KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST
Centraal College Medische Specialismen Besluit van 12 april 2010 houdende de opleidings- en erkenningseisen voor het medisch specialisme kindergeneeskunde∗
(Besluit kindergeneeskunde)
Het Centraal College Medische Specialismen,
gelet op artikel 14, tweede lid, onder d., van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 14 van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst; gezien het advies van het federatiebestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Medisch Specialisten Registratie Commissie;
BESLUIT:
============================================================= * In de Staatscourant van 29 november 2010, nr. 18862 is mededeling gedaan van de vaststelling van dit besluit.
Hoofdstuk A
Algemene bepalingen
A.1. Begripsomschrijvingen In dit besluit wordt verstaan onder: a. kindergeneeskunde: het specialisme dat zich richt op het voorkomen, herkennen en behandelen van ziekten van inwendige organen en orgaansystemen bij kinderen en adolescenten en waarin centraal staan de stoornissen in het ontwikkelingstraject van kind naar volwassene zowel in biologisch, psychologisch als in sociaal opzicht. b. opleidingsplan: het opleidingsplan van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde; A.2. Opleidingsplan De opleiding tot kinderarts voldoet aan het opleidingsplan. Hoofdstuk B
De opleiding
B.1. Duur De duur van de opleiding bedraagt vijf jaar. B.2. 1. 2. B.3. 1.
2.
3.
Specialismegebonden competenties De opleiding is gericht op het bereiken van de door het CCMS vastgestelde algemene competenties en specialismegebonden competenties. De in het eerste lid bedoelde specialismegebonden competenties zijn vastgelegd in de bijlage bij dit besluit. Structuur van de opleiding De opleiding bestaat uit de volgende verplichte onderdelen: a. vier jaar kindergeneeskunde (algemeen) gevolgd door; b. een jaar kindergeneeskunde (verdieping en profilering). Het onderdeel kindergeneeskunde genoemd in het eerste lid, onder a., bestaat uit: a. algemene pediatrie van ten minste 21 maanden; b. polikliniek van ten minste negen maanden; c. neonatologie van ten minste drie maanden en ten hoogste negen maanden; d. intensive care pediatrie van ten minste drie maanden en ten hoogste negen maanden, waarbij de totale duur van de onderdelen, genoemd onder c. en d., ten hoogste 12 maanden bedraagt; e. één of meerdere keuzeonderdelen (facultatief) van in totaal ten hoogste zes maanden. Het onderdeel kindergeneeskunde genoemd in het eerste lid, onder b, bestaat uit: a. twee verdiepingsonderdelen van in totaal ten hoogste zes maanden waarvan het onderdeel algemene pediatrie deel uitmaakt; b. een profileringsonderdeel van ten hoogste zes maanden waarvan een onderdeel algemene pediatrie deel kan uitmaken.
B.4. Inhoud van de opleiding De opleiding omvat de volgende thema’s: a. acute geneeskunde en intensive care; b. immunologie en bewegingsapparaat; c. psychosociale problematiek; d. cardiovasculair systeem; e. endocrinologie en metabole ziekten; f. gastro-enterologie en voeding; g. neurologie en psychomotore ontwikkeling; h. hematologie en oncologie; i. infectieziekten; j. neonatologie/perinatologie; k. nefrologie en urologie; l. pulmonologie; m. huid, KNO, oogheelkunde.
2
B.5. 1. 2.
Plaats van de opleiding De opleiding vindt plaats in een universitaire en een niet-universitaire opleidingsinrichting. Van het onderdeel kindergeneeskunde (algemeen), bedoeld in artikel B.3., eerste lid onder a., wordt ten minste 24 maanden gevolgd in een universitaire opleidingsinrichting en ten minste 12 maanden in een nietuniversitaire opleidingsinrichting.
B.6. 1. 2.
Specialismespecifieke toetsing en beoordeling Tijdens de opleiding wordt gebruik gemaakt van 360° feedback en vaardigheidstoetsing. De toetsen die behoren bij het landelijk en regionaal cursorisch onderwijs, bedoeld in artikel B.7., moeten aan het eind van het vierde opleidingsjaar met goed gevolg zijn afgelegd. Aan het eind van het vierde opleidingsjaar moeten de Kenmerkende Beroeps Situaties van tien van de 13 thema’s met goed gevolg zijn afgerond, waaronder in ieder geval de Kenmerkende Beroeps Situaties behorend bij de in artikel B.4. genoemde thema’s a., c., f., g., i., j. en l.
3.
B.7. Cursorisch onderwijs Op de website van de NVK (www.nvk.nl) staat welk onderwijs wordt aangeboden en of dat voor de aios verplicht of facultatief is. B.8. Plichten aios De aios dient een registratie bij te houden van de door hem behandelde casuïstiek en diagnoses, waaruit blijkt dat er sprake is voldoende spreiding over de thema’s van artikel B.4. B.9. Diensten Van de werkzame uren van de aios vindt ten hoogste 30% in diensttijd plaats, met uitzondering van de werkzaamheden die worden verricht op de intensive care of de neonatale intensive care unit. Daarvoor geldt dat van de werkzame uren van de aios ten hoogste 40% in de diensttijd plaatsvindt. Hoofdstuk C
De erkenning tot opleidingsinrichting
C.1. Eisen opleidingsinrichting (volledige opleiding) Om voor erkenning als opleidingsinrichting voor de volledige opleiding in aanmerking te komen voldoet de instelling aan de volgende eisen: a. de instelling is een universitaire instelling; b. in de instelling zijn werkzaam een anesthesioloog, een chirurg, een dermatoloog, een internist, een gynaecoloog, een keel- neus- oorarts, een oogarts, een orthopedisch chirurg, een radioloog, een uroloog en een neuroloog; c. in de instelling is ten minste één radioloog, één chirurg, één anesthesioloog, één KNO-arts en één neuroloog werkzaam die zich toelegt op diagnostiek en behandeling van het kind; d. regelmatig kunnen als consulent worden geraadpleegd een kinderpsycholoog, een klinisch geneticus, een plastisch chirurg, een psychiater en een revalidatiearts; e. in de instelling bestaan werkafspraken tussen de medisch specialisten van de afdeling obstetrie en gynaecologie en de bij de opleiding kindergeneeskunde betrokken medisch specialisten; f. op het klinisch-chemisch laboratorium, het medisch-microbiologisch laboratorium en de apotheek is respectievelijk ten minste één klinisch-chemicus, één arts-microbioloog en één apotheker aanwezig die specifieke deskundigheid bezit op het gebied van de pathologie op kinderleeftijd en de consequenties daarvan voor het functioneren van het laboratorium; g. de instelling beschikt over een psychosociaal team voor zorgverlening aan kinderen en hun gezinsleden; h. het aantal nieuw ingeschreven patiënten op de polikliniek en de verscheidenheid aan aangeboden pathologie kent een zodanige spreiding over de leeftijdsgroepen en de verschillende onderdelen van de kindergeneeskunde dat er voor de aios ruim voldoende mogelijkheid is om binnen de thema’s van artikel B.4. expertise en ervaring op te doen, op het niveau van derdelijns kindergeneeskunde, naast tweedelijns kindergeneeskunde;
3
i.
j.
de instelling beschikt over een samenwerkingsovereenkomst die in aanvulling op de eisen van het Kaderbesluit CCMS tevens voldoet aan de volgende eisen: i. naast de universitaire instelling neemt ten minste één niet-universitaire instelling deel; ii. er bestaat een regionale opleidingscommissie, waarin tenminste de opleiders van de samenwerkende instellingen zitting hebben, alsmede ten minste één aios; iii. er vindt regelmatig overleg plaats tussen de opleiders van de samenwerkende opleidingsinstellingen over het aannemen van aios. de instelling beschikt naast de algemene kindergeneeskunde over in ieder geval de volgende kindergeneeskundige subspecialismen: i. neonatologie; ii. kinder intensive care; iii. longziekten; iv. maag-darm-leverziekten; v. cardiologie; vi. infectieziekten.
C.2. Eisen gedeeltelijke opleiding (ten minste één tot ten hoogste drie jaar) Om voor erkenning als opleidinginrichting voor een gedeeltelijke opleiding van ten minste één jaar tot ten hoogste drie jaar in aanmerking te komen, voldoet de instelling aan de volgende eisen: a. de instelling is een niet-universitaire instelling; b. de instelling voldoet aan de eisen gesteld in artikel C.1., onder b. tot en met g. en i.; c. het aantal nieuw ingeschreven patiënten op de polikliniek en de verscheidenheid aan aangeboden pathologie kent een zodanige spreiding over de leeftijdsgroepen en de verschillende onderdelen van de kindergeneeskunde dat er voor de aios ruim voldoende mogelijkheid is om binnen de thema’s van artikel B.4. de algemene en specialismespecifieke competenties te behalen.
Hoofdstuk D
Slotbepalingen
D.1. Overgangsbepaling Artikel E.1. van het Kaderbesluit CCMS is van overeenkomstige toepassing. D.2. Intrekking besluit Besluit kindergeneeskunde van 10 mei 20041 wordt ingetrokken. D.3. Bekendmaking 1. Dit besluit, alsmede wijziging daarvan, behoeft instemming van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 2. In de Staatscourant wordt mededeling gedaan van de vaststelling en wijziging van dit besluit. Daarnaast wordt mededeling gedaan in het officiële orgaan van de KNMG. 3. De mededeling in het officiële orgaan van de KNMG als bedoeld in het tweede lid bevat tenminste de titel van het besluit of wijziging en de datum van inwerkingtreding van het besluit of wijziging. 4. De integrale tekst van dit besluit zal op de website van de KNMG worden geplaatst (www.knmg.nl).
============================================================= 1
Stcrt. 2004, nr. 241
4
D.4. Inwerkingtreding 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011. 2. Indien de Staatscourant waarin de vaststelling van dit besluit en het instemmingsbesluit, bedoeld in artikel D.3., worden geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2010, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2011. D.5. Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kindergeneeskunde.
Utrecht, 12 april 2010
prof. dr. R.J. Stolker voorzitter CCMS
mw. mr. V.J. Schelfhout-van Deventer secretaris colleges
5
Toelichting Algemeen Dit besluit bevat de aanvullende opleidings- en erkenningseisen voor het medisch specialisme kindergeneeskunde. Artikelsgewijs Artikel A.1. Begripsomschrijvingen Een meer gedetailleerde beschrijving van het profiel van de kindergeneeskunde is opgenomen in het opleidingsplan. Artikel A.2. Opleidingsplan In het Kaderbesluit CCMS is vastgelegd wie een opleidingsplan opstelt en aan welke vereisten een opleidingsplan moet voldoen: het bevat tenminste een beschrijving van de inhoud van de opleiding, van de structuur van de opleiding, van de specialismegebonden competenties etc. Door hier de opleiding te omschrijven als de opleiding in de kindergeneeskunde die voldoet aan het opleidingsplan, wordt het opleidingsplan van het Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde verankerd in de regelgeving van het CCMS. Deze omschrijving laat onverlet dat de opleiding ook aan de algemene eisen van het Kaderbesluit CCMS en van dit besluit moet voldoen. Artikel B.1. Duur Dit is een nadere invulling van het bepaalde in artikel B.3., eerste lid, van het Kaderbesluit CCMS. Deze duur is conform de minimale duur zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.1.3., Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en conform de aanbeveling van de Union Européenne des Médecins Spécialistes (UEMS). Artikel B.2. Specialismegebonden competenties De specialismegebonden competenties zijn gebaseerd op het algemene competentieprofiel van de medisch specialist, zoals beschreven in artikel B.2. van het Kaderbesluit CCMS en zijn opgenomen in de bijlage. Artikel B.3. Structuur van de opleiding Lid 1: De structuur van de opleiding bestaat uit een deel kindergeneeskunde in de breedte van vier jaar, gevolgd door een laatste opleidingsjaar dat wordt besteed aan de algemene pediatrie (lijn), verdieping en profilering. Lid 2, onder b.: Binnen de eerste vier jaar moet in totaal ten minste negen maanden aan polikliniek worden besteed. Het onderdeel polikliniek wordt vaak als deel van de algemene pediatrie (tweede lid, onder a.) beschouwd. Om er voor te zorgen dat in ieder geval ten minste 21 maanden wordt besteed aan de algemene pediatrie en ten minste negen maanden aan polikliniek, zijn deze onderdelen apart in het besluit opgenomen. Lid 2, onder e.: Naast de onder a. tot en met d. genoemde verplichte onderdelen, kunnen binnen een cluster onderdelen worden aangeboden waaruit de aios er ten minste één kan kiezen (niet verplicht onderdeel). De duur van dit keuzeonderdeel (of keuzeonderdelen) wordt bepaald door de duur van de onderdelen genoemd onder a. tot en met c. Lid 3: Verdiepings- en profileringsonderdelen die worden aangeboden zijn in een regionaal opleidingsplan vastgelegd. Een verdiepingsonderdeel overlapt niet met een profileringsonderdeel want een profileringsonderdeel bouwt niet voort op al eerder tijdens de opleiding onderwezen onderwerpen. Lid 3, onder a: Tijdens een verdiepingsonderdeel beschouwt de aios de stof van de eerste vier opleidingsjaren diepgaand. Daarnaast wordt in dit onderdeel ook aandacht besteed aan de algemene kindergeneeskunde. De algemene kindergeneeskunde kan in één verdiepingsonderdeel voorkomen of in beide verdiepingsonderdelen. Lid 3, onder b.: Een profileringsonderdeel kan een keuzeonderdeel in een aanpalend vakgebied zijn (zoals klinische genetica, tropische pediatrie, kinderpsychiatrie, global health) of een managementstage of basaal wetenschappelijk onderzoek. Een bijzonder profileringsonderdeel is de supervisiestage. Ook kan een profileringsonderdeel het begin zijn van een fellowship. Tijdens dit onderdeel kan aandacht besteed worden aan de algemene kindergeneeskunde. Artikel B.4. Inhoud van de opleiding De inhoud van de opleiding wordt beschreven aan de hand van 13 thema’s. In deze thema’s zijn 22 ziektebeelden en systemen samengevoegd.
6
Artikel B.5. Plaats van de opleiding Lid 2: Dit artikellid bepaalt de instelling (universitair/niet-universitair) waar de aios de eerste vier jaar opleiding volgt (basis). Dat kan bijvoorbeeld zijn twee opleidingsjaren in de universitaire instelling plus twee jaar in de nietuniversitaire opleidingsinstelling of drie plus één, of tweeënhalf jaar plus anderhalf. Alle varianten zijn mogelijk, zolang wordt voldaan aan de eis dat de aios van de eerste vier opleidingsjaren er in ieder geval twee doorbrengt in de universitaire opleidingsinrichting en één in de niet-universitaire opleidingsinrichting. Artikel B.6. Specialismegebonden toetsing en beoordeling De voor alle aios verplichte toetsinstrumenten zijn de KPB, de CAT en de kennistoets. Deze toetsinstrumenten zijn opgenomen in het Kaderbesluit CCMS. Per specialisme kunnen daarnaast ook andere instrumenten worden gebruikt. Voor de opleiding kindergeneeskunde zijn dat de 360° feedback en de vaardigheidstoetsing. Het opleidingsplan geeft in een toetsmatrix aan wanneer welke toets- en beoordelingsinstrumenten worden gebruikt om de verschillende competenties te beoordelen en te toetsen. Lid 2: Op de website van de NVK worden de toetsen bekendgemaakt die horen bij het landelijk en regionaal cursorisch onderwijs van artikel B.7. Lid 3: De consequentie van het niet halen van de toetsen aan het eind van het vierde opleidingsjaar zijn in overeenstemming met het Kaderbesluit CCMS, met de aios besproken en vastgelegd. De afspraken maken deel uit van het portfolio. Het is aan de opleider en niet aan de examencommissie om een (integraal) oordeel te vellen over de (on)geschiktheid van de aios om de opleiding voort te zetten en af te ronden conform de opleidingseisen. Dat betekent dat een met een onvoldoende behaald examen niet de enige reden kan zijn om de opleiding te beëindigen. Artikel B.7. Onderwijs De algemene verplichting voor de aios tot het volgen van cursorisch onderwijs gedurende ten minste één dag per maand, is vastgelegd in het Kaderbesluit CCMS. Welk (cursorisch) onderwijs, discipline-overstijgend onderwijs of cursussen voor de opleiding kindergeneeskunde worden aangeboden en door de aios kunnen (facultatief) of moeten (verplicht) worden gevolgd, maakt de NVK bekend op de website van de NVK. Artikel B.9. Diensten Werken buiten kantooruren (diensten) is een integraal onderdeel van de opleiding en het latere werk van een kinderarts. Diensten gaan vaak gepaard met het missen van reguliere opleidingsmomenten overdag. Roostering van de assistenten dient zodanig plaats te vinden dat het merendeel van het onderwijs overdag genoten kan worden. Het doen van diensten in de avonden en nacht wordt gezien als opleidingstijd als er voldoende blootstelling aan kindergeneeskundige pathologie bestaat, door de aios in overleg met de opleider leerdoelen zijn gesteld en adequate supervisie en feedback zijn gewaarborgd. Om deze doelen te halen en voldoende onderwijs te krijgen geldt als norm dat ten hoogste 30% van de werkzame uren in diensttijd plaats vindt, dat wil zeggen dat van de werkzame uren in diensttijd maximaal 30% meetelt als opleidingstijd. Voor de onderdelen intensive care en neonatale intensive care unit wordt op dit percentage een uitzondering gemaakt (ten hoogste 40% van de werkzame uren in diensttijd), aangezien dit veel meer continue bedrijven zijn met veel nachtelijke leermomenten.
7
Bijlage bij Besluit Kindergeneeskunde bedoeld in artikel B.2. Ten aanzien van medisch handelen De kinderarts: • verzamelt op adequate wijze relevante informatie aangaande de klachten en symptomen van een patiënt door observatie, anamnese, hetero-anamnese en lichamelijk onderzoek, komt tot een differentiaal diagnose door klinisch te redeneren en bepaalt op basis van verzamelde informatie welke vervolgactie nodig is: aanvullende onderzoeken en/of een behandeling en/of een opname en/of poliklinische begeleiding/controle en/of het geven van een advies; • voert onderzoeken adequaat uit overeenkomstig de huidige maatstaven van de medische wetenschap en doet dit conform het door het beleid zoals dat is vastgesteld door het ziekenhuis waar men werkzaam is; • voert de behandelingcontrole en begeleiding uit overeenkomstig de huidige maatstaven van de medische wetenschap en conform het beleid van het ziekenhuis waar men werkzaam is en wijkt, indien nodig, goed gemotiveerd af van protocollen en controleert in hoeverre de behandeling resultaat heeft en voortgezet moet worden en past zonodig de behandeling aan; • adviseert de patiënt en het gezin over de noodzakelijke veranderingen in leefwijze en gedrag ten gevolge van de aandoening en/of behandeling en/of medicatie en geeft de ruimte om te communiceren over de ingrijpende gevolgen die dit met zich meebrengt; • gaat adequaat om met mogelijke verschillen in belang tussen patiënten en de vastgestelde kaders van het opleidingsziekenhuis en de afdeling Kindergeneeskunde; • signaleert bedreigingen voor het medisch, psychisch en sociaal welzijn van het kind, stelt uiteindelijk in woord en daad het belang van het kind voorop, houdt rekening met wilsbekwaamheid/ wilsonbekwaamheid van de patiënt en neemt zonodig beslissingen in het belang van het kind; • houdt rekening met sekse, leeftijd en ontwikkelingsniveau, belastbaarheid, levensbeschouwing, ethische dilemma’s en het cultuurpatroon van de patiënt bij de diagnose en behandeling; • neemt beslissingen in de patiëntenzorg door op het juiste moment acties te ondernemen of oordelen uit te spreken; • verzamelt op adequate wijze relevante informatie/ bewijzen voor de behandelopties van patiëntproblemen, evalueert informatie in de medische literatuur en andere vormen van bewijs kritisch en stelt op basis daarvan een optimaal behandelplan op (waar mogelijk op basis van evidence based medicine). Ten aanzien van communicatie De kinderarts: • communiceert met de patiënt, zodanig dat een relatie ontstaat die gebaseerd is op begrip, vertrouwen en inlevingsvermogen en leeft zich zo goed mogelijk in in de situatie van de patiënt, hun relaties, andere hulpverleners en de gevolgen van een aandoening van een kind op het gezin, in alle facetten; • communiceert adequaat (= ideeën en meningen aan anderen duidelijk maken, gebruik makend van duidelijke taal en non-verbale communicatie, taal en terminologie aanpassen aan de toehoorders, luisteren, presenteren) met patiënten, beroepsbeoefenaren die betrokken zijn bij de diagnose en behandeling, collega’s en vakgenoten. • verzamelt relevante informatie over de patiënt en houdt hierbij rekening met sekse, leeftijd en ontwikkelingsniveau, belastbaarheid, levensbeschouwing, ethiek en het cultuurpatroon in de communicatie met de patiënt; • begeleidt de patiënt bij het maken van een keuze in het diagnostisch proces en mogelijke behandelingen op grond van een individuele afweging van de te verwachten voor- en nadelen, nu en in de toekomst; • informeert de patiënt over het doel, de aard, de omvang en de procedure van onderzoek en behandeling, de risico’s van onderzoek en behandeling en de mogelijke bijwerkingen; • informeert de patiënt en/of diens huisarts, andere verwijzer(s) over de resultaten van onderzoeken en behandeling en gaat na of de patiënt (of een anders) de informatie heeft begrepen en neemt maatregelen als de informatie niet duidelijk is; • registreert patiënteninformatie volledig en doet dit conform wettelijke regels van de WGBO en de WBP en de door het opleidingskliniek en afdeling Kindergeneeskunde vastgestelde regels, procedures en aanwijzingen; • voert lastige of bijzondere gesprekken (zoals slecht nieuws gesprekken, gesprekken met de boze agressieve ouder, gesprekken in het kader van stervensbegeleiding, gesprekken met ouders van patiënten die dwingend om uitleg vragen, gesprekken met patiënten en ouders met andere cultuur- religieus- en maatschappelijke overtuigingen die op principiële gronden afwijken van eigen normen en/of de gangbare normen en waarden); • ziet het belang in van een goede communicatie met patiënten en andere beroepsbeoefenaren;
8
• stelt zich beschikbaar en is toegankelijk voor patiënten, collega’s, verwijzers en overigen en draagt duidelijk en tijdig aan de juiste persoon en in de juiste vorm de relevante patiëntgegevens over bij overdracht van verantwoordelijkheden van zorg en controleert of de informatie zodanig is overgekomen; • doet op verzoek van andere betrokkenen in de patiëntenzorg schriftelijk of mondeling verslag van of geeft advies over beoordelingen en mogelijke oplossingen voor patiëntenproblemen. Ten aanzien van samenwerking De kinderarts: • geeft de rol, de deskundigheid en de beperkingen van ieder lid van een multidisciplinair behandelteam aan om een zo optimaal mogelijk resultaat te behalen binnen de patiëntenzorg, een wetenschappelijk onderzoek, een onderwijstaak of een administratieve taak; • raadpleegt waar nodig collega medisch specialisten, huisartsen en andere hulpverleners en draagt zonodig een specifieke diagnose of behandeling over; • stelt samen met anderen een behandelplan op; • werkt samen met specialisten en andere beroepsbeoefenaren in de zorg op andere gebieden dan de patiëntenzorg, bijvoorbeeld commissiewerk, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs; • verleent waar nodig in teamverband en in nauwe samenwerking met specialisten en andere beroepsbeoefenaars patiëntenzorg aan patiënten (kinderen en adolescenten); • neemt deel aan een interdisciplinair overleg en laat zien meningen van anderen te respecteren, te overwegen en te accepteren en eigen expertise en meningen in te brengen; • gaat om met meningsverschillen met collega’s over de behandeling; • communiceert met leden van een interdisciplinair team in het oplossen van conflicten, het geven van feedback en doet dit vanuit een leidinggevende rol wanneer relevant; • gaat om met conflicten in professionele relatie. Ten aanzien van kennis en wetenschap De kinderarts: • stelt relevante klinische en (wetenschappelijke) onderzoeksvragen, zoekt op basis van lacunes in kennis en deskundigheid doelmatig naar en beoordeelt kritisch medische en andere relevante literatuur, beantwoordt de vraag zo optimaal mogelijk (waar mogelijk op basis van evidence based medicine) en identificeert relevante gebieden voor verder onderzoek; • levert een bijdrage aan de ontwikkeling van nieuwe kennis door deel te nemen aan onderzoeksprojecten, kwaliteitsbevorderende programma’s en/of de ontwikkeling van richtlijnen; • beoordeelt zijn professionele competenties continu en kan onder eigen verantwoordelijkheid beoordelen en stelt op basis daarvan zijn persoonlijke leerdoelen vast, bepaalt geschikte leeractiviteiten en evalueert leerresultaten om zijn vakbekwaamheid op peil te houden voor een optimale praktijkvoering; • faciliteert en bevordert het leren door studenten, arts-assistenten, andere medisch deskundigen en patiënten, waarbij hun referentiekader in acht wordt genomen. Ten aanzien van maatschappelijk handelen De kinderarts: • toont aan dat hij zich bewust is van het feit dat kinderen en adolescenten andere behoeften op het gebied van gezondheidszorg en andere gevolgen van ziekte op het dagelijks functioneren hebben dan volwassenen; • geeft aan welke factoren van invloed zijn op de gezondheid van kinderen en adolescenten, herkent deze factoren bij individuele patiënten, beoordeelt en gaat ermee om (dat wil zeggen: past de behandeling aan, informeert of adviseert de patiënt, vergroot het begrip van de patiënt, helpt de patiënt met de ziekte om te gaan, verwijst de patiënt naar andere organisaties op het gebied van gezondheidszorg); • moedigt actieve betrokkenheid van de familie en de omgeving van de patiënt in de besluitvorming en de zorg voor het zieke kind aan; • geeft aan wat de belangrijkste aspecten van het overheidsbeleid ten aanzien van de volksgezondheid zijn, hoe dit beleid de volksgezondheid positief of negatief beïnvloedt en hoe dit beleid veranderd zou moeten worden om de volksgezondheid te bevorderen; • demonstreert zijn medische kennis en vaardigheden op het gebied van de kindergeneeskunde in situaties buiten de patiëntenzorg; • geeft aan hoe overheidsbeleid op het gebied van gezondheidszorg invloed heeft op de patiëntenzorg, onderzoek en onderwijsactiviteiten op lokaal, provinciaal, regionaal en landelijk niveau; 9
• houdt rekening met de wettelijke bepalingen conform de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en gedragsregels van de KNMG en NVK bij de informatieverstrekking aan en over de patiënt; • informeert de patiënt op verzoek over de aard van de gegevens die worden vastgelegd, de wijze waarop, de bewaartermijn en over patiëntenrechten (zoals het inzagerecht, het kopierecht en het recht om gegevens te corrigeren c.q. aan te vullen); • identificeert risicogroepen binnen de kindergeneeskunde en levert een bijdrage aan preventie van het ontstaan van problemen binnen deze risicogroepen. Ten aanzien van organisatie De kinderarts: • maakt gebruik van tijd en middelen om een evenwicht te creëren tussen patiëntenzorg, onderwijs, onderzoek, externe activiteiten en privé-leven; • bepaalt doelen van professionele, persoonlijke, organisatorische en sociale aard, stelt hierin prioriteiten en geeft benodigde acties, tijd en middelen aan om deze doelen volgens de prioriteitstelling te bereiken; • functioneert onder tijdsdruk; • beoordeelt en stelt de patiëntenzorg binnen zijn afdeling en zijn persoonlijke functioneren bij, door middel van zelfevaluatie en -reflectie en beoordelingen van anderen; • geeft aan hoe het Nederlandse gezondheidssysteem (de verschillende organisaties daarbinnen, de werking en de financiering) is opgebouwd en werkt hierbinnen effectief en efficiënt rekening houdend met: - het belang van de betrokkenheid van het gezin bij de zorg voor een kind; - de rol van de kinderarts in preventieve en curatieve gezondheidszorg op basis van wetenschappelijke onderbouwing; - het belang van gedeelde verantwoordelijkheid in een multidisciplinaire setting; - de voor- en nadelen en relatieve kosten van preventieve en curatieve gezondheidszorgprojecten; - de voor- en nadelen en relatieve kosten van patiëntenzorg in verschillende settings: klinisch, poliklinisch, thuiszorg, chronisch zorg en revalidatieprogramma’s; - het belang van het vermijden van onnodige diagnostiek/onderzoekingen en onnodige klinische opnames; - ethische dilemma’s die gepaard gaan met de zorg rondom een patiënt. • geeft aan welke invloed sociale, beroepsmatige en maatschappelijke aspecten van de gezondheidszorg hebben op zijn medische praktijk als kinderarts; • houdt rekening met / reageert op overwegingen om gebruik te maken van alternatieve geneeswijzen; • geeft aan welke aspecten van kwaliteitszorg, -bewaking en -verbetering een rol spelen binnen het ziekenhuis waar hij werkt (kwaliteitswet, visitaties, klachtenprocedures, kosten-baten-ratio’s) en is bereid te participeren in programma’s voor kostenbeheersing en kwaliteitswaarborging; • maakt gebruik van informatietechnologie voor het optimaliseren van de patiëntenzorg, bij- en nascholingsactiviteiten en andere activiteiten. Ten aanzien van professionaliteit De kinderarts: • gaat eerlijk en vertrouwelijk om met patiënten, familie en collega’s; • neemt verantwoordelijkheid voor het eigen handelen; • gaat om met beoordelingen van zijn professionele competenties door collega’s en supervisoren en maakt hiervan optimaal gebruik; • gaat flexibel en bereidwillig om met veranderende omstandigheden; • bepaalt waar zijn eigen medische deskundigheid ophoudt of te beperkt is en wanneer andere hulpverleners ingeschakeld moeten worden bij de diagnose of de behandeling en weet wanneer zijn hulp niet meer nodig is; • past de professionele, juridische en ethische codes waaraan kinderartsen gebonden zijn toe in zijn dagelijkse praktijk; • geeft de morele en ethische consequenties van verschillende vormen van patiëntenzorg en onderzoek aan; • gaat om met dubbelzinnigheid, twijfel en onzekerheid in medisch-ethische besluitvorming en met de mogelijkheid tot foutieve medisch-ethische besluitvorming.
10