Universiteit Gent Faculteit Ingenieurswetenschappen Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Bart Verschaffel
DE GESCHIEDENIS VAN DE OVERGANG GEVEL / DAK ARCHITECTONISCH VERSUS BOUWTECHNISCH
Door: Wouter Vanthournout Promotor: prof. arch. Jan Moens & prof. dr. ir.-arch. Dirk De Meyer Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van burgerlijk ingenieur – architect Academiejaar 2006-2007
Universiteit Gent Faculteit Ingenieurswetenschappen Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Bart Verschaffel
DE GESCHIEDENIS VAN DE OVERGANG GEVEL / DAK ARCHITECTONISCH VERSUS BOUWTECHNISCH
Door: Wouter Vanthournout Promotor: prof. arch. Jan Moens & prof. dr. ir.-arch. Dirk De Meyer Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van burgerlijk ingenieur – architect Academiejaar 2006-2007
TOELATING TOT BRUIKLEEN____________________________________
De auteur geeft de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en de delen van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.
10 augustus 2007
VOORWOORD_______________________________________________
Bij aanvang van deze scriptie zou ik graag even de tijd nemen om enkele mensen te danken:
Prof. arch. Jan Moens en prof. dr. ir.-arch. Dirk De Meyer voor het aanreiken van dit scriptieonderwerp en in het bijzonder Jan Moens, dankzij zijn kritische opmerkingen werd voorkomen dat deze scriptie een loutere opsomming van wetenswaardigheden, zonder enige verdere waarde zou worden.
Fredie Floré voor het openhartige gesprek over de opbouw en de doelstellingen van een scriptie.
Cathérine Welschen, verantwoordelijke van de bibliotheek van het wtcb, voor de vele informatie die zij mij heeft aangereikt.
Jo Braeken, medewerker van het instituut voor onroerend erfgoed, voor het ter beschikking stellen van het archief Renaat Braem.
En tenslotte mijn familie en vrienden, in het bijzonder Barbara, voor de steun gedurende het ganse jaar.
INHOUDSTAFEL_______________________________________________
INLEIDING
1
DEEL I : BOUWTECHNISCH EN ARCHITECTONISCH
5
ONDERZOEK VAN DE DAKRAND
5
1. BOUWTECHNISCHE ACHTERGROND VAN DE DAKRAND
7
2. KEUZE HELLEND OF PLAT DAK
20
3. HET HELLENDE DAK
23
4. HET PLATTE DAK
26
5. DE DAKOPBOUW VAN PLATTE DAKEN
29
6. DE DRAAGCONSTRUCTIE
39
7. DE ISOLATIE
48
8. DE DAKAFDICHTING
57
9. GEVELS EN MATERIALEN
71
10. ARCHITECTONISCH OVERZICHT VAN DE DAKRAND
92
11. CONCLUSIE
108
12. TOEKOMSTPERSPECTIEVEN
116
DEEL II : CASE STUDIES RENAAT BRAEM
119
RENAAT BRAEM
121
ONTWERP 77: WONING PAESHUYS
127
ONTWERP 79: WONING BERNARD
129
ONTWERP 75 EN 81: DUBBELWONING DE MARTELAERE-BREWAEYS
130
ONTWERP 100: EIGEN WONING
133
ONTWERP 153: MIDDELHEIMPAVILJOEN
138
ONTWERP 180: GEMEENTELIJKE BIBLIOTHEEK IN SCHOTEN
141
CONCLUSIE
144
BIBLIOGRAFIE
145
ARTIKELS
148
INLEIDING___________________________________________________ De overgang van de gevel naar het dak is één van de belangrijkste, zoniet dé belangrijkste, factoren die het esthetische uitzicht van een gebouw bepalen. Het is dan ook het kroonstuk op de gevel, de kers op de taart.
Het doel van deze scriptie is een koppeling te maken tussen architecturaal historisch onderzoek en technisch historisch onderzoek om uiteindelijk te komen tot een totaal inzicht betreffende het specifieke detail van de dakrand in België. Hebben louter esthetische overwegingen van de architect deze vorm bepaald of zijn het eerder constructieve inzichten, economische overwegingen, modeverschijnselen,…
Bij een eerste architectonisch onderzoek van de overgang van de gevel naar het dak, aan de hand van enkele architectuur historische boeken, bleek al snel dat er de afgelopen eeuw op het vlak van platte daken ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden, terwijl de evolutie van het hellende dak eerder bedroevend was. Er werd dan ook beslist om in deze scriptie dieper in te gaan op de evolutie van de dakrand in België bij gebouwen met platte daken gedurende de 20e eeuw.
Bij een uitgebreider onderzoek van de bouwtechnische evoluties, aan de hand van enkele bouwtechnische tijdschriften, zoals ‘la technique des travaux’, de tijdschriften en technische voorlichtingen van het wtcb en A+, bleek al snel dat er eigenlijk weinig concreet over de dakrand geschreven werd. Ik heb dan ook geopteerd om mijn onderzoek op te splitsen in een onderzoek naar de evoluties van het platte dak en de evoluties op het vlak van gevels en materialen om zo uiteindelijk te komen tot de dakrand zelf.
De scriptie werd onderverdeeld in twee delen. In het eerste deel wordt dieper ingegaan op de bouwtechnische en architectonische evoluties van de
___________________________________________________________________________1
dakrand, terwijl in een tweede deel, aan de hand van enkele korte case studies, ingezoomd wordt op het werk van één enkele architect.
Voor een goed begrip van het dakranddetail wordt er eerst een overzicht gegeven van de functies en de soorten dakranden. Hiervoor bleken de technische voorlichtingen een goede bron van informatie. Vervolgens wordt er onderzocht waarom een architect al dan niet opteert voor het gebruik van een hellend of plat dak. Doet hij dit uit esthetische overwegingen of spelen economische overwegingen hierbij een doorslaggevende rol…
Daarna wordt er dieper ingegaan op de evoluties van het platte dak en de gevels. Dit onderzoek is gebeurd aan de hand van een reeks bouwkundige boeken. Door uit de verschillende decennia een boek te lezen ben ik dan ook tot een representatief beeld gekomen van hoe de bouwtechniek de afgelopen eeuw geëvolueerd is. De verkregen resultaten werden ook aangevuld met wetenswaardigheden uit andere boeken en tijdschriften. Om de evolutie van het platte dak duidelijk weer te geven heb ik geopteerd om deze onder te verdelen in vier hoofdstukken die telkens dieper ingaan op één bepaald onderdeel van het dak. Hierbij was het belangrijk om de verkregen resultaten steeds terug te koppelen op hun invloed op de dakrand. In een volgend hoofdstuk werden de evoluties op vlak van gevels en materialen besproken. Ook hier was het belangrijk om hun invloed op de dakrand niet uit het oog te verliezen.
Vervolgens wordt er in hoofdstuk 10 onderzocht welke invloed de diverse architectonische stijlen op de dakrand gehad hebben. Om tenslotte te komen tot een samenvatting in de vorm van een tijdslijn.
In het tweede deel wordt, aan de hand van enkele case studies, nagegaan hoe één bepaalde architect met de ontwikkelingen op architectonisch en bouwtechnisch vlak is omgegaan bij ontwerpen van zijn oeuvre. Het was belangrijk om te kiezen voor een architect die gedurende zijn carrière het fenomeen dakrand niet uit het oog verloor. Deze werd gevonden in de 2_________________________________________________________________________
persoon van Renaat Braem, één van de belangrijkste Belgische architecten van de afgelopen eeuw. Ik heb tevens de werken van Léon Stijnen en Georges Baines grondiger onderzocht, maar Braem bleef de meest geschikte architect omdat hij bij zijn ontwerpen steeds aandacht besteed heeft aan de dakrand en er dan ook op een creatieve manier mee omsprong. Of om het met de woorden van Braem zelf te zeggen:
‘ Aanvankelijk ben ik, zoals andere jongeren, geneigd geweest Le Corbusier als te academisch te aanzien, doch dankzij hem heb ik ook het ontzaglijk belang van vorm en expressie begrepen.’1
Bij het opstellen van de case studies was het vooral belangrijk om voldoende technische details te vinden. Een telefoontje met Jo Braeken en enkele bezoeken aan het Instituut voor Onroerend Erfgoed (IVOE) leverde details van 6 ontwerpen op. Daarnaast bestaat er ook nog een archief van Renaat Braem dat in handen is van het Archives d’Architecture Moderne (AMM). Dit archief heb ik echter niet bezocht omdat na telefonisch contact gebleken was dat de plannen van Renaat Braem nog niet in een catalogus opgenomen waren en zich dus nog steeds in grote rollen bevinden die echter niet ingekeken kunnen worden. De mogelijkheid bestond wel om de bestekteksten in te kijken, maar nadat ik al enkele bestekken in het IVOE doorgenomen had bleek dat deze niet voldoende informatie opleverden.
De Keyser, F., ‘Architect Reanaat Braem (70) gehuldigd’, Het Laatste Nieuws, 15 december 1980, p29. 1
_________________________________________________________________________3
4_________________________________________________________________________
DEEL I : BOUWTECHNISCH EN ARCHITECTONISCH ONDERZOEK VAN DE DAKRAND
_________________________________________________________________________5
6_________________________________________________________________________
1. BOUWTECHNISCHE ACHTERGROND VAN DE DAKRAND_______ De dakrand vormt niet alleen de overgang tussen gevel en dak, maar is ook de plaats waar de verbinding wordt gemaakt tussen het werk van de afdichter en het werk van de ruwbouwaannemer. Het is dus een detail dat vaak voor problemen kan zorgen indien het niet goed ontworpen of uitgevoerd wordt. Belangrijk is dat de architect van bij de ontwerpfase voldoende aandacht aan dit detail besteedt en de uitvoer ervan niet overlaat aan de improvisatie van de dakafdichter of andere aannemers. Voor een goed begrip van de dakrand worden hierna de functies, de verschillende verschijningsvormen
van
dakranden
en
de
meest
voorkomende
dakrandprofielen beschreven.
Functies Vooral bij gebouwen met platte daken vormt de dakrand de ‘kroon’ op de gevel. De keuze van de dakrand heeft dan ook een grote invloed op het esthetische uitzicht van de gevel. Verder dient de dakrand waterinfiltratie aan de rand van het dak te vermijden, het overlopen van regenwater te beletten en afdruipend regenwater van de gevel weg te leiden.
Figuur 1 : dakrand: verkeerde uitvoering _________________________________________________________________________7
Wanneer er geen druiplijst voorzien wordt, zal dit leiden tot bevuiling van de gevel (door het afvloeiende water) en kunnen er tevens scheuren ontstaan in de voegvulling van de gevel.
Figuur 2 : dakrand: goede uitvoering
Indien er gebruik gemaakt wordt van een voldoende grote oversteek kan de dakrand daarenboven als zonnewering dienst doen. Het gebruik van een oversteek zorgt er tevens voor dat de bovenzijde van de gevel beschermd wordt tegen allerhande weersinvloeden. Hierdoor daalt de kans dat er problemen met de voegvulling van de gemetste gevel ontstaan. Bovendien kan, afhankelijk van de functie van het platte dak, de dakrand als borstwering gebruikt worden.
8_________________________________________________________________________
Afhankelijk van de helling van het platte dak worden aan de dakrand verschillende eisen gesteld. Algemeen kan aangenomen worden dat men steeds een opkant van 150mm boven het afgewerkte dakoppervlak moet voorzien. Hiervan kan worden afgeweken indien de dakhelling waterstagnatie of wateroverloop uitsluit. Vroeger werkte men echter vaak met een opstand van 1cm per meter helling, tevens mocht de helling niet van op straat zichtbaar zijn. Indien de helling van het dak tussen de 2 en 5% bedraagt, moet er rekening gehouden worden met de windwerking. Om schadegevallen te voorkomen, dienen de horizontale en verticale vlakken dan ook luchtdicht afgesloten te worden.
Figuur 3 : dakrand bij hellingen tussen 2 en 5%
Waterstagnatie bij de dakrand wordt vermeden door het dak een helling tussen 5 en 10% te geven. Een opstand van 150mm is dan niet langer noodzakelijk. Om ook wateroverloop uit te sluiten, moet er toch een opstand van minimaal 25mm voorzien worden.
_________________________________________________________________________9
Figuur 4 : dakrand bij een helling tussen 5 en 10%
Hoewel dit tegenwoordig niet veel meer voorkomt, kan er ook gebruik gemaakt worden van een overstekende goot. Bij dit detail moet de opstand geleidelijk overgaan van 25mm naar 150mm of moet de goot lager zijn dan het dakschild.
Figuur 5 : randafwerking bij de goot
10_________________________________________________________________________
Indien de helling groter is dan 10%, wordt ook het probleem van de wateroverloop teniet gedaan. Gezien de grote dakhelling dient er dan ook geen opstand voorzien te worden. Vaak wordt er bij dit soort daken ook geen waterafvoer voorzien. Men laat het water gewoon van het dak afstromen. Er dient dan ook rekening mee gehouden te worden dat er, ter hoogte van het maaiveld, een drainerende laag voorzien moet worden om plasvorming te voorkomen.
Figuur 6 : dakrand bij een dak met grote helling
Verschijningsvormen De vorm die een dakrand aanneemt kan variëren van: geen dakrand zichtbaar, dakrand zichtbaar, overstekende goot, grote oversteek, balustrade tot geen overgang tussen gevel en dak. De vorm is ondermeer afhankelijk van de functie die het dak krijgt. Zo dient er bij daken die toegankelijk zijn, een borstwering voorzien te worden. Indien er gebruik gemaakt wordt van een groendak2 wordt de dakopbouw een stuk dikker. Dit vertaalt zich dan ook in de buitengevel. De dakrand op zich toont echter geen verschil met andere dakranden. Wel wordt, hoewel dit niet verplicht is, het gebruik van een grindvang ten stelligste aangeraden.
Onbekende auteur, Technische voorlichting 229: Groendaken, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, September 2006, 73p. 2
_________________________________________________________________________11
Figuur 7 : uitvoeringsvoorbeeld van de afdichting aan de dakrand bij groendaken
De verschillende verschijningsvormen van dakranden en hun historische evolutie komen verder in deze scriptie uitvoeriger aan bod.
Dakrandprofielen Voor de keuze van de afwerking van de dakrand kan de architect kiezen uit een brede waaier aan dakrandprofielen. Deze kunnen onderverdeeld worden in vier groepen: kralen en randprofielen, dekstenen en muurkappen, samengestelde
profielen
en
profielen
waarop
de
kunststofafdichting
rechtstreeks bevestigd kan worden.
Kralen zijn profielen die rechtstreeks met de afdichting verbonden worden. Er bestaan 2 soorten: houten en metalen kralen. Ze werden speciaal ontwikkeld voor het gebruik bij bitumineuze afdichtingen en kenden dus hun eerste toepassingen in het begin van de 20e eeuw. De aansluiting van deze profielen op de afdichting moet steeds gebeuren met behulp van een extra strook afdichting.
12_________________________________________________________________________
Vroeger werden vaak houten kraallatten toegepast, maar omdat de afdichting gemakkelijk kan beschadigd worden en ze esthetisch niet echt aantrekkelijk zijn, werden ze dan ook al snel afgeraden.
Figuur 8 : houten kraallatten
Indien men er toch voor opteert om houten kraallatten toe te passen, dan moet men een vorm kiezen die het water van de muur afleidt. Bij het gebruik van een halfronde kraal worden de waterdruppels naar de muur geleid waardoor er schade aan de gevel zal optreden.
Een meer architectonisch verantwoorde keuze is het gebruik van metalen kralen. Deze werden meestal uitgevoerd in zink of koper. Vroeger werd er meestal geopteerd voor het gebruik van een ronde kraal, maar ze bestaan natuurlijk ook in andere vormen.
Figuur 9 : voorbeelden van metalen kraallatten
_________________________________________________________________________13
Deze plooistukken, in de handel meestal verkrijgbaar met een lengte van 1m, dienen met een overlapping van minimaal 50mm geplaatst te worden. Op de hoeken worden ze gesoldeerd.
Figuur 10 : dakranden met metalen kralen
De kraal wordt gekleefd op de afdichting en vervolgens genageld, geschroefd of bevestigt door middel van een klang3. Nadien wordt over de ganse lengte een extra strook afdichting aangebracht.
De populairste dakrandprofielen zijn de dakrandprofielen uit geëxtrudeerd aluminium. Deze profielen worden tegenwoordig ook in kunststof vervaardigd. Hierbij geniet het gebruik van polyester de voorkeur. Het gebruik van hard PVC wordt ten stelligste afgeraden omwille van zijn hoge uitzettingscoëfficiënt, zijn temperatuurgevoeligheid en zijn onverenigbaarheid met koude kleefstof. Deze profielen zijn in diverse kleuren verkrijgbaar, waardoor ze op een gevel vaak moeilijk zichtbaar zijn. Al deze profielen zijn gevoelig voor uitzetting en tussen de stukken van maximaal 3m moet er dan ook telkens een voeg voorzien worden van minimaal 2mm. Ze worden op de afdichting bevestigd door nagelen of
een klang is een haak die gebruikt wordt voor de bevestiging van metalen gootbekledingen en metalen dakbedekkingen 3
14_________________________________________________________________________
schroeven. De aansluiting tussen de afdichting en het profiel gebeurt met een extra afdekstrook, die een bijkomende veiligheid biedt in geval van scheurvorming ter plaatse van de voegen. Verder moeten in de voegen speciale verbindingstukken voorzien worden, zodat de afdichting verzekerd wordt. Op de hoeken kan gebruik gemaakt worden van voorgelaste hoekstukken.
Figuur 11 : voorbeelden van randprofielen in aluminium
Figuur 12 : voorbeelden van randprofielen in kunststof
Het rechterlipje van het profiel zorgt ervoor dat het dakrandprofiel perfect aansluit tegen de spouwafsluiting of de multiplexplaat. De afdichting die over het profiel bevestigd wordt, sluit mooi aan tot onder het lipje bovenaan het profiel. Dit kan nadien opgevuld worden met een kitvoeg zodat er geen water onder de afdichting kan doorsijpelen. Op de kunststof dakrandprofielen kan vaak ook rechtstreeks een kunststof afdichting geplaatst worden. De aansluiting tussen de dakafdichting en het
_________________________________________________________________________15
profiel gebeurt dan op dezelfde wijze als de naadverbinding tussen de dichtingsbanen. Bij het gebruik van kunststofprofielen en bitumineuze afdichtingen kan de afdichting soms loskomen. Dit kan te wijten zijn aan de onverenigbaarheid tussen
de
materialen,
een
slechte
plaatsing
of
een
onvoldoende
hechtbreedte. Nauwkeurigheid bij uitvoering is dus noodzakelijk.
Dekstenen en muurkappen zijn meestal toegestaan voor het gebruik van alle soorten
afdichtingen.
Oorspronkelijk
werden
ze
vooral
uitgevoerd
in
natuursteen of beton. Dekstenen in natuursteen waren echter vrij duur waardoor er tegenwoordig ook metalen muurkappen bestaan.
Ook dekstenen en muurkappen bestaan in allerhande afmetingen en afwerkingen.
Figuur 13 : voorbeelden van dekstenen
Meestal wordt er geopteerd voor het gebruik van een deksteen of muurkap die schuin naar de dakkant afloopt. Ze zijn ook steeds breder dan de muur en moeten voorzien worden van een druiplijst. Verder dient de afdichting over de ganse breedte van de muur te worden doorgetrokken. Bij het gebruik van
16_________________________________________________________________________
spouwmuren dient dan ook een spouwafsluiting geplaatst te worden zodat de afdichting niet gaat doorbuigen.
Figuur 14 : dekstenen in natuursteen
Bij dekstenen moet men bij de detaillering voldoende aandacht besteden aan de aansluiting tussen de verschillende elementen. Deze dient duurzaam en waterdicht uitgevoerd te worden om vorstschade te voorkomen en is ook eerst aan onderhoud toe.
Figuur 15 : voegen tussen dekstenen _________________________________________________________________________17
Bij muurkappen heeft men de keuze tussen ter plaatse geplooide muurkappen of voorgevormde metalen muurkappen. Ter plaatse geplooide muurkappen worden meestal in zink, koper en eventueel aluminium uitgevoerd. Ze tonen dan ook grote gelijkenissen met kralen. Metalen muurkappen zijn verkrijgbaar in aluminium of roestvrij staal en worden sinds de jaren vijftig toegepast. Ze worden op beugels bevestigd.
Figuur 16 : voorbeelden van muurkappen
Samengestelde dakrandprofielen werden in gebruik genomen na de introductie van kunststofafdichtingen in de jaren 70. Het zijn meestal klemprofielen, al dan niet voorzien van een strook kunststoffolie. Om schade ten gevolge van onverenigbaarheid te voorkomen dient de folie in het dakrandprofiel van hetzelfde materiaal te zijn als dat van de afdichting. Bij de plaatsing worden de hulpstukken vastgeschroefd, vervolgens wordt de kunststoffolie erover gelegd en wordt het profiel vastgeklemd.
18_________________________________________________________________________
Figuur 17 : voorbeeld van een klemprofiel
De architect kan natuurlijk steeds afwijken van deze vormen en profielen. Hij dient daarbij echter steeds de achterliggende filosofie van deze standaard voorbeelden in acht te nemen om schadegevallen te voorkomen. Bij de studie van een dak wordt er dan ook steeds gepleit om eerst de uitvoeringsaspecten vakkundig te ontwerpen om daarna de rest van het dak als een eenvoudige invuloefening te laten aansluiten.
_________________________________________________________________________19
2. KEUZE HELLEND OF PLAT DAK________________________________ "Van alle elementen die bij een huis het stempel van de mens dragen, is het meest typerende ongetwijfeld het dak, de bedekking, de beschutting. Een huis is vooral een dak. Muren bakenen af, maar beschermen niet. Pas als je een dak hebt, heb je een huis..."4
Wie denkt aan een dak, denkt aan een hellend of een plat dak. Logisch, want er bestaan namelijk maar twee grote soorten daken. Dit neemt echter niet weg dat iedere soort een hele waaier aan mogelijkheden biedt, gaande van rieten daken, groendaken, dakbedekkingen met pannen, leien of golfplaten, dakterrassen tot parkeerdaken.
Welke zijn nu de doorslaggevende factoren die de architect of bouwheer ertoe leiden om voor een bepaald daktype te opteren? Doen zij dit uit constructieve overwegingen, uit economische, of wordt de keuze bepaald door een modetrend?
De eenvoudigst te construeren dakvorm is het platte dak en het is bijgevolg de goedkoopste. Om deze reden verdringt het platte dak, in de jaren 20, meer en meer het vroeger haast uitsluitend toegepaste steile en meestal met dakpannen bedekte schuine dak. Dit verschijnsel deed zich niet enkel voor in de steden, maar ook op het platteland.5 De architectonische smaak gaf echter begin jaren 20 de voorkeur aan het hellende dak, met als gevolg dat men het platte dak niet architectonisch als plat liet verschijnen, maar het verhulde en aan het gebouw op die manier het uiterlijk van een gebouw met schuin dak gaf. Daarnaast werd er vanuit de stedenbouw ook vaak een bebouwingsprofiel met een plat dak constructie
Deffontaines, P., L’homme et sa maison, Paris, Gallimard, 1972, 255p. Arendzen, G. en Vriend, J.J., Bouwkunde: hand- en studieboek voor den bouwkundige, deel 1, derde herziene druk, Amsterdam, N.V. uitgeversmaatschappij ‘kosmos’, 1944, 581p. 4 5
20_________________________________________________________________________
opgelegd. Op die manier probeerde men de dure bouwgrond optimaal te benutten. Deze verplichting voerde men echter vaak met tegenzin uit, met als gevolg dat men dit probeerde te verdoezelen.6 Later zag men juist een tegengestelde beweging, waarbij men het schuine dak het uitzicht van een plat dak probeerde te geven, door aan de bovenkant een flauw gewelfde kroonlijst te gebruiken omdat men toen liever een rechte gevelafdekking zag. In ieder geval was duidelijk dat er een aantal voorstanders waren van de hellende daken en daarnaast een aantal die het platte dak als de enige juiste dakvorm zagen. Zonder meer gerechtvaardigd is de interpretatie van de ‘moderne bouwkunst’, die eiste dat als uit zuinigheidsoverweging of om andere reden het platte dak toegepast werd, dit ook architectonisch aanvaard werd en het gebouw zich dan ook duidelijk als platbouw vertoonde.
Een andere doorslaggevende factor was de duurzaamheid van het dak. Het hellende dak had al jaren zijn deugdelijkheid bewezen en nog steeds wordt een dak met pannen beschouwd als een constructie die tot de eeuwigheid standhoudt. Hoewel het platte dak dus op vlak van constructie een stuk goedkoper was, had het slechts een beperkte levensduur. Zo moesten dakbedekkingen van zink en mastiek al na ongeveer 35 à 40 jaar vervangen worden, wat natuurlijk ook een grote kost met zich meebracht. Als dakbedekking kon natuurlijk ook geopteerd worden voor een veel duurdere constructie van gewapend beton en gietasfalt, die de duurzaamheid wel ten goede kwam, maar op economisch vlak terug een nadeel betekende.
De keuze voor een plat of hellend dak werd ook bepaald door de extra bergruimte en isolerende meerwaarde die een hellend dak kon bieden. De ruimte onder de kap kon gebruikt worden als berging en zorgde tevens voor een betere bescherming tegen temperatuursschommelingen en hinderlijk geluid door regen of hagelbuien. Later werd de zolderruimte vaak als Wattjes, J.G., Constructies van gebouwen: kappen, deel 4, tweede ongewijzigde druk, Amsterdam, Uitgevers-maatschappij ‘Kosmos’, 1922, p19 6
_________________________________________________________________________21
woonruimte gebruikt. Dit had echter als gevolg dat de voordelen van een hellend dak teniet gedaan werden.
Er bestonden natuurlijk ook manieren om het platte dak, mits enkele ingrepen, op vlak van isolatie en bergruimte te optimaliseren, maar deze waren nefast voor het economische voordeel die men met deze constructie probeerde te realiseren. Zo kon men door het aanbrengen van een tweede zoldering, op een kleine afstand onder het dak, de temperatuur- en akoestische isolatie gevoelig verbeteren.
Daarnaast speelde ook de grote van het gebouw een rol. Zo werden grote overspanningen zonder tussensteunpunten gerealiseerd door een hellend dak en werden grote ruimtes met steunpunten afgesloten met een plat dak zodat het gebouwvolume beperkt kon worden.
Door de vele evoluties op bouwtechnisch vlak gedurende de 20e eeuw wordt, volgens mij, de keuze voor een platte of hellend dak tegenwoordig vooral bepaald door de functie die men aan het dak wil geven. Niet alleen vormt het platte dak vanuit architecturaal standpunt een interessant alternatief voor het hellende dak, ook vanuit economisch en ecologisch perspectief kan het platte dak heel wat troeven voorleggen. Eén daarvan is bijvoorbeeld de extra buitenruimte die het creëert, zoals een balkon, terras of daktuin. Daarnaast valt ook niet te ontkennen dat het platte dak als ‘modeverschijnsel’ een enorme populariteit geniet.
22_________________________________________________________________________
3. HET HELLENDE DAK_________________________________________ ‘Een hellend dak is een dak dat regendicht gemaakt wordt door het aanbrengen van een bedekking bestaande uit harde materialen (pannen, leien,…) die schubsgewijs over elkaar liggen.’7
Hoewel ik in deze scriptie niet verder inga op de evolutie van het hellende dak, wil ik hier toch een kort overzicht geven van de mogelijke dakranden.
Het hellende dak is veruit de meest toegepaste dakvorm. Het leent zich dan ook voor bijna iedere bouwstijl en biedt een onmiskenbaar voordeel: extra berg- en leefruimte onder de constructie.
Gezien ons regen- en windrijke klimaat worden bij ons al van in de oudheid vrijwel uitsluitend hellende daken aangewend voor de bescherming van gebouwen tegen allerhande weersinvloeden. Het hellende dak heeft het grote voordeel dat regenwater en sneeuw snel kunnen afgevoerd worden. De kap kan diverse verschijningsvormen aannemen, gaande van een klassiek zadeldak tot lessenaarsdak, mansardedak, schaaldak,…
In vergelijking met gebouwen met een plat dak, is de kapconstructie bij woningen met een hellend dak prominenter aanwezig. Het dak wordt gezien als een vijfde gevel en de keuze die men maakt voor het gebruik van bijvoorbeeld pannen of leien drukt dan ook onmiskenbaar zijn stempel op het uitzicht van de woning. De overgang tussen gevel en dak wordt dan ook meestal gevormd door de dakgoot.
Hoewel de materialen waaruit goten gemaakt worden sterk uiteen kunnen lopen, onderscheiden we toch maar 3 soorten goten, namelijk: de hanggoot,
Onbekende auteur, Technische voorlichting 215: Het platte dak: opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Maart 2000, p4 7
_________________________________________________________________________23
de bakgoot of de verholen goot. Dit neemt echter niet weg dat deze goten in de loop der tijd wel verschillende verschijningsvormen kregen en ook wel evolueerden, maar in vergelijking tot platte daken is de dakrand bij hellende daken qua verschijningsvorm veel minder uitgesproken.
Bakgoten
en
hanggoten
zijn
steeds
uitdrukkelijk
aanwezig
als
scheidingselement, al dan niet vooruitstekend, tussen de gevel en het dak. Verholen goten worden echter in het dak ingebouwd en vallen dus daardoor veel minder op.
Figuur 18 : verholen dakgoot
24_________________________________________________________________________
Deze oplossing is echter af te raden daar de uitvoering ingewikkeld en heel arbeidsintensief is. Verholen goten vergen dan ook een gedetailleerde studie en een heel zorgvuldige uitvoering. Ze geven, mijn inziens, wel een architectonische meerwaarde aan een woning met hellend dak.
_________________________________________________________________________25
4. HET PLATTE DAK____________________________________________ ‘Een plat dak is een dak dat waterdicht gemaakt wordt door het aanbrengen van een afdichting bestaande uit soepele materialen met waterdichte overlappen. Het dak moet dus niet horizontaal zijn, maar kan ook sterk hellend zijn.’8
Etagewoningen en versterkte steden, geterrasseerde paleizen en tempels,… er zijn talrijke voorbeelden te geven waarbij het platte dak in de oudheid toegepast werd. In het Nabije Oosten, tussen Tigris en Eufraat, getuigen dan ook
heel
wat
constructies
met
platte
daken
aan
de
rijkdom
en
verscheidenheid in de bouwwerken van de vele beschavingen die er elkaar opvolgden.
Figuur 19 : Khorsabad: reconstructie in perspectief (ca. 700 v.C.)
Onbekende auteur, Technische voorlichting 215: Het platte dak: opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Maart 2000, p4 8
26_________________________________________________________________________
De geschiedenis van het platte dak is zonder meer onlosmakelijk verbonden met die van de leemarchitectuur, een doorgaans miskende architectuur die al meer dan 10000 jaar leem gebruikt, zowel voor het optrekken van muren als voor de dakbedekking. Het dak werd daarbij afgedekt met klei en soms werd een drainerende tussenlaag op basis van houtskool toegevoegd. In de loop der eeuwen evolueerden uiteraard de technieken om platte daken waterdicht te maken, al bleef het basisprincipe behouden.
In onze regio zijn platte daken en terrasdaken eerder recente concepten die breken met de aloude traditie van het hellende dak. Het platte dak staat daarbij symbool voor de avant-garde architectuur van de jaren twintig. Denk maar aan Le Corbusier, voor wie het platte dak niet alleen een constructieve en vormelijke keuze was, maar ook een middel om een nieuwe wijze van wonen tot stand te brengen.9 De postmoderne revival van de moderne architectuur is mee een verklaring waarom het platte dak zo opvallend aanwezig is in de architectuur van de laatste decennia.
Hoewel het platte dak voor modern staat tegenover het traditionelere hellende dak, bestaan er nog altijd heel wat vooroordelen hieromtrent. Jarenlange
research
en
investering
hebben
geleid
tot
betrouwbare
technieken en producten voor de constructie en renovatie van platte daken. Niettegenstaande blijft een professionele dakdichting natuurlijk een vereiste voor een lange levensduur.
Naast de vrijheid en creativiteit op architecturaal vlak, is het platte dak ook een interessante economische oplossing. Op die manier kan men heel wat aan isolatiekosten besparen ten opzichte van een hellend dak, aangezien het dakoppervlak gevoelig kleiner is. Ook het onderhoud is goedkoper, simpelweg omdat herstellingen of nazichten op een plat dak gemakkelijker uit te voeren
Op het werk van Le Corbusier kwam later echter kritiek omdat zijn ontwerpen op bouwtechnisch vlak vaak te wensen overlieten en er zich meermaals problemen voordeden met betrekking tot waterinfiltratie en ondermaatse bouwfysische kwaliteiten. 9
_________________________________________________________________________27
zijn. Tevens biedt een plat dak heel wat voordelen vanuit ecologisch standpunt. Zo kan een plat dak gemakkelijk omgevormd worden in een groendak of daktuin, wat niet alleen de levensduur van de dakbedekking ten goede komt en de thermische schok vermindert, maar ook nog eens mooi oogt. Architecten koppelen meer dan ooit functionaliteit aan esthetiek, wat vooral perspectieven opent bij verbouwingen en uitbreidingen.
Een ander pluspunt is het feit dat door het gebruik van een plat dak de hoogte van een gebouw beperkt kan blijven. Dit heeft als voordeel dat het gebouw voor minder schaduw zorgt en de woningbouw in die mate meer geconcentreerd kan worden. Daarenboven is de woning op zich op die manier blootgesteld aan meer licht en zonneschijn. Ook voor de toepassing van zonne-energie is dit daktype uiterst geschikt, doordat de schuin gekantelde panelen die naar het zuiden gericht moeten worden, gemakkelijk integreerbaar zijn op een plat oppervlak.
28_________________________________________________________________________
5. DE DAKOPBOUW VAN PLATTE DAKEN________________________ Tegenwoordig worden nog 2 soorten dakopbouwen toegepast: het warme dak en het omkeerdak. Beide verschillen van elkaar door de plaats van de isolatie ten opzichte van de afdichting en de dakvloer.
‘het zogenaamde ‘warme dak’ is de meest voorkomende oplossing, waarbij de isolatie op de dakvloer wordt aangebracht en waarbij er geen met buitenlucht geventileerde spouw aanwezig is tussen de verschillende lagen. De
afdichting
wordt,
naar
gelang
van
het
geval,
met
of
zonder
scheidingslaag, op de isolatie geplaatst en gebeurlijk geballast. Meestal moet er vooraf op de dakvloer een dampscherm worden aangebracht.’10
Figuur 20 : het warme dak
Onbekende auteur, Technische voorlichting 215: Het platte dak: opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Maart 2000, p17 10
_________________________________________________________________________29
‘Bij
een
omkeerdak
wordt
de
afdichting
meestal
op
de
dakvloer
gekleefd/gehecht en ligt de isolatie los op de afdichting. De isolatie bestaat uit geëxtrudeerde polystyreenplaten (XPS) die met grind of tegels op tegeldragers worden geballast. XPS is hiervoor geschikt gezien de beperkte vochtopname bij rechtstreekse blootstelling aan regenwater op, onder en tussen de platen. Het gewicht van de ballast moet voldoende zijn om het afwaaien of opdrijven van de isolatieplaten te voorkomen. De ballast beschermt de isolatieplaten bovendien tegen UV-straling.’11
Figuur 21 : het omkeerdak
Bij omgekeerde daken heeft men echter een bijkomend probleem van onderlopend water (regen- en dooiwater), wat leidt tot een warmteverlies dat moet in rekening gebracht worden bij de bepaling van de isolatiedikte. Deze
Onbekende auteur, Technische voorlichting 215: Het platte dak: opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Maart 2000, p18 11
30_________________________________________________________________________
verliezen kunnen echter verminderd worden door de uitvoering van een bijkomende dakopbouw: het zogenaamde ‘duodak’12. Bij dit type dak worden het warme dak en het omkeerdak gecombineerd: een deel van de isolatie zit onder de dakafdichting en een deel erbovenop.
De onderverdeling van platte daken, naar hun dakopbouw, is een verschijnsel dat pas eind jaren zestig ingevoerd werd. Men ging toen, naar Duits voorbeeld, spreken van een warm of koud dak. Ook voor hellende daken bestond dit onderscheid, maar deze begrippen verschilden echter sterk met die van platte daken. Wellicht is het echter beter in het geval van het koude dak te spreken van een ‘geventileerde dakconstructie’ en bij de warme dakopbouw van een ‘niet-geventileerde dakconstructie’.
De aanleiding tot deze onderverdeling kwam er doordat men eind jaren zestig steeds meer daken begon te isoleren. In 1960 werden nog geen 2% van de daken geïsoleerd, terwijl eind jaren zestig en vooral na de energiecrisis van 1973, het isoleren van daken een hoge vlucht nam.
Het koude dak ‘Het basisprincipe van een zogenaamd ‘koud’ dak is dat een permanente en actieve ventilatie wordt verzekerd tussen de draagconstructie met zijn thermische isolatielaag enerzijds en de afdichtingslaag ondersteund door een tweede vloer anderzijds.’13
Onbekende auteur, Technische voorlichting 183: het platte dak, opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Maart 1992 – herwerking 1993, p15 13 Onbekende auteur, Technische voorlichting 101: platte daken en hun termische isolatie, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Oktober 1973, p4 12
_________________________________________________________________________31
Figuur 22 : koud dak
Bij het koude dak wordt er dus gebruik gemaakt van een dakspouw waardoor waterdamp kan afgevoerd worden. Dit type werd vooral toegepast bij houten en metalen dakconstructies omdat de constructie van het ‘paraplu-dak’ bij platte daken van beton zelden financieel haalbaar was.14
Oorspronkelijk werd het koude dak beschouwd als een dakopbouw die bouwfysisch heel goed voldeed, omdat thermische lengteveranderingen zoveel mogelijk geweerd konden worden, terwijl voor de isolatie en ventilatie van de dakconstructie alle mogelijkheden voor een goede uitvoering aanwezig waren. Naarmate de kennis van de bouwfysica in de jaren tachtig toenam en na een grondig nazicht van de dakschadegevallen bleken dergelijke daken nochtans heel wat problemen op te leveren. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig werd het gebruik van een koud dak dan ook ten stelligste afgeraden omwille van de aanzienlijke schade door inwendige condensatie als gevolg van luchtlekken en onderkoelingscondensatie, die het rotten van vochtgevoelige dakvloeren veroorzaakt.
Hoewel er nog geen sprake was van het isoleren van daken of de term ‘koud’ dak, werden ook al voor de jaren zestig geventileerde daken toegepast. Zo
Jellema, Meischke, Muller, Bouwkunde voor het hoger technisch onderwijs, deel 3: vloeren – plafonds - daken, tweede druk, Delft, uitgeverij Waltman, 1973, p185 14
32_________________________________________________________________________
toont onderstaande figuur een verluchte houten dakconstructie die niet geïsoleerd is.
Figuur 23 : geventileerde houten dakconstructie,1944
Op deze figuur is ook duidelijk de invloed die een koud dak heeft op de dakrand te zien. In de gevel dienen namelijk ventilatieopeningen voorzien te worden. Volgende figuur toont een geventileerde betonconstructie die ook niet geïsoleerd werd. De constructie is opgebouwd uit Siegwartbalken en holle bouwstenen.
Figuur 24 : geventileerde betonnen dakconstructie, 1952
_________________________________________________________________________33
Voorgaande figuren tonen telkens een plat dak met een opstand. Indien er gebruik gemaakt wordt van een oversteek, bevinden de ventilatieopeningen zich niet langer in de gevel, maar worden ze in de oversteek opgenomen. Volgende figuur toont hoe dit op een correcte manier kan uitgevoerd worden.
Figuur 25 : geventileerde houten dakconstructie met isolatie en oversteek, 1973
Het warme dak Tegenwoordig is het ‘warme dak’ het meest gebruikte type. Het heeft zijn populariteit vooral te danken aan de grote betrouwbaarheid die het doorheen de jaren heeft verkregen en het is tevens goedkoper dan het omgekeerde dak, wat vanuit economisch standpunt dus een enorm pluspunt betekent. Deze dakopbouw vereist wel een correcte uitvoering anders kan dit tot schadegevallen leiden. Zo toont onderstaande figuur een schadegeval veroorzaakt door een te dunne isolatielaag.
Figuur 26 : schadegeval door een te dunne isolatielaag 34_________________________________________________________________________
Bij het warme dak wordt de dakvloer door de isolatielaag beschermd tegen grote temperatuursschommelingen waardoor het risico op scheuren in de dakvloer en aan de dakrand gevoelig kleiner wordt. Verder is het plaatsen van de isolatie in de hoeken eenvoudiger en is de kans op plasvorming en dus algengroei, mits een correcte plaatsing, veel kleiner. Bij de keuze van de isolatie dient men rekening te houden met het feit dat de isolatie een goede densiteit en een lage gevoeligheid voor krimp en uitzetting moet hebben. Er moet tevens veel aandacht besteedt worden aan de kwaliteit en de goede montage van het dampscherm. Op die manier komt de isolatie niet in aanraking met waterdamp afkomstig van de ondergelegen vertrekken, wat een negatieve invloed zou hebben op de isolatiewaarde. Bij het warme dak heeft men de keuze om al dan niet een ballastlaag aan te brengen die de afdichting beschermt tegen weersinvloeden die nefast kunnen zijn voor de duurzaamheid van de dakbedekking. Het plaatsen van een ballastlaag heeft dan weer een invloed op de dakrand die voorzien moet worden van een hogere opstand en kiezelbak of kiezelrand, en op de onderliggende constructies die een grotere last moeten overbrengen. Dit betekent dat het dakpakket dan ook snel met tien centimeter toeneemt, wat meestal ook in de gevel duidelijk zichtbaar wordt.
Het omgekeerde dak Hoewel het omgekeerde dak al sinds 1966 ontwikkeld werd, duurde het tot begin jaren tachtig alvorens het aan populariteit won. Aanvankelijk werd het omgekeerde dak vooral op betonconstructies toegepast, later ook op houten dakconstructies. Dit type werd minder toegepast bij dakvlakken van geprofileerde staalplaat omdat de dakbedekking ter hoogte van de dalen in de plaat niet ondersteund worden. Het omgekeerde dak wordt ook wel eens irma-dak genoemd (van Insulated Roof Membrane Assembly).15
Jellema, Meischke, Muller, Bouwkunde voor het hoger technisch onderwijs, deel 3: vloeren – plafonds - daken, tweede druk, Delft, uitgeverij Waltman, 1973, p186 15
_________________________________________________________________________35
Een omgekeerd dak is opgebouwd uit een ballastlaag, isolatielaag, dakbedekking, afschotlaag en draagconstructie. In tegenstelling tot een warm dak, is bij dit type geen dampscherm vereist, wat de opbouw iets eenvoudiger maakt. De dakafdichting vervult hier namelijk ook de functie van dampscherm. De isolatie ligt bij deze opbouw boven de afdichting waardoor ze moet bestand zijn tegen vocht. Hiervoor komt slechts één materiaal in aanmerking, namelijk XPS (geëxtrudeerd polystyreen). Deze isolatie is niet bestand tegen UV-stralen en dient dus beschermd te worden met een grind (min 50mm) of tegels. Eén van de voordelen van een omgekeerd dak is dat de isolatieplaten ook bij slechte weersomstandigheden kunnen geplaatst worden. Hierdoor vormt het omgekeerde dak bij renovaties vaak een interessant alternatief. Men kan immers zonder veel problemen isolatie en een ballastlaag voorzien indien de dakafdichting nog in goede staat verkeerd. Nadelig is dan weer dat defecten aan de afdichting moeilijker op te sporen zijn en dat hiervoor niet enkel de schutlaag, maar ook de isolatielaag verwijdert dienen te worden.
Een omgekeerd dak vergt tevens een zwaardere onderstructuur en een iets grotere helling dan het warme dak. Een ander minpunt is een groter warmteverlies bij dezelfde isolatiedikte dan bij een warm dak. Daardoor moet men volgens bepaalde bronnen de theoretisch berekende isolatiedikte met 20% verhogen in vergelijking met een warm dak. Hierdoor is het omgekeerde dak doorgaans ook een stuk duurder.
De invloed van het omgekeerde dak op de dakrand wordt vooral bepaald door het dikkere dakpakket en de precisie die vereist is bij het plaatsen van de afdichting en isolatie. Opvallend is ook dat ik in geen enkele, van de door mij geraadpleegde literatuur, een detail van een omgekeerd dak met dakrand heb teruggevonden. Ik ga er dus vanuit dat deze dakranden niet afwijken van de dakranden die toegepast worden bij warme daken.
36_________________________________________________________________________
Foutieve dakopbouwen Sommige dakopbouwen, die in het verleden regelmatig toegepast werden, zijn bouwfysisch verkeerd en zijn daarom dan ook af te raden. Wanneer het vanaf de jaren zeventig aangeraden werd om daken te isoleren, werd er vaak onder de bestaande dakconstructie een laag isolatiemateriaal aangebracht. Dit was namelijk de eenvoudigste manier om het dak te isoleren. Al snel kreeg men echter te kampen met enkele hardnekkige schadegevallen. Door de extra isolatie werd de draagconstructie namelijk blootgesteld aan grote temperatuursschommelingen waardoor bijvoorbeeld de dragende muur ging scheuren ter plaatse van de dakvloer oplegging. Tevens werd het voordeel van de binnenwarmtecapaciteit te niet gedaan, en kon men inwendige condensatie moeilijk vermijden.
Figuur 27 : temperatuurverloop (in stationair regime) bij een dak met isolatie onder de dakvloer
Figuur 28 : isolatie onder de dakvloer
_________________________________________________________________________37
Een andere foutieve dakopbouw is het plaatsen van het afschotbeton bovenop de isolatie. Dit systeem wordt afgeraden omdat het ingesloten bouwvocht niet kan afgevoerd worden en de isolatie onvermijdelijk nat wordt. Het
afschotbeton
wordt
tevens
blootgesteld
aan
grote
temperatuursveranderingen waardoor deze kan uitzetten en scheuren veroorzaken ter hoogte van de dakrand.
Figuur 29 : afschotbeton op de isolatie
De keuze voor een bepaald daktype beïnvloedt de dakrand dus in grote mate. Vooral de dikte van het dakpakket, en de daaruit volgende invloed op de gevel, speelt hierbij een doorslaggevende rol.
38_________________________________________________________________________
6. DE DRAAGCONSTRUCTIE___________________________________ Het platte dak is steeds samengesteld uit een draagconstructie, erboven een isolatielaag en daarop komt dan de dakbedekking. Voor de draagconstructie kan men steeds kiezen uit 3 basisgrondstoffen: hout, beton of metaal.
Houten draagconstructies De houten draagconstructie vond als eerste zijn toepassing. De constructie van daken werd als sinds eeuwen door middel van hout gerealiseerd. Ook begin jaren twintig was de houten dakopbouw nog veruit de meest toegepaste constructie. Velen waren toen namelijk nog niet vertrouwd met ijzer- en gewapende betonconstructies. Het grote voordeel van houten constructies was hun lichte eigengewicht. Deze constructies evolueerden natuurlijk ook, maar minder spectaculair dan bij de ijzer- en betonconstructies. Sinds begin 20e eeuw heeft men, met steeds toenemend succes, geprobeerd om de kennis van de statica ook voor houtconstructies aan te wenden. Bovendien kwamen er enerzijds schimmel dodende en insectenverdelgende middelen op de markt die het gebruik van minder edele en kwetsbaarder houtsoorten mogelijk maakten. Anderzijds lieten studies toe om composietmaterialen op basis van hout te ontwikkelen zoals spaanplaat, OSB-panelen, multiplex, gelijmd-gelamelleerde balken…. Vooral de laatste jaren manifesteert hout zich dan ook weer nadrukkelijk in de woningbouw.
Betonnen draagconstructies Het eerste
gebruik
van
(ongewapend) beton
dateert al
vanaf de
Egyptenaren, de Babyloniërs, de Grieken en de Romeinen, die het gebruikten bij de bouw van bruggen en aquaducten. Als bindmiddel werd meestal kalk of tras gebruikt. Later is deze techniek echter in onbruik geraakt en pas na de uitvinding van het Portlandcement in 1850 werd het gebruik van beton herontdekt. _________________________________________________________________________39
Op vlak van toeslagstoffen voor beton deed men in 1938 een belangrijke ontdekking: wanneer men kleine hoeveelheden lucht aan beton toevoegde, had dit niet alleen een gunstige invloed op de verwerkbaarheid, maar ook op de weerstand tegen vorst en dooi. Sindsdien werden toeslagstoffen aangeraden
om
de
minder gunstige eigenschappen van beton
te
voorkomen.16
Het gewapende beton kende zijn eerste toepassingen in 1861 door het toevoegen van ijzerdraden aan het beton. In de beginjaren bestond er echter nog grote terughoudendheid om het materiaal effectief toe te passen. Maar wanneer de Duitser Koemer in 1886 een methode vindt om verschillende constructies te berekenen neemt het gebruik van gewapend beton gevoelig toe.17 In België speelde François Hennebique een cruciale rol bij de invoering van gewapend beton. In 1892 opende hij een studiekantoor in België, vooraleer hij zijn loopbaan in Frankrijk voortzette. In datzelfde jaar deponeerde hij het patent voor een betonnen balk, gewapend met ronde staven en beugels, die een omwenteling in de bouwtechnieken van de volgende eeuw zou veroorzaken. Het Hennebiquesysteem werd al snel internationaal befaamd: de gebouwen van de nieuwe stad Heliopolis werden vanaf 1905 allemaal volgens dit systeem opgetrokken. Zoals bij ieder nieuw materiaal kent ook het gebruik van gewapend beton een periode van grote overschatting. Zo werd het vaak terecht toegepast, maar vaak ook omdat het in de mode was.
Het idee van het voorgespannen beton ontstond al in het begin van de ontwikkeling
van
(spanbeton)
wordt,
het
gewapende
voordat
de
beton.
constructie
Bij
voorgespannen
belast
wordt,
beton
door
het
aanspannen van hoogwaardig staal in het beton een drukspanning geïntroduceerd, welke zo groot is, dat zij de door het eigengewicht en de
Hornbostel, C., Materials for architecture, New York, Reinhold publishing corporation, 1961, p16 en 159 17 Van der Meer, F., ea., De katholieke encyclopaedie, deel 4, Antwerpen, N.V. Standaard-Boekhandel, 1950 16
40_________________________________________________________________________
belasting veroorzaakte trekspanning opheft. Hierdoor wordt de gehele doorsnede nuttig gebruikt en vervallen de nadelen op vlak van eigengewicht van beton. In 1886 verkreeg Jackson in San Francisco het octrooi op het voorspannen. Het eerste octrooi in Europa dateert van 1888 en staat op naam van Döhring in Berlijn. Het is echter vooral Freysinnet in Frankrijk die een belangrijke bijdrage leverde tot de oplossing van theoretische en praktische problemen met betrekking tot voorgespannen beton. Omstreeks 1930 slaagt de fransman erin om voorgespannen beton te realiseren door het gebruik van staaldraad. De eerste belangrijke constructies kwamen onder zijn leiding tot stand op het einde van de jaren dertig. In België kwam het voorgespannen beton vooral door professor Magnel tot ontwikkeling. Het was pas vooral tijdens en na de tweede wereldoorlog dat deze methode een grote doorbraak kende.18
Cellenbeton (ook wel gasbeton genoemd) werd in 1924 door een Zweedse architect
uitgevonden.
Hij
zocht
naar
een
materiaal
dat
dezelfde
eigenschappen heeft als hout, zonder de nadelen ervan. Door het toevoegen van aluminiumpoeder aan het beton ontstonden kleine luchtbellen die ervoor zorgden dat het beton beter isoleerde, lichter en minder brandbaar werd. Omstreeks het begin van de jaren vijftig startte men dan ook met de productie op grote schaal.
Er
zijn
natuurlijk
nog
tal
van
andere
ontwikkelingen
op
vlak
van
betonconstructies. Zo was men na wereldoorlog I en II koortsachtig op zoek naar prefab elementen en lichtere draagconstructies die het bouwen goedkoper konden maken. Vooral sinds de jaren zestig stelt men een toenemend gebruik van prefab elementen vast.
Als draagconstructie uit beton kon men bijvoorbeeld omstreeks begin jaren zeventig kiezen tussen: ter plaatse gestorte gietvloeren, systeemvloeren zoals
Hornbostel, C., Materials for architecture, New York, Reinhold publishing corporation, 1961, p172 18
_________________________________________________________________________41
de overige vloerconstructies, geprefabriceerde dakplaten van gewapend beton of lichtere soorten beton zoals cellenbeton, combinatiedaken van dunne geprofileerde staalplaat waarop een dunne laag beton aangebracht werd en waarbij de staalplaat als trekwapening dienst doet. Verder waren er nog twee andere soorten die weliswaar slechts zelden toegepast werden, namelijk het waterdichte beton dat de dakbedekking overbodig zou maken en het gebruik van spuitbeton met tijdelijke bekisting. Bij het waterdichte beton rezen echter problemen bij de
voegconstructies. Men deed
tevens
experimenten met geprefabriceerde dakelementen waarop men de ook de dakbedekking fabrieksmatig aanbracht, maar ook hier stuitte men op problemen ter hoogte van de voegafdichtingen.19
Metalen draagconstructies Net als beton, wordt ook ijzer al meer dan 4000 jaar gebruikt voor diverse doeleinden. Het bereiden van kwalitatief hoogwaardig staal is echter eeuwenlang erg moeilijk geweest.
Midden 19e eeuw stelde men een toenemend gebruik van ijzerconstructies vast. Vaak werd er ijzer toegepast waar hout beter op zijn plaats zou geweest zijn. IJzerconstructies dankten hun populariteit ten opzichte van hout aan de statica die het mogelijk maakte om de constructies nauwgezet te berekenen. Bij houtconstructies waren de afmetingen eerder gebaseerd op ondervinding.
Begin 20e eeuw verscheen het roestvrij staal als resultaat van een gezamenlijk onderzoek door Brealey in Engeland, Becket in de Verenigde Staten, en Strauss en Maurer in Duitsland.20 Het harden van staal werd sinds 1928 voor het eerst toegepast. Roestvrije staalplaat en strip werden het eerst aangewend in de industrie. De eerste grootschalige toepassing in de architectuur was bij de
Jellema, Meischke, Muller, Bouwkunde voor het hoger technisch onderwijs, deel 3: vloeren – plafonds - daken, tweede druk, Delft, uitgeverij Waltman, 1973, p184 20 Hornbostel, C., Materials for architecture, New York, Reinhold publishing corporation, 1961, p434 19
42_________________________________________________________________________
bouw van het empire state building en de chrysler building. Vanaf toen tot de tweede wereldoorlog nam het gebruik geleidelijk aan toe. Aan het einde van de oorlog was roestvrij staal, in beperkte mate, terug op de markt te verkrijgen. Later kende het een ware vooruitgang tot het één van de belangrijkste materialen in de hedendaagse architectuur werd.
Invloed van de draagconstructie Wanneer we nu de drie basis grondstoffen gaan vergelijken blijkt dat hout een voordeel heeft ten opzichte van ijzer en beton omdat het op relatief korte tijd kan verwezenlijkt worden door middel van relatief eenvoudige methodes. Op vlak van brandveiligheid geniet gewapend beton de voorkeur. Hout en ijzer
kunnen
echter
wel
geïmpregneerd
of
bestreken
worden
met
brandwerende verf. Gewapend beton heeft dan weer als nadeel dat het een groot eigengewicht heeft en dus een grotere invloed op de ondergelegen constructie. Tevens vergde het gebruik van gewapend beton een langere bouwtijd, al is aan dit euvel door het gebruik van geprefabriceerde elementen wel een einde gekomen. Voordelig is dan weer dat de opleglengte van gewapende betonplaten kleiner is dan die van ijzer- en houtconstructies en er veel grotere overspanningen kunnen gerealiseerd worden. De opleglengte wordt niettemin ook voor een grot stuk bepaald door de onderliggende gevelconstructie.
Het gebruik van geprofileerde staalplaten zorgt voor een snelle montage en wordt dan ook vaak toegepast in de utiliteitsbouw.
De keuze van het materiaal dat gebruikt wordt voor de draagconstructie heeft ook een grote invloed op de bovengelegen lagen. Zo kan men op hout gemakkelijk de isolatie bevestigen wat op betonnen constructies iets moeilijker verloopt, waardoor men vaak met losliggende isolatie en een ballastlaag gaat werken. Ook op de afdichting heeft de draagconstructie een invloed. Zo kan men op onvervormbare structuren een gekleefde afdichting aanbrengen.
_________________________________________________________________________43
Tegenwoordig wordt er als draagconstructie bij platte daken wel meestal geopteerd voor een constructie uit beton, omdat het dak meestal een bijkomende functie krijgt en de belasting op het dak vaak groter wordt dan vroeger het geval was.
De invloed van de draagstructuur op de dakrand is vooral uitgesproken bij houtconstructies. De gevelconstructie kan men best onder het dakbeschot beëindigen om problemen op vlak van waterinfiltratie te voorkomen. Soms kiest men ook nog uit esthetische reden voor een borstwering, waarbij een dergelijke borstwering later het eerst aan onderhoud toe blijkt te zijn. De dakrand kan men dus best met een oversteek detailleren omdat daardoor het bovenste deel van de muurconstructie droog blijft. De spouwmuur dient dan ook te worden dichtgemaakt, om te voorkomen dat vocht uit de spouw de dakconstructie kan bereiken.
Verder kon men vaststellen dat bij het toepassen van een houten constructie er vaak ook gebruik gemaakt werd van een houten boeiboord, al hing dit natuurlijk volledig af van de smaak van de architect. Het gebruik van smalle boeidelen voor de dakrand bracht doorgaans heel wat extra timmerwerk met zich mee, maar was vanuit esthetisch standpunt wel een opsteker. Een houtconstructie leende zich ook uitstekend voor het toepassen van een koud dak, wat dus enkele ventilatieopeningen met zich meebracht.
44_________________________________________________________________________
Figuur 30 : dakranden bij platte daken van hout
Het gebruik van metalen draagstructuren heeft dan weer een grotere invloed op de gevel, die vaak ook in metaalplaat wordt uitgevoerd. Aan de dakrand worden dan doorgaans ook speciale voor deze constructie ontwikkelde dakranden voorzien. Kortom, de leveranciers van dakplaten leveren dan in de regel ook een compleet pakket voor dak- en gevelbekleding. Ook de metalen constructie leende zich moeiteloos voor het toepassen van een koud dak. Er bestonden zelfs platen die speciaal ontwikkeld werden voor toepassing op een koud dak en platen voor toepassing op een warm dak.
_________________________________________________________________________45
Figuur 31 : dakconstructie van staal
Bij betonconstructies is er geen uitgesproken dakrand die de voorkeur geniet. Hierbij heeft de ontwerper dus de keuze uit een brede waaier aan toepassingen en wordt de selectie dan ook hoofdzakelijk bepaald door de keuze van de afdichting. In onderstaande figuur ziet men een voorbeeld van cellenbeton afgewerkt met een rand uit cellenbeton. Het grote voordeel bij deze constructie is dat de isolatielaag overbodig wordt, wat de detaillering een stuk eenvoudiger maakt. De opleglengte varieert afhankelijk van de ondergelegen muuropbouw. Er worden ook maxima opgegeven voor de afstand die de plaat mag uitsteken en om schadegevallen te voorkomen dient de onderzijde voorzien te worden van een waterkerende laag.
46_________________________________________________________________________
Figuur 32 : dakconstructie van cellenbeton
De keuze van de draagconstructie heeft dus vooral een invloed op de bovenliggende lagen en op de ondergelegen muren. Dus onrechtstreeks heeft ze ook een grote invloed op de dakrand.
_________________________________________________________________________47
7. DE ISOLATIE_______________________________________________
Het platte dak werd gedurende lange tijd toegepast zonder dat er zich enige moeilijkheden
aandienden.
Toen
men
echter de
gebouwen
na
de
energiecrisis van 1973 intensief begon te isoleren, verloor men de invloed van de isolatie op de duurzaamheid en de windbelasting van het platte dak uit het oog. Dit leidde onder andere tot heel wat schadegevallen met waterinfiltratie en condensatieproblemen als oorzaak. Er moesten dan ook nieuwe isolatie- en afdichtingsproducten en daksamenstellingen ontwikkeld worden om deze problemen te voorkomen en zo een plat dak met een uitstekende duurzaamheid en grotere windweerstand op te bouwen.
Vroeger diende een dak hoofdzakelijk als bescherming van een gebouw tegen weersinvloeden als regen en wind. Bij een plat dak volstond het dan ook een draagconstructie te voorzien waarop een afdichting en eventueel ballastlaag werd voorzien.21
Figuur 33 : traditionele dakopbouw alvorens men ging isoleren
Vanaf 1973 begonnen de brandstofprijzen fenomenaal te stijgen, er was sprake van een heuse energiecrisis, die een einde maakte aan de bloeiperiode die begon na de tweede wereldoorlog en zijn hoogtepunt kende in de ‘golden sixties’. De westerse wereld werd zich pijnlijk bewust van de kostprijs van energie met als gevolg dat niet alleen de prijs om een huis te 21 Meert, E. en Vitse, P., ‘Naar een duurzaam plat dak’, WTCB Tijdschrift, lente 1996, pp.23-28.
48_________________________________________________________________________
verwarmen, maar ook de prijs voor de fabricatie van bouwmaterialen gevoelig toenam. De productie van baksteen, cement en staal noodzaken namelijk een grote hoeveelheid energie met als gevolg een sterke prijsstijging van de basisproducten en dus ook de eindprijs van het gebouw. Het toppunt van deze crisis werd bereikt tussen 1981 en 1985.
Figuur 34 : evolutie van de stookolieprijzen
Om minder (dure) brandstof te gebruiken is men dan ook veel sterker gaan isoleren. Hierbij werd ook het dak niet vergeten. Er bestond ter zake echter nog geen enkele ervaring of enige wettelijke verplichting. Het leek bovendien heel eenvoudig: men moest enkel een laag isolatiemateriaal in de dakopbouw aanbrengen. Deze ingreep bracht een ganse reeks voordelen met zich mee. Zo daalde de k-waarde van 3,5 W/m²K tot 0,35 W/m²K en dus ook het stookolieverbruik. Het thermische comfort onder het dak verbeterde, met als gevolg dat er in de winter geen koude straling van het plafond meer ontstond en in de zomer veel
_________________________________________________________________________49
minder warmte binnenkwam. Verder kon het thermisch bewegen van de dakvloer gevoelig beperkt worden en kon men de condensatie, op voorwaarde dat er geen koudebruggen aanwezig waren, onder de dakvloer bij koud weer voorkomen.
Hoewel verbouwingen door de eeuwen heen altijd hebben plaatsgevonden, is de groeiende aandacht en interesse voor het verbeteren, verbouwen en saneren van bestaande woningen, ondermeer van uit de overheid en bouwnijverheid, in België te bestempelen als een nieuw fenomeen van de jaren zeventig. Het overal opduikende kwaliteitsverval van het bestaande patrimonium was hier zeker niet vreemd aan. Vervangende nieuwbouw op grote schaal leek in de economische crisis van de jaren zeventig en tachtig voor de overheid en particulieren echter onbetaalbaar. Het verbeteren van bestaande panden tegen een opgedreven ritme en voor een beperkte kostprijs werd als een mogelijk alternatief gezien. Bovendien hoopte men, door het arbeidsintensievere karakter van vernieuwbouw, de tewerkstelling in de bouw in zekere mate in stand te houden. Bij deze renovatieprojecten werd vooral rekening gehouden met het feit dat de structuur minimum de volgende twintig jaar stabiel en droog zou blijven, zonder dat er buitensporige onderhoudswerkzaamheden dienden uitgevoerd te worden. De woning moest natuurlijk ook aan de toenmalige comforteisen voldoen waardoor de ruimte onder het dak vaak tot een bewoonbare ruimte werd omgevormd. Men moest dus het dak intensief gaan isoleren. Dit bracht echter enkele problemen met zich mee, omdat de enige goede plaats voor de isolatie bovenop het dak was en er dus moeilijkheden ontstonden met betrekking tot de ventilatie, het extra gewicht, een beperkte dakrandhoogte….22
Sinds 1986 zijn de brandstofprijzen terug gedaald. Men is echter blijven isoleren omdat er enkele wettelijke verplichtingen bijgekomen waren die vooral
22 Van Den Bossche, F. en De Pauw, C., ‘Vernieuwbouw in België’, WTCB Tijdschrift, nr. 4, december 1982, pp.33-40.
50_________________________________________________________________________
berusten op comfort en ecologie (zoals luchtvervuiling, uitputting van grondstoffen,…).
Normen en reglementeringen De eerste stappen, om tot een Belgische norm ter berekening van de warmteverliezen in gebouwen te komen, werden kort na de tweede wereldoorlog door de unie de Belgische installateurs in centrale verwarming (UBIC) en
door
de
Technische
Vereniging
van
de
verwarming- en
verluchtingsnijverheid en aanverwante takken (ATIC) gezet. Een gemengde werkgroep BIN-ATIC werd opgericht en heeft jarenlang gewerkt aan de voorbereiding van een norm, die in grote lijnen geïnspireerd zou worden op de Duitse norm DIN 4701 van 1959. In die norm werd gesteld dat de warmteverliezen
moesten
berekend
worden
op
basis
van
de
binnenluchttemperatuur. Dit werd echter tegengesproken door de Franse vereniging AICVF (Association des ingénieurs de chauffage et ventilation) die in 1966 stelde dat de transmissieverliezen van gebouwen moesten berekend worden op basis van de droge resulterende temperatuur. Dit leidde tot een twistpunt
waarna
het
WTCB
in
1968-1969
besliste
om
een
aantal
computerberekeningen uit te voeren om zo klaarheid te scheppen. De resultaten bevestigden de juistheid van het Franse standpunt. Op basis hiervan stelde het WTCB eind jaren zestig een eerste normontwerp op in verband met de warmte-isolatie van gebouwen. In die periode was het zeker nog niet de bedoeling om te komen tot energiezuinigere gebouwen. In juli 1974 werd dan uiteindelijk de eerste Belgische warmte-isolatienorm gepubliceerd onder het nummer NBN B 62-001. De belangrijkste eis die erin voorkwam, was dat de thermische transmissie-index (T) van elke kamer in woningen, kantoren, scholen, hospitalen en dergelijke, kleiner moest zijn dan 0,90 W/m²K. Het bleek echter moeilijk om in de norm-commissie een unaniem akkoord te bereiken over een lijst met genormaliseerde λ-waarden der bouwmaterialen. Met als gevolg dat deze essentiële gegevens ontbraken in de norm. Hoewel de norm na de eerste energiecrisis gepubliceerd werd, hield ze nog geen rekening met de noodzaak aan energiezuinige gebouwen. Ze werd dan ook maar zelden toegepast. _________________________________________________________________________51
De vraag naar een genormaliseerde lijst met λ-waarden bleef dus bestaan en daarom werd er op initiatief van de Interindustriële studiegroep voor de Bouwnijverheid (IC-IB) en met de steun van het IWONL (Instituut tot aanmoediging
van
het wetenschappelijk
onderzoek
in
nijverheid
en
landbouw) beslist om een meetcampagne te financieren die moest leiden tot 4
nieuwe
normen
(NBN
B
62-200
tot
NBN
B
62-203)
om
de
warmtegeleidingcoëfficiënt (λ-waarde) van bouwmaterialen te kunnen meten. Zodra deze normen beschikbaar werden, werd in de BIN-commissie zeer vlug een akkoord bereikt over een algemeen aanvaarde lijst met λ i- en λe-waarden. Deze lijst werd in januari 1987 opgenomen in de norm NBN B 62002. Ondertussen had de BIN-commissie, dankzij de kennis van de toenmalige Europese situatie een ander norm NBN B 62-301 gepubliceerd, met als doel de isolatiekwaliteit van elk gebouw met één enkel cijfer aan te duiden, namelijk het zogenaamde toetspeil K100. Hiervoor maakte men gebruik van de gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt ks, van de verliesoppervlakte (ATm²) en van het ingesloten volume (Vm³). Bij de publicatie van deze norm was de BIN-commissie zich wel bewust van de noodzaak om zo vlug mogelijk andere normen voor te bereiden die zouden vastleggen hoe de k-waarde van bouwelementen moesten berekend worden. In oktober 1979 werd dan ook de norm NBN B 62-204 gepubliceerd waarin bepaald wordt hoe de k-waarde moest bepaald worden. Verder werd in december 1986 de warmteverliesnorm NBN B 62-003 gepubliceerd. In 1984 vaardigde de Waalse regio een thermische reglementering uit voor nieuw op te richten woongebouwen die gebaseerd was de warmteisolatienorm NBN B 62-301 en het normontwerp over de berekening van kwaarden NBN B 62-002. De Waalse reglementering liet de mogelijkheid om te kiezen tussen enerzijds de eis dat gebouwen voldoen aan K 70 of anderzijds dat de architect bewijst dat de netto-energiebehoeften voor verwarming kleiner zijn dan een bepaald bedrag (Be500) en dit rekening houdend met de interne warmte- en de zonnewinsten. Na een vergelijkende studie met de isolatienormen in de toenmalige twaalf lidstaten van de Europese Gemeenschap kwam men tot de vaststelling dat de
52_________________________________________________________________________
isolatie-eisen in de diverse landen heel uiteenliepen. Daarom werd beslist om de norm NBN B 62-301 te herzien en in 1989 opnieuw te publiceren.23 In Vlaanderen werd sinds 1993 een thermisch reglement van kracht voor nieuwe woningen, nieuwe flatgebouwen of nieuwe gebouwen met een verblijfsfunctie. Volgens dit reglement moesten de nieuwe daken van dergelijke
gebouwen
een
maximum: kmax ≤ 0,6 W/m²K.
warmtedoorgangscoëfficient
hebben
van
Indien er gerenoveerd werd, was de eis iets
strenger: kmax ≤ 0,4 W/m²K. Om een idee te geven met welke isolatiediktes deze eisen overeenstemmen wordt verwezen naar onderstaande figuur.
Figuur 35 : Isolatiedikten in functie van de maximale warmtedoorgangscoëfficient
Na verloop van tijd kwamen, in geïsoleerde daken, echter verschillende soorten schadegevallen aan het licht, die betrekking hadden op de dakopbouw, de afschotlaag, de isolatie, de afdichting en de windweerstand. Dit deed de reputatie van het platte dak geen goed en bijkomend onderzoek drong zich op. De verhoogde thermische belasting op geïsoleerde daken lag aan de oorzaak van deze problemen. Dakopbouwen en materialen uit de jaren zestig waren voor deze situatie niet ontworpen, met als gevolg een sterke vermindering van de levensduur van het dak. Begin jaren tachtig kreeg men, dankzij een grondige analyse van de verschillende schadegevallen, een beter inzicht in het probleem en kon men hiervoor oplossingen voorstellen. Dit leidde
Uyttenbroeck, J., ‘Belgische normen in de thermische reglementen van de regio’s’, WTCB Tijdschrift, zomer 1995, pp.31-39.
23
_________________________________________________________________________53
tot het stellig afraden van het koude dak en het plaatsen van isolatie onder de dakvloer of tussen de draagstructuur en het hellingsbeton.
Sedert 2000, werden ook de reglementaire drempelwaarden voor nieuwe woningen verhoogd en beantwoorden ze, in de drie gewesten, aan het niveau K55. Vanaf 1 januari 2006 werd echter de nieuwe epb-reglementering van kracht. Wat de warmte isolatie betreft, moeten vanaf dan voor nieuwe gebouwen
de
constructieonderdelen
voldoen
aan
een
maximale
warmtedoorgangscoëfficient (U-waarde, ook soms aangeduid als k-waarde) of
aan
een
minimale
warmteweerstand
(R-waarde).
Het
maximaal
toelaatbare globale warmte-isolatieniveau (K-niveau) werd op zijn beurt verlaagd tot K45 (of K55 voor industriële gebouwen). Verder moeten gebouwen
tevens
uitgerust
zijn
met
ventilatievoorzieningen
wat
een
luchtdichtere detaillering vereist.24
Soorten dakisolatie Er bestonden natuurlijk vele soorten isolatie die ook allemaal evolueerden. Zo werden de isolatieplaten steeds beter isolerend, dunner, lichter, drukvaster… De keuze van de isolatie hangt af van de andere dakonderdelen, de dakopbouw en de functie die men aan het dak wil geven. Een historisch overzicht van ieder isolatiemateriaal is hier niet echt van toepassing, maar volledigheidshalve zal ik wel een overzicht geven van de isolatiematerialen die op een plat dak kunnen gebruikt worden. Men kan volgende
materiaalgroepen
overwegend
gesloten
plantaardige
oorsprong27
cellen25,
onderscheiden: minerale
kunststofschuimen
materialen26,
materialen
met van
en composiete materialen, samengesteld uit twee of
meer materialen.
24 Onbekende auteur, ‘De energieprestatieregelgeving voor gebouwen: de laatste evoluties’, WTCB-Dossier, katern nr.2, 3e trimester 2005, pp.1-3. 25 vb.: polyurethaan (PUR), polyisocyanuraat (PIR), fenolschuim (PF), geëxpandeerd polystyreen (EPS) en geëxtrudeerd polystyreen (XPS)) 26 vb.: minerale wol (MW), cellenglas (CG) en geëxpandeerd perliet (EPB) 27 vb.: kurk (ICB), spaander- en houtvezelplaten, vlasstengels, rietstengels, geëxpandeerde klei…
54_________________________________________________________________________
Isolatiematerialen werden al lang, voor er sprake was van de energiecrisis, ontwikkeld. Zo werd geëxpandeerde polystyreen al in de jaren vijftig op de markt gebracht, hoewel het toen nog niet zo vaak toegepast werd omdat dit een extra kost met zich meebracht.
Invloed op de dakrand Het isoleren van platte daken had ook een grote invloed op de dakrand. Zo moest er bij het detailleren meer aandacht besteedt worden aan het vermijden van koudebruggen waardoor condensatie en schimmelgroei zou ontstaan en die verantwoordelijk zijn voor een merkelijke toename van de warmteverliezen. De ontwerper stond dus voor de uitdaging om de isolatie uit de spouwmuur te laten aansluiten op de dakisolatie.
De praktijk toonde aan dat het bijzonder moeilijk was om het schadelijke effect van koudebruggen teniet te doen of te reduceren, zonder ingrijpende en dure aanpassingen of veranderingen aan te brengen. Het kwam er dus op neer om koudebruggen beter te voorkomen dan te genezen. Daarom werden in
de
jaren
tachtig
computerprogramma’s
koudebrugatlassen ontwikkeld
die
opgesteld
het
mogelijk
en
werden
maakten
er om
koudebruggen te evalueren. Op die manier kon een ontwerper deze databanken raadplegen zodat hij een vrij goed inzicht kreeg in de mogelijke probleemgevallen. Nadelig bij deze programma’s was het feit dat ze vrij tijdrovend waren en maar door een vrij beperkt en gespecialiseerd cliënteel konden gebruikt worden. Daarom werd begin jaren negentig het eurokobraproject in het leven geroepen om op Europees niveau een snel, krachtig, precies en gebruiksvriendelijk computerprogramma samen te voegen met een omvangrijke databank van koudebruggen. Een volledig operationele versie van het Kobra-computerprogramma is op het einde van 1993 op de markt gekomen. 28
28 Wouters, P., ‘Eurokobra: een europees project voor het realiseren van een kouebrugatlas op computer’, WTCB Tijdschrift, herfst 1994, pp.9-15.
_________________________________________________________________________55
Het gebruik van isolatie zorgde er tevens voor dat de dakopbouw iets complexer werd. Zo moet er onder de isolatie, afhankelijk van de dakopbouw, al dan niet een dampscherm voorzien worden. Aan de dakrand moet de aannemer dan ook zorgen dat de isolatie mooi ingesloten wordt tussen het dampscherm en de afdichting, wat dus een zekere nauwkeurigheid vereist bij uitvoer.
Ook de windweerstand heeft een invloed op de dakrand. Zo moet de luchtaanvoer via de aansluitingen zoals de dakrand vermeden worden. Isolatie en vooral dan minerale wol laat meer luchtbewegingen toe, waardoor de kans op beschadiging door wind aan de afdichting of isolatie gevoelig toeneemt. Bij het detailleren dient er dus voldoende aandacht besteedt te worden aan een goede bevestiging van de lagen onderling en een goede luchtdichtheid van de dakrand op zich.
Bij de overgang van niet-geïsoleerde naar geïsoleerde daken heeft men de invloed van de isolatie op de duurzaamheid en de windbelasting van het platte dak onderschat. Tegenwoordig is men voldoende vertouwt met deze problemen waardoor
de
kwaliteit van
de
huidige
daken
enorm
is
toegenomen en er zich, mits een correcte plaatsing, nog zelden problemen voordoen.
56_________________________________________________________________________
8. DE DAKAFDICHTING________________________________________ Hoewel de dakafdichting van een woning met plat dak niet zichtbaar is, is het toch één van de belangrijkste, zoniet dé belangrijkste component van het platte dak. Ze moet de woning namelijk beschermen tegen waterinfiltratie en zorgt op die manier ook voor de betrouwbaarheid van het platte dak.
Tegenwoordig bestaan er allerhande soorten dakafdichtingen die kunnen onderverdeeld worden in bitumineuze afdichtingen, kunsstofafdichtingen, geprefabriceerde kunststofdakzeilen, vloeibaar aangebrachte producten en metalen dakafdichtingen.
Metalen dakafdichtingen Bij de metalen dakbedekkingen onderscheiden we vier soorten materialen: zink, lood, ijzer en koper. Deze materialen worden thans nog zelden gebruikt als dakbedekking voor een gans dakoppervlak omdat ze vrij duur geworden zijn in vergelijking met andere dakafdichtingsmaterialen. Daarnaast vereisen ze tevens een grote vakkennis en is een slechte uitvoering nefast voor de afdichting. Metalen zijn ook goede warmtegeleiders dus hebben ze een nadelige invloed op de temperatuursschommelingen en zijn ze gevoelig voor uitzettingen. Daarnaast zorgen regen en hagel ook voor grote geluidshinder. Een voordeel is dan weer dat de metalen kunnen gerecupereerd worden en ze bij renovatie dus op andere vlakken nog kunnen aangewend worden. Zink en lood worden daarentegen wel nog vaak toegepast bij dakranden of aansluitingen op goten.29
Lood, een van de oudste gekende metalen, wordt al gebruikt sinds de oudheid. De Assyriërs, Egyptenaren en de Romeinen gebruikten het reeds in heel uiteenlopende domeinen. Later werd het aangewend voor de
29 Wattjes, J.G., Constructies van gebouwen: kappen, deel 4, tweede ongewijzigde druk, Amsterdam, Uitgevers-maatschappij ‘Kosmos’, 1922, p73.
_________________________________________________________________________57
dakbedekking van kerken, kathedralen en grote bouwwerken zoals de SintPietersbasiliek te Rome of de kathedraal van Reims. De kwaliteit, de technologie en de toepassing van het bladlood zijn echter sterk geëvolueerd. Dit metaal onderscheidt zich door heel specifieke eigenschappen en kenmerken. Dankzij zijn mechanische kwaliteiten en zijn fysische en chemische eigenschappen (zoals soepelheid, densiteit, dichtheid, smeedbaarheid en eenvoudige plaatsing) vormt het een heel duurzaam materiaal. Het toepassen van de moderne technologieën en technieken bij het productieproces hebben geleid tot het verbeteren van zijn prestaties. Zelfs in agressieve atmosferische omstandigheden zoals de industrie beantwoordt het bladlood, op voorwaarde dat het volgens de regels van de kunst verwerkt wordt, aan de strenge eisen van stevigheid en duurzaamheid. Zijn smeedbaarheid en soepelheid staan dan ook garant voor een perfecte dichtheid en aanhechting. Maar al deze voordelen wegen echter niet op tot de nadelen op vlak van thermische en akoestische isolatie, waardoor het bladlood als volledige dakafdichting nog zelden toegepast wordt30.
Zink werd ook reeds begin 19e eeuw toegepast, al verliep het gebruik ervan in het begin heel moeizaam omdat de juiste constructiewijzen nog niet gekend waren. Na herhaaldelijke teleurstellingen werden er dan ook geleidelijk aan verbeteringen ontwikkeld en gaat het lood grotendeels vervangen. Zink kreeg echter concurrentie van houtcement en cementmastiek die een stuk goedkoper bleken te zijn. Het werd daarentegen wel nog gebruikt voor flauw hellende daken die te sterk hellen voor cement en te flauw voor de toepassing van pannen of leien.
IJzer dat al langer gekend was omwille van zijn constructieve doeleinden, werd in de 19e eeuw ook als bedekkingsmateriaal toegepast. Dit werd mogelijk nadat men technieken had ontwikkeld om het ijzer te verzinken en te emailleren. Het gebruik van dit afdichtingsmateriaal was echter een kort leven Onbekende auteur, Technische voorlichting 169: gebruik van bladlood voor dakbedekkingen en gevelbekledingen, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, 1987, 35p. 30
58_________________________________________________________________________
beschoren omwille van zijn slechte kwaliteiten op vlak van thermische en akoestische isolatie.
Bitumineuze afdichtingen De bitumineuze afdichtingen (in de volksmond vaak ‘roofing’ genoemd) zijn gegroeid uit een traditie van meerlaagse systemen, waarbij men door het op elkaar plaatsen van meerdere lagen een aanvaardbare afdichting kreeg, voor zover deze geplaatst werd op een stabiele, vaak niet geïsoleerde ondergrond.
Begin 20e eeuw maakte men dus nog gebruik van houtcement en cementmastiek die een stuk goedkoper waren dan de andere afdichtingen. Het houtcement bestond uit drie of vier lagen zwaar ongedrenkt papier, die door middel van de kleefstof houtcement aan elkaar werden gekleefd. Het cementmastiek dak bestond uit twee of drie, in sommige gevallen vier lagen asfaltpapier of dakleder die met cementmastiek (koolteer en zwavel) op elkaar werden gekleefd.31 Zowel houtcement als cementmastiek kon toegepast worden op platte daken van hout of beton met een helling van 2 tot hoogstens 12,5 cm. Bij houtconstructies moest er echter nog een extra laag (bitumen-papier bij houtcement en henneppapier bij cementmastiek) onder de afdichting aangebracht worden, waardoor het hout vrij kon werken zonder nadeel voor de bedekking. Om de afdichting te beschermen diende ze voorzien te worden van een laag grind. Het verschil tussen beide bedekkingen is dat cementmastiek zwaarder en minder buigzaam is dan houtcement maar dit betekende dat de ballastlaag op cementmastiek fijner kon zijn en deze afdichting ook een stuk sterker was. De bedekking met houtcement raakte dan ook voor de tweede wereldoorlog in onbruik.32
Wattjes, J.G., Constructies van gebouwen: kappen, deel 4, tweede ongewijzigde druk, Amsterdam, Uitgevers-maatschappij ‘Kosmos’, 1922, p153 32 Arendzen, G. en Vriend, J.J., Bouwkunde: hand- en studieboek voor den bouwkundige, deel 1, derde herziene druk, Amsterdam, N.V. uitgeversmaatschappij ‘kosmos’, 1944, p337. 31
_________________________________________________________________________59
De dakrand werd bij beide materialen op een gelijkaardige manier uitgevoerd. Goten waren overbodig, maar aan de afvoer moest er natuurlijk wel een kiezelbak of kiezelrand voorzien worden. Het bedekkingsmateriaal diende tegen een schuine opstand (driehoeksregel) te worden geplaatst en met een ander materiaal worden afgedekt om het smelten en aflopen van het houtcement en cementmastiek te voorkomen. Beide materialen werden namelijk, bij voldoende hoge temperatuur, dikvloeibaar. Onderstaande figuren tonen enkele mogelijke dakranden.
Figuur 36 : voorbeeld van een halfronde kraallat, een zinken kraal en een houten dakrand
Op de linker figuur wordt er gebruik gemaakt van een strook ruberoïd. Ruberoïd was een papierachtige dakbedekking die geleverd kon worden in grijsachtig grauwe, rode of groene kleur. De middelste figuur toont het gebruik van een door middel van een kraal afgedekte zinkstrook. De bevestiging van de zinkstrook werd gerealiseerd aan de hand van een klamp, die aan de voorzijde in de kraal grijpt en een de
60_________________________________________________________________________
andere zijde om de zinkstrook grijpt. Deze methode werd het meest toegepast. De figuur rechts toont het gebruik van een dekschroot. Deze methode werd toegepast wanneer uit zuinigheidsoverwegingen het zink achterwege kon gelaten worden. Deze uitvoering was echter niet geschikt voor blijvende constructies.
Figuur 37 : voorbeeld van een opgaande muur en het gebruik van een loodstrook
De constructie op de linker figuur is niet zonder bedenking: aan weerszijden is de opgaande muur aan regen blootgesteld en tevens werd er geen druipneus voorzien en zal er water langs de bovenkant insijpelen. In de rechter figuur worden deze problemen echter verholpen. Hierbij werd de muur slechts een halve steen in de hoogte opgetrokken en loopt de afdichting door over de bovenzijde van de muur zodat waterinfiltratie voorkomen wordt. De zinkstrook werd vervangen door een loodstrook. Voor een gemakkelijke bevestiging werd gebruik gemaakt van een ingemetselde klos. Indien men de opstand toch hoger wenste op te trekken kan er beter gebruik gemaakt worden van een deksteen uit natuursteen.
_________________________________________________________________________61
Figuur 38 : voorbeeld van het gebruik van een kiezelbak en kiezelrand (grindvang)
Tot kort voor de tweede wereldoorlog gebruikte men dus hoofdzakelijk teervilt of asfaltpapier die in twee, drie of vier lagen onderling met cement gekleefd werden en gewoonlijk los werden geplaatst op een houten bebording of beton. Dergelijke afdichtingen werden met een laag zand en kift of grind beschermd, en gaven algemeen voldoening. Hoewel teer enkele positieve eigenschappen had, zoals een goede weersbestendigheid, ‘zelfheling’ van scheutjes, relatief lage prijs, enz., werd het teervilt toch geleidelijk aan verdrongen door bitumenvilt. De redenen daarvoor konden gezocht worden in het feit dat bitumen beter bestand waren tegen temperatuursschommelingen, er geen zware ballastlaag vereist was en daken op basis van bitumenvilt grote hellingen konden vertonen. Tevens kon het bitumenvilt in gunstigere omstandigheden gefabriceerd worden. Aanvankelijk werd het bitumenvilt enkel met bitumen geïmpregneerd om het vilt enigszins watervast te maken. Het diende dan ook enkel als wapening in de opbouw van de afdichting. De waterdichtheid werd namelijk verzekerd door heet bitumen dat met de borstel aangebracht werd. Dit zorgde tevens voor het vastkleven van de verschillende viltlagen.
Vrij vlug bracht men het bitumen, nodig voor de waterdichtheid, fabrieksmatig aan op het naakte bitumenvilt waardoor men bedekt bitumenvilt verkreeg.
62_________________________________________________________________________
Op die manier had men op het dak nog enkel heet bitumen nodig om de lagen onderling en eventueel aan de ondergrond te kleven.
In een verder doorgedreven stadium van prefabricatie produceerde men roofings waar ook nog het kleefbitumen vooraf aangebracht was. Men sprak toen van ‘dikke’ of ‘millimeter’-roofings of gewapend bitumen met vilt. Men maakte niet langer gebruik van drie of vier lagen, aangezien twee lagen meestal volstonden. Ze werden oorspronkelijk gelast met een benzinebrander, later met een gasbrander, waardoor smeltketels overbodig werden. Op te merken valt dat hierbij als bedekkings- en kleefbitumen geblazen bitumen gebruikt werd. Geoxideerd of geblazen bitumen werd net voor de tweede wereldoorlog op de markt gebracht en was een eerste poging om bitumen te verbeteren. Men probeerde om via ‘aanblazing’ het nuttige temperatuurbereik te verruimen, waardoor een betere weersbestendigheid en een grotere zekerheid tegen afglijden gerealiseerd werd.33
Doordat de draagconstructies steeds lichter werden (door het gebruik van lichte beton- en gasbetonplaten, spaanplaten en metalen plooiplaten) en het bitumen vrij weerbestendig was, dacht men de zware ballastlaag te kunnen verwaarlozen en te vervangen door een tijdens de fabricatie aangebrachte laag leischilfers. Deze leischilferlaag moest er, naast een esthetische functie, voor zorgen dat het bitumen tegen de schadelijke UV-stralen beschermd werd. Een bijkomend voordeel was dat men zo het gevaar van planten- of zelfs struikengroei in de zware schutlaag kon voorkomen.
Na verloop van tijd werd men echter geconfronteerd met problemen die vroeger niet of slechts zelden voorkwamen. Er ontstonden blazen, puisten en scheuren. Verder kreeg men te kampen met vochtopname en verrotten van de inlage, afglijden van het bitumen op schuine daken,… Blaasvorming was meestal niet echt esthetisch maar het veroorzaakte zelden schade. De andere
Outtelet, P., ‘De bescherming van gebouwen en kunstwerken tegen de destruktieve aktie van het water’, WTCB Tijdschrift, nr. 3, maart 1963, pp.10-16. 33
_________________________________________________________________________63
problemen konden daarentegen de duurzaamheid
van de dakbedekking
wel in het gedrang brengen. Al vrij snel kwam met tot de vaststelling dat bij afwezigheid van de zware ballastlaag, door de plotse temperatuursverschillen grote thermische schokken in de afdichting werden veroorzaakt, waardoor fijne scheurtjes in het bitumen ontstonden en de viltinlage door water kon worden aangetast waardoor ze ging rotten. Een andere belangrijke oorzaak was de verandering van de leefgewoonten: de lucht in de onderliggende ruimtes werd warmer en vochtiger gehouden. Om al deze redenen moest naar nieuwe oplossingen worden gezocht. De volgende evoluties richten zich dan ook op het gebruik van een onrotbare inlage, het op punt stellen van deelgekleefde dakafdichtingen met mogelijkheid tot dampdrukverdeling- of diffusie, en een juister inzicht in de bouwfysische wetten, nodig bij het gebruik van isolatie.
Voor 1962 werden dus uitsluitend dakrollen met viltwapening toegepast34. Dit werd
vastgelegd
in
de
norm
NBN
28435
die
het
gebruik
van
glasvlieswapeningen slechts in beperkte mate toestond. Maar na het vaststellen dat het vilt gevoelig was voor rotting nam het gebruik van glasvliezen enorm toe. Dit bracht het WTCB ertoe om in 1966 de technische voorlichting 6036 en in 1968 de technische voorlichting 7437 te publiceren met daarin nieuwe dakafdichtingen uitsluitend gebaseerd op glasvliesinlagen. Dit werd dan ook officieel gedurende de jaren 1974 tot 1978 in Belgische normen omgezet. 38
Meert, E., ‘Bitumineuze dakrollen: eigenschappen en toepassingsgebieden’, WTCB Tijdschrift, nr. 2-3, april-september 1987, pp.41-45. 35 NBN 284: asfaltdaken 36 Onbekende auteur, Technische voorlichting 60: bitumineuze dakbedekkingen, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, november 1966, 15p. 37 Onbekende auteur, Technische voorlichting 74: bitumineuze dakbedekkingen: keuze van de meerlaagse waterdichte bekleding als funktie van de soort draagconstructie, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, augustus 1968, 16p. 38 NBN B 46-101, NBN B 46-201, NBN B 46-301 en NBN B 46-401 34
64_________________________________________________________________________
Gezien zijn mineraal karakter is glasvlies onrotbaar en ongevoelig voor vocht. Gebitumineerde
glasvliesmembranen
zijn
ook
erg
buigzaam
en
dus
gemakkelijk te verwerken. Glasvlies heeft echter een lagere trek- en scheursterkte dan vilt. Soms werd dan ook wel eens getracht om een grotere sterkte aan de dakbedekking te geven door banen met glasvlies en banen met vilt te combineren.
De deelgekleefde afdichting was een tweede belangrijke stap om de kwaliteit van het bitumineuze dak te verbeteren. Na de tweede wereldoorlog werd de draagconstructie geprefabriceerde
meer
en
meer
elementen,
uitgevoerd
zoals
licht
in
lichte
materialen
hellingbeton,
of
betonplaten,
cellenbeton, spaanplaten,… Deze elementen waren echter heel gevoelig voor krimp en/of uitzetting, waardoor er ter plaatse van de voegen, scheuren konden ontstaan. Enerzijds zijn de geprefabriceerde elementen vaak heel vervormbaar. Bij volgekleefde
dakbedekkingen
kunnen
hierdoor
plaatselijk
heel
grote
spanningen ontstaan, wat kan leiden tot scheuren. Anderzijds zijn deze elementen relatief dampdoorlatend. Samen met een verhoogde hoeveelheid geproduceerde waterdamp en een afname van de natuurlijke ventilatie (door het gebruik van beter sluitend schrijnwerk en dubbel glas) kan dit leiden tot een dampoverdruk met condensatiegevaar als gevolg. De voor de hand liggende oplossing voor dit probleem bestond erin de dakafdichting los te plaatsen. De dampdruk zou op die manier verdeeld worden en de damp zelf zou op welgekozen plaatsen afgevoerd kunnen worden. Deze oplossing kon echter niet worden veralgemeend, aangezien lichte draagconstructies geen zware belasting verdragen. Zo kwam men tot het verwezenlijken van een gedeeltelijke verkleving van de ondergrond. Men maakte daarvoor gebruik van een geperforeerd bezand of begrind bitumenglasvlies of een fijn begrind bitumenglasvlies dat met bitumen streepsgewijs aangebracht werd. Hierdoor moest het bitumen niet langer met de borstel aangebracht worden, maar kon men gebruik maken van een gieter.
_________________________________________________________________________65
Een volgende stap voorwaarts was het gebruik van gemodificeerd bitumen. Op
die
manier
probeerde
men
de
weerstand
tegen
grote
temperatuursschommelingen, veroudering en de eigenschap om zelfs bij koude temperaturen elastisch en soepel te blijven, te verbeteren. APP-39 en SBS-gemodificeerd40 bitumen werden gedurende de jaren 60 ontwikkeld en kwamen gedurende de jaren zeventig in productie. In
die
periode
kwamen
bevestigingstechnieken41
op
ook de
polyesterwapeningen
markt,
waardoor
de
en
nieuwe
roofingindustrie
razendsnel evolueerde. Er was niet langer enkel sprake van meerlaagse afdichtingen, maar ook eenlaagse afdichtingen maakten hun opwachting. Deze snelle vooruitgang veroorzaakte echter verwarring bij de ontwerpers en de aannemers omdat ze, ondanks de opmerkelijke kwaliteitsverbeteringen van de roofings, de indruk kregen van een dalende levensduur van het bitumineuze dak. Met viltwapeningen werden jarenlang heel goede daken gemaakt, maar in de norm NBN B 46-401 van 1978 werd het gebruik van een
APP-gemodificeerd bitumen of Atactisch Polypropyleen is een kunststof met een plastisch karakter die ontstaat bij de fabricage van polypropyleen. APPplastomeren hebben een verbeterde weerstand tegen UV-stralen, het is tevens thermoplastisch en bij omgevingstemperatuur soepel en buigzaam wat dus een plastisch bitumen met een hoog verwerkingspunt als gevolg heeft. Dakbanen van APP-gemodificeerd bitumen kunnen op drie manieren bevestigd worden: losliggend en geballast, mechanisch bevestigd of volledig verkleefd met aangepaste koudlijmen op een bitumineuze basis. 40 SBS-gemodificeerd bitumen of Styreen butadieen styreen is een rubberachtige elastomeer die tevens elastisch en buigzaam is bij omgevingstemperatuur. Daarnaast vertoont SBS ook een verbeterde hechting ten opzicht van gewoon bitumen en heel lage koude buigtemperatuur. Bij het gebruik van SBS-bitumen wordt het gebruik van een beschermende laag tegen UV-straling aangeraden. Dakbanen van SBS-gemodificeerd bitumen kunnen op drie manieren bevestigd worden: losliggend en geballast, mechanisch of volledig verkleefd. Dit heeft dan ook als gevolg dat dit type dakbedekking de werking van de onderliggende dakstructuur gemakkelijk kan opvangen. 41 Mogelijke bevestigingstechnieken zijn: de losse plaatsing, het kleven met warm bitumen (voor onderlagen), het kleven door middel van vlamlassen (van onderlagen of eindlagen), het kleven door middel van bitumineuze koudlijm en de mechanische bevestiging. 39
66_________________________________________________________________________
viltinlage voor de toplaag van goten verboden.42 Meer nog, eveneens voor het gebruik ervan buiten de goten. Wie als gevolg van deze aanbevelingen definitief overstapte op dakrollen met uitsluitend glasvliesinlagen werd tijdens de winter van 1985, 1986 en 1987 geconfronteerd met de tot dan toe ongekende ‘vriesscheuren’ die zich voordeden op daken die exact in overeenstemming met de bestaande normen uitgevoerd werden, wat heel opmerkelijk is aangezien het Belgisch Instituut voor Normalisatie slechts overgaat tot normalisering nadat producten en systemen gedurende verschillende jaren hun deugdelijkheid ruim bewezen hebben. De oorzaken moesten dan ook voornamelijk gezocht worden in de veranderende bouwwijzen, de verhoogde isolatie, de gewijzigde woongewoontes en het gebrek aan onderhoud. De veronderstellingen en bouwgewoontes waar men van uitging bij het opstellen van de normen waren dus niet langer aanwezig.
Wat die veranderende bouwwijzen precies inhielden kan als volgt worden samengevat. In 1960 was de bouwnijverheid nog heel traditioneel zowel op vlak van ontwerp als in de uitvoering. De komende 25 jaar zijn de materialen, de ontwerpen en de uitvoeringsmethoden dan ook grondig gewijzigd. Vooral de verregaande prefabricatie en de dragende structuren, die steeds lichter uitgevoerd werden, vallen op. Voor het dak betekende dit ondermeer de het vergroten van de dakoppervlakten, de steeds soepelere ondergronden en het betreurenswaardige weglaten van de zware ballastlaag. Ook de energiecrisis had zijn gevolgen. Vroeger werd 30 à 40 mm isolatiemateriaal met een warmtegeleidbaarheid (λ-waarde) van 0,045 à 0,050 W/mK als heel goed beschouwd. Ondertussen stegen de isolatiediktes naar 80 en zelfs 120 mm, terwijl de isolatieproducten voortdurend verbeterden, zodat een λ-waarde van 0,025 W/mK niet langer onmogelijk was. Kortom: in enkele jaren tijd is de kwaarde (warmtedoorgangscoëfficiënt) van het isolatiemateriaal van 1 W/m²K overgegaan naar 0,5 W/m²K en zelfs 0,3 W/m²K.
42 Zie ook: De Kesel, J.P., ‘Puist- en blaasvorming in bitumineuze dakbedekkingen’, WTCB Tijdschrift, nr. 4, december 1981, pp.28-32.
_________________________________________________________________________67
Daarnaast resulteerden de maatregelen om de warmteverliezen in gebouwen te verminderen, door het afdichten van kieren en het beperken van de ventilatie, tot een toename van het gevaar op condensvorming. Dit had een sterk verhoogde thermische en mechanische belasting van de dakafdichting als gevolg. Het was dan ook vanzelfsprekend dat de levensduur van deze afdichting verminderde. Systemen die vroeger voldeden zullen dus niet langer beantwoorden aan de verwachtingen die de gebruiker eraan stelde.
Tenslotte werd in het jaar 2000 het PBE-gemodificeerd43 bitumen ontwikkeld. Dit product combineert de voordelen van APP- en SBS-gemodificeerd bitumen en kost ondanks deze goede eigenschappen niet maar dan de hedendaagse kwalitatieve dakrollen.
Kunststof afdichtingen In de jaren zeventig werd de markt ook overstelpt met talloze nieuwe producten en technieken, die grotendeels voortvloeiden uit de zeer snelle ontwikkeling van de polymerenscheikunde. Deze kunststofafdichtingen44 (ook synthetische afdichtingen of hoogpolymeren45 genoemd) bestaan uit al dan niet
gewapende
elastomeren,
thermoplastische
elastomeren46
of
43 PBE-gemodificeerd bitumen of propyleen-buteen-ethyleen wordt ook wel eens elastopolyolefineharsen genoemd. Het PBE-membraan kan geplaatst worden volgens de vlamslasmethode, verkleefd of via het gebruik van koudlijm. 44Onbekende auteur, Technische voorlichting 183: het platte dak, opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Maart 1992 – herwerking 1993, p45. 45 Hoogpolymeren bestaan hoofdzakelijk uit polymerisatieproducten van onverzadigde koolwaterstoffen voortkomend uit de petrochemie. 46 Elastomeren bekomen hun plastisch gedrag door een vulkanisatieproces bij meer dan 180°c en ondergaan daarbij een onomkeerbare chemische reactie. Specifiek voor elastomeren is hun hoge breukrek. De meest gebruikte elastomeerafdichtingen zijn van EPDM, die een lange levensduur heeft. Andere elastomeren zijn: IIR (isopreen-isobutyleen-copolymeer), CR (polychloropreen), CSM (gechlorosulfoneerd polyethuleen) en NBR (nitrilrubber)
68_________________________________________________________________________
plastomeren47 en worden sinds hun ontstaan eenlaags uitgevoerd. Ze worden verwerkt tot afdichtingen in de vorm van banen of geprefabriceerde zeilen. Hun plaatsing verschilt van product tot product en wijkt sterk af van de plaatsing
van
bitumineuze
dakafdichtingsmaterialen.
Het
is
dan
ook
noodzakelijk de voorschriften van de fabrikant te volgen en de plaatsing door gespecialiseerd personeel te laten uitvoeren. Om dakdetails, zoals dakranden, op een correcte manier uit te voeren, voorzien de meeste fabrikanten prefab vormstukken om de uitvoering van bijvoorbeeld hoeken aanzienlijk te vereenvoudigen. Vaak moet er ook rekening gehouden worden met krimp aangezien kunststoffen daar heel gevoelig voor zijn. Aan de aansluitingen moet er dan meestal ook een kimbevestiging48 toegepast worden.
Vloeibaar aangebrachte afdichtingen Een laatste soort afdichting, zijn de vloeibaar aangebrachte dakbedekkingen. Deze zijn ook sterk geëvolueerd van het gebruik van gietasfalt, in het begin van de 20e eeuw, tot het gebruik van polyesterharsen, poylurethaanharsen, acrylcopolymeren en butadieen-styreen-copolymeren. Deze afdichtingen worden op het dak zelf gevormd door middel van spuiten, aanbrengen met de borstel, gieten en uitstrijken. Meestal worden ze op een stabiele ondergrond in twee lagen aangebracht met tussenin een wapening. Het duurt een tijd voordat de laag regen- en vorstbestendig is waardoor de plaatsing best door gespecialiseerde vaklui kan gebeuren. De meeste systemen komen vooral bij renovatie in aanmerking aangezien ze makkelijk
47 Plastomeren vloeien bij hogere temperatuur, waardoor ze met warme lucht homogeen (dus zonder toevoeging van materiaal) kunnen gelast worden. Deze homogene las kan eveneens chemisch verkregen worden door gebruik te maken van een oplosmiddel (vloeisstoflas). Momenteel is PVC de meest toegepaste plastomeer. Daarnaast bestaan er ook nog tal van andere zoals: PIB (polyisobutyleen), EVA (vinylacetaat-ethyleen-copolymeer), ECB (vinylacetaat-ethyleen-copolymeer en bitumen), CPE (gechloreerd polyethyleen), PVF (polyvinylfluoride),… 48 De dakbedekking bij platte daken is in de aansluiting van het dak en de opgaande rand of het opgaande metselwerk extra kwetsbaar. Daarom wordt ter plaatse vaak een extra strook van ongeveer 15cm dakbedekking voorzien. Dit heet de kimbevestiging.
_________________________________________________________________________69
aan de randen te plaatsen zijn zonder dat er ingrijpende veranderingen noodzakelijk zijn.
De afdichting heeft dus geen rechtstreeks gevolg op het uitzicht van de dakrand, maar is wel een bepalende factor voor de detaillering ervan. Zo heeft de dakbedekking ondermeer een invloed op de vorm van het gebruikte dakrandprofiel.
Indien
het
dak
toegankelijk
is
dient
er
tevens
een
beschermende bovenlaag uit tegels, hout,… aangebracht te worden en speelt het esthetische uitzicht van de afdichting vaak wel een rol.
70_________________________________________________________________________
9. GEVELS EN MATERIALEN____________________________________ De aankleding van de gevel is het meest bepalend voor het uizicht van de woning. Nergens vind je dan ook een dergelijke brede waaier aan mogelijkheden als voor gevelmaterialen. Elk materiaal heeft zijn specifieke eigenschappen en esthetische toepassingsmogelijkheden. Dit resulteert in een grote diversiteit in architectuur, vormen en gevelbeelden.
Samen met het dak schermen de gevels de binnenkant van gebouwen af tegen invloeden van buiten. Dit is hun primaire functie. Er worden dan ook specifieke bouwfysische eisen aan de gevel gesteld die kunnen verschillen naargelang de functie en de plaats van het gebouw. De secundaire functie van de gevel is het verstrekken van informatie over de functie of eigenaar van het gebouw. Zo krijgt de gevel van een winkel een andere aankleding dan de private woning van een particulier.
De gevel toont vaak ook hoe oud een gebouw is. De gevel is namelijk onderhevig aan een veranderend architectonisch modebeeld. Wanneer men een geschiedenisboek openslaat ziet men duidelijk dat er door de eeuwen heen diverse bouwstijlen, met elk een eigen specifiek gevelbeeld, geweest zijn. Ook de regio waar er gebouwd werd speelde een doorslaggevende rol. Vaak werden er door stedenbouw eisen gesteld aan het uizicht van de gevel. Men bouwde de woningen ook meestal met materialen die in de nabije omgeving voor handen waren. Tegenwoordig kan de architect echter uit een breed assortiment aan materialen en producten kiezen.
In het algemeen wordt metselwerk echter nog steeds geassocieerd met woningbouw, terwijl vliesgevels en natuursteen geassocieerd worden met kantoren en openbare gebouwen. We zien de laatste jaren wel een tendens waarbij deze onderverdeling geleidelijk aan het vervagen is. Door oude materialen op een nieuwe manier toe te passen en door de ontwikkeling van nieuwe materialen, ontwikkelt de gevel zich nog steeds. _________________________________________________________________________71
Bouwtechnische evolutie van de gevel De
afgelopen
eeuw
evolueerden
de
gevelconstructies
enorm
op
bouwtechnisch vlak. Oorspronkelijk bouwde men alleen met steense muren. Ongetwijfeld mede door het verbeterde bakproces, waardoor men aan de baksteen als waterkerende afsluiting steeds hogere eisen kon stellen, werden de muren geleidelijk aan dunner en dunner. In Duitsland was de kwaliteit van de baksteen een stuk slechter, waardoor muren dikker gemetseld werden. Een muur van 40cm werd daar dan ook als normaal beschouwd. Hier werd de dikte echter vooral bepaald door enerzijds de eis om droge muren te hebben en anderzijds door de hoogte van het gebouw en de bovenliggende draagconstructie. Ook de positie van de muur speelde een rol, zo werden aan een muur in de zuid-westgevel andere eisen gesteld omwille van de grotere blootstelling aan regen en wind.49 Omstreeks de jaren twintig werd de spouwmuur ontwikkeld om het doorslaan van water in de massieve muren te voorkomen. Het duurde echter tot na de tweede wereldoorlog dat ze veralgemeend werd toegepast.50 Ook de ontwikkeling van de beton- en staaltechniek bracht een grote verandering teweeg. Vroeger werden er bijvoorbeeld, op regelmatige afstand, steunpunten gemetst, waardoor de tussengelegen muur dunner kon worden. Het toepassen van kolommen van staal of beton, die bij een geringe doorsnede een groot draagvermogen hebben, opende de mogelijkheid om de steunpunten geheel in de muur op te nemen of toch serieus te reduceren zodat ze ofwel aan de binnen- of aan de buitenzijde konden weggewerkt worden. Een volgende stap was het optrekken van een geraamte in beton of staal, waarop de vloeren konden rusten. De skeletbouw was geboren. Door het gebruik van gevelbalken kon de dikte van de muren beperkt worden en kon zelfs de dragende functie van muren uitgeschakeld worden.
49 Arendzen, G. en Vriend, J.J., Bouwkunde: hand- en studieboek voor den bouwkundige, deel 2, Amsterdam, N.V. uitgevers-maatschappij ‘kosmos’, 1943, pp.247-251. 50 Gérard, R. en Van Laecke, W., ‘Thermische isolatie van buitenmuren van gebouwen’, WTCB Tijdschrift, nr. 3-4, juli-december 1986, pp.12-29.
72_________________________________________________________________________
Vervolgens plaatste men de kolommen naar binnen zodat ze niet langer in het gevelvlak aanwezig waren. Hierdoor volstond het om de gevel enkel te voorzien van een materiaal dat waterdicht was. De volledig beglaasde gevel maakte dan ook zijn opwachting.
Om een historisch overzicht te geven van de gevels en hun invloed op de dakrand, heb ik geopteerd om ze in te delen volgens hun materiaal. Zo onderscheiden we gevels van hout, metselwerk, (prefab) beton, natuursteen, glas
(vliesgevels)
en
buitengevelisolatie.51
gevels
voorzien
van
lichte
plaatmaterialen
of
Bij ieder materiaal zal ik kort een historisch overzicht
geven en de invloed die het heeft op de dakrand. De hieronder getoonde voorbeelden tonen telkens een mogelijke uitvoer van de dakrand. Afhankelijk van de smaak van de architect of opdrachtgever kan natuurlijk ook een andere dakrand toegepast worden. Deze details geven dan ook vooral informatie betreffende de aandachtspunten waarop moet gelet worden bij de overgang van de gevel naar het dak.
Houten gevels Hout wordt al van in de oudheid voor het optrekken van gebouwen gebruikt. De voornaamste redenen hiervoor zijn waarschijnlijk dat het overal aanwezig was, eenvoudig te bewerken en te verwerken is en dat het een gunstige verhouding heeft tussen sterkte en gewicht. In de loop van de eeuwen is hout dan ook voor veel toepassingen gebruikt, gaande van kapconstructies en draagbalken in gebouwen tot huishoudartikelen. In onze contreien wordt hout, in de bouwsector, vooral als accent en vormelement gebruikt. Vroeger werd het minder vaak als gevelbekleding gebruikt maar daar komt de laatste jaren verandering in. Dit is ondermeer te wijten aan verbeterde technieken en het milieuvriendelijke aspect waar houtbouw vaak mee geassocieerd wordt.
51 Zie ook: Ter Borch, I. ea, Skins for buildings: the architect’s materials sample book, Amsterdam, BIS publishers, 2004, 509p.
_________________________________________________________________________73
Hout wordt als gevelbekleding gebruikt in plankenvorm, maar ook als shingles. Bij de keuze van de houtsoort opteert men best voor een soort die weinig onderhoud vraagt.
Wanneer men de invloed van hout op de dakrand gaan bekijken stelt men vooral vast dat hout gedurende de afgelopen eeuw vaak werd gebruikt bij de constructie van goten en dakranden. Opvallend is ook dat in de door mij geraadpleegde literatuur er bij houten constructies vooral gebruik gemaakt wordt van overstekende dakranden.
Figuur 39 : houten dakrand met oversteek en zonder
Een oorzaak hiervan kan liggen in het feit dat een boeibord van hout vaak grote proporties aanneemt in vergelijking met bijvoorbeeld een zinken kraal of
74_________________________________________________________________________
aluminium dakrand. Deze uitvoer werd dan ook minder gesmaakt door architecten. Indien men echter gebruik maakte van een oversteek, kreeg de gevel een ander karakter en was de grote hoogte van het boeibord vanuit esthetisch standpunt niet langer een belemmering.
De gemetste gevel De gevel van metselwerk, samengesteld uit stenen en mortel, kent reeds een lange traditie. Rond 1000 voor Christus werden al bouwwerken in baksteen opgetrokken. In onze contreien werden pas in de 12e eeuw de eerste bouwwerken van baksteen gerealiseerd. Niettegenstaande deze sinds mensenheugenis geproduceerd werd, is de baksteen pas tijdens de 20ste eeuw van een ambachtelijk stadium overgegaan naar een industriële productie. Zo waren baksteenovens, in het begin van de 20ste eeuw, steeds veldovens met zeer
uiteenlopende
kwaliteitsniveaus.
Dit
vormde
echter
geen
enkel
voorbehoud aangezien de opgetrokken muren steeds massief waren met een dikte van meer dan 30 cm. Omstreeks
1948
werd
echter
overgegaan
tot
een
normalisatie
van
gevelstenen. Kort daarna, in het begin van de jaren 50 werd de snelbouwsteen ontwikkeld. Ook de oliecrisis van 1973 had gevolgen voor de baksteen, ze leidde ondermeer tot de ontwikkeling van isolerende bakstenen. Toch is de evolutie het meest spectaculair op vlak van de kwaliteit met als gevolg dat er tegenwoordig bakstenen geproduceerd worden in alle mogelijke kleuren die vorstbestendig en waterdampdoorlatend zijn.
Metselwerk werd niet enkel als gevelafwerking toegepast, maar ook als constructief element voor de draagstructuur. Tegenwoordig wordt baksteen voor dragend binnenmetselwerk echter grotendeels vervangen door grotere elementen en blokken van kalkzandsteen en van beton.
De invloed van gemetselde gevels op de dakrand wordt hoofdzakelijk bepaald door de evolutie van de steense muur naar de geïsoleerde spouwmuur.
_________________________________________________________________________75
Figuur 40 : ontwikkeling van de gevelopbouw
Figuur 41 : voorbeelden van borstweringen bij steense muren en een spouwmuur
Bij de steense muur met opstand bleek al snel dat een deksteen noodzakelijk was. Fig A was heel eenvoudig in uitvoering maar ten stelligste af te raden. Het regenwater zakte na verloop van tijd door de borstwering heen en zorgde voor waterinfiltratie aan de binnenzijde. De dakrand in fig B toont een goede uitvoering. In elk geval diende een overstekende rollaag te worden aangebracht. Het geheel werd uitgevoerd in klinkers en sterke specie. In fig C werd een spouwmuur toegepast waarin nog geen isolatie geplaatst werd. 76_________________________________________________________________________
De eerste toepassingen van spouwmuren bestonden uit twee gelijke muren. Pas later werd er een onderscheidt gemaakt tussen het gevelmetselwerk en een dragende binnenmuur. De eerste diende om het regenwater af te voeren. De detaillering van de dakrand was bij deze spouwmuren vergelijkbaar met die van een steense muur. De ontwerper diende enkel rekening te houden met het feit dat de spouwmuur bovenaan afgesloten moest worden zodat waterinfiltratie van bovenaf vermeden kon worden en de dakbedekking voldoende ondersteund werd, zodat ze niet zou doorbuigen in de spouwmuur. Hierbij kon bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van een multiplexplaat. Bij borstweringen was het ook noodzakelijk dat de ‘binnenzijde’ van de opstand waterdicht werd gemaakt door middel van bijvoorbeeld lood of zink. Liet men dit achterwege dan kon de regen die op deze zijde viel de muur binnendringen met waterinfiltratie in het gebouw als gevolg.
Figuur 42 : dakranden bij platte daken van hout _________________________________________________________________________77
Vanaf de jaren zeventig ging men spouwmuren isoleren. In de beginjaren plaatste men in het dak en in de spouwmuur isolatie zonder die in de dakrand met elkaar te verbinden. Dit zorgde voor koudebruggen met schimmelvorming en condensatie in het gebouw als gevolg. Men diende de dakranden dus nauwkeuriger te gaan detailleren.
Figuur 43 : hedendaagse dakrand bij gemetste gevels
In deze figuur wordt de opbouw van de spouwmuur duidelijk geïllustreerd. Een spouwmuur
bestaat,
zoals
eerder
aangehaald,
uit
een
binnen-
en
buitenspouwblad. Daartussen wordt een luchtspouw en isolatielaag voorzien. Het buitenspouwblad krijgt een scheidende functie, het binnenblad een dragende.
78_________________________________________________________________________
Voor het binnenblad kunnen diverse bouwmethoden worden toegepast, zoals:
het
ter
plaatse
storten
van
beton,
het
gebruik
van
prefab
betonelementen, een houtskeletbouw, cellenbetonbouw, kalkzandsteen, poreuze baksteen, betonskelet of staalskelet. In
de
spouw
wordt,
tegen
het
binnenblad,
isolatie
geplaatst.
Als
isolatiemateriaal worden voornamelijk kunststoffen (PS en PUR) en minerale wol (glas- of steenwol) toegepast. Natuurlijke isolatiematerialen (zoals kurk, wol, katoen,…) winnen, in het kader van duurzaam en ecologisch bouwen, steeds meer terrein. De spouw wordt het best niet volledig opgevuld, zodat de isolatie niet nat wordt en er verluchting van de spouw mogelijk blijft. Daarvoor dienen er dan ook boven en onderaan open voegen voorzien te worden. Het buitenspouwblad moet enkel zichzelf kunnen dragen en kan dus uit gewoon metselwerk opgetrokken worden. Hierbij dienen spouwankers voorzien te worden zodat het buitenblad verbonden wordt met het binnenblad en op die manier zijn stabiliteit krijgt. De keuze van het toegepaste materiaal voor het buitenblad bepaald de gevel en geeft het zijn karakter.
De gemetste gevel legt geen beperkingen op bij de keuze van de dakrand. De architect kan dus kiezen uit een ruim aanbod, gaande van dekstenen, zinken kralen, aluminium randen,… tot oversteken. Enkele aandachtspunten die moeten in acht genomen worden bij de detaillering zijn: de spouw moet kunnen ventileren, boven in de spouw moet een strook folie voorzien worden zodat vocht niet kan binnendringen achter de isolatie, er moet een druipneus voorzien worden, en de plaat die de spouwmuur bovenaan afsluit mag enkel aan het binnenspouwblad bevestigd worden zodat het gevelmetselwerk vrij kan bewegen. Tevens moet er op gelet worden dat het dakrandprofiel voldoende groot is, zodat de multiplexplaat niet zichtbaar wordt. Bij het gebruik van een zinken kraal van 25mm wordt de multiplexplaat (20mm) bijna zichtbaar.
Gevels van (prefab) beton Beton wordt al ongeveer 150 jaar intensief gebruikt in de bouw. Aanvankelijk werd beton vooral beschouwd als een constructief materiaal en werd het in _________________________________________________________________________79
gebouwen aan het zicht onttrokken door klassieke materialen als baksteen en natuursteen. In de jaren 20 en 30 werd beton beschouwd als het symbool van het modernisme. Toonaangevende architecten zoals Le Corbusier, Mies van der Rohe,… zagen de mogelijkheden die beton kon bieden om te breken met de tradities uit de 19e eeuw en pasten het materiaal dan ook veelvuldig toe. Door de hoge woningnood na de twee wereldoorlogen ging men tevens meer en meer experimenteren met geprefabriceerde elementen. Dit leidde tot
de
ontwikkeling
van
onder
andere
geprefabriceerde
betonnen
gevelelementen.
Tot voor de tweede wereldoorlog werd beton nog steeds bedekt met een laag pleisterwerk. Pas vanaf de jaren vijftig en zestig ging men de ruwe kwaliteit van beton appreciëren. Beton werd dan ook voor het eerst zonder enige verhulling toegepast. Het beton kreeg dus een esthetische functie en werd dan ook steeds vaker als architectonisch element in de gevel toegepast. Tenslotte begon men ook diverse toeslagstoffen te gebruiken die aan het beton een andere kleur of ‘textuur’ verschaften.
De dakranden die gebruikt werden bij betonnen gevelelementen en dakstructuren varieerden van oversteken tot dakranden volledig uitgevoerd in beton, al dan niet afgewerkt met een druipneus of een kraal uit zink, koper, brons of aluminium.
80_________________________________________________________________________
Figuur 44 : oversteek in beton
Bij de overgang bij gevel naar dak moest men vooral opletten voor scheurvorming. Beton is namelijk gevoelig voor temperatuursschommelingen. Indien er geen uitzetvoegen voorzien werden kon dit leiden tot diverse schadegevallen.
Figuur 45 : diverse dakranden bij prefabriceerde betonnen gevels
_________________________________________________________________________81
De wijze waarop de draagstructuur van de binnenmuur en het dak zijn opgebouwd bepalen ook de moeilijkheidsgraad van uitvoer van de dakrand.
Gevels van natuursteen Natuursteen is, zoals de naam het al zelf aangeeft, een natuurproduct. Het is in de loop van miljoenen jaren ontstaan door de geologische ontwikkeling van de aardkorst. Er bestaan ongeveer 8000 variëteiten. Iedere soort heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis, structuur, kleur en uiterlijk. De mens heeft sinds de oudheid al natuursteen verwerkt in zijn gebouwen.
Oorspronkelijk kreeg het materiaal een dragende functie, maar omdat natuursteen tegenwoordig een vrij duur product is, evolueerde zijn toepassing, zodat het nu louter een esthetische functie krijgt.
Natuursteen moet meestal geïmporteerd worden uit verre landen en de kostprijs voor zijn bewerking is aanzienlijk. Hierdoor wordt het materiaal thans vooral met luxe geassocieerd. Toch wordt het als gevelbekleding vaak toegepast omwille van zijn hoge duurzaamheid, lage onderhoudskosten, waterdichtheid
en
vooral
zijn
uitstraling.
Het
materiaal
wordt
als
gevelbekleding zelden aangewend voor private woningen, maar in de ‘kantoorbouw’ kent het dan weer een grote populariteit.
Hoewel natuursteen vroeger als gestapeld element werd toegepast maakt men tegenwoordig gebruik van dunne platen die met ankers aan de eigenlijke draagstructuur bevestigd worden.
82_________________________________________________________________________
Figuur 46 : dakranddetail van een natuursteen gevel
De invloed van natuursteen op de dakrand kan vooral gezocht worden in het feit dat natuursteen vroeger vaak werd toegepast voor de vervaardiging van dekstenen. Door de hoge productiekosten en de vaak wat ‘zware’ uitstraling heeft deze op de markt veel terrein verloren. _________________________________________________________________________83
Vliesgevels Vliesgevels zijn lichte gevelconstructies die, zonder zware belastingen op de vloerranden, de gebouwen omhullen. Het constructieve deel bestaat meestal uit aluminium en/of staal. Voor het eigenlijke vlies wordt glas gebruikt. De eerste vliesgevels werden, circa 1950, opgebouwd uit aluminiumprofielen zonder thermische onderbreking. De energiecrisis van 1973 zorgde er echter voor dat ook vliesgevels thermisch isolerend werden uitgevoerd. Door de huidige hoge eisen ten aanzien van de energiehuishouding is de toepassing van vliesgevels momenteel over haar hoogtepunt heen en worden steeds meer massievere gevels met kleinere raamopeningen toegepast.
Het belangrijkste materiaal van een vliesgevel is glas. Dit materiaal werd reeds rond 5000 voor Christus in het nabije oosten gebruikt in de vorm van parels,… Het blazen van glas werd uitgevonden in Syrië in de eerste eeuw voor Christus. Dankzij de Romeinen werd deze techniek in Europa verspreid. De eerste toepassing van ramen dateert ook uit die tijd. De Romeinen maakten vlakke glazen platen door gesmolten glas op een vlakke tafel te gieten. De afmetingen van deze platen waren echter nog vrij beperkt. In de daaropvolgende eeuwen werden nieuwe methodes ontwikkeld die de oppervlakte van de glazen platen gevoelig vergrootte. Als antwoord op de steeds grotere vraag naar glas deed men eind 19e eeuw experimenten om de mechanische productie van glazen platen te verbeteren. Toch duurde het tot 1914 alvorens de eerste echte doorbraak plaatsvond. In 1901 vond de Belgische ingenieur Emile Gobbe een oplossing. Samen met Emile Fourcault verfijnde hij de techniek wat leidde tot de oprichting van de eerste geautomatiseerde glasfabriek in 1914. Glas kon de bouwwereld gaan veroveren. De expressionistische auteur Paul Scheerbart schreef zelfs in zijn manifest ‘Glass Architecture’ van 1914: ‘Glass brings us the new age; brick culture only makes us sad52’
Ter Borch, I. ea, Skins for buildings: the architect’s materials sample book, Amsterdam, BIS publishers, 2004, p313.
52
84_________________________________________________________________________
In 1930 kwam een ingenieur op het idee voor het gebruik van dubbelglas. De eerste experimenten met dit nieuwe materiaal waren echter bedroevend omwille van problemen met de glas-metaalafdichting. Omstreeks 1937 werd ook
hiervoor
een
oplossing
gevonden.
Sindsdien
is
dubbelglas
een
aanvaardbaar architecturaal materiaal hoewel het tot 1948 voor het volop in gebruik genomen werd. Vervolgens worden nog meer specifieke toepassingen ontwikkeld zoals structureel glas, (half) gehard glas, inbraakwerend glas, gelamineerd glas, driedubbele beglazing,…
De invloed van glas op de dakrand kan vooral gezocht worden in het feit dat, door het gebruik van glas, de dikte van de dakstructuur een grote invloed krijgt op het uitzicht van de gevel. Zo wordt er meestal gestreefd naar een zo dun mogelijke dakopbouw. Men maakt vaak ook gebruik van een oversteek die, vooral bij glas, als zonnewering kan dienstdoen. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat de zonnewerende functie van een oversteek enkel nuttig is indien de hoogte van de glaspartij beperkt blijft.
Figuur 47 : office building – 2005 – atelier d’architecture AIUD
_________________________________________________________________________85
Een andere bepalende factor bij het gebruik van glas is de manier waarop het glas geplaatst wordt. Zo geeft een profiel dat geplaatst is achter de dakrand een ander uizicht dan een profiel dat geplaatst wordt onder de dakrand.
Figuur 48 : dakrandaansluiting bij een vliesgevel
Gevels voorzien van lichte plaatmaterialen of buitenisolatie Een gevel kan ook afgewerkt worden met lichte plaatmaterialen. In de bouwwereld is een enorm aanbod te vinden gaande van cementgebonden, hardplastic en zinken platen tot geprofileerde stalen en aluminium platen. Bij deze gevels wordt in de spouw, tussen de plaat en achterliggende constructie, isolatie aangebracht. Men spreekt hierbij van een droog systeem. Bij een gevel met buitenisolatie wordt de isolatieplaat enkel met een pleisterlaag afgedekt. We spreken dan ook van een nat systeem.
Buitengevelisolatie vindt zijn oorsprong in Duitsland, waar in 1961 de eerste projecten in de woningbouw werden gerealiseerd. De energiecrisis in 1973 zorgde ervoor dat er in België ook steeds meer belangstelling kwam voor deze manier van isoleren. Aanvankelijk werd buitengevelisolatie dan ook gebruikt als na-isolatie van bestaande gebouwen. Men kon daarvoor kiezen tussen drie systemen: ofwel maakte men gebruik van buitengevelisolatie, spouwisolatie of
86_________________________________________________________________________
binnenisolatie. Bij het gebruik van binnenisolatie kreeg men na verloop van tijd vaak af te rekenen met schimmelvorming omdat de isolatie in de hoeken koudebruggen veroorzaakten. Tevens nam het woonoppervlak af. Dit systeem werd dan ook snel afgeraden. Een andere oplossing was het opvullen van de spouwmuur. Ook dit systeem bleek niet feilloos te zijn. Door het dichtmaken van de spouwmuur kwam het binnenblad in contact met het buitenspouwblad, waardoor de kans op waterinfiltratie gevoelig toenam. Daarom werd dan ook meestal geopteerd voor het gebruik van buitengevelisolatie. Men plaatste voor de bestaande gevel een laag isolatiemateriaal en werkte die af met een pleisterlaag. Deze manier van isoleren had een grote invloed op de dakrand die ook moest aangepast worden.
Pas begin jaren tachtig werd het eerste nieuwbouwproject gerealiseerd met buitengevelisolatie. Deze methode kent tegenwoordig, dankzij de vele voordelen, een enorme populariteit.
De voordelen zijn: omdat er geïsoleerd wordt aan de koude zijde treden er minder bouwfysische problemen op, de dikte van het systeem kan gemakkelijk aangepast worden aan de gevraagde isolatiewaarde (bij spouwmuur is men gebonden aan de spouwbreedte), er is een enorm aanbod aan materialen, kleuren en vormen, bij bestaande gevels camoufleert het systeem scheuren, het natte systeem is naadloos waardoor er minder kans op lekkage is,…
Nadelig bij dit systeem is: de vorst- en schadegevoeligheid van het natte systeem, vervuiling wordt minder getolereerd, de plaatsing is afhankelijk van de weersomstandigheden,…
_________________________________________________________________________87
Figuur 49 : dakrand bij een nat buitengevelisolatiesysteem
Bij de detaillering van de dakrand bij een nat systeem dient er vooral voorkomen te worden dat er vocht achter de pleisterlaag of het systeem komt. Om onregelmatige vervuiling te voorkomen dient de daktrim ver genoeg naar voor te steken. In sommige literatuur wordt hiervoor een oversteek van minimaal 10mm aangeraden en bij andere een oversteek van 30 à 50mm. Als isolatiemateriaal komen polystyreen (XPS, EPS), minerale wol en cellulair glas in aanmerking.
Als plaatmateriaal wordt vaak geopteerd voor aluminium. Aluminium werd tijdens de jaren twintig in gebruik genomen in de architectuur en is sindsdien heel populair geworden voor het gebruik in balustrades, gevelbekleding, dakbedekking, dakranden,…
88_________________________________________________________________________
De mechanische afwerking, het schilderen en galvaniseren van metalen was al lang gekend voor de introductie van aluminium op een commerciële schaal. Diverse concepten met geprefabriceerde aluminium muurpanelen, aluminiumfolies, gegolfd aluminium, dakranden en vlakke en geprofileerde aluminiumplaten maakten hun opwachting rond 1920, maar werden pas gerealiseerd in de late jaren veertig. De productie van aluminium op commerciële schaal startte pas vanaf de jaren vijftig als gevolg van een gevoelige prijsdaling. Zo daalde de prijs van 2900 Fr/kg in 1825 tot 0,82 Fr/kg in 1946, met een verdubbeling van de vraag als gevolg.53 Tijdens
en
na
de
tweede
wereldoorlog
werden
experimenten
met
afwerkingslagen en specifieke toepassingen van aluminium uitgevoerd. Deze resulteerden in een breed gamma aan kleuren en afwerkingen.54
Hoewel het gevoelig is voor krimp en uitzetting55, is aluminium tegenwoordig uitgegroeid
tot
het
populairste
materiaal
voor
het
maken
van
dakrandprofielen.
Er bestaan natuurlijk ook nog tal van andere materialen die in aanmerking komen om toegepast te worden als plaatmateriaal voor gevels. Hoewel al deze materialen een verschillende textuur en kleur hebben, beïnvloeden ze de detaillering van de dakrand niet specifiek. Wat wel een invloed speelt, is de vorm die de platen aannemen. Zo onderscheiden we vlakke, geprofileerde, en
cassetteplaten,
stroken
blokken
en
leien.
Hierna
worden
enkele
voorbeelden van deze materialen weergegeven.
53 Van der Meer, F., ea., De katholieke encyclopaedie, deel 1, Antwerpen, N.V. Standaard-Boekhandel, 1950 54 Hornbostel, C., Materials for architecture, New York, Reinhold publishing corporation, 1961, pp.37-46. 55 Bij het gebruik van aluminium moet rekening gehouden worden met een uitzettingscoëfficiënt van 1mm/m
_________________________________________________________________________89
Figuur 50 : dakrand bij een mechanisch bevestigde vlakke plaat
Figuur 51 : dakrand bij een gevel met plankprofielen
Figuur 52 : dakrand bij een gevel met golfplaten
90_________________________________________________________________________
Figuur 53 : dakrand bij een gevel met sandwichpanelen
Afhankelijk van de keuze van het gevelmateriaal dient de architect, bij het detailleren van de dakrand, rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de materialen. In de literatuur zijn er voorbeelddetails terug te vinden, die de ontwerper dan ook duiden op algemene principes waarmee hij dient rekening te houden. Hij is echter niet verplicht om zich te beperken tot deze voorbeelden. De uitdaging is juist om aan de hand van deze kennis tot een originele dakrandvorm te komen.
_________________________________________________________________________91
10. ARCHITECTONISCH OVERZICHT VAN DE DAKRAND__________ Om tot een architectonisch overzicht van de dakrand in België te komen, heb ik een overzicht gemaakt van alle woningen met een plat dak die terug te vinden zijn in ‘Het repertorium van de architectuur in België’.56 Hierbij dient opgemerkt te worden dat er in het repertorium per architect meestal maar 1 foto van een gebouw werd opgenomen. Om de werken die niet in het repertorium opgenomen werden aan te vullen, heb ik tevens de boeken ‘Horta and after’57, ‘Birkhäuser architectural guide’58 en ‘Bouwen in België’59 doorgenomen. Alle foto’s die hierin voorkomen werden nader onderzocht en onderverdeeld, afhankelijk van de dakrand, in verschillende categorieën. Zo onderscheiden we: geen dakrand zichtbaar, rand zichtbaar, kleine oversteek (meestal enkel dakgoot), grote oversteek, balustrade, ornamentering (vaak voorzien van oversteek), diverse en geen gevel.
De onderverdeling is gebeurd aan de hand van foto’s, er dient dus bij opgemerkt te worden dat de werkelijkheid kan afwijken bij de onderverdeling die hier gemaakt werd. Zo heeft het ogenblik waarop de foto genomen werd een invloed: de woning kan namelijk al gerenoveerd zijn, waardoor niet de originele dakrand getoond wordt. Daarnaast is er bij sommige foto’s een grote oversteek zichtbaar maar blijkt het gebouw een hellend dak te hebben. Indien ik hierover meer informatie gevonden heb werd de foto niet in het overzicht opgenomen, bij twijfel wel. Het was ook vaak de bedoeling van de architect om het hellende dak te maskeren omdat de mode het gebruik van een plat dak voorschreef. Dus het opnemen van de foto’s waarover twijfel bestaat kan
Van Loo, A., Repertorium van de architectuur in België: van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003, 623p. 57 De Kooning, M. en Bekaert, G, Horta and after: 25 masters of modern architecture in Belgium, tweede druk, Ghent university: department of architecture and urbanism, 2001, 332p. 58 Van Bergeijk, H. en Máĉel, O., Birkhäuser architectural guide: Belgium, The Netherlands, Luxembourg: 20th century, Basel, Birkhäuser, 1998, p16-93. 59 Bekaert, G. en Strauven, F, Bouwen in België: 1945-1970, Antwerpen, 1971, 384p. 56
92_________________________________________________________________________
deze trend bevestigen. Een voorbeeld hiervan is de woning Tassel van Victor Horta.
Figuur 54 : Huis Tassel in Brussel, 1923, Victor Horta
Op de linker foto zou men denken dat deze woning een plat dak heeft, maar éénmaal men de doorsnede bekijkt ziet men het hellende dak. Deze woning werd dan ook niet opgenomen in het overzicht.
Het was onmogelijk om alle foto’s in deze scriptie weer te geven. Daarom heb ik ook beslist om per besproken periode een selectie van foto’s te kiezen die representatief zijn voor die periode en een duidelijk beeld scheppen van wat ik net bedoel met de diverse categorieën.
Op die manier ben ik tot een representatieve lijst gekomen van wat er in België, op vlak van platte dakbouw, allemaal gerealiseerd werd. Volgde men steeds een bepaalde stroming, of is er net geen sprake van enige continuïteit? Hierbij dient uitdrukkelijk vermeldt te worden dat het aspect dakrand een doorslaggevende rol speelt, er wordt dus niet dieper ingegaan op ruimteverdeling,…
_________________________________________________________________________93
1890-1914: de art nouveau Deze periode wordt gekenmerkt door het ontstaan van de Art Nouveau. Hierbij zien we vooral een plastische behandeling van de gevel. De basiseenheid was een rijwoning met een gevel van 4 tot 6m breed. Er werd vaak gebruik gemaakt van gietijzer zodat er dan zelfs even sprake kon zijn van een ‘ijzerarchitectuur’. Dit vertaald zich in een ‘sierlijke’ opbouw van de dakrand die meestal van een oversteek voorzien werd. Er was niet langer sprake van een overweldigende ornamentering van de dakrand door middel van sculpturen,…
Figuur 55 : Huis Piot in Luik, 1904, V. Rogister
Dit was echter enorm arbeidsintensief en duur. Na de Art Nouveau zien we dus nog zelden deze uitdrukking van de dakrand. Het goedkope beton betekende een concurrentie voor de verworvenheden van een halve eeuw metaalconstructie door nieuwe uitdagingen mogelijk te maken.
94_________________________________________________________________________
Tijdens de beginjaren van de 20e eeuw raakte de Art Nouveau dan ook in het slop. De beweging doofde toen stilaan uit als een strovuur, al behield ze tot aan de vooravond van de Eerste wereldoorlog nog enkele aanhangers.
De ruimtelijke experimenten en de technische innovaties van de Art Nouveau konden niet optornen tegen het weelderige stijlrepertoire dat gaandeweg alle aspecten van de architectuur en toegepaste kunsten inpalmde. De jonge generatie nam echter geen genoegen met deze evolutie. Hun streven naar vernieuwing maakte het noodzakelijk de inspanningen van hun voorgangers voort te zetten: ze poneerden de breuk met de stijlen uit het verleden, het gebruik of de uitvinding van nieuwe materialen, het afzweren van ornament en decoratie ten gunste van volumes en vormen. Tegenover de ornamentele overvloed die aansloot bij het eclecticisme waartegen Horta, Hankar en Van de Velde ten strijde waren getrokken, leek de vormelijke terughoudendheid van de Weense architectuur deze nieuwe generatie een volwaardig alternatief te bieden. De Wiener sezession werd gekenmerkt door soberheid.
Figuur 56 : Huis Stoclet in Sint-Pieters-Woluwe, 1905-11, J. Hoffman
_________________________________________________________________________95
1914-1945: het modernisme Tijdens het interbellum beleefde de architectuurpers in België een ontwikkeling zonder voorgaande. Tijdschriften, tentoonstellingen, lezingen en internationale congressen voeden een bijzonder levendig en doordringend debat over een aantal wezenlijke vraagstukken: de innovatie en het belang van het esthetische ten opzichte van de materiële, maatschappelijke en technische omstandigheden en de relevantie van de traditie voor het eigentijdse ontwerpen. Het land, van oudsher een kruispunt, stelde zich open voor Nederlandse, Franse, Engelse, Duitse en Amerikaanse stromingen. De vormtaal van de kunstenaars en architecten rondom het door Theo van Doesburg geleide Nederlandse
avant-garde
tijdschrift
De
Stijl
(1912-31)
speelde
een
doorslaggevende rol in het werk van de radicaalste modernisten, terwijl de Amsterdamse school dan weer anderen beïnvloedde die nauwer bij de Art deco aanleunden. Ook via Nederland, en meer bepaald via de werken van Berlage en Willem Marinus Dudok, ontdekte België het oeuvre van Frank Lloyd Wright.
Figuur 57 : Huis Neefs in Antwerpen, 1926, P. Smekens 96_________________________________________________________________________
Gedurende deze periode zien we dan ook een toename van het aantal gebouwen met een dakrand voorzien van een grote oversteek. Het dak tekende zich op een sobere manier duidelijk af door zijn horizontaliteit.
Uit de architectuur van het interbellum in België blijkt duidelijk dat de Moderne beweging verschillende strategieën volgde, de ene stoelend op radicale stellingen die de verandering van de levenswijze via de mutatie van de vormen weergaven, de andere steunend op traditie en op vroegere uitdrukkingsvormen. Voor de eerste modernistische generatie60, die al voor de oorlog werkzaam was, bleef het streven naar een sobere en intimistische architectuur, gestoeld op traditionele woningbouw, een constante. De gebouwen in gewapend beton van Auguste Perret hadden een impact op onder meer Joseph Diongre (Sint-Jan-de-Doperkerk in Sint-Jans-Molenbeek, 1930-32). Le Corbusier ontwierp in 1926-27 de woning van kunstschilder René Guiette in Antwerpen, en een reeks enthousiaste hommages getuigt van het succes dat hem vanaf 1930 in België te beurt viel: de woning van Gaston Eysselinck (19301931), de villa van dokter Ley van Louis Herman De Koninck (1934),… De invloed van het Duitse Bauhaus beperkte zich dan weer tot de kring rond het Institut Supérieur des Arts Décoratifs (ISAD).
De dakrand bij huis Guiette werd gereduceerd tot een lijn die de gevel afsloot. Er was niet echt sprake van een dakrand.61 Begin jaren dertig zien we dat deze uitvoering dan ook veelvuldig overgenomen werd.
Antoine Pompe, Fernand Bodson, Jean-Bapstiste Dewin op de schets links is geen rand zichtbaar, op de rechterfoto wel. Ik vermoed dat deze rand er pas na een renovatie op aangebracht werd.
60
61
_________________________________________________________________________97
Figuur 58 : Huis Guiette in Antwerpen, 1926-27, Le Corbusier
De verwoestingen die België tijdens de eerste wereldoorlog hadden getroffen, waren rampzalig. De wederopbouw van de getroffen steden en het antwoord dat op de woningnood moest worden gegeven, behoorden tot de grootste naoorlogse uitdagingen. De wereld zag er helemaal anders uit. De jonge modernistische architecten geloofden rotsvast dat het land in een nieuwe vorm zou herrijzen, dat ze van af nul konden herbeginnen en de problemen die inherent waren aan de ontwikkeling van de grote industriestad en haar voorsteden, konden oplossen. De grote verwachtingen bleven echter uit omwille van de politieke gezagsdragers, de bevolking en de beroepswereld. Het paste allemaal in het moderniseringsproces van de westerse maatschappij met de bijhorende economische en politieke schokken. Het geloof in een moderne stedenbouw en in de morele waarde van de (zuivere) vorm weerspiegelde de steeds engere verstrengeling van politiek en esthetiek. Toch bleef de burgerij van industriëlen en bankiers die actief aan de bouw van voorname nieuwe woonwijken meewerkte, haar architecten uit haar eigen kring kiezen, en de middenklasse volgde haar voorbeeld. De luxueuze villa’s, de duizenden kleine woningen die aan de rand van de steden werden gebouwd en de nieuwe uitrustingen verraden het wantrouwen van dit cliënteel tegenover architecten waarvan ze de ideeën noch de esthetica
98_________________________________________________________________________
deelde. Men hield dus nog steeds vast aan de traditionele woningbouw met het hellende dak.
Traditionalistische architecten sleepten dus zowat alle opdrachten in de wacht. Er was dus geen sprake van een algemeen plan voor de heropbouw, maar er volgde een heropbouw zoals vroeger.
Moderne architecten gingen zich dan ook richten op sociale huisvesting. Een voorbeeld hiervan is Victor Bourgeois die het initiatief nam voor de oprichting van de coöperatieve vereniging La Cité Moderne (1922). Hij was vierentwintig jaar toen hij, in samenwerking met Van der Swaelmen, de 275 woningen ontwierp en bouwde van deze tuinwijk, die hem befaamd zou maken. Hij koppelde het gebruik van goedkope materialen zoals ter plaatse gestort cellenbeton aan de verkenning van nieuwe expressiemiddelen, in een spel van zuivere volumes en polychromie. Hij streefde een internationale stijl na, waarvoor hij inspiratie zocht bij de Stijl, Le Corbusier en Frank Lloyd Wright.
Figuur 59 : Cité Moderne in Sint-Agatha-Berchem, 1922-23, Victor Bourgeois
Men ging ook vaak experimenteren met prefabricatie. Baksteen, die meestal ter plaatse vervaardigd werd, bleef echter het belangrijkste bouwmateriaal voor
de
tuinwijken
in
België,
ondanks
talloze
experimenten
met
_________________________________________________________________________99
vervangingsmaterialen. Hoewel de tuinwijken enthousiast onthaald werden kreeg men toch tegenkanting vanuit conservatieve kring. Individuele woningen en eigendomsverwering kregen dan ook, uit vrees voor een ‘rode’ gordel, voorrang op collectieve projecten.
In 1920 vond men het ongepast eigenaar te worden van een flat veleer dan van een huis. Door de wet van 8 juli 1924 op de gemeenschappelijke eigendom kwam daar echter verandering in. Sindsdien groeide de populariteit van appartementsgebouwen en kon de bouwwereld zich eindelijk met succes in dit avontuur storten. De Waalse financier Lucien Kaisin was de eerste die de ontwikkeling van deze nieuwe woonvorm aanmoedigde. Vanaf 1935 kreeg het flatgebouw ook steun vanuit officiële hoek. Men besefte dat dit de kans was om een oplossing te vinden voor de huisvestingsproblematiek. Dit betekende dat er steeds meer gebouwen ontworpen werden die gebruik maakten van het platte dak.
Vanaf 1930 maakte België echter een crisis door veroorzaakt door een recessie.
De
moderne
architecten
zaten
dan
ook
met
bergen
‘papierarchitectuur’ die niet uitgevoerd werd.
Na het tuinstadexperiment en de hoogbouw gingen de architecten zich toeleggen op individuele woningen. Om hun isolement te doorbreken probeerden ze hun oeuvre op het niveau van het internationale debat te tillen door van hun persoonlijke woningen emblematische werken te maken.
1945-1970: tussen functionalisme en monumentaliteit Na de tweede wereldoorlog waren er minder vernielingen. Toch was er terug een massale vraag naar woningen, want door een jarenlange bouwstop tijdens de oorlog waren er nauwelijks nieuwe woningen opgetrokken. Het wederopbouwbeleid van de overheid concentreerde zich in eerste instantie op financiële steun aan de ‘geteisterden’, gezinnen die hun eigendom
100_________________________________________________________________________
verloren hadden door het oorlogsgeweld. De heropbouw werd dus vooral overgelaten aan het privé-initiatief. In 1948 werd de wet de Taeye ingevoerd.62 Deze begunstigde de bouw van individuele woningen die doorgaans in traditionalistische stijl gebouwd werden. Het bouwen van traditionele woningen met hellende daken maakte dus nog steeds furore. Hoewel de sector toegespitst was op traditionele privéopdrachten, kon ze de vraag naar nieuwe woningen niet bijhouden. De socialistische reactie op de Wet de Taeye manifesteerde zich in de wet Brunfaut uit 1949. Deze was gericht op een collectieve woningbouw in een stedelijke omgeving. Omdat de moderne beweging al sinds 1930 bezig was met experimenten in de hoogbouw, kon zij wel een antwoord bieden op de vraag naar nieuwe huisvesting. Vele projecten ontworpen eind jaren 30 overleefden zo de oorlog en werden begin jaren vijftig gebouwd. Er werden dan ook veel appartementsgebouwen opgetrokken, die allen gebruik maakten van het platte dak.
Figuur 60 : Groep sociale flatgebouwen in Gent, 1957, G. Bontinck De wet de Taeye gaf aan kandidaat-bouwers met bescheiden inkomens een bouwpremie en een lening met staatswaarborg tot het volledige bedrag van de bouwkost. Deze wet werd ingevoerd door de katholieke zijde van de overheid. 62
_________________________________________________________________________101
Veel jongeren bleven hun inspiratie zoeken bij Le Corbusier. Maar ze ontdekten ook Die Neue Architektur van de Zwitserse architect Alfred Roth. In die periode leek de Noord-Europese architectuur het voorbeeld bij uitstek van deze nieuwe kijk op een modernisme dat niet met de traditie in tegenspraak was. Vanaf eind de jaren 1940 bracht deze architectuur een ware trend teweeg, gestimuleerd door de speciale nummers die de tijdschriften wijden aan Alvar Aalto, Erik Gunnar Asplund en Arne Jacobsen. Net als Georges Baines, Renaat Braem, en Roger Bastin reisden verscheidene andere jonge architecten naar het noorden. Ze ontdekten er de economische aanwending van baksteen en hout in een veleer functionalistische traditie die rekening hield met het gebruik, onderhoud, het praktische leven en waaruit zich spontaan een bepaalde bouwcultuur ontwikkelde: het functionalisme.
Figuur 61 : Huis Carlier in Luik, 1956-57, groupe EGAU
Het functionalisme is een stroming in de architectuur waarbij de constructie en het uiterlijk van het gebouw bepaald moeten worden door de functie van het 102_________________________________________________________________________
gebouw. Alle uiterlijke kenmerken moeten dus een afspiegeling zijn van functionele elementen. Schoonheid is hierbij geen doel op zich, waardoor geen versieringen voorkomen die geen functie hebben. Kortom: ‘form follows function’. De dakranden bij deze stijl toonden dan ook meestal hoe de dakconstructie was opgebouwd.
De ontdekking, voor de oorlog, van de Japanse woningarchitectuur, van de Amerikaanse houtconstructies aan de westkust en van de volksarchitectuur in de kleine Italiaanse dorpjes met hun rijke geschiedenis, wekte belangstelling voor het gedragsonderzoek op. Via dit contact met de geschiedenis van de tradities
leek
het
functionalisme
‘menselijker’
geworden,
alsof
de
kleinschaligheid en de natuurlijke materialen het functionalisme warmer hadden gemaakt. In de jaren 50 belichaamde het noordse voorbeeld de creatieve kracht van een modernisme dat op specifieke lokale kenmerken stoelde. Naast de monumentaliteit van de unité d’habitation van Le Corbusier in Marseille (1945-52) en het brutalisme van het klooster van La Tourette (195362), bleef die eigenheid twintig jaar lang een ijkpunt voor de jonge Belgische architecten.
Langzaamaan,
en
ondanks
het
onmiskenbare
succes
van
de
traditionalistische bouwwerken, drong het beeld van de moderniteit geleidelijk tot de publieke opinie door. Het functionalisme, dat aanvankelijk vooral door de socialistische utopie werd geschraagd, won aan respectabiliteit toen het inspeelde op de eisen van de industriële productie: door de kostprijs van het bouwen (maar niet die van het onderhoud) te verlagen, kon de uitgezuiverde esthetiek de onmiddellijke rendabiliteit verhogen. Die rendabiliteit werd een belangrijke doelstelling in het kader van de gronden vastgoedspeculatie die vanaf de jaren 50 op gang kwam. De architecturale kwaliteit en het streven naar integratie in de stad die de vooroorlogse werken nog kenmerkten, verdwenen beetje bij beetje: de inhoudelijke en constructieve vereenvoudiging was radicaal. Daarnaast versterkte de wet op de stedenbouw van 1962 de band tussen speculatie en functionalisme in België, zelfs al werd ruimte gelaten voor interessante _________________________________________________________________________103
verwezenlijkingen in de residentiële, culturele en tertiaire sector. Deze wet was op
maat
geschreven
van
gewiekste
projectontwikkelaars
uit
de
vastgoedsector en bevatte uitzonderlijke bepalingen die uniek waren in Europa, zoals het recht op de onteigening voor de privé-sector. Dit leidde ondermeer tot de verdwijning van de perceelsindeling van volledige huizenblokken, door de oprichting van torengebouwen aan nieuwe stedelijke snelwegen met als gevolg een verkrotting en stadsvlucht in Brussel. Antwerpen, Oostende en luik. Een tweede gevolg van de wet was de wildgroei van verkavelingen in zones die almaar verder van de steden verwijdert lagen.
Braem en Van der Meeren probeerden het functionalisme ‘voorbij te streven’. Bij
Braem
was
een
overgang
zichtbaar
van
het
brutalisme63
naar
expressionisme, een organische architectuur, waarin hij de architectuur bij de beeldhouwkunst
liet
aanleunen.
Willy
Van
der
Meeren
beoefende
daarentegen een architectuur van de armoede, met een grote zin voor constructieve logica. Getuige hiervan zijn ondermeer zijn eigen woning in het Griekse Agla Marina en het CECA huis.
Figuur 62: Woning in Ranst, 1960-63, R. Braem
De term brutalisme is afgeleid van het Franse ‘béton brut’ of ruw beton. Het brutalisme is een stroming binnen de architectuur die gekenmerkt wordt door zijn blok-achtige, geometrische en herhalende vormen van beton. 63
104_________________________________________________________________________
Een typisch kenmerk voor de naoorlogse periode was een geestdrift voor de techniek en constructieve rationaliteit. Getuigen daarvan zijn bijvoorbeeld de grote zelfdragende daken in paddestoelvorm van de loodsen van grimbergen die Alfred Hardy aan het einde van de jaren 40 bouwde of de woning Roelandts van Willy Van der Meeren.
Figuur 63 : Woning Roelants in Sint-Martens-Lennik, 1962, Willy Van der Meeren
Ook Expo 58 werd gekenmerkt door architectonische hoogstandjes die gebruik maakten van de nieuwste technieken, die echter meestal al van voor de oorlog dateerden zoals fijn beton, lichte overspanningen, gelamineerd hout, vliesgevels,…
1970-heden Na de stadsvlucht uit de jaren zestig kwam de nadruk terug te liggen op het herstel van de stad en de stadsvernieuwing. Begin jaren zeventig brak ook de energiecrisis uit, waardoor de kostprijs van nieuwe woningen een hoge vlucht nam. Deze periode werd dan ook getypeerd door de vele renovatiewerken. Woningen uit vorige decennia werden onder handen genomen en aangepast aan de nieuwe noden en eisen betreffende isolatie, ventilatie,…
_________________________________________________________________________105
Ook de dakrand werd daarbij niet achterwege gelaten. Vaak werd het bestaande dak voorzien van nieuwe afdichtingen en werd er een nieuwe dakrand voorzien. Als gevolg daarvan kreeg men veel woningen te zien met een nieuwe dakrand die eigenlijk oorspronkelijk door de architect niet voorzien was. Vele gevels kregen dan ook een nieuw, al dan niet, esthetisch uitzicht.
Sinds de jaren zestig gaat de architecturale productie zich ook steeds meer internationaliseren waardoor een veelheid aan stijlen op de voorgrond traden: het
postmodernisme,
het
nieuwe
historisme,
het
neomodernisme,
deconstructivisme, het minimalisme…
Het postmodernisme is een aanduiding voor een verzameling bouwstijlen die ontstonden als een reactie op de Internationale Stijl. Zoals Philip Johnson het zou verwoord hebben: ‘I got bored with the boxes’, was men de strakke ontwerpen zonder ornamenten en de gelijkvormigheid van de Internationale Stijl moe. Het postmodernisme maakte daarentegen gebruik van vrije vormen, speelse en geavanceerde technologische oplossingen en versieringen die aan een veelheid van vroegere bouwstijlen ontleend waren. Men wilde hiermee geen terugkeer naar de traditie en de geschiedenis, maar men had een grote belangstelling voor collage, spot, kitsch…
Figuur 64 : Huis van Roosmalen in Antwerpen, 1985-87, B. Van Reeth 106_________________________________________________________________________
Dit ontwerp van Bob Van Reeth neigde meer naar het historisme dan het postmodernisme. Het was namelijk niet enkel zijn bedoeling om een autonoom object te scheppen, maar om de architectuur te integreren in een levende cultuur, dus ook de geschiedenis. Zoals op de foto zichtbaar is, is de dakrand van deze woning echter niet verschillend van eender welke andere woning met een plat dak.
Hoewel er dus een brede waaier aan stijlen ontstond, evolueerde de dakrand niet zo spectaculair en is ze tegenwoordig zelden typerend voor één bepaalde stijl. Vroeger was er een grotere diversiteit aan dakranden die tegenwoordig volledig lijkt ingepalmd te worden door één enkele dakrand: het aluminium dankrandprofiel. Dit neemt echter niet weg dat er toch enkele architecten zijn die bij het ontwerpen van een woning de dakrand niet uit het oog verliezen en er dan ook veel aandacht aan besteden. Door op een creatieve manier met de bestaande kennis en technieken om te springen, slagen ze er in om eenvoudige bouwmaterialen toch een architectonische meerwaarde te geven.
Figuur 65 : Roger Raveel Museum in Machelen-aan-de-Leie, 1995-99, S. Beel
_________________________________________________________________________107
11. CONCLUSIE______________________________________________ Als conclusie heb ik geopteerd voor het opstellen van een tijdslijn die in grote lijnen de verschillende evoluties op vlak van materialen, technieken en stijlen weergeeft. Op die manier moet het mogelijk zijn om éénder welk gebouw te toetsen aan de materialen en technieken die in een bepaalde periode beschikbaar waren en of het gebouw aan de toenmalige ‘stijl’ of mode voldeed. Er wordt tevens naar het hoofdstuk verwezen waar er meer informatie te vinden is over het betreffende onderwerp. Bij iedere periode werd tenslotte nog een selectie van foto’s en details toegevoegd die een overzicht geven van wat er zoal gebouwd werd.
1890-1914: de art nouveau 1892 ontwikkeling gewapend beton (H6) 1900 afdichting van houtcement en cementmastiek (H8)
66 67 68 69 70 71 72 Figuur 66 : Volkshuis in Brussel, 1895-99, V. Horta Figuur 67 : Huis in Schaarbeek, 1900, G. Devalck Figuur 68 : Huis Verlaine in Luik, 1910, M. Devignée Figuur 69 : Gootklossen gesteund op uitmetselingen Figuur 70 : Entrepot van Thurn en Taxis in Brussel, 1904-07, E. Van Humbeeck Figuur 71 : beëindiging van houtcement of mastiek met boord en zinkstrook Figuur 72 : aansluiting van houtcement of mastiek aan goot met zinken grindvang
108_________________________________________________________________________
_________________________________________________________________________109
1914-1945: het modernisme 1930 ontwikkeling voorgespannen beton (H6) 1938 nieuwe toeslagstoffen voor beton (H6) 1940 houtcement afdichting raakt in onbruik (H8) 1940 geblazen bitumen (H8)
73 75 77 80
78 81
74 76 79 82
Figuur 73 : Eigen woning in Koekelberg, 1925-26, Victor Bourgeois Figuur 74 : afwerking van betondak met afgeronde kantlat Figuur 75 : Eigen woning in Gent, 1930-31, G. Eysselinck Figuur 76 : afwerking van een betondak met koperen rand Figuur 77 : gevelafdekkingen met dekstenen Figuur 78 : detail van een opstand met deksteen Figuur 79 : Complex van sociale woningen in Antwerpen, 1929-30, A. Francken Figuur 80 : Huis Crabbé in Ukkel, 1932, L. De Vestel Figuur 81 : afwerking van een dakterras Figuur 82 : La nouvelle maison in Tervuren, 1927, Henry van de Velde
110_________________________________________________________________________
_________________________________________________________________________111
1945-1970: tussen functionalisme en monumentaliteit 1948 normalisatie van de gevelsteen (H9) 1948 commercialisering dubbel glas (H9) 1950 commercialisering aluminium (H9) 1950 commercialisering cellenbeton (H6) 1950 commercialisering XPS (H7) 1950 ontwikkeling snelbouwsteen (H9) 1950 spouwmuur wordt veralgemeend toegepast (H9) 1960 commercialisering prefabbeton (H6) 1960 opkomst glasvlieswapening (H8) 1960 toenemend gebruik van onverhuld beton (H9)
83 84 85 86 87 88 89 Figuur 83 : Emile Vandervelde holiday home 2 in Oostduinkerke, 1954-57, L. Engels Figuur 84 : Woonblok van het Kiel in Antwerpen, 1949-58, R. Braem Figuur 85 : dakranden bij platte daken van hout Figuur 86 : Eigen woning in Elewijt, 1958, L. Engels Figuur 87: Eigen woning in Nieuwpoort-Bad, 1956, P. Callebout Figuur 88 : dakranden van aluminium Figuur 89 : Restaurant van het universitair centrum Alma III in Heverlee, 1966-70, G. Pepermans & P. Felix
112_________________________________________________________________________
_________________________________________________________________________113
1970-heden 1970 commercialisering APP en SBS-gemodificeerd bitumen (H8) 1970 commercialisering polyesterwapeningen (H8) 1970 commercialisering kunststofafdichtingen (H8) 1970 isoleren van daken en gevels (H5, H7, H9) 1970 opkomst koud en warm dak (H5) 1970 ontwikkeling isolerende baksteen (H9) 1980 opstellen van koudebrugatlassen (H7) 1980 opkomst omkeerdak (H5) 1984 Waals thermisch reglement (H7) 1990 het koude dak wordt afgeraden (H5) 1993 Vlaams thermisch reglement (H7) 2000 commercialisering PBE-gemodificeerd bitumen (H8) 2000 K55 norm in België (H7) 2006 EPB-reglementering (H7)
90 92 94
95 97
91 93 96
Figuur 90 : Villa M. in Zedelgem, 1987-92, S. Beel Figuur 91 : detail dakrand bij een geïsoleerde spouwmuur Figuur 92 : detail dakrand bij gevel met licht plaatmateriaal Figuur 93 : Aue paviljoenen in Kassel, 1992, P. Robbrecht & H. Daem Figuur 94 : Huis Pay in Laken, 1988-91, M.-J. Van Hee Figuur 95 : Canal Houses in Gent, 1993-97, P. Robbrecht & H. Daem Figuur 96 : Postkantoor in Zichem, 1994-97, Willem Jan Neutelings Figuur 97 : Villa Abstraction in Watermaal-Bosvoorde, 1999, M. Corbiau
114_________________________________________________________________________
_________________________________________________________________________115
12. TOEKOMSTPERSPECTIEVEN_________________________________ Tegenwoordig zoekt men vooral naar manieren om het dakranddetail op een eenvoudige manier luchtdicht te krijgen. Door de hoge eisen op bouwfysisch vlak en de stijgende populariteit van passiefhuizen is daar behoefte aan. Men is dan ook genoodzaakt om voortdurend te zoeken naar innoverende oplossingen zoals het gebruik van nieuwe materialen,… Hierbij wordt men echter vaak geconfronteerd met een gebrek aan kennis en ervaring. Deze ontwikkelingen zullen volgens mij geen grote invloed hebben op het ‘zichtbare’ deel van de dakrand.
Om van een spectaculaire verandering te spreken zouden er op vlak van gevels en daken veranderingen moeten gebeuren. Vooral op het vlak van dakconstructies experimenteert men tegenwoordig veel. De trend bestaat erin dat er niet langer sprake is van een gevel en een dak, maar eerder van een organische dakvorm, een schelp, een overkoepelend organisme. Er zou dus niet langer sprake zijn van een dakrand.
Op internationaal vlak is er momenteel veel belangstelling voor de zogenaamde ‘blob-architectuur’. De naam zou afkomstig zijn van de science fiction film ‘the blob’ uit 1958. Deze ontwerpstijl, ook wel ‘liquid design’ of ‘blobitecture’ genoemd, vond zijn oorsprong in de experimentele architectuur uit de jaren zestig. Eén van de voorlopers is archigram, een groep Engelse architecten. Zij interesseerden zich vooral in ‘opblaasbare’ architectuur en vormen die konden gemaakt worden uit plastic. Met vloeiende organische contouren werd hierbij een compromis gezocht tussen de natuur en futuristische creativiteit. Wanneer men de blob-architectuur eerder vanuit het standpunt van de vorm, dan de techniek, bekijkt kunnen ook Antoni Gaudi en de expressionist Bruno Taut
als
voorlopers
van
deze
architectuurstijl
genoemd
worden.
Zij
experimenteerden reeds in het begin van de 20e eeuw met organische vormen. 116_________________________________________________________________________
Dankzij de technologische evolutie van de laatste decennia op het vlak van bouwmaterialen en computertechnieken zijn dergelijke vormen een stuk makkelijker realiseerbaar geworden. Oorspronkelijk werkte men vaak met beton, omdat door middel van dit materiaal naadloze gebogen oppervlaken konden gegoten worden. Er bestaan natuurlijk ook tal van andere materialen die zich hier uitstekend toe dienen, zoals: kunststof, composietmaterialen, textiel,… Maar ook hout, glas, metaal en pannen kunnen aangewend worden om gebogen dak- en geveloppervlakken uit te voeren.
Figuur 98 : ‘Bomencentrum’ te Baarn, 2002, MIII architecten, constructie uit hout en glas
Figuur 99 : Allianz Arena te München, 2002-05, Herzog & de Meuron, constructie uit ETFE-folie (soort textiel) _________________________________________________________________________117
Figuur 100 : Busstation ‘Zuidtangent’ te Hoofddorp, 1999-03, NIO architecten, constructie van glasvezelversterkt polyester en een kern van EPS (composietmaterialen)
Deze architectuurstijl wordt tegenwoordig, omwille van zijn complexe uitvoering en technische achtergrond, vooral toegepast voor prestige projecten zoals de Allianz Arena in München, het Guggenheim Museum in Bilbao,…
Als conclusie kunnen we wellicht stellen dat de toekomst van de dakrand er net in bestaat dat ze zal ophouden te bestaan.
118_________________________________________________________________________
DEEL II : CASE STUDIES RENAAT BRAEM
_________________________________________________________________________119
120_________________________________________________________________________
RENAAT BRAEM______________________________________________ Om mijn bevindingen op de evolutie van de dakrand te toetsen aan het werk van één architect, heb ik geopteerd om het werk van Renaat Braem onder de loep te nemen. De keuze hiervoor is op Braem gevallen omdat hij een architect was die vooral gebouwen met platte daken ontwierp, maar tegelijk ook één van de belangrijkste en tegelijk ook controversieelste architecten was van de 20e eeuw.
Renaat Braem werd geboren op 29 augustus 1910 geboren in Antwerpen. Hij liep school op het Koninklijk Atheneum en ging op zijn 18de naar de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. In de jaren dertig maakte hij in het kader van zijn architectuuropleiding enkele studiereizen en belandde zo in 1936 bij de Zwitserse architect Le Corbusier, bij wie hij een jaar stage volgde. Tijdens de oorlogsjaren
trad
de
marxistisch
geïnspireerde
Braems
toe
tot
het
ondergrondse verzet en was hij zelfs politiek gevangene. Na de oorlog werd hij geëngageerd als een van de architecten van het Antwerpse Middelheimziekenhuis, dacht hij een nieuw Antwerps politiecentrum uit en ontwierp hij de Arena-woonwijk in Deurne. Door zijn utopische visie had Braem ook veel nietgerealiseerde projecten op zijn naam. Bouwplannen voor grote opdrachten werden soms geamputeerd overgenomen, zoals de politietoren in Antwerpen, die normaal een plaats had moeten krijgen in een groot administratief centrum. In de daaropvolgende jaren ontwierp hij de woonwijken van het Kiel in Antwerpen en van Sint-Maartensdal in Leuven. Aan de Heizel in Brussel bouwde hij in die periode de zogenaamde ‘cité modèle’, een modelwijk voor 1200 bewoners. Nadat hij op het einde van de jaren zestig het Middelheimpaviljoen voor beeldende kunst had voltooid, was zijn laatste belangrijke ontwerp het rectoraat van de Vrije Universiteit Brussel (1978). Braem verzette zich tegen de banale architectuur van ‘glazen dozen’ zoals die in de jaren zeventig overal verrezen en verkoos een compromisloze, strakke architectuur. Op woensdag 31 januari 2001 overleed Braem op 91 jarige leeftijd.
_________________________________________________________________________121
Voor een gedetailleerd overzicht van zijn werk en leven verwijs ik naar het boek van Francis Strauven64 en van Geert Bekaert65.
Om toch een beeld te scheppen van Braems oeuvre volgt hier een overzicht aan de hand van enkele afbeeldingen:
101 102 103 104 105 106 Figuur 101: Woning Janssens in Deurne, 1936 Figuur 102 : Woning Himschoot in Deurne, 1937 Figuur 103 : Dubbelwoning De martelaere - Brewayes in Deurne, 1947-48 Figuur 104 : Woning Brauns in Kraainem, 1948 Figuur 105 : Woonwijk Kiel in Antwerpen, 1950-51 Figuur 106 : Torengebouw van het administratief centrum in Antwerpen, 195267
107 109 112
110 113
108 111 114
Figuur 107 : Eigen woning in Deurne, 1955-57 Figuur 108 : Modelwijk Heysel in Brussel, 1956-63 Figuur 109 : Woning Van de Vyvere in Antwerpen, 1958-60
64Strauven,
F., Renaat Braem: de dialectische avonturen van een vlaams functionalist, Brussel, Archief voor moderne architectuur, 1983, 235p. 65 Bekaert, G. en Strauven, F, Bouwen in België: 1945-1970, Antwerpen, 1971, pp.276-281. 122_________________________________________________________________________
Figuur 110 : Woonwijk Arenaplein in Deurne, 1960-71 Figuur 111 : Huis Alsteens in Overijse, 1966-69 Figuur 112 : Huis Humbeeck in Buggenhout, 1967-70 Figuur 113 : Huis Humbeeck in Buggenhout, 1967-70 Figuur 114 : Huis Humbeeck in Buggenhout, 1967-70
115 116 117 118 119 Figuur 115 : Middelheimpaviljoen in Antwerpen, 1968-69 Figuur 116 : Gemeentebibliotheek in Schoten, 1968-74 Figuur 117 : Woonwijk Kruiskenlei in Boom, 1969-77 Figuur 118 : Gebouw administratie en rectoraat van de Vrije Universiteit in Brussel, 1971-78 Figuur 119 : Landhuis in Elversele, 1972-77
_________________________________________________________________________123
124_________________________________________________________________________
_________________________________________________________________________125
126_________________________________________________________________________
ONTWERP 77: WONING PAESHUYS___________________________ In 1948 ontwierp Braem de woning Paeshuys in de Lodewyk Brionstraat in Wilrijk. De oorlog had bij Braem een financiële kater achtergelaten waardoor hij enkele eenvoudige projecten aanvaarde om zo terug brood op de plank te brengen. Het ontwerp voor de woning Paeshuys was één van deze projecten.
Figuur 120 : voorgevel en langs doorsnede woning Paeshuys
Op het eerste zicht lijkt de woning een volledig plat dak te hebben, maar bij nader onderzoek blijkt het een flauw hellend dak te zijn. Als draagconstructie maakte Braem gebruik van een lichte houtconstructie die gemakkelijk kon uitgevoerd worden. In het gevelbeeld zijn ook de verluchtingsopeningen duidelijk zichtbaar. Waardoor we kunnen vermoeden dat het om een
_________________________________________________________________________127
verluchte dakopbouw gaat, al blijkt dit niet uit de doorsnede. Deze ‘figuren’ hebben dan ook louter een esthetische functie. Als gevelmateriaal maakte Braem gebruik van beton waarvoor een laag plaquetten, zoals op het plan aangeduid wordt, geplaatst werd.
Als dakrand gebruikte Braem een kroonlijst uit hout die achteraf geschilderd werd. Aan de binnenkant van de dakrand zijn driehoeksregels zichtbaar, wat doet vermoeden dat er als dakafdichting gebruik gemaakt werd van cementmastiek. Het gebruik van houtcement was namelijk al voor de eerste wereldoorlog in onbruik geraakt.
Figuur 121 : voorbeeld van een dakrand uit 1920
Wanneer we de ‘standaard’ dakranden uit die tijd bekijken zien we dat Braem gebruik maakte van een dakrand die al jaren als ‘standaard’ voorgeschreven werd. Er is in dit ontwerp dan ook nog geen sprake van de creativiteit die Braem in zijn andere ontwerpen aan de dag bracht.
Ik heb geen publicaties over deze woning teruggevonden. Ook in ‘Het schoonste land ter wereld66’ wordt dit project niet vermeld, wat doet vermoeden dat Braem zelf er ook niet echt aan herinnerd wilde worden.
Braem, R., Het schoonste land ter wereld, Leuven, Uitgeverij Kritak, 1987, 215p.
66
128_________________________________________________________________________
ONTWERP 79: WONING BERNARD______________________________ Het ontwerp van de woning Bernard in de Jules Destréestraat in Hoboken dateert uit 1949. Het werd echter niet uitgevoerd.
Figuur 122 : voorgevel en doorsnede woning Bernard
Opnieuw gebruikt Braem hier als draagstructuur een houtconstructie, die echter plat werd uitgevoerd. Als dakafdichting werd asfalt (cementmastiek) toegepast, wat terug duidelijk wordt door het gebruik van een driehoeksrekel. Op het dak werden verluchtingsschouwtjes geplaatst die gebruikt werden voor de afvoer van waterdamp afkomstig van de toestellen en de badkamerverwarmer. Ze werden dus niet gebruikt voor het verluchten van de dakopbouw.
De lengte van de kroonlijst bedraagt hier 90cm. Door de houten liggers door de gevel te laten doorlopen krijgt deze dakrand het uitzicht van de dakranden die vaak in de Art Nouveau toegepast werden.
_________________________________________________________________________129
ONTWERP 75 EN 81: DUBBELWONING DE MARTELAERE-BREWAEYS Deze dubbelwoning dateert van 1948-50, een periode waarin Braem zijn loopbaan opnieuw trachtte vorm te geven. De woning bevindt zich in de Schotensesteenweg nr 301-303 te Deurne. Over dit project schreef Braem zelf:
‘Met de bouw De Martelaere kon ik weer een stap voorwaarts zetten naar een vrijere opvatting toe. De opdrachtgever was een beeldhouwer, min of meer in de stijl van Macken en bereid om – binnen zijn financiële mogelijkheden – een moderne opvatting te aanvaarden. Dit huis, dat nog altijd fris en modern aandoet, op de Schotensesteenweg in Deurne, was voor het gezin De Martelaere een passend milieu, zoals een kostuum goed kan zitten, en het wordt dan ook bewoond zoals het hoort, zodat cliënt en architect er gelukkig mee zijn. Dat is niet altijd het geval. Dikwijls wordt in de architecturale sfeer het vergif gespoten van Mechelse meubelen en dan is de architect ongelukkig en keert hij zich van zijn werk af. In het algemeen is dit echter gelukkig bij mij niet het geval. De mensen komen naar mij omdat zij mijn werk waarderen, ook omdat zij zelf niet banaal zijn! Ik ben dus een architect voor niet-bourgeois met smaak en helaas met weinig kapitaal. Ik ben eigenlijk de architect van de ‘arme mensen’ en ik ben daar fier op!’67
Deze bescheiden rijwoningen waren een voortzetting van de vooroorlogse minimumwoningen van Braem. Hij legde de nadruk op een heldere indeling, ruimtelijkheid, licht en lucht om zo een gelijkwaardige woonkwaliteit te verkrijgen die hij in zijn vrijstaande landhuizen nastreefde.
De woning De Martelaere is opgetrokken rond een poortdoorgang die leidde naar het achtergelegen beeldhouwatelier. De voorgevel vormt een raster met uiterst smalle liggers in gele baksteen en een kroonlijst. Het gevelontwerp evolueerde van uitermate expressief naar ingehouden zakelijk.
67
Braem, R., Het schoonste land ter wereld, Leuven, Uitgeverij Kritak, 1987, p.84.
130_________________________________________________________________________
Figuur 123 : voorgevel dubbelwoning De Martelaere
Figuur 124 : doorsnede woning De Martelaere _________________________________________________________________________131
Opnieuw maakt Braem gebruik van een houten constructie die nu echter wel verlucht wordt. Wanneer we het dakranddetail van Braem vergelijken met een detail uit de literatuur zien we dat hij op een creatieve manier omspringt met het standaard detail. De dakrand van Braem is veel minder hoog. Op die manier wordt het detail dan ook een stuk eleganter en esthetischer.
Figuur 125 : vergelijking dakrand van Braem met een ‘standaard’ dakrand
Dankzij enkele kleine ingrepen, zoals de schuine hoek aan de liggers, heeft Braem dus van een ‘banaal’ dakranddetail een esthetisch aantrekkelijke kroonlijst gemaakt.
132_________________________________________________________________________
ONTWERP 100: EIGEN WONING________________________________ In 1955 had Braem eindelijk genoeg geld verdiend om voor zichzelf en huis met atelier te bouwen. De woning bevindt zich in de Menegemlei 23 in Deurne en is tegenwoordig omgevormd tot een museum.
In zijn eerste ontwerpschetsen maakte Braem nog gebruik van plastische concept met een gebogen wand, maar uit financiële noodzaak moest hij later toch opteren voor een rechte wand.
Een eerste versie van de gevelopbouw werd bepaald door een nadrukkelijke horizontale geleding, die de structuur in wit beton zichtbaar liet, wat de gevel een uitgesproken brutalistisch karakter gaf. Daarnaast ontwierp hij een abstract
geometrische
compositie
van
ongelijke
open
en
gesloten
rechthoeken. De gesloten gevelvlakken werden alternerend uitgevoerd in lichtgrijs geëmailleerd baksteenmetselwerk en in latwerkpanelen van rood Kalungihout. Met dit ontwerp diende Braem in 1955 een eerste bouwaanvraag in bij de gemeente Deurne. De bouwvergunning werd goedgekeurd op voorwaarde dat er aan enkele bijkomende voorwaarden zou voldaan worden, opgelegd door het bijzonder plan van aanleg voor dit perceel. Zo moest Braem aan de voor- en zijgevel een kroonlijst van 50cm voorzien, aan de achtergevel volstond één van 20cm. Tegen zijn zin deed Braem een poging om zijn ontwerp aan deze eisen aan te passen. Op basis van een volkomen gewijzigd gevelontwerp, nog steeds zonder kroonlijst, diende Braem een nieuwe bouwaanvraag in. De opgelegde voorwaarden bleven echter onverminderd van kracht, dus moest Braem opnieuw achter de tekentafel plaatsnemen.
Het nieuwe, nu definitieve gevelontwerp, betekende nogmaals een reductie ten opzichte van het vorige ontwerp. Braem stapte af van het brutalistische schema met zijn contrastrijke vlakverdeling en koos nu voor een monochroom rood bakstenen parement dat de betonstructuur onzichtbaar omhulde. _________________________________________________________________________133
Figuur 126 : Opstanden, doorsneden en plattegronden in de eerste versie van het definitieve ontwerp
Figuur 127 : Opstanden, doorsneden en plattegronden in de laatste versie van het definitieve ontwerp
134_________________________________________________________________________
In de uitvoeringstekeningen ondergaat het ontwerp echter nog enkele laatste wijzigingen. Zo past Braem de dakrand nog aan. Hij kiest voor een ringblak met spuwers als gevelbeëindiging.
Figuur 128 : dakrand met ringbalk en spuwers
Braem hield dus halsstarrig vast aan een gevelontwerp zonder kroonlijst. Tijdens de bouw werd hij dan ook om verantwoording gevraagd waarom hij de opgelegde voorwaarden naast zich neergelegd had. Om zich te verdedigen schreef hij een brief aan de gemeente Deurne waarin stond:
‘Het is mijn bedoeling geweest dit huis zo goed mogelijk in te schrijven in het gegeven milieu zonder te verdinken in verregaande banaliteit van sommige naburige kunstrukties… Zo vormt het iets hogere volume aan de straatzijde een stootblok dat de huizenrij beter beëindigt dan een even hoog met kroonlijst omgord eindblok zou gedaan hebben…’68
Wanneer we de toegepaste dakrand nader bekijken zien we dat de dakopbouw uit beton bestaat. Voor het beton werd aan het geveloppervlak een laag bakstenen geplaatst. Onder de betonnen draagconstructie (10 cm) Braeken, J., ‘Het Renaat Braem Huis. Een kompositie van ruimte-tij op menselijke schaal’, Monumenten en landschappen, jaargang 21, nr. 6, november-december 2002, p63. 68
_________________________________________________________________________135
werd een isolatielaag (heraklith69) van 5cm aangebracht. Hiermee was Braem voor op trend om woningen te gaan isoleren. Als men weet dat begin jaren zestig slechts 2 procent van de woningen geïsoleerd was, kan Braem beschouwd worden als een pionier voor het gebruik van isolatie. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat door de isolatie onder de draagstructuur aan te brengen, die blootgesteld wordt aan grote temperatuursschokken wat heel nadelige gevolgen kan hebben voor het beton. Daarnaast werd ook werd ook de bakstenen gevel zonder zettingsvoeg tegen het beton geplaatst. Er valt dan ook te verwachten dat er scheuren zullen ontstaan in de gevel.
Verder creëerde Braem door het gebruik van de isolatie ook een enorme koudebrug die hoogstwaarschijnlijk binnenin de woning voor condensatie- en schimmelproblemen zal zorgen.
Figuur 129 : dakrand met ringbalk en spuwers 69
Heraklith is de merknaam van een houtwolcementplaat
136_________________________________________________________________________
Een andere grove fout was het gebruik van een deksteen zonder druipneus. Langs de gevelzijde lag de deksteen namelijk volledig in de lijn van de gevel zonder enige vorm van oversteek. Regenwater zal dus langs de gevel naar beneden lopen waardoor de voegvulling bij vorstweer zal beschadigd worden.
Als dakbedekking werd er gekozen voor een asfaltafdichting met erboven een grindlaag.70 Aan de hoeken en randen werd er tevens zink voorzien.
Hoewel Braem gebruik maakte van de nieuwste bouwtechnische technieken paste hij die, door een gebrek aan ervaring en kennis, op een verkeerde manier toe, waardoor problemen niet te voorkomen waren.
Na verloop van tijd kreeg men dan ook problemen met waterinfiltratie,… waardoor er een nieuwe bitumineuze dakbedekking aangebracht werd. Die werd aan de gevel afgewerkt met een weinig sierlijk aluminiumprofiel.
In 2001 volgde een grondige renovatie. Men stelde hierbij problemen vast op vlak van waterinfiltratie, koudebruggen en afgebarsten gevelmetselwerk…
Volgens het bestek bestond de afdichting uit 3 lagen asfaltvilt met min. 10cm overslag, 3 lagen asfaltmastiek en 3cm grint, alles op een onderlaag van papier. 70
_________________________________________________________________________137
ONTWERP 153: MIDDELHEIMPAVILJOEN________________________ Over het ontwerp van het Middelheimpaviljoen voor beeldhouwkunst uit 196871 in het Middelheimpark te Antwerpen schreef Braem zelf:
‘Nu wenste de burgemeester dat er een paviljoen zou worden gebouwd om sommige beelden die niet aan weer en wind konden weerstaan onderdak te verlenen. Hij wilde dat werk overlaten aan de stedelijke technische diensten, maar ik kwam tijdig tussen met het voorstel dat ik het paviljoen zou tekenen zonder een ereloon te vragen, om te beletten dat men er weer een banaal geval zou neerplanten. Zo gezegd, zo gedaan. Ik bekwam carte blanche binnen in een redelijke financiële grens. Ik bouwde het paviljoen zonder ook maar iets aan de diensten van stedebouw te vragen. De stad Antwerpen gaf zelf de bouwvergunning, zoals in oude tijden gebruikelijk. Ik had mijn buik vol van de esthetische controle van obscure kantoorbedienden. Ik meen dat het resultaat een van de best gelukte items uit mijn oeuvre is…’71
Figuur 130 : Middelheimpaviljoen te Antwerpen
Braem, R., Het schoonste land ter wereld, Leuven, Uitgeverij Kritak, 1987, p.148. 71
138_________________________________________________________________________
Figuur 131 : ontwerpschetsen van de spuwers
Figuur 132: doorsnede middelheimpaviljoen
Dit ontwerp distantieert zich niet van andere ontwerpen op vlak van bouwtechnische detaillering. Zoals op de doorsnede te zien is past Braem de gebruikelijke opbouw van een betonnen draagconstructie toe. Hij voorziet de dakrand hierbij van dakrandprofielen uit wit beton. Deze zijn niet vernieuwend voor die tijd. De waterafvoer werd weggewerkt in de muren, zodat er in het gevelbeeld geen buizen zichtbaar zijn. Langs de gevel maakt Braem ook gebruik van 5 cm met magnesium gebonden houtvezelplaten. Naar ik vermoed werden die als isolatie gebruikt, een andere verklaring kan ik er namelijk niet voor vinden. _________________________________________________________________________139
Het is echter niet de dakrand die hier de volledige aandacht opeist, maar wel de spuwers. Het is moeilijk te zeggen dat er in dit organische ontwerp sprake is van een spuwer. Ik zou beter spreken over een beeldhouwwerk dat de functie van spuwer vervuld. Ze breekt met de stijlen die gedurende de jaren zestig gangbaar waren en doet eerder denken aan spuwers uit de voorgaande eeuwen.
140_________________________________________________________________________
ONTWERP 180: GEMEENTELIJKE BIBLIOTHEEK IN SCHOTEN________ ‘Inmiddels was ik nog niet te oud om voor Schoten een bibliotheek te bouwen, in samenwerking met Piet Jannssens. Dat gebeurde op een terrein bij de kerk, in half-gotische en half-neogotische baksteenarchitectuur. (…) Ons project was opgevat als een op zichzelf gesloten geheel dat zoals een reuzenschelp organisch ingedeeld was. De vrije buitenmuren volgden lineair de begrenzing van
de
binnenruimte,
wat
een
sterk
bewogen
architectuur
heeft
voortgebracht. Enkele architecten zieden snerend dat het eruitzag ‘als een fabriekske’, maar de meesten gewaagden van een grote sculptuur. Voor mij is het een functionele sculptuur, zoals alle architectuur moet zijn.’72
De gemeentelijke bibliotheek te Schoten werd in 1968-74 ontworpen door Braem, in samenwerking met Piet Janssens.
Figuur 133 : gevelbeeld gemeentelijke bibliotheek te Schoten
Braem, R., Het schoonste land ter wereld, Leuven, Uitgeverij Kritak, 1987, 215p. 72
_________________________________________________________________________141
Figuur 134 : doorsnede gemeentelijke bibliotheek te Schoten
Figuur 135 : doorsnede gemeentelijke bibliotheek te Schoten
Bij dit detail valt onmiddellijk de ongebruikelijke vorm van de draagstructuur op. In plaats van rechthoekige balken werd in dit ontwerp gebruik gemaakt van organische, druppelvormige liggers. Door deze constructie zichtbaar te
142_________________________________________________________________________
laten zorgde Braem ervoor dat ook het interieur een plastisch en organisch accent kreeg. Om deze vorm te verkrijgen gebruikte hij standaard eterniet casetten die als verloren bekisting dienst deden.
De verdere opbouw is uitgevoerd zoals de regels van de kunst. Hoewel het nog niet verplicht was om de gebouwen te isoleren voorzag Braem ook hier reeds een isolerende laag. Om de isolatie te beschermen tegen vocht vanuit het beton werd ze eerst op een dampscherm geplaatst. Hoewel er in het dak isolatie voorzien werd, gebeurde dit niet in de gevel. Op die manier ontstaat er een koudebrug die, afhankelijk van de dikte van de isolatie en de betonnen gevel, hoogstwaarschijnlijk voor problemen zal zorgen.
De afdichting die hier toegepast werd bestaat uit ter plaatse gegoten cementdalen waarbij tussen de voegen bitumenkitten voorzien werden. Deze manier van afdichting is nogal ongebruikelijk. Ik stel me dan ook vragen bij de efficiëntie ervan. Men had hier waarschijnlijk beter geopteerd voor een gewone afdichting met bitumen en een grindlaag, omdat het dak toch niet toegankelijk is.
De dakrand zelf wordt gevormd door een gegoten ringbalk in beton. Hierbij dient vermeldt te worden dat deze ringbalk onderaan op een bakstenen gevel aangesloten wordt. Hier werd echter geen druiplijst voorzien waardoor problemen kunnen ontstaan ter hoogte van de voeg tussen de ringbalk en het metselwerk.
De gemeentelijke bibliotheek wordt momenteel gerenoveerd door bureau bouwtechniek.
_________________________________________________________________________143
CONCLUSIE__________________________________________________ Uit de besproken case studies valt duidelijk af te leiden dat Braem een architect was die graag met nieuwe materialen experimenteerde. De keerzijde van de medaille toonde echter aan dat men nog niet over voldoende kennis en ervaring op bouwfysisch vlak beschikte om deze nieuwe technieken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Vele van de ontwerpen van Braem, maar ook van andere architecten zijn dan ook al snel toe aan renovatie.
Dit neemt echter niet weg dat Braem er steeds in slaagde om, door middel van kleine aanpassingen aan de gekende technieken, een architectonische en esthetische meerwaarde te creëren. Wanneer je zijn ontwerpen bekijkt lijkt dit zo voor de hand te liggen, maar dit vergde veel denk en tekenwerk.
‘… Het is dus te verwachten dat mijn laatste werk weer een moeilijke en langdurige bevalling zal worden. Enfin, daar zijn we aan gewend. Moeilijk gaat ook!’73
Braem, R., Het schoonste land ter wereld, Leuven, Uitgeverij Kritak, 1987, p.199. 73
144_________________________________________________________________________
BIBLIOGRAFIE________________________________________________ DEEL I: BOUWTECHNISCH EN ARCHITECTONISCH ONDERZOEK VAN DE DAKRAND Wattjes, J.G., Constructies van gebouwen: kappen, deel 4, tweede ongewijzigde druk, Amsterdam, Uitgevers-maatschappij ‘Kosmos’, 1922, 487p. De Wilde, G., Bouwkundige constructies: voor woonhuizen en fabrieken, Amsterdam, Uitgave van de N.V. uitgevers-maatschappij AE E. KluwerDeventer, 1933, 503p. Arendzen, G. en Vriend, J.J., Bouwkunde: hand- en studieboek voor den bouwkundige, deel 1, derde herziene druk, Amsterdam, N.V. uitgeversmaatschappij ‘kosmos’, 1944, 581p. Arendzen, G. en Vriend, J.J., Bouwkunde: hand- en studieboek voor den bouwkundige, deel 2, Amsterdam, N.V. uitgevers-maatschappij ‘kosmos’, 1943, Vriend, J.J., Bouwen: handboek voor de praktijk van het bouwen, Amsterdam Antwerpen, N.V. uitgevers-maatschappij ‘kosmos’, 1952, 432p. Hornbostel, C., Materials for architecture, New York, Reinhold publishing corporation, 1961, 610p. Jellema, Meischke, Muller, Bouwkunde voor het hoger technisch onderwijs, deel 3: vloeren – plafonds - daken, tweede druk, Delft, uitgeverij Waltman, 1973, 312p. Van Tol, A., Bouwkunde 3: voor opleiding en praktijk, deel 3, vierde druk, Delft, uitgeverij Waltman, 1984, 311p. Van Tol, A., ea, Hogere bouwkunde: 4a prestatie-eisen/daken, deel 4a, vierde druk, Utrecht/Zutphen, ThiemeMeulenhoff, 2002, 336p. Rentier, Ch., ea, Hogere bouwkunde: 4b omhulling-gevels, deel 4b, eerste druk, Utrecht/Zutphen, ThiemeMeulenhoff, 2001, 254p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 6: de afdichting van terrasdaken met asfaltproducten, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, maart 1961, 4p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 26: warmte-isolatie bij vlakke daken, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, januari 1962, 8p.
_________________________________________________________________________145
Onbekende auteur, Technische voorlichting 60: bitumineuze dakbedekkingen, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, november 1966, 15p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 74: bitumineuze dakbedekkingen: keuze van de meerlaagse waterdichte bekleding als funktie van de soort draagconstructie, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, augustus 1968, 16p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 101: platte daken en hun termische isolatie, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, oktober 1973, 38p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 151: soepele dakafdichtingsmaterialen, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Januari-Februari 1984, 24p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 169: gebruik van bladlood voor dakbedekkingen en gevelbekledingen, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, 1987, 35p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 183: het platte dak, opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Maart 1992 – herwerking 1993, 62p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 186: daken met tegelpannen: opbouw en uitvoering, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, December 1992, 63p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 191: het platte dak, aansluitingen en afwerking, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Maart 1994, 91p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 215: Het platte dak: opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, Maart 2000, 100p. Onbekende auteur, Technische voorlichting 229: Groendaken, Brussel, Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf, September 2006, 73p. Watkin, D., De westerse architectuur: een geschiedenis, 2e druk, Nijmegen, Sun, 2001, 704p. Van der Meer, F., ea., De katholieke encyclopaedie, deel 1, Antwerpen, N.V. Standaard-Boekhandel, 1950 Van der Meer, F., ea., De katholieke encyclopaedie, deel 4, Antwerpen, N.V. Standaard-Boekhandel, 1950 146_________________________________________________________________________
Van Loo, A., Repertorium van de architectuur in België: van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003, 623p. Ter Borch, I. ea, Skins for buildings: the architect’s materials sample book, Amsterdam, BIS publishers, 2004, 509p. Bekaert, G. en Strauven, F, Bouwen in België: 1945-1970, Antwerpen, 1971, 384p. Van Bergeijk, H. en Máĉel, O., Birkhäuser architectural guide: Belgium, The Netherlands, Luxembourg: 20th century, Basel, Birkhäuser, 1998, p16-93. De Kooning, M. en Bekaert, G, Horta and after: 25 masters of modern architecture in Belgium, tweede druk, Ghent university: department of architecture and urbanism, 2001, 332p.
DEEL II: CASE STUDIES RENAAT BRAEM Strauven, F., Renaat Braem: de dialectische avonturen van een vlaams functionalist, Brussel, Archief voor moderne architectuur, 1983, 235p. Braem, R., Het schoonste land ter wereld, Leuven, Uitgeverij Kritak, 1987, 215p.
_________________________________________________________________________147
ARTIKELS_____________________________________________________ DEEL I: BOUWTECHNISCH EN ARCHITECTONISCH ONDERZOEK VAN DE DAKRAND Outtelet, P., ‘De bescherming van gebouwen en kunstwerken tegen de destruktieve aktie van het water’, WTCB Tijdschrift, nr. 3, maart 1963, pp.10-16. De Kesel, J.P., ‘Puist- en blaasvorming in bitumineuze dakbedekkingen’, WTCB Tijdschrift, nr. 4, december 1981, pp.28-32. Van Den Bossche, F. en De Pauw, C., ‘Vernieuwbouw in België’, WTCB Tijdschrift, nr. 4, december 1982, pp.33-40. Gérard, R. en Van Laecke, W., ‘Thermische isolatie van buitenmuren van gebouwen’, WTCB Tijdschrift, nr. 3-4, juli-december 1986, pp.12-29. Meert, E., ‘Bitumineuze dakrollen: eigenschappen en toepassingsgebieden’, WTCB Tijdschrift, nr. 2-3, april-september 1987, pp.41-45. Wouters, P., ‘Eurokobra: een europees project voor het realiseren van een kouebrugatlas op computer’, WTCB Tijdschrift, herfst 1994, pp.9-15. Uyttenbroeck, J., ‘Belgische normen in de thermische reglementen van de regio’s’, WTCB Tijdschrift, zomer 1995, pp.31-39. Meert, E. en Vitse, P., ‘Naar een duurzaam plat dak’, WTCB Tijdschrift, lente 1996, pp.23-28. Onbekende auteur, ‘De energieprestatieregelgeving voor gebouwen: de laatste evoluties’, WTCB-Dossier, katern nr.2, 3e trimester 2005, pp.1-3.
DEEL II: CASE STUDIES RENAAT BRAEM Onbekende auteur, ‘Maison pour un régisseur, a Kraainem’, La Maison, nr. 4, 1954, pp119-120. Braem, R., ‘Immeuble administratif de la ville d’Anvers’, La maison, nr. 3, 1968, pp111-114. De Keyser, F., ‘Architect Renaat Braem (70) gehuldigd’, Het Laatste Nieuws, 15 december 1980, p29. Strauven, F., ‘Bouwen voor een betere wereld’, De standaard, 1 februari 2001. De Preter, J., ‘Monument van de Belgische architectuur geveld’, De Morgen, 1 februari 2001, p25. 148_________________________________________________________________________
Vandendriessche, D., ‘Met Gal op zoek naar de geest van Renaat Braem’, De Financieel-Economische Tijd, 10 februari 2001, p17. Braeken, J., ‘Het Renaat Braem Huis. Een kompositie van ruimte-tij op menselijke schaal’, Monumenten en landschappen, jaargang 21, nr. 6, november-december 2002, p63. Holthof, M., ‘Een museum voor Renaat Braem’, De Tijd, 29 januari 2003. De Roover, F., ‘Vluchtig als steen: Renaat Braems totale architectuur of wolken & beton… gelukkig getrouwd’, Streven, vol. 70, nr. 4, 2003, pp344-353.
_________________________________________________________________________149
De gebuikte figuren en afbeeldingen zijn allen afkomstig uit de geraadpleegde werken of werden zelf gemaakt. 150_________________________________________________________________________