KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST
Centraal College Medische Specialismen
Besluit van 10 mei 2004 houdende opleidings- en erkenningseisen voor het medisch specialisme neurologie∗12
(Besluit neurologie)
Het Centraal College Medische Specialismen,
gelet op artikel 14, tweede lid, onder c, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 12, eerste lid, van de Regeling specialisten geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst; gezien het advies van het Federatiebestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Orde van Medisch Specialisten, de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband, de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, de Nederlandse Vereniging voor Klinische Neurofysiologie en de Medisch Specialisten Registratie Commissie;
BESLUIT:
============================================================= ∗
Dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 14 december 2004, nr. 241 Dit Besluit is gewijzigd bij het Besluit van 12 november 2007 houdende de wijziging van het Besluit neurologie en van het Besluit psychiatrie, dat op 16 januari 2008 in de Staatscourant is gepubliceerd en op 1 januari 2008 in werking getreden. 2 Dit Besluit is gewijzigd bij het Besluit van 28 oktober 2009 waarvan mededeling is gedaan in de Staatscourant van 18 november 2009 en in werking is getreden op 1 januari 2010. 1
Hoofdstuk A
Algemene bepalingen
A.1. Begripsomschrijvingen In dit besluit wordt verstaan onder: a. neurologie: het specialisme dat zich bezighoudt met de diagnostiek, het behandelen en het voorkomen van aandoeningen van de hersenen, ruggenmerg, zenuwen en spieren bij mensen van alle leeftijden; b. klinische neurofysiologie: dat deel van het specialisme neurologie, dat zich in het bijzonder bezighoudt met de diagnostiek van functiestoornissen van het centrale en perifere zenuwstelsel onder andere door middel van EEG, evoked potentials en EMG onderzoeken en de diagnostiek van stoornissen in de cerebrale circulatie door middel van ultrageluid; c. deelopleider KNF: een door de MSRC voor het onderdeel klinische neurofysiologie erkende neuroloog onder wiens verantwoordelijkheid het onderdeel klinische neurofysiologie van de opleiding tot neuroloog plaatsvindt. A.2. Toepassingsbereik besluit Op de opleiding voor het medisch specialisme neurologie zijn, naast de in dit besluit genoemde eisen, alle eisen van toepassing zoals opgenomen in het Kaderbesluit CCMS. Hoofdstuk B
De opleiding
B.1. Duur De duur van de opleiding bedraagt zes jaar. B.2.1. Opleidingsschema en plichten van de aios 1. De opleiding bestaat uit twee delen: a. een basisgedeelte van vier jaar, zoals genoemd in artikel B.2.2.; b. een differentieel gedeelte van twee jaar, zoals genoemd in artikel B.2.3. 2. De aios behaalt voor de jaarlijkse toetsen onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie gemiddeld een voldoende, dan wel een cijfer dat niet meer dan 2 standaarddeviaties afwijkt van het gemiddelde cijfer van alle aios over de desbetreffende jaren. B.2.2. Opleidingsschema basisgedeelte 1. De aios volgt 24 maanden klinische, poliklinische en consultatieve neurologie in een opleidingsinrichting voor neurologie. 2. De aios volgt gedurende een periode van twaalf maanden drie stages, te weten intensieve of medium care neurologie, kinderneurologie en neurochirurgie, genoemd onder b tot en met d. a. de duur van elke stage bedraagt ten minste drie en ten hoogste zes maanden. De stages kunnen worden gecombineerd met elkaar of met de algemene neurologie; b. de stage intensieve of medium care neurologie voldoet aan de volgende eisen: i. de stage vindt plaats op een intensieve of medium care afdeling, voor zover deze laatste aanwezig is, in een opleidingsinrichting voor neurologie. De werkzaamheden op een medium care afdeling nemen niet meer dan de helft van de stagetijd in beslag; ii. de supervisie is in handen van neurologen of andere medisch specialisten met voldoende kennis en ervaring op het gebied van intensive care, medium care en acute neurologie; iii. de aios krijgt ervaring in de diagnostiek, monitoring en behandeling van patiënten met de volgende aandoeningen die intensieve zorg behoeven, in het bijzonder: traumata van hoofd en wervelkolom, intracraniële bloedingen en infarcten, infecties, tumoren, status epilepticus, intoxicaties, cerebrale anoxie en neuromusculaire ziekten; iv. de aios krijgt ervaring in het vaststellen van klinische hersendood en de procedure van orgaandonatie; c. de stage kinderneurologie voldoet aan de volgende eisen: i. de stage wordt gevolgd in een opleidingsinrichting voor kindergeneeskunde of voor neurologie onder de supervisie van ten minste één neuroloog of kinderarts met aandachtsgebied kinderneurologie; ii. de aios onderzoekt en behandelt kinderneurologische patiënten zowel klinisch, poliklinisch als consultatief; iii. de aios ziet tijdens deze stage ten minste 100 kinderneurologische patiënten van alle leeftijdscategorieën; 2
iv.
3.
4.
5.
de aios krijgt ervaring in de diagnostiek en behandeling van de volgende aandoeningen: ontwikkelingsachterstand op basis van aanlegstoornissen, stofwisselingsziekten, heredodegeneratieve aandoeningen en chromosomale afwijkingen, ataxie, epilepsie, hoofdpijn, neuromusculaire ziekten en leer- en gedragsstoornissen; d. de stage neurochirurgie voldoet aan de volgende eisen: i. de stage vindt plaats op een afdeling waar de neurochirurgie in de volle breedte wordt uitgeoefend in een opleidingsinrichting voor neurologie; ii. op de neurochirurgische afdeling zijn ten minste twee neurochirurgen werkzaam; iii. de aios woont regelmatig operaties bij en is aanwezig bij de overdrachtsbesprekingen met de afdeling neurologie; iv. de aios verwerft kennis en ervaring ten aanzien van de indicatiestelling voor en resultaten van alle gangbare neurochirurgische ingrepen, waaronder de operatieve behandeling van aneurysmata, arterioveneuze malformaties, maligne en benigne hersen- en ruggemergstumoren, metastasen, hematomen, liquorcirculatiestoornissen, traumatische aandoeningen van schedel en wervelkolom en compressie van wortels en perifere zenuwen. De aios volgt twaalf maanden klinische neurofysiologie onder de volgende eisen: a. de periode vindt plaats in het derde of vierde opleidingsjaar; b. bij uitzondering is het mogelijk deze periode te volgen in het differentieel gedeelte, bedoeld in artikel B.2.3. Als uitzondering geldt dat sprake is van dringende logistieke problemen. In dat geval meldt de opleider dit onverwijld en met redenen omkleed aan de MSRC; c. de aios verwerft kennis over principes van en indicaties voor EEG, evoked potentials en EMG en ultrageluid; daarnaast ontwikkelt de aios vaardigheid in het zelfstandig uitvoeren van EMG en eenvoudig ultrageluidonderzoek, en bekwaamt zich in het zelfstandig beoordelen van EEGs, evoked potentials, EMGs en ultrageluid onderzoeken, zowel bij kinderen als volwassenen; d. de aios beoordeelt ten minste 500 EEG's, waaronder ten minste 150 bij kinderen jonger dan 12 jaar, 400 EMG's en 100 evoked potentials of 300 ultrageluid onderzoeken en, in het geval van EMG en ultrageluid onderzoek, verricht deze zelfstandig. De aios heeft de zorg over ten minste 250 opgenomen patiënten. Hij onderzoekt deze patiënten bij opname, spreekt aanvullend onderzoek af en stelt de noodzakelijke behandeling in. Tijdens opname volgt en begeleidt hij de patiënten en na ontslag schrijft hij een ontslagbrief. De aios onderzoekt ten minste 500 nieuwe poliklinische patiënten. De resultaten van dit onderzoek en een behandelingsadvies deelt hij schriftelijk aan andere behandelaars mee. Tevens ziet hij ten minste 500 controlepatiënten op de polikliniek.
B.2.3. Opleidingsschema differentieel gedeelte 1. Het differentieel gedeelte kan naar keuze worden gevolgd in: a. de klinische neurologie, zoals genoemd in het tweede lid; b. de klinische neurofysiologie, zoals genoemd in het derde lid. 2. Het differentieel gedeelte in de klinische neurologie voldoet aan de volgende eisen: a. de aios volgt keuzestages, als bedoeld onder c, alle met een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste 12 maanden; b. In afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de duur van de stages genoemd onder c, sub i ten hoogste 24 maanden; c. de volgende stages kunnen worden gevolgd: i. klinische, poliklinische of consultatieve neurologie in een opleidingsinrichting voor neurologie; ii. wetenschappelijk onderzoek; iii. intensieve en medium care neurologie, te volgen in een opleidingsinrichting voor neurologie; iv. epilepsie, te volgen in een epilepsiecentrum erkend als opleidingsinrichting voor neurologie voor de stage epilepsie; v. gedragsneurologie, te volgen in een opleidingsinrichting voor neurologie; vi. interne geneeskunde, te volgen in een opleidingsinrichting voor interne geneeskunde; vii. kindergeneeskunde, te volgen in een opleidingsinrichting voor kindergeneeskunde; viii. kinderneurologie, te volgen in een opleidingsinrichting voor kindergeneeskunde of neurologie onder de supervisie van ten minste één kinderarts of neuroloog met aandachtsgebied kinderneurologie; ix. klinische neurofysiologie, te volgen in een opleidingsinrichting voor neurologie waar een deelopleider KNF is erkend. In de opleiding kan aandacht worden besteed aan verschillende deelgebieden van de klinische neurofysiologie. 3
x. xi. xii. xiii.
3.
neurochirurgie, te volgen in een opleidingsinrichting voor neurologie; neurodegeneratieve ziekten, te volgen in een opleidingsinrichting voor neurologie; neurogenetica, te volgen in een opleidingsinrichting voor klinische genetica of neurologie; neuro-oncologie, te volgen in een opleidingsinrichting voor interne geneeskunde of neurologie, onder supervisie van ten minste één neuroloog met aandachtsgebied neurooncologie; xiv. neuromusculaire ziekten, te volgen in een opleidingsinrichting voor neurologie onder supervisie van ten minste één neuroloog met aandachtsgebied neuromyologie; xv. neuropathologie, te volgen in een opleidingsinrichting voor pathologie onder supervisie van ten minste één patholoog met aandachtsgebied neuropathologie; xvi. neuroradiologie, te volgen in een opleidingsinrichting voor neurologie en radiologie onder supervisie van ten minste één radioloog met aandachtsgebied neurologie; xvii. neurovasculaire ziekten, te volgen in een opleidingsinrichting voor neurologie; xviii. pijn, te volgen in een inrichting waar een multidisciplinair pijn team werkzaam is onder supervisie van ten minste één neuroloog met het aandachtsgebied pijn; xix. psychiatrie, te volgen in een opleidingsinrichting voor psychiatrie; xx. andere stages; d. De aios, die in het basisgedeelte de verplichte twaalf maanden klinische neurofysiologie niet heeft gevolgd om logistieke problemen, volgt een aanvullende stage klinische neurofysiologie van 12 maanden tijdens het differentieel gedeelte. Het differentieel gedeelte in de klinische neurofysiologie voldoet aan de volgende eisen: a. de aios volgt een periode van ten minste 15 maanden keuzestages klinische neurofysiologie en een periode van ten hoogste 9 maanden keuzestages bedoeld in het tweede lid onder c, met uitzondering van de stage bedoeld in het tweede lid onder c, sub ix; b. de aios kan in overleg met en na goedkeuring van de opleider en de deelopleider keuzestages klinische neurofysiologie volgen buiten de eigen opleidingsinrichting. De aard van deze keuzestages wordt bepaald in een overleg van aios, deelopleider KNF en opleider neurologie. Keuzestages klinische neurofysiologie bedoeld onder a kunnen onder andere worden gevolgd in: i. geavanceerd EMG; ii. geavanceerd EEG; iii. klinische neurofysiologie van slaap; iv. geavanceerd ultrageluid; v. monitoring tijdens operaties; vi. klinische neurofysiologie van de speciële epilepsie-diagnostiek en zorg onder andere in relatie tot epilepsiechirurgie; vii. magneto encefalografie; viii. overige specifieke onderwerpen, ook wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de klinische neurofysiologie. c. naast de eindtermen, die gelden voor de twaalf maanden opleiding klinische neurofysiologie in het basisgedeelte voldoet de aios aan de eindtermen voor de gevolgde speciele stages in de klinische neurofysiologie.
B.3. Eindtermen De aios voldoet aan de eindtermen, genoemd in de bijlage bij dit besluit. B.4. Geschiktheidsbeoordeling Bij de beoordeling aan het eind van het eerste jaar en halverwege de opleiding, bedoeld in artikel B.6. van het Kaderbesluit CCMS, hoort de opleider de deelopleider KNF. B.5. Eindoordeel Onverminderd het bepaalde in artikel B.9. van het Kaderbesluit CCMS, hoort de opleider bij de eindbeoordeling de deelopleider KNF. B.6. Goedkeuring opleidingsschema De opleider en de deelopleider KNF stellen in overleg met de aios bij het begin van de opleiding een overzicht op van de wijze waarop het differentiële gedeelte in de klinische neurofysiologie zal worden ingedeeld.
4
Hoofdstuk C
De erkenning tot opleider en opleidingsinrichting
Titel I
De deelopleider
C.1. Eisen voor erkenning Voor de deelopleider KNF gelden de eisen voor erkenning als genoemd in artikel C.1. van het Kaderbesluit CCMS. Daarbij geldt dat de deelopleider in de opleidingsinrichting voor ten minste 80% van een volledige werkweek werkzaam is op het gebied van de klinische neurofysiologie. C.2. 1. 2.
3. 4.
Positie en verplichtingen van de deelopleider De deelopleider KNF geeft een beoordeling aangaande het door de aios gevolgde gedeelte klinische neurofysiologie. Bij beoordeling van de door het aios gevolgde gedeelte klinische neurofysiologie als onvoldoende kan de aios niet ingeschreven worden als neuroloog in het register voor medische specialisten. De deelopleider KNF biedt in overleg met de opleider neurologie aan de aios de mogelijkheid om een additionele periode klinisch neurofysiologische werkzaamheden te verrichten zodanig dat alsnog tot registratie overgegaan kan worden. De deelopleider KNF wijst een waarnemer aan die ten minste 0,5 fte klinisch neurofysiologische werkzaamheden verricht. Bij afwezigheid van de deelopleider KNF treedt de waarnemer in de rechten en plichten van de deelopleider KNF. De waarnemer breidt dan zijn klinisch neurofysiologische werkzaamheden uit tot 0,8 fte.
Titel II
De opleidingsinrichting
C.3. Eisen voor erkenning Een inrichting voldoet aan de volgende eisen: a. de afdeling neurologie beschikt over specifieke hoofden en stafverpleegkundigen, die functioneren in nauw, regelmatig en wederzijds overleg met de aan de inrichting verbonden neurologen; b. de codering van neurologische diagnosen geschiedt systematisch en gelijktijdig met de verslaggeving. Er wordt voor gezorgd dat de aios in de gelegenheid worden gesteld om de codering zelf uit te voeren, respectievelijk om voldoende kennis te nemen van de wijze waarop de codering geschiedt; c. aan de inrichting is een afdeling radiologie verbonden, waar de gangbare onderzoeken plaats vinden en waar de aios gelegenheid wordt geboden om, in samenwerking met de desbetreffende medisch specialist, vertrouwd te raken met de uitvoering van het gangbare neuroradiologisch onderzoek en om kennis en ervaring te verwerven terzake van de interpretatie van de bevindingen; d. de afdeling klinische neurofysiologie in de opleidingsinrichting of verbonden aan de opleidingsinrichting beschikt over deugdelijke apparatuur voor het uitvoeren van de gangbare klinische neurofysiologische onderzoeken; e. naast de opleider en de deelopleider KNF zijn nog ten minste drie neurologen, evenals de opleider gedurende ten minste 80% van een volledige werkweek werkzaam en daadwerkelijk bij de opleiding betrokken; f. in de inrichting zijn medisch specialisten werkzaam die voor de medische specialismen interne geneeskunde en ten minste twee andere medische specialismen als opleider zijn erkend; g. in de inrichting zijn werkzaam een anesthesioloog, een cardioloog, een dermatoloog, een chirurg, een keelneus-oorarts, een kinderarts, een arts klinische chemie of een klinisch chemicus, een longarts, een artsmicrobioloog, een neurochirurg, een oogarts, een orthopedisch chirurg, een patholoog, een plastisch chirurg, een psychiater, een radioloog, een radiotherapeut, een revalidatiearts, een uroloog en een gynaecoloog; h. in de inrichting is een klinisch fysicus werkzaam. Aan de afdeling klinische neurofysiologie staat een academisch gevormde fysicus of ingenieur ter beschikking voor ten minste 0,2 fte; i. in de inrichting zijn werkzaam een psycholoog, een ergotherapeut, een fysiotherapeut, een logopedist en een maatschappelijk werkende; j. het aantal opnames per jaar is zodanig dat iedere aios tijdens de opleiding in totaal ten minste 250 nieuwe patiënten kan opnemen; k. een polikliniek staat ter beschikking van de opleider met voorzieningen ten behoeve van de opleiding conform de landelijk ter zake bestaande regelingen, met een aantal nieuwe poliklinische patiënten zodanig dat iedere aios tijdens de opleiding in totaal ten minste 500 nieuwe patiënten kan zien. De organisatie van de polikliniek is zodanig, dat hij in staat wordt gesteld chronische patiënten ten minste een jaar te volgen en dat hij kan participeren in specialistische poliklinieken; l. de klinische en de poliklinische patiëntenpopulatie zijn gespreid over het gehele neurologische arbeidsterrein zoals omschreven in de eindtermen; 5
m.
n. o. p.
q.
r.
s.
t.
u. v.
w.
de bibliotheek bedoeld in artikel C.10, eerste lid, onder b van het Kaderbesluit CCMS beschikt over ten minste tien tijdschriften op het gebied van de neurowetenschappen en over ten minste vijf vaktijdschriften en de meest gangbare recente handboeken op klinisch neurofysiologisch gebied; aan de inrichting zijn verbonden een klinische en een poliklinische afdeling neurochirurgie, waar operaties aan het centrale en perifere zenuwstelsel plaatsvinden; in de inrichting is werkzaam een medisch specialist met expertise op het gebied van de kinderneurologie; in het pathologisch laboratorium genoemd in artikel C.10., eerste lid , onder d, van het Kaderbesluit CCMS wordt neuropathologisch onderzoek verricht onder leiding van een patholoog met aandachtsgebied neuropathologie; aan de inrichting is verbonden een afdeling voor intensieve bewaking en behandeling, met inbegrip van beademing, op welke afdeling de daarvoor in aanmerking komende patiënten door de neuroloog, in samenwerking met andere medisch specialisten, kunnen worden behandeld; de inrichting beschikt over een staf van laboranten klinische neurofysiologie die functioneren in nauw, regelmatig en wederzijds overleg met de aan de inrichting verbonden neurologen die klinisch neurofysiologische werkzaamheden verrichten; de codering van de klinisch neurofysiologische diagnose geschiedt systematisch en gelijktijdig met verslaggeving. Er wordt voor gezorgd dat de aios in de gelegenheid wordt gesteld om de codering zelf uit te voeren respectievelijk om voldoende kennis te nemen van de wijze waarop de codering geschiedt; in de inrichting bestaat het aantal klinisch neurofysiologische onderzoeken per jaar uit ten minste 4000 onderzoeken betrekking hebbende op onder andere EEG-onderzoeken, EMG-onderzoeken en EPonderzoeken. Voor al deze onderzoeken geldt, dat zij met een voldoende spreiding zowel wat betreft de ziektebeelden als wat betreft leeftijdscategorieën van de patiënten plaatsvinden. Voor de EEG-onderzoeken geldt dat zij ook onder speciale omstandigheden, o.a. slaapregistraties, registraties bij prematuren en neonaten in de couveuse en op andere afdelingen plaatsvinden. Daarnaast wordt ultrageluid onderzoek van de cerebropetale vaten gedaan; het aantal verrichtingen is gevarieerd; in de inrichting worden dagelijks patiëntgebondenbesprekingen gehouden onder verantwoordelijkheid van de opleider; op de afdeling KNF worden dagelijks patiëntgebondenbesprekingen gehouden door de deelopleider KNF; de inrichting is erkend als opleidingsinrichting voor de opleiding voor laboranten klinische neurofysiologie.
C.4. Eisen voor de erkenning gedeelte opleiding Een inrichting die een gedeelte van de opleiding verzorgt, voldoet aan de volgende eisen: a. artikel C.3 onder a tot en met d is van overeenkomstige toepassing; b. naast de opleider zijn nog ten minste twee neurologen, evenals de opleider gedurende ten minste 80% van een volledige werkweek werkzaam en daadwerkelijk bij de opleiding betrokken; c. indien de opleidingsinrichting het gedeelte van de opleiding neurologie in de klinische neurofysiologie verzorgt is tevens een deelopleider KNF als bedoeld in artikel C.1., werkzaam; d. in de inrichting zijn medische specialisten werkzaam, die voor het medisch specialisme interne geneeskunde en ten minste één ander medisch specialisme als opleider zijn erkend; e. artikel C.3, onder g is van overeenkomstige toepassing met uitzondering van een neurochirurg, een radiotherapeut en een revalidatiearts; f. in de inrichting kan regelmatig een neurochirurg als consulent kunnen worden geraadpleegd; g. in de inrichting zijn beschikbaar een psycholoog, een ergotherapeut, een fysiotherapeut, een logopedist en een maatschappelijk werkende; h. het aantal opnamen per jaar is zodanig dat een aios in een jaar 100 nieuwe patiënten kan opnemen; i. een polikliniek staat ter beschikking van de opleider met voorzieningen ten behoeve van de opleiding, conform de landelijk ter zake bestaande regelingen, met een aantal nieuwe poliklinische patiënten zodanig dat een aios in een jaar 200 nieuwe patiënten kan zien; j. artikel C.3, onder l is van overeenkomstige toepassing; k. de bibliotheek bedoeld in artikel C.10., eerste lid, onder b, van het Kaderbesluit CCMS beschikt ten minste over vijf tijdschriften op het gebied van de neurowetenschappen; l. de patiëntenbesprekingen bedoeld in artikel B.5., eerste lid, onder p, van het Kaderbesluit CCMS betreffen ten minste die met de neurochirurg en de neuropathologische besprekingen onder leiding van een ervaren neuroloog of patholoog; m. aan de inrichting is verbonden een afdeling klinische neurofysiologie.
6
Hoofdstuk D
Slotbepalingen
D.1. Overgangsbepaling Artikel E.1. van het Kaderbesluit CCMS is van overeenkomstige toepassing. D.2. Publicatie 1. Dit besluit wordt, met uitzondering van de bijlage als bedoeld in artikel B.3., gelijktijdig met het besluit van de Minister, inhoudende de goedkeuring van dit besluit, gepubliceerd in de Staatscourant. 2. In het officiële orgaan van de KNMG wordt mededeling gedaan van dit besluit. D.3. Inwerkingtreding 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. 2. Indien de Staatscourant waarin dit besluit en het goedkeuringsbesluit, bedoeld in artikel D.2., eerste lid, worden geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2004, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2005. D.4. Geldigheidsduur Vervallen. D.5. Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit neurologie.
Utrecht, 25 juni 2004
dr. C.M.T. Plasmans voorzitter CCMS
mw. mr. V.J. Schelfhout-van Deventer secretaris colleges
7
Toelichting Algemeen Dit besluit bevat de aanvullende en afwijkende opleidings- en erkenningseisen voor het medisch specialisme neurologie. Bij de voorbereiding van het besluit zijn de adviezen omtrent dit besluit uitgebracht door het Federatiebestuur van de KNMG, de Orde van Medisch Specialisten, de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband en de Medisch Specialisten Registratie Commissie. De opleiding neurologie is fundamenteel veranderd. Voorheen bestond de opleiding uit twee hoofdvakken, te weten het hoofdvak klinische neurologie en het hoofdvak klinische neurofysiologie. Voor deze hoofdvakken werden aparte opleidingsinrichtingen en opleiders erkend. Het systeem van hoofdvakken binnen het specialisme neurologie is verlaten. Al geruime tijd heeft het CCMS bij de NVN en de NVKNF aangedrongen op het verlaten van deze van andere specialismen afwijkende structuur en verzocht de opleiding zo te organiseren dat er voor de opleiding neurologie een soort opleidingsinrichting en een soort opleider kan worden erkend. De klinische neurofysiologie (KNF) is een onderdeel van het specialisme neurologie en dient als zodanig in de opleiding te worden geregeld. Als laatste aspect voor verandering van de opleidingseisen is voor het CCMS geweest het verlaten van de aantekening in het hoofdvak bij de registratie door de MSRC in het register van neurologen. Om aan de wensen van de NVN en de NVKNF tegemoet te komen om de KNF een eigenstandige positie te laten houden is een tijdelijke tussenoplossing van deelopleiderschap KNF geregeld. Dit is een afwijking van het beginsel in het Kaderbesluit CCMS dat er per opleidingsinrichting één opleider wordt erkend. Het CCMS heeft daarbij in overweging genomen dat: er thans een hoofdvakkenstructuur bestaat. Op basis van dit ‘verworven recht’ ligt een overgangsregeling/tijdelijke tussenoplossing voor de hand. De NVN en de NVKNF wensen een ‘tussenoplossing’ van deelopleiderschap en daarmee wordt de kans vergroot dat de vakken bij elkaar blijven, hetgeen inhoudelijk wenselijk wordt geacht. Neurologie is het enige specialisme dat een verplicht onderdeel van twaalf maanden in een specifiek deel van het specialisme kent. Aandachtsgebieden in andere vakken zijn niet voor zo’n lange periode verplicht. Met het loslaten van de hoofdvakkenstructuur en deze tussenoplossing kan de jarenlang gegroeide praktijk van aantekening in het hoofdvak worden verlaten. Geen aparte ‘registraties’ meer. Door het erkennen van één opleidingsinrichting met een opleider neurologie en een deelopleider KNF wordt één visitatie afgedwongen en dus de integratie tussen de vakgebieden gestimuleerd. Uitgangspunten van de regeling van deelopleiderschap zijn: 1. één opleidingsinrichting neurologie en derhalve één visitatie; 2. een opleider neurologie en een deelopleider KNF; 3. verhouding tussen opleider en deelopleider goed regelen; 4. besluit geldt voor overgangsperiode van drie jaar. Artikelsgewijs Artikel A.1. Conform de gegeven definitie van het specialisme biedt de opleiding neurologie na voltooiing ervan de bevoegdheid om het specialisme neurologie uit te oefenen in zijn hele omvang, daaronder inbegrepen de klinische neurofysiologie. De opleiding neurologie bestaat uit een aantal stages en een gedeelte klinische neurofysiologie. Artikel B.1. Dit is een nadere invulling van het bepaalde in artikel B.3., eerste lid, van het Kaderbesluit CCMS. Deze duur is conform de aanbeveling van de Union Européenne des Médecins Spécialistes (UEMS) en is conform de minimale duur zoals bedoeld in bijlage C bij Richtlijn 93/16/EEG. Artikel B.2.1. tot en met artikel B.2.3. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel B.5. van het Kaderbesluit CCMS. Of de aios voldoet aan de opleidingseisen en de gestelde eindtermen, moet blijken uit het portfolio dat hij op grond van artikel B.5., eerste lid, onder g, van het Kaderbesluit CCMS bijhoudt. De in het vierde en vijfde lid van artikel B.2.2 genoemde aantallen moeten zijn behaald aan het einde van de totale opleiding van zes jaar. In artikel B.2.3. is de inhoud van het differentieel gedeelte bepaald. Het differentieel gedeelte heeft een duur van 24 maanden en kan worden gevolgd in de klinische neurologie of de klinische neurofysiologie. In het differentieel 8
gedeelte klinische neurologie kunnen stages worden gevolgd zoals opgesomd in het tweede lid onder c. Een aios die het differentieel gedeelte klinische neurologie volgt kan echter een stage van ten minste drie en ten hoogste zes maanden in de klinische neurofysiologie volgen. Bij het differentieel gedeelte in de klinische neurologie geldt dat het de voorkeur verdient om een stage van ten minste zes maanden in een andere opleidingsinrichting voor neurologie te volgen. Indien een aios in het differentieel gedeelte ten minste 15 maanden klinische neurofysiologie volgt, zijn de eisen genoemd in het derde lid van toepassing. In het differentieel gedeelte klinische neurofysiologie omvat de stage bedoeld in het derde lid, onder b, sub: i. single fibre EMG; kwantitatief EMG; oppervlakte EMG e.d.; ii. kwantitatieve analyse, inclusief bronlokalisatie; EEG bij neonaten; iii. verschillende vormen van polysomnografie; slaaplaboratorium; slaappathologie, ook klinisch; iv. TCD; uitgebreid Duplex; transcraniele duplex; emboliedetectie; echografisch onderzoek spieren / zenuwen; v. MEP / SSEP tijdens ruggenmergsoperaties en ingrepen aan de grote vaten; bewaking hersenzenuwen tijdens ingrepen rond hersenstam; bewaking tijdens selectieve dorsale rhisotomie en plexusoperaties; vi. Wada testen; acute en chronische corticografie; aanvalsregistraties met video monitoring; Naast de periode in de klinische neurofysiologie vult de aios de resterende periode in het differentieel gedeelte van 24 maanden aan met stages klinische neurologie bedoeld in het tweede lid, onder c. In de resterende periode kan dan echter niet nogmaals een stage klinische neurofysiologie worden gevolgd als bedoeld in het tweede lid, onder c, sub ix. Artikel B.3. Dit is een nadere invulling van het bepaalde in artikel B.2., tweede lid, van het Kaderbesluit CCMS. De integrale tekst van de bijlage bij dit besluit is bij de tekst van dit besluit terug te vinden op www.knmg.nl/ore. Artikel B.4. en artikel B.5. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel B.6. en B.9. van het Kaderbesluit CCMS. De aanvulling is ingegeven door de betrokkenheid van de deelopleider KNF bij de beoordeling van de opleiding en de verplichte spreiding van de opleiding over opleidingsinrichtingen die de gehele opleiding neurologie verzorgen en opleidingsinrichtingen die een gedeelte van de opleiding verzorgen. Bij de uiteindelijke geschiktheidbeoordeling voor het zelfstandig beoefenen van het vak neurologie aan het einde van de zesjarige opleiding dient de aios een voldoende beoordeling gekregen te hebben voor alle stages en voor het gedeelte klinische neurofysiologie. De beoordeling van het gedeelte klinische neurofysiologie en de verschillende stages wordt gedaan door de deelopleider KNF respectievelijk de stagebegeleiders. Artikel B.6. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel B.10. van het Kaderbesluit CCMS. In afwijking van opleiding in andere specialismen wordt bij de opleiding neurologie het opleidingsschema altijd bekeken door twee opleiders, namelijk de opleider neurologie en de deelopleider voor de KNF. Dit is inherent aan de tijdelijke regeling van deelopleiderschap KNF. Artikel C.1. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel C.1. van het Kaderbesluit CCMS. De aanvulling is ingegeven doordat de deelopleider een bijzondere positie inneemt en slechts op een gedeelte van het specialisme neurologie werkzaam is. Dit aspect komt tot uitdrukking in deze bepaling. Een deelopleider dient zich derhalve voornamelijk bezig te houden met het gedeelte klinische neurofysiologie. Artikel C.2. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel C.3. van het Kaderbesluit CCMS. De aanvulling is ingegeven door het feit dat één opleider uiteindelijk een beslissing dient te nemen in conflictsituaties. Om die reden is het wenselijk de verhouding tussen de opleider en de deelopleider KNF te regelen. Artikel C.3. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel C.10. van het Kaderbesluit CCMS. Het bepaalde genoemd onder a tot en met d betreffen de eisen voor zowel de opleidingsinrichting die de totale opleiding verzorgt als de opleidingsinrichting die een gedeelte van de opleiding verzorgt als bedoeld in artikel C.4. Onder a, worden stafverpleegkundigen en hoofden (of hoofdverpleegkundigen) genoemd. In het algemeen begeleiden, adviseren en ondersteunen stafverpleegkundigen de verpleegafdeling en het verpleegkundig management ten aanzien van beleidsontwikkelingen en uitvoering binnen het ziekenhuis. Hoofdverpleegkundigen zijn eindverantwoordelijk voor de organisatie van de verpleegafdeling en voor de kwaliteit van de 9
verpleegkundige patiëntenzorg op de verpleegafdeling. Onder b, wordt verstaan het Coderingssysteem Neurologie of ICD 9. De erkenning, genoemd onder w, als opleidingsinrichting voor de opleiding van laboranten klinische neurofysiologie geschiedt door de SRBOLKNF (Stichting Raad Beroepsopleiding Laboranten Klinische Neurofysiologie). Deze erkenning wordt jaarlijks vernieuwd, en wordt schriftelijk bevestigd door de secretaris van de raad. De tijdschriften bedoeld onder m dienen op papier of in elektronische vorm beschikbaar te zijn. Artikel C.4. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel C.16. van het Kaderbesluit CCMS.
10
Bijlage bij het Besluit neurologie, als bedoeld in B.3. Eindtermen 1. ALGEMENE EINDTERMEN NEUROLOGIE De aios neurologie dient aan het einde van de opleiding: a. een grondige kennis te hebben van functie en dysfunctie van het centrale zenuwstelsel, het perifere zenuwstelsel en de spieren van mensen van alle leeftijden. Hij beheerst de anamnestische technieken en de vaardigheden van het neurologisch onderzoek en is in staat om uit deze bevindingen een goede functionele, anatomische en etiologische differentiële diagnose op te stellen; b. goed op de hoogte te zijn van de indicaties voor en interpretaties van het gangbare aanvullend onderzoek van neurologische patiënten, waaronder klinisch-chemisch, microbiologisch, virologisch, pathologisch, neuroradiologisch en neurogenetisch onderzoek. Hij dient in staat te zijn zelfstandig het basale klinisch neurofysiologisch onderzoek te verrichten en te beoordelen. Ook moet hij lumbale puncties kunnen doen; c. in staat te zijn om op basis van de gegevens van klinisch en aanvullend onderzoek te komen tot een (werk)diagnose op basis waarvan een adequaat behandelplan wordt geformuleerd. In de communicatie met de patiënt dient hij goed op de hoogte te zijn van de Wet Geneeskundige Behandelings Overeenkomst (WGBO) en daar ook naar te handelen; d. in staat te zijn neurologische patiënten te behandelen en begeleiden in samenwerking met andere neurologen, met huisartsen, met andere medisch specialisten, met verpleegkundigen en met paramedici. Daarbij heeft hij getoond diagnose- en behandelingsprotocollen individueel te kunnen toepassen, op de hoogte te zijn van de principes van evidence based medicine en deze te kunnen toepassen in de dagelijkse praktijk. e. geleerd te hebben toegang te krijgen tot de wetenschappelijke literatuur met alle moderne communicatiemiddelen. Hij dient in staat te zijn deze literatuur kritisch te beoordelen en over te brengen op anderen. Hij dient kennis te hebben gemaakt met de principes van het klinisch wetenschappelijk onderzoek door het verrichten van eigen onderzoek of door het participeren aan het onderzoek van anderen. 2. NEUROLOGISCHE KLACHTEN De meest voorkomende neurologische klachten zijn: Zintuiglijk • VISUSSTOORNIS • Wazig zien (verminderd/niet zien) • Flikkeringen • Dubbelzien • Gezichtsveldbeperking • DUIZELIGHEID/DRAAIERIGHEID • (OOR)SUIZEN (+ gehoorsvermindering) • GEVOELSSTOORNISSEN • Doofheid • Tintelingen en prikkelingen • Overgevoeligheid • PIJN (hoofdpijn, rug/nekpijn en pijn overig) • REUKSTOORNIS Motoriek • SPIERKRAMPEN • KRACHTSVERLIES • COORDINATIESTOORNIS • ONHANDIGHEID • EVENWICHTSSTOORNIS, VALLEN, LOOPSTOORNIS • STIJFHEID • BEVEN • BEWEGINGSONRUST • ABNORMALE BEWEGINGEN 11
• •
TREKKINGEN SPRAAKSTOORNIS
Cognitief • GEHEUGENSTOORNIS • CONCENTRATIESTOORNIS • VERWARDHEID • ORIENTATIESTOORNIS • GDRAGS-, KARAKTERVERANDERING • TAALSTOORNIS Bewustzijn • SLAAPSTOORNIS • BEWUSTZIJNSDALING/WEGRAKING Vegetatief • MOEHEID • MICTIESTOORNIS • Problemen met ophouden • Moeite met uitplassen 3. ZIEKTEBEELD SPECIFIEKE EINDTERMEN De ziektebeelden zijn in 22 categorieën ingedeeld. Toegevoegd zijn beschrijvingen van kennis en vaardigheden van 4 diagnostische deelgebieden. Getracht is om een middenweg te vinden tussen een te gedetailleerde en een te grove opsomming. Bij nadere uitsplitsing van ziektebeelden is gekozen voor het geven van enkele niet limitatieve voorbeelden om aan te geven dat de lijst niet compleet is. De vereiste kennis en vaardigheden zijn bepaald voor twee onderdelen. Het stellen van de diagnose omvat kennis en vaardigheden betreffende pathofysiologie, klinische presentatie, anamnese, neurologisch en aanvullende onderzoek. Onder het onderdeel therapie valt iedere vorm van behandeling alsmede begeleiding en preventie. Voor het noodzakelijke kennis- en vaardigheidsniveau onderscheiden wij twee categorieën. Categorie A betekent dat als neuroloog geheel zelfstandig de diagnose kan worden gesteld of de behandeling kan worden ingesteld. Bij categorie B is er sprake van kennis die niet paraat behoeft te zijn of van ziektebeelden waarbij bij het stellen van de diagnose en/of de behandeling een beroep wordt gedaan op samenwerking met anderen. Bij de therapie is er ook nog een categorie A/B aangevend dat de behandeling grotendeels neurologisch is en soms met/door anderen wordt gedaan (bijv. de behandeling van een lumbaal radiculair syndroom is meestal in de handen van de neuroloog, soms is er een operatie nodig). Bij deze indeling hebben wij alle paramedische behandelingen beschouwd als behorende tot de verantwoordelijkheid van de neuroloog. 3.1 EINDTERMEN ZIEKTEBEELDEN ZIEKTEBEELD 1 - 22: 1. Stoornissen van het bewustzijn en de slaap 2. Cerebrovasculaire ziekten 3. Dementie en hogere corticale functiestoornissen 4. Demyeliniserende aandoeningen 5. Kortdurende wegrakingen en epilepsie 6. Hoofd- en aangezichtspijn 7. Infecties van het zenuwstelsel 8. Intensive care neurologie 9. Algemene interne aandoeningen 10. Intoxicaties en deficiënties 11. Kinderneurologie 12. Liquorcirculatie stoornissen 13. Metabole en endocriene aandoeningen 14. Ziekten van myelum, cauda en wortels 15. Neurochirurgie 16. Neurodegeneratieve aandoeningen en bewegingsstoornissen 12
17. 18. 19. 20. 21. 22.
Neuromusculaire aandoeningen Neuro-ofthalmologie en neuro-otologie Neuro-oncologie (Neuro)psychiatrische stoornissen Neurologische pijnsyndromen Trauma van centraal en perifeer zenuwstelsel
1. STOORNISSEN VAN HET BEWUSTZIJN EN DE SLAAP Ziekte/syndroom Slaapstoornissen zoals insomnie, hypersomnie en parasomnie Narcolepsie Restless legs en periodic limb movement disorder Slaap-apnoe syndroom (obstructief en centraal) Passagere bewustzijnsstoornissen door de verschillende vormen van syncope Bewustzijnsstoornissen door epilepsie Delier en andere verwardheidstoestanden Coma door supratentoriële ruimte-innemende processen met verschillende transtentoriële herniatie syndromen. Coma door aandoeningen van beide cerebrale hemisferen zoals encefalitis of sinusthrombose Coma door aandoeningen in achterste schedelgroeve zoals basilaristhrombose en ruimte-innemende processen Coma door exogene intoxicaties Coma door endogene intoxicaties zoals hypo- en hyperglycemie, lever-, nier- en longlijden (CO2 coma) Bewustzijnsstoornissen door psychiatrische aandoeningen Voorbijgaande of persisterende vegetatieve toestand, locked-in syndroom, akinetisch mutisme Hersendood
Diagnose
Therapie
A A A A A
A/B A A A/B B
A A A
A A/B A/B
A
A
A
A/B
A A
B B
A A
B A
A
NVT
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig van de neuro-anatomie en patho-fysiologie van bewustzijnstoornissen en van de wettelijk bepalingen over het vaststellen van hersendood in het kader van orgaandonatie. Bijzondere vaardigheden betreffen het neurologisch onderzoek van de patiënt met verlaagd bewustzijn, inclusief het vaststellen van de Glasgow Coma Scale score, het kunnen beoordelen van CT en MRI van de comateuze patiënt, het lege artis kunnen vaststellen van de hersendood en het leiding kunnen geven aan het behandelteam van patiënten met een gedaald bewustzijn. 2. CEREBROVASCULAIRE ZIEKTEN Ziektebeeld TIA Herseninfarcten in carotis gebied Herseninfarcten in vertebro-basilaire gebied Niet-atherosclerotische herseninfarcten zoals door dissectie, vasculitis, hematologische- metabole- en cardiale ziekten Hematomen zoals lobair, in diepe structuren, in ventrikels, cerebellair en in hersenstam Subarachnoïdeale bloeding door aneurysma of perimesencefaal, aneurysmata zonder bloeding Arterioveneuze malformatie, caverneuze en veneuze angiomen, durale AV fistel, amyloïd angiopathie Cerebrale veneuze thrombose
Diagnose
Therapie
A A A A
A A A A
A
B
A
B
A
B
A
A 13
Vasculaire dementie Hypertensieve encefalopathie, postanoxische encefalopathie Aandoeningen die risiciofactor zijn voor cerebrale ischemie en bloeding Carotisstenose, symptomatisch en asymptomatisch Herseninfarct in acute stadium, thrombolyse, neuroprotectie, behandeling in stroke unit TIA en herseninfarct in chronische stadium, CVA ketenzorg, secundaire preventie, medicamenteus en chirurgisch
A A A A A
A A/B A/B B A
A
A/B
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig van de cerebrovasculaire anatomie, van de epidemiologie van het CVA, van de methodologie van clinical trials, van extracraniële vaatziekten en van de mogelijkheden van neurochirurgische, neuroradiologische en vaatchirurgische interventie. Speciale vaardigheden betreffen het kunnen beoordelen van CT/MRI in het acute stadium, het werken met neurologische schalen (NIHSS, Barthel, Rankin), het funktioneren in een stroke team en het kunnen behandelen van bij CVA patiënten veel voorkomende interne aandoeningen. 3. DEMENTIE EN HOGERE CORTICALE FUNCTIESTOORNISSEN Ziekte/syndroom Diagnose Verschillende vormen van afasie, alexie en agrafie Verschillende vormen van apraxie en agnosie Temporale amnesie-syndromen zoals Korsakoff-syndroom Transient global amnesia Het frontaal syndroom Pariëtale syndromen met bijv. hemi-inattentie en neglect Occipitale syndromen met de verschillende vormen van hogere corticale visuele stoornissen zoals syndroom van Balint Reversibele vormen van dementie, zoals door hypothyreoïdie, vitamine B12 deficiëntie en normal pressure hydrocefalus Ziekte van Alzheimer Vasculaire dementieën door corticale infarcten, lacunaire infarcten en leucoaraiosis Fronto-temporale degeneratie zoals M Pick, frontaalkwab dementie, progressieve afasie Lewy body dementie Ziekte van Creutzfeldt-Jakob
Therapie
A A A A A A A
A/B A/B A/B A A/B A/B A/B
A
A
A A
A/B A/B
A
A/B
A A
A/B A/B
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig van de hoofdzaken van het neuropathologisch en van het neuroradiologisch en neuropsychologisch onderzoek. Tevens van de epidemiologie en de belangrijkste clinical trials op het gebied van dementie. Bijzondere vaardigheden betreffen het kunnen beoordelen van CT en MRI onderzoek bij de meest voorkomende dementieën en cognitieve stoornissen, het kunnen uitvoeren van bedside onderzoek van cognitieve functies en gedragsstoornissen, het kunnen herkennen van de prodromen van dementie en het kunnen interpreteren van de resultaten van neuro-psychologisch onderzoek. 4. DEMYELINISERENDE AANDOENINGEN Ziektebeeld Multipele sclerose met verschillende subtypen zoals de relapsing- remitting, primair progressieve en secundair progressieve vorm Neuromyelitis optica en ziekte van Schilder Monofasische demyelinisatie zoals bij neuritis optica en myelitis transversa Acute gedissemineerde ecephalomyelitis Leuco-dystrofieën
Diagnose
Therapie
A
A
B A/B A B
A/B A A A/B
14
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig van de neuro-immunologie en van de verschillende behandelingsmogelijkheden van multipele sclerose. Bijzondere vaardigheden betreffen bekwaamheid in fundusscopie ter beoordeling papilafwijkingen zoals oedeem of atrofie, het kunnen interpreteren van liquoruitslagen en MRI afwijkingen en het coördineren van de zorg rond de patiënt met multipele sclerose. 5. KORTDURENDE WEGRAKINGEN EN EPILEPSIE Ziektebeeld Vasovagale syncope Cardiale ritmestoornissen zoals Adams Stokes aanvallen Neurologische oorzaken van orthostatische hypotensie zoals autonome neuropathie, multisysteem atrofie en progressive autonomic failure Wegrakingen op psychische basis zoals angstaanvallen en hyperventilatie Syncopes door interne oorzaken zoals hypoglycaemie en medicamenteuze orthostatische hypotensie Primair gegeneraliseerde epileptische aanvalsverschijnselen: absences, tonische (-clonische) aanvallen, myoclone aanvallen, atone aanvallen De verschillende types partiële aanvallen, zowel met eenvoudige als complexe symptomatologie en zonder of met secundaire generalisatie Gegeneraliseerde vormen van epilepsie, zowel op kinder- als op volwassen leeftijd Gelocaliseerde vormen van epilepsie, zowel op kinder- als op volwassen leeftijd Niet-epileptische oorzaken van epileptische aanvallen (provoked seizures) Koortsconvulsies op kinderleeftijd Status epilepticus bij kinderen en volwassenen (convulsief en non-convulsief)
Diagnose
Therapie
A B A
A B A
B B
B B
A
A
A
A
A
A
A
A
A A A
A A/B A
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig van de farmacologie van anti-epileptica, van de mogelijkheden van epilepsiecentra en van de indicaties voor chirurgische behandeling van ‘intractable’ epilepsy. Bijzondere vaardigheden betreffen het kunnen behandelen en begeleiden van de chronische epilepsie patiënt, inclusief het toepassen van de regels voor rijvaardigheid en het aangeven van beperkingen voor werk en hobby's. 6. HOOFD- EN AANGEZICHTSPIJN Ziektebeeld Spierspanningshoofdpijn, medicatie-afhankelijke hoofdpijn, chronische dagelijkse hoofdpijn Migraine met aura en zonder aura en clusterhoofdpijn Posttraumatische hoofdpijn Specifieke hoofdpijnsyndromen zoals koudegevoelige, hoestgeïnduceerde en (post)coïtale hoofdpijn Hoofdpijn tgv vasculaire aandoeningen zoals dissectie, subarachnoïdale bloeding en veneuze thrombose Arteritis temporalis Hoofdpijn tgv liquordrukverandering zoals benigne intracraniële hypertensie, hydrocefalus, postpunctioneel Hoofdpijn door ruimte-innemende processen Trigeminus- en glossopharyngeusneuralgie, atypische aangezichtspijn Postherpetische aangezichtspijn Aangezichtspijn tgv aandoeningen zoals temporomandibulaire dysfunctie, oog- en KNO-aandoeningen
Diagnose
Therapie
A
A
A A A
A A A
A
A/B
A A
A A/B
A A A B
B A/B A B
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig van de farmacotherapie van hoofdpijn. Bijzondere vaardigheden betreffen het kunnen afnemen van een systematische hoofdpijn anamnese, bekwaamheid 15
in fundusscopie ter detectie van papiloedeem en (pre)retinale bloedingen, het kunnen aanbrengen van een ‘bloodpatch’ en het hebben van een juiste attitude ten aanzien van de patiënt met hoofdpijn. 7. INFECTIES VAN HET ZENUWSTELSEL Ziektebeeld Bacteriële meningitis, veroorzaakt door bijv pneumococ, meningococ, H influenza Locale bacteriële infecties zoals hersenabces, subduraal empyeem, epiduraal abces Bacteriële encefalitis (en meningitis) door bijv. legionella, mycoplasma pneumonia, listeria Verschillende manifestaties van neuroborreliosis en neurolues Tuberculeuze meningitis, spondylitis, radiculitis en tuberculoma sarcoïdosis Manifestaties van AIDS zoals HIV meningitis, AIDS dementie complex, vacuolaire myelopathie Opportunistische infecties zoals door toxoplasmose, cryptococcen, progressieve multifocale leuko-encefalopathie, CMV en lymfoom Virale encefalitis en meningitis zoals door herpes simplex, herpes zoster, poliomyelitis, chronisch lymfocytaire/aseptische meningitis Prionziekten zoals Creutzfeldt-Jakob Infecties met schimmels, gisten en protozoën Infecties van perifere zenuwen zoals lepra
Diagnose
Therapie
A
A/B
A
B
A
A/B
A A A
A A/B A/B
A
A/B
A
A
A A B
A/B B B
Bijzondere kennis en vaardigheden Kennis van infecties buiten het zenuwstelsel, met name van veel voorkomende infecties zoals sepsis, pneumonie en urineweg infectie. Op de hoogte zijn van de principes van antibacteriële en antivirale therapie. Kennis van indicaties en contraindicaties voor het doen van een lumbaalpunctie. Bijzondere vaardigheden betreffen het kunnen verrichten van lumbaalpuncties, ook onder moeilijke omstandigheden en het goed kunnen inschatten wanneer de hulp van andere specialisten, zoals internisten, microbiologen en neurochirurgen nodig is. 8. INTENSIVE CARE NEUROLOGIE Ziektebeeld Ernstige bacteriële en virale infecties van het centraal zenuwstelsel met sepsis, bewustzijns- of ademhalingsstoornissen Subarachnoïdeale bloedingen, Hunt en Hess graad I -V, inclusief complicaties zoals vaatspasmen, hydrocefalus, hyponatriëmie Trauma capitis (GCS ≤ 8) met contusio cerebri, epiduraal, subduraal of intracerebraal hematoom Stoornissen in intracraniële druk, cerebrale perfusiedruk, cerebrale bloedcirculatie en metabolisme, herniatie syndromen Niet-traumatische intracraniële bloedingen met bewustzijns- of ademhalingsstoornissen Herseninfarcten met bewustzijnsstoornissen zoals maligne media infarct, basilaris thrombose, sinus thrombose, post-anoxische encefalopathie Toxisch-metabool coma zoals door alcohol of medicamenten, hypo- of hyperglycemie, hypercapnie, leverfalen, uremie, water en electrolytstoornissen Hersentumoren met bewustzijnsstoornissen Status epilepticus, subklinische status epilepticus, ecclampsie Dwarslesiesyndromen door bijv. oncologische aandoeningen, trauma, abces, myelitis, bloeding, infarct Neuromusculaire ziekten met ademhalingsstoornissen zoals ALS, Guillain Barré, myasthenia gravis, spierdystrofie Critical illness encefalopathie, myelopathie, neuropathie en myopathie, multi-orgaan falen
Diagnose
Therapie
A
A/B
A
A/B
A
A/B
A
A/B
A
A/B
A
A
B
B
A A A
B A A/B
A
A/B
A
A/B 16
Hersendood, orgaan- en weefseldonatie
A
NVT
Bijzondere kennis en vaardigheden Globale kennis is nodig van beademingstechnieken en monitoring van hemodynamische functies en intracraniele druk, alsmede van algemene behandelingsprincipes op een intensive care afdeling. Goede kennis is vereist van de differentiaaldiagnose van coma en van juridische en ethische aspecten van het initiëren/stoppen van behandeling van patiënten op een ICU. Belangrijke vaardigheden zijn het onderzoek van de comateuze patiënt inclusief het vaststellen van hersendood, het kunnen voeren van een slecht nieuws gesprek en toestemmingsgesprek voor orgaandonatie en het kunnen functioneren in een multidisciplinair behandelingsteam. 9. ALGEMENE INTERNE AANDOENINGEN Ziekte/syndroom Hypertensie en hypotensie Vetstofwisselingsstoornissen zoals hypercholesterolemie Osteoporose Cardiale stoornissen zoals ritmestoornissen, klepafwijkingen, coronairlijden en decompensatio cordis Hematologische afwijkingen zoals anemie en stollingsstoornissen Elektrolytstoornissen zoals hypo- en hypernatriemie, kaliemie en calciëmie Diabetes mellitus Auto-immuunziekten zoals SLE, PAN, Sjogren Endocriene stoornissen zoals hyper- en hypothyreoïdie en Cushing Hypofysair/hypothalame stoornissen zoals acromegalie en hyperprolactinemie Gevolgen van alcoholabusis Banale luchtweg- en urineweginfecties Arteriitis temporalis Thrombosebeen en longembolie Ziekten van perifere vaten zoals claudicatio en subclavian steal Hyperventilatiesyndroom
Diagnose
Therapie
A A B B
A/B A/B B B
B B B B B B A A A/B B B A
B B B B B A/B A/B A/B A/B B B B
Bijzondere kennis en vaardigheden Kennis hebben van de primaire diagnostische principes en behandelingsmethoden van hypertensie, hyperlipidemie en diabetes mellitus. Kennis hebben van de primaire behandeling van banale luchtweg- en urineweginfecties. In staat zijn tot het instellen van antistollingsbehandeling met heparine/fraxiparine en coumarinederivaten. In staat zijn tot het beoordelen van een ECG op grovere afwijkingen zoals ritmestoornissen en ernstige ischemie. 10. INTOXICATIES EN DEFICIENTIES Ziekte/syndroom Acute intoxicaties door geregistreerde geneesmiddelen zoals benzodiazepines, opiaten, barbituraten, anti-epileptica, tricyclische antidepressiva, lithium Acute intoxicaties door neuroleptica en SSRI’s: acute dystonie, parkinsonisme, maligne neuroleptica en serotoninerg syndroom Acute intoxicaties door niet-geregistreerde middelen zoals opiaten, cocaïne, cannabis, MDMA, amfetamines, LSD, PCP, organische oplosmiddelen Koolmonoxide intoxicatie: vroege en late gevolgen Toxines in de werkomgeving en hun complicaties; intoxicaties met zware metalen, late gevolgen organische oplosmiddelen Acute alcohol-intoxicatie; complicaties van acute alcohol onthouding Wernicke / Korsakoff syndroom en andere complicaties van B1 deficiëntie zoals polyneuropathie, cerebellaire degeneratie, myelopathie, alcoholamblyopie, cardiomyopathie B6 deficiëntie en overdosering (polyneuropathie), nicotinezuur deficiëntie (pellagra) B12 en foliumzuur deficiënties : polyneuropathie, gecombineerde
Diagnose
Therapie
A
B
A
A
B
B
A B
A/B B
A A
A/B A
A/B
A
A/B
A 17
strengziekte, cognitieve stoornissen Vitamine E deficiëntie: verworven en erfelijke vormen met cerebellaire degeneratie en polyneuropathie Intoxicaties met neuromusculaire blokkeerders (o.a. botulisme) Acute en chronische neurologische complicaties van immunosuppressiva en chemotherapeutica
B
B
A A
B B
Bijzondere kennis en vaardigheden Een goede kennis is vereist van de neurologische bijwerkingen van geregistreerde geneesmiddelen. Ook dient men de procedures van melding van bijwerkingen te kennen. Intensive care ervaring is nodig bij de behandeling van acute intoxicaties. Vaardigheid in alle aspecten van acute en chronische alcoholintoxicatie. Men dient te weten waar in de acute fase informatie ingewonnen kan worden over vergiftigingen, en hoe om te gaan met vergiftigingen van onbekende aard. 11. KINDERNEUROLOGIE Ziektebeeld Perinatale schade Ischemische encefalopathie Ontwikkelingsachterstand Stofwisselingsstoornissen Aandacht- en gedragsstoornissen, dyslexie Autisme Cerebrale aanleg- en differentiatiestoornissen, dysrafische stoornissen Epilepsie, infantiele en juveniele vormen Ontstekingen zoals meningitis en encephalitis Floppy infant Hoofdpijn, waaronder migraine Trauma, kindercontusie, battered child Hersentumor Schedelgroeiafwijkingen en hydrocephalus Spierziekten
Diagnose
Therapie
A A A A/B A/B A/B A
B B B B B B A/B
A A A A A A A A/B
A B B A A/B A/B A/B A/B
Bijzondere kennis en vaardigheden Kennis van de ontwikkelingsmijlpalen en de spreiding daarin van de pasgeborene en het kind. Kennis van de farmacotherapie bij kinderen. Neurologisch onderzoek bij neonaat en kind kunnen uitvoeren. Ervaring hebben in de communicatie met ouders met een ziek kind. Tevens moet er kennis zijn op gebied van het beeldvormend onderzoek bij het kind. 12. LIQUORCIRCULATIE STOORNISSEN Ziektebeeld Congenitale hydrocefalus door bijv. intracerebrale bloedingen, infecties, aqueductstenose, Dandy-Walker en Arnold-Chiari Verworven niet-communicerende hydrocefalus, zoals door aqueductstenose, tumoren in de mediaanlijn en bloedingen Verworven communicerende hydrocefalus door bloed, infectie of eiwitverhoging in subarachnoïdeale ruimte basaal of aan convexiteit Hoge druk hydrocefalus in acute of subacute stadium van liquorcirculatiestoornis Normale druk hydrocefalus in chronische stadium van liquorcirculatiestoornis Verhoogde intracraniële druk zonder hydrocefalus bijv. door sinusthrombose, metabole of endocriene stoornissen Idiopathische (benigne ) intracraniële hypertensie Liquorhypotensie syndroom
Diagnose
Therapie
A
B
A
B
A
B
A
B
A
B
A
A
A A
A A 18
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig van de anatomie van de liquorruimte en pathofysiologie van de liquorcirculatie. Bijzondere vaardigheden betreffen ervaring in het oogspiegelen, het lege artis kunnen uitvoeren van lumbaalpuncties en beoordelen van het beeldvormend onderzoek. 13. METABOLE EN ENDOCRIENE AANDOENINGEN Ziekte/syndroom Postanoxische encephalopathie en andere neurologische gevolgen van hypoxie en hypercapnie Neurologische complicaties van hypo / hypernatriaemie, inclusief centrale pontiene myelinolyse Centrale en perifere complicaties van nierfalen ; leverfalen en coma hepaticum Centrale en perifere complicaties van andere electrolytafwijk. zoals hypo/hyperkaliaemie en hyper/hypocalciaemie Centrale en perifere neurologische complicaties van hyper- en hypothyreoidie, inclusief immunologische aandoeningen zoals Hashimoto encephalopathie Acute en chronische neurologische complicaties van Diabetes Mellitus Neurologische complicaties van stoornissen in de regulatie van bijnierschors hormonen zoals Cushing, Addison, Conn Oorzaken en gevolgen van hypofysaire en hypothalame dysfunctie Neurologisch complicaties van hyper- en hypothermie Genetische metabole aandoeningen (‘inborn errors of metabolism’) Ziekte van Wilson
Diagnose
Therapie
A
A/B
A
B
A
B
A
B
A
B
A A/B
B B
A/B A/B B A
B A/B B B
Bijzondere kennis en vaardigheden Globale kennis van de metabole en endocriene interne aandoeningen die neurologische complicaties geven en goed kunnen samenwerken met internisten/endocrinologen 14. ZIEKTEN VAN MYELUM, CAUDA EN WORTELS Ziektebeeld Wortelcompressie cervicaal, thoracaal of lumbaal door bijv. hnp, spondylosis of tumor Radiculitis, postlaminectomie syndroom, pseudoradiculair syndroom Lumbale kanaalstenose Caudasyndroom Myelopathie door bijv. spondylosis cervicalis, rheumatoïde artritis, epidurale metastasen en intradurale, extramedullaire /intramedullaire tumoren Myelumsyndromen zoals Brown-Séquard, central cord lesion, spinalis anterior syndroom, partieel / compleet dwarslesie syndroom Syringomyelie Gecombineerde strengziekte Vasculaire myelum ziekten zoals infarct, epidurale, arachnoïdeale en intramedullaire bloeding en vaatmalformaties Infectieuze myelopathieen zoals door poliomyelitis, tabes dorsalis, epiduraal abces, tbc, neuroborreliosis en virale myelitis Congenitale aandoeningen zoals spina bifida, meningocele, meningomyelocele, diastematomyelie, tethered cord
Diagnose
Therapie
A
A/B
A A A A
A/B A/B B B
A
A/B
A A A
B A B
A
A
B
B
Bijzondere kennis en vaardigheden. Goede kennis van de anatomie van ruggenmerg en wortels en van de revalidatiemogelijkheden voor patiënten met chronische myelumsyndromen. Bijzondere vaardigheden betreffen de aanpak van acute myelum en cauda aandoeningen en de rol van de neurochirurg en radiotherapeut daarin, het kunnen inbrengen van intrathecaal contrast en het kunnen beoordelen 19
van het beeldvormend onderzoek 15. NEUROCHIRURGIE Ziektebeeld
Diagnose
Therapie*
Vaatmisvormingen zoals geruptureerde en ongeruptureerde aneurysmata, arterioveneuze malformaties en fistels Epidurale, subdurale, subarachnoïdeale, intracerebrale, intraventriculaire en intramedullaire bloedingen Benigne en maligne primaire tumoren in hoofd en wervelkolom Metastatische ziekte in hoofd en wervelkolom
A
B
A
B
A A
B B
Gevolgen van trauma capitis zoals impressie fractuur, contusio cerebri en herniatie syndromen Gevolgen van trauma wervelkolom zoals wervelfractuur, partiële en totale dwarslesie Stoornissen in liquorcirculatie zoals communicerende en nietcommunicerende hydrocefalus, shunt dysfunctie Bacteriële infecties zoals hersenabces, subduraal empyeem en spinaal epiduraal abces Congenitale/ontwikkelings stoornissen zoals encefalocele, craniostenose, Arnold-Chiari, Dandy-Walker, spina bifida, tethered cord Neurochirurgische aspecten van Ziekte van Parkinson, epilepsie en pijn Compressie van wortels door hernia nucleus pulposi of benige structuren Compressie van perifere zenuwen zoals n. medianus, ulnaris en peroneus * Hier wordt vooral de operatieve behandeling bedoeld
A
B
A
B
A
B
A
B
A
B
A A A
B B B
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig van de neuro-anatomie, neuropathologie en neuroradiologie (inclusief interventie technieken) van neurochirurgische aandoeningen alsmede van de indicaties voor en resultaten van neurochirurgische operaties. Belangrijke vaardigheden zijn het goed kunnen inschatten wanneer snelle neurochirurgische behandeling nodig is en het creëren van een samenwerking tussen neuroloog en neurochirurg die wordt gekenmerkt door wederzijds respect en vertrouwen. 16. NEURODEGENERATIEVE AANDOENINGEN EN BEWEGINGSSTOORNISSEN Ziektebeeld Diagnose Therapie Aandoeningen met dementie zoals Alzheimer, Fronto-temporale dementie, Lewy body dementie Aandoeningen met dementie: overige zeldzamere vormen zoals neuroaxonale dystrofie Ziekte van Parkinson Aandoeningen met parkinsonisme zoals multisysteem atrofie, progressive supranuclear palsy en corticobasale degeneratie Aandoeningen met focale of segmentale hyperkinesie zoals dystonieën en tremoren Aandoeningen met gegeneraliseerde hyperkinesie zoals dystonia musculorum deformans, Huntington, syndromen met myoclonus en Gilles de la Tourette Aandoeningen met ataxie zoals Friedreich, ADCA en MSA Erfelijke spastische paraparesen Motor neuron aandoeningen zoals amyotrofische lateraalsclerose, spinale spieratrofie en lateraalsclerose Leuko-encephalopathieën zoals CADASIL, metabole aandoeningen, adrenoleucodystrofie en metachromatische leucodystrofie Mentale retardaties zoals syndroom van Down en Fragiele-X syndroom
A
A/B
B
B
A A
A A
A
A/B
A
A
A A A
A/B A/B A
B
B
B
B
20
Bijzondere kennis en vaardigheden Kennis van de fenomenologie van bewegingsstoornissen, zoals parkinsonisme, dystonie, athetose, chorea, myoclonus, tremor en tic en differentiatie van de genoemde aandoeningen ten opzichte van niet-degeneratieve vormen. Op de hoogte zijn van de principes van de neurogenetica. Bijzondere vaardigheden betreffen het kunnen interpreteren van MRI scans, begrip hebben van genetische counseling en weet hebben van de indicaties voor verwijzing naar paramedici. 17. NEUROMUSCULAIRE AANDOENINGEN Ziektebeeld
Diagnose
Therapie
Spierdystrofie van Duchenne en Becker Limb Girdle dystrofie, FSH dystrofie en andere spierdystrofieen Spierziekte met myotonie Dystrofia myotonica Spierziekte met periodieke paralyse Spierziekte met ontsteking waaronder dermatomyositis en IBM Myopathie, metabool en medicamenteus Myasthene syndromen, waaronder myasthenia gravis en LEMS Inspanningsintolerantie, waaronder mitochondriale myopathie Congenitale spierzwakte, waaronder SMA en myopathie Polymyalgia reumatica ALS en motorische voorhoorn ziekten Polyneuropathie waaronder metabool en toxisch Erfelijke polyneuropathie Mononeuropathie waaronder CTS en ulnaropathie Amyotrophische plexusneuropathie Guillain-Barré CIDP
A B A/B A B A/B B A B B A A A/B B A A A A
A/B B A/B A B A/B A/B A/B B B A/B A B B A/B A A/B B
Bijzondere kennis en vaardigheden. Goede kennis is nodig van de anatomie en de klinische neurofysiologie, van interne ziekten en de immunologie, van de indicatie voor een spier- en/of zenuwbiopsie, inclusief enige ervaring in de interpretatie van het pathologisch beeld op hoofdlijnen, en van het interpreteren van labuitslagen (betekenis van CK), DNA onderzoek, auto-antistoffen. Bijzondere vaardigheden betreffen het vaststellen van (lichte) spierzwakte, atrofie en hypertrofie. Tevens het vervolgen van spierzwakte in de tijd en het kunnen behandelen met steroïden. 18. NEURO-OFTHALMOLOGIE EN NEURO-OTOLOGIE Ziektebeeld Frequent voorkomende opticusneuropathieën zoals neuritis optica Zeldzamere opticusneuropathieën zoals ischemisch, arteriitis en hereditair Pupilafwijkingen zoals Horner, Adie, Argyll-Robertson, Parinaud Oogspierparesen zoals mitochondrieel, myasthenie, schildklier Oogspierparesen door hersenzenuwuitval Internucleaire, nucleaire en supranucleaire oogmotoriekstoornissen Centrale en perifere vormen van nystagmus Oculaire oscillaties anders dan nystagmus Retro-orbitale gezichtveldstoornissen Visuele agnosieën, neglect en hallucinaties Tumoren visuele systeem (n.opticus, chiasma, tractus, visuele cortex) Vasculaire aandoeningen tractus, visuele cortex Gehoorstoornissen zoals gehoorverlies en tinnitus Perifere oorzaken van duizeligheid zoals Menière, BPPD, neuronitis vestibularis Centrale oorzaken van duizeligheid zoals CVA, migraine, acusticusneurinoom
Diagnose
Therapie
A B A A A A A B A B A A B A/B
A B A/B A/B A/B A A/B B B B B A B A/B
A
A/B 21
Bijzondere vaardigheden Vaardigheid in fundusscopie met specifieke beoordeling van neurologisch relevante papilafwijkingen zoals papiloedeem en atrofie. Vaardigheid in oriënterende gehoortesten en testen ter diagnostiek en behandeling van paroxysmale duizeligheid. 19. NEURO-ONCOLOGIE Ziektebeeld Frequent voorkomende maligne primaire hersentumoren zoals astrocytoom, oligodendroglioom, ependymoom, medulloblastoom Zeldzamere maligne primaire intracraniële tumoren zoals lymfoom, neuroectodermale tumor, pinealoom, kiemceltumor, chordoom en tumor plexus chorioïdeus Frequent voorkomende benigne intracraniële tumoren zoals meningeoom, neurofibroom en hypofysetumor Zeldzamere benigne intracraniële tumoren zoals acusticusneurinoom, craniofaryngeoom, hemangioblastoom, colloïd cyste en (epi)dermoïd tumor Tumoren in het wervelkanaal zoals glioom, ependymoom, meningeoom, schwannoom en neurofibroom Hersen-, leptomeningeale en epidurale metastasen Primaire en secundaire tumoren van wortel, plexus en perifere zenuw Vasculaire, infectieuze en metabole complicaties kanker Paraneoplastische syndromen
Diagnose
Therapie
A
B
B
B
A
B
B
B
A
B
A A B A
B B B B
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig van de indicaties voor alsmede de resultaten en bijwerkingen van neurochirurgische operaties, radiotherapie en chemotherapie. Ook dient men op de hoogte te zijn van de behandelingsprincipes van oncologische pijn. Belangrijke vaardigheden zijn het kunnen functioneren in een (neuro)oncologisch team, het kunnen voeren van een slecht nieuwsgesprek en de begeleiding van patiënten in de chronische en terminale fase. 20. (NEURO) PSYCHIATRISCHE STOORNISSEN Ziekte/syndroom Angststoornissen, obsessief-compulsieve stoornissen Stemmingstoornissen Psychoses; schizofrenie Somatoforme stoornissen, met name somatisatiestoornissen/conversie Nagebootste stoornissen Persoonlijkheidstoornissen Verslavingsziektes Psychiatrische symptomen bij hersenaandoeningen Psychiatrische symptomen bij intoxicaties
Diagnose
Therapie*
B A/B B A B B B A/B B
B B B B B B B B B
Bijzondere kennis en vaardigheden Kennis van de hoofdzaken van de psychiatrische ziektebeelden, voor zover deze verward kunnen worden met neurologische aandoeningen, zich presenteren met neurologische symptomen, of voor zover psychiatrische comorbiditeit van belang is bij de behandeling van neurologische patiënten. Bekendheid met de DSM IV classificatie. Bijzondere vaardigheden betreffende het betrekken van psychiatrische stoornissen in de differentiële diagnose en het adequaat consulteren van en overleggen met psychiaters. Voorts het ontwikkelen van een professionele attitude ten opzichte van patiënten met psychiatrische stoornissen. 21. NEUROLOGISCHE PIJNSYNDROMEN Syndroom
Diagnose
Therapie
Compressie perifere zenuw zoals bij carpal tunnel syndroom, ulnaris
A
A/B 22
compressie en meralgia paresthetica Radiculaire pijn door hernia nuclei pulposi of benige afwijkingen Radiculaire of plexus pijn door maligniteit Post-laminectomiesyndroom Neurogene claudicatio Pijnlijke neuropathieën zoals door diabetes mellitus Aangezichtspijnen Post-herpetische neuralgie Fantoompijn, stomppijn, fantoomsensaties Post-dissectiepijn Centrale pijn bijv in thalamus of ruggemerg
A A A A A A A A A A
A/B A/B A A/B A A A A A A
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis is nodig betreffende het onderscheid tussen nociceptive pijn en neuropathische pijn en van de farmacotherapie van beiden, inclusief het verschil in medicamenteuze behandeling van neuropathische pijn zonder of met maligniteit. Bijzondere vaardigheden betreffen bekwaamheid ter detectie van sensibiliteitsstoornissen (allodynie, hyperpathie) in het aangedane gebied, alsmede het kunnen toepassen van pijnschalen. 22. TRAUMA van CENTRAAL EN PERIFEER ZENUWSTELSEL Ziektebeeld Licht traumatisch hersenletsel (commotio cerebri) Fracturen van schedel en schedelbasis Matig en ernstig traumatisch hersenletsel zoals contusio cerebri, kindercontusie, diffuus axonaal letsel, onderscheid tussen primair en secundair traumatisch hersenletsel Epiduraal en subduraal hematoom, traumatisch intracerebraal hematoom Verhoging intracraniële druk, verlaging cerebrale perfusiedruk, stoornissen in cerebrale circulatie en metabolisme Late gevolgen van traumatisch schedelletsel zoals persisterende vegetatieve toestand en posttraumatisch klachten syndroom Flexie- en extensie trauma van de nek Wervelfracturen met geen of beperkte neurologische uitval Complete en incomplete dwarslesie- en caudasyndromen Traumatische wortellesie, wortelavulsie, traumatische plexuslesie Traumatisch perifeer zenuwletsel, neuropraxie, axonotmesis, neurotmesis
Diagnose
Therapie
A A A
A B A/B
A A
B A/B
A
A/B
A B A A A
A B B B A/B
Bijzondere kennis en vaardigheden Goede kennis van epidemiologie, pathofysiologie en prognose van traumatisch letsel alsmede van de indicaties voor neurochirurgische therapie. Bijzondere vaardigheden betreffen het kunnen beoordelen van beeldvormend onderzoek in het acute stadium, het behandelen van het ernstig traumatisch hersenletsel op de intensive care en het functioneren in een traumateam. 3.2. EINDTERMEN DIAGNOSTISCHE DEELGEBIEDEN ZIEKTEBEELD 23 - 26 : 23. Neurofarmacologie 24. Neurogenetica 25. Neuropathologie 26. Neuroradiologie 23. NEUROFARMACOLOGIE Kennis De neuroloog dient kennis te hebben van de algemene behandelprincipes met medicijnen. Hij moet van de belangrijkste medicatie de theoretische achtergrond kennen (receptoren) Daartoe wordt gerekend dat hij van de veel gebruikte medicatie de relevante farmacokinetische en 23
farmacodynamische eigenschappen kent en weet toe te passen bij het voorschrijven van die medicatie bij de mens. Daarbij hoort dat hij kennis heeft van werking, bijwerking en interacties van medicijnen en dat bij de beoordeling van effect de juiste maten gehanteerd worden. Tevens moet hij de juiste maten weten ter controle van eventueel optredende bijwerkingen. Hij moet weten wanneer het controleren van serumconcentraties klinische consequenties heeft. Hij moet de invloed van bijkomende aandoeningen en van factoren zoals leeftijd, geslacht, zwangerschap en lactatie, op de medicamenteuze behandeling kunnen inschatten. Vaardigheden In staat zijn de juiste indicatie te stellen om medicamenteuze behandeling in te stellen. In staat zijn het juiste recept te schrijven bij de indicatie voor die patiënt, indien aanwezig volgend vigerende richtlijnen. In staat zijn op juiste heldere wijze de patiënt te instrueren en werking en bijwerking uiteen te zetten. In staat zijn de behandeling aan te passen aan de individuele eigenschappen van de patiënt. In staat zijn het effect van de behandeling te evalueren. In staat zijn overleg te voeren met apotheker en andere collega specialisten. Te realiseren dat medicatie slechts een deel is van de behandeling. Medicatie voorschrijfgedrag te zien in het licht van economische aspecten. 24. NEUROGENETICA Kennis De neuroloog dient in zijn of haar opleiding een basale kennis te hebben van familie onderzoek, van de mogelijkheden die bestaan om genetische diagnostiek (DNA en cytogenetische diagnostiek) te verrichten, en van de basisprincipes van genetische counseling. De ziektebeelden die bekend dienen te zijn worden elders in het raamplan opgesomd, maar bedacht moet worden dat de classificatie en de nosologie van deze aandoeningen aan snelle veranderingen onderhevig is. Een uitdaging voor iedere neuroloog zal dan ook zijn om op de hoogte te blijven van de laatste inzichten aangaande ten minste een deel van neurogenetische aandoeningen. Voorts dient de neuroloog bereid te zijn patiënten met neurogenetische aandoeningen die hij of zij niet tot zijn of haar competentiegebied rekent (vaak zeldzame aandoeningen) door te sturen naar een collega neuroloog of naar een klinisch genetisch centrum. Vaardigheden Voor wat betreft familieonderzoek: de neuroloog dient een adequate familie-anamnese af te kunnen nemen en de resultaten van deze anamnese weer te geven in een stamboom waarbij gebruikt gemaakt wordt van de verschillende gangbare symbolen. Daarbij dienen de volgende begrippen bekend te zijn: autosomaal dominant, autosomaal recessief, X-gebonden, consanguïniteit, penetrantie, herhalingsrisico, pathogene mutaties vs. polymorfismen, koppelingsanalyse, segregatie, localisatie van genen vs. identificatie, presymptomatische vs. symptomatische diagnostiek, dragerschap vs. ziekte, prenatale diagnostiek. Voor wat betreft basisprincipes van genetische counseling: de neuroloog dient bovenstaande begrippen ook in voor leken begrijpelijke termen te kunnen uitleggen. Basale counseling voor ‘simpele’ dominante of recessieve aandoeningen dient gegeven te kunnen worden, waarbij het principe van autonomie en geïnformeerd zijn van de patiënt voorop dienen te staan. 25. NEUROPATHOLOGIE Kennis De neuroloog dient kennis te hebben van de macroscopische anatomie van de hersenen en het ruggenmerg en de relatie weten te leggen tussen deze structuren en de omringende skeletstructuur van schedel en wervelkolom. Hij weet deze kennis toe te passen bij de huidige afbeeldingstechnieken die in de kliniek gebruikt worden (voornamelijk CT-scan en MRI) De neuroloog dient kennis te hebben van de anatomie van het perifere zenuwstelsel en het spierstelsel. De voor de klinische praktijk belangrijke kernen- en baansystemen in het centrale zenuwstelsel moeten worden gekend. Er moet kennis zijn van de algemene patronen van ontsteking, ischemie, tumor, groei en degeneratie. Kennis moet zijn genomen van de pathologische veranderingen van de belangrijkste, veelvoorkomende ziektebeelden. Daartoe behoren in ieder geval de ischemie, de hemorrhagie en de subarachnoïdeale bloeding, de meningitis en encephalitis en de belangrijkste hersentumoren, zoals de astrocytomen, meningeomen, hypofysetumoren en de tumoren op de kinderleeftijd. Van de neurodegeneratieve aandoeningen moeten de belangrijkste gekend worden: ziekte van Alzheimer 24
(neurofibrillaire tangles, amyloïd plaques); Lewy body disease (Lewy lichaampjes) en Ziekte van Parkinson. De belangrijkste veranderingen in de perifere zenuw bij axonale schade en bij demyeliniserende aandoeningen moeten worden gekend. Voor de spier geldt dat het normale schaakbordpatroon gekend moet worden en de belangrijkste veranderingen bij neurogene en myopathische veranderingen. Er moet kennis zijn genomen van de basisprincipes van procedures bij histologie (weefsel), liquorcytologie en obducties, om begrip te hebben van de manier van insturen van materiaal en de termijn waarop uitslagen kunnen worden verwacht. De regelgeving omtrent de wet op de lijkbezorging en de omgang met (besmet) weefsel. De regelgeving en de kennis van praktische handelingen hoe om te gaan met besmet weefsel moeten worden gekend (o.a. CJD). Vaardigheden In staat zijn de juiste indicatie te stellen om morfologisch onderzoek aan te vragen. In staat aan de familie een goede uitleg te geven over de obductieprocedure. In staat zijn het pathologisch verslag van operatiemateriaal, spierbiopsie en obductie te interpreteren en daarover te communiceren met de patholoog en de patiënt of familie. 26. NEURORADIOLOGIE Kennis Kennis van de indicaties en bevindingen, risico’s en beperkingen van de beschikbare beeldvormende technieken zoals CT-scan, MRI-scan en digitale subtractie angiografie. Kennis hebben van de meest gebruikte sequenties bij het MRI onderzoek. Kennis hebben van de gevisualiseerde structuren van hersenen, ruggenmerg, wortels en perifere zenuwen bij deze methoden van onderzoek, zowel de normale structuren als de kenmerkende afwijkingen bij de diverse neurologische aandoeningen. Weet hebben van neuro-anatomie zoals gepresenteerd op cross-sectionele (2D) beelden. Globale kennis hebben van de indicaties, resultaten en risico’s van andere beeldvormende technieken zoals SPECT, PET en MR-spectroscopie. Kennis hebben van de indicaties, risico’s en beperkingen van neuroradiologische interventietechnieken zoals coiling en embolisatie. Weet hebben van de globale kosten van de diverse onderzoeksmethoden. Weet hebben van de globale stralenbelasting van de diverse onderzoeken voor de patiënt. Vaardigheden Het doelgericht omgaan met de verschillende mogelijkheden tot beeldvormend onderzoek. Het helder en specifiek aangeven van de klinische vraagstelling voor de neuroradioloog. Het zelfstandig kunnen beoordelen van röntgenfoto’s van de schedel en de wervelkolom op relevante osteoarticulaire afwijkingen Het zelf kunnen beoordelen van de bevindingen van CT en MRI scan bij de meest voorkomende neurologische aandoeningen. Dit geldt met name voor de beoordeling van CT/MRI-scans van trauma- en ischemie patiënten (o.m. in het kader van de thrombolysebehandeling). In staat zijn tot een goede communicatie en gestructureerd overleg met de neuroradioloog. 4. NEUROLOGISCH EN AANVULLEND ONDERZOEK De aios dient aan het einde van zijn opleiding alle vaardigheden van het neurologisch onderzoek te beheersen. Daartoe wordt ook gerekend een kort neuropsychologisch onderzoek en gerichte beoordelingsschalen voor de kwaliteit van leven en ziekte specifieke schalen. Tot de praktische vaardigheden behoren onder andere het doen van een lumbale punctie en het verrichten van een tensilontest. 5. EINDTERMEN KLINISCHE NEUROFYSIOLOGIE DEEL A Algemeen Voor welke vorm van opleiding in de KNF wordt gekozen, steeds geldt: 1. De aios dient in staat te zijn de resultaten van de KNF verrichtingen te bespreken en uit te leggen aan patiënten, medisch specialisten, huisartsen, paramedici en verpleegkundigen. 25
2. 3. 4.
5.
De aios heeft voldoende administratieve vaardigheden om tot een goede verslaglegging en praktijkvoering in de KNF te komen. De aios heeft onderzoeken beoordeeld van mensen in alle leeftijdscategorieën en diagnose groepen. Dit naar beoordeling van de visitatiecommissie. De aios heeft in de gehele opleidingstijd minstens één voordracht gehouden over een KNF onderwerp (voor hen die slechts 1 jaar KNF opleiding volgen: over een meer algemeen medisch onderwerp waarbij de KNF aspecten belicht worden) voor een ziekenhuis overschrijdend wetenschappelijk forum en/of één artikel met nadruk op de KNF aspecten van het onderwerp van het artikel aangeboden in een peer-reviewed wetenschappelijk tijdschrift. Zij die alleen de kennismakingsstage van 3 maanden volgen zijn vrijgesteld van dit onderdeel (evenals van het KNF examen, zie verder).
Specifiek (voor inhoud van de modules, zie verder onder deel B). Er zijn in de huidige situatie een groot aantal mogelijkheden die zich in onderstaande 3 punten laten samenvatten: 1.
1 jaar KNF in basisopleiding Neurologie (basisjaar). Inhoud: de modules: Medische Technologie, Basale Neurofysiologie, EEG I, EMG I, U(ltra) G(eluid) I, Statistiek/Methodologie van wetenschappelijk onderzoek. UG I mag vervangen worden door EP I. Jaarlijks wordt een examen (KNF examen, deel I) georganiseerd over de stof van deze verplichte modules. De aios dient aan dit examen mee te doen. Het resultaat van het examen weegt zwaar bij het eind oordeel van de opleider over de geschiktheid van de aios als specialist.
2.
het jaar KNF in de basisopleiding kan gevolgd worden door één of meer perioden van 3 maanden KNF opleiding. Deze perioden kunnen worden gebruikt voor alle beschreven modules (met uitzondering van die welke in het basisjaar thuishoren). Voor het differentieel gedeelte KNF zijn 5 van dergelijke 3 maanden durende perioden, dus in totaal 15 maanden vervolgopleiding verplicht. Hierin dienen de volgende modules aan de orde te komen: EEG II, EMG II, EP I (of UG I als EP I als module is gekozen in de basisopleiding), Neuromonitoring, Kwantificatie van KNF data/Signaalanalyse en minstens 1 van de keuze modules. De toetsing van de kennis van de aios die het differentieel gedeelte KNF volgt, vindt plaats in het jaarlijks georganiseerde KNF examen, deel II. De aios dient aan dit examen mee te doen. Het resultaat van het examen weegt zwaar bij het eind oordeel van de opleider over de geschiktheid van de aios als specialist.
3.
Kennismakingsstage in de basisopleiding (3 maanden). De module: Introductie KNF wordt in deze periode onderricht.
DEEL B Inhoud van de modules De volgende classificatie voor niveaus van kennis en kunnen is gebruikt: A. de aios is bekend met de principes, beheerst in grote lijnen de theorie en heeft kennis gemaakt met de praktische beginselen. B. de aios kan het onderzoek in eenvoudige gevallen toepassen op het gewenste kwaliteitsniveau en voor beschreven indicaties en beheerst de theoretische kennis die daarvoor nodig is. C. de aios beheerst theorie en praktijk zodanig dat het onderwerp zonder restrictie kan worden toegepast. Teneinde binnen de opleidingstijd alle (verplichte) modules te doorlopen, zal de aios in dezelfde tijdsperiode in diverse modules parallel onderricht moeten krijgen. Bij de aanvang van de opleiding wordt in overleg tussen aios en opleider een schema gemaakt waarin alle (verplichte) modules worden ingepast. Bij het einde van de opleiding dient de aios een door de opleider getekend bewijs te laten zien dat alle (verplichte) modules doorlopen zijn en de daarbij horende KNF examens met een voldoende zijn afgerond.
26
Verplichte modules: Introductie KNF basale registratie technieken EEG, EMG, EP, US (niveau A) en beschrijving en bespreking van enkele EEGs, EMGs en UG onderzoeken (niveau A) en indicaties voor KNF onderzoek (niveau B) Medische Technologie werking van in de KNF gebruikte EEG, EP, EMG, UG, etc apparatuur (niveau C) en kennis van de apparatuur en achterliggende theorie zodanig dat communicatie met en supervisie/controle op laboranten KNF over de apparatuur mogelijk is (niveau C) en kennis van de fysica zodanig dat communicatie met de fysicus/afdelingstechnicus mogelijk is (niveau B) Basale Neurofysiologie (niveau B) Fysiologie van zenuw- (CZS en PZS) en spiercellen, neuromusculaire overgang; Ontstaan van de meetbare potentialen; Beginselen van de pathofysiologie op (sub) celniveau. EEG I beoordeling onder supervisie van de opleider van minstens 500 EEG met als aandachtpunten: indicatie, technische uitvoering, beoordeling en interpretatie van de registraties, inpassen van deze resultaten in de resultaten van het klinisch (neurologisch) onderzoek en andere vormen van aanvullend onderzoek, administratie en verslaglegging. (niveau C). De EEGs mogen van elk moeilijkheidsniveau zijn, doch in deze module EEG I dient in ieder geval het normale EEG bij volwassenen en oudere kinderen te zijn opgenomen en dient ruime aandacht gegeven te worden aan de EEGs zoals deze in de algemene praktijk vaak voorkomen. EMG I uitvoering en beoordeling onder supervisie van de opleider van minstens 400 EMG met als aandachtpunten: indicatie, technische uitvoering, beoordeling en interpretatie van de registraties, inpassen van deze resultaten in de resultaten van het klinisch (neurologisch) onderzoek en andere vormen van aanvullend onderzoek, administratie en verslaglegging. (niveau C). De EMGs mogen van elk moeilijkheidsniveau zijn, doch in de module EMG I dient ruime aandacht gegeven te worden aan de EMGs zoals die in de algemene praktijk veel voorkomen. EP I beoordeling onder supervisie van de opleider van minstens 100 EP (VEP, SEP, AEP, MEP gezamenlijk) onderzoeken met als aandachtpunten: indicatie, technische uitvoering (beide niveau C) en beoordeling en interpretatie van de registraties, inpassen van deze resultaten in de resultaten van het klinisch (neurologisch) onderzoek en andere vormen van aanvullend onderzoek, administratie en verslaglegging (alle niveau A). Statistiek/Methodologie van wetenschappelijk onderzoek basale statistische begrippen (distributies) en eenvoudige statistische tests (testen van verschillen, verbanden en waarde van tests), (niveau B) en meer geavanceerde statistische tests (niveau A) en basisbegrippen van de opzet van wetenschappelijk onderzoek ( gecontroleerd onderzoek, randomisatie, powerberekeningen, odds), (niveau B) EEG II beoordeling onder supervisie van de opleider van minstens 500 EEG met als aandachtpunten: indicatie, technische uitvoering, beoordeling en interpretatie van de registraties, inpassen van deze resultaten in de resultaten van het klinisch (neurologisch) onderzoek en andere vormen van aanvullend onderzoek, administratie en verslaglegging. (niveau C). De EEGs mogen van elk moeilijkheidsniveau zijn, doch in de module EEG II dient ruime aandacht gegeven te worden aan EEGs met hoge moeilijkheidsgraad zoals EEGs bij pasgeborenen (inclusief prematuren) en aanvalsregistraties. EMG II uitvoering en beoordeling onder supervisie van de opleider van minstens 600 EMG met als 27
aandachtpunten: indicatie, technische uitvoering, beoordeling en interpretatie van de registraties, inpassen van deze resultaten in de resultaten van het klinisch (neurologisch) onderzoek en andere vormen van aanvullend onderzoek, administratie en verslaglegging. (niveau C). De EMGs mogen van elk moeilijkheidsniveau zijn, doch in de module EMG II dient ruime aandacht gegeven te worden aan EMGs met hoge moeilijkheidsgraad. EP II beoordeling onder supervisie van de opleider van minstens 200 EP (VEP, SEP, AEP, MEP gezamenlijk) met als aandachtpunten: indicatie, technische uitvoering, beoordeling en interpretatie van de registraties, inpassen van deze resultaten in de resultaten van het klinisch (neurologisch) onderzoek en andere vormen van aanvullend onderzoek, administratie en verslaglegging. (niveau C). UG I beoordeling onder supervisie van de opleider van minstens 300 US onderzoeken (duplex van cerebropetale vaten en (duplex)TCD) met als aandachtpunten: indicatie, technische uitvoering, beoordeling en interpretatie van de registraties, inpassen van deze resultaten in de resultaten van het klinisch (neurologisch) onderzoek en andere vormen van aanvullend onderzoek, administratie en verslaglegging. (niveau C). Neuromonitoring monitoring van functies van het zenuwstelsel door (semi-)continue registratie van EEG, EMG, EP of UG op de ICU (niveau C) monitoring van functies van het zenuwstelsel door (semi-)continue registratie van EEG, EMG, EP of UG tijdens operatieve ingrepen aan het zenuwstelsel of omringende structuren (niveau C) monitoring van functies van het centrale zenuwstelsel door (semi-)continue registratie van EEG of EP op de neonatale ICU (niveau B) Van deze 3 submodules moeten minstens 2 zijn doorlopen voor de module ‘Neuromonitoring’ Kwantificatie KNF data/Signaalanalyse kwantificatie en dataopslag van EEG, EMG, EP, UG, etc. (niveau C) en signaalanalyse EEG, EMG, EP, UG (voor elke techniek minstens 2 vormen van analyse; voor het EMG is hierbij single fibre EMG een verplicht onderdeel) (niveau C). Slaap/Waak onderzoek I indicaties, uitvoering en beoordeling onder supervisie van de opleider van polysomnografieën en Multiple Sleep Latency Tests (niveau A) Ziekenhuis- en laboratoriumorganisatie - structuur van de gezondheidszorg (niveau A) en - modellen van ziekenhuisorganisatie (niveau A) en - begrotingen en financiële verantwoording in een laboratorium (niveau B) en - leiding geven aan laboratoriumstaf en secretariaat (niveau B) Wetenschappelijk werk - de aios heeft naast de verplichte voordracht of publicatie (zie: Uitwerking, algemeen) verder wetenschappelijk werk op KNF gebied verricht dat heeft geleid tot minstens een voordracht voor een ziekenhuis overstijgend wetenschappelijk forum en/of heeft minstens een artikel met nadruk op de KNF aspecten van het onderwerp aangeboden aan een peer-reviewed wetenschappelijk tijdschrift; - beheersing van principes van doceren en presenteren van (wetenschappelijk) werk (niveau B). Keuze modules Slaap/Waak onderzoek II ENG EOG ERG MEG Behandeling met Botuline toxine Functionele MRI Bewegingsregistraties 28
-
Functieonderzoek van het autonome zenuwstelsel Intracraniële registraties (corticografie, diepteregistraties) Neurografie UG II (beoordeling onder supervisie van de opleider van minstens 200 UG, anders dan van de vaten genoemd onder UG I, b.v. lichaams- en ledemaatsvaten) Een keuze module dient uiteindelijk minstens op niveau B beheerst te worden.
29