'D'Armoede is een seeck're staat' Armoede en armoedebeleid in de Nederlanden tussen 1400 en 1800
Lezing Hans Cools, Inspiratiedag Faro Armoede is ...
Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618)
Lof van Armoede Ghy Gheesten, die niet gaaren rust, Gheeft doch wat stilt en hoort met lust Een leeck een wonder spreuck bewysen: Want ick wil, dat ghy ’t wel verstaat, De Armoed’, die een yder haat, Voor goedt en boven Rijckdom prysen. D’Armoede gheeft steets goeden raadt. D’Armoede is een seeck’re staat, D’Armoede is onbesorght en veylich, D’Armoede is nucht’ren en nut, D’Armoede oock veel quaats beschut, D’Armoede maect de Menschen heylich
Amsterdam in het midden van de zeventiende eeuw
Armoede ondanks economische expansie
Vanaf het einde van de zestiende tot het midden van de zeventiende eeuw maakte Amsterdam maakte een lange periode van economische groei mee. Een rijkere samenleving is echter niet noodzakelijkerwijze een meer gelijke samenleving. Wel integendeel, snelle groei leidt tot meer ongelijkheid (cfr. stelling Tony Judt, Het land is moe, 2010 over boom van de jaren '90 in Verenigd Koninkrijk en Verenigde Staten). Zo was het ook in zeventiende-eeuws Amsterdam. Uit alle windrichtingen stroomden armen toe. Die toestroom hield de lonen laag. Het stadsbestuur zag er tevens op toe dat nieuwkomers werkten en niet bedelden. Landlopers werden opgesloten in het Rasphuis (opgericht in 1596).
Het Amsterdamse Rasphuis
Verarming in de Zuidelijke Nederlanden
Van oudsher behoorden de Nederlanden tot de meest welvarende gebieden in Europa. Omstreeks 1460 omschreef chroniqueur Philippe de Commynes deze streken als terres de promission (landen van belofte). De vroegmoderne periode was er in onze streken, anders dan in de noordelijke Nederlanden, echter een van verarming. Wellicht zou het tot de negentiende eeuw duren eer ambachtslieden opnieuw even veel te besteden kregen als ze in de vijftiende eeuw hadden gedaan. Dat wil niet zeggen dat verarming een constant proces was. Ze gold niet voortdurend en niet voor iedereen. Stedelingen werden er ook harder door getroffen dan inwoners van het platteland.
Dieet als verklikker van armoede
Die grotere armoede blijkt vooral uit het veranderend dieet: na het midden van de zestiende eeuw verdween vlees nagenoeg uit het dieet van de gewone man. Ook de consumptie van zuivel daalde. Voortaan leverden geringe hoeveelheden varkensvet (smout), vette vis en vooral erwten en bonen de proteïnen. Deze laatste producten werden tevoren vooral als dierenvoeder gezien. De massale introductie van nieuwe gewassen (aardappelen in de 18e eeuw en maïs in de 19e eeuw kwam op gang na voedselcrisissen). Ook de snelle opkomst van jenever geldt als een verklikker van de stijgende armoede. De productie van jenever is immers veel goedkoper dan die van bier en er zitten minder calorieën in. Vanaf de zeventiende eeuw daalde de consumptie van bier en steeg die van jenever.
Vroegmodern armoedebeleid
Voor de katholieke kerk had armoede tot de late middeleeuwen nog gegolden als een ideaal. In de tweede helft van de vijftiende eeuw kwam een offensief tegen de armoede op gang of preciezer tegen de armen: -
regelgeving tegen bedelarij (gelijkgesteld met vagabondage) centralisatie van bedelingen op stedelijk niveau (invoering van de gemene beurs) opening van correctiehuizen/weeshuizen en dus arbeidsdwang
Deze infrastructuur stond tegen het einde van de zestiende eeuw op poten. Reformatie en contrareformatie (= confessionalisering) versterkten dit proces.
Vroegmodern armoedebeleid Vroegmodern armoedebeleid was niet gericht op het wegwerken van de armoede. Amoede was door God gegeven en dus niet inherent slecht. Als voornaamste doelstellingen van armoedebeleid golden: - het vermijden van hongeroproeren (controle van de graanprijzen, zo nodig en mits financieel haalbaar brooduitdelingen) - het controleren van 'overtollige' bevolking Gevolgen van dit beleid waren een blijvende neerwaartse druk op de lonen, het groeien van het aantal mensen in loondienst en een sterkere polarisering binnen de ambachten en bij de stedelijke bevolking in haar geheel.
Bergen van Barmhartigheid
In een dergelijk economisch systeem bleven grote groepen van de stedelijke bevolking kwetsbaar. Bovendien was geld schaars en was kredietverlening op microniveau nauwelijks ontwikkeld (wisselbrieven bleven instrumenten voor een elite van kooplieden). Vandaar het groot belang van de Bergen van barmhartigheid / Mons pietatis / pandjeshuizen. Ontstaan in de Nederlanden in de zestiende eeuw (Ieper 1543; Brugge 1572). Maar echte impuls in de zeventiende eeuw door toedoen van Wenceslas Coeberger (1557-1634). Gebruiksvoorwerpen waren de spaarreserve van de gewone man en konden wanneer nodig in cash worden omgezet.
Bergen van Barmhartigheid
Veranderingen op het platteland
De landbouw in de Zuidelijke Nederlanden was altijd zeer productief gebleven. De bevolking op het platteland was verhoudingsgewijze beter af dan die in de steden. Maar landbouwbedrijven waren klein (zeker in Vlaanderen en grote delen van Brabant). Het beleid van de Oostenrijkse Habsburgers was op bevordering van de industrie en handel gericht (kanalen, steenwegen ...). Thuisarbeid (putting out) wordt dan ook veel belangrijker in de achttiende eeuw. Hoewel de lonen extreem laag zijn, betekent dat toch een versterking van de koopkracht van de betrokken gezinnen. Zij werden nu daadwerkelijk in het economisch circuit opgenomen. De stijging van de consumptie die daaruit volgde vormde een belangrijke aanzet tot de industriële revolutie.
Verdere centralisatie van het armoedebeleid
Verdere centralisatie van het armoedebeleid
Het tuchthuis van Vilvoorde (1773-1179) opgericht op initiatief van de Staten van Brabant en door hen gefinancierd geldt als het voorbeeld bij uitstek van dit gecentraliseerd beleid.De doelstellingen van de bestuurders van deze instellingen verschilden nauwelijks van die van de stedelijke armoedebestrijders. Wel is het tekenend voor de schaalvergroting die in de achttiende eeuw plaatsvond. Die schaalvergroting zou doorzetten na de Franse Revolutie (centrale regelgeving, landbouwerskolonies in Wortel en Merksplas). De idee als moesten bestuurders, wilden bestuurders de armoede werkelijk bestrijden, niet alleen een gedragswijziging bij de armen bewerkstelligen, maar ook de maatschappijstructuren veranderen, won slechts zeer geleidelijk terrein. Maar dat is een ander verhaal.