Cliëntondersteuning na de decentralisaties Rapportage monitoring cliëntondersteuning januari tot en met maart 2015
MEE Nederland , 16 april 2015 1
Sinds januari 2015 is de dienstverlening van MEE grotendeels overgeheveld naar gemeenten. Gemeenten zijn nu verplicht cliëntondersteuning te faciliteren en toegankelijk te maken. Deze rapportage bevat tussentijdse conclusies over de beschikbaarheid van cliëntondersteuning gebaseerd op: • Signalen van individuele MEE-cliëntondersteuners in het signaleringssysteem I-task waarop landelijk alle MEE medewerkers zijn aangesloten. • Een monitoronderzoek naar transitieontwikkelingen onder de 21 MEEorganisaties van 1 april 2015. • Rapportage Monitor Transitie Jeugd, Kwartaal 1, 2015. Door Ieder(in), LOC, LpGGZ, ouderplatforms, Zorgbelang en MEE Nederland. Sociale wijkteams komen nauwelijks toe aan cliëntondersteuning Uit de bovengenoemde monitoronderzoeken en het signaleringssysteem van MEE komt allereerst naar voren dat de sociale wijkteams in veel gemeenten niet toe komen aan het bieden van onafhankelijke cliëntondersteuning. De signalen betreffen enerzijds cliënten en ouders van cliënten die van het kastje naar de muur worden gestuurd en daarbij onvoldoende het gevoel hebben ondersteund worden door een onafhankelijke partij. Problemen worden niet opgelost, alleen administratief geordend of weggeschoven. Daarnaast rapporteren professionals in de wijkteams vrij algemeen dat ze niet in staat worden gesteld om aan deze taak te voldoend omdat: • indicatie, toegangsbeslissingen en administratieve taken m.b.t. rechtmatigheidseisen andere werkzaamheden wegdrukken; • cliëntondersteuning voor de burger niet als herkenbare en onafhankelijke functie is georganiseerd en gepositioneerd; • gemeenten door intensieve politieke en beleidsgerichte sturing van de uitvoering onvoldoende ruimte geven voor professionele autonomie. Inbreng vanuit de professionals wordt vaak weggezet als weerstand tegen de gewenste transformatie. Transitie cliëntondersteuning MEE Het algemene beeld is dat MEE-cliëntondersteuners in zo goed als alle gemeenten actief zijn (96%), maar dat daarnaast de MEE-organisaties een forse inkrimping van omzet en werkzaamheden hebben moeten verwerken. De decentralisatie heeft landelijk tot een omzetvermindering voor de MEE-organisaties geleid van gemiddeld 2
14%, uitgezonderd in Twente waar 100% omzetverlies tot faillissement van de MEEorganisatie heeft geleid. Bij 16 gemeenten (4%) is geen individuele cliëntondersteuning ingekocht. Hieronder vallen 11 Twentse gemeenten. Bij enkele van deze 16 gemeenten zijn wel afspraken gemaakt over deelaspecten van cliëntondersteuning. Bijvoorbeeld op het gebied van ondersteuning voor bijzondere doelgroepen. In veel gemeenten(66%) is de uitvoering van cliëntondersteuning door MEE opgenomen in Sociale Wijkteams (wijkteams, gebiedsteams, buurtteams, jeugdteams et cetera). Dat is de overgrote meerderheid van alle gemeenten die werken met Sociale Wijkteams.. Volgens onderzoek van Movisie was MEE in oktober 2014 al in 86% van de wijkteams aanwezig. Wijkteams zijn niet de enige verschijningsvorm van Wmo-ondersteuning en cliëntondersteuning. In de overige gemeenten wordt MEE vooral ingezet in Wmo-loketten, tweedelijnsvoorzieningen en backoffice-ondersteuning. In de meeste gemeenten worden de cliëntondersteuners van MEE naast de oorspronkelijke doelgroep (mensen met een beperking) nu ook ingezet voor een brede doelgroep van kwetsbare burgers, inclusief GGZ-cliënten en zorgbehoevende ouderen. Inkoopproces cliëntondersteuning 2015 De belangrijkste overige conclusies over het verloop van het inkoopproces waren: • De betrokkenheid van en mogelijkheden voor meedenken met de gemeente door MEE waren in meerderheid goed, maar de betrokkenheid van burgers en cliënten was slecht tot matig. • Gemeenten hielden zich slecht aan planningen en afgesproken deadlines. Voor 37 gemeenten waren de beschikkingen en/of contracten bijvoorbeeld op 1 februari nog niet rond. MEE-organisaties zijn voor de inkoop voor 2016 beducht voor een herhaling van het tijdsintensieve en trage inkoopproces uit 2014. Zeker gezien het feit dat in bijna alle gevallen de cliëntondersteuning voor slechts een jaar is ingekocht.
3
Succesfactoren Uit de monitor onder MEE-organisaties blijkt dat er gemeenten zijn die wel in staat zijn om adequate cliëntondersteuning aan te bieden die voldoende toegankelijk is voor de burger. De succesfactoren die zij benoemen, zijn: • Toegangsbeslissingen en ondersteunende activiteiten worden gescheiden uitgevoerd. • Er zijn maatregelen genomen om cliëntondersteuning afzonderlijk en herkenbaar aan te bieden. Doorgaans naast de inbedding in sociale wijkteams. • De gemeente gaat niet op de stoel van de professional zitten. Oplopende wachtlijsten We horen uit veel gemeenten dat de capaciteit in sociale teams tekort schiet om vooral de meest kwetsbare burgers goed en op tijd te ondersteunen. Daardoor ontstaan op meerdere plaatsen wachttijden en wachtlijsten, vooral voor mensen met een beperking en een GGZ achtergrond. Van zorgaanbieders ontvangt MEE regelmatig signalen dat de doorstroom naar sommige Wmo-maatwerkvoorzieningen en Wlz-voorzieningen stokt. Slechte herkenbaarheid Een terugkerend thema is dat cliëntondersteuning in veel gemeenten niet herkenbaar georganiseerd is als een afzonderlijke dienstverlening en taak. De cliëntondersteuning is daarom voor de burgers slecht vindbaar zij zijn niet op de hoogte van de mogelijkheid om bijgestaan te worden bij toegangs- en toekenningsbeslissingen van de gemeente. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om burgers hiervan op de hoogte te stellen. Of dat daadwerkelijk ook gebeurt kunnen wij niet goed beoordelen. Het is in ieder geval lastig als cliëntondersteuning niet bestaat als herkenbaar aanbod. Doorschuiven van vragen In toenemende mate komen signalen binnen over burgers die in de problemen komen omdat instanties hun vragen naar elkaar door schuiven. Op dit moment zien we dat vooral bij cliënten waar zorg en maatschappelijke ondersteuning moeten aansluiten op onderwijs en participatie. Als meerdere partijen de verantwoordelijkheid doorschuiven, verdwalen deze burgers in het systeem. Cliëntondersteuning is juist dan noodzakelijk, maar moet dan wel voor diezelfde burger herkenbaar en onafhankelijk georganiseerd en te vinden zijn. In dat verband 4
is het extra belangrijk dat de cliëntondersteuning onafhankelijk is georganiseerd en voor Wmo en Wlz in één hand zijn geregeld. Twijfels over onafhankelijkheid cliëntondersteuning In de beeldvorming van cliënten is de cliëntondersteuning minder onafhankelijk geworden dan ze gewend zijn. Ook al is de onafhankelijkheid vaak theoretisch geborgd in de regels binnen gemeente en wijkteam, het beeld van cliënten is vaak anders. Die kunnen niet zien of de cliëntondersteuning binnen een wijkteam in staat is om uitsluitend het belang van de cliënt te dienen. Alle medewerkers van een wijkteam worden gezien als vertegenwoordiger van de gemeente en haar belangen. Dat geldt zeker als die medewerkers zich vooral bezighouden met toegangsbeslissingen, zoals nu vaak de praktijk is. Sommige gemeenten erkennen dit probleem en maken met MEE aanvullende afspraken over een onafhankelijk gepositioneerde cliëntondersteuning naast het wijkteam of loket. Aansluiting op alle levensgebieden Daarnaast komen diverse signalen binnen over een slechte aansluiting van sociale teams op andere levensgebieden. De focus van de wijkteams en daarmee veelal ook van de cliëntondersteuning is vaak eenzijdig gericht op de Wmo en de wijk. We zien aansluitingsproblemen en een gebrekkig aanbod voor cliëntondersteuning op onder andere de volgende (levens)gebieden: • Participatiebeleid zoals bij Wajongers die door het UWV herbeoordeeld worden; • Jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg • Passend onderwijs • Informele zorg en ondersteuning • Aansluiting op revalidatie en VG en GGZ zorg • Crisisopvang Daarnaast hebben de decentralisaties en grote reorganisaties binnen de gemeenten vaak interdisciplinaire netwerken voor professionele uitwisseling en samenwerking verzwakt. Dat is concreet te merken aan de netwerken voor Integrale Vroeghulp (IVH), Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) en Niet Aangeboren Hersenafwijkingen (NAH).
5
Privacy en registratie Er zijn veel signalen over onduidelijkheden in registratieverplichtingen en privacy regels en verschillen in uitleg daarvan tussen gemeenten. Per gemeenten verschillen de regels over bijvoorbeeld gebruik van het BSN, bewaartermijnen van dossiers en registratie van jeugdhulpwerkzaamheden in de sociale teams. Toegangsbeslissingen overheersen werkzaamheden Het integrale, levensbrede aanbod en grote nadruk op zelfredzaamheid en versterking van sociale netwerken van MEE passen heel goed bij de ambitie van veel gemeenten voor integrale sociale wijkteams. Dat verklaart de aanwezigheid van MEE in bijna alle sociale wijkteams. Dit leidt tot een groot beroep op de MEEmedewerkers in ondersteuning aan andere professionals. Zij ondersteunen hen in het gebruik van methoden voor sociale netwerkversterking, zelfredzaamheid en het herkennen en ondersteuning van mensen met beperkingen. De grote vraag naar MEE-expertise levert enerzijds een potentiële kwaliteitsverbetering op voor de kwetsbare burger, maar de keerzijde is dat de expertise dun wordt uitgesmeerd. MEE-medewerkers houden weinig tijd over voor daadwerkelijke cliëntondersteuning. Dat wordt verergerd omdat medewerkers in sociale wijkteams vaak onvoldoende toekomen aan daadwerkelijke ondersteuning gericht op zelfredzaamheid, participatie en preventie. We krijgen vrij algemeen te horen dat de werkzaamheden in de wijkteams overheerst worden door toekenningsbeslissingen en ‘indiceren’. Uit sommige regio’s vernemen we dat het ook moeilijk is om hierover een constructieve dialoog aan te gaan met de gemeente. Wegvallen preventief aanbod Een algemeen terugkomend beeld is tot slot dat vooral individuele dienstverlening is overgebleven. Daarentegen is veel van het goed werkende preventieve aanbod aan trainingen en cursussen weggevallen. Dat zien we bijvoorbeeld aan trainingen voor budgetbeheersing voor de LVB-doelgroep, vriendenkringen, weerbaarheidstrainingen voor meisjes met LVB en groepstrainingen voor familie van mensen met beperkingen zoals de ‘Brussencursussen’ voor broers en zussen van bijvoorbeeld cliënten met autisme.
6