- click en scroll -
ARCHITECTONISCH HOOGSTANDJE 1882 DE GROTE OPENING BIJZONDERE STALINRICHTING DE PAARDENVERZORGING VRIJWILLIGERS EN PAARDENMEISJES CARROUSELRIJDEN DAKCONSTRUCTIE EN DECORATIEF STUCWERK GOED BEWAARDE OORKONDE HOLLANDSE RENAISSANCE HET ROMEINS RELIËF
ARCHITECTONISCH HOOGSTANDJE
In 1880 kreeg architect Dolf van Gendt de opdracht een manege te bouwen aan de verleng-de Vondelstraat, grenzend aan het zojuist aangelegde Vondelpark. Aanleiding was de voorgenomen sloop van de oude Hollandsche Manege aan de Lijnbaansgacht, ook wel de Fransche Manege of Piqueurschool genoemd. Het gebouw was in slechte staat en stond in de weg bij het doortrekken van de Leidschegracht naar de Singelgracht. Het terrein tussen de verlengde Vondelstraat en de Vondelkade (de latere Overtoom) was de ideale plek voor een manege; rond het Vondelpark werden voor de gegoede burgerij kapitale villa’s gebouwd en aan de verlengde Vondelstraat was vanaf 1878 een mooie rij herenhuizen gebouwd. Veel villabewoners bezaten paarden en rijtuigen, maakten tochtjes door het Vondelpark of reden op hun eigen paarden. De nieuwe Hollandsche Manege bood ze nu de gelegenheid om hun paarden en koetsen aan de rand van het park te stallen. u
Inhoudsopgave
De geplande locatie van de manege had echter ook nadelen. Deze lag precies op de grens van Amsterdam en de gemeente Nieuwer Amstel en bovendien waren hier in de loop der tijd nogal wat opstallen gebouwd voor nijverheid en industrie. Voor Van Gendt was dit echter geen obstakel. Hij plaatste het gebouw met de grote rijbaan tussen de bestaande bebouwing en maakte een ingang aan de verlengde Vondelstraat door de onderverdieping van het hiertoe aangekocht pand Vondelstraat 140 door te breken. De erachter liggende tuin werd een wintertuin, door een glazen overkapping met vijf gietijzeren bogen die de zo ontstane vestibule van daglicht voorzag. De grote deuren aan de achterzijde gaven direct toegang tot de opstijgplaats en de rijbaan. De aanbesteding vond plaats in 1881 en het project werd gegund aan aannemer H.J. Meekers. Hij speelde het klaar om het gehele manegecomplex en de fundamenten voor de nog te bouwen koetshuizen aan de Vondelkade in één jaar te voltooien! Het is niet verwonderlijk dat van Gendt als architect werd aangetrokken voor een utilitair gebouw als een manege. Zijn technische kennis deed hij onder andere op bij de Staats Spoorwegen, waarvan zijn vader Johan Godart directeur was. Dolf van Gendt ontwierp onder andere de stations van Baarn en Hilversum en was tussen 1861 en1874 verantwoordelijk voor de aanleg van de spoorlijn Den Helder - Amsterdam en was opzichter bij de bouw van de vele stations aan deze lijn. Vanaf 1875 werden onder zijn leiding de ijzeren sporen voor de Amsterdamse paardentram aangelegd. Hij ontwierp ook een aantal remises, waaronder die van Bremerlehe aan de Vondelkade. Hier bouwde hij stallen voor 54 paarden en een hal voor 30 rijtuigen. In deze periode woonde hij zelf op de Vondelkade 97, in een door hemzelf ontworpen huis. u
Inhoudsopgave
Naast zijn technische kennis (Van Gendt signeerde zijn ontwerpen met “den architect - ingenieur”) zullen ook andere eigenschappen van Van Gendt een rol hebben gespeeld bij zijn aanstelling als bouwheer van de Hollandsche Manege. Hij was een eclecticus pur sang en ontwierp in vele ‘neostijlen’, zodat hij altijd aan de wensen van zijn opdrachtgevers kon voldoen. Hij nam dan ook niet deel aan de discussie over een ‘nieuwe’ architectuur, die veel van zijn tijdgenoten, zoals Cuypers en Berlage en zelfs zijn medewerker Weissman, bezig hield. Degelijkheid en functionaliteit van zijn gebouwen lijken hem meer geïnteresseerd te hebben, reden waarom hij misschien zoveel opdrachten kreeg. In de hoogtijdagen was zijn architectenbureau soms wel met 100 opdrachten tegelijk bezig! Zelfs wat betreft het Concertgebouw, zijn bekendste schepping, was hij het meest trots op de overkapping van de grote zaal, terwijl hij hier in feite het enig echte neoclassicistische gebouw van Amsterdam neerzette! De Hollandsche Manege werd lange tijd, samen met het Concertgebouw en restaurant Riche op het Rokin, gerekend tot Van Gendt’s ‘Weens classicistische’ periode, een term die hij zelf vast nooit heeft gebezigd. In deze periode werd overal in onze buurlanden in classicistische trant gebouwd, in elk land met een eigen stempel. Zo heeft men, ondanks de grandeur van de Manege, toch het gevoel zich in een typisch bescheiden Hollandse schepping te bevinden, met heel veel invloeden van de Vlaamse Renaissance, met name de toepassing
u
Inhoudsopgave
van veel ‘rolornamenten’, afkomstig uit de voorbeeldboeken van Vredeman de Vries. Aangezien het gebouw vanaf de kade en de straat niet in het zicht was, besteedde Van Gendt vooral aandacht aan het interieur zoals het trappenhuis en de foyer, met vele decoraties die betrekking hebben op de paardensport. Van Gendt’s grote belangstelling voor de bouwtechniek zal de verklaring zijn voor het vele gebruik van nieuwe bouwmaterialen, zoals gietijzer en zink. Hij maakte zelf neo-renaissance ontwerpen voor de zinkfabriek van F. Braat te Delft en bouwde onder andere de gietijzeren galerij voor het Paleis voor Volksvlijt. Ook in de Hollandsche Manege paste hij veel zink en gietijzer toe, maar ook maakte hij gebruik van nieuwe vindingen, zoals het Polonceau-spant, waardoor hij voor die tijd een van de grootste ruimtes -een rijbaan van 44,5 bij 19,5 meter- kon overkappen.
1882 DE GROTE OPENING De ‘nieuwe’ Hollandsche Manege werd op 28 januari 1882 feestelijk geopend. Het gehele complex -in één jaar gebouwd- moet toen gereed zijn geweest, gezien de datering 1881 op het stucwerk van het orkestbalkon. De openingsrede werd gehouden door de heer J. Bunge, aangezien de aangewezen spreker en oprichter J. Cappeyne van de Copello wegens “treurige familieomstandigheden” niet aanwezig was. Onder de aanwezigen waren onder meer Burgemeester van Tienhoven, architect Dolf van Gendt, aannemer Meekers, de directeur van de oude Hollandsche Manege J. Hart en ook “een groot aantal dames”. Twee van hen, de dames P.C. van Beck Vollenhoven en W.M. Matthes, kregen de eer “de sierlijke oorkonde, gevat in een metalen bus, te plaatsen in een nis en deze door een wit marmeren u
Inhoudsopgave
gedenksteen met inscriptie in gouden letters: “gedenksteen bij de inwijding der Hollandsche Manege op den 28e Januari 1882”, af te sluiten. Hierbij had het onverwachte incident plaats, dat de nis niet hoog genoeg was om de bus door te laten, zoodat eenige minuten verliepen alvorens genoemde dames bij machte waren - want zelfs mannenkrachten schoten aanvankelijk te kort - de van haar gevraagde vereerende taak te vervullen. Daarop fanfares, eerewijn, een kort woord van den Burgemeester en eenige manouevres van heeren rijders tot besluit (De Tijd, 31 januari 1882).” In zijn korte woord zinspeelde de burgemeester op een misschien niet te vermijden toekomstige afbraak van de net geopende manege, aangezien Amsterdam de ambitie had om uit te groeien tot een wereldstad als Parijs en Wenen en de manege ten offer zou kunnen vallen aan de geplande stadsuitbreidingen. Gelukkig heeft de Hollandsche Manege deze beproevingen al meer dan een eeuw weten te doorstaan!
u
Inhoudsopgave
BIJZONDERE STALINRICHTING Op 24 mei 1881 vond de aanbesteding plaats voor “het opbouwen van een Manege gebouw met stalling voor 74 paarden, Koetshuis, Voorgebouw en verdere werken, op de daarvoor bestemde fundeeringen aan de Vondelkade te Amsterdam”. Aannemer H.J. Meekers kreeg de opdracht het geheel te bouwen “voor een aanneem som van Fl. 86.640,-.” Meekers gaf “de eer voor het aankleden van de stallen aan de Heeren Staal en Haalmeyer, die in Nederland fungeerden als agenten van “The St. Pancras Iron-works Company” te London.” Uit het door deze firma uitgegeven album voor stalinrichtingen kon men een keuze maken, waarna de stallen compleet uit Engeland werden geleverd.
De gekozen stalinrichting van de Hollandsche Manege deed in niets onder voor de fijnste “herenstallen” die men vond op de meeste buitenplaatsen en in de nieuwe Koninklijke Stallen op Paleis Het Loo. De uitvoering was degelijk; van zwaar hardhout en deugdelijk ijzerwerk, terwijl de latierpalen met koperen bollen versierd waren. Op de plattegrond, die architect Van Gendt in 1881 vervaardigde, is te zien dat de stallen zich bevonden aan weerszijden van de rijbaan. Helaas u
Inhoudsopgave
zijn die aan de noordzijde in 1969 illegaal gesloopt, evenals de mooie neorenaissance koetshuizen aan de toenmalige Vondelkade. De twee zinken paardenhoofden aan de noordzijde geven aan waar zich vroeger de deur naar het tweede stallencomplex bevond. In het tijdschrift De Tijd van 31 januari 1882 staat de volgende juichende tekst over de zojuist geopende Hollandsche Manege: “het in Renaissance-stijl opgetrokken gebouw maakt met zijn rijbaan, 15 bij 35 M, tribunes, foyer, stallen en verdere lokalen den indruk, dat hier op hoogst practische wijze is partij getrokken van den platten grond ..... Vooral de stallen -wat toch zeker in een manege geen nevenzaak is- zijn ruim, net, fraai zelfs; wanneer men, daar rondwandelende, geen mensch was, zou men inderdaad paard willen wezen”.
DE PAARDENVERZORGING
In 1882 konden er in beide stallencomplexen 74 paarden worden gestald. Vandaag de dag staan er in het overgebleven stallencomplex 57 paarden. Iedere dag -in de vroege ochtend- beginnen drie medewerkers met het voeren van de paarden en het uitmesten van de stallen. Per jaar verorberen u
Inhoudsopgave
de paarden 63.000 kg biks en 145.000 kg hooi. Er wordt 180.000 kg stro verbruikt en er worden 500 hoefijzers vervangen. De hoefsmid bekapt de paardenvoeten iedere zes weken opnieuw. In de manege werken 25 mensen, meestal in deeltijd, aan de verzorging van de paarden. Ze mesten de stallen uit, behandelen zadels en hoofdstellen met ledervet, verdelen emmers biks over de voederbakken, krabben de paardenhoeven en vlechten manen en staarten in bij de wedstrijden.
VRIJWILLIGERS EN PAARDENMEISJES Een deel van de 680 ruiters dat wekelijks staat ingeroosterd, doet meer dan alleen rijles nemen. Zij nemen ook de taak op zich om de paarden te verzorgen en te vertroetelen. Traditioneel hebben meisjes hiervoor meer belangstelling dan jongens, ook al zijn er ook paardenjongens in onze manege! Een echt paardenmeisje wordt je niet zomaar; een uurtje per week op een paard zitten is niet voldoende. Er komt meer bij kijken om je met recht een paardenmeisje te mogen noemen. Je praat en knuffelt met de paarden en bij het vertellen van een geheim smoor je je tranen in de nek van het paard. Maar let wel, deze meiden doen meer! Ze mesten de stallen uit, behandelen zadels en hoofdstellen met ledervet, verdelen emmers biks over de voederbakken, krabben de paardenhoeven en vlechten manen en staarten in bij de wedstrijden. Onze paardenmeisjes dragen hun steentje bij aan het welzijn van onze paarden en zijn een onmisbaar onderdeel van het manegeleven! u
Inhoudsopgave
CARROUSELRIJDEN Bij de Carrousel rijden de ruiters op muziek twee aan twee in colonne en maken figuren en formaties, waarbij goede dressuur en samenwerking uiterst belangrijk zijn. De figuren hebben specifieke namen zoals klaverblad, tourniquette, visgraat of zandloper. Het showelement speelt hierbij een grote rol.
De historie van het carrouselrijden in Europa gaat terug tot de Middeleeuwen en werd vanaf die tijd vooral toegepast bij militaire oefeningen. De manoeuvres lieten de commandant zien, hoe goed de manschappen zijn bevelen aanhoorden en uitvoerden en in hoeverre de individuele ruiters hun paarden onder controle hadden. In Nederland werd deze vorm van carrouselrijden beoefend vanaf ongeveer 1900. Het hedendaags carrouselrijden is een diervriendelijke groepsaangelegenheid en, zijnde een kuddedier, werkt het paard hierbij graag samen. Veelvuldig rijdt men in de carrousel met twee paarden naast elkaar. De jury geeft hogere punten als de paarden precies met elkaar ‘in de pas lopen’. Dat doen paarden u
Inhoudsopgave
in de vrije natuur ook graag met hun kameraden. Men zoekt dus vooral naar tweetallen, die het goed met elkaar kunnen vinden. Verder is het van belang dat ieder paard veel vertrouwen heeft in de ruiter. Van nature zal een kuddedier met plezier achter een soortgenoot aanlopen. Bij carrouselrijden wordt dat patroon enigszins doorbroken. Soms moet een paard voorop, dan weer achteraan lopen. Als het paard zijn berijder als een goede vriend beschouwt, die bovendien gezag heeft, kan het dier zonder probleem leren dat hij een in hoger rang staand paard zonder gevaar kan passeren. Elk jaar vinden er kampioenschappen carrouselrijden plaats, georganiseerd door de Verenigde Carrouselclubs Nederland, de VCN.
OPTREDEN VOOR PUBLIEK Op een hoek van het manegeterrein aan de Overtoom heeft in de jaren dertig van de vorige eeuw een circus gestaan, waarvan de paarden in de manege waren ondergebracht. Dat was het circus Kavaljos van Bernard van Leer. Zoals op de foto te zien is trad Kavaljos in de rijbaan van de Hollandsche Manege zelfs op met namaakpaarden! Optreden voor publiek, maar dan met echte paarden tijdens wedstrijden, shows en demonstraties, is vanaf de oprichting een belangrijk onderdeel van de activiteiten van de manege geweest. Vandaag de dag heeft de manege vijf Carrouselteams, waarbij de Vondelcarrousel bepalend is voor het voortzetten van deze traditie. Regelmatig verzorgt deze groep demonstraties in historische kostuums, rijdend op dameszadels, zoals tot het begin van de twintigste eeuw gebruikelijk was.
u
Inhoudsopgave
DAKCONSTRUCTIE EN DECORATIEF STUCWERK Hier op het foyerbalkon heb je het mooiste zicht op de magnifieke rijbaan van de Hollandsche Manege. Het meest in het oog springt het spectaculaire gietijzeren dakspant, waarvan alle onderdelen aan elkaar zijn geklonken. Aan de linkerkant bevindt zich de mooie gestucte muziektribune en rechts zien we de twee zinken paardenhoofden, die aangeven waar zich vroeger de toegang naar het tweede stallencomplex bevond.
SPANTBEEN
DRUKSTAAF
TREKSTAAF
Werden vroeger de dakconstructies ‘weggewerkt’ door cassettenplafonds van stucwerk, zoals in de oude Hollandsche of Fransche manege, Van Gendt laat hier de constructie in volle glorie zien! Bovendien kon hij zo ‘lantaarns’ in het dak maken, die het daglicht, samen met de zijvensters, prachtig binnenlaten. De rijbaan was in 1882 een van de grootste overkapte ruimtes van West Europa, hetgeen mogelijk was door een vinding uit 1838 van Camille Polonceau (1813 - 1859). Hij koppelde twee driehoeksspanten, ook wel enkelvoudig hangwerk genoemd, aan elkaar en voorzag ze aan de onderzijde van een trekstaaf. Deze vinding werd voor het u
Inhoudsopgave
eerst toegepast bij de stations op de lijn Parijs - Versailles, maar al snel werd het Polonceauspant toegepast bij talloze kolomloze ruimten, zoals markthallen en tentoonstellingsruimtes. Van Gendt past dit spant, voor het eerst geheel in gietijzer, toe in de Hollandsche Manege en moet daar geweldig trots op zijn geweest. De “architect - ingenieur“, zoals hij zichzelf noemde, was zeer geïnteresseerd in nieuwe bouwmaterialen en ontwierp onder meer zinken ornamenten voor de eerste zinkfabriek in Nederland, die van F. Braat uit Delft. In de Hollandsche Manege zijn niet alleen de twee paardenhoofden van zink vervaardigd, ook geldt dit voor de decoratieve consoles, die het dakspant ‘ondersteunen’ en daartoe over de hele lengte van de rijbaan zijn aangebracht. Zij geven, samen met het mooie stucwerk, de rijbaan een bijzonder feestelijk karakter. De Hollandsche Manege is op talrijke plekken voorzien van prachtig stucwerk, uitgevoerd door kundige “plakwerkers“. Het stucwerk is grofweg in te delen in decoraties, die teruggrijpen op het Classicisme, en versierselen die verwijzen naar de paardenwereld. Het muziekbalkon is bijzonder rijk gedecoreerd. Naast classicistische ornamenten, zoals urnen, doekfestoenen, consoles, vaasornamenten, tandlijsten en cartouches zijn er twee mooie paardenhoofden te bewonderen. Midden in de kroonlijst verduidelijkt de lier de functie van dit balkon. u
Inhoudsopgave
De wand van het foyerbalkon bevat een door rolwerk omgeven wapen van Amsterdam met keizerskroon, waaronder een fraai festoen met granaat- en dennenappels, druiven en andere vruchten. Daar onder, tussen de acanthus kapitelen met paardenhoofd en haver zijn weelderige doekfestoenen aangebracht. Onderaan zijn de pilasters versierd met hoefijzers. Het stucwerk in het aangrenzende trappenhuis toont in de kroonlijst de benodigdheden voor de paardensport, zoals caps, zweepjes, stijgbeugels, borstels en andere attributen.
GOED BEWAARDE OORKONDE Deze prachtige, in gouache uitgevoerde oorkonde kreeg Kappeyne van de Copello “President en Commandant der Hollandsche Carrousel Sociëteit” cadeau van zijn Carrouselvrienden, ter gelegenheid van hun jubileum in de Hollandsche Manege. Kappeyne speelde al een rol bij de Carrousel van de oude Hollandsche Manege aan de Lijnbaansgracht en was voorzitter van de bouwcommissie van de nieuwe manege aan de Vondelstraat. Hij en zijn mede-commissieleden wisten in korte tijd het geld voor de bouw bij elkaar te krijgen. De levendige schilderingen op dit affiche geven ons veel informatie over het ‘paardenspel’, gebaseerd op de Fransche Carrousel uit de zeventiende eeuw. Het was de moderne versie van het toernooi en kende diverse onderdelen, onder andere manoeuvres met de lans, het kopslaan met het zwaard, ringsteken met lansen, pijlen en schichten werpen tegen het schild. Het carrouselrijden werd opgevoerd voor algemeen publiek, maar het paardenspel was uitsluitend voor de leden van de rijvereniging en genodigden. De Carrouselsociëteit vermaakte zich bij gaslicht en muziek. Ze reden ‘quadrilles’, figuren met twee of drie maal vier ruiters. Vlaggenmanoeuvres werden uitgevoerd door ruiters die een lans meevoerden met daaraan een rode, witte of blauwe vlag. De figuren vormden steeds de nationale driekleur. Het ‘à la fleche-rijden’ was een behendigheid waarbij een ruiter te paard tevens een u
Inhoudsopgave
onbereden paard aan de lange lijnen voor hem mende. Paardrijden werd een vermaak voor de elite in de vorm van voorstellingen, muziek en kostuums. Deze evenementen trokken betalend publiek aan en de opbrengsten gingen naar goede doelen. De carrouselopvoeringen bestonden niet alleen uit figuurrijden in groepen. Ook steekspelen maakten deel uit van het programma. Een steekspel of paardenspel was een demonstratie van de ruiter in een man-tot-mangevecht; het doorboren met een lans van een voorwerp dat het oog van de tegenstander moest voorstellen of het afhakken van een kunsthoofd met een sabel hoorden daarbij. Daartoe werd een kunsthoofd op een paal geplaatst of een masker op de grond gelegd. De ruiters moesten hun vaardigheden tonen door te paard de fictieve tegenstander uit te schakelen. Daarbij werden kunstwapens (‘à plaisance’) en echte wapens (‘à oultrance’) gebruikt. Het nu nog bekende ringrijden is ook een oefening in het doorboren van het oog van een denkbeeldige tegenstander.
Op de oorkonde is te zien: • Linksboven het interieur van de Nieuwe en rechtsboven van de Oude Manege • Midden boven het portret van Kappeyne van de Copello (1854 - 1920 ) • Linksmiddenboven Carrouselrijden in paren (amazone naast ruiter) • Rechtsmiddenboven geïndividualiseerd ruiterportret (Kappeyne?) • Linksmiddenonder steekspel met op de grond gelegd masker • Rechtsmiddenonder hogeschoolrijkunst, oefening boven de aarde • Linksonder ‘à la fleche-rijden’ en rechtsonder vlaggen-manoeuvre
Tekst paardenspel: Judith Kuipéri u
Inhoudsopgave
HOLLANDSE RENAISSANCE Uit vele bronnen blijkt dat architect Dolf van Gendt zich niet bezighield met theorieën over een ‘nieuwe’ bouwkunst, zoals veel van zijn tijdgenoten -onder andere Berlage en Cuypers- wel deden. Van Gendt ontwierp in uiteenlopende historische stijlen of combinaties daarvan, een kenmerk van het Eclecticisme. Hierdoor kon hij altijd aan de wensen van zijn opdrachtgevers voldoen. De Hollandsche Manege werd gebouwd op een binnenterrein en heeft geen voorgevel zoals het Concertgebouw, dat Van Gendt ook in deze tijd bouwde. Ook de achtergevel zou niet in het zicht komen; van 1886 tot 1969 stonden hier de koetshuizen voor, die Van Gendt al in 1881 in zijn plan opnam. Alle aandacht ging dan ook uit naar het interieur van de manege, waar Van Gendt vooral classicistische ornamentiek toepaste, geheel in overeenstemming met het toenmalige elitaire karakter van de paardrijkunst. Derhalve vergeleek men de manege vaak met de in klassieke stijl gebouwde Spaanse Rijschool te Wenen, de beroemdste van die tijd. Maar hiermee houdt dan ook de vergelijking op; als je kijkt naar de ornamentiek van de manege in de Vondelstraat kan je beter spreken van Hollandse Renaissance of Maniërisme. Typerend daarvoor is het gebruik van rolornamenten, afkomstig uit het architectuur traktaat van Hans Vredeman de Vries uit het eind van de 16de eeuw. Rolwerk ziet eruit als omkrullende stroken papier en werd toegepast in het platte vlak (prenten), reliëf en u
Inhoudsopgave
architectuur. Ovale, vierkante en ronde cartouches worden vaak omgeven door rolwerk, zo ook in de Hollandsche Manege. Je vindt ze op zuilen en pilasters, maar ook rond het wapen van Amsterdam op het foyerbalkon en op de oorkonde van Kappeyne van de Copello.
HET ROMEINS RELIËF Aan de buitenzijde van de foyermuur bevindt zich een stenen reliëf van een Romeinse strijdwagen. Een vreemde plek voor zo een decoratie, zou je zeggen! Maar ooit maakte dit onderdeel uit van de binnenzijde van de vestibule. Aan de afgeronde linkerbovenhoek is nog zichtbaar waar vroeger de glazen overkapping van de vestibule eindigde. Bij de restauratie van 1978 is er, als het ware, een hap genomen uit de beide uiteinden van deze overkapping. Aan de foyerzijde kon daardoor een nooduitgang met brandtrap worden aangebracht en aan de andere kant, bij u
Inhoudsopgave
de directeurswoning, werd een terras gerealiseerd. Bij deze ‘restauratie’ werd rücksichtslos een groot deel van het prachtige stucwerk van de vestibule weggehaald en werden twee van de vier unieke gietijzeren zuilen om onduidelijke reden verwijderd. De foto van voor de restauratie laat zien hoe het strijdwagenreliëf oorspronkelijk was geplaatst, zij het dat deze foto is genomen met zicht op de ingang aan de Vondelstraat, waar zich een ander reliëf bevond.
u
Inhoudsopgave