Circulaire over de gevolgen van het nieuwe belastingstelsel 2001 voor gemeente predikanten 1. Doel van deze circulaire In de afgelopen periode zijn met regelmaat publicaties verschenen over het nieuwe belastingstelsel in relatie tot de predikanten. Predikanten vragen in toenemende mate om informatie, over hoe te handelen om in 2002 op een correcte wijze het formulier voor de inkomstenbelasting over 2001 te kunnen verzorgen. Ook van de zijde van de plaatselijke gemeenten, bereiken ons vragen over het nieuwe belastingstelsel. Het doel van deze circulaire is om de informatie die tot nu toe is verschenen bijeen te brengen en daar, waar ons inziens nodig, aan te vullen. Dit betekent niet dat onderstaand alle publicaties integraal worden weergegeven. Het gaat om een algemeen totaaloverzicht van de voor dit moment van belang zijnde zaken en voor zover tot heden de informatie beschikbaar is. 2. Algemene introductie Zoals inmiddels bekend mag worden verondersteld, is per 1 januari 2001 het nieuwe belastingstelsel in werking getreden. De eerste indruk was dat er voor de predikanten heel erg veel veranderde. Bij nadere bestudering blijkt dit mee te vallen. Wel dient op voorhand hierbij te worden opgemerkt, dat nog moet worden afgewacht hoe de belastingdienst met een aantal aspecten van de nieuwe Wet Inkomstenbelasting zal omgaan. Dit kan zelfs per afzonderlijke belastinginspectie tot verschillen leiden. Ongetwijfeld zullen er in de loop van de eerstkomende jaren interpretatieverschillen ontstaan. Pas nadat jurisprudentie is ontstaan over deze interpretatieverschillen zal omtrent bepaalde fiscale aspecten duidelijkheid ontstaan. Op dit moment is aan de orde welke veranderingen met welke gevolgen nu relevant zijn voor de predikanten en dit dan uiteraard in vergelijking met de situatie vóór 2001. Veel is geschreven over de verplichting tot het voeren van administratie. Hierop zal uitvoerig worden ingegaan. Vooruitlopend hierop zij alvast opgemerkt, dat ook reeds vóór 2001 sprake was van het bijhouden van de administratie door de predikanten om te kunnen aantonen welke uitgaven voor de ambtsuitoefening waren gedaan. Zeker vanaf 2000 was dit weer actueel, omdat met ingang van dat jaar de twee forfaitaire groepsregelingen door de belastingdienst zijn afgeschaft (administratie- en bureaukosten en de representatiekostenvergoeding). En het zijn met name deze kostencategorieën die dikwijls aanleiding geven tot “fiscale discussie”. Wel kan worden vastgesteld, dat het nieuwe belastingstelsel nadrukkelijker dan voorheen regels stelt aan de wijze waarop administratie moet worden gevoerd. Overigens geldt voor de predikanten dat hierbij sprake is van een betrekkelijk mild regime. Zie paragraaf 4. 3. Het nieuwe belastingstelsel op hoofdlijnen Het meest in het oog springende kenmerk van het nieuwe belastingstelsel is de invoering van de zogenaamde inkomenboxen. Het gaat hierbij om de volgende inkomenboxen: Box 1: inkomen uit werk en woning, Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang, Box 3: inkomen uit sparen en beleggen.
1
In deze circulaire blijft box 2 buiten beschouwing, vanuit de veronderstelling dat dit bij predikanten niet of nauwelijks aan de orde is, box 3 wordt wel behandeld en het meest uitvoerig wordt in gegaan op box 1. Een tweede belangrijke wijziging betreft de verlaging van de belastingtarieven van de inkomstenbelasting. Daarnaast zijn de aftrekposten beperkt en zijn de belastingvrije sommen vervangen door heffingskorting(en). Heffingskortingen zijn vaste bedragen die rechtstreeks in mindering komen op de te betalen belasting. De omvang van de totale heffingskorting is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Voor iedere belastingplichtige geldt een algemene heffingskorting van ƒ 3.473,--. Deze korting kan de echtgenote/echtgenoot van de predikant, wanneer zij/hij geen inkomen heeft op verzoek ook uitbetaald krijgen. Vermeldenswaard is voorts de afschaffing van de vermogensbelasting. Hier komt in box 3 een belastingheffing voor in de plaats over het verkregen fictieve inkomen uit sparen en beleggen tegen een vast tarief van 30%. 4. De positie van de predikant in het nieuwe belastingstelsel a. pseudo ondernemer De gemeente predikant wordt in het nieuwe belastingstelsel min of meer beschouwd als ondernemer. Het inkomen uit de ambtsuitoefening, uit arbeid dus, wordt aangeduid als inkomsten uit arbeid uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden. De predikant is immers geen werknemer, er is geen arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Omdat niet alle bepalingen voor ondernemers voor de predikanten van toepassing zijn, denk bijvoorbeeld aan de zelfstandigenaftrek en fiscale oudedagsvoorziening, duiden wij de positie van de predikant in het vervolg aan als pseudo-ondernemer. Het belangrijkste kenmerk van deze positie is, dat alle inkomsten verkregen uit de ambtsuitoefening (dus niet uit sparen of beleggen, dat is box 3), worden belast in box 1. Deze inkomsten, bijvoorbeeld traktement, onkostenvergoedingen, preekbeurten en neveninkomen, etc. vallen niet onder de loonbepalingen, maar komen te vallen onder het beperkte winstbegrip. Dit betekent onder meer dat om de “winst” te bepalen, de kosten die zijn gemaakt om het inkomen/winst te verkrijgen onder bepaalde voorwaarden kunnen worden afgetrokken. Het belangrijkste criterium hierbij is, dat de kosten aantoonbaar moeten samenhangen met de uitoefening van het ambt en er moeten bewijsstukken kunnen worden overlegd. Zo geldt bijvoorbeeld een beperking met betrekking tot de representatiekosten, deze kunnen tot 90% in aftrek worden gebracht. Hiermee zijn we toegekomen aan het thema van het verplicht voeren van een administratie c.q. boekhouding. Zoals eerder opgemerkt, ook in het verleden, waren de predikanten niet vrijgesteld van administratie, doch in het nieuwe belastingstelsel krijgt de boekhouding van de predikant meer aandacht. Dit komt door de positie van het pseudo-ondernemerschap, waarmee hij/zij onder de winstbepalingen komt te vallen, in plaats van onder de loonbepalingen. En om de winst te kunnen vaststellen moet er een resultatenrekening worden overlegd. Uit de resultatenrekening dient te blijken, waaruit het inkomen bestaat en wat voor kosten er gemaakt zijn en derhalve zijn afgetrokken. Dit kan een betrekkelijk eenvoudige administratie zijn, als maar duidelijk blijkt wat aan inkomen is ontvangen en welke kosten - met bewijsstukken - zijn afgetrokken. Wanneer de predikant de afschrijvingskosten op duurzame middelen in de winstbepaling wil betrekken moet er een waardebepaling van die duurzame middelen worden vastgelegd. Dit wordt aangeduid met het begrip Balans, voor de predikant moet dan gedacht worden aan de waarde van de bibliotheek (overschat deze niet!), overige inventaris van de studeerkamer, denk aan de PC, e.d. en ook de ambtskleding, in het bijzonder de toga kan hierin worden betrokken. De jaarlijkse afschrijvingskosten op deze middelen kunnen als aftrekposten in de winstbepaling worden betrokken. Jaarlijks zal dus een overzicht gemaakt moeten worden van de bezittingen en schulden op 1 januari van de pseudo-onderneming (balans). Op duurzame bedrijfsmiddelen (investeringen van meer dan ƒ 992,--), moet worden afgeschreven, men mag deze niet ineens ten laste van het resultaat brengen. Voor een computer geldt dat per jaar 30% van de aanschafwaarde mag worden afgeschreven, na drie jaar heeft
2
de computer dan een boekwaarde van 10% van de aanschafwaarde. Hierover mag niet meer worden afgeschreven. In het verleden hoefden predikanten geen balans op te stellen. Om de afschrijvingskosten over 2001 te kunnen bepalen, dient men de waarde van de bezittingen per 1 januari 2001 van de pseudo-onderneming te weten, daarom zal er een balans per 1 januari 2001 opgesteld moeten worden. Indien bezittingen, die in het verleden zijn aangeschaft, per 1 januari 2001 op de balans opgenomen worden, moet men rekening houden met de bedragen die in voorgaande jaren al in aftrek genomen zijn. Als bijvoorbeeld ieder jaar de kosten van alle vakliteratuur in mindering op de inkomsten zijn gebracht, kan men nu niet diezelfde literatuur als bibliotheek voor een bepaald bedrag in de balans opnemen. Daarnaast geldt overigens, dat men de waarde van een bibliotheek niet moet overschatten. Een ander voorbeeld is de computer. Stel dat op 1 januari 2000 voor ƒ 3.000,-- een computer is aangeschaft, over 2000 is ƒ 900,-- in aftrek gebracht, dan moet de computer voor een bedrag van ƒ 2.100,-- op de balans per 1 januari 2001 opgenomen worden (en niet bijvoorbeeld ƒ 2.500,--). Voor de kosten betreffende de werkkamer, inclusief de inrichting en energielasten, en dergelijke, in de woning van de predikant, geldt een specifieke forfaitaire regeling. De regeling is met de nieuwe wetgeving uiterst complex geworden en het is nu nog niet geheel duidelijk hoe in de praktijk de wet toegepast moet worden. Nog een opmerking over de gedetailleerdheid van de administratie. Moeten nu werkelijk alle bonnetjes van alle uitgaven worden bewaard? In principe ja, zeker in het eerste jaar raden wij aan hier niet te nonchalant mee om te gaan. Maar naar aanleiding van vragen uit de Tweede Kamer over de positie van de predikanten, blijkt dat de staatssecretaris niet overdrijft in de te stellen eisen aan de administratie en de bewijslast van alle uitgaven. In het bijzonder gaat het hier om de representatiekosten. Op een vraag, of voor de predikanten niet een bepaald bedrag zou kunnen worden vrijgesteld voor representatie doeleinden, antwoordt de staatssecretaris als volgt, citaat: “Om de aftrek te kunnen claimen zullen de desbetreffende kosten, bijvoorbeeld voor representatie, op redelijke wijze aannemelijk moeten worden gemaakt. Het ligt niet voor de hand dat alle kleine uitgaven voor kopjes koffie en bloemetjes met bonnetjes moet worden gestaafd. Ik verwacht niet dat dit in de praktijk tot grote problemen zal leiden. Het is dan ook niet nodig en binnen de systematiek van het resultatenregime evenmin wenselijk, een bepaald bedrag vrij te stellen”. Einde citaat. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe de belastingdienst met deze beleidslijn van de staatssecretaris zal omgaan. Met de kennis die wij thans hebben vergaard, komen wij tot de conclusie dat de predikant kan volstaan met de inrichting van een eenvoudige administratie volgens het kasstelsel, of wel wat komt aan inkomen binnen en wat gaat er, om het inkomen te verwerven, aan kosten uit. Voor de afschrijvingsbedragen geldt dat de predikant de waardebepaling van de duurzame middelen moet vastleggen in zijn/haar administratie. Voor de helderheid en inzicht in de administratie van de predikant, kan het nuttig zijn om de zakelijke uitgaven en inkomsten te scheiden van de uitgaven met een privé karakter. Hiervoor is het niet noodzakelijk, maar geven wij wel in overweging, om eventueel met gescheiden bankrekeningen te werken, namelijk één voor het ondernemerschap en één voor privé doeleinden. Voor de inrichting van een en ander adviseren wij contact op te nemen met een belastingadviesbureau of administratiekantoor met fiscale kennis. b. pseudo-werknemer Het kan ook nog anders. De predikant en de kerkenraad kunnen ervoor kiezen om voor de predikant het zogenaamde pseudo-werknemerschap toe te passen. Zoals de aanduiding al doet vermoeden, ook hier is net als bij het pseudo-ondernemerschap, geen sprake van de predikant als werknemer. Het belangrijkste kenmerk van de pseudo-
3
werknemer is, dat het inkomen onder de loonbepalingen wordt gebracht en dat derhalve de regels uit de Wet op de loonbelasting van toepassing zijn. Met nadruk zij hier vermeld, dat het pseudo-werknemerschap uitsluitend van belang is voor de loonheffing en niet doorwerkt naar de werknemersverzekeringen. De predikant wordt dus, indien gekozen wordt voor het pseudo-werknemerschap, daarmee géén werknemer De keuzemogelijkheid van het pseudo-werknemerschap vloeit overigens niet voort uit het nieuwe belastingstelsel. Ook voor 2000 bestond deze mogelijkheid al. Wel is per 1 januari 2001 de procedure vereenvoudigd. Er kan worden volstaan met een gezamenlijk verzoek van kerkenraad en predikant aan de belastingdienst en daarmee is het pseudo-werknemerschap een feit. In het verleden hebben wij er op gewezen dat de keuze voor pseudo-werknemer voor de gemeente tot gevolg heeft, dat er loonadministratie moet worden bijgehouden en dat geeft hoe dan ook de nodige administratieve rompslomp. En het gaat altijd om een individuele keuze. Als bijvoorbeeld in een gemeente met meerdere predikanten de ene predikant kiest voor het pseudo-werknemerschap, dan zijn daarmee de andere predikanten niet gebonden aan deze keuze. Op deze wijze kunnen er dus verschillende posities binnen een gemeente ontstaan. Voorts moet hierbij worden opgemerkt, dat het pseudo-werknemerschap niet overdraagbaar is bij vertrek van een predikant naar een andere gemeente. Dan zal opnieuw een verzoek moeten worden ingediend en is de betreffende predikant afhankelijk van de medewerking van de nieuwe gemeente. Dit zijn een aantal drempels waarmee rekening moet worden gehouden bij de afweging voor of tegen het pseudo-werknemerschap. Dit laat onverlet dat de keuze voor pseudo-werknemer belangrijke voordelen heeft. Niet uitputtend, noemen we er een aantal: 1. een spaarregeling met de gemeente. Deze regeling kan fiscale voordelen hebben. 2. jubileumgratificatie is in dat geval onbelast. 3. mogelijkheid van de zogenaamde feestdagenvrijstelling van ƒ 300,-- per jaar. Daarnaast kan het een voordeel zijn dat de belasting direct wordt ingehouden. Hierdoor kunnen voorlopige aanslagen achterwege blijven en dit geeft wellicht enige financiële rust. N.B. Indien voor het pseudo-werknemerschap wordt gekozen dan moet de gemeente bij het inhouden van de belasting rekening houden met de te betalen belasting over de periodieke verhogingen bij NHK-predikanten. Wij adviseren in deze situatie contact op te nemen met het Bureau Predikanten. Een ander belangrijk aspect bij het pseudo-werknemerschap is, hoe fiscaal met onkosten wordt omgegaan. Als de predikant pseudo-werknemer wordt, dan is er geen mogelijkheid meer aanwezig om de gemaakte beroepskosten af te trekken. Dit is dus precies het tegenovergestelde van het pseudo-ondernemerschap. Wel is het mogelijk om, binnen bepaalde grenzen, bij het pseudo-werknemerschap de onkostenvergoedingen fiscaal vrij te verstrekken. Op dit moment hebben wij geen bedragen per onkostensoort beschikbaar kunnen krijgen. Het lijkt aannemelijk, dat de huidige onkostenvergoedingen voor predikanten - voor zover niet op declaratiebasis - hiervoor in aanmerking komen. Op dit moment kan hierover nog geen uitsluitsel worden gegeven. Belangrijke begrippen bij het bepalen van de omvang van de te vergoeden kosten zijn redelijkheid, billijkheid, aantoonbaarheid, e.d.. Nogmaals, thans bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat de huidige onkostenvergoedingen niet aan deze criteria zouden voldoen. c. lastig kiezen Uit vorenstaande blijkt, dat het lastig is om te kiezen voor het een of het ander. Het is sterk gekoppeld aan de persoonlijke omstandigheden van de predikant en - zoals eerder opgemerkt - voor het pseudo-werknemerschap heeft de predikant altijd de medewerking van de gemeente nodig. De belangrijkste fiscale afweging lijkt te zijn, of het aantrekkelijker is om de onkosten belastingvrij vergoed te krijgen, of de onkosten in mindering te brengen op het inkomen. Wij adviseren bij een eventuele afweging een fiscaal deskundige te betrekken om vooraf de verschillende situaties door te rekenen alvorens een definitieve knoop door te hakken!
4
5. Enige bijzonderheden er uitgelicht, zoals de woning, reiskosten, alimentatie, sparen en beleggen, giften Buiten de in het kopje van deze paragraaf genoemde onderwerpen, is er natuurlijk nog veel meer te zeggen over het nieuwe belastingstelsel. Er zullen boeken over worden geschreven, procedures gevoerd, etc. Waar het in deze circulaire om gaat is om de predikant op weg te helpen, hoe hij/zij in het lopende jaar alvast rekening kan houden met de bijzondere positie in het nieuwe stelsel. In dat kader behandelen we nu nog de hierboven genoemde thema’s. -
de ambtswoning Wanneer de predikant verplicht is de ambtswoning te bewonen, dan gelden hiervoor de met de belastingdienst overeengekomen regels. Dat kan zijn de inhouding van de bekende 12% de GKN regeling, of de bijtelling van de vergoeding voor het gemis van de ambtswoning - de NHK en ELK regeling. In het nieuwe stelsel geldt voor pseudo-ondernemers, dat voor het privé gebruik van de woning, een bijtelling bij het inkomen plaatsvindt overeenkomstig de WOZ-waarde van de woning. Het gaat hier om een percentage van bijtelling dat kan oplopen tot 1,9% van de WOZwaarde, met een maximum van ƒ 41.760,--. Kosten, lasten en afschrijvingen komen ten laste van de winst. Het is niet duidelijk of ten gevolge van de invoering van het nieuwe belastingstelsel, deze bijtelling ook voor predikanten gaat tellen. Wij gaan ervan uit dat de vigerende praktijk tot en met 2000, kan worden voortgezet in 2001. Indien de situatie inzake de ambtswoning wijzigt dan zal dit ook betrekking hebben op de pseudo-werknemer Mocht hierin verandering komen, dan zullen wij uiteraard bezien welke reactie van de zijde van de kerken gewenst is.
-
reiskosten Voor de reiskosten geldt dat de predikant op declaratiebasis - overeenkomstig de huidige onkostenvergoedingsregeling - de gemaakte kosten in rekening kan brengen. Voor de auto is dat 60 cent per kilometer voor dienstreizen. Dit zijn reizen die de predikant maakt in verband met de uitoefening van zijn ambt in de gemeente. Uit hoofde van deze onkostenvergoedingsregeling voor predikanten heeft de predikant, dus ook de part-time predikant, ook voor de reizen die hij/zij maakt van de woonplaats naar de gemeente voor de uitoefening van de ambtswerkzaamheden recht op een kilometerprijsvergoeding indien gebruik gemaakt wordt van een auto. Wel zal deze vergoeding, voor zover zij fiscaal wordt beschouwd als woon-werkverkeer leiden tot het heffen van belasting. Bij het pseudo ondernemerschap kunnen deze kosten worden afgetrokken; bij het pseudowerknemerschap kunnen deze kosten belastingvrij worden vergoed. fiscale behandeling van reiskosten: De nieuwe belastingwetgeving brengt voor wat betreft reiskosten belangrijke fiscale wijzigingen met zich mee. Om de verschillen in wetgeving voor wat betreft de aftrek en vergoeding van reiskosten bij pseudo-ondernemer en de pseudo-werknemer duidelijk te maken, gaan wij onderstaand uitvoerig op dit onderwerp in. Voor regelmatig woon-werkverkeer geldt een forfaitaire regeling (dit wil zeggen: een vast bedrag ongeacht de daadwerkelijk gemaakte kosten). Van regelmatig woon-werkverkeer is sprake indien men tenminste éénmaal per week pleegt te reizen tussen de woning en de plek van de werkzaamheden, óf indien men in een kalenderjaar meer dan 40 keer van zijn woning naar de plek van de werkzaamheden heeft gereisd. Indien er sprake is van regelmatig woon-werkverkeer en de pseudo-ondernemer reist met eigen vervoer, dan kan hij afhankelijk van de afstand een vast bedrag op het resultaat in mindering brengen. Voor wat betreft overige dienstreizen kan een bedrag van 60 cent per kilometer afgetrokken worden. Werknemers, dus ook pseudo-werknemers, kunnen vanaf 2001 nog wel onbelaste reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer krijgen, indien zij met eigen vervoer reizen! Indien met het openbaar vervoer gereisd wordt, kan een onbelaste vergoeding gegeven worden dat gelijk is aan de werkelijk gemaakte kosten. Reist de pseudo-werknemer met het openbaar vervoer en krijgt hij geen reiskostenvergoeding voor het woon-werkverkeer, dan kan hij een vast bedrag van zijn inkomen aftrekken (reisaftrek). De hoogte hiervan is afhankelijk van het aantal kilome-
5
ters dat per openbaar vervoer gereisd wordt. Overige reiskosten kunnen worden vergoed tegen 60 cent (auto) of de werkelijke kosten (openbaar vervoer). Nu kan men zich voorstellen dat er situaties zijn, waar geen gebruik gemaakt kan worden van het openbaar vervoer, dit gezien de tijdstippen waarop de predikant reist en/of omdat er geen goede verbindingen zijn. In dergelijke situaties is het mogelijk dat het reiskostenforfait buiten toepassing blijft en een vergoeding van 60 cent per kilometer verstrekt kan worden. Wij adviseren om in dergelijke situaties contact op te nemen met de belastinginspecteur waar men onder ressorteert en proberen of er redelijke afspraken kunnen worden gemaakt. -
alimentatie Ook in het nieuwe belastingstelsel blijft betaalde alimentatie aan de gewezen echtgenote/echtgenoot aftrekbaar en wel in de vorm van een zogenoemde “persoonsgebonden aftrek”. Ontvangt de predikant alimentatie dan is dat voor hem/haar progressief belast inkomen.
-
sparen en beleggen Het inkomen uit sparen en beleggen wordt belast in box 3. Hierbij wordt een vast fictief rendement gehanteerd van 4%. Over dit rendement wordt de belasting geheven volgens een vast percentage van 30%. Overigens vóór er sprake is van belastingheffing in deze box, geldt er een heffingsvrij vermogen voor iedereen van ƒ 38.785,--. In box 3 worden ook de inkomsten betrokken uit een tweede woning. Ook hier geldt dat niet de werkelijke huurontvangsten meetellen, maar het fictieve rendement berekend over de waarde van de woning, minus de schulden inzake deze woning. NB: Hypotheekrente ter zake van de tweede woning mag niet meer worden afgetrokken. Voor predikanten kan het dus van belang zijn hier rekening mee te houden, als wordt overwogen kort voor het emeritaat een woning te kopen. Woont men nog niet in deze woning, dan zal naar alle waarschijnlijkheid deze woning als tweede woning worden beschouwd en derhalve vallen onder het regime van box 3.
6.
-
lijƒrentepolissen Dikwijls wordt ook gespaard in de vorm van lijfrentepolissen. De tot nu bestaande basisaftrek van maximaal ƒ 6.075,-- komt te vervallen en wordt vervangen door een aftrek van maximaal ƒ 2.283,--. Hierbij zij opgemerkt dat er nog wel royalere mogelijkheden van aftrek zijn, wanneer aangetoond kan worden dat er sprake is van een pensioentekort. Bij predikanten kan hier al sprake van zijn, indien men niet toekomt aan de opbouw van een volledig pensioen. De betrokken predikantenpensioenfondsen kunnen de predikanten hierover nader informeren. (zie voor telefoonnummers onder aan dit artikel)
-
giƒten De mogelijkheid van giftenaftrek blijft gehandhaafd. Ook in het nieuwe belastingstelsel kunnen in box 1 de betaalde giften worden afgetrokken. De regel hierbij is, dat de giften aantoonbaar moeten zijn, dus bewijsstukken bewaren en de giften moeten meer bedrage dan 1 % van het totale inkomen, waarbij het minimum is bepaald op ƒ 132,-- en het maximum is gesteld op 10% van het totale inkomen.
Slotopmerking Met deze circulaire is getracht enige helderheid te verschaffen voor de predikanten inzake de wijze waarop voor hen het nieuwe belastingstelsel functioneert. Het is in dit bestek niet mogelijk om alle details te behandelen, meestal gaat het dan ook om de persoonlijke omstandigheden, die zich niet lenen voor een algemene behandeling in een circulaire als deze. Voor meer detailinformatie en vragen die op de persoonlijke omstandigheden betrekking hebben, raden wij dringend aan om contact op te nemen met een belastingadviesbureau of administratiekantoor met fiscale kennis. Het Bureau Predikanten is geen belastingadviesbureau. U kunt voor de specifieke vragen niet bij dit bureau terecht.
6
Uiteraard volgen wij de algemene ontwikkelingen en zijn wij alert op mogelijkheden en problemen voor de predikanten als beroepsgroep. Daar zijn we op dit moment ook nog volop mee bezig. Er zijn contacten met de belastingdienst om na te gaan of het zinvol is een onderzoek te doen naar een groepsregeling voor bijvoorbeeld representatiekosten. Er zijn goede contacten met de landelijke politiek en onlangs hebben wij de Vaste Kamercommissie voor Financiën van de Tweede Kamer benaderd. Ook hiervoor geldt dat we nog in gesprek zijn. Zodra er ontwikkelingen zijn die voor de groep van predikanten als geheel van belang is, zullen wij u hierover berichten.
Utrecht, januari 2001 Bureau Predikanten SoW-kerken
Nuttige adressen: Bureau Predikanten van de SoW-kerken, tel. 030 – 880 16 52 Belastingtelefoon 0800-0543 Internet: www.belastingdienst.nl. Internet: www.sowkerken.nl
7