$BIFE@
)&)''0 Informatiebulletin van de Katholieke Raad voor Israël
INTERNE STEREOTYPEN
Gesprekskring Joden en christenen
Een vriend vertelde onlangs dat hij jonge katholieken uit Amerika had ontmoet in een oecumenisch studiecentrum. Deze goed opgeleide lieden wisten niets over de ontwikkelingen die zich sinds Nostra Aetate hebben voorgedaan in het katholieke denken over Joden(dom). Als dit voorval op zichzelf zou staan, konden we onze schouders ophalen. Maar door de Dag van het Jodendom word ik als spreker gevraagd op plaatsen waar ik anders niet zou komen. En wanneer ik dan vertel over het nieuwe katholieke denken over het Joodse volk is de reactie steeds dezelfde: hier wisten wij niets van! Hoe is dat mogelijk? Moeten we dit verklaren als vasthouden aan oude anti-Joodse vooroordelen? Ik denk het niet. Die mensen waren niet voor niets naar mijn lezing gekomen. Ze willen iets over het onderwerp weten. Wat is dan wel de reden? Ook in mijn werk als catecheet heb ik te maken met Romeinse documenten. In 1998 verscheen de Nederlandse vertaling van het Algemeen Directorium voor de Catechese – de hernieuwde editie, de eerste was uit 1972 als vrucht van Vaticanum II. Beide teksten zijn uitstekend, geschreven door vaklieden. De presentatie in 1998 werd door Mgr. Möller verricht. Hij wees erop dat de eerste editie in Nederland volstrekt was genegeerd. Ruim tien jaar later is het met de tweede editie weinig anders gegaan. Ik denk dat het te maken heeft met een houding van ‘Rome loopt achter, wij liggen veertig jaar voor’. Deze houding betreft niet alleen het onderwerp Jodendom. Kennelijk bestaan er ‘interne stereotypen’. Er wordt niet gekeken wat de teksten zeggen, men heeft zijn – afwijzende – oordeel al bij voorbaat klaar. Oude externe stereotypen over Joden lijken nu vervangen door interne over Rome en bisschoppen. Die interne stereotypen werken als een ‘glazen plafond’ waardoor nieuwe inzichten ‘van boven’ niet ‘naar beneden’ kunnen doordringen. Werk aan de winkel.
Comité Duitse katholieken: nee tegen Jodenzending
JAAP VAN DER MEIJ Voorzitter KRI
Het logo van het Zentralkomitee der deutschen Katholiken. Op 2 april jongstleden presenteerde het Zentralkomitee der deutschen Katholiken (ZdK) met een persconferentie in Berlijn een document over de dialoog tussen Joden en christenen. Daarin wordt stelling genomen tegen stemmen in de rooms-katholieke kerk die Jodenzending een mogelijkheid achten. Nog geen twee weken later publiceerde bisschop Gerhard Müller een stevig tegengeluid. Wat is er aan de hand? Het ZdK is een forum binnen de rooms-katholieke kerk in Duitsland waarin vertegenwoordigers van diocesane raden en diverse katholieke organisaties zitting hebben, alsmede individuele leden uit kerk en maatschappij. Het is een door de Duitse bisschoppen erkend orgaan dat het lekenapostolaat coördineert.
Sinds de jaren zeventig opereert binnen het ZdK een ‘Gesprekskring Joden en christenen’, waarvan naast katholieke intellectuelen (o.a. gezaghebbende exegeten en de bekende publicist Hans Hermann Henrix) ook prominente Joden lid zijn.Tot zijn overlijden begin dit jaar behoorde bijvoorbeeld Michael Signer, Amerikaans hoogleraar en publicist op het terrein van de Joodschristelijke dialoog, tot deze groep. Het bestaan van deze gesprekskring en met mensen van dit niveau is een unicum in Europa en misschien zelfs in de gehele wereld. In 1979 publiceerde de Gesprächskreis een wat zij noemde ‘werkdocument’ voor de Joods-christelijke dialoog. Met het agenderen van theologische onderwerpen liep men internationaal
voorop. In 2005 volgde een tweede document, waarin men ondermeer stelling nam tegen de Jodenzending: ‘Wanneer God volgens de woorden van Paulus afzonderlijk Joden en niet-Joden in zijn erbarmen opneemt, dan moeten wij nu met dankbaarheid erkennen dat noch de een noch de ander uitgesloten is van het heil. Het is God die zelf de weg en het begrip van het evangelie ontsluit. Daarom huldigt de Gesprekskring met grote nadruk de overtuiging, dat er geen sprake mag zijn van Jodenzending.’
2
GEBED VOOR DE JODEN En nu is er een nieuwe verklaring, bijna een manifest, getuige de titel: ‘Nee tegen Jodenzending – ja tegen de dialoog tussen Joden en christenen’. In de inleiding laten de auteurs geen misverstand bestaan over de aanleiding tot dit document. Dat is de ‘door paus Benedictus XVI op 5 februari 2008 gepubliceerde formulering van de voorbede op Goede Vrijdag in de buitengewone vorm van de Romeinse mis.’ Zoals wij al eerder berichtten (Kroniek 2/2008), was deze wijziging nodig om de oude, apert anti-Joodse ‘bede voor de Joden’ in de Tridentijnse liturgie meer in overeenstemming te brengen met de bepalingen van Nostra aetate. Dat is niet overtuigend gelukt. De gewijzigde tekst luidt als volgt: Laten wij ook bidden voor het Joodse volk, dat onze God en Heer hun harten verlicht, en zij Jezus Christus erkennen als redder van alle mensen. Almachtige eeuwige God, U wilt dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen, verleen goedgunstig dat – wanneer de volheid van de heidenen in uw Kerk binnengaat – heel Israël gered wordt.
tenen liggen in de christelijke leer van de menswording en de Triniteitsleer. Die verschilpunten wortelen op hun beurt weer in de christelijke visie dat de mens behept is met de erfzonde en de doop als noodzakelijk geldt om deel te hebben aan Gods werkelijkheid. De ZdK-theologen staan duidelijk binnen het oude debat tussen ‘lage’ of ‘horizontale’ christologie (de leer aangaande Jezus Christus) en ‘hoge’ christologie. Zij kiezen duidelijk voor de eerste en benadrukken de historische, ‘menselijke’ aard van Jezus. De vraag is of zij daarmee altijd recht doen aan het Nieuwe Testament, bijvoorbeeld aan de logos-christologie van Johannes of de christologie van Paulus, maar dat is een ander verhaal.
Bisschop Gerhard Müller.
GELIJKWAARDIGE PARTNERS Het document verheldert de begrippen dialoog en zending. Zending wordt omschreven als de wending tot alle mensen om hen te redden van de gevolgen van de erfzonde. Dialoog daarentegen is de ontmoeting en betrokkenheid tussen twee gelijkwaardige partners. Het ZdK ziet de dialoog met het Jodendom niet als onderdeel van een interreligieuze of interculturele theologie. De verhouding tot het Jodendom is van een geheel eigen aard en kan als zodanig niet samenvallen met de kerkelijke missie tot de volkeren. Van hieruit wil men de gevolgen van deze relatie voor de Jodenzending theologisch opnieuw doordenken, wat in de kerk nog niet voldoende gebeurd is. Men beroept zich daarbij op de Romeinenbrief (vooral Romeinen 9-11), waarin de blijvende roeping van het Joodse volk en het mysterie van Gods bedoelingen met Israël worden uiteengezet. Het verbond van God met Israël is in het Nieuwe Testament niet opgeheven, maar bestendigd, hooguit verbreed tot alle volkeren. Deze gedachtegang leest men ook terug in de synoptische evangeliën en bij Johannes. Er zijn, zo wordt vastgesteld, geen exegetisch dwingende redenen om zending tot de Joden te bedrijven. Frappant hierbij is met name de visie op Johannes (geen in wezen anti-Joods geschrift) en Matteüs. Zo wordt in Matteüs het heil van de mens niet bepaald door het al dan niet geloven in Jezus Christus, maar in het doen van de ‘wil van de Vader’ (Mt 7:21-23), de werken van barmhartigheid (Mt 25:31-46). De verklaring miskent niet dat Joden en christenen mogen getuigen van hun eigen geloof. Zonder getuigenis is ware religieuze en theologische dialoog immers onmogelijk en dialoog impliceert de erkenning van diepgaande verschillen. Daarnaast geldt voor zowel Joden als christenen de voortdurende oproep tot omkeer in het licht van Gods Koningschap. ‘Omkeer’ is echter iets anders dan ‘bekering’ in de confessionele betekenis van dat woord. Voor Joden en christenen geldt dat zij ieder op eigen wijze en ook gemeenschappelijk werktuigen zijn voor het aanbreken van Gods Koninkrijk.
VERKEERD SIGNAAL De Gesprächskreis maakt zich zorgen over het signaal dat met dit gebed wordt afgegeven. In bepaalde kringen wordt dit gebed immers begrepen als aanwijzing dat de katholieke kerk de Jodenzending voor mogelijk houdt. Daartegenover stelt de ZdK, ‘met de kerk van het Tweede Vaticaans Concilie’, dat ‘het verbond van God met het Joodse volk een heilsweg naar God betekent – ook zonder erkenning van Jezus Christus en zonder het sacrament van de doop. (….) Wanneer, hoe en of Joden en christenen elkaar op hun weg naar het Rijk Gods ontmoeten, blijft Gods mysterie.’ Men constateert dat de verschillen tussen Joden en chris-
REACTIE Al snel (12 april) gaf bisschop Gerhard Ludwig Müller, voorzitter van de Duitse bisschoppelijke Commissie voor de Oecumene, een uitgebreide en forse reactie af. Twee grondlijnen kenmerken zijn betoog. Enerzijds ontwaart hij achter de theologie van dit document een – in zijn woorden – liberale theologie die de christologie zou versmallen tot historische perspectieven.Verder kritiseert hij de manier waarop de verklaring teksten van het Tweede Vaticaans Concilie en daarmee de leer van de Kerk interpreteert. Daartegen brengt hij een theologie in stelling, waarin de absolute en definitieve openbaring van de drie-ene God in Jezus Christus centraal staat.
Is de ZdK geneigd tot een ‘lage’ christologie, Müller zet sterk in vanuit de positie van de ‘hoge’ christologie en de ecclesiologie. Christus heeft van den beginne de Kerk gesticht en opgeroepen tot missie onder alle volkeren, de Joden incluis. Na de verklaring van Vaticanum II over de missie, Ad gentes (7), te hebben geciteerd, concludeert hij dat ‘zo het Tweede Vaticaans Concilie de heilsnoodzakelijkheid van het geloof aan Christus en de Kerk beschrijft’. Het lijkt erop dat bisschop Müller een binnenkerkelijke strijd voert tegen wat hij ziet als liberale theologen.Verder is hij mogelijk bevreesd dat christologische opvattingen die in het oecumenische gesprek worden gekoesterd dreigen te verwateren in het gesprek met het Jodendom. Waar het gaat om de interpretatie van Vaticaanse en kerkelijke teksten in de ZdK-verklaring legt Müller de vinger op een gevoelige plek. Concilieteksten zijn – wellicht helaas, wellicht wijselijk – in twee richtingen uit te werken: of naar een open, dialogale en dynamische visie op de kerk als voertuig voor Gods Koninkrijk, óf naar een opvatting die juist de Kerk als absolute bemiddelaar van Gods heil en van de sacramenten ziet.
Markant genoeg: de kerkvaders zagen hierin de werkzaamheid van Christus voor diens menselijke verschijning. Maar als dat zo is, dan is ook in een a-historische, hoog-christologische visie op Jezus Christus te argumenteren dat de doop niet de enige toegang is tot het goddelijke heil. AMBIVALENTIE De verklaring maakt eens temeer duidelijk hoe diep de onzekerheid is onder Joden over de intenties van de Kerk. Dat is een reactie op de ambivalentie in recente kerkelijke documenten en verklaringen. Müller bepleit een adequate interpretatie van de kerkelijke leer, maar de onduidelijkheid op dit punt is precies de zorg van het ZdK. Diepste aanleiding was immers het problematische gebed voor de Goede Vrijdagliturgie in de Tridentijnse ritus. Men kan die onzekerheid niet afdoen, zoals bisschop Muller doet, door te stellen dat het aan de dialoogpartners is om te werken aan verzoening, of te onderstrepen dat de ZdK-verklaring geen kerkelijke autoriteit bezit. Dialoog is, voor Joden en ook voor een deel van de katholieken, onverenigbaar met zending. 3
Stoet van bisschoppen bij de opening van het Tweede Vaticaans Concilie. ‘BUITEN DE KERK GEEN HEIL’ Volgens de ZdK-verklaring is de oude christelijke opvatting ‘buiten de kerk geen heil’ (extra ecclesiam nulla salus) inmiddels achterhaald. Deze formule gaat terug op een uitspraak van Cyprianus uit de derde eeuw. Men gaat jammer genoeg voorbij aan de ingewikkelde geschiedenis van deze formule. Zo is er altijd wel een geluid geweest dat ook buiten de kerk het heilzame werken van God erkent, maar dit ziet als een verborgen werk van Christus zelf (bijvoorbeeld Augustinus). Die lijn is op het Tweede Vaticaanse Concilie leidraad gebleken. Het is zaak de discussie over zending niet te reduceren tot het al dan niet aanhangen van een bepaald type theologie. De ZdK-verklaring haalt terecht aan dat een louter instrumentele opvatting over kerk en sacramenten tekortschiet. Maar een exclusief ethische visie op beide godsdiensten schiet eveneens tekort. De variëteit aan geluiden in beide religies ontbreekt. Er bestaan bijvoorbeeld ook Joodse opvattingen die de uittocht louter toeschrijven aan het ingrijpen van God, omdat de zonen van Israel waren verstrikt in slavernij en afgoderij.
Dit betekent niet dat de kerk moet afzien van haar opvattingen over universeel heil in Christus, wel van de opvatting dat het uiteindelijke doel van een gesprek is overtuigd te raken van de noodzaak zich te laten dopen. Die opvatting identificeert, zoals de verklaring betoogt, de feitelijke kerk te zeer met het Koninkrijk van God. Is het niet een mysterie en een teken van Gods trouw, dat de kerk dankzij het fysieke en geestelijke voortbestaan van het Joodse volk herinnerd wordt aan haar eigen voorlopigheid? En staat die trouw los van Gods handelen in Jezus zelf, die immers in menselijke gestalte Jood was? Essentieel is van Gods heil geen objectiveerbare werkelijkheid te maken waarover men zou kunnen beschikken. Gods ultieme waarheid is gelegen in God zelf. TINEKE DE LANGE ERIC OTTENHEIJM Zie voor het ZkD-document: http://www.zdk.de/data/erklaerungen/pdf/Nein_zur_Judenmission_2009_03_ 09_(Broschuere)1238657494.pdf Voor de reactie van Müller: http://dbk.de/aktuell/meldungen/01887/index.html
Stortvloed van publicaties over ‘oorlogspaus’
Discussie over Pius XII nog steeds te zwart-wit
4
Twee kenmerkende gebeurtenissen in één en hetzelfde jaar: rabbijn Shear Yeshev Cohen uit Haifa, gastspreker op de rooms-katholieke bisschoppensynode van oktober 2008 in Rome, gebruikte die gelegenheid – misbruikte, zeiden anderen - om tegenover de verzamelde synodevaders zijn teleurstelling uit te spreken over ‘het zwijgen van de paus’ tijdens de Holocaust. Een maand later noemde kardinaal-staatssecretaris Tarciso Bertone op een congres in dezelfde ‘Heilige Stad’ verwijten aan het adres van Pius XII als zou hij nalatig zijn geweest met betrekking tot de Shoah, ‘beledigend en historisch volstrekt onhoudbaar’. Beide reacties zijn illustratief voor de nog steeds voortdurende controverse over het gedrag van Pius XII tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bijna een halve eeuw geleden aangezwengeld door de Duitse toneelregisseur Rolf Hochhuth met zijn geruchtmakend drama Der Stellvertreter (de Plaatsbekleder), blijkt bij voor- noch tegenstanders van deze paus het stof der emoties neergedaald. Het was voor de huidige leider van de katholieke kerk, Benedictus XVI, eind vorig jaar reden om het proces tot zaligverklaring van de oorlogspaus voorlopig een halt toe te roepen (zie ook www.kri-web.nl). En nu is er dan het besluit van diezelfde Benedictus om tijdens zijn recente reis naar Israël, wel de beroemde Holocaustherdenkingsplaats Jad Vashem in Jeruzalem te bezoeken, maar niet het belendende museum. Reden: daar hangt een foto van Pius XII met eronder een kritisch bijschrift over diens vermeende stilzwijgen tijdens de massale Jodenmoord door de nazi’s. ‘De paus heeft willens en wetens zijn mond gehouden’, luidt de kern ervan (voor de volledige tekst, zie eveneens www.kri-web.nl). Dat is voor zijn opvolger duidelijk onverteerbaar. WEINIG GRIJS Sinds de dood van Pius XII in 1958 is in tientallen historische studies diens houding verdedigd dan wel veroordeeld. En nog steeds komen er nieuwe boeken op de markt, zoals eind vorig jaar Dirk Verhofstads Pius XII en de vernietiging van de Joden, waarover later meer. Wat beide kampen kenmerkt is de absoluutheid van hun oordeel: pikzwart of hagelwit. Grijstinten treft men nauwelijks aan, enkele uitzonderingen daargelaten, zoals Ronald Rychlaks werk Hitler, the War and the Pope (2000) en The Vatican and Hitler van Peter Godman, tevens in het Nederlands vertaald. Critici van Pius XII gaan vaak nogal gemakkelijk voorbij aan het dilemma waarmee de paus zich geconfronteerd zag: zou een openlijk protest van zijn kant geen dodelijke repercussies hebben voor de rooms-katholieke en gemengd gehuwde Joden die nu deels buiten schot bleven? De situatie in Nederland leek hem gelijk te geven. Daar werden in juli 1942 een kleine honderd katholiek gedoopte Joden, onder wie de later heilig verklaarde non Edith Stein, weggevoerd na een publieke veroordeling van de Jodenvervolging door de Utrechtse aartsbisschop J. de Jong. De paus hoorde ervan en het versterkte zijn vastbeslotenheid de nazileiders niet frontaal te bruuskeren.
Blijft staan dat zijn schaars en omfloerst protesteren tegen de Holocaust - de paus ontving al in februari 1942 de eerste signalen dat er met de Joden iets verschrikkelijks gaande was - schril contrasteren met de felheid waarmee hij na 1945 tegen het communisme in Oost-Europa van leer zou trekken. Daarbij liet hij mogelijke nadelige gevolgen voor de katholieken in die landen ineens minder zwaar wegen. Wat voeding geeft aan de vaak geuite bewering dat vergeleken met het communisme Pius XII het nazisme als minste van twee kwaden zag.
Paus Pius XII. ABSOLUUT DIEPTEPUNT Het gehalte van veel boeken over Pius is niet om over naar huis te schrijven. Absoluut dieptepunt is de veelgelezen studie van de Engelse auteur John Cornwell. Diens, eveneens in het Nederlands vertaalde, boek Hitler’s Pope wemelt van de feitelijke onjuistheden en misinterpretaties. Zijn stelling dat Pius een antisemiet was en daarom niet in staat om het lijden van de Joden mee te voelen, werd later door hem zelf
praktijk maar zeer ten dele bestond. Miljoenen gewone Duitse christenen die eeuwenlang van de kerk te horen hadden gekregen dat ‘de Jood’ hun God en Heiland had ‘vermoord’, bleken weinig bezwaar te hebben tegen Hitlers bewering dat de Joden ook als ‘ras’ niet deugden. Al druiste dat in tegen de kerkelijke leer.
Rolf Hochhuth in de jaren zestig toen hij met zijn toneelstuk ‘Der Stellvertreter’ de discussie startte over de houding van paus Pius XII tijdens de Tweede Wereldoorlog. ontkracht. Inmiddels houdt hij het erop dat het onmogelijk is het zwijgen van de paus afdoende te motiveren. Een opmerkelijke terugtrekkende beweging. Nauwelijks beter is het werk van de Amerikaan Daniel Goldhagen met de veelzeggende titel A moral reckoning, the role of the Catholic Church in the Holocaust and its unfulfilled duty to repair (2002), ook in het Nederlands verkrijgbaar. Elke poging tot nuancering wordt hierin vermeden. De aan moedwil grenzende slordigheden die Goldhagens studie kenmerken, lopen in een aantal gevallen uit op een regelrechte verdraaiing van historische feiten. Dat laatste geldt niet voor de studie die de Nederlandse theoloog Hans Jansen negen jaar geleden het licht deed zien: De zwijgende Paus? Van een fel criticus van Pius XII bekeerde hij zich tot een even grote bewonderaar. Maar net zomin als eerder Jansens volstrekt negatieve schildering van het beleid van de paus overtuigt de vlekkeloze reputatie die hij hem nu toedicht. DUNNE SCHEIDSLIJN Het al eerder genoemde boek van de Belg Dirk Verhofstadt is in feite weinig meer dan een compilatie van door anderen geschreven werk. Overzichtelijk samengesteld en goed geschreven, dat wel, maar weinig kritisch tegenover het door hem gebruikte materiaal en amper iets nieuws bevattend. Ook hij komt tot de conclusie dat Pius XII schuldig heeft gezwegen. Wat tot nadenken stemt is Verhofstadts stelling dat de scheidslijn die katholieke historici trekken tussen het religieus gefundeerde christelijke anti-judaïsme en het op ‘rassenleer’ gebaseerde antisemitisme van de nazi’s in de
GEEN GROND Openbaar gemaakt Vaticaans archiefmateriaal geeft geen grond voor de beschuldiging dat de paus en het Vaticaanse bestuursapparaat het tegenover de Joden onder alle omstandigheden hebben laten afweten. Zo werd via de nuntii (pauselijke gezanten) bij Duitse vazalstaten als Hongarije, Kroatië, Roemenië en Slowakije wel degelijk (onderhands) protest aangetekend tegen de Jodenvervolgingen die daar tussen 1942 en ’44 plaats hadden. Dat wordt bijvoorbeeld bij Pierre Blet SJ in zijn boek Pius XII and the Second World War, according to the archives of the Vatican, Jansen (beiden uitvoerig) en Verhofstadt (gedeeltelijk) vermeld. En dan is er nog de kersttoespraak van december 1942. Daarin kwam Pius XII het dichtst bij wat men een publieke veroordeling van de Jodenvervolging zou kunnen noemen. Bij die gelegenheid had hij het over ‘de honderden onschuldige mensen, ter dood gebracht of gedoemd tot een langzame uitroeiing, soms alleen vanwege hun ras of afkomst’ De boodschap kwam in Berlijn luid en duidelijk over. Hitler was woedend en overwoog zelfs een moment de paus te laten arresteren. Is er daarom, zoals Blet beweert, alle reden om Pius XII van elke morele schuld voor de Holocaust vrij te pleiten en de paus zo snel mogelijk zalig te verklaren, als opmaat naar het heiligenaureool? Dat lijkt wel erg gunstig geoordeeld over een kerkleider die in mei 1941 de antisemitische massamoordenaar Ante Pavelic, zetbaas van de Duitsers in Kroatië, in privé audiëntie ontving, waarbij hij hem zegende, en die zijn goedkeuring hechtte aan de discriminerende Jodenwetten van de met de nazi’s collaborerende Franse regering van Vichy. Want dat, zoals sommigen beweren, deze laatste beslissing buiten de paus om zou zijn genomen is hoogst ongeloofwaardig in het licht van het centralistische beleid dat Pius XII voerde. TON CRIJNEN Behandelde lectuur: Pierre Blet SJ: Pius XII and the Second World War, according to the archives of the Vatican. (Mawah, USA, 1997). John Cornwell: Hitler’s Pope (London 1999). Nederlandse vertaling: Hitlers Paus, de verborgen geschiedenis van Pius XII, Amsterdam/Leuven 1999). Ronald Rychak: ‘Hitler, the War and the Pope’ (Columbus 2000). Hans Jansen: De zwijgende paus? Protest van Pius XII en zijn medewerkers tegen de Jodenvervolging in Europa. Kampen 2000. Daniel Goldhagen: A moral reckoning, the role of the Catholic Church in the Holocaust and its unfulfilled duty to repair (New York 2002). Nederlands: Een morele afrekening, de rol van de katholieke kerk in de Holocaust en haar onvervulde plicht tot herstel. Amsterdam/Antwerpen 2002; Peter Godman: The Vatican and Hitler. Inside the secret archives that reveal the new story of the nazi’s and the church (New York 2004). Nederlands: Het Vaticaan en Hitler. De geheime archieven. Utrecht 2004) Dirk Verhofstadt: Pius XII en de vernietiging van de Joden (Amsterdam/Antwerpen 2008).
5
Bijbels en Talmoedisch ABC (2)
Jodendom is niet hetzelfde als de godsdienst van oud-Israël Maquette van de binnenhof van de tempel van Herodes, met westelijk het Heilige der Heiligen. Deze maquette stond tot 2006 in het Holy Hand Hotel in Jeruzalem.
6
Naar aanleiding van onze eerste bijdrage in deze serie mochten wij van lezers enkele reacties en suggesties ontvangen, waarvoor dank. In deze en de komende afleveringen zullen wij die nader aan bod laten komen. Aarzel niet ons te schrijven (adresgegevens in het colofon). Bij sommige lezers riep het gebruik van de term ‘vroeg-jodendom’ vragen op. Vandaar deze bijdrage, die het historische kader bespreekt van ons Bijbels en Talmoedisch ABC. Het religieuze Jodendom ziet zichzelf als een continuïteit die teruggaat tot de Bijbelse traditie. Dat perspectief is valide, maar historisch gezien problematisch. Onder christenen heerst zelfs de gedachte dat het Jodendom identiek is aan de religie van het Oude Testament, de Tenach. Die gedachte is ronduit onjuist. Jodendom is niet hetzelfde als de godsdienst van oud-Israël, al heeft het zich wel daaruit ontwikkeld. Het Jodendom is, als religie, ontstaan in de laat-Bijbelse en vooral na-Bijbelse periode. Sommige geleerden opperen zelfs dat het rabbijnse Jodendom vrijwel tegelijk ontstond met het christendom, als twee loten op een Bijbelse stam. Die voorstellingswijze neemt de interactie tussen vroegrabbijns Jodendom en voegchristendom serieus, maar gaat voorbij aan de oudere, Joodse bedding die voorafging aan het christendom. TWEEDE TEMPELPERIODE Om die bedding in beeld te krijgen dienen we enkele historische gegevens in kaart te brengen. De geschiedenis van het oude Israël eindigt, grofweg, met de Babylonische ballingschap (586 voor Chr.), toen de leidinggevenden van Jeruzalem en Judea werden weggevoerd en aan het Davidische koningschap een einde kwam.
Na het edict van de Perzische koning Cyrus (538 na Chr.) keerde een deel van de ballingen terug naar Jeruzalem. Hier vestigden zij een stadsstaat in de Perzische provincie (‘satrapie’), Jahud, grofweg Jeruzalem en omstreken. De wet van Mozes was hun ‘grondwet’, conform de politiek van de Perzische koning. Stad en tempel werden herbouwd, onder leiding van de priester Ezra en de landvoogd Nehemia. De ingebruikname van deze tempel, ongeveer waar zich de tempel van Salomo bevond, had plaats in 515 voor Chr. Na twee ingrijpende verbouwingen onder de Hasmoneese vorsten en Herodes de Grote zal deze Tempel uitgroeien tot een van de meest imposante bouwwerken in de antieke oudheid, om uiteindelijk verwoest te worden door de Romeinen in het jaar 70 na Chr. De periode vanaf het einde van de ballingschap tot aan de verwoesting van de Tempel noemen we de Tweede Tempelperiode (afgekort: TTP). In deze periode verschenen de namen ‘Joden’ en ‘Jodendom’ en werd de basis gelegd voor het rabbijnse Jodendom. Vandaar dat men ook wel spreekt van ‘formatief Jodendom’, aangezien de grondstructuren van het rabbijnse Jodendom (en het christendom!) hier gestalte krijgen. De eerste generatie rabbijnen waren de leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai, een farizese leraar die tijdig vluchtte uit het belegerde Jeruzalem. De generatie van de eerste rabbijnen (R. Joshua, R. Eliëzer, R. Tarfon) was een overgangsgeneratie, die veel oude Tempeltradities koesterde en doorgaf.
NAMEN In de oudere boeken van Tenach wordt de term Joden niet gebruikt. Men noemde zichzelf Israëlieten, zonen van Israël, Efraïm, zonen van Jacob. De naam Joden is afgeleid van het Perzisch/Arameese Jahud. In het Aramees: Jehud, Jehudaya (meervoud), in het Hebreeuws: Jehudi, Jehudim, in het Grieks: Joudaios, Joudaioi. Joden zijn in eerste instantie dus bewoners van de stadsstaat Jehud. Munten uit die tijd laten dat zien. Vanaf de derde en tweede eeuw voor Chr. komt deze naam voor in enkele laat-Bijbelse en vroeg-Joodse geschriften, zoals Esther of Tobith. Uit die bronnen is het duidelijk, dat Joden niet alleen een etnische aanduiding is, maar ook staat voor een religieuze overtuiging. De term ‘Jodendom’ lezen we voor het eerst in een laat Grieks-Joods geschrift, te weten 2Makkabeeën (2:21, 8:1 etc.), einde tweede eeuw voor Chr.. De stadsstaat Jeruzalem werd omgevormd tot een Griekse ‘polis’, waarin burgers rechten en plichten ontvingen als lidmaat van de ‘politeia’ Jeruzalem en als deel van de ‘etnos Judaikos’, het Joodse volk. Frappant is dat hier ook voor het eerst wordt gesproken over ‘Joods worden’, ‘leven als Jood’. Inderdaad, dezelfde periode waarin de term ‘Jodendom’ opkomt is de periode waarin proselitisme gestalte krijgt, de rituele overgang van niet-Joden tot het Jodendom. De geschiedenis van de terminologie laat zien dat Jodendom zowel een etnisch-politieke component bevat (behorende tot de politeia van Jeruzalem) als een religieuze component. Beide zijn, tot de dag van vandaag, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wie Joods wordt bekent zich niet alleen tot de Joodse levensvisie, maar treedt eerst en vooral toe tot het Joodse volk.
Jeruzalem en de tempel als het hart van drie continenten (Bünting, 1581).
GEEN SCHERPE GRENS We constateerden dat in de Tweede Tempelperiode boeken worden geschreven die nog behoren tot de canon van de Schrift, al gaan de religieuze tradities uiteen in de waardering van enkele van die geschriften. Inderdaad, de overgang van Bijbelse religie naar vroeg-Jodendom is niet scherp te trekken. Zo betogen veel geleerden met recht dat de kern van de Bijbelse literatuur, de vijf boeken van Mozes (Pentateuch), en ook een groot deel van de profetische literatuur pas in de periode van Ezra tot voltooiing kwamen. Het, historisch gesproken, laatste boek van Tenach, het geschrift Daniël,
dateert zelfs van vlak voor de opstand van de Makkabeeën (167 voor Chr.). Tot zekere hoogte weerspiegelen deze boeken dan ook de transformaties van de oud-Israëlitische religie tot het Jodendom in de TTP. Daartoe behoort ook dat bepaalde boeken als heilig worden gekwalificeerd (‘canoniek’, in de christelijke terminologie). Een definitieve lijst van die boeken is pas in de eerste eeuw na Chr. min of meer voltooid. Ten tijde van Jezus zijn de meeste geschriften van de huidige Joodse Bijbel als heilig aanvaard, al is er nog enig debat over de status van de boeken Prediker en Hooglied. Het gebruik van de metoniemen ‘Mozes en de profeten’, of ‘Mozes, profeten en Psalmen’ in het Nieuwe Testament weerspiegelt dit proces. MONDELINGE TRADITIE In deze periode ontwaren we ook het ontstaan van een mondelinge traditie. Die mondelinge traditie ontwikkelt zich eerst nog als een variant binnen de laat-Bijbelse literatuur, voor zover ze oude literaire thema’s herneemt en hervertelt. Een voorbeeld is het boek Jubileeën, een hervertelling van de Pentateuch die de geschiedenis in episoden van vijftig jaar (jubeljaar) indeelt. Dit Joodse geschrift uit de tweede voorchristelijke eeuw is bewaard gebleven dankzij haar uitzonderlijke gezag als heilige schrift in de christelijke Ethiopische traditie. Vooral de mondelinge traditie van de Farizeeën krijgt geleidelijk aan gestalte als commentaar op en uitbreiding van ‘Mozes en de profeten’. Het is zelfs mogelijk dat dit proces van becommentariëring al heel ver terug gaat. Zo rept Nehemia 8, het relaas van de inwijding van de Tempel, van de viering van Sukkot waarbij de wet van Mozes wordt voorgelezen en waarbij priesters en Levieten zich onder het volk begeven om de tekst toe te lichten. Het zijn deze uitlegtradities die uiteindelijk, als ‘mondelinge Thora’, op schrift zullen worden gesteld in de rabbijnse literatuur, bijvoorbeeld in de Talmoed. Niet zelden liggen er generaties tussen het ontstaan van dergelijke tradities en het op schrift stellen. Vergelijkend onderzoek van de geschriften van Qumran (tweede/eerste eeuw voor Chr.), het Nieuwe Testament en de Misjna, het eerste rabbijnse geschrift (210 na Chr.), heeft die indruk versterkt. POLITIEKE REGIMES De TTP kenmerkt zich door opeenvolgende politieke heerschappijen. Deze heerschappijen markeren bovendien diverse culturele invloeden waaraan het vroege Jodendom is blootgesteld en waar het op reageerde. Van 538 tot 332 waren de Perzen de baas. In deze tijd deden apocalyptische en dualistische gedachten hun intrede in het Jodendom. De verovering van Judea door Alexander de Grote (332 voor Chr.) markeerde het begin van het Hellenisme, een amalgaam van Griekse en lokale, religieuze en culturele kenmerken. De Griekse wereld was voor Joden zo verleidelijk, vertelde Amos Oz onlangs in een interview, dat tot op de dag het werkwoord mitjavnie’, ‘je als Griek gedragen’, synoniem is voor assimilatie. Niettemin leidde de extreme en opgelegde assimilatie tot de Makkabeese opstand, onder leiding van een priesterfamilie uit Modeïn. Deze Makkabeese revolutie slaagde (het Chanoekafeest herinnert hieraan) en leidde tot het Hasmoneese koningshuis, dat regeerde van 150 tot 63 voor Chr. De Hasmoneese vorsten, ontstaan uit een verzet tegen Hellenisering, voerden ironisch genoeg typisch Hellenistische gebruiken in, zoals de keuze bij stemming van hogepriesters (niet in de Thora!)
7
of het voeren van een oud-oosterse hofhouding. Dankzij veroveringen onder Johannes Hyrkanus bereikte het land Israël zijn grootste omvang, tot in het Transjordaanse en de woestijn. Een dreigende burgeroorlog, gevolg van een broedertwist, was voor de Romeinen aanleiding om orde op zaken te stellen en de facto de macht over te nemen. Toen Pompeius in 63 voor Chr. de Tempel betrad verbaasde hij zich er over dat het Heilige der Heilige leeg was. In twee, vergeefse, opstanden poogden de Joden de Romeinse suprematie te doorbreken (66-73 en 132-135 na Chr.). De derde opstand, die van Quietus (115-117), speelde zich voornamelijk af in de diaspora en kwam voort uit antisemitische incidenten en het verzet daartegen. Maar met de verwoesting van de Tempel in 70 na Chr. eindigde de Joodse politieke zelfstandigheid, om pas in 1948 vorm te krijgen in de Medinat Israël, de Joodse staat.
8
PLURIFORMITEIT Basiskenmerk van de TTP is haar verbazingwekkende pluralisme in religieuze uitingsvormen en gemeenschappen. Een deel hiervan vormt de grote Joodse aanwezigheid in gebieden buiten het Land, aangeduid met de term diaspora. Naar men vermoedt leefde zelfs het merendeel van de Joden in gebieden als Noord-Afrika (Alexandrië, Cyrenaica), KleinAzië en Babylonië. Maar hoe uiteenlopend ook, de Tempel in Jeruzalem en de Thora van Mozes vormden voor alle Joden in de oudheid de brandpunten van Joodse identiteit en van hun Mozaïsche godsdienstigheid. De grote Joods-Hellenistische filosoof Philo van Alexandrië, die de wet van Mozes wilde verbinden met het GrieksPlatoonse denken, interpreteerde de Tempeloffers en de geboden in de Thora als verwijzend naar de menselijke aard en gericht op het beteugelen van de menselijke driften, maar nergens trok hij de letterlijke betekenis van de geboden in twijfel. Bijvoorbeeld: de besnijdenis symboliseert het inperken van mannelijke eros, maar dat wil niet zeggen dat je de besnijdenis niet zou moeten praktiseren! Veel bronnen maken gewag van jaarlijkse pelgrimsfeesten naar de Tempel (Pesach, Wekenfeest en Loofhuttenfeest), waarbij tienduizenden zich op weg begeven naar Jeruzalem om daar voor langere tijd te verblijven, offers te brengen, Thora te leren en een nationaal ethos te beleven. De Bijbelse tempelbelasting, de halve sjekel, die iedere mannelijke persoon diende af te dragen, werd in de TTP volop gepraktiseerd en vormde een financieel-religieuze schakel met de tempelcultus in Jeruzalem. Julius Caesar en zijn navolgers duldden en faciliteerden deze belasting door wetgeving. SECTARISME Tegelijk stuiten we hier op de scharnierpunten van het Joodse sektarisme. Dat wat verbindt bleek ook te scheiden en niet iedereen aanvaardde de feitelijke pluriformiteit. In de interpretatie van de heilige boeken en de waardering voor de gang van zaken in de Tempelcultus liepen de diverse groeperingen en scholen immers sterk uiteen. Sommigen wendden zich zelfs van de cultus af (Essenen) en hoopten dat deze uiteindelijk zou worden vervangen door een zuivere, priesterlijke praxis onder leiding van de afstammelingen van Saddok, de hogepriester onder David (2Sam 8:17). Zij claimden verder een absolute autoriteit in de uitleg van de Thora en grepen soms geringe interpretatieverschillen aan om zich ten opzichte van andere groepen te onderscheiden. Pluralisme hangt samen met meerdere factoren. Ten eerste leidde de Joodsnationale zelfstandigheid tot een sterk
ontwikkeld zelfbewustzijn. Dat zelfbewustzijn ging gepaard met de verwachting van een hernieuwd Davidisch koningschap en een geestelijk elan. De teleurstelling over de Hasmoneese vorsten die zich ontpopten als oosterse vorsten leidde tot verzet. Dat samengaan van zelfbewustzijn en verzet tegen politiek-religieuze corruptie resulteerde in afsplitsingen van groepen, die zich actief voorbereidden op een nakende eindtijd (Qumran). Invloed van Perzisch dualisme is te bespeuren in de opvatting dat zij de ‘zonen van het licht’ waren die in een eindtijdelijke oorlog de zege zouden behalen op de ‘zonden van de duisternis’, die verkeerden onder de heerschappij van Belial. Een tweede factor was de relatieve welvaart, de urbanisatie en de toename van een geletterde ‘middenklasse’. Hieruit ontstond een klasse van wetgeleerden, de Farizeeën, die beoogden de studie en praxis van de Thora te verbreden onder het gehele volk. Daarbij kwam dat in ieder geval de Hillelitische Farizeeën in staat waren feitelijke pluriformiteit te waarderen zolang ze de eenheid van het volk niet bedreigden. Zo legden zij de basis voor een individualiserende, soepele religiositeit die niet was geworteld in een priesterklasse en die in staat zou zijn het verlies van de tempel op te vangen. Resultaat was dat het Jodendom in de eerste eeuw wemelde van stromingen en groepjes, ieder met een eigen profiel en een eigen literaire productie. De Romeins-Joodse geschiedschrijver Flavius Josefus onderscheidde Farizeeën, Sadduceeën en Essenen. Verder noemt hij nog een ‘vierde filosofie’, de (anti-Romeinse) Zeloten. Deze groeperingen keren deels ook in het Nieuwe Testament terug, maar de opsomming is zeker niet uitputtend. ‘ISRAËL’ EN ‘JODEN’ Tenslotte een handige vuistregel. Vroeg-Joodse geschriften – en ik reken het Nieuwe Testament daar uitdrukkelijk toe – kenmerken zich door een wetmatigheid in het gebruik van de term Joden en de oudere benaming Israël. Die laatste naam vinden we bijvoorbeeld terug in Joodse gebeden, zoals het Achttiengebed of het ‘Hoor Israël’, beide gebeden die al teruggaan tot de TTP. Ook de Misjna hanteert vrijwel uitsluitend deze benaming. Soms vinden we beide benamingen in één geschrift. De wetmatigheid is deze: waar teksten uitdrukking geven aan een binnen-Joods perspectief, in gebeden of in wetgevende literatuur (Misjna), daar hanteert men de naam Israël. Maar waar sprake is van een niet-Joods perspectief gebruikt men de term Joden. Dat laatste gebeurt wanneer een nietJood aan het woord is, of in interactie met niet-Joden. Een voorbeeld is het eerder genoemde boek Esther. Hiervan bestaat een Hebreeuwse versie en een, uitgebreidere, Griekse vertaling, opgenomen in de Septuaginta. Aangezien het boek Esther het dramatische relaas biedt van een beoogde pogrom tegen de Joden in Perzië mogen we hier de naam Jehudiem verwachten. Nu is het boek Esther echter in die zin problematisch, dat de Naam van God nergens voorkomt en God evenmin actief ingrijpt; dat is voorbehouden aan Mordechai en, bovenal, aan de hoofdpersonage in het boek, Esther. Blijkbaar vonden sommige kringen dit al te profaan. De Griekse versie voegt dan ook enkele gebeden in op naam van Esther en Mordechai. Zo portretteert ze deze helden als vrome Joden.Welnu, in deze gebeden verschijnt alleen de naam Israël. Voor de relatie van Joden tot God reserveerde men de naam Israël, als ware het een eretitel. ERIC OTTENHEIJM
Affaire-Richard Williamson en Trente 2008: reacties van lezers In het vorige nummer van Kroniek besteedden we uitgebreid aandacht aan de opheffing van de excommunicatie van vier bisschoppen van de Pius X-broederschap, onder wie de Holocaustontkenner bisschop Richard Williamson. Met name op het artikel van Eric Ottenheijm ontving de redactie de nodige reacties, zowel positieve als kritische. Allereerst wezen lezers ons op de foto van de voorpagina. Daarop staat niet, zoals het onderschrift vermeldt, bisschop Williamson, maar bisschop Lefèvbre. Een vervelende fout. Andere reacties betroffen de teneur van het stuk. Waar de ene kerkhistoricus sprak van een ‘goed en loodrecht stuk’ misten anderen ‘zorgvuldigheid en nuance’, vooral in de eerste alinea’s. Hier resulteerde, naar hun mening, de verontrusting over de affaire-Williamson in een filippica over de (vermeende) dominante politiek van de kerk, waarin uiteenlopende zaken (van de steun aan dictatoriale regimes tot de positie van de vrouw in de kerk) zonder toelichting of nuancering met elkaar in verband werden gebracht. TON VAN SCHAIK Een trouwe en kritische Kronieklezer, de historicus Ton van Schaik, vond bovendien dat de auteur te weinig oog had voor de waardering die Benedictus XVI heeft voor het Jodendom. ‘Hij (Eric Ottenheijm) wil dan nog wel zo goed zijn te erkennen dat de paus de antisemitische denkbeelden van Williamson afwijst, maar van harte gaat dat niet. Hij had het bezoek van Benedictus XVI aan Auschwitz moeten vermelden, de spreekbeurten in de synagoge van Keulen en in de Park East Synagoge, om dan te concluderen: de dialoog met het Jodendom ligt paus Ratzinger nauw aan het hart en hij levert daartoe vanaf het begin van zijn pontificaat een wezenlijke bijdrage. Veronderstellen dat de paus de negationistische opvattingen van Williamson niet als zodanig zou hebben onderkend of, nog erger, ze bij de toenaderingspogingen Dit is hem dan echt: bisschop Richard Williamson.
9
Paus Benedictus XVI in Auschwitz. tot de Pius X Broederschap op de koop toe zou hebben genomen zijn eenvoudig absurd.’ Bovendien wijst Van Schaik er op dat Williamson niet representatief is voor de Pius X Broederschap: ‘Bij Kruispunttv was een Nederlandse priester van die club te zien, die duidelijk zei dat hij bij zijn opleiding nooit zulke stellingen had horen verdedigen. En het feit dat Williamson is ontheven van zijn verantwoordelijkheden op het Argentijnse seminarie van de Broederschap wijst erop dat zij zich van deze denkbeelden distantieert. Ook in antisemitisme bestaan er blijkbaar gradaties.’ TRIDENTIJNSE RITUS Een andere kwestie die Van Schaik aansnijdt in zijn brief is die van de Tridentijnse mis, waarover Marcel Poorthuis en Tineke de Lange schreven. Hierin worden de Tridentijnse ritus en het celebreren ‘met de rug naar het volk’ door elkaar gehaald. Dit zorgt voor verwarring, schrijft Van Schaik terecht. De hele zaak van de Tridentijnse ritus blijft de gemoederen bezighouden; zie ook het artikel over de nieuwste verklaring van de Duitse Gesprächskreis Juden und Christen elders in dit nummer. We zullen daarom op de liturgische en theologische aspecten van Trente 2008 in een volgend nummer van Kroniek terugkomen. REDACTIE Naschrift: Inmiddels is over de opvattingen van Broederschap zelf zoveel gepubliceerd dat men rustig kan concluderen dat het door Eric Ottenheijm beschreven complex van politieke ideeën en een anti-Joodse theologische visie wel degelijk inherent is aan deze groep. Dat wisten de Franse bisschoppen overigens al jaren. Het vermoeden bestaat bovendien dat Williamson niet op de eerste plaats om de inhoud van zijn uitlatingen van zijn taak aan het seminarie ontheven is, maar om het feit dat hij de Broederschap in diskrediet heeft gebracht.
Amerika houdt vast aan tweestatenoplossing
Diepgaand verschil van inzicht tussen Israël en Barack Obama
10
Het antisemitisme in de wereld, vaak onder de schuilnaam van antizionisme, neemt hand over hand toe. Op 21 april moesten we het beleven dat de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad op de conferentie van de Verenigde Naties over racisme en discriminatie, in de wandeling Durban II geheten, zijn welbekende filippica tegen de Joodse staat afstak. Het is al eerder vertoond, maar het blijft ongehoord dat de president van een VN-lid in het openbaar pleit voor de eliminatie van een ander VN-lid. In het verleden zei Ahmadinejad dat de ‘zionistische staat’ (het woord Israël kan hij niet uit zijn strot krijgen) ‘van de kaart moet worden geveegd’. In Genève, waar de conferentie werd gehouden, deed hij een oproep aan ‘alle vrije naties in de wereld vastberaden te zijn en het zionisme met wortel en tak uit te roeien’, hetgeen gewoon een andere manier is om te zeggen dat de staat Israël moet verdwijnen. Ditmaal ontkende Ahmadinejad niet de Shoah, zoals hij in het verleden deed, maar wel zei hij dat de westerse landen ‘onder het voorwendsel van het Joodse lijden’ en ‘ter compensatie van de ontstellende gevolgen van het racisme in Europa’ in bezet Palestina ‘een volledig racistisch, wreed en onderdrukkend regime’ hebben opgezet. In de oorspronkelijke opzet van zijn rede noemde Ahmadinejad de Shoah ‘dubbelzinnig en dubieus’, maar onder zware druk van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Zuid-Koreaan Ban Ki-moon, heeft hij die passage geschrapt. Het is natuurlijk dieptreurig, dit optreden op een mensenrechtenconferentie van een president in wiens land homoseksuelen worden vervolgd en opgehangen, burgers worden gestenigd, vrouwen geen gelijke rechten hebben en christenen wegens ‘afvalligheid’ in de gevangenis kunnen belanden. Het stemt tot voldoening dat niet alleen Israël en de Verenigde Staten maar ook Nederland en enkele andere westerse landen, waaronder Canada, Duitsland en Italië, Durban II totaal hebben geboycot. Gelukkig ook verlieten alle landen van de Europese Unie die in Genève wel vertegenwoordigd waren tijdens de redevoering van Ahmadinejad demonstratief de zaal. De Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad.
KERNMACHT IRAN? Iran is druk bezig met de ontwikkeling van kernenergie. De regering in Teheran beweert dat het kernenergie alleen wil aanwenden voor vreedzame doeleinden, maar Israël, de Verenigde Staten en vele andere landen zijn ervan overtuigd dat Iran werkt aan de bouw van kernbommen. Raketten waarmee die kunnen worden afgevuurd en waarmee Israël kan worden bereikt (uiteraard ook vele andere landen) heeft het land al. In Israël maakt men zich daar grote zorgen over. Premier Benjamin (Bibi) Netanyahu en ook president Sjimon Perez hebben het bezit van kernwapens door Iran ‘volstrekt onaanvaardbaar’ genoemd en ook de Amerikaanse president Barack Obama heeft gezegd dat hij er alles aan wil doen om te voorkomen dat Iran een kernmacht wordt. Voorlopig kiest hij echter niet de weg van de confrontatie met Iran maar de weg van de dialoog – een politiek van de ‘uitgestoken hand’ zoals hij dat noemt. Dat hij er op die manier in zal slagen Iran tot andere gedachte te brengen is aan gerede twijfel onderhevig. In de Israëlische pers, en soms ook in de Amerikaanse, wordt openlijk gespeculeerd over de mogelijkheid dat Israël ertoe zal overgaan de Iraanse kerninstallaties met vliegtuigen aan te vallen en te vernietigen. Israël zal daartoe echter zonder Amerikaanse toestemming niet kunnen of willen overgaan, en volgens ‘welingelichte kringen’ rond het Witte Huis, geciteerd door de New York Times, zal Obama die toestemming niet geven, voorlopig niet althans. Hetgeen de ‘haviken’ in de Israëlische pers, bijvoorbeeld Caroline Glick in de Jerusalem Post, een superhavik in het kwadraat, niet belet Netanyahu aan te sporen onmiddellijk, Amerikaanse toestemming of niet, tot het bombarderen van de Iraanse kerninstallaties over te gaan. Iran wil de dominerende macht in de regio zijn en een land met kernwapens heeft per definitie meer invloed dan een land zonder. Hoewel zij het niet publiekelijk zeggen weet iedereen dat de soennitisch-islamitische landen in het MiddenOosten, Saoedi-Arabië in het bijzonder, er groot bezwaar tegen hebben als het sjiitisch-islamitische Iran een kernmacht wordt. Iran oefent nu al in de regio grote invloed uit.Teheran steunt de Hezbollah in Libanon en de Hamas in Gaza en voorziet beide organisaties van wapens, met name raketten. Deze raketten zijn veel beter en hebben ook een groter bereik dat de raketten die Hezbollah en Hamas in het verleden op Israël afvuurden. Als Israël ertoe zou overgaan de Iraanse kerninstallaties te bombarderen kan het een regen van Hezbollah- en Hamasraketten verwachten. TWEESTATENMODEL Barack Obama heeft tijdens zijn campagne, en ook als president, herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat hij, net als al zijn voorgangers in het Witte Huis sinds de Zesdaagse Oorlog, dus sinds president Lyndon Johnson (1963-1969), pal achter
Premier Benjamin Netanyahu (links) en minister van buitenlandse zaken Avigdor Lieberman.
11
Israël staat. Tegelijk echter maakt Obama er, wederom net als al zijn voorgangers sinds 1967, geen geheim van dat hij voorstander is van het tweestatenmodel, dat wil dus zeggen de oprichting van een Palestijnse staat. Hier ontwikkelen zich de contouren van een ernstig conflict tussen de Verenigde Staten en Israël. Premier Netanyahu is een felle tegenstander van een Palestijnse staat en hetzelfde geldt voor zijn minister van buitenlandse zaken Avigdor Lieberman, de leider van de extreemrechtse partij Yisrael Beiteinu (Israël Ons huis). Deze extreemrechtse politicus staat bekend om zijn radicale standpunten. Tijdens de recente oorlog in Gaza (toen zat hij nog niet in de regering) stelde Lieberman voor een atoombom op Gaza te gooien om Hamas definitief uit te schakelen. Hij is een voorstander van het vernietigen van de Iraanse kerninstallaties, stelde voor de Egyptische Aswandam te bombarderen, zei dat de Egyptische president Hosni Moebarak wat hem betreft ‘naar de hel kan lopen’ en zou het liefste willen dat alle Palestijnen met de Israëlische nationaliteit, dat zijn dus de Palestijnen die wonen binnen de grenzen van vóór 1967, het land uit worden gezet. Als dat onmogelijk is dienen zij een verklaring van loyaliteit aan de joodse staat Israël te ondertekenen. Geert Wilders is met hem vergeleken een zacht eitje. De grote vraag bij dit alles is of het tweestatenmodel, waarvan de Verenigde Staten en alle Europese landen voorstander zijn, nog haalbaar is. Op de westelijke Jordaanoever wonen inmiddels enkele honderdduizenden Joodse kolonisten. Als er in bezet gebied een Palestijnse staat komt zouden die allemaal moeten verdwijnen, tenzij zij de Palestijnse nationaliteit zouden aannemen, wat natuurlijk een illusie is. Vele, zo niet alle Joodse nederzettingen zouden moeten worden ontruimd. De kolonisten zijn goed georganiseerd en de meesten van hen zijn fanatieke aanhangers van de grootIsraël-gedachte. Ontruiming van de nederzettingen om een Palestijnse staat mogelijk te maken zou waarschijnlijk leiden tot een Israëlische burgeroorlog of iets wat daarop lijkt.
wil volhouden, is de vorming van één binationale staat voor Israëli’s en Palestijnen. Maar tussen de Middellandse Zee en de Jordaan zullen, omdat Arabische moeders veel meer kinderen baren dan Israëlische moeders, over enkele decennia, en misschien al eerder, meer Palestijnen dan Joden wonen. ‘Het is duidelijk’, schreef het Israëlische dagblad Ha’aretz op 25 maart, ‘dat zo’n staat niet Joods zou zijn en ook niet binationaal. Een staat met een Arabische meerderheid midden in het islamitische Arabische Midden Oosten zal in alle opzichten een Arabische staat zijn.’ Goed, kan men zeggen, dat is de mening van de linkse Ha´aretz. Maar ex-premier en thans minister van defensie Ehud Barak is het ermee eens. Als de bezetting voortduurt, zei hij onlangs, zijn er twee mogelijkheden: óf de Palestijnen krijgen stemrecht, en dan ontstaat een Arabische staat, óf zij krijgen geen stemrecht en dan ontstaat een apartheidsstaat. Conclusie van Roger Cohen, columnist van de New York Times die Baraks uitspraak op 2 april citeerde: ‘De tweestatenoplossing is essentieel voor Israëls overleving als Joodse staat.’ Toen hij nog premier was zei Ehud Olmert het al: ‘Als er geen Palestijnse staat komt is Israël finished.’ Opmerkelijk is dat Gershon Baskin al verleden jaar in de Jerusalem Post tot dezelfde conclusie was gekomen. ‘Er is niets in de status-quo’, schreef hij op 15 december, ‘dat aanvaardbaar is of kan zijn. De Palestijnen zullen een internationale strijd voeren om volledige democratie te bereiken – stemrecht voor iedereen tussen de rivier en de zee. Als de tweestatenoplossing niet langer geldig is, en dat moment zullen we snel bereiken als Netanyahu wordt gekozen, dan zal de droom van een democratische Joodse staat verloren zijn.’ Interessant is Baskins vaststelling dat onder Palestijnse intellectuelen een discussie gaande is over de vraag of het niet beter is af te zien van een eigen Palestijnse staat en te gaan koersen in de richting van één binationale staat tussen de Middellandse Zee en de Jordaan, in het heldere besef dat die staat niet Joods maar Arabisch zal zijn.
BINATIONALE STAAT Het enige alternatief voor het tweestatenmodel, tenzij Israël de uitzichtloze situatie van de bezetting eindeloos
ARIE KUIPER
$ BI@$
Colofon
A C H T E R
Agenda
GESCHIEDENIS OP DE SCHOP
Joodse feest- en gedenkdagen (5769)
Sinds enige jaren wordt in het Arabische dorp Silwan, ten zuiden van de Tempelberg, gezocht naar restanten van de stad van David. Archeologen van de Israel Antiquities Authority (IAA), de overheidsinstantie die gaat over opgravingen in Israël, voeren deze opgravingen uit voor stichting Elad (NRC, 18-19 april). Tot ergernis van vakgenoten in Israël en daarbuiten.Want Elad - een acroniem voor ‘naar de stad van David’ - is een organisatie van kolonisten die ondermeer wordt gesteund door christelijke fundamentalisten en pre-millianistische evangelicalen. De opgravingen lijken niet zozeer de wetenschap te dienen, maar het doel van de kolonisten. En dat is: van Silwan een Joodse wijk maken bovenop een archeologische attractie. Een attractie die het historische gelijk van de Bijbel wil aantonen en negeert dat er in de loop van de geschiedenis niet alleen Joden, maar ook anderen in Jeruzalem en Erets Jisraeel (en vooral: Jeruzalem) hebben geleefd. Aan Palestijnse kant laat men zich wat betreft het selectief omgaan met de geschiedenis ook niet onbetuigd. In 2006 vond een kleine academische rel plaats rond de Amerikaans-Palestijnse antropologe Nadia Abu El Haj. In haar boek Archaeological Practice and Territorial Self-Fashioning in Israel’ betwistte zij het bestaan van een oud Israëlitisch koninkrijk. Volgens haar zouden Israëlische archeologen, net als de kolonisten, slechts feiten op de grond creëren om Joods-nationale claims op te baseren. In Palestijnse kringen (en breder nog: in de Arabische en moslimwereld) gaat men vaak nóg verder. Daar wordt glashard ontkend dat er ooit zoiets als een Joodse tempel in Jeruzalem heeft bestaan. De islamitische Waqf, de religieuze stichting die de Tempelberg beheert, is er de laatste decennia herhaaldelijk van beschuldigd archeologische bewijzen van de Joodse geschiedenis te hebben vernietigd. In 2007 bijvoorbeeld protesteerden Israëlische archeologen van links tot rechts bij het Hooggerechtshof in Jeruzalem tegen graafwerkzaamheden op de Tempelberg, waarbij een zeven meter brede muur uit de Tweede Tempelperiode zou zijn vernield. Een vergeefs protest, want het Hooggerechtshof houdt zich verre van zaken die de Tempelberg betreffen. Archeologie een zaak van objectieve wetenschappers? Niet in Israël en Palestina, in ieder geval. En al helemaal niet Jeruzalem.
22 mei:
12
Jom Jeroesjalaim (hereniging van Jeruzalem) 29/30 mei: Sjavoeot 30 juli: Vastendag van 9 Av (verwoesting van de tempel) 19/20 september (5770): Rosj Hasjana (Joods nieuwjaar) 28 september: Jom Kipoer (Grote Verzoendag) 3 / 4 oktober: Soekot 10 oktober: Sjeminie ‘Atseret (Slotfeest)
Activiteiten en mededelingen Website KRI De KRI heeft een eigen website op het internet: www.kro-web.nl Hoe zag Jezus eruit? Stel dat Jezus in onze dagen zou terugkeren, zouden we hem dan herkennen? Of stel dat we konden tijdreizen naar het Galilea van de eerste eeuw? Hoe zouden we Jezus daar herkennen te midden van zijn tijdgenoten? Kortom, hoe zag Jezus er eigenlijk uit? En hoe verhouden de Jezusbeelden uit verleden en heden zich tot die historische Jezus? Deze brochure (40 blz.) is een bundeling van (bewerkte) bijdragen die Eric Ottenheijm in 2006/2007 schreef voor Kroniek. Te bestellen bij www.reliboek.eu, ISBN 978 90 6173 140 5. Prijs: € 5,00. Zorg in Jodendom, christendom en islam Onder deze titel wordt in Tiltenberg Vogelenzang op 30 september van 13.00 tot 17.00 uur een studiemiddag georganiseerd. Sprekers: Sasja Martèl (Joods) en Bart Koet (katholiek). Voor meer informatie zie de website van de KRI, www.kr-web.nl Interkerkelijk Contact Israël. Op maandag 5 oktober zal de presentatie plaatsvinden van het boek Vriendschap met het Jo-dendom, Zestig Jaar Interkerkelijk Contact Israël, 1946-2006; geschreven door dr. Gert van Klinken in opdracht van het ICI. Het betreft een periode van veelzijdige ontwikkelingen bin-nen de kerken en ook in hun onderlinge contacten over de relatie tot de Joden, het Jodendom en Israël. De KRI is afgevaardigd in het ICI. De bijeenkomst is in het Landelijk Diensten Centrum van de PKN, Joseph Haydnlaan 2a, Utrecht. Tijd: van 13.00 tot 17.00 uur. Ontvangst vanaf 12.30 uur. Belangstellenden voor deze presentatie kunnen zich melden: e-mail:
[email protected]
[\:f\li TINEKE DE LANGE
K R I
‘KRONIEK’ is een uitgave van de Katholieke Raad voor Israël - het katholieke adviesorgaan voor de relatie met het jodendom - en verschijnt viermaal per jaar. Het Informatiebulletin wordt toegestuurd aan alle betrokkenen bij het werk van de Katholieke Raad voor Israël en aan iedereen met belangstelling voor de christelijkjoodse betrekkingen in Nederland en daarbuiten. ‘KRONIEK’ informeert over de activiteiten van de KRI, brengt nieuws over de binnen- en buitenlandse betrekkingen tussen christenen en joden en laat opiniemakers uit de joodse en katholieke gemeenschap aan het woord. ‘KRONIEK’ is daarom een must voor iedereen die kiest voor de ontmoeting met het levende jodendom. Abonnement: Voor een jaarabonnement van ‘KRONIEK’ geldt als richtprijs F 15,= per jaar. Redactie: Ton Crijnen Arie Kuiper Tineke de Lange Eric Ottenheijm Redactie-adres: KRI, Biltstraat 121, 3507 LA Utrecht, tel.: 030 - 232 69 31 e-mail:
[email protected] ISSN 1877-1351 Administratie: Kattenbroekerweg 2, 3813 EA Amersfoort, tel.: 033-475 37 44 Betalingen: Gironummer 7916652 ten name van financiële administratie Kroniek, Zeist