Connect
methodehandleiding
Inhoud Inleiding Connect Wat is Connect Wat leren deelnemers met Connect? Hoe werkt Connect? De onderdelen van Connect Bron Jezelf Kennis Doen Reflectie Connect in uw onderwijs Apart of geïntegreerd? Voorbereiding, voortgang en registratie Beoordeling en toetsing Werkvormen Hoe Beginnen Gebruik van computers Studiebelasting, niveauverschillen en leerstijlen Studiebelasting Niveauverschillen Leerstijlen Website Connect
2 3 3 3 3 5 5 5 8 9 10 11 11 11 12 12 13 13 14 14 14 14 16
Bijlage: Werkwijzers Bijlage: Projectbeschrijvingen
17 29
Inleiding Iedereen heeft te maken met anderen. Andere meningen, andere regels en andermans rotzooi. Maar ook het gezelschap van anderen, verdraagzaamheid, ergernissen, gebruiken en ideeën. Hoe je besluit met anderen om te gaan, bepaalt voor een deel je eigen mogelijkheden – jíj kunt je eigen mogelijkheden vinden en deze voor jezelf creëren. Ook bepaal jij zelf hoe je met anderen omgaat; met je vrienden, je familie, je werkgever, je collega’s en de mensen die je tegenkomt op straat. Jijzelf kiest hoe je dat doet en waar je je door laat leiden. Dat is de kern van Connect, een nieuw leermiddel voor de Leer- en burgerschapscompetenties voor het MBO. Een leermiddel dat helpt de eigen kwaliteiten te ontdekken en dat helpt een weg te vinden in de maatschappij. In deze handleiding vindt u een algemene uitleg bij Connect. Naast deze handleiding is er bij elk project van Connect een afzonderlijke handleiding. Daarin leest u gedetailleerde en op het specifieke onderwerp toegesneden informatie over didactiek en organisatie.
1 Connect in het kort Wat is Connect? Connect is een interactief leermiddel voor Leer- en Burgerschapscompetenties. Connect bestaat uit losse projecten, die samen de competenties uit het Brondocument Leren en Burgerschap afdekken. Een dwingende volgorde is er niet. U bepaalt zelf welk project u wanneer wilt inzetten. De keuze van een project kan afhangen van de actualiteit, de interesses van uw deelnemers of iets wat op dat moment speelt. Er is niet één manier van werken met Connect. U gebruikt Connect hoe het u het beste lijkt, afhankelijk van het niveau en de interesse van de deelnemers, de middelen die u tot uw beschikking heeft en de beschikbare tijd. Wat leren deelnemers met Connect? Connect behandelt thema’s waar MBO-deelnemers mee te maken hebben en krijgen: werken, wonen, kiezen, respect, status, winnen, tegenslag, samenwerken, samenwonen, vriendschap, agressie, geld … en nog veel meer. Connect is gericht op het verwerven van inzicht in de maatschappij, inzicht in jezelf en inzicht in anderen. Deelnemers leren door te doen. In elk project staat een onderwerp centraal, bijvoorbeeld ‘stemmen’ of ‘kritisch consumeren’. De onderwerpen komen uit het Brondocument Leren en Burgerschap van het Colo. Hoe werkt Connect? Een project bestaat uit vijf delen: Bron, Jezelf, Kennis, Doen en Reflectie. Schematisch ziet dat er als volgt uit.
Brondocument Leren en Burgerschap. CINOP (i.s.m. Colo en BVE-raad), 21 januari 2004
1
Bron De Bron is het vertrekpunt voor een onderwerp. De Bron bestaat in de regel uit één of twee videofragmenten, ondersteund door een korte inleidende tekst waarin thema en leerdoel worden geïntroduceerd. De deelnemer bepaalt vervolgens - met of zonder uw hulp - hoe hij het thema aanpakt. Er zijn drie duidelijk aangegeven invalshoeken: Doen, Kennis en Jezelf.
2
Jezelf Mensen leren effectiever en gemotiveerder wanneer zij het onderwerp op zichzelf kunnen betrekken. Dit gebeurt in Jezelf en dit is op drie manieren uitgewerkt: Je eigen mening, Je eigen ervaring en Wat je al weet. Door vanuit een of meerdere van deze invalshoeken aan de slag te gaan, wordt de aanwezige kennis geactiveerd. Leren doe je vooral door zaken vanuit je eigen ervaringen te bekijken en door je eigen dilemma’s aan te pakken. Ook worden de deelnemers uitgedaagd hun mening te verwoorden. De deelnemers worden geprikkeld om na te denken over het onderwerp.
3
Kennis Zonder kennis geen inzicht. Daarom in Connect ook: feiten, bronnen en verwerking van kennis. Korte stukjes tekst met vragen, zodat de deelnemer zijn kennis meteen kan toetsen. Een vraag fout beantwoord? Probeer het opnieuw.
4
Doen Het grootste leereffect bereik je door te ervaren, door midden in het onderwerp te staan. En ervaren bereik je door te doen. Om deze reden zijn praktische opdrachten de belangrijkste component van Connect.
5
Reflectie Elk project eindigt met het onderdeel Reflectie. In de Reflectie bekijkt de deelnemer of hij het leerdoel bereikt heeft en wat hij heeft geleerd.
Hierna vindt u een uitgebreide toelichting bij de onderdelen van Connect.
2 Toelichting per onderdeel Bron Start het project met de Bron. De Bron kan bestaan uit korte filmfragmenten en audiofragmenten. In een korte tekst wordt het onderwerp geïntroduceerd. Lessuggesties • Klassikaal zonder beamer of computer: u bekijkt de Bron zelf en gebruikt deze om het onderwerp te introduceren. Laat de deelnemers vertellen over het onderwerp, daag ze uit hun mening te geven en zorg ervoor dat zij het onderwerp op zichzelf betrekken. • Klassikaal in een computerlokaal: de deelnemers bekijken de Bron. Wanneer ze de Bron bekeken hebben, kunt u deze klassikaal bespreken. • Zelfstandig werken: motiveer deelnemers om na te denken over wat zij zien in de Bron en laat hen vervolgens aan de slag gaan met Jezelf of Kennis.
Jezelf Het onderdeel Jezelf bestaat uit verschillende reeksen vragen: vragen over de eigen ervaring, een korte kennistest en enkele meningsvragen. Je eigen ervaring In het onderdeel Je eigen ervaring gaat het erom de eigen ervaring van de deelnemers boven tafel te krijgen. Dat gebeurt aan de hand van enkele vragen. U kunt de deelnemers deze vragen zelfstandig laten beantwoorden of u kunt ze in de groep bespreken. Bij klassikale bespreking kunnen de deelnemers van elkaars ervaringen leren. Vaak blijkt dat ze al meer weten over het onderwerp dan ze zich realiseerden.
Lessuggesties • Klassikaal zonder beamer of computer: zorg ervoor dat u de vragen bij de hand heeft en stel deze aan de groep. Door de antwoorden krijgt u een indruk van de reeds aanwezige kennis, hun mening en hun ideeën. • Zelfstandig werken: de deelnemers maken de vragen thuis of in de les en bewaren het resultaat. Het is verstandig om de resultaten te bewaren. Wanneer het project afgerond is, kunnen de deelnemers terugkijken en bepalen of hun mening veranderd is.
Wat weet je al? Aan de hand van een korte kennisquiz toetsen de deelnemers wat ze al weten over het onderwerp. Aan het eind van de vragenreeks krijgen de deelnemers feedback. Ze zien welke vragen ze goed of fout beantwoord hebben. Bij de vragen die fout beantwoord zijn, verschijnt er - indien relevant - een korte uitleg over het juiste antwoord. Lessuggesties • Klassikaal zonder beamer of computer: zorg ervoor dat u de vragen bij de hand heeft en stel deze aan de groep. U kunt de vragen klassikaal laten beantwoorden of individueel. Door de antwoorden krijgt u een indruk over het kennisniveau van de groep. En de deelnemers krijgen inzicht in hun eigen kennis. • Zelfstandig werken: de deelnemers maken de vragen zelfstandig en bewaren het resultaat. Wanneer het project afgerond is, kunnen ze eventueel de quiz nogmaals maken.
Jouw mening In dit onderdeel geven de deelnemers hun mening. De deelnemers lezen een stelling en geven aan of ze het wel/niet eens zijn met de betreffende stelling. Hierna verschijnt er feedback onder de stelling. De feedback bestaat uit twee of drie mogelijke argumenten bij de aangevinkte mening. Deze feedback zorgt ervoor dat deelnemers niet te snel doorklikken naar de volgende stelling. Daarnaast stimuleert het de deelnemers om na te denken over hun eigen argumentatie. Lessuggesties • Klassikaal: u projecteert de vragen met een beamer of leest telkens een stelling voor. Daarna inventariseert u wie het eens of oneens is met de stelling door middel van handopsteken. Of u verdeelt de klas in tweeën en de deelnemers lopen naar het eens- of oneenskamp. Per stelling laat u twee deelnemers hun argumenten noemen. Zo besteedt u aandacht aan de argumentatie van de deelnemers. De deelnemers krijgen steeds gelegenheid om van mening te veranderen – zolang hun mening maar onderbouwd is. • Zelfstandig werken: de deelnemers maken de vragen zelfstandig. Per stelling krijgt de deelnemers twee argumenten te zien waarom hij het eens of oneens zou zijn met de stelling. De feedback zorgt ervoor dat deelnemers niet te snel doorklikken naar de volgende stelling. U kunt de deelnemers laten noteren of zij dezelfde argumenten hebben of juist andere.
Kennis Het onderdeel Kennis bestaat uit zes tot acht korte paragrafen, die elk een deelonderwerp van het thema op korte en krachtige wijze belichten. De teksten bestaan uit korte zinnen. Moeilijke woorden zijn gemarkeerd en worden uitgelegd door er op te klikken. Elke paragraaf eindigt met een vragenreeks over de theorie. Per vraag krijgen de deelnemers direct feedback, zodat zij de vraag - indien nodig - nog een keer kunnen beantwoorden. De vragen worden bij voorkeur op de computer gemaakt. Mochten de faciliteiten dit niet toelaten, dan kunt u de vragen klassikaal behandelen. Elk kennisonderdeel bevat zes tot tien vragen. Deze vragen lopen op in moeilijkheidsgraad. Voor de laatste vragen is het soms noodzakelijk dat er internetsites bezocht worden. Wanneer u niet de beschikking heeft over een computerlokaal, kunt u de vragen als huiswerk opgeven, of u kunt ervoor zorgen dat u ‘screendumps’ paraat heeft van deze sites.
Doen Het belangrijkste onderdeel van Connect is Doen. Het grootste leereffect bereik je immers door te ervaren. En ervaren bereik je door te doen. Leuke, uitdagende en praktische opdrachten vormen de belangrijkste component van Connect. Voorbereiding Lees de opdrachten goed en bepaal welke opdracht(en) u de deelnemer wilt laten doen. U houdt daarbij rekening met de haalbaarheid van de opdracht in uw situatie. U kijkt hoeveel tijd u wilt laten besteden aan de opdracht, hoe deze uitgevoerd gaat worden en hoe u overzicht houdt. Wilt u de deelnemers volledig zelfstandig laten werken of kiest u liever voor een stap-voor-stap-begeleiding? Pas de opdracht desgewenst aan uw eigen wensen en de mogelijkheden aan. Voor u de deelnemers met Doen van start laat gaan, is het zaak te zorgen voor de noodzakelijke faciliteiten. U kunt hierbij denken aan bijvoorbeeld computers, een beamer, een flipover, stiften en presentatiemateriaal. Maar ook gelegenheid voor het afnemen van interviews of enquêtes, toegang tot internet en misschien printers. Neem van tevoren de beoordelingscriteria met de deelnemers door. Zorg ervoor dat u precies weet en vertelt wat u van de deelnemers verwacht.
De deelnemers werken zelfstandig aan een opdracht. Elke opdracht levert een concreet product op. Dit product bewaren de deelnemers in hun portfolio. Welke producten dat zijn, staat bij de opdracht beschreven. Een opdracht bestaat altijd uit verschillende deelopdrachten. Per deelopdracht wordt om een resultaat gevraagd. Het is aan u om te bepalen of de deelnemers alle deelopdrachten doen of niet. Dit zal afhangen van de tijd die beschikbaar is en het gewicht dat u aan een onderwerp toekent. Ook de snelheid en zelfstandigheid van de deelnemers zal hierin een grote rol spelen. Elk project bevat twee of drie Doe-opdrachten. De opdrachten zijn verdeeld in individuele opdrachten en groepsopdrachten. Wederom aan u de keuze welke u laat uitvoeren door de deelnemers. Het is uiteraard ook mogelijk om de deelnemers zowel individueel als in groepen te laten werken. Dit is afhankelijk van de beschikbare tijd, het onderwerp en de deelnemers zelf.
Reflectie Elk project eindigt met reflecie. Hierin kijkt de deelnemer terug op het project en evalueert het proces en de producten die dat heeft opgeleverd. Ook wordt er in het onderdeel Reflectie teruggegrepen op het leerdoel. Of de deelnemer het leerdoel daadwerkelijk heeft bereikt is echter lang niet altijd eenduidgig vast te stellen omdat het bij Leer– en Burgerschaps competenties vaak gaat om zaken die niet direct meetbaar zijn, zoals: “….neemt deel aan verkiezingen” of “accepteert verschillen”. In het onderdeel Reflectie neemt de deelnemer even afsatand van wat hij of zij heeeft gedaan en gaat na wat er van is blijven hangen. De vragen die aan de orde komen verschillen per project. U kunt de deelnemer deze schriftelijk laten maken, in een groepje laten bespreken of indivudueel doornemen. 10
Connect in uw onderwijs Apart of geïntegreerd? Burgerschap – een apart vak of geïntegreerd in andere vakken? Bespreek dit in uw team en bepaal gezamenlijk de plaats van het vak en het aantal uren dat ervoor beschikbaar is. Connect geïntegreerd in andere vakken Bekijk het onderwijstraject per leerjaar en leg de projecten van Connect ernaast. Waar vinden de logische aansluitingen plaats? Gebruik hierbij de projectomschrijvingen. Neem Doen hierbij als vertrekpunt en pas de opdrachten desgewenst aan de beroepscontext van de deelnemers aan. Connect – als apart vak Hoeveel uur per leerjaar is beschikbaar voor het verwerven van burgerschapcompetenties. Kijk welke projecten u in ieder geval wilt behandelen. En reserveer daarbij ruimte en tijd voor projecten die aansluiten op de actualiteit. Deze kunt u dan op elk gewenst moment behandelen. Veel burgerschapsthema’s hebben raakvlakken met de actualiteit. Daarom is de actualiteit vaak geschikt als vertrekpunt om een project uit te voeren. Voorbereiding, voortgang en registratie Connect bestaat uit losse projecten bestaat zonder een dwingende volgorde: u bepaalt welke deelnemer welk project wanneer doet. Bepaal dus aan het begin van het jaar de volgende zaken • Welke projecten wil ik doen? Bepaal ik dat of laat ik de studenten dat bepalen? • Wie doet welke projecten? • Op welke manier bied ik de projecten aan? U kunt hierbij gebruik maken van het formulier Connect jaarplanning. U vindt dit als apart bestand op deze cd-rom. Bepaal vervolgens per project: • Wat doe ik klassikaal en wat niet? • Hoe behandel ik de theorie? • Hoe behandel in het onderdeel Jezelf? • Hoe begeleid ik de doe-opdracht? • Wat doen de deelnemers op de computer? • Werken de deelnemers in groepjes of individueel? • Wat leveren zijn in? Hoe doen zij dat? • Mogen de deelnemers zelf bepalen welke onderdelen zij doen?
11
Beoordeling en toetsing Formele toetscriteria voor Leer- en burgerschapscompetenties zijn er nog niet. Daarom zijn er in deze eerste versie van Connect nog geen toetsen opgenomen. Wel is het mogelijk om het werk van de deelnemers te beoordelen in de geest van het Brondocument Leer- en Burgerschap. Het gaat daarbij nadrukkelijk niet om het opdoen van kennis maar om het doorgronden, begrijpen en ervaren van de zaken die in dit brondocument staan beschreven. Een voorbeeld: In het Brondocument staat: ‘De deelnemer hanteert budgetoverwegingen’. Beter gezegd: de deelnemer leert budgetteren. Of nog beter gezegd: de deelnemer leert dat hij het niet lang volhoudt wanneer hij meer geld uitgeeft dan hij verdient. Het leerdoel is: leren budgetteren. Hier zit vanzelfsprekend theorie aan vast die de deelnemer helpt te leren budgetteren. Maar waar het om gaat is dat de deelnemer laat zíen dat hij kán budgetteren. Dat doet hij door de Doe-opdracht uit te voeren en een product op te leveren voor zijn portfolio waaruit dit blijkt. Wat beoordeeld moet worden, is dus de Doe-opdracht. En hoe u dat beoordeelt, kan per deelnemer of per groep verschillend zijn. Aan de ene deelnemer stelt u immers andere eisen dan aan de andere. In de docentenhandleidingen bij de projecten staan beoordelingscriteria aangegeven voor ieder project en voor iedere opdracht. U kunt deze als richtlijn gebruiken. Niet iedere werkvorm brengt even heldere beoordelingscriteria met zich mee. Deelname aan een debat is bijvoorbeeld lastiger te beoordelen dan een schriftelijk verslag. Het uitgangspunt bij het kiezen van de werkvormen is niet of deze gemakkelijk zijn om te beoordelen maar of ze goed passen bij het onderwerp en of ze uitvoerbaar zijn. Het is daarom aan u als docent om de inzet en het resultaat van de deelnemers op waarde te schatten. Bij de volgende release van Connect (begin januari 2007) zullen alle projecten voorzien zijn van verbeterde beoordelingscriteria. Dan is immers duidelijk hoe de beoordeling in de praktijk het beste werkt. Voor het bijhouden van de voortgang van uw deelnemers kunt u gebruik maken van het formulier Connect werkplan. U vindt dit als apart bestand op deze cd-rom. Werkvormen In Connect worden diverse werkvormen in de doe-opdrachten gehanteerd. Voor een aantal daarvan zijn zogenoemde werkwijzers gemaakt. Deze zijn als hyperlink in de projecten opgenomen. Ze zijn ook als bijlage toegevoegd aan deze methodehandleiding. De deelnemers kunnen deze werkwijzers gebruiken als ondersteuning bij het uitvoeren van de opdracht. Indien nodig kunt u de werkwijzers klassikaal bespreken. De volgende werkwijzers zijn bij de eerste 10 projecten opgenomen.
12
project
werkwijzer
Samenwerken
-
De baan die bij je past
Een verslag schrijven
Lekker uit je dak
Een verslag schrijven Een presentatie houden Een folder maken
Kopen tot je erbij neervalt
Een verslag schrijven Een presentatie houden Interview Enquête Een PowerPoint presentatie maken
Mijn buurt
Enquête Een PowerPoint presentatie maken
Stage Stem op mij Tegen je wil
Een folder maken
Tijd zat
Een verslag schrijven
Daar trap jij toch niet in Hoe beginnen? Een nieuw leermiddel – een nieuw vak. Dat is even wennen. Voor u én voor de deelnemers. Neem daarom uw tijd. Het is raadzaam om in het begin meer klassikaal te behandelen en de deelnemers later in het jaar met andere projecten meer vrijheid te geven. U kunt op deze wijze de zelfstandigheid van de deelnemers opbouwen. Gebruik van computers Connect is een digitaal leermiddel. U kunt dus niet om het gebruik van computers heen. Toch is het beslist niet noodzakelijk dat u voor iedere deelnemer een computer beschikbaar heeft. U kunt met de meeste onderdelen van Connect ook zonder computer werken. Het is daarom van belang dat u per project bepaalt wat u de deelnemers op de computer wilt laten doen en wat u klassikaal of in groepjes wilt behandelen. Bepaal op basis daarvan de capaciteit die u nodig heeft.
13
Studiebelasting, niveauverschillen en leerstijlen Studiebelasting Over de precieze studiebelasting van een project is op dit moment nog geen harde uitspraak te doen. Ervaringsgegevens ontbreken nog en zullen pas in december 2006 beschikbaar zijn. Een project is gemiddeld zo geschreven dat een student er hoogstwaarschijnlijk drie tot vijf SBU’s mee bezig zal zijn. De tijdsbesteding hangt onder andere af van: • het niveau van de deelnemers; • wat u wel en niet behandelt in een project; • de tijd die aan Doen besteed wordt. Maar de tijdsbesteding hangt vooral af van u: hoe belangrijk vindt u een onderwerp? Wat is voor u belangrijk dat uw deelnemers weten, kunnen, kennen en doen? Niveauverschillen De projecten zijn op alle niveaus uit te voeren. De teksten in het onderdeel Kennis zijn kort van vorm en zijn geschreven voor niveau 2. In de vragenreeksen zit een opbouw in niveau. De opdrachten hebben beoordelingscriteria op verschillende niveaus. Op deze wijze kunnen alle deelnemers met de onderwerpen uit de voeten. Het verschil in niveau ontstaat in de diepgang waarmee de deelnemers, onder uw begeleiding, werken aan de uitwerking van de vragen en de uitvoering van opdrachten. Leerstijlen van deelnemers Deelnemers hebben verschillende leerstijlen. Daarom biedt Connect verschillende ingangen om de projecten te benaderen, zodat iedere deelnemer een ingang vindt die bij hem past. Hierna vindt u voorbeelden van de verschillende ingangen. Bedenk zelf op welke manier u de deelnemers door de leerstof wilt laten gaan. Een deelnemer kiest ervoor om te beginnen met Doen. Deze deelnemer wil graag concreet resultaat van zijn werk zien, in de vorm van een product en een aanvulling op zijn portfolio. Andere deelnemers kiezen ervoor om te starten met Kennis. Deze deelnemers willen iets weten over een onderwerp, voor ze er in de praktijk mee aan de slag gaan. Ze kiezen voor een gedegen kennisachtergrond, alvorens zich op de praktijk te storten en daar hun opgedane kennis te controleren en verder te verdiepen. Nog een groep deelnemers prefereert het om een onderwerp te benaderen vanuit zijn eigen levensvisie. Deze groep begint met Eigen ervaring. Op deze wijze leggen de deelnemers een relatie tussen het onderwerp en hun eigen leven. Voor hen wordt het onderwerp van het project op deze wijze concreter.
Weer andere deelnemers hebben reeds een idee over het project. Zij beginnen met Eigen mening. Zij kunnen hun mening ventileren en verwoorden. Door dit te doen, zetten ze hun 14
ideeën uiteen. Bij het afronden van het project bekijken zij of hun mening veranderd is, of hetzelfde is gebleven. Verder zijn er deelnemers die een onderwerp pas relevant vinden als ‘de rest van de wereld’ dit ook vindt. Zij nemen de actualiteit als uitgangspunt. Zijn er conflicten over religie? Dan kiezen zij ervoor om er op dat moment meer over te weten te komen. En dan is er nog een groep die het leuk vindt om zijn eigen kennis te testen. Deze groep begint met Wat weet je al? Aan de hand van de quiz bepaalt de deelnemer waar hij nog meer over wil weten en waar zijn kennis tekortschiet.
15
Website Connect Connect heeft een website. Hierop verschijnen geregeld projecten over een onderwerp dat wat langer in het nieuws is, bijvoorbeeld de oorlog in Libanon, de Irakcrisis, TweedeKamerverkiezingen, overmatig drank- en drugsgebruik van jongeren en uitwassen van vandalisme. Deze projecten bevatten, naast uitleg over het onderwerp, vragen en verwijzingen naar bronnen en een verwijzing naar een project dat raakvlakken heeft met het onderwerp. Bij een politiek onderwerp zoals Stem op mij! zouden de Tweede-Kamerverkiezingen het uitgangspunt kunnen zijn. De deelnemers horen erover in de media, het wordt concreter en dan is dat een uitermate geschikt moment om Stem op mij! te behandelen.
www.wolters-noordhoff.nl/connect
Politiek domein
Sociaal-cultureel domein
Economisch domein
Project
Project
Project
Project
Project
Project
Project
Project
Project
Project
Project
Project
Etc.
Etc.
Etc.
16
Bijlage: Werkwijzers Werkwijzer Connect - Het afnemen van een enquête Werkwijzer Connect - Het maken van een folder Werkwijzer Connect - Overleg Werkwijzer Connect - Het opzetten en voeren van een interview Werkwijzer Connect - Werkstuk Werkwijzer Connect - Verslaglegging Werkwijzer Connect - PowerPoint-presentatie
18 19 20 21 24 26 28
17
Werkwijzer Connect Het afnemen van een enquête Als je van veel mensen hun mening wilt weten of iets wilt onderzoeken bij een grote doelgroep, dan kun je met al die mensen interviews houden. Maar je begrijpt wel dat dit enorm veel tijd kost. Je kunt dan beter een enquête afnemen. Een enquête is een manier van informatie verzamelen door middel van vragen die mondeling of schriftelijk afgenomen kunnen worden. Het verschil met een interview is dat je vaste vragen hebt waar de respondent korte antwoorden op kan geven. Het is bij een enquête dus niet de bedoeling dat er een gesprek gevoerd gaat worden. Dit is bij een interview juist wel de bedoeling. • • • • •
Als je een enquête maakt zorg je ervoor dat je vragen duidelijk zijn. De vragen moeten makkelijk te beantwoorden zijn. De vraag moet eenvoudig zijn. De vraag moet op één manier begrepen kunnen worden. De vraag moet uit één vraag bestaan (dus niet: ‘waar doet u graag boodschappen en wat vindt u de slechtste winkel van het jaar’?)
Deze stappen volg je als je een enquête maakt en afneemt. Voorbereiding • Waar gaat het over? • Wat is het doel van de enquête? • Wie gaan we ondervragen? • Hoe lang willen we dat het invullen van de enquête duurt? • Hoeveel vragen maximaal? • Welke vragen maken we? • Hoe nemen we de enquête af: sturen we het op, stellen we op straat de vragen. door de telefoon? Uitvoering • De enquêtes versturen of verspreiden en weer innemen. Verwerking • De antwoorden goed doorlezen. • Van de antwoorden een verslag schrijven en gegevens in tabellen of grafieken weergeven. • Conclusies van de enquête opschrijven.
18
Werkwijzer Connect Het maken van een folder Met een folder wil je de lezer in korte tijd informatie geven. Bedenk dat een folder nooit erg lang mag zijn. Denk bij het maken van een folder aan de volgende punten: • • • • • • • • •
Wat is de doelgroep? Zorg ervoor dat de doelgroep zich meteen aangesproken voelt. Dit kun je doen door een sprekende titel en een subtitel waarin precies staat waar de folder over gaat. Zorg voor korte titels. Zet geen punten achter titels. Zorg voor een duidelijke en mooie indeling. Maak tussenkopjes en voeg beeld toe. Let op je stijl en taalgebruik. Sluit af met een krachtige laatste zin waarin je de hoofdzaak nog eens benadrukt. Zorg ervoor dat de lezer weet hoe hij meer informatie kan krijgen.
19
Werkwijzer Connect Overleg Doel Het doel van een overleg is om met elkaar af te spreken: - wie de taken moet uitvoeren; - wanneer deze taken uitgevoerd moeten zijn. Algemene regels Bij een overleg moet je: - bereid zijn samen te werken; - elkaar zoveel mogelijk informeren; - je laten overtuigen door betere standpunten; - uitgaan van het gemeenschappelijk belang. Technische regels Wanneer je verantwoordelijk bent om een overleg te houden, moet je bij de voorbereiding ervan: - het doel en de noodzaak vaststellen; - de datum, de plaats, de begin- en de eindtijd aangeven; - de agendapunten en eventuele bijlagen verzamelen; - de deelnemers uitnodigen. Het overleg Wanneer je verantwoordelijk bent voor het houden van een overleg, moet je: - zo objectief mogelijk zijn; - proberen iedereen bij het overleg te betrekken; - structuur in de discussie aanbrengen; - rekening houden met de tijd; - samenvatten wat je afgesproken hebt; - deelnemers aanspreken die zich onttrokken hebben aan de afspraken. Taken deelnemer Op een overleg bereid je je voor door: - de datum en tijd van het overleg in je agenda te zetten; - de agendapunten met de eventuele bijlagen te bestuderen.
Tijdens het overleg moet je je aan de algemene regels houden.
20
Werkwijzer Connect Het opzetten en voeren van een interview Hier krijg je een paar handige en praktische tips zodat jij goede vragen kunt stellen en goede antwoorden kunt krijgen. Het is een kunst om in korte tijd zoveel mogelijk informatie van de ander te krijgen. Ook is het de kunst om er geen vraag-antwoordspelletje van te maken, maar om te proberen een goed gesprek te hebben. Het maken van de vragen 1
Tijd - Eerst probeer je erachter te komen hoeveel tijd je hebt voor het interview. Als je teveel vragen hebt voor een te korte periode, dan kun je misschien je belangrijkste vragen niet meer stellen.
2
Structuur - Schrijf vervolgens de vijf belangrijkste vragen die je wilt stellen op. Als je tijdens het interview merkt dat je niet zoveel tijd meer hebt, zorg er dan voor dat deze vijf belangrijke vragen in ieder geval beantwoord zijn door de geïnterviewde.
3
Begin - Zorg ervoor dat je in het begin van je interview start met open vragen. Dat betekent dat je geen vragen moet stellen die de geïnterviewde alleen maar met ja of nee kan beantwoorden. Bijvoorbeeld: ‘Vind je het werk als winkelassistent wel of niet uitdagend?’ Beter is het om te beginnen met de vraag: ‘Hoe ben je ertoe gekomen om winkelassistent te worden?’ Met een open vraag laat je de ander praten, waardoor het gesprek even lekker op gang kan komen.
4
Einde - Bedenk ook een leuke slotvraag. Bijvoorbeeld: ‘Tot slot, wat denk jij over tien jaar te doen?’
Het voeren van het interview 1
Doel duidelijk maken - Vooral in het begin kan het best eng zijn om het interview te doen. Stel je rustig voor en vertel waarom je dit interview doet. Vertel ook wat je met de gegevens van dit interview gaat doen. De ander begrijpt dan beter wat het doel van het interview is en kan gerichter antwoorden geven.
21
2
Structuur aanbrengen - Je kunt van tevoren de belangrijkste vragen die je wilt gaan stellen even vertellen aan de geïnterviewde. Bijvoorbeeld: ‘In dit interview wil ik het met u gaan hebben over de volgende onderwerpen: een gemiddelde werkdag, gesprekken die u voert met uw personeel, de invloed die u heeft op het beleid van de winkel en hoeveel invloed uw personeel hier op heeft’. De geïnterviewde weet nu welke vragen gesteld zullen worden en in welke volgorde. Hiermee voorkom je dat de geïnterviewde in het begin van het gesprek al bepaalde onderwerpen gaat behandelen, terwijl jij dit eigenlijk later pas wilde vragen.
3
Luisteren en doorvragen - Als je een vraag stelt en je krijgt een antwoord, luister dan ook goed naar het antwoord. Werk niet alleen je vragen af, maar vraag ook door als de geïnterviewde jou iets vertelt. Bijvoorbeeld: iemand vertelt jou het werk niet leuk te vinden. Je kunt dan meteen naar een volgende vraag gaan, maar je weet eigenlijk nog niet zoveel. Je kunt op zo’n moment beter doorvragen waarom die persoon dit werk dan niet leuk vindt. Reageren - Reageer op dat wat de ander vertelt; kijk de persoon aan en kijk niet naar je blaadje. Laat merken dat je luistert door bijvoorbeeld te knikken met je hoofd. Op deze manier krijg je een echt gesprek in plaats van een ‘vraagantwoordspelletje’.
4
Samenvatten - Vat af en toe samen wat de ander heeft verteld. Zo kan de ander iets toevoegen of corrigeren en jij kunt weer even de rode draad oppakken van het interview
5
Aantekeningen - Maak aantekeningen, zodat je na afloop gemakkelijker het verslag kunt schrijven. Je zult zien hoe snel je dingen vergeet!
Oefening voor het afnemen van een interview: Ga in viertallen een interview oefenen. Eén persoon neemt het interview af. Eén persoon wordt geïnterviewd. De twee anderen observeren hoe het interview verloopt.
22
Tijd: Een kwartier. Als je observeert: Let dan op de volgende zaken: Ja 1
Is het interview begonnen met een open vraag?
2
Worden er niet teveel of te weinig vragen gesteld voor de tijd die er is voor het interview.
3
Is het doel van tevoren duidelijk gemaakt?
4
Is van tevoren besproken welke vragen gesteld worden?
5
Wordt er goed geluisterd en doorgevraagd en gereageerd op dat wat de ander vertelt?
6
Wordt er af en toe samengevat door de persoon die het interview afneemt?
7
Worden er aantekeningen gemaakt?
Nee
Bespreek na afloop van het interview hoe jullie het vonden gaan: Wat ging er goed? Wat ging minder goed? Waardoor kwam dit? Hoe zou het de volgende keer beter kunnen?
23
Werkwijzer Connect Werkstuk Tips voor het maken van een werkstuk. In een werkstuk breng je een aantal bij elkaar behorende zaken samen, die je wilde onderzoeken. Een werkstuk voorzie je (ruim) van afbeeldingen, waardoor een werkstuk een ‘populairdere’ uitstraling heeft, dan bijvoorbeeld een verslag. Voor het maken van een werkstuk kun je gebruik maken van de volgende punten: • Werk met behulp van de computer. Dan is je werk altijd goed leesbaar en heb je ondersteuning van de spellingscontrole. • Nummer de pagina’s (zie in de Word-werkbalk onder het kopje ‘Invoegen’). • Vermeld jouw naam en de naam van het werkstuk als een kop- of voetregel (zie in de Word-werkbalk onder het kopje ‘Beeld’). • Wanneer je in de kop- of voetregel ook een datum inbrengt, weet je altijd wat de laatste versie van je werkstuk is. Gebruik dit alleen tijdens het maken van het werkstuk. Schakel deze datum dus uit, voordat je jouw laatste versie afdrukt. Zo’n datum op het exemplaar dat je inlevert, staat een beetje slordig. • Begin een nieuw hoofdstuk op een nieuwe bladzijde. • Gebruik één (snel leesbaar) lettertype en varieer eventueel de lettergrootte. • Gebruik vet/cursief/onderstreept bij hoofdstuktitels en paragraaftitels, in combinatie met een iets grotere letter. Zorg er wel voor dat je dit steeds op dezelfde manier en in hetzelfde formaat doet. • Gebruik vet/cursief/onderstreept/kapitalen wanneer je het accent wil leggen op een bepaald woord. Gebruik dan GEEN ander letterformaat. • Zorg voor korte titels. • Zet geen punten achter titels. • Neem citaten correct over. Gebruik aanhalingstekens voor en na een citaat en vermeld de bron. Laat je een gedeelte weg in het citaat, geef dat dan aan door drie puntjes (…) tussen haakjes. • Maak voor jezelf een kopie van het werkstuk. Verplichte onderdelen In je werkstuk neem je de volgende onderdelen op: •
Omslag:
•
Titelpagina:
•
Inhoudsopgave:
karton of stevig papier, snelhechter of ringstrip. Bij voorkeur voorzien van een hard plastic of kartonnen mapje, wanneer het werkstuk wat dikker is. Vermeld op de kaft of bij een plastic mapje op de bovenste pagina, de titel en je naam, waardoor het werkstuk de uitstraling van een boek krijgt. titel (daarachter geen punt), je naam (daarachter geen punt), je klas / groep, naam docent, en de datum. Dus de titel en je naam staan op de kaft én op de titelpagina. noem de namen van de hoofdstukken, paragrafen, subparagrafen 24
•
Inleiding:
• • •
Kern: Slot: Bijlagen:
•
Achterblad:
en geef de paginanummers. Deze pagina maak je dus meestal pas, wanneer je het werkstuk af hebt. noem de reden waarom je dit werkstuk schrijft; je kunt bijvoorbeeld de opdracht noemen. Geef kort aan wat de lezer in het werkstuk kan verwachten. beschrijf de afzonderlijke onderwerpen in verschillende hoofdstukken. geef een conclusie, een aanbeveling of een samenvatting. geef bijlagen geen hoofdstuknummers. Neem alleen tabellen, grafieken, formulieren of berekeningen op als die van belang zijn. zorg voor een blanco achterblad.
25
Werkwijzer Connect Verslaglegging In een verslag leg je de geconstateerde feiten vast, die je wilde onderzoeken. Een verslag heeft een zakelijke uitstraling. Voor het maken van een verslag kun je gebruik maken van de volgende punten: • Werk met behulp van de computer. Dan is je werk altijd goed leesbaar en heb je ondersteuning van de spellingscontrole. • Nummer de pagina’s (zie in de Word-werkbalk onder het kopje ‘Invoegen’). • Vermeld je naam en de naam van het verslag als een kop- of voetregel (zie in de Word-werkbalk onder het kopje ‘Beeld’). Wanneer je hier ook een datum inbrengt, weet je altijd wat de laatste versie van je verslag is. • Begin een nieuw hoofdstuk ook op een nieuwe bladzijde. • Gebruik één (snel leesbaar) lettertype en varieer eventueel de lettergrootte. • Gebruik vet/cursief/onderstreept bij hoofdstuktitels en paragraaftitels, in combinatie met een iets grotere letter. Zorg er wel voor dat je dit steeds op dezelfde manier en in hetzelfde formaat doet. • Gebruik vet/cursief/onderstreept/hoofdletters als je het accent wil leggen op een bepaald woord. Gebruik dan GEEN ander letterformaat. • Zorg voor korte titels. • Zet geen punten achter titels. • Neem citaten correct over. Gebruik aanhalingstekens voor en na een citaat en vermeld de bron. Laat je een gedeelte weg in het citaat, geef dat dan aan door drie puntjes (…) tussen haakjes. • Maak voor jezelf een kopie van het verslag. Verplichte onderdelen In je verslag ben je verplicht om de volgende onderdelen op te nemen: •
Omslag:
•
Titelpagina: Inhoudsopgave:
•
een snelhechter of stevig papier. Bij voorkeur voorzien van een plastic of kartonnen mapje, wanneer het verslag uit meer dan 5 pagina’s bestaat. Vermeld op de kaft of bij een plastic mapje op de bovenste pagina, de titel en je naam, waardoor het verslag de uitstraling van een boekwerkje krijgt. titel (daarachter geen punt), je naam (daarachter geen punt), klas/ groep, naam docent, de datum. Dus de titel en je naam staan op de kaft én op je voorblad vermeld de namen van de hoofdstukken, paragrafen en geef de paginanummers. Deze pagina maak je dus meestal pas, wanneer je het verslag af hebt.
26
•
Inleiding:
• • •
Kern: Slot: Bijlagen:
noem de reden waarom je dit verslag schrijft; je kunt bijvoorbeeld de opdracht noemen. Geef kort aan wat de lezer in het verslag kan verwachten. beschrijf de afzonderlijke onderwerpen in verschillende hoofdstukken. geef een conclusie, een aanbeveling of een samenvatting. geef bijlagen geen hoofdstuknummers. Neem alleen tabellen, grafieken, formulieren of berekeningen op als die van belang zijn.
27
Werkwijzer Connect PowerPoint-presentatie Met het computerprogramma PowerPoint kun je je presentatie ondersteunen met tekst, illustraties en geluid. Voor zo’n presentatie heb je een computer, een beamer en een projectiescherm nodig. Voorbereiding Bij de voorbereiding van je PowerPoint-presentatie: • lees je de Studiewijzer Presentatie en bedenk je bij welke onderdelen van je presentatie je PowerPoint wilt gebruiken; • bedenk je welke tekst, welke illustraties en welk geluid je wilt gebruiken. Start PowerPoint Bij de voorbereiding: • Zorg dat alles van tevoren klaarstaat, zodat de toehoorders niet hoeven te wachten op jouw voorbereidingen. Advies Voor het maken van een eenvoudige presentatie kun je gebruik maken van de volgende tips: • Open Lege presentatie openen. • Kies een dia-indeling door op een voorbeeld te klikken. • Klik op een dia en je kunt de tekst typen. • Plaats maximaal zes regels tekst op een dia. • Voeg bij de dia eventueel special effects en/of muziek. • Kies ‘Nieuwe dia’. Vul deze dia in. • Sla de presentatie op. Handleidingen Meer informatie over het maken van PowerPoint-presentaties kun je vinden op: http://www.sip.be/cursus/powerpoint/RECHTS.HTM
28
Bijlage: Projectbeschrijvingen Daar trap ik toch niet in? Lekker uit je dak Tegen je wil Samenwerken Stage met succes De baan die bij me past Kopen tot je er bij neervalt Mijn buurt Tijd zat! Stem op mij
30 31 32 34 35 36 37 38 39 40
29
Projectenoverzicht Connect Project 1-10 Project: Daar trap ik toch niet in? Domein: Sociaal Leerdoel Iedereen doorziet reclame toch direct? Daar trap jij toch niet in? Of toch wel? Anders zou er al lang geen reclame meer zijn... We worden niet alleen door reclame beïnvloed. Spelletjesshows, Idols, Expeditie Robinson – gaat dat allemaal wel zo eerlijk als men doet voorkomen? Nee. Het zijn gewoon commerciële producten waar commerciële belangen achterzitten. Dit project gaat over beïnvloeding en beïnvloed worden. Het leerdoel is de deelnemer zich daarvan bewust te maken. Jezelf Eigen ervaring: De deelnemer bekijkt door welke zaken hij beïnvloed wordt en tekent een invloedscirkel. Kennis activeren De aanwezige kennis over beïnvloeding, reclame, indoctrinatie en bedrog wordt bekeken. Eigen mening Stellingen over de invloed van media op jezelf. Kennis 1 Reclame wat is dat? 2 Reclametrucs 3 Sponsoring & Sluikreclame 4 Merchandising 5 Reclame op het internet 6 Persoonlijke benadering 7 Reclame voor jongeren 8 Niet alles zomaar geloven Doen Reclames ‘spotten’ Reclamecampagnes beoordelen
30
Project: Lekker uit je dak Domein: Sociaal Leerdoel Lekker uit je dak gaan. Niks mis mee, toch? Of wel…? Waar liggen de grenzen bij “lekker uit je dak gaan”? Hoe dronken moet je worden om het gezellig te hebben? Hoe dronken moet je zijn om niet meer gezellig te zijn? In dit project gaat het om het consumeren van alcohol en het gebruik van drugs: de risico’s, de gevaren, de grenzen. Bron Beelden van feesten, carnaval, sportevenementen, enzovoort. Jezelf Eigen ervaring: Wat is lekker uit je dak gaan en wat hoort erbij? Kennis activeren: Wat zijn de risico’s als je pepmiddelen gebruikt? Wat kom je tegen als je uitgaat? Wat zijn hard- of softdrugs? Wat is verslaving? Wanneer veroorzaak je overlast? Eigen mening: Stellingen over uit je dak gaan en over wat je normaal vindt. Kennis 1 Alcohol 2 Drugs 3 Harddrugs en softdrugs 4 Risico 5 Waarom verslaafd? 6 Uitgaansgedrag Doen Campagnes van de overheid Voorlichting maken voor brugklassers
31
Project: Tegen je wil Domein: sociaal / cultureel Leerdoel Zeg je ja tegen seks terwijl je niet wilt? Is het normaal dat iedereen de hele tijd aan je zit? Bijna iedereen krijgt te maken met vragen over vrije wil en dwang. Waar houdt je vrije wil op en begint iets wat je niet wilt? Wanneer zeg je nee? Dit project wil je leren om je eigen grenzen beter te leren kenen. Als je je eigen grenzen kent, kun je ook die van anderen gemakkelijker respecteren. Daarover gaat dit project. Bron Fragment uit toneelstuk ‘Loverboys’ Leerdoel Weet je eigen grenzen en overschrijd ze niet. Jezelf Eigen ervaring: • Heb je wel eens iets gedaan waar je spijt van had? • Heb je dit onder dwang gedaan? • Doe je wel eens iets voor een tegenprestatie? • Kies je hier dan zelf voor? • Waarom deed je dat? • Kun je je voorstellen dat je hierin je grenzen steeds verlegt? • Wat betekent voor jouw een loverboy? Kennis activeren • Wat is een loverboy? • Wat wil een loverboy? • Wat voor middelen gebruikt een loverboy om te bereiken wat hij wil • Wanneer is er sprake van prostitutie? • Wie kunnen er slachtoffer worden? • Hoe kun je slachtoffer worden? Eigen mening • Ben je zelf schuldig als je slachtoffer bent van seksueel misbruik? • Seksueel misbruik ↔ dwang? Kennis 1 Wat is seks 2 Wat is normaal 3 Loverboys 4 Breezerseks 5 Seksueel geweld 6 Cammen 32
7 Grenzen stellen 8 Prostitutie Doen Wat zou jij jongeren van 13 vertellen over seks en grenzen? Een campagne bedenken over Loverboys Stel je eigen grenzen
33
Project: Samenwerken Domein: sociaal Leerdoel Samenwerken: iedereen moet het doen en ziet er de voordelen wel van in. Hoewel… Sommige mensen hebben er een hekel aan. Toch ontkom je er niet aan en kun je er maar beter voor zorgen dat je effectief leert samen te werken. En dat is het doel van dit project: beter leren samenwerken. Jezelf Wat je al weet: Wat is samenwerken en verschillende vormen van samenwerken. De deelnemers kijkt of samenwerken in zijn aard ligt. Je eigen ervaring De deelnemers vertellen over hun eigen ervaring samenwerking wat er hier mis of goed bij ging. Je eigen mening Is het moeilijk of gemakkelijk om samen te werken? En past het bij jou? Kennis 1 Samenwerken, waarom eigenlijk? 2 Zo werk je samen 3 Overal wordt er samen gewerkt 4 Een goede samenstelling 5 Samenwerken met lastige mensen 6 Omgaan met conflicten tijdens het werk 7 Samen ben je sterk Doen Mijn werkstijl is… Een toren bouwen
34
Project: Stage met succes Domein: Economisch Leerdoel Al die theorie op school... Het wordt tijd die theorie eens in de praktijk te brengen! Iedere deelnemer zal stage gaan lopen tijdens de opleiding. Het is dan natuurlijk wel belangrijk dat deze wat leert van de stage. Inzicht in wat de deelnemer wil leren is maakt deel uit van een goede voorbereiding op de stage. In dit project wordt daar aan gewerkt. Het doel: maak een succes van je stage. Jezelf Je eigen ervaring: Heeft de deelnemer een bijbaantje? En zo ja: wat zijn de goede en slechte ervaringen daarvan? Je eigen mening: Vinden de deelnemer een stage zinvol? Kennis 1 Wat wil je leren? 2 Afspraken op stages 3 Sociale vaardigheden 4 Jezelf presenteren 5 Omgaan met feedback 6 Opkomen voor jezelf 7 Werken in teamverband Doen Wat zou jij doen? Bepaal wat je wilt leren
35
Project: De baan die bij me past Domein: economisch Leerdoel Als je werk doet dat niet bij je past, wordt je daar ongelukkig van. Het is dus zaak om iets te doen waar je lol in kunt hebben; iets wat bij je past. Dit project gaat daarover. De deelnemer gaat op zoek naar zijn eigen competenties en zijn eigen voorkeuren, om deze vervolgens te vertalen in een gerichte speurtocht naar de ‘ideale’ baan. Leerdoel: ontwikkelen van zelfkennis met als doel bewuste keuze voor beroepsrichting Jezelf Eigen ervaring: De deelnemer wordt bevraagd over hobby’s, tijdsbesteding, verlangens en voorkeuren. Kennis activeren: Kennis over werkloosheid, werk en werkplezier. Eigen mening: Stellingen over passend werk, motivatie, tijdsbesteding, het doel van werk, de plaats van werk in je leven. Kennis 1 Welke baan past bij mij? 2 Wat vind jij belangrijk in je werk? 3 Past dit werk wel bij mij? 4 Hoe kom ik aan de baan die bij mij past? 5 Ik heb de baan gevonden. En nu? 6 Je hebt je diploma! Maar nog geen baan. 7 Help! Mijn werk is vreselijk. Opdracht Welke baan past bij jou? Welke competenties heb jij?
36
Project: Kopen tot je er bij neervalt Domein: economisch Leerdoel Er zit meer aan een product dan de prijs, zoals milieuaspecten en arbeidsomstandigheden. Je kiest zelf wat je koopt en of je dit soort zaken laat meewegen in je koopgedrag. In dit project gaat het erom dat je kunt kiezen wat je koopt en dat je andere zaken dan prijs en merk kunt laten meewegen. Ofwel: word je bewust van wat je koopt en niet koopt. Jezelf Eigen ervaring: Wat koop je? Waarom koop je? Wat heb je echt nodig? Wat koop je voor status? Wat gooi je weg? Verpakkingen Kennis: Cijfers over consumptie Kwaliteit / duurzaamheid / repareren Afval / Kinderarbeid / Grondstoffen / milieuvervuiling Geschiedenis van consumptie en technologische ontwikkeling Eigen mening: Heb je een mening over consumeren? Koopzondag Koopavond 24-uurseconomie Kennis 1 Iedere seconde sterft iemand door armoede. 2 Duurzaam consumeren 3 Floortje en Max 4 Eko-wat is dat? 5 Eerlijk is hip! 6 Kinderarbeid 7 Fout hout Doen
37
Project: Mijn buurt Domein: sociaal Leerdoel In dit project gaat het over de woonomgeving. Centraal staan zaken als overlast en rekening houden met elkaar. Doel van het project is de deelnemer duidelijk te maken dat een leefbare woonomgeving belangrijk is en dat bewoners van een buurt daar met elkaar voor moeten zorgen. Jezelf Eigen ervaring: Heb jij ergernissen in je eigen woonomgeving en wat zijn de positieve aspecten van je eigen woonomgeving? Heb je voorzieningen in de buurt? En wat is de samenstelling van de mensen uit je buurt? Kennis: De deelnemers worden bevraagd over hun buurt. Eigen mening: Wat vinden de deelnemers een prettige omgeving en wat bepaalt hun woongenot? Kennis 1 Problemen in de buurt 2 Verschillende mensen 3 Veiligheid 4 Leefbaarheid 5 Oplossen van buurtproblemen 6 Wat kun jij doen? Doen Buurt verbeterplan maken Buurtonderzoek doen Buurt in kaart brengen aan de hand van foto’s.
38
Project: Tijd zat! Domein: sociaal Leerdoel Iedereen heeft wel eens het gevoel tijd tekort te komen. Dat je niet toe komt aan wat je eigenlijk van plan was? Dat school, vrienden, werk en ontspanning eigenlijk niet goed te combineren zijn? Lastig, toch! Maar er is wel wat aan te doen. In dit project leert de deelnemer handiger met je tijd omgaan en keuzes te maken als dat nodig is. Het doel? Tijd winnen. Jezelf Kom jij wel eens tijd tekort? Hoe komt dat denk je? Welke verplichtingen heb je: op school, thuis, in een baantje, met familie en vrienden? Moet jij wel eens keuzes maken om ervoor te zorgen dat je geen tijd tekort komt? Welke keuzes maak je dan? Verveel je je wel eens? Waarom is dat? Maak jij een planning voor de dingen die je moet doen? Hoe doe je dat? Kennis 1 Tijdsbesteding 2 Belangrijk of niet? 3 Wat wil je bereiken? 4 Tijd te kort, hoe kan dat? 5 Hoe beheers ik mijn tijd? 6 Omstandigheden veranderen Doen Time management “Nee” zeggen
39
Project: Stem op mij Domein: politiek Leerdoel Een busbaan voor je huis? De winkels open op zondag? Kroegen dicht om 02.00 uur of om 04.00 uur? Dit zijn zaken waarover een gemeenteraad beslissingen neemt. De meeste mensen hebben er wel een mening over: eens, oneens of misschien wel een beter idee. Dit project gaat over locale politiek en de relevantie van het deelnemen aan gemeenteraadsverkiezingen. Jezelf Situaties waarin je zelf hebt gestemd. Hoe kon je je stem uitbrengen? Ooit je stem uitgebracht bij een tv-programma? Internetpolls: wel eens aan meegedaan? Ooit gestemd voor iets wat de minderheid van de stemmen kreeg? Ooit deel genomen aan verkiezingen? Kennis 1 Sinds wanneer kan er gestemd worden? 2 Stemmen 3 De gemeenteraad 4 Het college van B&W 5 De burgemeester 6 Hoe moet je stemmen? 7 Op welke politieke partij stem jij? 8 De uitslag van de verkiezingen Doen Wat speelt er in jouw gemeente? Ontwerp een verkiezingsposter
40