College Geneeskundige Specialismen
Besluit van 11 december 2013 houdende de wijziging van het Kaderbesluit CCMS, het Besluit klinische geriatrie en het Besluit spoedeisende geneeskunde (individualisering opleidingsduur)
Het College Geneeskundige Specialismen,
gelet op - artikel 11, eerste lid, onder g. van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), en - artikel 14, tweede lid, onder d., van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg gezien het advies van, de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose, de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie, de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie, de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie, de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, de Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus en Oorheelkunde en Heelkunde van het HoofdHalsgebied, de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen, de Orde van Medisch Specialisten, de Jonge Orde, de Landelijke Vereniging voor Medisch Specialisten in opleiding, de Stichting Topklinische Ziekenhuizen, GGZ Nederland; de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband, het Federatiebestuur van de KNMG en de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten.
BESLUIT:
I
Het Kaderbesluit CCMS wordt als volgt gewijzigd: A.
In artikel A.1 wordt toegevoegd: Oordelend opleider: De opleider die de eindbeoordeling als bedoeld in artikel B.16, zesde lid afgeeft. Algemene duur opleiding: Het aantal jaren opleiding zoals vastgelegd per specialisme of profiel in het betreffende specifiek besluit.
B.
Artikel B.5 komt te luiden: Duur van de opleiding 1. De algemene duur van de opleiding gaat uit van een ononderbroken opleidingstraject en een volledige werkweek, tenzij in dit hoofdstuk of specifiek besluit anders is bepaald. 2. De duur van de opleiding van de individuele aios is afgestemd op de aios, zodat: a. de aios de gelegenheid heeft de algemene en de specialisme gebonden competenties zoals genoemd in artikel B.2. te verwerven; b. de opleiding voldoet aan de eisen van Richtlijn 2005/36/EG. 3. Voor specialismen die niet zijn opgenomen in Richtlijn 2005/36/EG en profielen bedraagt de duur van de opleiding voor de individuele aios tenminste één jaar in het specialisme of profiel waarvoor wordt opgeleid. 4. De duur van de opleiding kan in het kader van een geïntensiveerd begeleidingstraject als bedoeld in artikel B.22. om opleidingsinhoudelijke redenen worden verlengd. 5. Wanneer een aios een geschil aanhangig maakt tegen het besluit van de opleider om de opleiding van de aios (voortijdig) te beëindigen, eindigt de opleiding van de aios zodra de geschillencommissie de aios in het ongelijk heeft gesteld of zoveel eerder als de aios zich al dan niet na bemiddeling neerlegt bij het besluit van de opleider.
C.
Artikel B.8. onder g komt te luiden: Verplichtingen van de aios g. voor aanvang van de opleiding stelt de aios in overleg met de oordelend opleider en de bij de opleiding betrokken opleiders een opleidingsschema en een individueel opleidingsplan op, gebaseerd op eventueel reeds verworven competenties van de aios. De aios draagt zorg voor de onderbouwing van de eerder verworven competenties.
D.
Artikel B.9. wordt als volgt gewijzigd: i het derde lid onder f vervalt ii het derde lid onder g komt te luiden: een opleidingsschema dat de schriftelijke instemming van de oordelend opleider heeft en dat is opgesteld met inachtneming van de eisen in dit besluit, het specifiek besluit, het opleidingsplan en het regionale of lokale opleidingsplan. Indien van toepassing wordt bij het opleidingsschema aangegeven in welke instelling en in welke periode reeds competenties werden verworven. iii het zesde lid vervalt. iv het zevende lid komt te luiden: Het besluit bedoeld in het vijfde lid wordt aan de aios gezonden en in afschrift aan de opleider en de opleidingsinrichting. v een achtste lid wordt toegevoegd, luidende: Indien over het besluit betreffende het opleidingsschema verschil van mening ontstaat tussen aios en oordelend opleider, wijst de oordelend opleider de aios op de geschillenprocedure.
E.
Artikel B.11. komt te luiden Wijzigingen 1. Wijzigingen in het opleidingsschema behoeven de instemming van de oordelend opleider. 2. De aios draagt zorg voor tijdige berichtgeving aan de RGS over wijziging van het opleidingsschema. 3. Indien over het besluit betreffende de wijziging van het opleidingsschema verschil van mening ontstaat tussen aios en oordelend opleider wijst de oordelend opleider de aios op de geschillenprocedure. 2
II
F.
Aan artikel B.13 wordt een vierde, vijfde en zesde lid toegevoegd, luidende: 4. In het geval de reeds verworven competenties van de aios hebben geleid tot vaststelling van een opleidingsschema met een kortere duur van de opleiding dan de duur van de opleiding als bedoeld in artikel B.5, eerste lid, beoordeelt de oordelend opleider gedurende de opleiding, met inachtneming van het opleidingsplan en het regionale of lokale opleidingsplan, of de aios daadwerkelijk de veronderstelde competenties beheerst. 5 De in het vierde lid genoemde beoordeling vindt plaats voorafgaand aan de start van het onderdeel waarvan de aios wordt geacht de competenties reeds te hebben verworven danwel in het geval het is gericht op het eerste jaar van de opleiding aan het eind van het eerste jaar dat de aios in opleiding is. 6. Indien de oordelend opleider oordeelt dat de aios de veronderstelde competenties niet of in onvoldoende mate beheerst, wordt de kortere opleidingsduur geheel of gedeeltelijk ongedaan gemaakt. Artikel B.11. is daarbij van toepassing.
G.
Aan artikel B.14 wordt een zesde lid toegevoegd luidende: 6. De beoordeling van de veronderstelde competenties als bedoeld in artikel B.13, vierde lid wordt in ten minste twee voortgangsgesprekken met de aios besproken.
H.
Artikelen B.19 en B.20 vervallen
I.
Aan artikel C.4, eerste lid wordt een onderdeel h. toegevoegd luidende: h. hij ziet er op toe dat in samenspraak met de bij de opleiding van de aios betrokken opleiders een opleidingsschema worden opgesteld, dat recht doet aan de reeds verworven competenties van de aios.
Het Besluit klinische geriatrie wordt als volgt gewijzigd: A.
III
Het Besluit spoedeisende geneeskunde wordt als volgt gewijzigd: A.
IV 1. 2. 3. V 1. 2.
Artikel B.7. vervalt
Artikel B.9. vervalt
Bekendmaking Dit besluit behoeft instemming van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In de Staatscourant wordt mededeling gedaan van de vaststelling van dit besluit. Daarnaast wordt mededeling gedaan in het officiële orgaan van de KNMG. De integrale tekst van dit besluit wordt op de website van de KNMG geplaatst (www.knmg.nl). Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2014. Indien de Staatscourant waarin de vaststelling van dit besluit en het instemmingsbesluit, bedoeld in artikel E.3., worden geplaatst, wordt uitgegeven na 30 juni 2014 treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 juli 2014.
3
VI Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit wijziging Kaderbesluit CCMS, besluit klinische geriatrie en besluit spoedeisende geneeskunde (individualisering opleidingsduur). Utrecht, 11 december 2013
Dr. G.A. van Essen, voorzitter CGS
mw. mr. V.J. Schelfhout-van Deventer, secretaris CGS
4
Toelichting Algemeen Het CGS heeft op basis van het rapport van de Commissie herziening vrijstelling van april 2013, besloten de vrijstellingsregeling in alle drie de Kaderbesluiten te vervangen door de regeling individualisering opleidingsduur die het mogelijk maakt rekening te houden met reeds verworven competenties. Op die wijze kan de ervaren of excellente aios de opleiding in een kortere duur voltooien. Geborgd is dat de opleiding voor tenminste de Europese opleidingsduur plaats vindt in een erkende opleidingsinrichting bij een erkende opleider. In dit besluit is de wijziging van het Kaderbesluit CCMS opgenomen. Bij het ontwikkelen van de regelgeving zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Efficiënt opleiden -
-
-
-
-
Doel van de regeling is het mogelijk te maken dat de aios zo lang als nodig en zo kort als verantwoord wordt opgeleid, waarbij de eindcompetenties door de aios behaald kunnen worden. Inhoud leidend De reeds opgedane ervaring wordt uitsluitend op inhoud beoordeeld waarbij wordt getoetst of de veronderstelde competenties ook daadwerkelijk worden gerealiseerd in de praktijk. Hierbij geldt dat: de verworven competenties (ongeacht waar opgedaan) relevant zijn voor het specialisme waar de arts in opleiding gaat; de resterende opleiding moet leiden tot een “EU-proof-certificaat”; competenties behaald voor het artsexamen kunnen worden meegenomen. Beoordeling door meest inhoudsdeskundige De beoordeling van de relevantie van de ervaring voor de opleiding wordt neergelegd bij de persoon/instantie die daar inhoudelijk het best zicht op heeft: de (praktijk)opleider of het hoofd van het opleidingsinstituut. Toewijzing verkorting gebaseerd op praktijkbeoordeling De uiteindelijke toewijzing van de verkorting wordt verschoven naar een later moment in de opleiding zodat de opleider een goed gefundeerd oordeel kan geven over de aanwezigheid van de veronderstelde competenties. Aios verantwoordelijk voor inzicht in eerder verworven competenties De aios is verantwoordelijk voor het aantoonbaar maken van ervaring en de daarbij verworven competenties (CanMeds). Het duidelijk maken van competenties door aios kan door middel van documentatie toegevoegd aan het portfolio. Versneld opleiden mogelijk Naast de regeling, waarin eerder verworven competenties kunnen leiden tot een korter opleidingstraject, zal de vastgestelde duur worden losgelaten zodat flexibilisering van het opleidingstraject mogelijk wordt gemaakt: de excellente aios zou sneller het curriculum moeten kunnen doorlopen; als ondergrens geldt uitsluitend de Europese minimumduur; de inhoudelijke beoordeling ligt bij de (praktijk)opleider/hoofd opleidingsinstituut.
Artikelsgewijs Artikel B.5. Algemeen Doel van de nieuwe regeling Met deze bepaling wordt de vaste opleidingsduur voor de individuele aios losgelaten. Dit past in het competentiegericht opleiden en maakt het mogelijk het opleidingstraject op het individu af te stemmen. Doel van een variabele opleidingsduur is het mogelijk maken dat de aios zo lang als nodig en zo kort als verantwoord wordt opgeleid, waarbij de eindcompetenties door de aios behaald kunnen worden. Eerder verworven competenties en sneller verwerven van competenties Deze regeling betreft zowel de verkorting van de opleidingsduur op grond van voor de opleiding verworven competenties als het sneller dan in het curriculum voorzien verwerven van competenties gedurende de opleiding. 5
Toepassing begrip competenties De verkorting kan worden verleend op onderdelen van de opleiding waarin de verschillende competenties ontwikkeld zijn. Een competentie krijgt pas betekenis in de context van het werk/cq opleidingspraktijk en bestaat uit een samenstel van deelcompetenties. In de praktijk zijn vaak meerdere competenties noodzakelijk om tot een goed resultaat te komen. Om een patiënt op een poli te behandelen zijn aspecten van de diverse competenties als medisch handelen, samenwerking , communicatie en professionaliteit van belang. Dit kan in de praktijk worden geobserveerd en worden getoetst. Wetenschappelijke verenigingen hebben in hun landelijke opleidingsplannen de competenties geoperationaliseerd en in veel gevallen in thema’s uitgewerkt. Binnen de thema’s zijn situaties benoemd waarmee de aios in de praktijk kan laten zien dat hij het thema beheerst. Deze situaties worden kenmerkende of kritische beroepssituaties/-activiteiten genoemd. Sommige opleidingen hebben dit nader uitgewerkt in EPA’s (entrustable professional activity) die als consequentie hebben dat als ze zijn getoetst een aios die situatie kan worden toevertrouwd en daarmee bekwaam is verklaard om de handeling zelfstandig uit te voeren. Onderdelen uit de competenties zijn daarmee voor die situatie ontwikkeld en getoetst. Hiermee kan een aios op basis van “de verklaring” (wat niet nader omschreven is maar bv een aantal KPB’s kan inhouden) op een ander moment/ander terrein laten zien hierin al competent te zijn. Ervaring brengt dus met zich mee dat bepaalde onderdelen uit de competenties die in een andere context zijn ontwikkeld in een nieuwe context alleen nog vanuit het specifieke perspectief ontwikkeld hoeven worden. De theorie zegt hierover dat de transfer daarmee sneller/eenvoudiger verloopt. Het zegt dus niet dat een aios/specialist voor een heel competentiegebied al “klaar” is. Beoordeling aan de hand van (landelijk, regionaal, lokaal) opleidingsplan Met inachtneming van het doel van de regeling wordt beoordeeld of de opgedane ervaring, ongeacht hoelang en in welke setting, relevant is voor het specialisme en welke relevante competenties de arts wordt geacht reeds te beheersen. Bij deze beoordeling wordt het opleidingsplan danwel het regionale of lokale opleidingsplan als kader gehanteerd. “Geldigheid” verworven competenties Anders dan bij de voormalige vrijstellingsregeling is in deze regeling de termijn waarbinnen de kennis en ervaring moeten zijn opgedaan voorafgaand aan de opleiding losgelaten met dien verstande dat wel bij de beoordeling wordt meegewogen of de destijds verworven competenties nog aanwezig worden geacht. Hiervoor kan worden meegewogen of de aios de eerder opgedane competenties heeft bijgehouden door middel van scholing, werkzaamheden of een combinatie van beide. Europese minimumnorm De opleiding dient minimaal aan de eisen opgenomen in Richtlijn 2005/36/EG te voldoen, qua duur en qua erkende opleidingssetting. Voor specialismen waarvan de opleidingsduur gelijk is aan de duur opgenomen in de Richtlijn kan uitsluitend verworven competenties in een erkende opleidingsinrichting worden meegenomen. Dit geldt ook in situaties dat er zoveel verworven competenties zijn dat de opleidingsduur van de aios onder de Europese duur uitkomt. Lid 1 : De algemene duur van de opleiding in de verschillende medische specialismen varieert per medisch specialisme van vier tot ten hoogste zes jaar en is per specialisme in een specifiek besluit vastgesteld. Bij de bepalingen over de duur van de opleiding of onderdelen daarvan wordt uitgegaan van de situatie dat de aios de opleiding ononderbroken en in volledige werkweek volgt. De vervolgbepalingen in het Kaderbesluit waarbij de duur van de opleiding of een deel daarvan aan de orde is gaan uit van dit beginsel. Opleiding in deeltijd of onderbreking van de opleiding verandert niets aan de nominale duur van de opleiding. Lid 2 : de duur van het opleidingstraject kan per aios verschillen en wordt afgestemd op de reeds verworven competenties bij de start van de opleiding en kan worden bijgesteld afhankelijk van de snelheid waarmee een aios de competenties gedurende de opleiding verwerft. Het opleidingstraject dient zo efficiënt mogelijk te worden ingericht. Deze bepaling betreft zowel de verkorting van de opleidingsduur op grond van voor de opleiding verworven competenties als het sneller dan in het curriculum voorzien verwerven van competenties gedurende de opleiding. 6
Lid 3: Bij de in dit lid geregelde mogelijkheid om de opleiding in een individueel geval om opleidingsinhoudelijke redenen te verlengen wordt de nominale duur van de opleiding feitelijk wel verlengd. Artikel B.22 werkt deze mogelijkheid verder uit door te voorzien in een geïntensiveerd begeleidingstraject. In het geval een individueel opleidingsschema met een kortere opleidingsduur is vastgesteld en als uiteindelijk gedurende de opleiding in het kader van de beoordeling als bedoeld in B.13 blijkt dat de aios de veronderstelde competenties niet of onvoldoende beheerst, dan wordt het schema met de voorgestelde opleidingsduur teruggedraaid. Er hoeft dan geen sprake te zijn van een geïntensiveerd begeleidingstraject. Lid 4: Met deze bepaling is vastgelegd dat wanneer de opleider de aios (tussentijds) als ongeschikt beoordeelt en de aios tegen dit besluit een geschil aanhangig maakt, de opleiding niet eerder eindigt dan nadat de Geschillencommissie de aios in het ongelijk heeft gesteld. De opleiding eindigt alleen dan eerder als de Geschillencommissie het geschil niet behandelt omdat de aios zich al dan niet na bemiddeling neerlegt bij het besluit tot beëindiging van de opleiding. Wanneer in de arbeidsovereenkomst of CAO een ontbindende voorwaarde is opgenomen of uit het karakter van de leer/arbeidsovereenkomst volgt dat de arbeidsovereenkomst eindigt zodra de opleiding eindigt, dan zorgt dit besluit ervoor dat gedurende de bemiddeling door of vanwege de centrale opleidingscommissie of de geschilbeslechting door de Geschillencommissie de arbeidsovereenkomst met de werkgever in stand blijft. Een dergelijke regeling, de zgn. schorsende werking, was voor 1 januari 2013 opgenomen in de Regeling specialismen en profielen geneeskunst. Artikel B.8 Voor aanvang van de opleiding wordt het beginniveau van de aios vastgesteld. Op basis daarvan wordt een individueel opleidingsplan en daaruit voortvloeiend opleidingsschema opgesteld. In het individueel opleidingsplan en het opleidingsschema zijn de reeds verworven competenties verdisconteerd. Dit impliceert dat de opleider zowel de voortgang beoordeelt in het ontwikkelen van de competenties die bij het betreffende opleidingsonderdeel behoren, als beoordeelt en toetst of de aios de veronderstelde competenties op het vereiste niveau beheerst. Inzicht in opgedane ervaring Indien de aios reeds ervaring heeft opgedaan kan de aios aan de (oordelend) opleider een aantal documenten aanleveren zodat deze ervaring kan worden verdisconteerd in de opleiding. Deze documenten vormen de grondslag voor de individualisering van de opleidingsduur en maken deel uit van het portfolio. Het portfolio bevat ook beknopte documenten waarin de aios op efficiënte wijze zijn ervaring verwoordt en hoe deze is beoordeeld. Het is aan de aios om de opgedane ervaring inzichtelijk te maken. Hierover zijn in het rapport van de Commissie vrijstelling van april 2013 de volgende aanbevelingen opgenomen: een opsomming van uitgevoerde activiteiten, de tijdsduur van de ervaring, specifieke doelgroepen van patiënten en de betrokken begeleiders; een beschrijving van de competenties en tot welk niveau die zijn opgedaan. Daarbij wordt een koppeling gemaakt naar het CanMedsmodel; een voorstel voor welk opleidingsonderdeel vrijstelling wordt aangevraagd. Hierbij wordt rekening gehouden met de minimale duur die in een erkende setting gevolgd dient te worden volgens de Europese normen; een toelichting van de voormalig beoordelaar of begeleider; een aanvulling met eventueel nog andere beschikbare documentatie van de aios om zijn ervaring te bewijzen. Gezamenlijke verantwoordelijkheid opleiders De aios volgt veelal zijn opleiding in meerdere inrichtingen bij verschillende opleiders. De opleiders gezamenlijk beoordelen de aanvraag en geven aan of deze in beginsel kan leiden tot verkorting van de opleidingsduur. Zij zijn tenslotte als meest inhoudsdeskundige geschikt om deze beoordeling te geven. Dat dit in gezamenlijkheid wordt afgestemd is een logisch gevolg van het in toenemende mate opleiden in clusterverband. Doordat meerdere opleiders betrokken zijn bij de eerste beoordeling van de aanvraag kan een meer gewogen, danwel objectief oordeel worden gegeven. De oordelend opleider is uiteindelijk degene die instemt met het individueel opleidingsplan dat opgesteld is in het begin van de opleiding. Dit eerste moment betreft een inschatting en is wenselijk vanwege logistieke redenen en voor de aios om een indicatie te krijgen over de duur van zijn opleiding. 7
De eigenlijke beoordeling van de ervaring vindt plaats gedurende de opleiding. Indien zich problemen voordoen tussen opleider en aios bij het opstellen van het opleidingsschema staat de geschillenregeling open. Zie artikel B.9 achtste lid. Artikel B.9 De RGS heeft tot taak toezicht te houden op opleiders en opleidingsinrichtingen. Zij kan deze taak niet uitvoeren als zij geen zicht heeft op de in opleiding zijn de artsen. Het is daarom dat de inschrijving in het opleidingsregister van de RGS in orde dient te zijn vóór aanvang van de opleiding. De aios dient zelf een aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister in bij de RGS. Een dergelijke aanvraag kan de aios eerst indienen nadat hij een opleidingsplaats heeft verworven en beschikt over een bewijs van inschrijving in het BIGregister. Lid 3: Onderdeel van de aanvraag om in het opleidingsregister te worden ingeschreven is tevens de betaling van het tarief dat door de RGS is vastgesteld. Dit is vastgelegd in de Regeling. Lid 3, onder e.: De RGS kan nagaan of de arbeidsovereenkomst van de aios voldoet aan de in artikel B.6. gestelde eisen. Indien dat niet het geval is zal de aios niet kunnen worden ingeschreven in het opleidingsregister. Lid 3, onder g: Uit het opleidingsschema blijkt of eventueel eerder verworven competenties zijn verwerkt. Indien er sprake is van kortere opleidingsduur op basis van eerder verworven competenties dient de oordelend opleider zich ervan te vergewissen dat wordt voldaan aan de Europese minimumduur. Voor die beoordeling is van belang dat een aios de minimale duur in een erkende setting heeft doorgebracht. Deze beoordeling is uiteindelijk ook van belang voor de afgifte van het diploma door de RGS. Om die reden is zinvol om vast te leggen in welke instelling reeds competenties werden verworven. Uit de instemming van de oordelend opleider blijkt de betrokkenheid van alle bij de opleiding betrokken opleiders. Lid 4: Het is niet altijd mogelijk om voor alle opleidingsjaren opgave te doen van de te volgen onderdelen van de opleiding, noch van de opleidingsinrichting waar de opleiding zal gaan plaatsvinden. Voor die gevallen volstaat een opgave van de wel bekende onderdelen en opleidingsinrichting(en). Lid 8: Indien zich problemen voordoen tussen opleider en aios bij het opstellen van het opleidingsschema staat de geschillenregeling open. Bemiddeling door de COC ligt dan in de rede. Alvorens een geschil aanhangig wordt gemaakt bij de geschillencommissie, wordt in het geschil bemiddeld door de COC. Aangezien de oordelend opleider uiteindelijk degene is die dient in te stemmen met het opleidingsschema ligt het voor de hand een eventueel geschil voor te leggen aan de COC van de opleidingsinrichting van de oordelend opleider. Artikel B.11 Wijzigingen van het opleidingsschema behoeven de instemming van de oordelend opleider. Deze opleider heeft zicht op het totale curriculum van de aios en is in staat een oordeel te geven over de nieuwe indeling van de opleidingsonderdelen en om die reden is de instemming van de oordelend opleider noodzakelijk. Wijzigingen van het opleidingsschema worden tijdig aan de RGS doorgegeven. Afhankelijk van het soort wijziging is “ tijdig”: voorafgaand aan de ingangsdatum van het gewijzigde opleidingsschema of binnen vier weken na wijziging van het opleidingsschema. Doel daarvan is dat het opleidingsregister een actueel overzicht geeft van de inrichting(en) waar de aios wordt opgeleid.
8
Artikel B.13 en B14. De procedure bestaat uit twee beoordelingsmomenten. Deze worden hieronder beschreven en geïllustreerd
Beoordelingsmoment 1) Het eerste (lichtere) beoordelingsmoment betreft een inschatting en vindt plaats voorafgaand aan de start van de opleiding. De aios zal een aantal documenten aanleveren om verkorting van de opleidingsduur aan te vragen (moment 1). Deze documenten maken deel uit van het portfolio. Het portfolio bevat ook beknopte documenten waarin de aios op efficiënte wijze zijn ervaringen opgedane competenties verwoordt. De opleiders gezamenlijk beoordelen de aanvraag en geven aan of deze in beginsel kan leiden tot verkorting van de opleidingsduur is. Zij zijn tenslotte als meest inhoudsdeskundige geschikt om deze beoordeling te geven. Dat dit in gezamenlijkheid wordt afgestemd is een logisch gevolg van het in toenemende mate opleiden in clusterverband. De oordelend opleider is uiteindelijk degene die instemt met het bij het begin van de opleiding opgestelde individueel opleidingsplan. Dit eerste moment betreft een inschatting en wenselijk vanwege logistieke redenen en voor de aios om een indicatie te krijgen over de duur van zijn opleiding. De eigenlijke beoordeling van de ervaring vindt plaats gedurende de opleiding. In het individueel opleidingsplan wordt aangegeven op welke wijze aandacht wordt besteed aan de voortgang van de ontwikkeling en de toetsing van de veronderstelde competenties. Daarbij wordt rekening gehouden met de toetsinstrumenten in het opleidingsplan. Beoordelingsmoment 2) Het tweede (zwaardere) moment is een variabel moment in de opleiding, in te vullen vanaf zes maanden na start van de opleiding. Doel van deze regeling is dat zowel de aios als de opleider en/of opleidingsgroep een reële mogelijkheid hebben om te beoordelen of de ervaring op grond waarvan verkorting van de opleidingsduur is aangevraagd zich ook daadwerkelijk in de opleidingspraktijk van het specialisme vertaalt in competenties op de geclaimde domeinen en een verkorting van de opleidingsduur daarmee geëffectueerd kan worden. Voor de beoordeling kan het noodzakelijk zijn de aios in de setting te volgen waarvoor de korting wordt verleend. Dit zal in de praktijk moeten worden georganiseerd. Dit tweede moment vindt, indien de verkorting van de opleidingsduur niet geëffectueerd wordt in de eerste zes maanden, bij voorkeur plaats voorafgaand aan de start van het opleidingsonderdeel waar verkorting van de opleidingsduur voor is aangevraagd. Achtergrond van deze bepaling is dat de opleider de aios uitsluitsel geeft over zijn te volgen opleidingsplan en opleidingsschema zodra hij daar in redelijkheid een oordeel over heeft kunnen vormen. Dit kan op gespannen voet staan met de beoordeling van de aios in de “setting” waarvoor de korting wordt verleend. Bijvoorbeeld in het geval van een samengestelde opleiding, waarbij sprake is van een voor- en een vervolgopleiding, kan dat betekenen dat de opleider van de vooropleiding beoordeelt of de veronderstelde competenties van de vervolgopleiding worden beheerst. Het ligt in de rede dat in dergelijke gevallen de beoordeling in nauwe samenspraak wordt gedaan danwel in de praktijk een oplossing wordt gezocht zodat de vervolgopleider de aios kan beoordelen. Voorkomen dient te worden dat beoordelingen onnodig lang vooruit worden geschoven.
9
Aan het tweede beoordelingsmoment liggen minimaal twee voortgangsgesprekken ten grondslag. Dit kan worden gecombineerd met “reguliere” voortgangsgesprekken. Duidelijk moet echter zijn dat ook expliciet aandacht is voor beoordeling van eerder verworven competenties. Indien de opleider bij het tweede beoordelingsmoment oordeelt dat de aios de bij aanvang van de opleiding veronderstelde competenties niet of in onvoldoende mate beheerst, wordt de kortere opleidingsduur geheel of gedeeltelijk ongedaan gemaakt. Het opleidingsonderdeel waarop de veronderstelde competenties betrekking hebben moet dan alsnog worden gevolgd. Er is dan geen reden voor een geïntensiveerd begeleidingstraject maar om aanpassing van het opleidingsschema. Als de opleider de aanvraag tot verkorting van de opleidingsduur afwijst of de ingeschatte verkorting ongedaan maakt, geeft hij hiervoor een schriftelijke onderbouwing aan de aios. Indien zich problemen voordoen tussen opleider en aios bij effectuering van de aanvraag staat de geschillenregeling open conform hetgeen is bepaald in de Regeling specialismen en profielen geneeskunst van de KNMG. De geschillenprocedure met daarbij behorende termijnen is overigens bij beide beoordelingsmomenten van toepassing. Immers het al dan niet instemmen met het opstellen of wijzigen van een opleidingsschema betreft een besluit van de opleider over de opleiding van de aios waarop de geschillenregeling van toepassing is. Artikel C.4 De opleider ziet er op toe dat de aios zo lang als nodig en zo kort als verantwoord wordt opgeleid, waarbij de eindcompetenties door de aios behaald kunnen worden. Tegen die achtergrond beoordeelt de opleider of de door de aios inzichtelijk gemaakte reeds verworven competenties kunnen leiden tot verkorting de opleidingsduur en wordt op basis daarvan een individueel opleidingsplan opgesteld. De aios is verantwoordelijk voor de documentatie van de eerder verworven competenties. De bij de opleiding betrokken opleiders zijn betrokken bij het opstellen van het individuele opleidingsplan. Daarin worden ook de reeds verworven competenties van de aios meegenomen. Dat dit in gezamenlijkheid wordt afgestemd is een logisch gevolg van het in toenemende mate opleiden in clusterverband. De oordelend opleider is uiteindelijk degene die instemt met het individuele opleidingsplan dat is opgesteld in het begin van de opleiding. Deze bepaling laat onverlet dat de opleider zijn taken, zoals het opstellen van een individueel opleidingsplan, conform sub f onder zijn verantwoordelijkheid kan laten uitvoeren door een lid van de opleidingsgroep. In het kader van de kwaliteit en toezicht kan bij visitatie door de RGS worden bekeken of individualisering van de opleidingsduur wordt toegepast en de opleider handelt volgens het Kaderbesluit. Inwerkingtreding Het besluit heeft onmiddellijke werking. Dat betekent dat het niet slechts van toepassing is op de aios die na de datum van inwerkingtreding met de opleiding starten maar ook van toepassing is op aios die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit reeds in opleiding zijn. Ook deze laatste groep aios kunnen gebruik maken van de verruiming van de regeling, uiteraard voorzover dat door de opleider verantwoord wordt geacht. Dat betekent concreet bijvoorbeeld ook dat een aios van wie het verzoek tot “vrijstelling” voor de inwerkingtreding van de regeling individualisering opleidingsduur is afgewezen alsnog een oordeel over voor aanvang van de opleiding verworven competenties kan vragen voorzover hij nog niet is gestart met het onderdeel waarop de verkorting toeziet. Een verleende vrijstelling op basis van de oude regelgeving kan niet op basis van deze regeling worden teruggedraaid.
10