Van de vijftien beroepen scoort de tegelwerker het hoogst op fysieke belasting. Ook meldt hij meer dan anderen last te hebben van omgevingsfactoren als stof en trillingen. De tegelwerker kampt met nek- en rugklachten. Zijn werkvermogen is voor verbetering vatbaar.
Timmerman onderhoud De timmerman onderhoud is de grootste beroepsgroep. Op de meeste aspecten heeft de timmerman een gemiddelde score. In zekere zin zijn alle risico’s van de bedrijfstak op het werk en wat betreft de gezondheid van toepassing voor de timmerman, zonder dat er sprake is van uitschieters.
Vakman GWW De vakman GWW heeft in vergelijking met de overige beroepen relatief gunstige scores op het gebied van werkbelasting. Ook wat betreft de gezondheid van de vakman gww zijn er weinig bijzonderheden te melden.
Blik op Werk, database gegevens Work Ability Index. Utrecht 2013. V.H. Hildebrandt, C.M. Bernaards, J.H. Stubbe (red). Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2010/2011. TNO Leiden 2013. D.M. Holtackers (EIB) Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2013. Arbouw/EIB. Harderwijk, 2014 K. Afrian (EIB) Ziekteverzuim in de bouw 2013. Arbouw/EIB. Harderwijk, 2014 J. Boschman, H. van der Molen, M. Frings-Dresen. Wat is het effect van de campagne ‘Lichter Werk(t) op het gebruik van hulpmiddelen in de bouw? Arbouw. Harderwijk 2013. T. Onos, P. Hoonakker, T. Spee. ‘Evaluatie kwarts in de bouwnijverheid’. Arbouw. Harderwijk 2014. CBS ‘Gezondheidsenquête’. S.J. Veenstra en T. Spee. Inventarisatie hittebelasting en verlet in de bouwnijverheid. Arbouw. Harderwijk 2013. B.C.H. de Zwart. Analyse items duurzame inzetbaarheid PAGO bouwnijverheid 2010-2011. Arbouw Harderwijk 2012.
Vloerenlegger De vloerenlegger is van de vijftien beroepen het minst tevreden met het werk. Tevens vindt de beroepsgroep de veiligheid minder vaak in orde. Er worden wat betreft de gezondheid veel klachten gemeld over de bovenste én onderste ledenmaten. Ook zijn er relatief veel klachten aan de luchtwegen.
Uitvoerder Net als de staf en leidinggevende functies scoort de uitvoerder zeer hoog op werkdruk. Maar de uitvoerder rapporteert meer
52
53
Bijlage 1
Glaszetter (N=104)
Werkomstandigheden
Steigerbouwer (N=231) Fysieke belasting
Fysieke belasting
Werkdruk
Werkdruk
Werkdruk
Klimaat
Klimaat
Klimaat
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Samenwerking
Samenwerking
Samenwerking
Organisatie
Organisatie
Organisatie
Veiligheid
Veiligheid
Veiligheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
0%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
0%
Fysieke belasting
Fysieke belasting
Fysieke belasting
Werkdruk
Werkdruk
Werkdruk
Werkdruk
Klimaat
Klimaat
Klimaat
Klimaat
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Samenwerking
Samenwerking
Samenwerking
Samenwerking
Organisatie
Organisatie
Organisatie
Organisatie
Veiligheid
Veiligheid
Veiligheid
Veiligheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Betonboorder/-zager (N=183)
Schilder- onderhoud (N=2091)
Fysieke belasting
Fysieke belasting
Fysieke belasting
Fysieke belasting
Werkdruk
Werkdruk
Werkdruk
Werkdruk
Klimaat
Klimaat
Klimaat
Klimaat
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Samenwerking
Samenwerking
Samenwerking
Samenwerking
Organisatie
Organisatie
Organisatie
Organisatie
Veiligheid
Veiligheid
Veiligheid
Veiligheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
0%
10%
20%
40%
50%
60%
70%
80%
Staf/leidinggevenden/bouwtechnici (N=3135)
Blokkensteller ruwbouw (o.a. kalkzandsteen)(N=77)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Tegelwerker (wand- en vloertegels) (N=229)
Fysieke belasting
Fysieke belasting
Fysieke belasting
Werkdruk
Werkdruk
Werkdruk
Werkdruk
Klimaat
Klimaat
Klimaat
Klimaat
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Lawaai, trillingen, stof
Samenwerking
Samenwerking
Samenwerking
Samenwerking
Organisatie
Organisatie
Organisatie
Organisatie
Veiligheid
Veiligheid
Veiligheid
Veiligheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
Werktevredenheid
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Vakman gww (N=521)
Fysieke belasting
0%
20%
Uitvoerder (N=2279)
Stukadoor - traditioneel (N=197)
30%
10%
Vloerenlegger (N=155)
Straatmaker (N=341)
Fysieke belasting
0%
54
10%
Metselaar (N=1086)
Asfaltwerker/asfaltwegenbouwer (N=132)
Timmerman (onderh, renovatie, restauratie) (N=5885)
Fysieke belasting
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
0%
55
Bijlage 2
Glaszetter (N=104)
Gezondheid
Nek en rug
Nek en rug
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Allergie
Allergie
Allergie
Luchtwegen
Luchtwegen
Luchtwegen
Psychisch
Psychisch
Psychisch
Werkvermogen
Werkvermogen
Werkvermogen
0% 5%
Asfaltwerker/asfaltwegenbouwer (N=132)
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
Straatmaker (N=341)
Metselaar (N=1086)
0% 5%
Nek en rug
Nek en rug
Nek en rug
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Allergie
Allergie
Allergie
Allergie
Luchtwegen
Luchtwegen
Luchtwegen
Luchtwegen
Psychisch
Psychisch
Psychisch
Psychisch
Werkvermogen
Werkvermogen
Werkvermogen
Werkvermogen
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
0% 5%
45%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
Stukadoor - traditioneel (N=197)
Schilder- onderhoud (N=2091)
Betonboorder/-zager (N=183)
Nek en rug
Nek en rug
Nek en rug
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Allergie
Allergie
Allergie
Allergie
Luchtwegen
Luchtwegen
Luchtwegen
Luchtwegen
Psychisch
Psychisch
Psychisch
Psychisch
Werkvermogen
Werkvermogen
Werkvermogen
Werkvermogen
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
Tegelwerker (wand- en vloertegels) (N=229)
Staf/leidinggevenden/bouwtechnici (N=3135)
Blokkensteller ruwbouw (o.a. kalkzandsteen)(N=77)
Nek en rug
Nek en rug
Nek en rug
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Bovenste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Onderste ledenmaten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten
Allergie
Allergie
Allergie
Allergie
Luchtwegen
Luchtwegen
Luchtwegen
Luchtwegen
Psychisch
Psychisch
Psychisch
Psychisch
Werkvermogen
Werkvermogen
Werkvermogen
Werkvermogen
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
Vakman gww (N=521)
Nek en rug
0% 5%
45%
Uitvoerder (N=2279)
Nek en rug
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
Vloerenlegger (N=155)
Nek en rug
0% 5%
56
Timmerman (onderh, renovatie, restauratie) (N=5885)
Steigerbouwer (N=231)
Nek en rug
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
45%
0% 5%
57
Colofon Auteurs: Jan Warning en Frans Meijer Vormgeving: Arbouw
58
Arbouw Postbus 213 3840 AE Harderwijk T 0341 46 62 00 F 0341 46 62 11
[email protected] www.arbouw.nl Voor vragen over arbeidsomstandigheden: Arbouw Infolijn 0341 46 62 22
ARB 0000 1406