Rechtbank Almelo, sector kanton Zitting: 27 november 2012 Zaaknummer: 418551/12/4600
CONCLUSIE VAN ANTWOORD Inzake Incidentele Conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid Inzake: 1. De heer Bernardus Theodorus Hofs en 2. Mevrouw Hilgonda Maria Stephanette Hofs-Akkermans Beiden woonachtig te Holten eisers Procederend in persoon
Contra: De Besloten Vennootschap V.N.I. Enschede B.V. Gevestigd en kantoorhoudende te Geesteren Gedaagde Gemachtigde: mr. J.P.J.M.Naus
Eisers hebben kennis genomen van de door V.N.I. Enschede B.V. op 30 oktober 2012 uitgebrachte Incidentele Conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid en wensen naar aanleiding daarvan als volgt te concluderen: Feiten en omstandigheden 1. Hofs c.s. zullen de door V.N.I. onder dit kopje gestelde zaken onderstaand weerleggen, als volgt: Inzake punt 3 Inmiddels is door een uitspraak van het gerechtshof te Arnhem d.d. 2 oktober 2012 (produktie 72) onomstotelijk komen vast te staan, dat de beide heren Hofs in elk geval vanaf 4 november 2002 niet meer de huurders van het pand van V.N.I. zijn geweest. Het Hof heeft helaas slechts één grief (grief 10) behandeld en betreffende de overige grieven gesteld, dat Hofs sr. bij bespreking van de overige grieven in principaal hoger beroep geen belang heeft. Hofs c.s. wensen op te merken, dat het Hof wanneer het die overige grieven wel behandeld zou hebben alleen maar tot de conclusie had kunnen komen, dat in elk geval B.Th.Hofs nooit de huurder is geweest.
1
Inzake punt 4 De kantonrechter heeft in haar vonnis d.d. 13 april 2010 (zie produktie 37 bij dagvaarding) achterstallige huur toegewezen t/m 15 september 2005. Na berekeningen door Hofs sr. en o.a. het Juridisch loket aan de hand van het vonnis blijkt echter, dit met name vanwege het gestelde in r.o. 2.6 maar ook door te hoge betalingen in het verleden voorafgaande aan de huuropschorting in mei 2003, dat niet V.N.I. een bedrag van B.Th.Hofs te vorderen heeft maar andersom deze een aanzienlijk bedrag van V.N.I. Op 26 mei 2010 hebben V.N.I. en haar advocaat deze berekening met een uitgebreide onderbouwing van B.Th.Hofs ontvangen, waarop echter door hen nimmer is gereageerd. Hofs c.s. verwijzen naar hetgeen zij dienaangaande hebben gesteld onder punt 40 van hun dagvaarding in deze zaak en de daarbij overgelegde produkties 53 t/m 55. Bovendien bevat het vonnis van 13 april 2010 meerdere zwaarwegende juridische misslagen (zie o.a. het arrest d.d. 2 oktober 2012 onder de rechtsoverwegingen 3.5 t/m 3.9). Verder was het vonnis nietig vanwege het ontbreken van een proces-verbaal van de belangrijke comparitie van partijen d.d. 1 april 2010, welk proces-verbaal verplicht is ingevolge wetsartikel 88 Rv.lid 3 (zie onder punt 35 a) van de dagvaarding) en tevens niet executabel ingevolge wetsartikel 504 a Rv. zie onder punt 36 a) van de dagvaarding). Zeer ernstig was ook het schenden van het principe van hoor en wederhoor. Zie daartoe hetgeen is gesteld onder punt 43 van de dagvaarding. Het behoeft verder geen betoog, dat van ten uitvoerlegging van een dergelijk vonnis geen sprake kon zijn, daar er dan een noodtoestand zou ontstaan voor B.Th.Hofs en zijn echtgenoot. Hofs c.s. verwijzen dienaangaande naar enkele uitspraken van de Hoge Raad, zijnde HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 en HR 22 december 2006, NJ 2007, 173 Inzake punt 5 Het is geheel logisch, dat Hofs jr. (R.T.B.Hofs) geen enkele betaling heeft verricht. Daaraan ligt het volgende ten grondslag: -
-
Het arrest d.d. 19 april 2011 bevat meerdere ernstige juridische misslagen, vandaar ook dat R.T.B.Hofs beroep in cassatie heeft ingesteld; Het arrest bevat niet de bepaling: des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, hetgeen gemoeten had, aangezien de dagvaarding d.d. 23 december 2003 tegen de beide heren Hofs (B.Th.Hofs en zoon R.T.B.Hofs) is uitgebracht en deze bepaling daarin uitdrukkelijk is opgenomen; R.T.B.Hofs Hofs jr. heeft niet het juiste arrest ontvangen, maar een copie van het arrest, dat voor de advocaat van V.N.I. was bestemd; Het arrest is nooit aan hem betekend.
Inzake punt 6 Ook voor B.Th.Hofs geldt, dat het geheel logisch is, dat hij geen enkele betaling heeft verricht. Zie daartoe het in de dagvaarding gestelde inzake het vonnis van 13 april 2010, hetgeen hierboven onder het kopje “Inzake punt 4” summier is herhaald.
2
Vorderingen door Hofs c.s. 2. Hofs c.s. stellen, dat door het arrest van het hof d.d. 2 oktober 2012 enkele van hun vorderingen komen te vervallen. Zo behoeven zij geen uitspraak meer inzake de vorderingen zoals door V.N.I. verwoord onder a) en c), omdat de inhoudelijke behandeling daarvan thans niet meer van belang is, dit vanwege de uitspraak van het Hof d.d. 2 oktober 2012, waardoor reeds is komen vast te staan, dat zowel het conservatoir beslag als het executoriaal beslag ten onrechte zijn gelegd. Ook betreffende d) is geen uitspraak benodigd, omdat het zowel V.N.I. als B.Th.Hofs vrijstaat om van het arrest in cassatie te gaan, hetgeen V.N.I. overigens reeds heeft aangekondigd. Hofs c.s. wensen echter op te merken, dat een dergelijke aktie hunnerzijds onmogelijk te realiseren is. Daaromtrent geven zij verderop uitleg. De vaststellingen, zoals door V.N.I. genoemd onder e. en f. (in de dagvaarding de vaststellingen 10 en 11 zoals verzocht onder MITSDIEN) en de eisen zoals door V.N.I. genoemd onder b. en h. (in de dagvaarding aangegeven resp. als eis 1. en 2), alsmede eis 3 wensen Hofs c.s. wel degelijk te handhaven. Exceptie van onbevoegdheid 3. Hofs c.s. beginnen met te stellen, dat V.N.I. daar eerder heel anders over dacht. Ten tijde van de ontvangst van de inleidende dagvaarding op 28 augustus 2012 (op die dag is de dagvaarding voor de eerste keer uitgebracht) verkeerde V.N.I. nog in de machtspositie, dat zij onder dreiging van de gedwongen verkoop van de woning van eisers deze dictaten kon opleggen, waaronder het intrekken van de betreffende dagvaarding. In de betreffende e-mail d.d. 29 augustus 2012 aan mr. Van der Veen werd echter niet gesproken over onbevoegdheid van de kantonrechter ! Inzake punt 9. stellen Hofs c.s., dat Hofs-Akkermans, hoewel geen partij in de door V.N.I. aangehaalde procedures, door de handelwijze van V.N.I. wel degelijk partij is geworden, omdat zij in gemeenschap van goederen is gehuwd met B.Th.Hofs en er beslagleggingen op hun gezamenlijke woning hebben plaatsgevonden en een gedwongen verkoop van deze woning vanzelfsprekend ook haar zou raken. Overigens heeft V.N.I. zelf in een e-mail d.d. 29 augustus 2012 aan mr. Van der Veen gesteld, dat Hofs-Akkermans partij is i..v.m. de hypothecaire inschrijving. Ad a,b Onrechtmatigheid conservatoir beslag stellen Hofs c.s., dat hun verzoek ter vaststelling van de onrechtmatigheid van het conservatoir beslag geen behandeling meer behoeft, dit in verband met het arrest d.d. 2 oktober 2012, waaruit immers blijkt, dat zowel het conservatoir beslag als het executoriaal beslag sowieso ten onrechte zijn gelegd. De eis zoals verwoord onder b. (eis 1. In de dagvaarding) blijft echter gehandhaafd, zoals onder punt 2 reeds aangegeven, omdat er bij het Kadaster nog immer twee beslagen op de woning van eisers staan ingeschreven, zijnde een conservatoir beslag, ingeschreven op 12 december 2003, en een executoriaal beslag, ingeschreven op 6 december 2010, hetgeen blijkt uit het hypothecair bericht d.d. 8 november 2012 (produktie 73).
3
Hofs c.s. wensen op te merken, dat V.N.I. onder punt 11 ten onrechte heeft gesteld, dat het conservatoir beslag door het vonnis van 13 april 2010 is overgegaan in een executoriaal beslag. Nog afgezien van het feit, dat dit vonnis ingevolge wetsartikel 504 a Rv. niet executabel was, heeft V.N.I. bovendien meerdere malen gehandeld alsof door de betekening van het vonnis van 30 januari 2004 aan B.Th.Hofs en de beide hypotheekhouders het op 11 december 2003 gelegde conservatoir beslag reeds op 13 februari 2004 was overgegaan in een executoriaal beslag, wat er ook zij van de onrechtmatige gang van zaken dienaangaande. Op 6 december 2010 heeft V.N.I. zodoende op grond van het vonnis d.d. 13 april 2010 een zelfstandig executoriaal beslag gelegd, dit zonder verwijzing naar het op 11 december 2003 gelegde conservatoir beslag, dit ingeschreven bij het Kadaster en op 8 december 2010 ingevolge wetsartikel 508 Rv. overbetekend aan de Rabobank. Zie daartoe de bewijsvoering in de dagvaarding o.a. de punten 9, 11 en 56 d) en in de daarbij genoemde produkties. In verband met het arrest d.d. 2 oktober 2012 is het vanzelfsprekend niet nodig om bij de voorzieningenrechter, die het verlof tot beslaglegging heeft gegeven of bij de gewone rechter opheffing van het beslag te vorderen, zoals V.N.I. onder punt 12 stelt. Het wekt zeer veel verbazing en ook irritatie, dat V.N.I. iets dergelijks durft te stellen, omdat zij vanzelfsprekend op de hoogte is van de inhoud van het arrest d.d. 2 oktober 2012. Ad c. Nietigheid executoriaal beslag wensen Hofs c.s. op te merken, dat zij in hun dagvaarding nergens hebben gesproken over de nietigheid van het executoriaal beslag d.d. 6 december 2010, zoals V.N.I. het onder punt 13. doet voorkomen, doch het uitsluitend en alleen over de onrechtmatigheid van dat beslag hebben gehad. De stelling van V.N.I. onder punt 14. is dus niet te duiden. De laatdunkende kreet: wat de nietigheid van een executoriaal beslag ook moge betekenen, die kennelijk aan het adres van Hofs c.s. is gericht, mist doel, aangezien de stelling inzake de nietigheid van het beslag uit de koker van V.N.I. (in casu mr. Naus) zelf gekomen is. Ad d. Vaststelling nietigheid arrest Hof stellen Hofs c.s., dat de punten 15 t/m 17 ook geen verder behandeling behoeven vanwege de mogelijkheid in cassatie te gaan, zoals ook V.N.I. aangeeft onder punt 17, hetgeen voor Hofs c.s. echter slechts theorie is. Daarop komen zij verderop terug. Hofs c.s. wensen nog op te merken, dat V.N.I. het onder punt 16 ten onrechte doet voorkomen alsof Hofs c.s. de kantonrechter verzocht hebben de inhoud van het komende arrest van het Hof te beoordelen. Daarvan is echter geen sprake, zij hebben verzocht een oordeel te geven over de nietigheid van het komend arrest in verband met de nietigheid van het vonnis van 13 april 2010 en de schending van het LPR tijdens de hoger beroep procedure. Ad e. Rechtsweigering zijn Hofs c.s. van mening, dat de kantonrechter wel degelijk bevoegd is om inzake rechtsweigering een vaststelling te doen, omdat rechtsweigering valt onder het leerstuk van de onrechtmatige rechtspraak. Na die vaststelling kunnen Hofs c.s. een procedure tegen de Staat der Nederlanden entameren uit hoofde van de wetsartikel 26 Rv. en 6:162 BW teneinde schadevergoeding te verkrijgen. In de dagvaarding is onomstotelijk bewezen, dat zowel de kantonrechter als het hof zich schuldig hebben gemaakt aan rechtsweigering.
4
De Kantonrechter: •
De kantonrechter heeft geen recht gesproken, omdat zij essentiële plichten met voeten heeft getreden. Hofs c.s. verwijzen naar hetgeen zij hebben gesteld onder punt 35 a) en punt 43 van hun dagvaarding in verband met het niet opstellen van een proces-verbaal van de comparitie van partijen en het schenden van het beginsel van hoor en wederhoor.
•
Tevens verwijzen Hofs c.s. naar de in de dagvaarding bewezen juridische misslagen met betrekking tot o.a. het weglaten van de bepaling: des dat de één betaalt de ander zal zijn bevrijd (zie onder punt 35 b), het stellen van de jaarlijks te betalen huur op een bedrag € 86.381,60 (zie onder punt 36 b) en de foutieve interpretatie van het boetebeding onder artikel 14.2 van de Algemene Bepalingen (zie onder de punten 46 en 47)
Het Hof •
het Hof heeft tijdens de hoger beroep procedure V.N.I./B.Th.Hofs door het schenden van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (zie daartoe het gestelde onder punt 52 b) en de onder dit punt genoemde produkties 61 t/m 64 van de dagvaarding), meerdere malen foutieve rolbeslissingen genomen, waarbij het ging om beslissingen, die zwaarwegend ingrepen in de rechten en belangen van B.Th.Hofs, zoals het hem onmogelijk maken om ingevolge artikel 2.20 van het LPR het Hof te verzoeken de zaak, die op de U53 weken rol stond, eerder op de(gewone) rol te plaatsen.
•
Meerdere rolbeslissingen betroffen bovendien incidentele arresten, zoals het toestaan aan V.N.I. om in strijd met het LPR op 19 juli 2011 toch een memorie van antwoord uit te brengen, alsmede een incidenteel appel in te stellen inzake het vonnis van de kantonrechter d.d. 13 april 2010, het verlenen van een akte niet dienen aan V.N.I. , etc., etc. Hofs c.s. verwijzen inzake het hierboven gestelde naar punt 2.10 van een uitspraak van de Hoge Raad, zijnde: LJN AU 6519, Hoge Raad, C04/348 HR d.d. 10 februari 2006, welke luidt: 2.10 Gaat het daarentegen om een beslissing die ingrijpt in de rechten en belangen van partijen, dan is sprake van een vonnis of arrest. Daarbij komt het aan op de inhoud en strekking van de beslissing, de vorm of benaming die daaraan is gegeven doet niet ter zake. Gelet op de ingrijpende gevolgen die een beslissing tot het verlenen van een akte niet-dienen met zich kan brengen - in een appelprocedure als in de onderhavige zaak leidt het niet dienen van grieven tot niet-ontvankelijkheid - wordt een dergelijke op de rol genomen beslissing niet beschouwd als een rolbeschikking, maar als een (incidenteel) vonnis of arrest, waartegen gewone rechtsmiddelen openstaan. Ook de beslissing tot herroeping van de beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen of in het tegenovergestelde geval, tot handhaving van de beslissing tot het niet meer toestaan van een conclusie, akte of memorie wordt aangemerkt als een incidenteel vonnis of arrest (13). De status van incidenteel vonnis of arrest brengt mee dat, zoals voor vonnissen en arresten in het algemeen geldt, strengere eisen met betrekking tot de motivering daarvan bestaan (14). In tegenstelling tot de eigenlijke rolbeschikking zal een beslissing, die de rechten en belangen van partijen raakt, derhalve conform de eisen van de wet naar behoren moeten worden gemotiveerd.
5
•
Door de schending van het LPR heeft de procedure tevens een langdurige vertraging ondervonden, waardoor de uitspraak van 2 oktober 2012 kwam op een tijdstip, dat Hofs c.s. reeds veel schade hadden ondervonden als gevolg van de tussenvonnissen d.d. 19 mei 2009, 17 november 2009 en het eindvonnis d.d. 13 april 2010 van de kantonrechter, die in het arrest van het hof alle zijn vernietigd. Van groot belang daarbij is het feit, dat V.N.I. en haar advocaten, die er zeer goed van op de hoogte waren, dat zij de zaak uiteindelijk zouden verliezen, alle mogelijke tijd hebben gehad om de gevolgen van een aansprakelijkheidstelling te voorkomen. V.N.I. heeft via haar advocaat aan de advocaat van B.Th.Hofs na het arrest van 2 oktober 2012 op 16 oktober 2012 telefonisch zelfs laten weten, dat zij het bedrag van de kostenveroordeling ad € 13.275,93 niet ging betalen, omdat de B.V. leeg was en tevens gesteld, dat zij ook de mogelijkheid hadden deze te “laten ploffen”, hetgeen betekent failliet te laten gaan. De betreffende advocaat van B.Th.Hofs, zijnde mr. M. van der Veen, kan dienaangaande als getuige worden gehoord.
•
Het Hof heeft slechts uitspraak gedaan betreffende één grief, zijnde grief 10, terwijl de Memorie van Grieven d.d. 3 november 2010 52 grieven bevatte. Het Hof heeft in r.o. 3.23 slechts gesteld, dat Hofs sr. geen belang heeft bij bespreking van de overige grieven in het principaal hoger beroep. Hofs c.s. stellen, dat zij daar wel degelijk belang bij hadden, dit in verband met de door hen voorgenomen te entameren procedures tegen meerdere partijen, die in de loop van de afgelopen jaren aanzienlijke schade aan hen hebben toegebracht uit hoofde van meerdere foutieve arresten en vonnissen en waartegen in de memorie van grieven de vele grieven zijn aangevoerd. De arresten betreffen arresten van het Hof in de zaak V.N.I./Hofs jr. (R.T.B.Hofs), die door V.N.I. integraal zijn overgelegd in de procedure V.N.I./Hofs sr.( B.Th.Hofs), en op de inhoud waarvan de kantonrechter vrijwel volledig is afgegaan als zijnde juist. Het behoeft geen betoog, dat het daarom van essentie was, dat het Hof de overige grieven ook had behandeld.
De conclusie kan alleen maar zijn, dat bij de voorbereiding door de rechterlijke macht van meerdere beslissingen zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken en tevens dat met name door de schending van het LPR door het gerechtshof te Arnhem langdurige vertraging is ontstaan, hetgeen kan worden aangemerkt als rechtsweigering. Ook de kantonrechter heeft voor veel vertraging tijdens de procedure gezorgd, omdat zij ter behandeling van de zaak V.N.I./Hofs sr. perse wilde wachten op een tussen- dan wel eindarrest van het Hof in de zaak V.N.I./Hofs jr. Dit terwijl zij wist althans behoorde te weten, dat beide procespartijen daarop niet wilden wachten, hetgeen zij in akten duidelijk hadden aangegeven. Hofs c.s. verwijzen tevens naar artikel 6 van het EVRM. In een dergelijk geval is een aansprakelijkheidsprocedure tegen de Staat wegens onrechtmatige rechtspraak gerechtvaardigd. Eisers verwijzen dienaangaande naar een uitspraak van de Hoge Raad, zijnde HR 3 december 1971, NJ 1972, 137, hetwelk nog steeds als het standaardarrest heeft te gelden. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad tevens bepaald, dat er sprake moet zijn van uitputting van rechtsmiddelen. Naar de mening van Hofs c.s. is een beroep in cassatie van het arrest d.d. 2 oktober 2012 op grond van het feit, dat er slechts één grief van de 52 grieven is behandeld, niet mogelijk.
6
Ten overvloede verwijzen eisers naar hetgeen zij in hun dagvaarding hebben gesteld inzake het weigeren van meerdere cassatieadvocaten in cassatie te gaan van de foutieve rolbeslissingen (zijnde incidentele arresten) van de rolraadsheer tijdens de hoger beroep procedure, terwijl dat volgens eisers vanwege de overtuigend aangetoonde schending van het LPR en het feit, dat de foutieve rolbeslissingen rechterlijke beslissingen waren (dit is door zowel de president van het gerechtshof als door de Hoge Raad zo gesteld) zeker tot de mogelijkheden behoorde. Bewijsvoering inzake die weigeringen is aanwezig, zo ook bewijsvoering, dat de ingeschakelde Haagse deken als standpunt heeft ingenomen, dat wanneer gerenommeerde cassatieadvocaten niets in de zaak zien hij vervolgens geen pogingen meer zal ondernemen om toch een advocaat aan te wijzen om de zaak te doen. Illusoir is het dus, dat er een cassatieadvocaat te vinden zou zijn geweest, die bereid zou zijn inzake een voor een justitiabele gunstig arrest beroep in cassatie in te stellen, zeker niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Van belang is ook, dat zowel B.Th.Hofs (in een klachtenprocedure ingevolge de Klachtenregeling van het gerechtshof te Arnhem) als zijn advocaat (in diverse brieven aan de griffie van het gerechtshof dan wel aan de rolraadsheer) het gerechtshof te Arnhem vele malen en dit zeer goed onderbouwd hebben gewezen op de schending van het LPR en de daardoor ontstane ernstige gevolgen voor B.Th.Hofs. Het Hof heeft echter geweigerd om de dienaangaande verzochte maatregelen te nemen, omdat het gerechtsbestuur zich in meerdere brieven steeds op het standpunt heeft gesteld, dat het LPR wel degelijk op de juiste manier was toegepast. In die brieven, ondertekend door de president van het gerechtshof, zijnde mr. D.J. van Dijk, staan overigens voortdurend tenenkrommende en foutieve stellingen met betrekking tot het LPR, die door Hofs c.s. steeds opnieuw gemotiveerd zijn weerlegd. Met name is ernstig, dat er vele malen wordt gesproken over de “wachtrol”” met betrekking tot de U53 weken rol. De term “wachtrol” komt in de gehele rechtsliteratuur niet voor ! In een brief d.d. 14 november 2011 (produktie 74) heeft het bestuur het (overigens zijdelings) plotseling over een “rechterlijke beslissing” inzake de rolbeslissingen en dat daarin door de president niet kan worden ingegrepen. Zie daartoe onderaan bladzijde 1. Het behoeft geen betoog, dat het Hof dat standpunt dan meteen had moeten innemen en niet pas, nadat het bestuur door de mand was gevallen vanwege haar onzinnige redenaties in haar voorafgaande brieven aan B.Th.Hofs en niet meer wist hoe van hem af te komen. Zijn advocaat heeft overigens nooit antwoord op zijn brieven inzake de schending van het LPR gehad. Tenslotte heeft het gerechtsbestuur B.Th.Hofs in een zeer verwarrende en onbegrijpelijk briefje d.d. 13 maart 2012 (produktie 75) afgeserveerd, waarop B.Th.Hofs heeft gereageerd met zijn aangetekende brief d.d. 21 mei 2012 (produktie 76), de inhoud waarvan duidelijk is en voor zich spreekt. In een briefje d.d. 1 juni 2012 (produktie 77) meldt het Hof, dat B.Th.Hofs zich kan wenden tot de Procureur Generaal van de Hoge Raad. Vervolgens heeft B.Th.Hofs op 8 juni 2012 een brief (produktie 78) aan de Hoge Raad verzonden met daarbij een uitgebreid document met 23 bijlagen inzake de schending van het LPR door het gerechtshof te Arnhem. Ook de Hoge Raad heeft zich wat betreft de rechterlijke beslissingen achter de “ visie” van het Hof geschaard, hetgeen blijkt uit haar brief d.d. 22 juni 2012 (produktie 79) , waarbij de inhoud van die brief als zeer merkwaardig en ondeskundig moet worden aangemerkt, hetgeen men niet verwacht van een procureur-generaal. Ook de procureur-generaal spreekt in navolging van het Hof over “wachtrol”. Spraakmakend is ook, dat hij stelt, dat de president bij brieven van 25 oktober, 17 november en 27 december 2011 heeft gesteld, dat hij niet kan ingrijpen in de beslissing van de rolraadsheer, terwijl de president dat in die brieven nergens heeft gesteld. De brief van 27 december 2011 betrof notabene een geheel andere kwestie ! 7
In tegenstelling tot hetgeen V.N.I. onder punt 20. beweert is het dus gezien het bovenstaande niet mogelijk om het in wetsartikel 26 Rv. neergelegde beginsel via de Klachtenregeling, door het bestuur van de rechtbank krachtens wetsartikel 26 RO vastgesteld, te handhaven. Uit punt 21. blijkt bovendien, dat V.N.I. er niet van op de hoogte is, hetgeen allemaal geschaard kan worden onder het begrip “rechtsweigering”. De opmerking van V.N.I., dat de beslissing in het arrest B.Th.Hofs niet welgevallig is, slaat nergens op en is duidelijk alleen geponeerd om B.Th.Hofs te kwetsen. Van vergelijkbare uitingen en beledigingen is overigens gedurende de vele procedures voortdurend sprake geweest. Ad f. Foutief handelen notaris zijn Hofs c.s. van mening, dat hun verzoek dienaangaande wel degelijk ontvankelijk is en behandeld dient te worden. V.N.I. ziet over het hoofd, dat bij dit verzoek naar haar wordt verwezen door de toevoeging: dit met medeweten en op aansturing dan wel aandrang van V.N.I. Uit het gestelde onder punt 56 blijkt bovendien overtuigend, dat de foutieve handelwijze van de notaris is geïnitieerd door V.N.I., hetgeen vanzelfsprekend niet wil zeggen, dat een notaris klakkeloos dient af te gaan op hetgeen zijn opdrachtgever beweert, dit ondanks zijn ministerieplicht ingevolge wetsartikel 21 WNA, die echter ingevolge lid 2 niet absoluut is. Ad g. Schadestaatprocedure stellen Hofs c.s. , dat zij niet voldoende in deze materie thuis en dat zij het daarom aan de kantonrechter overlaten om betreffende hun verzoek om een verklaring voor recht te beslissen. Wel wensen Hofs c.s. nog op te merken, dat De Hofakker B.V. alsook Hofs-Akkermans wel degelijk schade hebben geleden, o.a. door de handelwijze van V.N.I. met betrekking tot het door haar geheel ten onrechte aanvragen van het faillissement van B.Th.Hofs op grond van een vermeende vordering in de huurkwestie. Om de schade te beperken hebben Hofs c.s. “gekozen” voor de wettelijke schuldsaneringsregeling, dit met name om de gedwongen verkoop van hun woning vooralsnog te voorkomen. Inmiddels is door het arrest van het Hof d.d. 2 oktober 2012 dus gebleken, dat B.Th.Hofs nooit enig bedrag aan V.N.I. verschuldigd is geweest, hetgeen hij steeds goed onderbouwd betoogd en bewezen heeft, maar welke bewijsvoering veelal door de rechterlijke macht is genegeerd. Tijdens de schuldsaneringsregeling viel ook het bedrijf De Hofakker B.V. onder het regime van deze regeling, omdat B.Th.Hofs dga was. Het behoeft geen betoog, dat daarna de zaken hollende achteruitgingen vanwege alle publiciteit daaromheen en de regels van de WSNP en dat het bedrijf vervolgens onverkoopbaar is geworden. Vanzelfsprekend is er ook schade veroorzaakt door de jarenlange onterechte beslagleggingen op de woning, waar ook Hofs-Akkermans door werd geraakt alsook het bedrijf De Hofakker B.V., dat domicilie had in de woning. In de dagvaarding is hieromtrent gesteld onder de Inleiding en onder de punten 19 t/m 24. Ad h. (abusievelijk aangeduid als e.) Smartengeld stellen Hofs c.s., dat het werkelijk onvoorstelbaar is, dat V.N.I. durft te stellen, dat de vordering van eisers dienaangaande niet onderbouwd is. Eisers verwijzen naar hetgeen zij in hun dagvaarding hebben verwoord en bewezen inzake al hetgeen zij op hun oude dag jarenlang allemaal hebben moeten doorstaan in verband met de beslagleggingen op hun woning. Vanaf februari 2004 heeft V.N.I. vele malen direct of indirect aangekondigd de woning van eisers gedwongen te laten verkopen, dit o.a. via meerdere gerechtsdeurwaarders, driemaal via de beide hypotheekhouders, via de bewindvoerder van Hofs c.s. tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling en via de aanwijzing van drie notarissen.
8
Met name gedurende de periode na 26 juni 2012, de datum waarop de veiling door de betreffende notaris als onomkeerbaar schriftelijk werd aangekondigd, t/m 31 augustus 2012, de datum waarop Hofs c.s. het bericht ontvingen dat V.N.I. de veilingopdracht had ingetrokken, hebben zij in een hel geleefd, omdat zij beseften, dat de woning op de veiling slechts een fractie zou opbrengen van de onderhandse verkoop waarde en zij dan nog met een enorme restschuld zouden worden opgezadeld, met een leven van bittere armoede in het vooruitzicht. Te duiden valt ook, dat het hier ging om de executoriale verkoop door een beslaglegger, waarbij onderhandse biedingen niet tot de mogelijkheid behoorden. In de periode eind juni tot eind augustus 2012 zijn Hofs c.s. bovendien op een volstrekt onacceptabele manier door V.N.I. (en haar advocaat) onder druk gezet om een groot bedrag aan V.N.I. te betalen, waarbij ook nog eens absurde voorwaarden werden gesteld, dit steeds onder dreiging van het laten doorgaan van de executoriale verkoop bij weigering aan de gestelde eisen te voldoen. Ook het regiem van de WSNP gedurende een periode van twee en een half jaar heeft een enorme aanslag op het welbevinden van Hofs c.s. betekend, dat behoeft verder geen betoog. De rechter gelieve er bij de bepaling van het smartengeld rekening mee te houden, dat eisers er altijd (en dat met recht, zoals inmiddels is gebleken) van overtuigd waren, dat B.Th.Hofs nooit de huurder van het pand van V.N.I. is geweest en zodoende ook geen euro aan V.N.I. verschuldigd was en dat V.N.I., die werd bijgestaan door een advocaat, vanzelfsprekend op de hoogte was van de (vele) juridische misslagen van zowel het Hof als de kantonrechter, hetgeen de gehele toestand voor Hofs c.s. nog onverdraaglijker heeft gemaakt.
MET CONCLUSIE: Dat het uwe edelachtbare heer/vrouwe kantonrechter moge behagen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: a) indien mogelijk te bepalen, dat Hofs c.s. wel ontvankelijk zijn in hun verzoek tot het uitspreken van een verklaring voor recht, dat V.N.I. onrechtmatig heeft gehandeld jegens zowel Hofs c.s. alsook jegens De Hofakker B.V. en aan dit verzoek te voldoen b) Wanneer het niet mogelijk is aan dit verzoek te voldoen, dan in ieder geval de vaststellingen zoals verzocht in de dagvaarding onder MITSDIEN onder de punten 10 en 11 te doen en de eisen, zoals gesteld onder Eisen onder de punten 1, 2 en 3 toe te wijzen. N.B. Aanvullend op de eis inzake de opheffing van het conservatoir beslag wensen Hofs c.s. in het licht van het arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 2 oktober 2012 die eis thans aan te vullen met de eis, dat ook het executoriaal beslag wordt opgeheven, dit met behoud van de geëiste boete. V.N.I. heeft tot op heden geweigerd de beide beslagen op te heffen, hetgeen blijkt uit het hypothecair uittreksel d.d. 8 november 2012 (zie produktie 73). Het is volstrekt duidelijk, dat V.N.I. bewust is doorgegaan met haar machtsmisbruik door deze beslagen te handhaven.
B.Th.Hofs
H.M.S.Hofs-Akkermans 9