Stuk
105 (1979-1980) - Nr. 1
CULTUURRAAD VOOR DE
NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP 5 JUNI 1980
ZITTING 1979-1980
JAARVERSLAG 1979
ingediend door de
RAAD VOOR TAALADVIES
222
105 (1979-1980) - Nr. 1
lx1
RAAD VOOR TAALADVIES JAARVERSLAG 1979
1. Leden In de loop van het jaar 1979 is de heer M. van Nierop, lid van de Raad, overleden. In de samenstelling van de Raad hebben zich verder geen wijzigingen voorgedaan. 2. Personeel De heer J. Nootens heeft op 1 februari 1979 ontslag genomen als voltijds wetenschappelijk medewerker. 3. Activiteit De Raad heeft in 1979 achtmaal vergaderd : op 26 januari, op 2 maart, op 6 april, op 11 mei, op 22 juni, op 14 september, op 12 november, op 19 december. Tijdens die vergaderingen behandelde de Raad ca. 150 schriftelijke antwoorden met in totaal t 550 adviezen. Het secretariaat gaf ca. 800 mondelinge antwoorden aan ongeveer 650 vraagstellers die de telefoonwacht opbelden. Hierbij dient ook het speurwerk gerekend te worden dat een niet onaardig deel van de werktijd in beslag neemt. 4. Publikaties Evenals in 1978 heeft de Raad een zeer beperkte keuze bezorgd uit z’n adviezen aan de tijdschriften Nederlands van Nu en Taalbeheersing in de Administratie (zie bijlage). 5. Slotopmerking Naar het zich laat aanzien, zal in de loop van 1980 de vacature, ontstaan door het ontslag van J. Nootens vervuld worden met een nieuw wetenschappelijke medewerker.
131
105 (19794980) - Nr. 1
ADVIEZEN VERSCHENEN IN TAALBEHEERSING IN DE ADMINISTRATIE
105 (1979-1980) - Nr. 1 VLAAMS OF NEDERLANDS? ,,Ik voer een drukke polemische correspondentie met een Amrikaans taalinstituut, dat het in zijn publikaties steevast heeft over ,,Flemish” als aparte cultuurtaal vau de Vlamingen. Hun publiities worden over de hele wereld ruim verspreid : daarom vind ik het belangrijk te proberen ze van hun ongelijk te overtuigen. Kunt u mij met enkele verklaringen of standpuntbepalingen van enig gewicht de nodige ruggesteun verschaffeu ?“. Toen de bekende Duitse vertaler van Nederlandse literatuur Georg Hermanowski in 1966 een artikel publiceerde waarin hij de Vlamingen als taal toeschreef : ,,flämisch-niederländisch”, dat ,,sich vom ABN genauso (unterscheidet) wie etwa das Afrikaans, das ebenfalls eine Sprachform des Niederländischen ist”, reageerden 25 Nederlandse en Belgische hoogleraren in de Nederlandse taalen literatuurstudie met een ,,Klarstellung”. Uit deze standpuntbepaling, verschenen in Leuvense bijdragen 55, bijblad 1966, citeren en vertalen we enkele passages : ,,Dat er in Vlaanderen een taal gesproken zou worden die zich van de Nederlandse standaardtaal, zoals ze in Nederland gesproken wordt, net zo onderscheidt als het Afrikaans is een misleidende bewering die, wetenschappelijk gezien, geen steek houdt. Trouwens, als men rekening houdt met de ontwikkeling van het Afrikaans tot een zelfstandige Germaanse taal, dan kan men moeilijk volhouden dat het Afrikaans een taalvorm van het Nederlands zou zijn, zoals het Vlaams. Er bestaat alleen een Nederlandse taal die als cultuurtaal in Vlaanderen en Nederland de taalnorm stelt. Zoals in elke. andere taal, ook in het Duits, komen er vanzelfsprekend schakeringen voor. Het onderscheid in uitspraak, woordgebruik en syntaxis tussen Nederlanders en Vlamingen is beslist niet groter dan het taalonderscheid tussen een Wener en een Hamburger. Het gaat niet op het over een afwijkende taalvorm te hebben op grond van die schakeringen”. Prof. dr. J. Goossens besteedde in zijn artikel Was ist Deutsch und wie verhält es sich zum Niederländischen ? (in : Nachbarn II, 1971) ook de nodige aandacht aan de vraag : ,,In welchem Verhältnis steht das sog. Flämische zum Niederländischen ?” In het kort schetst de auteur de strijd van de Vlaamse beweging voor de vervanging van het Frans door onze moedertaal in administratie en onderwijs : ,,De plaatselijke dialecten kwamen voor die taken natuurlijk niet in aanmerking, maar evenmin een Vlaamse cultuurtaal, want die bestond en bestaat niet. In de taalwetten werd vastgelegd dat de taal die deze functies moet vervullen het Nederlands is, d.w.z. de aan de Vlaams-Belgische dialecten erg verwante en genormeerde schrijftaal die men zonder meer uit het Noorden kon overnemen en die trouwens mede door de zestiende- en zeventiende-eeuwse emigranten uit het Zuiden wezenlijk beïnvloed werd. Juridisch is dus het Nederlands - en geen andere taal - de cultuurtaal in het noordelijk deel van België”. Origineel is de vergelijking die prof. Goossens maakt met de Zwitserse taaltoestanden : door de eeuwenlange isolering van het ,,kerngebied” van de Duitse cultuurtaal moet er ook in Zwitserland een achterstand ingelopen worden. Ingewikkeld maar leerrijk is de poging van de redactie van Dutch Studies (2, 1976) ,,to establish () an unambiguous and practicable terminology which wil1 in future be used in the English translations . . . “. We volgen even hun gedachtengang ; de voorgestelde Engelse benamingen staan tussen aanhalingstekens, We drukken ook hun ,,schematic summary” af.
141
Voor wat wij Nederlands noemen, stellen zij de Engelse term Dutch voor. Netherlandic is als benaming voor onze taal nogal populair in de Verenigde Staten, maar is om twee redenen minder geschikt : het is een barbarisme in het Engels en vooral : de associatie met the Netherlands, de officiële Engelse naam voor het land dat Amsterdam als hoofdstad heeft, zou kunnen doen vergeten dat het begrip ook de taal van de Nederlandstalige Belgen moet aanduiden. Dutch biedt de voordelen dat het gegroeid is uit Diets of Duuts, de taal in de middeleeuwse Lage Landen, en dat het begrip geen nationale of geografische implicaties oproept : er bestaat geen Dutchland. Aan the Netherlands wil de redactie dezelfde betekenis hechten als aan de Nederlanden : het geheel van Nederland en het Nederlandstalig gebied van België. Voor Nederland stellen ze het volgende voor : in een historische samenhang the Northern Netherlands en voor de moderne staat : Holland. Dit druist wel in tegen het officiële taalgebruik en botst zeker op de afkeer van Nederlanders van buiten de westelijke provincies om zo maar Hollanders genoem’d te worden, maar de redactie vindt het allerbelangrijkst het onderscheid de Nederlanden = Holland vol te kunnen houden. Holland in zijn enge betekenis, nl. de twee provincies Noord- en Zuid-Holland, zal zij the provinces of Holland noemen. Het Nederlandstalig deel van België wordt the Southern Netherlands of Flanders, wat wij Vlaanderen noemden dus. Onze Vlaanders, Oost- en West-Vlaanderen, zullen in Dutch Studies the provinces of Flanders genoemd worden. Om in het Engels te kunnen spreken over het onderscheid tussen het Nederlands van Nederlanders en het Nederlands van Vlamingen stellen ze Northern Dutch en Southern Dutch of Flemish voor. Om de dialecten te benoemen worden de Nederlandse termen gebruikt, dus : Limburgs, Brabants, Vlaams, Gronings, Hollands, enz. Namen van talen kunnen ook als adjectief gebruikt worden : ,,Dutch literature”, the ,,Flemish novel”, enz. Die adjectieven kunnen ook betekenen : ,,behorend tot een bepaald gebied”. Voor ,,pertaining to the Netherlands” staat dan Netherlandish, bv. ,,the Netherlandish folklore” (de folklore van de Nederlanden), evt. met toevoeging van Northern en Southern als het onderscheid tussen Noord en Zuid in een dergelijke context zinvol is. Is er geen sprake van een Noord-Zuidtegenstelling, dan staat Flemish voor ,,pertaining to Flanders” en Dutch voor ,,pertaining to Holland”. Dit op het eerste gezicht wat verwarrende onderscheid maakt het mogelijk bij voorbeeld in een artikel over de godsdienstbeleving in Nederland te schrijven over ,,the Dutch catholics” en daarbij dan ook nog tussen Nederlanders uit het Noorden en Nederlanders uit het Zuiden van Nederland te onderscheiden. Tot slot de namen voor de bewoners van onze contreien. In the Netherlands wonen Netherlanders : Flemings of Southem Netherlanders in Noord-België en Dutchmen of Northern Netherlanders in Nederland. Hollanders wonen in Noord- en Zuid-Holland en Vlamingen in Oost- en WestVlaanderen. Tot zover de redactie van Dutch Studies. Als voorstel om in de internationale wetenschappelijke terminologie voor en over onze taal enige orde te scheppen is dit een prijzenswaardige poging.. . hoewel, je zou voor minder emigreren. U zou uw argumentatie de kroon op kunnen zetten met het Decreet van 10 december 1973 tot vaststelling van de officiële benaming van de Nederlandse taal (zie Taalbeheersing in de administratie, blz. IV-246).
PI
105 (1979-1980) - Nr. 1
SCHEMATIC SUMMARY 2. Language and variants
3. Pertaining to the area
4. Inhabitants
The Dutch language area (de Nederlanden) the Netherlands
a. (Nederlands) Dutch
a. (Nederlands) Netherlandish
a. (Nederlander(s) Vlaming Netherlander(s)
The country whose capita1 is Amsterdam (Nederland) the Northem Netherlands : Holland
b. (Noordnederlands) Northern Dutch
b. (Noord}nederlands) Northern Dutch
b. (Nederlander(s) Northern Netherlander(s) Dutch(man)
The Dutch speaking part of Belgium (Vlaanderen) : the Southern Netherlands Flanders
c. (Zuidnederlands) Southern Dutch
c. (Vlaams) Southern Flemish
C.
d. The western provinces of Holland (Holland = Noord-Holland and Zuid-Holland) the provinces of Holland
d. (Hollands) Hollands
d. (Hollands) Hollands
d. (Hollander(s) Hollander(s)
e. The western provinces of Flanders (Vlaanderen (,,de Vlaanders”) = West-Vlaanderen and Oost-Vlaanderen) the provinces of Flanders
e. (Vlaams) Vlaams
e. (Vlaams) Vlaams
e. (Vlaming Vlaming
1. Areas
WERF, WERK, BOUWWERK, BOUWPLAATS Is ,,bouwwerf” of ,,werf” als benaming voor de plaats waar een gebouw wordt opgetrokken niet correct ? Eu ,,bouwwerk” dan? Geen enkel van de mij bekende woordenboeken vermeldt die betekenis van ,,bouwwerk”. Mag ik het toch aanbevelen ? ,,BouwplaatP lijkt mij een letterlijke vertaling uit het Duits te zij& Het veelvuldig gebruik door de Vlamingen van ,,werf” of ,,bouwwerf” in de betekenis van werk of bouwwerk is te wijten aan Franse invloed. Het Franse substantief ,,chantier” heeft verschillende betekenissen, in de eerste plaats die van ,,lieu où l’on construit les navires”. De overeenstemmende Nederlandse term is werf of voluit scheepstimmerwerf. Een schip van de werf laten lopen betekent hetzelfde als een schip van stapel laten lopen, te water laten. De tweede betekenis van ,,chantier” is ,,atelier en plein air des terrassiers, des maçons”. In dit geval spreken we in onze taal niet van ,,werf” of ,,bouwwerf” maar van werk of bouwwerk : grote bouwwerken aannemen, uitvoeren ; aangenomen bouwwerken. Onbevoegden wordt de toegang tot een bouwwerk ontzegd door de waarschuwing : verboden op het werk (niet : op de werken !) te komen, verboden het werk te betreden. Op bordjes langs onze wegen leest men vaak ,,werken” (travaux), terwijl de gewone Nederlandse uitdrukking is : werk in uitvoering. Het meervoud werken is alleen gebruikelijk voor werk van grote omvang : openbare werken, havenwerken, uitgravingswerken voor een kanaal, waterbouwkundige werken, baggerwerken enz. Ook in tal van samengestelde woorden gebruiken we het enkelvoud waar in het Frans het meervoud staat : het grondwerk van een huis (travaux de terrassement) ; herstellingswerk (travaux de réparation) ; sloopwerk (travaux de démolition). Een derde betekenis van ,,chantier” is ,,lieu où l’on entrepose des matériaux de construction, du charbon, du bois de chauffage”.
(Vlaming Southern Netherlander(s) Fleming(s)
Ook in dit geval kan er geen sprake zijn van ,,werf” (,,Kolenwerf vraagt chauffeur”, lazen we in een advertentie). In het Nederlands spreekt men van kolenopslagplaats, houtopslagplaats, opslagruimte voor bouwmaterialen. Wat nu in het bijzonder de samenstelling bouwwerk betreft, is het juist dat tal van woordenboeken alleen de betekenis gebouw vermelden. In andere komt evenwel als tweede betekenis gebouw (of : werk) in aanbouw voor, zoals in het tweedelige Winkler Prinswoordenboek met encyclopedische informatie, waarvan de eerste druk in 1959 verscheen, en in Kramers’ Woordenboek Nederlands door Prof. dr. C.B. van Haeringen (17de druk, 1974). In SUMMA Encyclopedie en woordenboek, waarvan de publikatie aan de gang is, lazen we : ,,De specie wordt in een agitator of truckmixer naar het bouwwerk gebracht”. Dat dit woord in vakkringen al lang in gebruik is, blijkt uit het ongeveer een halve eeuw geleden verschenen Bouwkundig woordenboek van L. Zwiers, die in zijn alfabetische lijst de volgende verklaring van bouwwerk geeft : in aanbouw zijnd gebouw. U mag dus gerust deze samenstelling aanbevelen. Tot slot nog een woord over bouwplaats. Het is wel mogelijk dat het naar Duits model is gevormd, mar het is geenszins in strijd met ons taaleigen. Het duidt echter geen bouwwerk aan, wel een ,,plaats om te bouwen” (Van Dale), in het Frans ,,terrain & bâtir” of ,,emplacement”. De meeste woordenboeken nemen ,,bouwplaats” niet op, maar wel de meer gebruikelijke samenstellingen bouwgrond en bouwterrein.
GAST EN KNECHT Verdient in het Nederlands ,,meesterknecht” de voorkeur boven ,,meestergast” ? Heeft ,,knecht" geen pejoratieve bijbetekenis. Wat is eventueel het argument hiertegen ? Zowel gast als knecht kan in pejoratieve zin worden gebruikt : een ongure, ruwe, wilde gast ; de dictator en zijn knechten (=
105 (1979-1980) - Nr. 1
slaafse volgelingen). Zonder bijvoeglijk naamwoord heeft gast doorgaans geen ongunstige bijbetekenis. In verouderde taal is dat ook het geval met knecht : Mozes, de knecht des Heren. In sommige gewesttalen is knechtje een liefkozende naam voor jongetje. Over het algemeen kan men zeggen dat iemand die in dienst is van een meester in Nederland een knecht wordt genoemd en in het Vlaamse land vaak een gast. De gewone betekenis van gast, zoals we die terugvinden in de samenstellingen gastheer, gastvrouw, gastvrij(heid), hotelgast, pensiongast, gastarbeider, gastrol enz., heeft bij onze noorderburen de betekenis van iemand die ondergeschikte arbeid verricht grotendeels verdrongen. Echter niet helemaal, want ze leeft nog voort in tal van samenstellingen, voornamelijk in zeemanstaal : bootsmansgast, bramzeilgast, kabelgast, marsgast, ruimgast enz. Verder ook in spuitgast (brandweerman). Hoe het ook zij, in de sociaalrechtelijke terminologie (bv. de arbeidsovereenkomsten) zijn meesterknecht en meestergast door de termen ploegbaas en voorman vervangen. Een ploegbaas is door de werkgever aangesteld om leiding te geven aan en toezicht te houden op een ploeg of groep arbeiders. In tegenstelling tot de voorman werkt de ploegbaas gewoonlijk niet mee met de arbeiders die onder zijn leiding staan. Deze functiebenamingen worden aanbevolen in het Sociaahechtelijk woordenboek, samengesteld door de subcommissie voor eenmaking van de terminologie inzake sociaal recht van de BeneluxEconomische Unie (derde herziene en aangevulde uitgave 1977). Krachtens een decreet van de Nederlandse Cultuurraad is die terminologie verplicht gesteld in de diensten en instellingen die rechtstreeks of onrechtstreeks onder de overheid ressorteren, BUREEL - BUREAU - KANTOOR Nog vaak leest en hoort men te onzent de term bureel, hoewel
Wl daar reeds vaak door taalkundigen en taalzuiveraars over geschreven werd. In modem Nederlands is de term bureel vrijwel in onbruik geraakt. Hij komt nog wel voor in de vaste uitdrukking ten burele van naast ten kantore van. Het huis of gebouw waarin de administratie van een zaak, van een firma, van een bedrijf of onderneming gevoerd wordt (beschouwd als gebouw en als instelling) heet in het algemeen kantoor. Er zijn echter ook kantoren van bijzondere aard : bv. bankierskantoor, verzekeringskantoor, advocatenkantoor, notariskantoor ; sommige openbare diensten of overheidsinstellingen zijn ook in kantoren gevestigd : postkantoor, telegraaf- en telefoonkantoor, belastingkantoor, e.a. Slechts in een beperkt aantal gevallen wordt een kantoor - als gebouw en instelling beschouwd - bureau genoemd. Hiervoor bestaan evenwel geen vaste regels en is het gebruik onze enige leidraad ; bv. politiebureau, reisbureau, reclamebureau, stembureau, advertentiebureau, woningbureau, redactiebureau. Als benaming voor de afzonderlijke kantoren of kantoorruimten waarin mensen werken, wordt kantoor steeds meer vervangen door het veld winnende kamer. Conclusìe : 1. Bureel : vrij ongebruikelijk ; het komt soms wel in ‘t meervoud voor en in : ten burele van. 2. Kantoor : als gebouw en instelling. 3. Bureau : in enkele gevallen voor kantoor. 4. Kamer : ruimte in een kantoorgebouw.
E71
ADVIEZEN VERSCHENEN IN NEDERLANDS VAN NU
105 (1979-1980) - Nr. 1
105 (1979-1980) - Nr. 1
Bl
JUMELAGE - VERZUSTERING - VERBROEDERING
Mejuffrouw, Mevrouw, de Heer, Dr. enz. kunnen ook met een kleine letter geschreven worden.
Het is de jongste jaren traditie geworden dat verschillende steden en gemeenten een soort vriendschapsakkoord of -band sluiten met een andere stad of gemeente in het buitenland. De meest gangbare benaming voor dit soort ,,verzustering” is ,,jumelage”. Koenen schrijft : ,,jumelage : samengaan, wederzijdse adoptie van dorpen en steden, instellingen enz. tweelingsbroederschap, vriendschapsband”. Bij Kramers lezen we : ,,jumelage : helpende samenwerking tussen twee partijen, inzonderheid steden of gemeenten” en in Verschueren : ,,jumelage : het sluiten van vriendschappelijke betrekkingen tussen 2 instellingen, inzonderheid tussen gemeenten uit verschillende landen”. We vinden de term jumelage echter niet in Van Dale, De Kleine Larousse in woord en beeld, Weynen en Jansonius.
Op een visitekaartje staan ook bijna altijd het adres en het telefoonnummer, maar dat is niet noodzakelijk. Dames bv. laten die nogal eens weg, vooral als op hun visitekaartje geen beroepsaanduiding voorkomt.
Degenen die de voorkeur willen geven aan een Nederlandse term, stellen meestal verzustering voor. Voor opschriften of borden zou dan zusterstad van . . . of zustergemeente van . . . gebezigd kunnen worden. Tegen deze uitstekende Nederlandse termen bestaat natuurlijk geen bezwaar, maar van al de door ons geraadpleegde verklarende woordenboeken neemt alleen de Kleine Larousse in woord en beeld de term in die betekenis op : ,,verzusteren : onderling als zusters verbinden : vb. twee steden met elkaar verzusteren”. Met de term koppelgemeente : ,,gemeente die een jumelage heeft aangegaan” staat Koenen helemaal alleen. Nederlands van Nu Jg. XXVZZ nr. 6 november-december 1979
DE JUISTE OPSTELLING EN FORMULERING VAN EEN VISITEKAARTJE Voor jongelui : voornaam + familienaam. Voor een heer : voornaam of voorletter(s) + familienaam eventueel voorafgegaan door een afgekorte academische titel als Dr. (voor doctor), Ir. (voor ingenieur) of Mr. (voor meester), en eronder de beroepsaanduiding of functieomschrijving. Dus : Dr. J. Jansen arts. Een man zet nooit ,,de heer” voor zijn naam en zeker niet ,,mijnheer”. Voor een gehuwde vrouw : Mevrouw + eigen voornaam of voorletter(s) + familienaam van de man + meisjesnaam. Dus : Mevrouw A. Janssen-Peeters. Wat gezegd werd over de academische titels en de beroepsaanduiding of functieomschrijving voor een heer, is ook van toepassing voor een gehuwde vrouw. Dus : Mevrouw Dr. A. Jansen-Peeters Arts.
Het hoeft geen betoog dat dit de klassieke formuleringen zijn, tegenwoordig bestaat op dit gebied een grote vrijheid. Nederlands van Nu Jg. XXVZZ nr. 5 september-oktober 1979
UITSPRAAK VAN HET ACHTERVOEGSEL -LIJK Wordt de laatste lettergreep van ,,degelijk, dergelijk” enz. uitgesproken als /-lijk/ of als /-luk/ ? De ij in het achtervoegsel -lijk wordt als een toonloze e uitgesproken, bv. soortelijk, heerlijk, degelijk (Mnl. deghe = aanwas, voorspoed + lijk) . . . De ij in gelijk wordt als ij uitgesproken. Dat geldt ook voor samenstellingen met gelijk, bv. soortgelijk. Dergelijk is een samenstelling met gelijk (der-gelijk = op het genoemde gelijkend) zodat de ij-uitspraak voor de hand ligt. Het feit dat men toch dikwijls een toonloze e bezigt, kan worden verklaard doordat de etymologie van dergelijk niet zo doorzichtig is en men het woord als een van de talrijke afleidingen met -lijk behandelt. Terloops willen we er nog even op wijzen dat de uitspraak met toonloze e vooral niet uitgebreid mag worden tot de ij in samenstellingen met -rijk : belangrijk, talrijk, liefderijk, enz. Nederlands van Nu Jg. XXVZZ nr. 5 september-oktober 1979
Vraag Het gaat eigenlijk om de regel voor de straatnamen zoals Aalbeeksesteenweg, Brusselsesteenweg enz. Ik heb aan mijn leerlingen die regel uitgelegd : als het om een stadsnaam of een gemeentenaam gaat, wordt er een adjectief van gevormd en alles wordt aan elkaar geschreven. Welnu, een leerling van mij beweert het volgende : als de straat in de richting van de stad staat, vormt men een adjectief. Moeskroensestraat te Kortrijk betekent dat de straat in de richting van Moeskroen ligt. Maar als de straat niet in de richting van de stad staat, moet men zeggen Rijselstraat, Moeskroenstraat enz. Antwoord Voor de benaming van straten en wegen die naar een bepaalde plaats leiden gebruikt men in het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord. De weg die naar Brussel leidt heet Brusselsesteenweg, de straat die naar Gent leidt heet Gentsestraat.
Een gehuwde vrouw gebruikt haar eigen voornaam en titel en niet die van haar man.
De regel van de naamgeving door middel van een bijvoeglijk naamwoord geldt niet voor straten (of wegen) die eenvoudig naar een (bekende) stad zijn genoemd, zonder daarmee in enig wezenlijk verband te staan bv. Romestraat, Londenstraat (vgl. T.B. in Adm. 1 - 204).
Op een collectief kaartje voor man en vrouw : De Heer en Mevrouw + voornaam of voorletters van de man + de twee familienamen.
Nederlands van Nu Jg. XXVZZ nr. 4 juli-augustus 1979
De meisjesnaam kan worden weggelaten, maar dan is de mogelijkheid van verwarring groter.
Dus : De Heer en Mevrouw J. Jansen-Peeters. De voornaam of voorletter kan worden weggelaten, maar is nuttig als onderscheidingsteken. Als een van beide een academische titel draagt, geeft men gewoonlijk de voorkeur aan : Dr. J. Jansen en Mevrouw JansenPeeters.
Vraag In ambachtelijke teksten vind ik steeds vaker de wending ,,met het oog op... met een doelaangevende betekenis, veelal ter vertaling van het Frans ,,en vue de.. .” of ,,aux fins de., .“. Dat is ondermeer het geval in de volgende zinnen :
Voor een weduwe : zoals voor een gehuwde vrouw. Wie er prijs op stelt kan ook schrijven : Mevrouw de Weduwe A. Jansen-Peeters.
,,Met het oog op de aankoop van materieel werd hem 46 000 frank ter hand gesteld” (en vue de l’acquisition).
Voor een ongehuwde dame : Mejuffrouw of Mevrouw + voornaam of voorletter(s) + familienaam.
,,Hij werd voorgeleid met het oog op zijn verhoor” (en vue de son audition).
PI ,,Er werden bepaalde maatregelen getroffen met het oog op de brandbeveiliging” (en vue de la protection contre l’incendie). ,,Het dossier werd aan het parket overgemaakt (sic) met het oog op gerechtelijke vervolging” (en vue de poursuites). ,,Met het oog op een oordeelkundige toepassing van artikel 248 heeft de rechtbank kunnen beslissen dat. ..” (en vue d’une application judicieuse). Dat gebruik komt mij onjuist voor want ik dacht dat ,,met het oog op” zoveel betekende als ,,denkende aan.. .“, ,,met inachtneming van.. .“, maar zoals wel vaker gebeurt kan ik niets beters in de plaats stellen. Kan U mij daarbij helpen ? Antwootid ,,Met het oog op” in de zin van ,,met de bedoeling om, ten einde
105 (1979-1980) - Nr. 1
te verkrijgen*’ is heel gangbaar. Die betekenis is weliswaar niet opgenomen in Koenen en Van Dale, maar staat wel in Jansonius, Larousse in woord en beeld, Grootaers en Herckenrath (Wolters F-N woordenboek). Tegen ,,met het oog op” in de genoemde zinnen bestaat ook geen bezwaar. Opmerking : U maakt terecht bezwaar tegen het ,,overmaken” van dossiers, maar in dezelfde zin zouden we ,,rechtsvervolging” schrijven i.p.v. gerechtelijke vervolging (poursuite judiciaire). U kunt dossiers bezorgen, toezenden, doen toekomen, opsturen. Nederlands van Nu Jg. XXVZZ nr. 4 juli-augustus 1979