FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
CCTV CAMERA: EEN EFFICIENTE PREVENTIEVE TECHNIEK TER VOORKOMING VAN INTERNE EN EXTERNE CRIMINALITEIT IN HET BEDRIJFSLEVEN?
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00600739) Surgeloose Annemie Academiejaar 2009-2010
Promotor : Prof. Dr. Hebberecht Patrick
Commissarissen : Prof. Dr. Cools Marc Prof. Dr. Pauwels Lieven
Trefwoorden CCTV Camerabewaking Situationele preventie Bedrijfsleven Effectiviteit Efficiëntie
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Surgeloose Annemie 00600739 geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 10 mei 2010
Handtekening: Annemie Surgeloose
Woord vooraf Deze masterproef dient het sluitstuk te worden van het masterjaar in de criminologische wetenschappen. Het is een proces dat gedurende het masterjaar is geëvolueerd van een vaag idee tot een omstandig werk, dat niet tot stand kon komen zonder de hulp en steun van een aantal mensen. Ik wil dan ook van deze gelegenheid gebruik maken om hen te bedanken.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Hebberecht, bedanken voor de begeleiding en ondersteuning bij de totstandkoming van deze masterproef. Vervolgens wil ik graag de mensen bedanken die de tijd vrijgemaakt hebben om deze masterproef na te lezen: Charlotte Van Eenooge, Hilde Goedefroot en mijn mama. Tot slot verdienen mijn vriend, mijn ouders, mijn zus en Charlotte Van Eenooge een woord van dank voor de onvoorwaardelijke steun gedurende het hele proces. Af en toe eens een duwtje in de rug krijgen gedurende dit masterjaar gaf me de kracht om deze masterproef tot een goed einde te brengen.
Afkortingen CAO
Collectieve Arbeidsovereenkomst
CCTV
Closed Circuit Television
EAS
Elektronische Artikel Beveiliging
E.V.R.M.
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
ICBS
International Crime Business Survey
ICVS
International Crime Victim Survey
G.W.
Grondwet
MCB
Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven
MSMS
Maryland Scientific Methods Scale
POB
Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging
PPS
Publiek-private samenwerking
VBO
Verbond voor Belgische Ondernemingen
Inhoudstafel INLEIDING ........................................................................................................................................... 1 Keuze van het onderwerp ........................................................................................................................ 3 Criminologische relevantie...................................................................................................................... 4 Onderzoeksvragen en doelstelling ........................................................................................................... 5 Methodologie........................................................................................................................................... 6 1
DEEL ÉÉN: SLACHTOFFERSCHAP VAN BEDRIJVEN ......................................... 7
1.1
Algemeen ............................................................................................................................. 7
1.2
Interne criminaliteit in het bedrijfsleven .............................................................................. 8
1.2.1
De aard van interne criminaliteit.......................................................................................... 9
1.2.2
De omvang van interne criminaliteit.................................................................................. 12
1.3
Externe criminaliteit in het bedrijfsleven ........................................................................... 13
1.3.1
De aard van externe criminaliteit ....................................................................................... 14
1.3.2
De omvang van externe criminaliteit ................................................................................. 16
1.4
Gevolgen van interne en externe criminaliteit ten aanzien van bedrijven ......................... 18
1.4.1
Directe schade .................................................................................................................... 19
1.4.2
Indirecte schade ................................................................................................................. 19
1.4.3
Psychologische impact ....................................................................................................... 21
1.5
De relatie tussen bedrijven en de politie ............................................................................ 21
1.6
Beïnvloedende factoren voor slachtofferschap van bedrijven ........................................... 23
1.6.1
Factoren m.b.t. interne criminaliteit................................................................................... 23
1.6.2
Factoren m.b.t. externe criminaliteit .................................................................................. 25
1.7
Conclusie ........................................................................................................................... 26
2
DEEL TWEE: TECHNIEKEN GEHANTEERD DOOR HET BEDRIJFSLEVEN TER VOORKOMING VAN CRIMINALITEIT .......................................................... 33
2.1
Algemeen ........................................................................................................................... 33
2.2
Vormen van criminaliteitspreventie................................................................................... 34
2.2.1
Rechtshandhaving - ontwikkelingspreventie -gemeenschapsgerichte preventie situationele preventie ......................................................................................................... 34
2.2.2
Primair - secundair – tertiair .............................................................................................. 35
2.2.3
Daders - slachtoffers – situatie........................................................................................... 36
2.2.4
Sociale preventie - situationele preventie .......................................................................... 36
2.3
Technieken ter voorkoming van interne en externe criminaliteit ...................................... 37
2.3.1
Technieken ter voorkoming van interne criminaliteit ........................................................ 38
2.3.1.1
Organisatorische maatregelen ............................................................................................ 38
2.3.1.2
Bouwkundige maatregelen ................................................................................................ 40
2.3.1.3
Elektronische maatregelen ................................................................................................. 40
2.3.2
Technieken ter voorkoming van externe criminaliteit ....................................................... 41
2.3.2.1
Organisatorische maatregelen ............................................................................................ 41
2.3.2.2
Bouwkundige maatregelen ................................................................................................ 43
2.3.2.3
Elektronische maatregelen ................................................................................................. 44
2.3.3
De meest efficiënte technieken ter voorkoming van criminaliteit ..................................... 46
2.4
Publiek-private samenwerking .......................................................................................... 48
2.4.1
Het Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging ........................................................ 50
2.5
Conclusie ........................................................................................................................... 51
3
DEEL 3: CAMERABEWAKING IN HET BEDRIJFSLEVEN.................................. 53
3.1
Algemeen ........................................................................................................................... 53
3.2
De opkomst van camerabewaking ..................................................................................... 54
3.2.1
Verenigd Koninkrijk .......................................................................................................... 54
3.2.2
Nederland ........................................................................................................................... 55
3.2.3
België ................................................................................................................................. 56
3.3
Wetgevend kader ............................................................................................................... 57
3.3.1
Wet 8 december 1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer........................... 59
3.3.2
CAO nr.68 16 juni 1998 t.o.v. camerabewaking op de arbeidsplaats ................................ 60
3.3.3
Wet 21 maart 2007 ter regeling van de plaatsing en gebruik van bewakingscamera’s ..... 62
3.4
Camerabewaking als techniek van situationele criminaliteitspreventie............................. 64
3.4.1
Theoretische verantwoording ............................................................................................ 64
3.4.2
Rationele keuzetheorie ....................................................................................................... 66
3.4.3
Routine activiteitentheorie ................................................................................................. 66
3.5
Het preventieve effect van camerabewaking ..................................................................... 67
3.5.1
Evaluatie van camerabewaking.......................................................................................... 67
3.5.1.1
Criteria waaraan evaluaties dienen te voldoen................................................................... 69
3.5.1.1.1
Algemeen ........................................................................................................................... 69
3.5.1.1.2
Maryland Scientific Methods Scale ................................................................................... 70
3.5.1.2
Mogelijke problemen bij evaluaties ................................................................................... 72
3.5.2
Mechanismen van camerabewaking ter reductie van criminaliteit .................................... 73
3.5.3
Voorwaarden voor het effectieve gebruik van camerabewaking ....................................... 77
3.5.4
Neveneffecten van camerabewaking ................................................................................. 79
3.5.4.1
Verplaatsingseffect ............................................................................................................ 79
3.5.4.2
Diffusion of benefits .......................................................................................................... 83
3.5.5
Conclusie ........................................................................................................................... 84
4
DEEL 4: ALGEMENE CONCLUSIE ........................................................................... 90
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................. 97
Inleiding Omwille van onveiligheid(gevoelens) bemerken we steeds meer preventiemaatregelen in onze samenleving, waaronder situationele maatregelen. Men ijvert ervoor om situaties te vermijden die criminaliteit kunnen uitlokken en men wil potentiële criminelen vroegtijdig opsporen.1 Maar veiligheid is vandaag niet enkel meer de verantwoordelijkheid van de politie. Ook bedrijven en burgers dienen mee in te staan voor de veiligheid. Veiligheid dient immers de verantwoordelijkheid te zijn van al wie de gelegenheden tot het plegen van criminaliteit kan beheersen of veranderen.2 Daar bedrijven vaak het slachtoffer worden van verschillende vormen van criminaliteit zijn ze een goede partner om door middel van het treffen van maatregelen mee te strijden tegen criminaliteit. Criminaliteit kan immers hun activiteiten in het gedrang brengen en heeft tevens een onrechtstreekse invloed op werknemers, consumenten en klanten.3
In deze masterproef zal ingegaan worden op één van de maatregelen die zowel gemeenten, fabrieken, grootwarenhuizen en anderen treffen: camerabewaking. Het is een vorm van toezicht en behoort tot de situationele criminaliteitspreventie. Deze gaat er vanuit dat men dient in te grijpen in de context om de gelegenheden tot het plegen van criminaliteit te verminderen. De aanwezigheid van camerabewaking zorgt er immers voor dat een crimineel niet ongestoord de feiten kan plegen.4
Surveillance wordt gezien als een vorm van macht, die heden ten dage sterk is toegenomen omwille van de verregaande ontwikkeling van technologie. Het wordt gezien als een verlengstuk van het “Panopticon” idee. In de 19e eeuw ontwikkelde Jeremy Bentham een revolutionair design voor gevangenissen. Alle gevangenen dienden van elkaar gescheiden te worden en continu geobserveerd te worden door een centrale, onzichtbare observator. Gevangenen konden zodoende niet weten wanneer ze geobserveerd werden en dienden zich bijgevolg altijd goed te gedragen. Door deze constante mogelijkheid tot observatie ontstaat er 1
L. SYMONS, Onderzoeksrapport tevredenheid en effectiviteit van technopreventief advies in opdracht van de Directie Lokale Integrale Veiligheid Algemene Directie Veiligheid en Preventie FOD Binnenlandse Zaken. Leuven, oktober 2008, 23 pp. (onderzoeksrapport). 2 J. BURROWS, Making crime prevention pay: initiatives from business. Londen, 1991, 1-2 pp. (paper). 3 S. DEKKERS en S.C.E.M. HISSEL (2006/05) “Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: tweemeting” [WWW]. Nicis Institute : http://www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/nicis/bulk/onderzoek/2006/8/evaluatie-cameratoezicht-opopenbare-plaatsen---nulmeting.pdf [19/10/09] 4 D.P. FARRINGTON en B.C. WELSH, “Effects of Closed-Circuit Television on crime, The Annals of the American Academy of Political and Social Science, 2003, (110) 110.
1
automatisch zelfcontrole en zelfdiscipline. 5 Camerabewaking echter maakt dan wel gebruik van de twee centrale principes van “Panopticon” – toezicht en centrale monitoring – men mag hieruit niet zomaar afleiden dat de effecten ook dezelfde zullen zijn.6
Bentham geloofde dat dit principe – een onophoudelijk toezicht – kon toegepast worden op eender welke instelling die een aantal personen onder controle diende te houden.7 In 1975 publiceerde de filosoof Michael Foucault het werk “Surveiller et punir: naissance de la prison” waarin hij stelde dat het “Panopticon” idee van Bentham zich verspreid had over andere sociale instituties zoals scholen, bedrijven enz.8
Vandaag, anno 2010, is toezicht onder de vorm van camerabewaking niet meer uit het dagelijkse leven weg te denken. We worden op verschillende plaatsen gade geslagen, zonder dat we er ons steeds van bewust zijn. Op de bus, in grootwarenhuizen en op vele andere plaatsen ontsnappen we niet aan het alziende oog, beter gekend onder de naam “Big Brother”. Er wordt dan ook gesteld dat de aanwezigheid van dit alziende oog betekent dat de “panoptische samenleving” is aangebroken, waarin er bijna geen onderscheid kan gemaakt worden tussen externe controle en zelfcontrole omwille van de sociale controle die zich zo sterk verspreidt.9
Maar waar komt dit enthousiasme voor camerabewaking vandaan? Volgens sommigen zou dit enthousiasme niet aangewakkerd worden door de lovende evaluaties m.b.t. de effectiviteit van de maatregel, aangezien er ook evaluaties bestaan die de effectiviteit betwisten. Toch blijft camerabewaking populair, omdat het een relatief goedkope maatregel is in tegenstelling tot menselijk toezicht en omdat het vrij eenvoudig zou zijn om camera’s te kopen en op te hangen.10 Een andere mogelijke verklaring is de “security wish fulfillment”. De private en publieke sector zouden in toenemende mate gebruik maken van camerabewaking om aan de veiligheidseisen tegemoet te komen. Hierbij gaat men niet uit van de positieve evaluaties van
5
G. ARMSTRONG en C. NORRIS, The maximum surveillance society: the rise of CCTV, New York, Oxford, 1999, 5. Ibid., 91. 7 J. MUNCIE, “Surveillance” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage Dictionary of Criminology, Thousand Oaks, Sage, 2006, (429) 429. 8 G. ARMSTRONG en C. NORRIS, The maximum surveillance society: the rise of CCTV, New York, Oxford, 1999, 6. 9 B. HUDSON, “Punishment and Control” in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER, The Oxford Handbook of Criminology, New York, Oxford University Press, 2002, (233) 246.. 10 S. FLIGHT (z.d.) “Less is more: vier trends in cameratoezicht” [WWW]. DSP-groep: http://www.dspgroep.nl/getFile.cfm?file=SF_Less_is_more_vier_trends_in_cameratoezicht.pdf&dir=rapport [15/11/09] 6
2
de effectiviteit van camerabewaking, maar van hun eigen geloof in de effectiviteit ervan.11 Ook de burger, de consument, de werknemer… begint zich – omwille van de stijgende onveiligheidsgevoelens – anders op te stellen t.o.v. camerabewaking, ondanks de inbreuk op hun privacy. 12 Maar is camerabewaking wel een efficiënte en effectieve maatregel ter reductie van interne en externe criminaliteit in het bedrijfsleven?
Keuze van het onderwerp Het schrijven van een masterproef is een werk van lange adem, dat het sluitstuk dient te vormen van de opleiding criminologische wetenschappen. Het lijkt mij dan ook belangrijk dat de student bij het kiezen van een onderwerp niet lukraak tewerk gaat, maar weloverwogen een onderwerp kiest.
Mijn interesse voor het onderwerp ‘camerabewaking in het bedrijfsleven’ werd niet op één dag gewekt. Het was een proces dat doorheen de jaren meer vorm kreeg en in de vakantieperiode vóór de aanvang van het masterjaar in de criminologische wetenschappen haar hoogtepunt bereikte. Als zestienjarige zette ik voor de eerste maal voet in een bedrijf om er een aantal weken een vakantiejob uit te oefenen. Ook de jaren daaropvolgend werden schoolvakanties op deze manier gedeeltelijk ingevuld. Een terugkerend gegeven was de aanwezigheid van camera’s in de bedrijven waar gewerkt werd. Wanneer buiten deze gelegenheid om gekeken wordt naar de aanwezigheid van camera’s, valt op dat het ‘Big Brother-fenomeen’ zich op vele plaatsen afspeelt en het doen en laten van mensen geregeld gecontroleerd wordt. In warenhuizen, bankkantoren, winkelcentra enz., nergens lijken mensen te ontsnappen aan het alziende oog van de camera. Tijdens mijn laatste vakantiejob vóór de aanvang van het masterjaar criminologische wetenschappen, werkte ik voor een bedrijf dat winkelketens in verschillende landen bezit. In elk van deze winkels en op de bijhorende parkeerterreinen werden camerasystemen geplaatst. Omwille van een aanpassing in de wetgeving bestond mijn taak erin elk camerasysteem aan te 11
A. BECK en A. WILLIS, “Context-specific measures of CCTV effectiveness in the retail sector” in K. PAINTER en N. TILLEY, Crime prevention studies, Monsey, Criminal Justice Press, 1999, (251) 254. 12 S. DEKKERS en S.C.E.M. HISSEL (2006/05) “Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: tweemeting” [WWW]. Nicis Institute : http://www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/nicis/bulk/onderzoek/2006/8/evaluatie-cameratoezicht-opopenbare-plaatsen---nulmeting.pdf [19/10/09]
3
geven bij de ‘Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer’, die toeziet op de aanwending van persoonsgegevens. Ondanks de vele momenten en plaatsen waarop camera’s mensen gadeslaan, staat niet iedereen even vaak stil bij het hoe en waarom ervan. Ook werknemers die tijdens de uitoefening van hun job dagelijks onder camerabewaking staan, hebben er baat bij stil te staan bij meerdere aspecten van camerabewaking. Waarom worden er camera’s in een bedrijf geplaatst? Welke doelen hebben ze? Houden ze geen aantasting van de privacy in? Welke effecten hebben camera’s? Als toekomstige werknemer, als consument die geregeld in winkels gadegeslagen wordt, lijkt het onderzoeken van camerabewaking in het bedrijfsleven een interessante aangelegenheid.
Criminologische relevantie De masterproef omtrent camerabewaking in het bedrijfsleven is criminologisch relevant omdat deze handelt over slachtofferschap: criminaliteit is een fenomeen dat niet enkel burgers in hun privéleven treft, maar ook bedrijven. Bedrijven, en hiermee vaak ook hun werknemers, worden dagelijks het slachtoffer van zowel interne criminaliteit (criminaliteit gepleegd door eigen personeel) als externe criminaliteit (criminaliteit gepleegd door mensen, andere dan het eigen personeel).
De masterproef is verder relevant omwille van de focus op criminaliteitspreventie. Wanneer bedrijven het slachtoffer worden van criminaliteit kan dit ervoor zorgen dat de ontwikkeling van hun activiteiten in het gedrang komt en kan dit een gevoel van onveiligheid en onzekerheid opwekken. Bedrijven, particulieren en de overheid nemen daarom diverse preventieve maatregelen, zoals camerabewaking. Deze kan zorgen voor specifieke afschrikking: door de aanwezigheid van een camera zal de potentiële dader afgeschrikt worden. Indien dit niet het geval is en de dader toch overgaat tot het plegen van criminaliteit, zal camerabewaking toch de kans verhogen dat de dader gevat en gestraft wordt. Hierdoor kan deze in de toekomst afgeschrikt worden om criminaliteit te plegen en kan camerabewaking ook een algemeen afschrikkend effect hebben ten opzichte van andere personen dan de dader. Tot slot kan gesteld worden dat camerabewaking wordt ingezet, niet alleen om criminaliteit te voorkomen, maar ook om criminaliteit op te sporen en te bestrijden.
4
Onderzoeksvragen en doelstelling Centraal in deze masterproef staat de vraag: “Is camerabewaking een efficiënte/effectieve preventieve techniek ter voorkoming van interne en externe criminaliteit in het bedrijfsleven?”. Door de realisering van een literatuurstudie zal getracht worden deze vraag te beantwoorden, om naast de effectiviteit van camerabewaking in de openbare ruimte ook een beeld te krijgen over het nut van camerabewaking in het bedrijfsleven.
Deel 1: Wat is de aard en de omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven?
■
Wat is de aard en omvang van interne criminaliteit in het bedrijfsleven?
■
Wat is de aard en omvang van externe criminaliteit in het bedrijfsleven?
■
Wat is de relatie tussen de politie en het bedrijfsleven?
■
Welke gevolgen ervaren bedrijven door interne en externe criminaliteit?
■
Welke factoren beïnvloeden het slachtofferschap van bedrijven?
Deel 2: Welke technieken wenden bedrijven aan ter voorkoming van interne en externe criminaliteit?
■
Worden er verschillende technieken aangewend bij interne en externe criminaliteit?
■
Welke zijn de meest efficiënte technieken?
■
Welke plaats neemt camerabewaking hierbij in?
Deel 3: Is camerabewaking een efficiënte preventieve techniek?
■
Welke mogelijkheden/limieten van camerabewaking vloeien voort uit de wetgeving?
■
Aan welke voorwaarden dienen evaluaties te voldoen en welke problemen doen zich voor bij de evaluatie van de effectiviteit van camerabewaking?
■
Welke zijn de mechanismen waaronder camerabewaking criminaliteit beoogt te reduceren?
■
Onder welke voorwaarden kan camerabewaking preventief werken?
5
Methodologie De onderzoeksvragen zullen beantwoord worden d.m.v. een literatuuronderzoek. Hierbij zullen er bronnen aangewend worden uit verschillende disciplines waaronder sociologie, psychologie en victimologie. Er wordt geen integratie beoogd.
Deel één zal a.d.h.v. slachtofferenquêtes de aard en omvang van interne en externe criminaliteit in het bedrijfsleven in kaart brengen. Er zal aangegeven worden welke de gevolgen zijn die bedrijven kunnen ondervinden wanneer ze slachtoffer worden en welke factoren het slachtofferschap van bedrijven kunnen beïnvloeden. Ook de relatie van bedrijven met de politie zal kort aan bod komen.
In deel twee zal aan de hand van wetenschappelijke literatuur de technieken in kaart gebracht worden die bedrijven hanteren ter preventie van criminaliteit. Hierbij zal nagegaan worden of er verschillende technieken gehanteerd worden ten aanzien van
interne en externe
criminaliteit. Verder zal getracht worden te achterhalen welke technieken de meest efficiënte zijn en welke positie camerabewaking hierbij inneemt.
In deel drie zal opnieuw aan de hand van literatuur (wetenschappelijke artikels, boeken, interne documenten, enzovoort) getracht worden te beantwoorden of camerabewaking een efficiënte en effectieve preventieve techniek is, die in het bedrijfsleven kan gehanteerd worden. Hiervoor zal er gekeken worden naar de beperkingen die de wetgeving oplegt aan camerabewaking, de manier waarop een cameraproject het best geëvalueerd wordt, welke criminaliteitsreducerende mechanismen er kunnen spelen en onder welke voorwaarden de maatregel effectief kan zijn.
6
1
Deel één: Slachtofferschap van bedrijven
1.1
Algemeen
In deze masterproef zal vooreerst onderzocht worden in welke mate het bedrijfsleven en haar werknemers het slachtoffer worden van criminaliteit. Met “bedrijfsleven” bedoelen we het geheel aan bestaande bedrijfsvestigingen – ongeacht de branche waarin het bedrijf zich situeert – waarbij één of meerdere personen betrokken zijn. Hierbij kan het gaan om niet voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen (dit zijn besloten plaatsen of gebouwen die uitsluitend bestemd zijn voor het gebruik door de gewoonlijke gebruikers) als voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen (dit zijn besloten plaatsen of gebouwen die uitsluitend bestemd zijn voor het gebruik door het publiek waar diensten aan het publiek kunnen worden verstrekt).13 Er zal zowel ingegaan worden op externe als interne criminaliteit, omdat bedrijven slachtoffer kunnen
worden
van
beide
vormen
van
criminaliteit.
Interne
criminaliteit,
of
werknemerscriminaliteit, zijn nauwelijks zichtbare, criminele handelingen van werknemers, eventueel in samenwerking met anderen, tegen het bedrijf waar ze werken, waarbij er zelden directe menselijke slachtoffers zijn, maar het vooral het bedrijf zelf is dat schade ondervindt.14 Externe criminaliteit in het bedrijfsleven zijn alle criminele handelingen die worden gepleegd door andere mensen dan directe werknemers, tegen een bedrijf, haar werknemers, of klanten.15
De volgende vragen zullen aan bod komen in dit eerste deel van de masterproef:
■
Wat is de aard en omvang van interne criminaliteit in het bedrijfsleven?
■
Wat is de aard en omvang van externe criminaliteit in het bedrijfsleven?
■
Welke gevolgen ervaren bedrijven door interne en externe criminaliteit?
■
Wat is de relatie tussen de politie en het bedrijfsleven?
■
Welke factoren beïnvloeden het slachtofferschap van bedrijven?
13 P. VAN DEN EYNDE (2008) “De nieuwe camerawet vanaf A van aangifte tot P van privacy” in Veiligheidsnieuws [WWW]. Prebes vzw: http://www.prebes.be/nb/2008-11/artikel_camerawet.pdf [15/10/09] 14 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 13. 15 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09]
7
Er wordt gewerkt met slachtofferenquêtes omdat deze criminaliteit kunnen vatten die niet gekend is bij de politie. Slachtofferenquêtes echter richten zich vaker op criminaliteit gepleegd tegen burgers en hun huishoudens, dan op criminaliteit gepleegd tegen bedrijven. Toch stijgt de interesse voor studies naar het slachtofferschap van bedrijven, maar vaak blijven studies beperkt tot een bepaald type bedrijf of een bepaalde sector – zonder onderscheid te maken naar types van bedrijven in een sector – of een bepaalde vorm van criminaliteit, waardoor nooit het volledige plaatje gevat wordt.16
Een belangrijke bron m.b.t. criminaliteit tegen bedrijven is de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven” (MCB). Deze monitor tracht inzicht te bieden in het slachtofferschap van Nederlandse bedrijven en de maatregelen die zij nemen om criminaliteit tegen te gaan.17 De MCB richt zich tot bedrijven in de horeca, bouwsector, detailhandel, transport en zakelijke dienstverlening. Er wordt gepeild naar slachtofferschap van inbraak, diefstal, vernieling en geweld. Een categorie “overige” vat andere vormen van criminaliteit die bedrijven meldden. De monitor besteedt zowel aandacht aan interne als externe criminaliteit.18 Zo’n allesomvattend werk over criminaliteit in het bedrijfsleven in België is echter niet voorhanden.
1.2
Interne criminaliteit in het bedrijfsleven
Interne criminaliteit is het plegen van normovertredend gedrag door de eigen werknemers van een bedrijf, tegen het bedrijf waarvoor ze werken.19 Het belangrijkste motief voor het plegen van interne criminaliteit is winstbejag, maar er zijn nog andere redenen mogelijk. Soms pleegt men interne criminaliteit om schulden te kunnen aflossen, maar ook om statusverhoging – omwille van het geld dat men ermee verwerft of doordat het plegen van criminaliteit aanzien zou worden als “stoer”, omdat men het lef heeft om de eigen werkgever te bedriegen – te bekomen.20 Sommigen willen via interne
16
P. MAYHEW en N. TAYLOR (2002/03) “Patterns of victimization among small retail businesses” in Trends & issues in crime and criminal justice [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/C/1/C/%7BC1C9C5DA-B88C-4C31-A2A6-FD859B9A0731%7Dti221.pdf [10/10/09] 17 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 18 A.TH.J. EGGEN en S.N. KALIDIEN, Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008: ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 302. 19 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 13. 20 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 42.
8
criminaliteit een compensatie bekomen voor bijvoorbeeld slechte werkomstandigheden of men steelt omdat men een bepaald product nodig heeft.21 Er wordt gesteld dat vooral de gelegenheid de dief maakt.22
Interne criminaliteit tegen bedrijven kan nog niet zo lang op de interesse van onderzoekers rekenen, waardoor men nog geen allesomvattend beeld kan geven over hoe vaak bedrijven er het slachtoffer van worden, welke bedrijven er slachtoffer van worden en hoe bedrijven, de politie en justitie op dit fenomeen reageren.23 Toch kunnen een aantal Nederlandse onderzoeken de aard en omvang van interne criminaliteit in het bedrijfsleven reconstrueren. 1.2.1
De aard van interne criminaliteit
Interne criminaliteit is een breed begrip waaronder verschillende vormen van criminaliteit kunnen geplaatst worden. Het gaat niet alleen om diefstal, maar bijvoorbeeld ook om werknemers die gebruik maken van materialen die eigendom zijn van het bedrijf, voor persoonlijke doeleinden of werknemers die interne informatie misbruiken.24
Een onderzoek naar interne criminaliteit in de logistieke sector in 2005 ondervroeg 139 Nederlandse bedrijven over hun slachtofferschap van criminaliteit tijdens de afgelopen 3 jaar. De bedrijven werden ingedeeld naar grootte, locatie en aantrekkelijkheid van de doelwitten. Zo’n bevraging is niet eenvoudig omdat de feiten vaak niet zichtbaar zijn en omdat men incidenten vaak niet kan linken aan werknemers. Daarom heeft men ook de algemene criminaliteit bevraagd (zowel interne en externe criminaliteit) en ging men vervolgens na in welke mate men vermoedt dat een bepaald incident te wijten is aan het eigen personeel. De normovertredende gedragingen die aan bod kwamen zijn: inbraak, verduistering, verwijtbaar onprofessioneel handelen, verbaal of fysiek geweld, fraude, oplichting, overval, vernieling, doorspelen van bedrijfsinformatie, illegale handel, privégebruik van bedrijfsmiddelen, sabotage van werkprocessen, corruptie en commerciële activiteiten ten eigen bate. 25
21
E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 13. 22 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 38. 23 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 13. 24 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 41. 25 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 52-53.
9
Wanneer we kijken naar de vormen van interne criminaliteit die bij de meeste bedrijven voorkomen, blijkt dit het misdrijf “verduistering” te zijn26. Ongeveer 60% van de bedrijven die ondervraagd werden, meenden slachtoffer te zijn geworden van verduistering in de afgelopen drie jaar. Opmerkelijk hierbij is dat de percentages van het totale slachtofferschap en van intern slachtofferschap zeer dicht bij elkaar liggen. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat de bedrijven menen dat de dieven door het uitoefenen van hun beroep toegang hebben tot de zaken die gestolen worden. De percentages van het totale en interne slachtofferschap van “fysiek of verbaal geweld tegen collega’s”,
“verwijtbaar
onprofessioneel
handelen”,
“fraude”,
“doorspelen
van
bedrijfsinformatie” en “privégebruik van bedrijfsmiddelen” zijn ongeveer gelijk. Immers, de omschrijvingen van de misdrijven maken duidelijk dat deze misdrijven enkel gepleegd kunnen worden door de eigen werknemers.27 Het percentage m.b.t. “privégebruik van bedrijfsmiddelen” dient echter met een korreltje zout genomen te worden. Verschillende bedrijven leggen verschillende tolerantiegrenzen op. Sommige bedrijven aanvaarden het privégebruik van bedrijfsmiddelen nooit en zien het bijgevolg altijd als een vorm van interne criminaliteit, andere bedrijven zijn meer tolerant en knijpen af en toe eens een oogje dicht.28
Naast “verduistering” – dat het meest zou voorkomen in de logistieke sector – zouden ook “inbraak” (34%), “verwijtbaar onprofessioneel handelen” (29%), “verbaal of fysiek geweld” (17%) en “fraude” (16%) bij een groot deel van de ondervraagde bedrijven voorkomen. We merken op dat “inbraak” de tweede meest voorkomende vorm van interne criminaliteit uitmaakt in de logistieke sector. Echter, wanneer we kijken naar het totale percentage slachtofferschap merken we op dat meer dan de helft van de bedrijven meent dat inbraak te wijten is aan personen buiten het bedrijf. 29 Belangrijk is op te merken dat “verduistering” en “inbraak” twee vormen van interne criminaliteit zijn die – in tegenstelling tot vele andere vormen van interne criminaliteit – gemakkelijk aan het licht kunnen komen. Bij inbraak kan er bijvoorbeeld een alarm afgaan,
26
E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 53. 27 Ibid., 64. 28 Ibid., 75. 29 Ibid., 64.
10
zijn er zichtbare sporen van braak of merkt men de inbraak op doordat er goederen verdwenen zijn. Ook verduistering kan vrij snel aan het licht komen door vermiste goederen.30
“Oplichting”, “illegale handel” en “commerciële activiteiten ten eigen bate” zijn de misdrijven die bij het minst aantal bedrijven voorkomen (3%). Ook “corruptie” en “overvallen” zouden bij relatief weinig bedrijven door medewerkers gepleegd worden (5%).31 Hoewel het onderzoek naar de interne criminaliteit in de logistieke sector in Nederland ons verrijkende informatie verschaft over de prevalentie (en de frequentie van criminaliteit), blijft het onderzoek te beperkt. We krijgen wel een goed beeld van interne criminaliteit in de logistieke sector, maar de andere sectoren in het bedrijfsleven blijven onbelicht.
Daarom is het belangrijk de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven” aan te halen. We bekijken de versie van 2008, aangezien het onderzoek naar criminaliteit in Nederlandse bedrijven van het jaar 2009 nog lopende is. Sinds 2006 werd er in de MCB ook aandacht besteed aan “interne criminaliteit”, waardoor het mogelijk is om de resultaten van het onderzoek dat gevoerd werd in 2008 (dat op dezelfde manier werd gevoerd als het onderzoek in 2006) in sommige gevallen te vergelijken met de resultaten van het onderzoek dat in 2006 gevoerd werd. Het onderzoek naar interne criminaliteit is t.o.v. het onderzoek naar externe criminaliteit echter zeer beperkt. Zo is in de eerste plaats hun definitie – t.o.v. het onderzoek naar interne criminaliteit in de logistieke sector – zeer beperkt en wordt er geen onderscheid gemaakt naar soorten interne criminaliteit. “Interne criminaliteit” wordt immers gedefinieerd als “diefstal van geld of goederen door het eigen personeel”. Daarenboven betrof het enkel een algemene bevraging naar het percentage van intern slachtofferschap van Nederlandse bedrijven in vijf sectoren, de branches die het meeste slachtoffer werden, de regio’s die het meest getroffen werden en de maatregelen die genomen werden om interne criminaliteit te voorkomen. Er kan dus wel een globaal beeld gegeven worden van het slachtofferschap van de verschillende sectoren, er kan geen onderscheid gemaakt worden naar de aard van de interne criminaliteit.32
30
E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 64. 31 Ibid., 57-58. 32 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
11
1.2.2
De omvang van interne criminaliteit
Het onderzoek naar interne criminaliteit in de Nederlandse logistieke sector heeft niet alleen onderzocht in hoeveel bedrijven bepaalde vormen van interne criminaliteit voorkomen, maar ook hoeveel keer die vormen gemiddeld bij die bedrijven voorkwamen in de afgelopen drie jaar. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat aangezien het vaak om zeer kleine aantallen gaat, hogere cijfers al snel de gemiddelde score sterk kunnen beïnvloeden. De hierna vermelde cijfers betreffen het gemiddeld aantal incidenten in de afgelopen drie jaar per onderzocht bedrijf.
“Privégebruik van bedrijfsmiddelen”(17.5) , “vernieling”(13), “verwijtbaar onprofessioneel handelen”(11.6) en “verduistering”(7.9) zijn de interne misdrijven die gemiddeld het meest voorkomen in de bedrijven die meldden dat dat soort criminaliteit bij hen voorkwam. De minst voorkomende vormen zijn “corruptie”(1), “commerciële activiteiten ten eigen bate”(1) en “doorspelen van bedrijfsinformatie”(1).33 Opvallend bij “vernieling” is dat slechts een klein aantal bedrijven (11) veel van dit soort misdrijven meldden. Een verklaring hiervoor zou zijn dat de vernielingen vaak een beperkte schade met zich meebrengt. Bedrijven zouden vernielingen pas problematisch vinden wanneer ze vaak voorkomen.34
Wanneer we kijken naar de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven” van 2008 – die een onderzoek uitvoerde bij 37575 Nederlandse bedrijven – wordt er gesteld dat de resultaten van het onderzoek in 2008 niet afwijken van de resultaten van het onderzoek in 2006. In beide onderzoeken zouden 5% van de ondervraagde bedrijven te maken hebben met interne criminaliteit. Er dient wel een onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende sectoren. Zo zouden in de horeca en de detailhandel 8% van de bedrijven slachtoffer zijn van interne criminaliteit in 2008. De bedrijven in de zakelijke dienstverlening zou dan weer maar 2% vertegenwoordigen. Van alle bouwbedrijven zijn er 4% en in de transportsector 5% die te maken hebben met interne criminaliteit. Opvallend is dat enkel de detailhandel een stijging t.o.v. 2006 kent in het percentage bedrijven dat slachtoffer is geworden van interne criminaliteit. In 2006 zou het percentage 1% lager gelegen hebben dan in 2008. Tevens dient
33
E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 59. 34 Ibid., 73.
12
er opgemerkt te worden dat er binnen de sector sprake is van grote verschillen. Grootwarenhuizen zijn duidelijk het grootste slachtoffer van interne criminaliteit, goed voor 30% van de gemiddelde 8% voor de gehele sector. Een totaal aantal incidenten die gecatalogeerd kunnen worden onder “interne criminaliteit” werd niet weergegeven in de studie.35
Ondanks het gebrek aan diepgaande onderzoeken naar de omvang van interne criminaliteit in het bedrijfsleven, kan gesteld worden dat men nooit het gehele plaatje zal kunnen zien en het fenomeen onderschat zal worden. Immers, niet alle criminele feiten gepleegd door werknemers laten sporen na, waardoor de feiten vaak niet aan het licht komen. Wanneer bedrijven toch criminele feiten opmerken, is het vaak zo dat men niet in staat is om de feiten te linken aan de eigen werknemers of is men niet bereid om de feiten en cijfers m.b.t interne criminaliteit prijs te geven aan onderzoekers.36
1.3
Externe criminaliteit in het bedrijfsleven
Externe criminaliteit zijn criminele feiten die gepleegd worden door andere mensen dan de werknemers tegen een bedrijf, haar werknemers of haar klanten.37 De belangrijkste bron die ons een zicht kan bieden op de externe criminaliteit in het bedrijfsleven is de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008”. Dankzij de nulmeting die zich voltrok in 2004 – en de op gelijke wijze uitgevoerde onderzoeken in de jaren erna – , is het mogelijk evoluties te zien in de externe criminaliteit gepleegd tegen bedrijven. 38
Er dient opgemerkt te worden dat de cijfers die vermeld worden m.b.t. externe criminaliteit hoger zijn dan in werkelijkheid. Dit kan verklaard worden door het feit dat bedrijven vaak strafbare feiten niet kunnen linken aan de eigen medewerkers. Bijgevolg rapporteren ze interne criminaliteit verkeerdelijk als externe criminaliteit.39
35
X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 36 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners, Secondant, 2005, (36) 37-38. 37 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 38 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 39 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners, Secondant, 2005, (36) 37-38.
13
Tevens dient vermeld te worden dat externe criminaliteit in sommige gevallen een interne component kan hebben. Dit is zo wanneer werknemers door onprofessioneel gedrag bijvoorbeeld een deur laten openstaan of veiligheidsprocedures niet volgen. Dit kan dan eventueel tot een diefstal leiden.40 1.3.1
De aard van externe criminaliteit
In de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” werden slechts een beperkt aantal categorieën van delicten gehanteerd. Deze zijn “inbraak”, “diefstal”, “vernieling”, “geweld” en een categorie die de naam “overige” meekreeg. Deze categorieën zijn dus veel beperkter dan de categorieën in het onderzoek naar de interne criminaliteit in de logistieke sector.
11% van de bedrijven in de bouwnijverheid zijn het slachtoffer van “inbraak” in gebouwen alsook in de transportmiddelen. Er wordt geraamd dat er 19300 inbraken gebeurden in de bouwsector in 2008. Het aantal bedrijven in de detailhandel dat slachtoffer werd van inbraak loopt ongeveer gelijk met de bouwbedrijven (10%). Het totaal aantal inbraken ligt wel hoger met 26000 inbraken in 2008, wat een sterke daling betekent t.o.v. 2004. Het aantal horecabedrijven dat met inbraak te maken kreeg in 2008 (14%) ligt lager dan in 2004, goed voor 8900 inbraken. Ook de transportsector is goed voor 14% slachtofferschap (wat een daling van 6% betekent), maar er is slechts sprake van 2800 incidenten. De bedrijven in de sector van de zakelijke dienstverlening worden het minst geconfronteerd met slachtofferschap van inbraak: 7% van de bedrijven heeft ermee te maken, wat een daling van 4% betekent t.o.v. 2004. Het zou echter wel neerkomen op 31000 inbraken in totaal.41
9% van de bedrijven in de bouwsector zouden het slachtoffer zijn van een vorm van “diefstal”. Er wordt geraamd dat er 23000 diefstallen per jaar in de bouwsector gepleegd worden. Echter, hierbij merkt men wel op dat de diefstallen die gepleegd worden bij een inbraak niet worden meegeteld om dubbeltellingen te vermijden. In de detailhandel betreft het 28% van de bedrijven – wat een daling betekent t.o.v. 2004 – maar het totaal aantal diefstallen steeg van 1,5 miljoen in 2004 naar 1,7 miljoen in 2008. De
40
B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners, Secondant, 2005, (36) 37. X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
41
14
horeca doet het dan weer beter dan de detailhandel met 15% van de bedrijven die het slachtoffer werden van diefstal – wat ook hier weer een daling betekent. Het totaal aantal diefstallen komt op 34000 in 2008, wat een daling betekent met 15000 delicten. De transportsector heeft 10% slachtofferschap (opnieuw een daling) en ook het aantal incidenten zijn in 2008 met meer dan de helft gedaald. Ook m.b.t. diefstal worden het minst aantal bedrijven in de sector van de zakelijke dienstverlening getroffen, namelijk 4% in 2008 (een daling van 2% ten opzichte van 2004). Het totale aantal diefstallen komt wel neer op 21800 feiten per jaar.
9% van de bouwbedrijven – wat een daling betekent met 3% t.o.v. 2004 – heeft te maken met een vorm van “vernieling”. 5% daarvan betrof vernielingen van transportmiddelen. Er zou sprake zijn van 23000 vernielingen per jaar in de bouwsector. In de detailhandel liggen de cijfers anders: 18% van de detailhandelaars zouden het slachtoffer worden van vernielingen, goed voor ongeveer 93000 vernielingen in 2008. De horeca doet het slechter met 24% slachtofferschap en 38000 incidenten van vernieling. Bij de transportsector is het percentage slachtofferschap gedaald van 17% naar 12% en ook het aantal delicten daalde van 19000 naar 11000. 10% van de dienstverlenende bedrijven werd in 2008 getroffen door vernieling, wat een daling van 2% betekent. Er zou sprake zijn van 53000 vernielingen in 2008.
Opvallend is dat slechts 1,8% van de bedrijven in de bouwsector geconfronteerd werden met geweldsdelicten in 2008, wat relatief weinig is. Hierbij gaat het bij 89% om bedreigingen. De detailhandel heeft een hogere score: 6% van de detailhandelaars werden het slachtoffer van geweldsdelicten (wat een daling van 1% t.o.v. 2004 betekent). Ook hier gaat het voornamelijk om bedreigingen. De horeca scoort nog hoger met 9% slachtofferschap, voornamelijk van bedreigingen. De transportsector is goed voor 4% slachtofferschap van geweldsdelicten, wat een daling van 3% betekent. Net als bij de andere sectoren vormen bedreigingen de hoofdmoot. Het geraamde aantal feiten wordt hier echter niet weergegeven omwille van een te kleine aantal bevraagde bedrijven. Van de dienstverlenende bedrijven werden er 3% getroffen door geweldsdelicten in 2008 (wat een daling van 1% betekent t.o.v. 2004) en ook hier weer spannen de bedreigingen de kroon.42 42
X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
15
Wat betreft de categorie “overige delicten” zouden er slechts 2,7% van de bedrijven in de bouwsector toe behoren, waarbij er een stijging merkbaar is in 2008 (t.o.v. 2004) van het delict “het sturen van spookfacturen/valse rekeningen”. Ook spookadvertenties en oplichting komen voor in de bouwsector, zij het in beperkte mate. 5% van de detailhandelaars kreeg in 2008 te maken met voornamelijk oplichting of bedrog of over bekladden of bevuilen van voorwerpen, wat een lichte daling betekent t.o.v. 2004. In de horeca zouden 7% van de bedrijven slachtoffer zijn van verschillende vormen van fraude, oplichting en wanbetaling in 2008 (een daling met 1%). In de transportsector is er een daling merkbaar van 5% in 2004 naar 4% slachtofferschap in 2008. Het gaat voornamelijk om oplichting en het sturen van spookfacturen. Er kan een lichte daling van het slachtofferschap – van 7% in 2004 naar 6% in 2008 – van “overige delicten” in de zakelijke dienstverlening waargenomen worden, waarbij het voornamelijk gaat over – in tegenstelling tot de andere sectoren – computercriminaliteit.43 1.3.2
De omvang van externe criminaliteit
Hoewel bij de aard van externe criminaliteit reeds verwezen werd naar het aantal externe criminele feiten kan er ook gekeken worden naar het totale aandeel externe criminaliteit tegen het bedrijfsleven in Nederland. Waar het in 2004 om 2,9 miljoen criminele feiten ging, steeg dit aantal in 2008 tot 3 miljoen. Ook al kan hier een stijging waargenomen worden in het aantal gepleegde feiten, er is toch een daling waarneembaar van het aantal bedrijven dat slachtoffer is geworden van één of meerdere criminele feiten in het afgelopen jaar. Om een aantal voorbeelden te geven: in 2004 werden 49% van de bedrijven in de detailhandel getroffen door externe criminaliteit, in 2008 daalde dit naar 46%. In 2004 werden 47% van de bedrijven in de horeca het slachtoffer van externe criminaliteit, in 2008 betrof dit nog 44%. De zakelijke dienstverlening zou in 2008 het minst te maken hebben gehad met externe criminaliteit (23%), maar ook de bouwnijverheid behoort tot de minst getroffen sectoren
(25%). De transportsector maakt dan weer de
middenmoot uit met 31% slachtofferschap van criminaliteit.44 Een pluspunt aan de monitor is dat ze ook gepeild heeft naar het aantal types delicten waarvan bedrijven slachtoffer werden (“meervoudig slachtofferschap”). Ook hier scoort de zakelijke 43
X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
44
Ibid.
16
dienstverlening het best: slechts 5% van de bedrijven werd de afgelopen 12 maanden het slachtoffer van meerdere types delicten. Ook in de bouwnijverheid zijn slechts 7% van de bedrijven meervoudig slachtoffer. In de transportsector zijn 10% van de bedrijven meervoudig slachtoffer en in de detailhandel en de horeca lopen de cijfers op tot respectievelijk 16% en 17%. Dit zou voor alle sectoren een daling betekenen t.o.v. 2004.45
Tot slot wordt de “International Crime Business Survey” kort aangehaald. De “International Crime Business Survey” (ICBS) – die het slachtofferschap van bedrijven bevraagt – werd in 2000 geïntroduceerd in negen Centraal- en Oost-Europese landen (Albanië, Bulgarije, WitRusland, Kroatië, Hongarije, Litouwen, Roemenië, Rusland en Oekraïne). Deze survey liep parallel t.o.v. de “International Crime Victim Survey” (ICVS) die het slachtofferschap van huishoudens bevroeg. 46 De ICBS maakt geen duidelijk onderscheid tussen interne en externe criminaliteit. Daar de focus voornamelijk op externe criminaliteit ligt, wordt deze bron kort aangehaald als afsluiter van het onderdeel “externe criminaliteit in het bedrijfsleven” van deze masterproef. Hoewel het opnieuw geen bevraging van Belgische bedrijven betreft, kan deze bron relevant zijn, aangezien ze een aantal landen bevraagt die tot de Europese Unie behoren.
Gemiddeld 27% van de bedrijven (in de verschillende landen) zouden het slachtoffer geworden zijn van criminaliteit in 1999. Toch zijn er grote verschillen tussen de landen. Zo zouden slechts 7% van de Kroatische bedrijven slachtoffer geworden zijn van criminaliteit, wat in schril contrast staat met bijvoorbeeld Hongarije – waar 42% van de bedrijven het slachtoffer van criminaliteit waren. Een aantal van de meest gerapporteerde misdrijven (gemiddeld) zijn: diefstal door derden (13%), inbraak (9%), diefstal door klanten (9%), diefstal uit voertuigen (7%), diefstal door werknemers (5%) en vandalisme (4%).47
45
X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 46 A.A. DEL FRATE, “The International Crime Business Survey: Findings from nine Central-Eastern European Cities”, European Journal on Criminal Policy and Research”, 2004, (137) 140. 47 Ibid., (137) 144-145.
17
1.4
Gevolgen van interne en externe criminaliteit ten aanzien van bedrijven
Logischerwijze ondervinden bedrijven schade ten gevolge van interne en externe criminaliteit. Wanneer we de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” bekijken, kunnen we een beter beeld krijgen van de schade. Hierbij kan opnieuw een onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende sectoren en strafbare feiten. We zullen deze kort overlopen.
Uit de cijfers van 2008 blijkt dat bedrijven in de sector van de zakelijke dienstverlening de meeste schade ondervinden door “inbraak”, maar ook de detailhandel ondervindt hiervan veel schade. De horeca ondervindt hiervan de minste schade. Wanneer we kijken naar het misdrijf “diefstal” merken we overduidelijk dat de detailhandel de meeste schade ondervindt. De horeca zou er de minste schade door ondervinden. De schade opgelopen door “vernieling” is opnieuw het grootst in de detailhandel, maar de zakelijke dienstverlening haalt ook vrij hoge cijfers. De transportsector ondervindt de minste schade. Tot slot ondervindt de zakelijke dienstverlening de meeste schade door “overige delicten”. De horeca en de transportsector ondervinden beiden de minste schade.
Wanneer we voor elke sector apart bekijken door welk misdrijf ze de meeste schade ondervinden, ondervindt de bouwsector de meeste schade door “inbraak”. Ook de horeca, de zakelijke dienstverlening en de transportsector ondervinden hierdoor de meeste schade. De detailhandel ondervindt zeer veel schade door “diefstal”. In totaliteit zou de detailhandel de meeste schade ondervinden van alle sectoren.48
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen directe en indirecte schade. Directe schade zijn de kosten die bedrijven moeten maken om zaken te herstellen of vervangen. Hierbij wordt er geen rekening gehouden met het bedrag dat door de verzekering wordt terugbetaald. Indirecte schade betreft bijvoorbeeld vertragingen van leveringen die opgelopen worden ten gevolge van diefstal of inbraak.49 Criminaliteit tegen bedrijven kan ook voor een psychologische impact zorgen bij hun werknemers. Ook dit zal kort besproken worden. 48
X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 49 Ibid.
18
1.4.1
Directe schade
Iedereen zal beamen dat criminaliteit tegen bedrijven financiële kosten met zich meebrengt. Bij diefstal, inbraak, vernieling of andere misdrijven dienen bedrijven gestolen voorwerpen te vervangen, beschadigde voorwerpen te herstellen enz. Dit kan zorgen voor hoogoplopende kosten die een gat slaan in de winsten die een bedrijf zou gemaakt hebben indien de misdrijven niet waren voorgevallen. Echter, bedrijven onderschatten vaak de werkelijke kosten die criminaliteit met zich meebrengt, omwille van het simpele feit dat men soms geen weet heeft van criminele feiten die tegen hen gepleegd werden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer in een grootwarenhuis een diefstal gepleegd wordt, zonder dat het warenhuis er achter komt. Bij stocktellingen kan er verkeerd geteld worden, of wanneer men toch een tekort opmerkt is het niet altijd duidelijk of dit te wijten is aan een administratieve fout of aan interne of externe criminaliteit.50 1.4.2
Indirecte schade
Interne en externe criminaliteit tegen bedrijven brengt ook indirecte schade met zich mee, naast de directe kosten door materiële schade. Zo bestaat de kans dat omwille van criminaliteit een bedrijf tijdelijk moet sluiten, met verlies van inkomsten en winsten tot gevolg.51 Wanneer een bedrijf definitief dient te sluiten, leidt dit tot het ontslag van de werknemers. Wanneer een bedrijf – omwille van criminaliteit – toch kan blijven bestaan, heeft dit een impact op de maatschappij. De kosten die opgelopen worden door criminaliteit, zullen immers doorgerekend worden naar de consument.52
Criminaliteit kan ook de werkprocessen van een bedrijf verstoren waardoor goederen niet meer op tijd geproduceerd kunnen worden, beschikbaar zijn of geleverd kunnen worden. Dit kan voor ongenoegen zorgen bij klanten en/of zelfs leiden tot verlies van klanten, verminderde bestellingen die geplaatst worden, het verlies van de goede reputatie enz. Ook
50
AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 51 Ibid. 52 A.A. DEL FRATE, “The International Crime Business Survey: Findings from nine Central-Eastern European Cities”, European Journal on Criminal Policy and Research”, 2004, (137) 137.
19
operationele bestanden kunnen beschadigd of vernietigd worden, met desastreuze gevolgen wanneer er geen back-ups van deze bestanden beschikbaar zijn.
Werkgevers kunnen ook kosten oplopen door een werknemer die gewond geraakt bij een crimineel feit. De werkgever dient dan in te staan voor de kosten die de werknemer oploopt door deze verwondingen. Ook de behandeling van de psychologische gevolgen die een werknemer ervaart ten gevolge van criminaliteit dient in sommige gevallen door de werkgever betaald te worden.
Extra kosten kunnen ook veroorzaakt worden door hogere verzekeringskosten die betaald moeten
worden
ten
gevolge
van
criminaliteit
en
door
extra
preventieve
veiligheidsmaatregelen die getroffen moeten te worden. Echter, dit is niet enkel het geval bij het getroffen bedrijf, ook de bedrijven die in hetzelfde gebied gehuisvest zijn kunnen genoodzaakt zijn om extra maatregelen te treffen en kunnen extra verzekeringskosten oplopen wanneer het gebied waarin ze gehuisvest zijn, aanschouwd wordt als een risicozone.
Extra kosten kunnen ook opduiken door ontevreden werknemers die geregeld niet opdagen op het werk, of werknemers die – door slachtofferschap van bepaalde criminele feiten – lange tijd afwezig zijn om te kunnen herstellen van de fysieke en psychische gevolgen. Werknemers kunnen ook wensen dat het bedrijf er een andere uurregeling op nahoudt of om het bedrijf op een andere, veiligere plaats te huisvesten. Wanneer bijvoorbeeld een winkel regelmatig overvallen wordt na 20 uur, kan gevraagd worden de winkel vroeger te sluiten, met mogelijks verminderde inkomsten tot gevolg.53
Tot slot kunnen er ook extra kosten zijn ten gevolge van aanwerving en training van personeel. Werknemers die het slachtoffer werden van criminaliteit – vooral bij slachtofferschap van geweld – kunnen beslissen om het bedrijf te verlaten of kunnen nadien extra training nodig hebben om hun moraal op te krikken en terug in staat te zijn normaal te functioneren in het bedrijf.54
53
AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 54 Ibid.
20
1.4.3
Psychologische impact
Criminaliteit tegen bedrijven heeft niet alleen financiële en materiële schade tot gevolg, ze kan ook zorgen voor een psychologische impact bij de werknemers van een bedrijf, bij klanten... Bij interne criminaliteit is deze psychologische en emotionele impact misschien wel het grootst. Wanneer interne criminaliteit aan het licht komt bestaat de kans dat werknemers elkaar plots niet meer vertrouwen. Wanneer ze moeten samenwerken in team zal dit nefaste gevolgen hebben. Men zal zich niet meer veilig voelen en dat zal hoogstwaarschijnlijk ook uitschijnen in de prestaties van de werknemers.55
Een werknemer die het slachtoffer werd van criminaliteit kan – ten gevolge van de psychologische impact – niet meer in staat zijn om normaal om te gaan met klanten. Dit kan gevolgen hebben voor de goede relatie met de klant en kan zich ook uitwerken op de verkoopsresultaten. Naast de neerslag op het werk, kan deze psychologische impact ook de kwaliteit van het persoonlijke leven van de werknemer beïnvloeden.56
Psychologisch gezien kan criminaliteit ook met zich meebrengen dat de probleemperceptie verandert. Bedrijven die criminaliteit niet zozeer als probleem ervaarden, zullen dit nu wel doen, ten gevolge van criminaliteit tegen hun bedrijf. Dit brengt meestal met zich mee dat er extra veiligheidsmaatregelen zullen getroffen worden.57
1.5
De relatie tussen bedrijven en de politie
Wanneer bedrijven een vermoeden hebben van interne of externe criminaliteit of wanneer ze iemand op heterdaad betrappen dienen ze dit te melden bij de politie. Deze dient ingeschakeld te worden om het misdrijf vast te stellen, de dader op te sporen en aan te houden.
55
X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel: http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [07/11/09] 56 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 57 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
21
Maar niet elke verdachte situatie zal door bedrijven gemeld worden en de politie zal ook niet in elke situatie optreden. Wanneer dispatchers de beelden bekijken die door de camera’s in het bedrijf werden gefilmd en die een verdachte situatie aantonen, zal elk volgens de eigen standaarden beslissen of een interventie van de politie noodzakelijk is. Wanneer ze verwachten dat bij een bepaald feit de politie niet zal reageren, zullen ze het ook nalaten om de politie te verwittigen.58 Bedrijven zouden vaak ook pas aangifte doen bij de politie wanneer ze door de verzekeraar of door de eigenaar van de goederen die gestolen werden daartoe verplicht worden.59 Opvallend is dat er sneller aangifte wordt gedaan van externe dan van interne criminaliteit. Aangifte doen van interne criminaliteit is noodzakelijk, maar vaak schrikken bedrijven ervan terug omwille van het taboesfeer die rond het fenomeen hangt. Men heeft angst voor reputatieschade en het ondermijnen van het vertrouwen. Tevens is het fenomeen niet steeds zichtbaar of kan criminaliteit niet steeds gelinkt worden aan de betrokkenheid van werknemers. Toch is het belangrijk dat ook interne criminaliteit aangegeven wordt bij de politie, niet alleen om een beter zicht te krijgen op het fenomeen, maar ook omdat het vatten van de dader cruciaal is om de werksfeer niet te verzieken.60
Uit de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” blijkt dat in alle sectoren het misdrijf “inbraak” het vaakst werd aangegeven. Wanneer naar de andere misdrijven gekeken wordt (diefstal, vernieling, geweld) zien we dat de voornaamste redenen om een misdrijf niet te melden de volgende zijn: bedrijven achten de geleden schade te klein, men denkt dat de politie niets zal ondernemen, er is te weinig bewijs en in het geval van geweldsdelicten wordt nog vermeld dat bedrijven het probleem vaak zelf aanpakken.61
Wanneer bedrijven aangifte hebben gedaan, zal de politie afgaan op de verklaringen die het bedrijf aflegt, of op de beelden die ze te zien krijgt, om de ernst van de zaak in te schatten en om al dan niet in te grijpen.62 Uit de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” kunnen we afleiden dat binnen de onderzochte sectoren telkens ongeveer de helft van de getroffen bedrijven per sector tevreden 58
G. ARMSTRONG en C. NORRIS, The maximum surveillance society: the rise of CCTV, New York, Oxford, 1999, 174175. 59 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 39. 60 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 42. 61 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 62 G. ARMSTRONG en C. NORRIS, The maximum surveillance society: the rise of CCTV, New York, Oxford, 1999, 177.
22
is over de politie. Hiervoor worden een aantal redenen opgegeven: de politie is klantvriendelijk, reageert snel en komt langs wanneer dat nodig is. Redenen voor ontevredenheid over de politie zijn: de politie doet niets, er is geen zichtbaar resultaat, de politie geeft geen feedback en in sommige gevallen neemt de politie de feiten niet serieus.63
Naast de aangifte die bedrijven bij de politie doen, kan er ook op een andere manier contact bestaan tussen bedrijven en de politie. Ze kunnen zich verenigen in overlegorganen waarbij er sprake is van informatie-uitwisseling tussen bedrijven, politie en justitie. Op lokaal niveau kan
er
sprake
zijn
van
“buurtinformatienetwerken”.
Dit
zijn
gestructureerde
samenwerkingsverbanden in een afgelijnd gebied waarbij burgers, bedrijven en de lokale politie betrokken zijn. Deze vorm van samenwerking dient de sociale controle te verbeteren, het gevoel van veiligheid te verbeteren en via deze weg kunnen er ook preventietips uitgewisseld worden om criminaliteit te kunnen voorkomen.64
1.6
Beïnvloedende factoren voor slachtofferschap van bedrijven
De verschillende sectoren in het bedrijfsleven worden allemaal wel eens het slachtoffer van criminaliteit. Het ene bedrijf wordt echter al sneller getroffen door interne of externe criminaliteit dan het andere. Maar welke factoren zijn nu bepalend voor het al dan niet slachtoffer worden van bepaalde delicten? 1.6.1
Factoren m.b.t. interne criminaliteit
Een aantal factoren beïnvloeden het slachtofferschap van interne criminaliteit bij bedrijven. Uit een onderzoek naar interne criminaliteit bleek dat grote bedrijven meer rapporteren over interne criminaliteit dan kleine bedrijven. Verder is het al dan niet kunnen aantrekken en vasthouden van kwalitatief goed personeel belangrijk. Bedrijven die moeilijk kwaliteitsvol personeel kunnen aantrekken en/of vasthouden zouden meer interne criminaliteit rapporteren. Bedrijven die meer activiteiten uitoefenen die gerelateerd zijn aan transport en bedrijven die
63
X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 64 PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND (z.d.) “Winkelcriminaliteit in Europa: vergelijkend onderzoek tussen Nederland België Duitsland en het Verenigd Koninkrijk” [WWW]. Detailhandel Nederland: http://www.dedetailhandel.nl/images/pdf/7..pdf [30/03/10]
23
goederen met een hoog risico (dure en goed verhandelbare producten) verhandelen zouden ook meer interne criminaliteit rapporteren.65
De aanwezigheid van extern personeel en de mate van beveiliging zouden ook beïnvloedende factoren zijn. Hoe minder beveiliging, hoe meer sprake er zou zijn van interne criminaliteit. Er dient evenwel rekening gehouden te worden met het feit dat bedrijven die slachtoffer worden van interne criminaliteit meer veiligheidsmaatregelen zullen nemen. Vandaar dat dan tevens zou gesteld kunnen worden: “Bedrijven met een goede beveiliging zullen meer interne criminaliteit rapporteren”. Er dient opgemerkt te worden dat sommige types van interne criminaliteit gevoeliger zouden zijn voor verschillen in bedrijfskenmerken dan andere. Zo zouden verduistering, vernieling en fraude de types interne criminaliteit zijn die gevoeliger zijn voor de verschillen in bedrijfskenmerken. Bij het misdrijf inbraak zouden de verschillen tussen verschillende bedrijven kleiner zijn en zouden ze er dus meer in gelijke mate slachtoffer van worden.66
Uit het onderzoek bij logistieke dienstverleners bleek dat te verwachten is dat zij kwetsbaarder zijn voor interne criminaliteit dan andere bedrijven. Dit is te verklaren door de hoogrisico goederen waarmee ze werken. Eigen aan logistieke dienstverleners zijn de bewerkingen die ze uitvoeren op goederen, bijvoorbeeld goederen verpakken. Daardoor krijgen verschillende mensen de goederen in handen. De combinatie van dure, goed verhandelbare goederen en de vele mensen die de goederen in hun handen krijgen, zorgt ervoor dat de logistieke dienstverleners kwetsbaarder zijn.67 Ook de detailhandel en meer bepaald de supermarkten zouden vaker het slachtoffer worden van interne criminaliteit.68
65
B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 37. E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 13. 67 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 38. 68 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 66
24
1.6.2
Factoren m.b.t. externe criminaliteit
Net zoals bij interne criminaliteit is bij externe criminaliteit de grootte van een bedrijf bepalend voor de mate waarin bedrijven kwetsbaar zijn voor criminaliteit. Hoe groter een bedrijf, hoe kwetsbaarder men zou zijn voor verschillende vormen van criminaliteit.69
Tevens zijn de goederen aanwezig in een bedrijf van belang. De attractiviteit en de waarde van de goederen bepalen mee of een bedrijf gevoeliger zal zijn voor misdrijven zoals diefstal en inbraken. Ook bedrijven waar veel cash geld over de toonbank gaat zijn kwetsbaarder.70
Een factor die minder vaak vermeld wordt in onderzoeken, maar die minstens even belangrijk is, is de mate waarin werknemers zich professioneel gedragen. Wanneer werknemers zich onprofessioneel gedragen kan dit criminaliteit in de hand werken. Denk maar aan werknemers die het niet nauw nemen met de veiligheidsvoorschriften en – procedures van het bedrijf en die bijvoorbeeld een deur van het bedrijf laten openstaan, waardoor kwaadwilligen zonder veel moeite kunnen binnendringen in het bedrijf.71
Volgens de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” zouden bedrijven die over eigen transportmiddelen beschikken en die op een eigen bedrijfsterrein gevestigd zijn meer last ondervinden van criminaliteit. Ook bedrijven die gevestigd zijn in het centrum van de stad of in een winkelcentrum zouden meer getroffen worden door criminaliteit dan een bedrijf dat zich buiten de stad bevindt. De MCB 2008 keek ook naar de bedrijven binnen de sectoren die vaker slachtoffer worden. Binnen de bouwsector zouden burgerlijke en utiliteitsbedrijven en grond–, wegen– en waterbouwbedrijven meer last hebben van criminaliteit. Binnen de detailhandel zouden vooral supermarkten en bedrijven die actief zijn in voedings – en genotsmiddelen, kleding, drogisterijen, benzinestations en parfumerieën het meest slachtoffer worden. Hierbij blijkt opnieuw dat de bedrijven zich voornamelijk in het centrum van de stad of in een winkelcentrum bevinden. Binnen de horeca zijn het vooral cafés en restaurants die zich in het centrum van de stad bevinden die het meest slachtoffer worden van criminaliteit. In de 69
G. BRUMMELKAMP (2009) “Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven” [WWW]. Kennissite MKB en ondernemerschap: http://www.ondernemerschap.nl/pdf-ez/A200915.PDF [17/03/10] 70 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (2009/01) “Verbeterde risicoklassenindeling: risicoklassen indeling voor bedrijven” [WWW]. Verbond van BeveiligingsOrganisaties: http://www.vvbo.nl/Content/www.vvbo.nl/Documenten/vrki-bedrijven-januari-2009--new.pdf [29/03/10] 71 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 37.
25
transportsector zijn het voornamelijk de tram– en taxibedrijven die het meest door criminaliteit getroffen worden. Opvallend is dat de taxibedrijven die zich op een industrieterrein bevinden meer slachtoffer worden dan taxibedrijven die in een huis gevestigd zijn. Tot slot zijn het binnen de zakelijke dienstverlening vooral reisbureaus en advocatenkantoren die getroffen worden door criminaliteit.72
Een Australisch onderzoek naar criminaliteit tegen bedrijven maakt duidelijk dat bedrijven die veel face-to-face contact hebben met hun klanten en waar de relatie met de klant belangrijk is meer risico lopen om het slachtoffer te worden van geweldsdelicten omwille van het veelvuldige contact met individuen. Vooral detailhandelaars en bedrijven die diensten aanbieden, zouden een hoger risico lopen. Werknemers die in afzondering werken zouden ook meer risico lopen om slachtoffer te worden van criminaliteit, zeker wanneer ze hun functie uitoefenen heel vroeg in de morgen of net heel laat op de avond of ’s nachts. Oorzaken hiervan zijn de verminderde sociale controle die er tijdens die periodes zijn en de verminderde weerstand die een werknemer kan bieden wanneer hij er alleen voor staat. Werknemers zijn ook kwetsbaarder wanneer ze alleen op een mobiele werkplaats werken en zeker wanneer deze werkplaats gelegen is op een plaats met weinig passanten, op een plaats waar veel criminaliteit voorkomt of op die plaatsen die gemakkelijk bereikbaar zijn en waar men gemakkelijk kan ontkomen (bijvoorbeeld dichtbij een autosnelweg).73
1.7
Conclusie
“Wat is de aard en omvang van interne criminaliteit in het bedrijfsleven?” Onderzoek doen naar interne criminaliteit is niet eenvoudig door de beperkte zichtbaarheid van het fenomeen en de moeilijkheid om feiten te koppelen aan interne betrokkenheid. Daarom bevragen onderzoekers vaak criminaliteit in het algemeen en gaan dan bij de bedrijven na welke proportie van die criminaliteit interne criminaliteit zou kunnen zijn.
72
X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 73 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09]
26
Uit een onderzoek naar interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners in Nederland blijkt “verduistering” (60%) het misdrijf te zijn dat bij de meeste bedrijven voorkomt. Opvallend is dat het totale percentage bijna gelijk is aan het percentage interne criminaliteit, aangezien de dieven door de uitoefening van hun beroep toegang hebben tot de goederen. Dit is net zo bij “fysiek of verbaal geweld tegen collega’s”, “verwijtbaar onprofessioneel handelen”, “fraude”, “doorspelen van bedrijfsinformatie” en “privégebruik van bedrijfsmiddelen” , omdat de omschrijving van de misdrijven aangeeft dat de misdrijven bijna uitsluitend door werknemers kunnen gepleegd worden. Bij het laatstgenoemde misdrijf kunnen bedrijven echter verschillende maatstaven hanteren.
“Inbraak”(34%) – de tweede meest voorkomende vorm – , verwijtbaar onprofessioneel handelen”(29%), “verbaal of fysiek geweld”(17%) en “fraude”(16%) zouden ook bij relatief veel bedrijven in de logistieke sector voorkomen. De twee meest voorkomende fenomenen – verduistering en inbraak – zijn echter misdrijven die relatief gemakkelijk aan het licht komen. Dit kan dus ook deels verklaren waarom de percentages van de fenomenen zoveel hoger liggen dan de percentages van de andere misdrijven. Wanneer we kijken naar de omvang van de vormen van interne criminaliteit dient gemeld te worden dat het om een kleine populatie ondervraagde bedrijven gaat. Van zodra er een grote proportie criminaliteit in één bedrijf voorkomt, kan dit het gemiddelde van de totale bedrijfspopulatie sterk omhoogtrekken. “Privégebruik van bedrijfsmiddelen”(17,5%) zou het misdrijf zijn dat de grootste proportie uitmaakt. Van groot naar klein komen vervolgens “vernieling”(13%), “verwijtbaar onprofessioneel handelen”(11,6%) en “verduistering”(7,9%) vaak voor in de logistieke sector. Opvallend is dat door een klein aantal bedrijven veel feiten van “vernieling” worden gemeld. Dit zou te verklaren zijn doordat bedrijven dit soort criminaliteit pas als problematisch zien wanneer het vaak voorkomt.
De “MCB 2008”, die zich uitstrekt over meerdere sectoren in het Nederlandse bedrijfsleven, kan ook nuttige inzichten geven over interne criminaliteit, maar hun definitie van interne criminaliteit is beperkt tot “diefstal van geld of goederen door eigen personeel”. Naar aard van interne criminaliteit kan bijgevolg geen onderscheid gemaakt worden. Wel toont de monitor aan dat 5% van de 37575 ondervraagde Nederlandse bedrijven te maken heeft met interne criminaliteit. 8% van de ondervaagde bedrijven in de horeca, 8% in de detailhandel, 5% van alle bedrijven in de transportsector, 4% in de bouwsector en 2% van de ondervraagde bedrijven in de zakelijke dienstverlening zouden het slachtoffer geworden zijn van interne
27
criminaliteit in 2008. Omwille van de beperkte zichtbaarheid van interne criminaliteit en omwille van de moeilijkheid om feiten te linken aan werknemers kunnen de vermelde gegevens een onderschatting van het fenomeen zijn.
“Wat is de aard en omvang van externe criminaliteit in het bedrijfsleven?” Dankzij de “MCB 2008” kunnen we de misdrijven “inbraak”, “diefstal”, “vernieling, “geweld” en een categorie die de naam “overige” meekreeg – gepleegd door derden – nader bekijken. Als we de misdrijven binnen het Nederlandse bedrijfsleven bekijken, stellen we de volgende zaken vast: Binnen de transportsector en de horeca werd 14% van de ondervraagde bedrijven het slachtoffer van het misdrijf “inbraak”, wat meteen ook het hoogste percentage uitmaakt. Binnen de zakelijke dienstverlening werd er het minst aantal bedrijven slachtoffer (7%), maar werden er wel de meeste feiten vastgesteld (31000). Het meest aantal bedrijven die slachtoffer werden van “diefstal” bevinden zich in de detailhandel (28%) en ook daar werden de meeste feiten gepleegd (1,7 miljoen). Binnen de horeca werd 24% van de bedrijven slachtoffer van “vernieling”. De meeste feiten werden gepleegd binnen de detailhandel (93000). Opnieuw situeren het hoogst aantal bedrijven die getroffen werden door “diefstal”
én “overige
delicten” zich binnen de horeca. Het betreft voornamelijk fraude en wanbetaling.
Wanneer we per sector kijken, ondervinden het hoogst aantal bedrijven binnen de bouwsector én de transportsector hinder door “inbraak” (respectievelijk 11% en 14%). De meeste feiten binnen deze sectoren worden echter veroorzaakt door “diefstal” (23000 en 11500) en bij de transportsector ook door “vernieling” (23000). Detailhandelaars worden vooral het slachtoffer van “diefstal”: 28% van de bedrijven heeft er last van, goed voor maar liefst 1,7 miljoen feiten. 10% van de zakelijke dienstverleners worden het slachtoffer van “vernieling”, goed voor 53000 feiten in 2008. Binnen de horeca worden 24% van de bedrijven slachtoffer van “vernieling” en de meeste feiten (38000) situeren zich hier.
Wanneer we het totale plaatje bekijken zouden er in 2008 3 miljoen feiten tegen Nederlandse bedrijven gepleegd zijn, wat een stijging betekent t.o.v. 2004. Anderzijds is het aantal bedrijven dat slachtoffer werd, gedaald. De sector waarin het minst aantal bedrijven het slachtoffer zijn geworden, is de zakelijke dienstverlening (23%), ook m.b.t. meervoudig slachtofferschap (5%). De sector waarin het meest aantal bedrijven het slachtoffer zijn
28
geworden van externe criminaliteit is de detailhandel (46%). Ook m.b.t. meervoudig slachtofferschap staan de detailhandel (16%) en de horeca (17%) voorop. Er dient opgemerkt te worden dat de resultaten m.b.t. externe criminaliteit hoger kunnen zijn dan in werkelijkheid, omdat feiten vaak niet gelinkt kunnen worden aan de interne betrokkenheid van één of meerdere werknemers.
“Welke gevolgen ervaren bedrijven door interne en externe criminaliteit in het bedrijfsleven?” Algemeen genomen zouden volgens de “Monitor Criminaliteit bedrijfsleven 2008” detailhandelaars het meest schade ondervinden van de misdrijven “vernieling” en “diefstal”. Opvallend is dat de andere sectoren (de bouwsector, de horeca, de transportsector en de zakelijke dienstverlening) vooral veel schade ondervinden van “inbraak”.
Schade kan opgedeeld worden in directe en indirecte schade. Daarnaast kan onder schade ook de psychologische impact verstaan worden die de werknemers oplopen ten gevolge van criminaliteit. Directe schade betreft vooral materiële en financiële schade. Bedrijven dienen immers goederen te vervangen of herstellen waardoor de kosten hoog kunnen oplopen. Echter, de werkelijke omvang van de schade wordt vaak onderschat, bijvoorbeeld wanneer een aantal misdrijven niet aan het licht komt.
Misdrijven kunnen echter ook andere gevolgen met zich meebrengen. Bedrijven kunnen in sommige gevallen genoodzaakt zijn om tijdelijk te sluiten of om hun uurregeling aan te passen, waardoor inkomsten mislopen worden. Ook de werkprocessen van een bedrijf kunnen in de war gebracht worden, met vaak ontevreden klanten, verminderde bestellingen en verlies van de goede reputatie tot gevolg. Wanneer werknemers bij het misdrijf gewond geraakt zijn of psychologische schade leiden, dient het bedrijf in te staan voor de kosten. Na misdrijven of als een bedrijf gelegen is in een gebied waar veel criminaliteit voorkomt, kunnen de verzekeringskosten de hoogte ingaan. Bedrijven dienen dan ook extra kosten te spenderen aan veiligheidsmaatregelen. Dit kan ook gelden voor omliggende bedrijven. Extra training voor bestaand personeel of aanwerving van nieuw personeel – wanneer werknemers omwille van criminaliteit het bedrijf verlaten – kunnen ook extra kosten met zich meebrengen.
Er kan sprake zijn van een psychologische impact die vooral bij interne criminaliteit groot kan zijn. Werknemers vertrouwen elkaar niet meer wanneer aan het licht komt dat een werknemer criminaliteit heeft gepleegd. De psychologische impact kan ook een uitwerking hebben op
29
klanten, wanneer een werknemer die slachtoffer is geworden van een misdrijf niet meer normaal kan functioneren. Dit kan ook het persoonlijke leven van de werknemer aantasten. De perceptie van criminaliteit kan – wanneer een bedrijf ook effectief slachtoffer wordt van een misdrijf – veranderen. Een bedrijf dat voorheen criminaliteit niet als een probleem ervoer, zal dit nu wel doen en vaak ook extra veiligheidsmaatregelen treffen.
“Wat is de relatie tussen de politie en het bedrijfsleven?” Wanneer bedrijven een vermoeden hebben dat ze het slachtoffer zijn geworden van criminaliteit, melden ze dit aan de politie. Maar soms gebeurt dit niet. Hiervoor zijn een aantal redenen te bedenken. Om te beginnen zal een bedrijf eerst zelf proberen inschatten of een interventie door de politie noodzakelijk is. Is een interventie noodzakelijk, dan nog kan het zijn dat het feit niet gemeld wordt, omdat het bedrijf verwacht dat de politie niet zal reageren. Men zou ook minder snel aangifte doen van interne criminaliteit, omwille van de taboesfeer die rond dit soort criminaliteit bestaat, de relatieve onzichtbaarheid van het fenomeen, de reputatieschade die een bedrijf erdoor kan oplopen en het wantrouwen dat erdoor kan ontstaan binnen een organisatie. Volgens de “MCB 2008” zouden bedrijven feiten ook niet melden omdat ze de schade te klein achten, omdat er te weinig bewijzen voorhanden zijn, omdat men denkt dat de politie toch niks zal ondernemen of omdat men – in het geval van geweldsdelicten – de feiten zelf aanpakt. Wanneer bedrijven toch aangifte doen, is het aan de politie om de zaak te onderzoeken, de ernst ervan in te schatten en in te grijpen indien nodig. Uit de “MCB 2008” blijkt dat per onderzochte sector steeds ongeveer de helft van de bedrijven tevreden is over de politie. Ze zou klantvriendelijk zijn, snel reageren en langskomen wanneer bedrijven dat nodig achten, maar bedrijven meldden ook dat de politie vaak niets doet, dat ze geen feedback geeft, dat er geen zichtbaar resultaat is of dat de politie de feiten niet ernstig neemt.
Tot slot kan er ook een relatie tussen bedrijven en de politie bestaan door middel van overlegorganen en buurtinformatienetwerken waarbij er een contact is tussen bedrijven, burgers en de politie om de veiligheid en preventiegedachte te verhogen en de sociale controle te verbeteren.
“Welke factoren beïnvloeden het slachtofferschap van bedrijven?” Verschillende factoren kunnen bepalend zijn voor het risico dat bedrijven lopen om slachtoffer te worden van criminaliteit.
30
De grootte van het bedrijf is één van die factoren. Grote bedrijven zouden sneller het slachtoffer worden van zowel interne als externe criminaliteit. Een belangrijke factor zijn ook de goederen die in een bedrijf aanwezig zijn. Wanneer goederen een hoge waarde hebben en goed verhandelbaar zijn, zullen ze sneller het voorwerp worden van een misdrijf. Dit geldt zowel voor interne als externe criminaliteit.
Bedrijven die niet in staat zijn om kwalitatief personeel aan te trekken en vast te houden en bedrijven die transportgerelateerde activiteiten uitoefenen, zouden ook een groter risico lopen om het slachtoffer te worden van interne criminaliteit. Voorzichtige uitspraken dienen gedaan te worden over de mate van beveiliging van bedrijven. Enerzijds zouden bedrijven met weinig beveiliging sneller het slachtoffer worden van interne criminaliteit, anderzijds zouden bedrijven die slachtoffer worden van criminaliteit meer beveiligingsmaatregelen nemen. Tevens dient opgemerkt te worden dat niet elk misdrijf even gevoelig is voor deze beïnvloedende factoren. Zo zouden er minder verschillen in slachtofferschap waarneembaar zijn tussen bedrijven met verschillende bedrijfskenmerken bij het misdrijf “inbraak”. Logistieke dienstverleners bewaren en bewerken hoogrisico goederen. Daarom zouden zij – en ook supermarkten – meer slachtoffer worden van interne criminaliteit.
Bedrijven met onprofessionele werknemers zouden sneller het slachtoffer kunnen worden van externe criminaliteit, doordat ze bijvoorbeeld de veiligheidsvoorschriften niet naleven. Ook bedrijven die eigen transportmiddelen, een eigen bedrijfsterrein bezitten of waar er veel cash geld aanwezig is, zouden er sneller het slachtoffer worden. Ook bedrijven die gevestigd zijn in het centrum van de stad of in een winkelcentrum zouden meer risico lopen. Bedrijven die diensten verlenen en detailhandelaars zouden meer risico lopen om het slachtoffer te worden van geweldsdelicten, omwille van hun veelvuldig contact met klanten. Ook afgezonderd of op een afgelegen en mobiele plaats werken zou meer risico met zich meebrengen, zeker wanneer men heel vroeg of laat werkt of wanneer er bij de mobiele werkplaats goede toegang – en vluchtwegen zijn en er weinig passanten zijn. Niet elke bedrijf loopt dus evenveel risico om het slachtoffer te worden van bepaalde misdrijven.
Om dit deel af te ronden dient nog eens benadrukt te worden dat de vermelde resultaten over Nederlandse bedrijven gaan. Daar Nederland niet België is, kan niet zonder meer besloten worden dat de resultaten m.b.t. Nederland dezelfde zijn als voor België.
31
Wanneer de Nederlandse cijfers bekeken worden, kan gesteld worden dat zowel interne als externe criminaliteit een probleem vormen. Bijgevolg bevinden bedrijven zich in de positie om maatregelen te treffen die deze vormen van criminaliteit trachten te voorkomen. Dit brengt ons naar het volgende deel van de masterproef.
32
2
Deel twee: Technieken gehanteerd door het bedrijfsleven ter voorkoming van criminaliteit
2.1
Algemeen
Uit het voorgaande deel van deze masterproef is duidelijk gebleken dat bedrijven het slachtoffer kunnen worden van zowel interne als externe criminaliteit. Daarom worden ook zij gestimuleerd vanuit de overheid om de veiligheid te verhogen d.m.v. criminaliteitspreventie. Toch zijn er bedrijven die te weinig investeren in preventie. Dit zou vooral het geval zijn bij kleinere bedrijven door het gebrek aan kennis over de gepaste maatregelen en het gebrek aan middelen. Bedrijven die weinig middelen hebben, zullen dan ook pas preventieve maatregelen treffen als het niet anders kan. Ook het feit dat sommige bedrijven zich minder bewust zijn dat ze het slachtoffer kunnen worden van criminaliteit speelt een rol in de mate van beveiliging. De mate van beveiliging bij kleinere bedrijven zou ook bepaald worden door de kwetsbaarheid voor diefstal. Bedrijven die kwetsbaarder zijn voor diefstal zouden 1,63 keer meer kans hebben om maatregelen te treffen.74
Uit onderzoek is gebleken dat hoe groter de bedrijven, hoe risicovoller de goederen waarmee ze omgaan en hoe uitgebreider de bewerkingen zijn die op deze goederen dienen uitgevoerd te worden, des te beter de bedrijven beveiligd zouden zijn.75 Ook de druk van buitenaf zou een rol spelen. Bedrijven die enige druk ervaren vanuit de verzekeringsmaatschappij waarbij ze zijn aangesloten zouden ook sneller maatregelen treffen. Kleinere bedrijven zouden ook sneller tegenkantingen ervaren op juridisch en organisatorisch vlak. Wetgeving – zoals de privacywet – kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde maatregelen, maar ook het personeel van bedrijven kan het inzetten van toezichtmechanismen verhinderen.76
74
G. BRUMMELKAMP (2009) “Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven” [WWW]. Kennissite MKB en ondernemerschap: http://www.ondernemerschap.nl/pdf-ez/A200915.PDF [17/03/10] 75 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 39. 76 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 21.
33
In dit deel van de masterproef zal dan ook nagegaan worden welke technieken bedrijven aanwenden ter voorkoming van interne en externe criminaliteit.
■
Worden er verschillende technieken aangewend bij interne en externe criminaliteit?
■
Welke zijn de meest efficiënte technieken?
■
Welke plaats neemt camerabewaking hierbij in?
2.2
Vormen van criminaliteitspreventie
Verschillende acties en projecten trachten criminaliteit te voorkomen. Deze acties doen dit elk op een specifieke manier. Ze kunnen dan ook ondergebracht worden in verschillende categorieën, die hierna kort besproken worden. 2.2.1
Rechtshandhaving - ontwikkelingspreventie -gemeenschapsgerichte preventie - situationele preventie
Volgens
Tonry
en
Farrington
zijn
er
vier
vormen
van
criminaliteitspreventie:
rechtshandhaving, ontwikkelings-, gemeenschapsgerichte en situationele preventie. Rechtshandhaving zou een directe en indirecte invloed hebben op gedragingen van mensen en zo de bevolking van een land beschermen tegen criminaliteit. De directe effecten van rechtshandhaving zijn o.a. afschrikking en opsluiting. Rechtshandhaving zou potentiële misdadigers afschrikken uit angst voor de mogelijke sancties. Een indirect effect van rechtshandhaving is bijvoorbeeld socialisatie. Uit onderzoek blijkt evenwel dat de criminaliteitsreducerende effecten van rechtshandhaving beperkt zijn. Rechtshandhaving is dus wel degelijk noodzakelijk – o.a. omwille van de diversiteit aan criminaliteit – maar is niet voldoende als criminaliteitspreventiestrategie. 77
Ontwikkelingspreventie gaat er van uit dat risicofactoren voor criminaliteit ook voorspellend zijn voor andere vormen van antisociaal gedrag. Bijgevolg dienen de risicofactoren verminderd te worden en de ontwikkeling van beschermende factoren gestimuleerd te worden. Een voorbeeld is het verbeteren van ouderschapsvaardigheden. 77
D.P. FARRINGTON en M. TONRY, “Strategic approaches to crime prevention” in D.P. FARRINGTON en M. TONRY, Building a safer society, Chicago, the University of Chicago Press, 1995, (1) 3-4.
34
Gemeenschapsgerichte preventie tracht het gedrag van mensen die in een bepaalde gemeenschap leven te veranderen, door veranderingen aan te brengen aan die gemeenschap zelf. Het stellen van criminele gedragingen zou namelijk gerelateerd zijn aan de gemeenschap waarin een individu leeft. Onder veranderingen aanbrengen aan de gemeenschap kan o.a. het verhogen van het natuurlijk toezicht door aanpassingen aan het design van gebouwen en buurten, het verbeteren van het voorkomen van buurten enz. verstaan worden.
Situationele preventie probeert de gelegenheden voor criminaliteit in een bepaalde context te reduceren,
omdat
men
veronderstelt
dat
criminaliteit
vaak
contextgebonden
en
opportunistisch is. Er bestaat een consensus over de effectiviteit van bepaalde strategieën in bepaalde omstandigheden. Een voorbeeld is het installeren van camerabewaking.78 2.2.2
Primair - secundair – tertiair
Criminaliteitspreventie kan volgens Brantingham en Faust opgedeeld worden in drie types activiteiten: primaire preventie, secundaire preventie en tertiaire preventie. Primaire criminaliteitspreventie focust op condities van de fysieke en sociale omgeving die kansen bieden voor het plegen van criminele feiten, of die de criminele feiten kunnen bespoedigen. Ze poogt deze condities tegen te gaan zodat er toch geen criminele daden gesteld kunnen worden.79 Weiss merkt dus terecht op dat primaire preventie zich eerder focust op het misdrijf dan op de dader. 80
Secundaire criminaliteitspreventie tracht potentiële misdadigers vroeg te identificeren en komt tussen in hun leven om zo te voorkomen dat ze in de toekomst criminele feiten zullen plegen. Secundaire criminaliteitspreventie focust dus eerder op de dader dan op de daad. Tertiaire criminaliteitspreventie grijpt in in het leven van reeds gekende misdadigers om zo te voorkomen dat ze in de toekomst nog meer schade zouden toebrengen door het plegen van criminele feiten.81
78
D.P. FARRINGTON en M. TONRY, “Strategic approaches to crime prevention” in D.P. FARRINGTON en M. TONRY, Building a safer society, Chicago, the University of Chicago Press, 1995, (1) 7-10. 79 P.J. BRANTINGHAM en F.L. FAUST, “A conceptual model of crime prevention”, Crime and delinquency, 1976, (284) 290. 80 C. NORRIS (2009/04) “A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf [08/02/10] 81 P.J. BRANTINGHAM en F.L. FAUST, “A conceptual model of crime prevention”, Crime and delinquency, 1976, (284) 290.
35
2.2.3
Daders - slachtoffers – situatie
Het onderscheid tussen dadergerichte, slachtoffergerichte en situatiegerichte preventie is geënt op de “rationele keuzetheorie” van Cornish en Clarke, die verder in deze uiteenzetting besproken zal worden. Deze drie categorieën kunnen vervolgens gecombineerd worden met de categorieën primaire, secundaire en tertiaire preventie. Dadergerichte criminaliteitspreventie zijn acties gericht op de bredere bevolking als potentiële dader (primair), op probleemjongeren (secundair) en op gekende daders (tertiair).
Slachtoffergerichte preventie zijn acties die zich richten op de gehele bevolking als potentieel slachtoffer, op individuen die een verhoogd risico op slachtofferschap hebben en op individuen die reeds slachtoffer zijn.
Situationele
criminaliteitspreventie
focust
zich
op
het
verbeteren
van
veiligheidsvoorzieningen. Ook hier kan verder een onderscheid gemaakt worden in primaire, secundaire en tertiaire preventie: veiligheidsvoorzieningen kunnen verbeterd worden in alle gebouwen in een stad, in gebieden waar er veel criminaliteit zou kunnen voorkomen en op hotspots of plaatsen waar er daadwerkelijk veel criminaliteit voorkomt.82 2.2.4
Sociale preventie - situationele preventie
Een laatste onderscheid kan gemaakt worden tussen situationele en sociale preventie. Situationele criminaliteitspreventie richt zich volgens South op het management, het design en de manipulatie van de fysieke omgeving om de gelegenheden tot het plegen van criminaliteit te reduceren en het risico op detectie te verhogen, in het geval er geen sprake is van afschrikking bij de potentiële dader. Hierbij gaat het voornamelijk over fysieke veiligheidsmaatregelen en om maatregelen die de voordelen van het plegen van criminaliteit verminderen en de kosten ervan verhogen.
Sociale criminaliteitspreventie tracht criminele motivaties in hoofde van de potentiële dader te veranderen. Deze criminele motivaties worden niet opgewekt door de fysieke omgeving, maar door de sociale omgeving. De motivaties liggen hier dus niet in zaken, maar in personen. 82
J. DE WAARD en J.J.M. VAN DIJK, “A two-dimensional typology of crime prevention projects”, Criminal Justice Abstracts, 1991, (483) 484-485.
36
Onder sociale preventie worden bijgevolg acties verstaan die gedragspatronen, waarden en de zelfdiscipline van personen en groepen beïnvloeden.83
2.3
Technieken ter voorkoming van interne en externe criminaliteit
Het is van belang dat bedrijven maatregelen treffen om criminaliteit te voorkomen. Ook zij kunnen immers het slachtoffer worden van interne en externe criminaliteit. Maatregelen kunnen onderverdeeld worden volgens het OFEM-plan of de OBER-strategie. In deze
masterproef
wordt
geopteerd
voor
de
OBER-strategie.
OBER
staat
voor
Organisatorische, Bouwkundige en Elektronische maatregelen en tot slot het Registreren en inventariseren van waardevolle voorwerpen. Dit laatste zal niet aan bod komen. Onder organisatorische maatregelen verstaan we goede gewoontes, die de waakzaamheid van ondernemers
dienen
te
verhogen.
Bouwkundige/-technische
maatregelen
dienen
inbraakpogingen te vertragen en te verhinderen. Elektronische maatregelen zoals alarmsystemen worden vaak als aanvullende maatregel getroffen.84 Het is belangrijk dat de volgorde van de maatregelen gerespecteerd wordt. Men is immers niets met elektronische maatregelen als men geen organisatorische en bouwkundige maatregelen treft.85 Er dient opgemerkt te worden dat er vaak geen onderscheid gemaakt wordt tussen interne en externe criminaliteit. De maatregelen die opgesomd worden voor externe criminaliteit, kunnen dus ook maatregelen bevatten die bedrijven benutten om interne criminaliteit tegen te gaan. Toch wordt er gepoogd een onderscheid tussen de twee de maken.
83
D. GILLING, Crime prevention: theory, policy and politics, Londen, UCL Press, 1997, 5. P. CUYPERS, Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid. Brussel, 2003, 43 pp. (brochure). 85 T. DEGRAEUWE en P. HEBBERECHT, Cursus criminaliteitspreventie. Gent, 2009-2010, 4 pp. (cursus). 84
37
2.3.1
Technieken ter voorkoming van interne criminaliteit
Interne criminaliteit in het bedrijfsleven betreft strafbare feiten gepleegd door de eigen werknemers. Men kan verschillende handelingen stellen of maatregelen treffen om interne criminaliteit te voorkomen. A.d.h.v. literatuur zal nagegaan worden welke maatregelen bedrijven gebruiken. Ze kunnen opgedeeld worden in organisatorische, bouwkundige en elektronische maatregelen. 2.3.1.1
Organisatorische maatregelen
Onder organisatorische maatregelen kunnen we het aannemen van goede gewoonten verstaan.86 Het gaat hier dus niet om ingewikkelde en dure ingrepen, maar om simpele handelingen die eenieder kan aannemen.
Om interne criminaliteit te voorkomen, kan er bij de aanwerving van het personeel gewerkt worden met “preemployment checks”. Dit zijn punten waarop kandidaten gescreend dienen te worden alvorens ze aangenomen worden. Dit kan interne moeilijkheden helpen voorkomen. Maar ook vragen naar een bewijs van goed gedrag en zeden wordt aanbevolen.87 Men kan sollicitanten tevens onderwerpen aan psychologische testen en interviews waarbij de integriteit van de kandidaat wordt nagegaan. Bij het aanwerven van werknemers dienen de reglementen overlopen te worden, zodat ook de nieuweling weet wat kan en wat niet. Bedrijven dienen interne afspraken te maken over de te stellen handelingen en de in acht te nemen maatregelen. Tevens dient er een beleid te zijn dat aan werknemers aantoont dat onregelmatigheden niet getolereerd worden. Men dient te weten dat alle inbreuken een gevolg zullen krijgen, hoe klein ze ook zijn.88 Er dienen op geregelde tijdstippen controles uitgevoerd te worden op het naleven van de gemaakte afspraken. Duidelijk communiceren is belangrijk voor een goed veiligheidsbeleid. Werknemers leren zo de grenzen kennen die het bedrijf oplegt en het schept duidelijkheid over wat kan en wat niet.89
86
T. DEGRAEUWE en P. HEBBERECHT, Cursus criminaliteitspreventie. Gent, 2009-2010, 4 pp. (cursus). CRIMECONTROL, Opleidingscatalogus diefstalpreventie 2009. Leuven, 2009, 8 pp. (brochure). 88 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 89 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 42. 87
38
Bedrijven kunnen ook interne problemen voorkomen door de werknemers te betrekken bij de bedrijfsvoering. Door hen verantwoordelijkheden toe te delen en hen te betrekken bij het werk zou de drempel tot het stellen van strafbare feiten immers verhoogd worden. Men dient wel te voorkomen dat alle verantwoordelijkheden bij één persoon komen te liggen.90 Deuren op slot doen, waardevolle voorwerpen niet laten slingeren maar opbergen, controleren of kluizen op slot zijn enz. Het zijn een aantal eenvoudige gedragingen die geen geld kosten, maar ze kunnen de kans op interne criminaliteit doen afnemen.91
Een goed sleutelbeheer is belangrijk. Geef enkel sleutels aan personen die ze echt nodig hebben en bevoegd zijn om bepaalde ruimtes te betreden, zorg ervoor dat sloten vervangen worden wanneer sleutels verdwenen zijn. Wanneer gebruik gemaakt wordt van kluizen, dient na het ontslag van een werknemer die de cijfercombinatie kent om de kluis te openen, de combinatie veranderd te worden.92
Communiceren omtrent interne criminaliteit is van belang, om zo het fenomeen uit de taboesfeer te halen, maar ook het leren herkennen van signalen die kunnen duiden op interne criminaliteit is van belang. Een aantal signalen kunnen zijn: een medewerker die er steeds als eerste is en altijd als laatste weggaat, zich niet aan de regels houdt, een levensstijl hebben die niet strookt met het inkomen enz. Werknemers fouilleren om eventuele diefstallen vast te kunnen stellen behoort niet tot de bevoegdheden van de werkgever. Er kan wel overgegaan worden tot personeelcontrole of visitatie wanneer dit in het huishoudelijk reglement van het bedrijf is opgenomen. Er kan gevraagd worden aan werknemers om jaszakken te legen of bij het verlaten van het bedrijfsterrein de koffer van de wagen te openen.93
Ook al lijkt het op het eerste zicht geen maatregel om interne criminaliteit te voorkomen, toch is het zorgen voor een optimale werksfeer van cruciaal belang. Immers, wanneer werknemers
90
X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel: http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [7/11/09] 91 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 43. 92 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/10) “Tips & ideeën voor bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbofeb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 93 X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel: http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [07/11/09]
39
in een aangename sfeer kunnen vertoeven, zou de loyaliteit verbeteren. Werknemers zouden elkaar dan ook sneller wijzen op onaanvaardbaar gedrag94.
Wanneer we de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” er opnieuw bijhalen zijn er lichte verschillen op te merken tussen de verschillende sectoren. De vernoemde maatregelen zijn het controleren van de referenties bij de aanwerving van een persoon, het opstellen van regels, aangifte doen bij de politie, steekproefsgewijs controleren van werknemers en in het geval van de detailhandel, de transportsector en de zakelijke dienstverlening ook het controleren van de antecedenten van werknemers. Echter, tussen de 19% en 26% van alle bedrijven in de verschillende sectoren nemen geen maatregelen om interne criminaliteit te voorkomen.95 2.3.1.2
Bouwkundige maatregelen
Onder bouwkundige maatregelen kan het rekening houden met de opbouw en structuur van het bedrijf verstaan worden.96 We nemen hier ook mechanische maatregelen mee in het verhaal. Voor deze maatregelen zijn in tegenstelling tot organisatorische maatregelen wel financiële middelen nodig, maar zijn toch beperkter dan het geld dat nodig is om elektronische maatregelen aan te schaffen. Er kan gebruik gemaakt worden van kluizen om waardevolle voorwerpen te bewaren, van sleutelkastjes zodat niet elke werknemer zomaar elke sleutel van het bedrijf in handen kan krijgen, er kunnen spiegels in een winkel opgehangen worden om zo zicht te krijgen op mogelijke diefstallen enz.97 2.3.1.3
Elektronische maatregelen
Ook elektronische maatregelen kunnen interne criminaliteit trachten te voorkomen of aan het licht brengen. De belangrijkste maatregel die vernoemd kan worden is camerabewaking. Camera’s kunnen verdachte situaties filmen en kunnen in sommige gevallen zelfs als bewijsmateriaal dienen. Het gebruik van camera’s is echter wel aan banden gelegd door de werkgever. Dit zal verder in deze masterproef uitgebreid aan bod komen. 94
NATIONAAL PLATFORM CRIMINALITEITSBEHEERSING (z.d.) “Boeven op de loonlijst” [WWW]. VNO-NCW: http://www.vno-ncw.nl/SiteCollectionDocuments/Cmsdocs/Definitieve%20versie.pdf [04/04/10] 95 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 96 T. DEGRAEUWE en P. HEBBERECHT, Cursus criminaliteitspreventie. Gent, 2009-2010, 2 pp. (cursus). 97 X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel: http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [07/11/09]
40
Het elektronisch vergrendelen van deuren of het installeren van alarmsystemen kan ook voorkomen dat werknemers in een ruimte kunnen komen waar ze geen bevoegdheid toe hebben.
98
Tot slot zijn detailhandelaars gebaat bij het gebruik van EAS of Elektronische
Artikel Beveiliging, die d.m.v. een “hardtag” of plaklabel waardevolle producten beschermen tegen diefstal door externen, maar ook door werknemers in het geval ze geen toegang hebben tot de installatie die de beveiliging kan losmaken. Een alarm gaat af wanneer iemand een product tracht naar buiten te brengen zonder te betalen.99 2.3.2
Technieken ter voorkoming van externe criminaliteit
Naast de interne criminaliteit die tegen bedrijven wordt gepleegd, worden bedrijven nog meer het slachtoffer van externe criminaliteit. Daarom spitsen onderzoeken zich ook meer toe op de maatregelen die bedrijven hiervoor treffen of op de maatregelen die bedrijven treffen tegen criminaliteit in het algemeen, waardoor er vaak geen duidelijk onderscheid of vergelijking mogelijk is met de maatregelen die bedrijven treffen tegen interne criminaliteit. Opnieuw zullen de maatregelen onderverdeeld worden in organisatorische, bouwkundige en elektronische maatregelen. 2.3.2.1
Organisatorische maatregelen
Vooreerst is het belangrijk dat werkgevers, maar ook werknemers zich bewust zijn van de risico’s voor criminaliteit. Een risicoanalyse kan duidelijk maken waar de zwakke plekken van een onderneming zich bevinden en daar kan men dan op inspelen.100
Het opstellen en hanteren van procedures is noodzakelijk om criminaliteit te voorkomen. Hierbij streeft men ernaar dat alle medewerkers in een bedrijf op een zelfde manier handelen en dat er als één team samengewerkt wordt. Echter, vaak lijken deze procedures weinig of niet gekend.101
98
X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel: http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [07/11/09] 99 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling: inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid: http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10] 100 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (12/01/2007) “Tips & ideeën voor bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbofeb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 101 CRIMECONTROL, Opleidingscatalogus diefstalpreventie 2009. Leuven, 2009, 6-8 pp. (brochure).
41
Eenvoudige en goedkope maatregelen kunnen al heel wat betekenen voor een bedrijf. Voor de hand liggend zijn het sluiten van ramen en deuren. Het is een kleine moeite, maar het voorkomt dat inbrekers moeiteloos het bedrijf kunnen betreden. Zeker wanneer de werkuren afgelopen zijn, is het belangrijk dat er een sluitronde gelopen wordt, indien nodig door een externe firma, zodat er geen open deuren of ramen de kans bieden om het bedrijf te betreden. Bij de sluiting van een bedrijf dient men na te gaan of er niemand in het bedrijf achterblijft.
Men dient erover te waken dat er enkel sleutels verspreid worden onder bevoegden en dat ze op een veilige plaats bewaard worden (zoals in een sleutelkast of kluis), zodat niet iedereen er bij kan.102 Er dient ook gewerkt te worden met gecertificeerde sleutels, zodat niemand sleutels kan laten bijmaken zonder het bijhorende sleutelcertificaat. Er dient tevens nagegaan te worden welke plaatsen men met de sleutels kan betreden. Niet iedereen is immers bevoegd om in bepaalde ruimten te komen.103
Zorgen voor opleidingen voor personeel kost dan wel geld, maar kan veel geld besparen wanneer zo criminaliteit voorkomen kan worden. Zo kunnen werknemers opgeleid worden om verdachte gedragingen van klanten te herkennen, bijvoorbeeld rondhangen in een zaak, mensen die letten op de beveiliging in de winkel enzovoort.104
Zo weinig mogelijk begroeiing rond een bedrijf is aan te raden. Indien er wel begroeiing aanwezig is, dient deze zo kort mogelijk gehouden te worden zodat (potentiële) daders minder kans hebben om zich te verschuilen.
Uiteraard is het belangrijk dat geld veilig wordt opgeborgen. Wanneer het over grote sommen geld gaat wordt aangeraden een kluis te voorzien en waardetransport aan een externe firma over te laten.105 Niet alleen geld op geregelde tijdstippen naar de bank brengen kan veel schade voorkomen, maar ook goederen zo snel mogelijk bij de klant afleveren kan de buit beperken in geval van diefstal of inbraak. Laat ook nooit waardevolle goederen onnodig in het zicht van 102
CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling: inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid: http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10] 103 X. (z.d.) “Veiligheidsmaatregelen voor bedrijven” [WWW]. EDB Security: http://emb-alarm.nl/tipsbedrijven/index.html [06/04/10] 104 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/12) “Tips & ideeën voor bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbofeb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 105 X. (z.d.) “Veiligheidsmaatregelen voor bedrijven” [WWW]. EDB Security: http://emb-alarm.nl/tipsbedrijven/index.html [06/04/10]
42
potentiële daders liggen.106 Het is belangrijk dat een onderneming aan haar cliënteel duidelijk maakt dat er veiligheidsmaatregelen aanwezig zijn, dat het personeel aandachtig is en dat de pakkans dus reëel is.107
Naast slachtofferschap van inbraak en diefstal kunnen de werknemers van een bedrijf ook slachtoffer worden van geweldpleging. Maar ook hier kunnen bedrijven hun personeel ermee leren omgaan d.m.v. agressiviteittrainingen. Hierbij leren werknemers hoe ze dienen om te gaan met agressieve klanten en kunnen zo eventuele escalaties voorkomen.108
Tevens dient opgemerkt te worden dat het in het belang van de onderneming is dat strafbare feiten gemeld worden aan de politie. Immers, wanneer men dit niet doet loopt men het gevaar dat de daders de onderneming zullen aanschouwen als een gemakkelijk doelwit en er kans is dat de daders opnieuw zullen toeslaan.109 2.3.2.2
Bouwkundige maatregelen
Deuren, ramen en lichtkoepels in daken zijn de plekken via dewelke een inbreker het eerst zal proberen een bedrijf binnen te treden. Daarom is het belangrijk voor bedrijven om ervoor te zorgen dat er inbraakwerend glas voorzien is, dat er eventueel traliewerk of rolluiken geplaatst worden en dat er hang- en sluitwerk voorzien is.110
In het geval van detailhandelaars is het aangewezen om te voorzien in glazen kastjes die afgesloten kunnen worden. Waardevolle goederen kunnen dan tentoongesteld worden, zonder dat iedereen ze zomaar kan aanraken of stelen. Ook het ophangen van spiegels kan nuttig zijn om toezicht te kunnen houden.
106 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/12) “Tips & ideeën voor bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbofeb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 107 P. CUYPERS, Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid. Brussel, 2003, 45 pp. (brochure). 108 G. BRUMMELKAMP (2009) “Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven” [WWW]. Kennissite MKB en ondernemerschap: http://www.ondernemerschap.nl/pdf-ez/A200915.PDF [17/03/10] 109 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 110 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling: inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid: http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10]
43
Ondernemingen dienen ook op zo’n manier ingedeeld te worden, dat klanten zoveel als mogelijk zichtbaar zijn. Toch dient men er op te letten dat er geen vluchtroutes mogelijk zijn. Hekwerken rond ondernemingen kunnen verhinderen dat daders zonder moeite op het terrein van de onderneming kunnen komen en laat tevens natuurlijk toezicht toe.111
Een maatregel waar vaak niet aan gedacht wordt, maar die wel belangrijk kan zijn is het plaatsen van betonnen plantenbakken op strategische plaatsen. Zo kan men voorkomen dat men zich met een wagen een weg kan boren doorheen de ingang van een bedrijf. Ook het zorgen voor obstakels in een onderneming zelf is van belang. Criminelen willen namelijk snel te werk kunnen gaan en deze obstakels kunnen voor vertraging zorgen.112
Belangrijk voor een inbreker is dat hij niet gezien wil worden. Door het aanlaten van beveiligingsverlichting binnen en buiten het bedrijf, wanneer het bedrijf verlaten is, zullen sommigen dus afgeschrikt worden.113 Tijdens de werkuren kan men zorgen voor een toegangscontrole. Wie niet bevoegd is om het bedrijf te betreden kan dan niet zomaar het bedrijf binnengaan. Men kan er ook voor zorgen dat de toegangscontrole reeds plaatsvindt aan de ingang van het bedrijfsterrein.114 2.3.2.3
Elektronische maatregelen
Er zijn verschillende elektronische maatregelen die dienend zijn om externe criminaliteit te voorkomen of vast te leggen. Net zoals bij interne criminaliteit, is camerabewaking een uitstekend middel om criminaliteit op beeld vast te leggen, ten minste als de dader(s) niet in staat is om het systeem uit te schakelen. Glasbreukmelders kunnen er voor zorgen dat (potentiële) daders afgeschrikt worden om ook effectief in te breken en dat de eigenaars van het bedrijf op de hoogte kunnen gebracht worden van de feiten. Dit is net zo bij bewegingsmelders. Ze registreren bewegingen en geven hiervan melding aan een centrale die
111
AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 112 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/12) “Tips & ideeën voor bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbofeb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 113 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling: inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid: http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10] 114 X. (z.d.) “Veiligheidsmaatregelen voor bedrijven” [WWW]. EDB Security: http://emb-alarm.nl/tipsbedrijven/index.html [06/04/10]
44
dan de eigenaar van het bedrijf of de personen bevoegd voor de veiligheid kunnen verwittigen. Detailhandelaars kunnen gebruik maken van EAS of Elektronische Artikel Beveiliging die d.m.v. een “hardtag” of een plaklabel waardevolle producten kunnen beschermen tegen diefstal. A.d.h.v. een infraroodsysteem kunnen artikelen die niet gescand worden in een winkel een alarm in werking stellen.115 Verschillende alarmsystemen kunnen dus nuttig zijn.116 Belangrijk is dat er een goede opvolging van het alarm is. Alarmsystemen zijn immers pas nuttig als er correct opgetreden wordt na het afgaan van een alarm.117
Wanneer we er opnieuw de “MCB 2008” bijhalen, merken we dat tussen de 63% (bouwsector) en 80% (detailhandel) van de bedrijven maatregelen treffen om externe criminaliteit te voorkomen. Opmerkelijk is dat in alle sectoren het meest gebruik gemaakt wordt van een luid alarm, gevolgd door een stil alarm (behalve in de bouwsector, waar een stil alarm op de derde plaats komt). Waar in de transportsector en de zakelijke dienstverlening extra sloten op de derde plaats komen van meest gebruikte technieken, valt op te merken dat in de detailhandel en de horeca camera’s op de derde plaats komen. Verder meldden alle sectoren – weliswaar een kleiner aantal bedrijven – het gebruik van extra zwaar hang- en sluitwerk. In de bouw- , transportsector en detailhandel zouden hekwerken ook deel uit maken van de preventie van externe criminaliteit. In de horeca, zakelijke dienstverlening en transportsector zouden tussen de 11% en 14% van de bedrijven beroep doen op beveiligingsdiensten en portiers. Tot slot maken ongeveer 15% van de bedrijven in de detailhandel gebruik van rolluiken voor ramen en deuren en 8% van de transportbedrijven zet extra verlichting in.118 Uit dit alles blijkt dat er voornamelijk gewerkt wordt met elektronische maatregelen en bouwkundige maatregelen, eerder dan met organisatorische maatregelen.119
115 P. CUYPERS, Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid. Brussel, 2003, 67 pp. (brochure). 116 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling: inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid: http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10] 117 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (12/01/2007) “Tips & ideeën voor bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbofeb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 118 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 119 A.TH.J. EGGEN en S.N. KALIDIEN, Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008: ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 75-76.
45
2.3.3
De meest efficiënte technieken ter voorkoming van criminaliteit
Uit de bovenstaande uiteenzetting blijkt dat bedrijven meerdere maatregelen kunnen treffen in de strijd tegen interne en externe criminaliteit. Vaak wordt er echter geen onderscheid gemaakt tussen maatregelen ter preventie van interne criminaliteit en maatregelen die externe criminaliteit dienen te voorkomen. Bijgevolg is het niet mogelijk een uiteenzetting te geven over welke maatregelen efficiënter zijn om interne criminaliteit te voorkomen en welke beter geplaatst zijn om externe criminaliteit te voorkomen.
Wanneer we de preventieve maatregelen in het algemeen bekijken kan gesteld worden dat bouwkundige maatregelen pas hun nut kunnen bewijzen wanneer de organisatorische maatregelen gerespecteerd en in acht genomen worden. Op hun beurt kunnen de elektronische maatregelen slechts hun nut bewijzen wanneer de organisatorische en bouwkundige maatregelen nageleefd en goed gehanteerd worden.120
Een
onderzoek
uitgevoerd
door
de
Nederlandse
onderneming
VPSO
omtrent
schadeverzekeringen bij de beveiliging van een bedrijf stelt dat kosten voor dure elektronische preventiemiddelen uitgespaard kunnen worden door het treffen van organisatorische maatregelen. Onderstaande grafieken (Figuur 1 en 2) tonen aan dat het treffen van organisatorische maatregelen goedkoper is dan bouwkundige en elektronische maatregelen én dat organisatorische maatregelen ook het meest effectief zouden zijn.121
Figuur 1 en 2: relatie tussen de maatregelen, de kosten en de effecten
120
D. GILLING, Crime prevention: theory, policy and politics, Londen, UCL Press, 1997, 5. B. VAN RHENEN (2005) “Beveiliging bedrijf: hoezo schadeverzekering bij diefstal, brand, fraude, bedrijfsongeval en calamiteiten?” [WWW]. Management Kennisbank: http://www.managementkennisbank.nl/NL/facilitair-productie-inkoopadvies/beveiliging-bhv-uitbesteden/beveiliging-bedrijf-diefstal-fraude-brand [10/04/10] 121
46
Mijn inziens is echter het treffen van organisatorische maatregelen niet voldoende om interne en externe criminaliteit tegen te gaan. De organisatorische maatregelen zijn zeker een must, maar dienen aangevuld te worden met andere maatregelen. Zo zou de Elektronische Artikel Beveiliging (EAS) een efficiënte aanvulling zijn op de organisatorische maatregelen in de detailhandel en zou dan ook in de top vier staan van meest gehanteerde beveiliging in de detailhandel122. Immers, de detailhandel wordt (zoals uit het eerste deel van de masterproef gebleken is) het vaakst getroffen door diefstal. Door EAS kan men bijna alle producten beveiligen en bijgevolg diefstal door externen voorkomen. In het geval werknemers geen toegang hebben tot de installatie die de beveiliging kan losmaken, kan ook interne criminaliteit voorkomen worden. Tevens zorgt dit systeem voor een hoge detectie zonder dat klanten er hinder door ondervinden, het is een compacte oplossing die integreerbaar is met andere systemen zoals camerabewaking en alarmsystemen (zo zal een alarm afgaan wanneer iemand de beveiliging tracht te verwijderen) en het zou een betrouwbare toepassing zijn. EAS kan echter geen diefstal door werknemers voorkomen en123 dit systeem kan niet gehanteerd worden in de andere sectoren in het bedrijfsleven.
Ook al kunnen andere maatregelen zoals inbraakwerende beglazing en deuren, alarmsystemen enz. zeker nuttig zijn om bepaalde vormen van externe criminaliteit tegen te gaan, een alarmsysteem dat voorkomt dat onbevoegden een bedrijf kunnen betreden kan echter niet voorkomen dat de eigen werknemers criminaliteit tegen het bedrijf plegen. Het systeem dat dus het meest geschikt lijkt om toe te passen in het bedrijfsleven is camerabewaking.
124
Immers, camerabewaking is een maatregel die zowel in staat is om interne als externe criminaliteit te voorkomen125en het is een efficiënte maatregel. Zo is één persoon in staat meerdere monitors te bekijken en kunnen de camera’s gericht worden op de plaats waar men vermoedt dat er de meeste criminaliteit voorkomt.126 Camerabewaking is in staat om zowel binnen als buiten het bedrijf een oogje in het zeil te houden en kan ons meer laten zien dan dat we zelf zouden zien. Camera’s zijn 7/7 en 24u/24u actief en worden steeds betrouwbaarder dankzij de technologische ontwikkeling die o.a. de
122
S. H. TRAUB, “Battling Employee Crime: A Review of Corporate Strategies and Programs”, Crime & Delinquency, 1996, (244) 249. 123 X. (z.d.) “Elektronische Artikel Beveiliging (EAS)” [WWW]. ADT Fire and Security: http://www.adtfireandsecurity.nl/electronische-artikelbeveiliging.htm [10/04/10] 124 X. (2008/08/21) “Bedrijfsbeveiliging steeds meer in trek” [WWW]. UNIZO vzw: http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=360697 [10/04/10] 125 S. DEKKERS, “Waakzame kijkers: cameratoezicht op openbare plaatsen”, Secondant, 2006, (42) 42. 126 S. H. TRAUB, “Battling Employee Crime: A Review of Corporate Strategies and Programs”, Crime & Delinquency, 1996, (244) 249.
47
kans op sabotage aanzienlijk verkleinen.127 Camera’s bieden tevens de mogelijkheid om beelden op te slaan, zodat deze later eventueel als bewijsmateriaal kunnen gebruikt worden. Beelden kunnen zorgen voor de identificatie van de schuldige, maar kunnen in sommige gevallen ook kentekens herkennen, wat de opsporing vergemakkelijkt.128 Desalniettemin dient opgemerkt te worden dat camerabewaking veel van haar effectiviteit verliest als er niet wordt gereageerd op verdachte beelden.129
2.4
Publiek-private samenwerking
Bedrijven kunnen individueel maatregelen treffen om bepaalde problemen te reduceren of op te lossen. Echter, samenwerking met andere partners kan raadzaam zijn. Bedrijven kunnen onderling samenwerken, maar ook een publiek-private samenwerking behoort tot de mogelijkheden. Een duidelijke definitie van publiek-private samenwerking vinden we terug bij het “Kenniscentrum
voor
Publiek-Private
Samenwerking”:
“PPS
is
een
creatief
samenwerkingsverband, waarin de publieke en private sector met behoud van hun eigen identiteit en verantwoordelijkheid, gezamenlijk een project realiseren om een meerwaarde te creëren en dit op basis van een heldere taak-, risico- en verantwoordelijkheids(her)verdeling. De meerwaarde kan financieel, operationeel of maatschappelijk zijn.”130
Het kenniscentrum PPS reikt tien vuistregels aan om tot een succesvolle publiek-private samenwerking te kunnen komen:
1
Bepaal de contouren van het project: bepaal de doelstellingen, test ze op hun haalbaarheid, bepaal de reikwijdte van het project
2
Kies geen PPS louter om budgettaire redenen
3
(Veranker de grondposities - enkel voor vastgoed)
127
X. (z.d.) “DSV Solutions (Automotive) nv kiest voor performante supervisie met CamTech en NVT” [WWW]. ECS Technics nv: http://www.ecstechnics.com/downloadfiles/Arasedi.pdf [10/04/10] 128 X. (z.d.) “Camerabewakingssystemen” [WWW]. ADT Fire and Security: http://www.adtfireandsecurity.nl/camerabewakingssystemen.html [10/04/10] 129 P. CUYPERS, Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid. Brussel, 2003, 41 pp. (brochure). 130 VLAAMS KENNISCENTRUM VOOR PUBLIEK-PRIVATE SAMENWERKING (z.d.) “Publiek-private samenwerking – PPS [WWW]. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: http://www2.vlaanderen.be/pps/PPS/pps_definitie.html [03/04/10]
48
4
Maak een stappenplan: identificatie van het overheidsinitiatief met PPS-gehalte, publieke structurering en projectdefiniëring, partnership keuze en creatie en uitvoering en management van PPS
5
Werk met vereende krachten en communiceer eenduidig: streef door communicatie naar betrokkenheid van de verschillende partners
6
Zorg voor een voorafgaande publiek-publieke afstemming: bepaal welke (semi)publieke partijen betrokken zijn en wat hun beslissingsbevoegdheden zijn
7
Voer een tweesporenbeleid: zorg voor een alternatief naast de PPS om het doel te kunnen bereiken
8
Denk marktconform
9
Kies de private partner op een objectieve manier via mededinging
10
Respecteer het contract131
Wanneer we ons specifiek toespitsen op publiek-private samenwerkingsvormen omtrent camerabewaking, stelt een Nederlands onderzoek (“Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: tweemeting” van het Regioplan Beleidsonderzoek) dat door de toename in cameratoezicht op zowel publieke als private plaatsen, men nadenkt over hoe men de twee efficiënter kan inzetten. Publiek-private samenwerking zouden hierbij de sleutel tot succes kunnen zijn. Een viertal varianten van PPS kunnen onderscheiden worden:
1
De eerste vorm van PPS is de minst intensieve variant. Hierbij worden beelden van privaat toezicht uitgekeken in een ruimte die privaat georganiseerd en gefinancierd is. De samenwerking bestaat erin dat de beelden uit de private ruimte rechtstreeks doorgespeeld kunnen worden naar de meldkamer van de politie, waar de politie ze live kan uitkijken.
2
De tweede vorm van PPS betreft het uitkijken van private beelden in een deels publiekelijk gefinancierde uitkijkruimte. De private en de publieke beelden worden echter wel in aparte ruimten uitgekeken.
3
De derde vorm van PPS betreft het uitkijken van zowel publieke als private beelden in één publieke uitkijkruimte. Hierbij kan er enerzijds sprake zijn van een functiescheiding – waarbij de publieke en private beelden gescheiden worden
131
VLAAMS KENNISCENTRUM VOOR PUBLIEK_PRIVATE SAMENWERKING (z.d.) “De 10 PPS-geboden” [WWW]. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: http://www2.vlaanderen.be/pps/informatie/info_10geboden.html [03/04/10]
49
uitgekeken – of anderzijds kunnen de publieke en private beelden door eenzelfde persoon worden uitgekeken. 4
De vierde variant van PPS betreft het uitkijken van zowel publieke als private beelden in één private uitkijkruimte.132
2.4.1
Het Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging
Wanneer we in België kijken naar publiek-private samenwerkingen, specifiek in het kader van de veiligheid van bedrijven, dient het Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging vernoemd te worden. Het Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging – afgekort POB – werd in 2003 opgericht d.m.v. een protocolakkoord van de toenmalige Minister van Justitie en het Verbond van Belgische Ondernemingen of VBO. Dit platform dient de private sector en de overheid dichter bij elkaar te brengen en zo een nauwe samenwerking te kunnen verzekeren. De Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, Cel Beleidsvoorbereiding van de Minister van Justitie, het College van Procureurs-generaal, het Federaal Parket, de Federale Politie, de Veiligheid van de Staat, FOD Binnenlandse Zaken en het VBO zijn erin vertegenwoordigd.133 Ze staan in voor een goede beeldvorming van de aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven, interne criminaliteit, preventieve maatregelen, de schade die ondervonden wordt en het melding- en aangiftegedrag. Ze onderzoeken tevens nieuwe fenomenen zoals metaaldiefstal of financiering van terrorisme.134 Ze staan in voor een permanente informatieuitwisseling, geven informatiebrochures voor het bedrijfsleven uit, zorgen voor sensibilisering door middel van studiedagen en hebben een “Early Warning System” met betrekking tot terrorisme in werking gesteld.135
132 S. DEKKERS en S.C.E.M. HISSEL (2006/05) “Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: tweemeting” [WWW]. Nicis Institute : http://www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/nicis/bulk/onderzoek/2006/8/evaluatie-cameratoezicht-opopenbare-plaatsen---nulmeting.pdf [19/10/09] 133 X. (z.d.) “Bedrijfscriminaliteit” [WWW]. Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid: http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=48&Itemid=72&lang=dutch [17/03/10] 134 FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE (2007) “Jaarverslag 2007” [WWW]. Federale Overheidsdienst Justitie: http://www.just.fgov.be/img_justice/publications/pdf/243.pdf [17/03/10] 135 X. (z.d.) “Bedrijfscriminaliteit” [WWW]. Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid: http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=48&Itemid=72&lang=dutch [17/03/10]
50
2.5
Conclusie
“Worden er verschillende technieken aangewend bij interne en externe criminaliteit?” Een onderscheid maken tussen technieken ter preventie van interne criminaliteit en ter preventie van externe criminaliteit is niet eenvoudig. Immers, slechts een beperkt aantal wetenschappelijke bronnen maken een onderscheid tussen de twee. De meeste wetenschappelijke onderzoeken bevragen maatregelen ter preventie van criminaliteit in het algemeen, waardoor geen goed beeld bekomen kan worden omtrent verschillen in maatregelen voor externe en interne criminaliteit. Toch werd getracht een onderscheid tussen de twee te bewaren.
Wanneer we de maatregelen ter preventie van interne en externe criminaliteit met elkaar vergelijken, lijken de grootste verschillen zich te situeren bij de organisatorische maatregelen. Immers, interne criminaliteit kan reeds voorkomen worden bij de aanwerving van personeel d.m.v. zogenaamde preemployment checks, een bewijs van goed gedrag en zeden en psychologische en integriteittesten. Wanneer iemand aangenomen wordt, is het dan van belang de reglementen grondig te overlopen, zodat men van tevoren weet wat kan en niet kan in het bedrijf. Goede communicatie omtrent het beleid, personeelscontroles, regelmatige controles van de gemaakte afspraken en consequente sancties om te tonen dat onregelmatigheden niet getolereerd worden, zijn een must. Werknemers betrekken bij de bedrijfsvoering en zorgen voor een optimale werksfeer ter bevordering van de loyaliteit zijn tot
slot
nog
organisatorische
maatregelen
die
getroffen
kunnen
worden
om
werknemerscriminaliteit te voorkomen. Waar de overige organisatorische maatregelen zoals een goed sleutelbeheer, het verbergen van waardevolle voorwerpen enz. gelijklopend zijn, kan nog opgemerkt worden dat men externe criminaliteit, anders dan bij interne criminaliteit, ook kan voorkomen d.m.v. opleiding van het personeel om verdachte situaties te leren herkennen.
Waar de elektronische maatregelen – afgezien van de glasbreukmelders en alarmen die minder geschikt zijn om interne criminaliteit te voorkomen – overeenstemmen, kunnen nog een aantal verschillen opgemerkt worden bij de bouwkundige maatregelen. Inbraakwerend glas, hang- en sluitwerk, het aanlaten van verlichting, toegangscontrole en het zorgen voor obstakels zijn allemaal maatregelen die dienend zijn ter preventie van externe criminaliteit, maar weinig nut hebben t.o.v. interne criminaliteit.
51
“Welke zijn de meest efficiënte technieken? En welke plaats neemt camerabewaking hierbij in?” Zoals reeds werd aangehaald, wordt er vaak geen onderscheid gemaakt tussen maatregelen ter preventie van interne criminaliteit en maatregelen ter preventie van externe criminaliteit. Bijgevolg is het niet mogelijk een uiteenzetting te geven over welke maatregelen efficiënter zijn om interne criminaliteit te voorkomen en welke beter geplaatst zijn om externe criminaliteit te voorkomen. Organisatorische maatregelen zijn een must om criminaliteit te voorkomen. Zonder deze in acht te nemen zouden bouwkundige en elektronische maatregelen weinig zin hebben. Een Nederlands onderzoek, die de relatie tussen de drie soorten maatregelen, de kosten en hun effectiviteit weergaf, stelt dan ook dat organisatorische maatregelen het minst zouden kosten en het effectiefst zouden zijn. Deze maatregelen zijn zeker nodig, maar ze dienen aangevuld te worden met andere maatregelen om de meeste criminaliteitsreductie te kunnen bekomen. Elektronische Artikel Beveiliging is een maatregel die van groot nut kan zijn in de detailhandel om goederen te beveiligen en te beschermen tegen diefstal. Deze kan echter niet in alle sectoren van het bedrijfsleven toegepast worden. Waar andere bouwkundige en elektronische maatregelen zeker ook nuttig kunnen zijn in het bedrijfsleven (denk maar aan inbraakwering, alarmen enz.) neemt camerabewaking toch een vooraanstaande plaats in. Deze maatregel is immers in staat zowel interne als externe criminaliteit te voorkomen of te detecteren, is efficiënt, kan door zijn technologische ontwikkeling de opsporing en pakkans van de dader(s) vergroten en het beeldmateriaal kan als bewijs gebruikt worden.
52
3
Deel 3: Camerabewaking in het bedrijfsleven
3.1
Algemeen
Camera’s zijn niet meer uit het straatbeeld weg te denken. Ze worden steeds vaker ingezet om de openbare orde te handhaven. Maar uit het voorgaande deel van de masterproef is gebleken dat ook ondernemingen camerabewaking installeren voor o.a. de beveiliging van goederen, personeel en klanten.136 In deze masterproef wordt onder camerabewaking verstaan: elk mobiel of vast observatiesysteem dat beelden filmt om criminele feiten vast te stellen, te voorkomen of op te sporen, dat de beelden al dan niet verwerkt en opslaat137 en dat al dan niet verbonden is met een controlepost waar de beelden live worden uitgekeken. Maar is camerabewaking wel een efficiënte/effectieve techniek ter preventie van criminaliteit in het bedrijfsleven? Aan de hand van de volgende deelvragen zal getracht worden een antwoord te formuleren op deze vraag:
■
Welke mogelijkheden/limieten van camerabewaking vloeien voort uit de wetgeving?
■
Aan welke voorwaarden dienen evaluaties te voldoen en welke problemen doen zich voor bij de evaluatie van de effectiviteit van camerabewaking?
■
Welke zijn de mechanismen waaronder camerabewaking criminaliteit beoogt te reduceren?
■
Onder welke voorwaarden en kan camerabewaking preventief werken?
Vooreerst zal een korte schets gegeven worden van de opkomst van camerabewaking in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en België. Een uiteenzetting van het wetgevend kader zal ons toelaten een beeld te krijgen van de mogelijkheden en limieten die de wetgever aan cameratoezicht in het bedrijfsleven heeft gesteld. Vervolgens zullen de theorieën die aan de basis liggen van camerabewaking als preventieve maatregel geëxpliciteerd worden. Om een beter beeld te krijgen van de manier waarop studies uitspraken doen over het al dan niet preventieve effect van camerabewaking en over welk gewicht aan deze uitspraken kan gegeven worden, zal onderzocht worden wat de ideale omstandigheden zijn voor het 136
S. FLIGHT, “Cameratoezicht vraagt om denken, dan doen: effecten nader bekeken”, Secondant, 2009, (46) 46. B. VERBEKE (2008/04) “Camerabewaking: balans zoeken tussen privacy en veiligheid” in Facilities [WWW]. GET: http://www.get.be/fileadmin/get/headbilder/PDF/Fac_april_08_Camerabewaking3.pfd [05/11/2009] 137
53
uitvoeren van een evaluatie en welke problemen er in de praktijk bij ondervonden worden. Vervolgens worden de mechanismen geëxpliciteerd waaronder camerabewaking een preventief effect kan bewerkstelligen en worden een aantal voorwaarden opgesomd waaraan voldaan moet worden om geen afbreuk te doen aan het preventieve effect van de maatregel. Om af te ronden zullen twee neveneffecten besproken worden die kunnen voortvloeien uit het gebruik van camerabewaking: het verplaatsingseffect en diffusion of benefits.
3.2
De opkomst van camerabewaking
De opkomst van Closed Circuit Television (CCTV) in de publieke en private ruimte kent in verschillende landen een verschillende ontwikkeling. De voornaamste landen – Verenigd Koninkrijk, Nederland en België – zullen hieronder kort besproken worden. 3.2.1
Verenigd Koninkrijk
De aanvang van het gebruik van CCTV in het Verenigd Koninkrijk is te situeren in ’60. De “Metropolitan police” maakte gedurende een staatsbezoek gebruik van deze techniek om toeschouwers te controleren. Hoewel dit een tijdelijke maatregel was, werd ze steeds vaker gedurende speciale gelegenheden – waar een menigte verwacht werd – toegepast.
De uiteindelijke groei van CCTV is toe te schrijven aan de detailhandel. Het bedrijf “Photoscan” wist het gebruik van CCTV te doen stijgen door CCTV te promoten bij detailhandelaars als zijnde geschikt om winkeldieven af te schrikken, te kunnen identificeren en hen vervolgens te kunnen aanhouden. Buiten de detailhandel om kende het gebruik van CCTV slechts een gestage groei. Zo werd in 1975 CCTV gehanteerd om diefstal en criminaliteit tegen personeel van de spoorwegen te voorkomen en werden er ongeveer 150 camera’s in de straten van Londen geïnstalleerd om het verkeer te kunnen controleren, maar van een ruimere verspreiding van CCTV was geen sprake. 138
Het was wachten tot 1985 voor het eerste grootschalige cameraproject werd opgestart in de publieke ruimte – meerbepaald in Bournemouth – , dit naar aanleiding van de vrees voor
138
M. MCCAHILL, C. NORRIS en D. WOOD (2004) “Editorial. The growth of CCTV: a global perspective on the international diffusion of video surveillance in publicly accessible space” in Surveillance & Society [WWW]. Surveillance Studies Network: http://www.surveillance-and-society.org.dd17822.kasserver.com/articles2(2)/editorial.pdf [02/02/10]
54
mogelijke aanslagen van de IRA naar aanleiding van de jaarlijkse conferentie van de conservatieve partij. De ruimere verspreiding van CCTV in de openbare ruimte was het gevolg van twee opvallende gebeurtenissen. De Bulger case, waarbij de tweejarige Jamie Bulger na de ontvoering door twee tienjarige jongens om het leven werd gebracht, en de case waarbij twee mannen een bom legden voor het warenhuis “Harrods”, werden beiden op camera vastgelegd en konden zo leiden tot de aanhouding van de daders. De overheid benutte bijgevolg CCTV om aan het volk te tonen dat ze wel degelijk iets deden aan de criminaliteitsproblemen. Het stijgende gebruik van CCTV en de grote financiering ervan door de overheid in ‘90 was dus niet gebaseerd op diepgaande onderzoeken naar de effectiviteit van de maatregel.139 3.2.2
Nederland
In 1995 zetten de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Economische Zaken een programma op dat gericht was op criminaliteitspreventie, waarbij men wou nagaan of men met technologische middelen sociale problemen effectief kon aanpakken. Hierbij waren er o.a. fondsen voorhanden om cameratoezicht te innoveren en het gebruik ervan te stimuleren.
Cameratoezicht kwam midden ’90 – nadat de Nederlands bevolking van haar noodzakelijkheid en wenselijkheid overtuigd was – op de politieke agenda als middel ter bevordering van de publieke veiligheid en maakte deel uit van integrale veiligheidsplannen. Vanuit verschillende discussies omtrent inbreuken op de privacy door cameratoezicht, werd er regelgeving tot stand gebracht, opdat er duidelijkheid zou zijn over wat kan en wat niet. Net zoals o.a. in België, diende het gebruik van camera’s bijgevolg aan een aantal voorwaarden te voldoen. Omwille van deze wetgeving, die zorgde dat het gebruik van camera’s op een legitieme manier verliep, werd het cameratoezicht op zich niet ter discussie gesteld.140 Dat cameratoezicht ruimschoots aanvaard werd, bleek duidelijk in 1998, toen verschillende Nederlandse politieke partijen duidelijk maakten dat cameratoezicht een noodzakelijk
139
C. COLEMAN en C. NORRIS, Introducing criminology, Collumpton, William Publishing, 2001, 150-151. E. JANSSENS (2006) “ Cameratoezicht op openbare plaatsen: criminaliteitsbestrijding en sociale controle” [WWW]. Optimit: http://www.optimit.be/documents/whitepapers-items/cameratoezicht/janssens-e._cameratoezicht-op-openbareplaatsen-criminaliteitsbestrijding-en-sociale-controle_2006.pdf [28/11/09] 140
55
onderdeel van het dagelijkse leven was geworden en ze hun vrees uitten dat te strikte privacyregelgeving het gebruik van cameratoezicht in gemeenten aan banden zou leggen. Ook in 1999 nam men aan dat het recht op privacy gerespecteerd diende te worden, maar dit recht zou in de publieke ruimte echter beperkt zijn. Bijgevolg onderschreef de Minister van Justitie het belang van cameratoezicht om de publieke veiligheid te verzekeren. Hij erkende wel dat een aantal fundamentele rechten van een democratische staat in het gedrang kwamen. Nederland nam een integraal veiligheidsbeleid aan waarbij belang werd gehecht aan publiekprivate samenwerking en waarbij verschillende maatregelen dienden ingezet te worden in de strijd tegen criminaliteit. De inzet van cameratoezicht werd één van die maatregelen die de veiligheid in Nederland dienden te verbeteren en waarrond verschillende partijen in projecten samenwerkten.141 3.2.3
België
In 1985 werd in België een nieuw politieel preventiebeleid geïntroduceerd naar aanleiding van de toename van criminaliteit en onveiligheidsproblemen en de dalende ophelderingsgraad van misdrijven. Hierbij werden (potentiële) slachtoffers van misdrijven aangespoord om beveiligingsmaatregelen,
meer
bepaald
technopreventieve
maatregelen,
te
treffen.
Preventieprojecten t.a.v. jongeren werden geïnspireerd door theorieën zoals de rationele keuzetheorie, de situationele controletheorie en de gelegenheidstheorie. Hierbij werd getracht de gelegenheden tot het plegen van criminaliteit te verminderen en de informele, formele en functionele controle in publieke en semipublieke plaatsen te verhogen.142
In 1990 evolueerde het preventiebeleid naar een lokaal, bestuurlijk en geïntegreerd beleid dankzij minister van Binnenlandse Zaken Tobback, waardoor het preventiebeleid een meer structurele, sociale en stedelijke dimensie kreeg. De rol voor het uitwerken en uitvoeren van het preventiebeleid op lokaal niveau werd bijgevolg toebedeeld aan de burgemeester. Hiermee verdwenen de politiediensten, samen met de situationele en technopreventie van het toneel. Deze kregen evenwel opnieuw een belangrijke rol bij de doorbraak van het Vlaams Blok in 1991.
143
Het was wachten tot begin ’90 voor de eerste camera’s in de publieke sfeer
141 E. JANSSENS (2006) “ Cameratoezicht op openbare plaatsen: criminaliteitsbestrijding en sociale controle” [WWW]. Optimit: http://www.optimit.be/documents/whitepapers-items/cameratoezicht/janssens-e._cameratoezicht-op-openbareplaatsen-criminaliteitsbestrijding-en-sociale-controle_2006.pdf [28/11/09] 142 P. HEBBERECHT, “Het Belgische preventie- en veiligheidsbeleid”, Justitiële verkenningen, 2004, (81) 82. 143 Ibid., (81) 84-85.
56
tevoorschijn kwamen. Weliswaar ging het hierbij om kleinschalige projecten.144 Sint-JansMolenbeek was een van de eerste gemeenten om camera’s in te schakelen op grotere schaal. Deze werden gehanteerd door de politie omdat uit het verleden was gebleken dat camera’s een bijzonder nuttig middel zijn om feiten te beschrijven en om de daders van deze feiten te kunnen identificeren.145 Mede dankzij de electorale doorbraak van het Vlaams Blok werden technische maatregelen ter preventie van criminaliteit aangemoedigd en zag men bijgevolg steeds meer camera’s in het straatbeeld verschijnen.146
In 1999, met de aantreding van de paarsgroene regering Verhofstadt I, werd het preventiebeleid een onderdeel van een breed integraal federaal veiligheidsbeleid. Hierbij bleek er geen plaats meer te zijn voor een sociale, structurele en stedelijke dimensie. O.a. de situationele en technopreventie van vermogensdelinquentie werd één van de nieuwe prioriteiten van het Federaal veiligheidsbeleid. Men hechtte tevens belang aan partnerschappen tussen de overheid en middenstand – en bedrijfsorganisaties in de strijd tegen criminaliteit.147 De Kadernota Integrale Veiligheid (2004) spreekt zich uit over situationele en technopreventieve projecten, maar enkel m.b.t. voetbalgerelateerd geweld wordt er expliciet gesproken over camerabewaking. Camerabewaking zou hierbij aangewend kunnen worden om de openbare orde te handhaven.148
3.3
Wetgevend kader
Zoals reeds eerder werd vermeld, is het gebruik van visuele controletechnieken een niet meer weg te denken element in ons dagelijks leven. Zowel individuele burgers, gemeenten, alsook bedrijven gebruiken visuele controletechnieken voor verscheidene doeleinden. Waar burgers camerabewaking voornamelijk gebruiken ter bescherming van hun woning tegen mogelijke inbrekers, hanteren bedrijven camerabewaking om o.a. hun goederen te beschermen of om het productieproces te controleren.
144
F. MULLENERS, “Camera obscura: pleidooi voor een realistische aanpak van camerabewaking”, De orde van de dag, 1999, (55) 55. 145 T. LAUWENS, “Camerabewaking in de praktijk. De ervaringen in politiezone Brussel-West”, PolitiejournaalPolitieofficier, 2006, (10) 11-12. 146 Y. CARTUYVELS en P. HEBBERECHT, “The Belgian federal security and crime prevention policy in the 1990’s” in D. DUPREZ en P. HEBBERECHT, (ed.), The prevention and security policies in Europe, Brussel, VUB Brussels University Press, 2002, (15) 27-28. 147 P. HEBBERECHT, “Het Belgische preventie- en veiligheidsbeleid”, Justitiële verkenningen, 2004, (81) 87-92. 148 MINISTER VAN JUSTITIE en MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN (2004/03/30) “Kadernota Integrale Veiligheid” [WWW]. Federale Overheidsdienst Justitie: http://www.just.fgov.be/nl_htm/parket/kadernota.pdf [08/02/10]
57
De voortdurende aanwezigheid van controletechnieken, zoals camerabewaking, hebben een niet te verwaarlozen impact op de individuele autonomie. Controletechnieken zorgen voor een beperktere keuzevrijheid tussen verschillende gedragsalternatieven. Immers, wanneer iemand weet en/of waarneemt dat hij of zij voortdurend wordt gadegeslagen door camera’s, zal deze persoon zich anders gedragen. Men handelt dan in functie van wat een ander weet, of in functie van wat men denkt dat een ander kan weten.149 Camerabewaking maakt tevens een inbreuk op de privacy, omwille van het simpele feit dat de beelden die door de camera gefilmd worden, zaken aan het licht kunnen brengen die duidelijk tot de persoonlijke levenssfeer behoren.
150
Dit geldt dus ook in het geval van camerabewaking op de werkvloer.
Alles wat werknemers doen, kan gefilmd en eventueel ook bewaard worden.151 Er dienen dus juridische vragen gesteld te worden bij het gebruik van cameratoezicht, waarbij er een belangenafweging moet gemaakt worden tussen de belangen van de werknemer en dat van camerabewaking. Zo zal er o.a. gekeken worden naar de finaliteit en proportionaliteit van camerabewaking en zal er tevens nagegaan worden of er geen andere, minder ingrijpende alternatieven dan camerabewaking aan de orde zijn.152
De Belgische Grondwet heeft dan ook voorzien in het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art.22 GW). Dit dient echter samen gelezen te worden met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Laatstgenoemd artikel geeft aan wat er precies beschermd wordt, maar geeft tevens aan in welke gevallen de overheid gemachtigd is om deze bescherming te doorbreken. De persoonlijke levenssfeer wordt dus beschermd, maar niet onvoorwaardelijk.153
Hoewel camerabewaking klaarblijkelijk een inbreuk op de privacy kan vormen, wordt het gebruik van camera’s op de werkvloer gerechtvaardigd door wetgeving. Bedrijven hebben immers het recht én zelfs de plicht om de goederen van het bedrijf te beschermen en erover te waken dat er geen inbreuken op het eigendomsrecht gepleegd worden. Als er toch inbreuken
149
P. DE HERT, Privacy en het gebruik van visuele technieken door burger en politie: Belgische regelgeving vandaag en morgen, Brussel, Uitgeverij Politeia nv, 1998, 15-16. 150 Ibid., 26. 151 Ibid., 44. 152 S. GUTWIRTH, “Nineteen ninety-five: Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en kritiek, 1995, (3) 10. 153 P. DE HERT, Privacy en het gebruik van visuele technieken door burger en politie: Belgische regelgeving vandaag en morgen, Brussel, Uitgeverij Politeia nv, 1998, 43-44.
58
op het eigendomsrecht gepleegd worden, is men via de beelden die vastgelegd worden door de camera’s mogelijks in staat om de inbreuken vast te stellen.154 De verhouding tussen de werkgever en werknemer zorgt ervoor dat de werkgever gemachtigd is om een zekere mate van controle uit te oefenen op de werknemers. Echter, een aantal grondrechten in de arbeidsverhouding zorgen voor de beperking van dit controlerecht.155 Hieronder zullen de aspecten van een aantal wetten beschreven worden die van belang zijn bij het hanteren van camerabewaking op de werkvloer. 3.3.1
Wet 8 december 1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Op acht december 1992 werd de “Wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens” – kortweg de “Privacywet” – gestemd. Deze wet heeft betrekking op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsook op elke niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen m.b.t. een natuurlijke of identificeerbare persoon. Camerabewakingssystemen vallen bijgevolg onder deze wet. De wet kent een aantal rechten toe aan de betrokken persoon, legt een aantal plichten op aan de gegevenshouder en richt een Privacycommissie op, die instaat voor het toezicht op de naleving van de Privacywet. 156
Hoewel camerabewakingssystemen in beginsel onder deze wet ressorteren, is er een belangrijke beperking aan de wet gesteld. Volgens het advies over de toepassing van de wet van 8 december 1992 is de wet enkel en alleen van toepassing vanaf het moment dat de beelden die gefilmd werden door het camerasysteem daadwerkelijk bewaard worden. Omwille van dit advies is de wet dus niet op elk camerasysteem van toepassing.157
Camerabewakingssystemen die wel onder de Privacywet ressorteren, dienen te voldoen aan een aantal eisen. Vooreerst kan uit de Privacywet een eis tot wettigheid afgeleid worden. Dit veronderstelt dat een camerabewakingssysteem slechts in werking kan worden gesteld indien er vooraf bepaalde, wettige en duidelijk omschreven doeleinden voorhanden zijn. 154 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recente camerarechtspraak werkplaats: analyse en rechtsvergelijking”, Private veiligheid, 2006, (38) 38. 155 Ibid., (38) 38. 156 P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Camera’s en de noodzakelijke ontgroening van de privacywet”, Rechtskundig Weekblad, 1994, (105) 107. 157 P. DE HERT, “Camera’s in bedrijven”, Oriëntatie, 1996, (200) 200.
59
De conformiteiteis vereist vervolgens dat de verwerking van de persoonsgegevens toereikend, ter zake dienend en niet overmatig mag zijn. 158 Voorts stelt de proportionaliteitseis dat het algemeen of het rechtmatig belang van de wetgever dient te primeren op het recht van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken persoon om te mogen filmen. De opgeleverde beelden dienen hierbij van toegevoegde waarde te zijn om het vooropgestelde doel te bereiken. Zo niet dienen de beelden te worden gewist. De kennisgevingplicht vereist vervolgens dat de persoon die gefilmd wordt daarover in kennis gesteld wordt. Dit kan bereikt worden door in de nabijheid van de camera een leesbaar bericht met de nodige informatie uit te hangen. Artikel 17 van de Privacywet schrijft tenslotte voor dat camerabewakingssystemen voorafgaandelijk bij de Belgische commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,
kortweg
de
Privacycommissie,
dienen
aangegeven
te
worden.
De
identificatiegegevens worden dan in een register van de Privacycommissie opgenomen. 159 3.3.2
CAO nr.68 16 juni 1998 t.o.v. camerabewaking op de arbeidsplaats
Op 16 juni 1998 kwam de CAO nr.68 tot stand in het kader van de Privacywet. Deze Collectieve Arbeidsovereenkomst heeft betrekking op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemer t.o.v. camerabewaking op de arbeidsplaats, maar houdt tevens rekening met het recht van de werkgever op gezagsuitoefening. Er werd getracht de principes van de Privacywet te transporteren naar de arbeidsverhoudingen. Men heeft gepoogd het finaliteit- en proportionaliteitsprincipe nader te omschrijven en tevens de voorafgaande informatieverplichting te verfijnen.160 A.d.h.v. CAO nr.68 willen werknemers- en werkgeversorganisaties ondernemingen er op duiden dat camerabewaking op de werkvloer slechts mogelijk is in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden.161 De CAO nr.68 is algemeen verbindend verklaard door het Koninklijk Besluit van 20 september 1998 en dient bijgevolg door elke onderneming in de privésector nageleefd te worden. 162
158
DE HERT, P. en GUTWIRTH, S., “Camera’s en de noodzakelijke ontgroening van de privacywet”, Rechtskundig Weekblad, 1994,(105) 108. 159 DE HERT, P., ‘Camera’s in bedrijven’, Oriëntatie, 1996, (200) 201. 160 W. BRUGGEMAN en K. COLLIER, “The eye that never sleeps: private opsporing voor de lens”, Private Veiligheid, 2009, (39) 42. 161 G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 517. 162 B. VERBEKE (2008/03) “Camerabewaking: balans zoeken tussen privacy en veiligheid” in Facilities [WWW]. GET HR & Security: http://www.get.be/fileadmin/get/headerbilder/PDF/Fac_april_08_Camerabewaking3.pdf [05/11/09]
60
Uit artikel 1 en 2 kan afgeleid worden dat de CAO nr.68 van toepassing is op alle camera’s op de
werkvloer,
met uitzondering
van
camera’s
met
opleidingsdoeleinden.
Zowel
camerasystemen die beelden bewaren, als systemen waarbij de beelden niet bewaard worden, vallen aldus onder de toepassing van de CAO. 163
Camerabewakingssystemen die op de werkvloer geïnstalleerd worden, dienen aan een aantal voorwaarden te voldoen. Het finaliteitsprincipe stelt dat camerabewaking op de werkvloer slechts toegelaten is wanneer ze de veiligheid en gezondheid wil nastreven; de goederen van de onderneming willen beschermen; de controle van het productieproces als doel heeft of ze de arbeid van de werknemers wil controleren. Camerasystemen die een ander bewakingsdoeleinde
nastreven,
zijn
bijgevolg
niet
toegelaten
in
ondernemingen.
Camerabewaking mag slechts tijdelijk zijn wanneer ze de controle van het productieproces van de werknemers of de controle van de arbeid van de werknemer tot doel heeft.164
Het proportionaliteitsbeginsel vereist dat camerabewaking toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is en dat ze aangewend wordt volgens het uitdrukkelijk omschreven doeleinde. Camerabewaking mag niet leiden tot een inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de werknemer. Indien dit toch het geval is, dient het tot een minimum beperkt te worden.
De
kennisgevingsplicht
eist
dat
de
onderneming
informatie
verschaft
over
de
camerabewaking. Dit dient zowel voorafgaandelijk te gebeuren als bij het opstarten van het bewakingssysteem. De informatie betreft het nagestreefde doel, het feit of de beeldgegevens al dan niet bewaard worden, het aantal en de plaatsing van de camera’s en tenslotte de periode(n) gedurende dewelke de camera’s zullen functioneren. Deze kennisgeving heeft tot doel de transparantie m.b.t. camerabewaking te vergroten en aan te zetten tot dialoog, zodat een klimaat van vertrouwen gecreëerd wordt waarin de invoering van de camerabewaking plaats kan vinden.165
Vervolgens vereisen artikel 10 en 11 een versterkte inspraakprocedure, wanneer bij de kennisgevingprocedure blijkt dat de camerabewaking tot gevolg heeft dat de persoonlijke levenssfeer van een of meerdere werknemers in het gedrang komt. Er dient dan een onderzoek
163 164 165
G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 517. Ibid., 518.
Ibid., 19.
61
gevoerd te worden naar de maatregelen die genomen kunnen worden om de inmenging in de persoonlijke levenssfeer tot een minimum te beperken. Tot slot vereist artikel 13 dat de beelden die bewaard worden, te goeder trouw en in overeenstemming met het eraan gegeven doel verwerkt worden. Artikel 14 geeft de betrokkene het recht om o.a. inzage te krijgen in de bewaarde persoonsgegevens en de gegevens kosteloos te laten verbeteren.166 3.3.3
Wet 21 maart 2007 ter regeling van de plaatsing en gebruik van bewakingscamera’s
Op een echte “Camerawet” heeft België lang moeten wachten.
Hoewel in 1992 de
Privacywet m.b.t. de verwerking van persoonsgegevens en in 1994 een tweede Privacywet m.b.t. het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé- en telecommunicatie in het Parlement werden gestemd, liet een derde Privacywet op zich wachten. De derde Privacywet m.b.t. het bespieden en filmen van personen werd namelijk niet wenselijk geacht volgens Minister van Justitie Wathelet en zijn opvolger, omwille van het feit dat een aantal aspecten van camerabewaking eerder als wenselijk dan als verwerpelijk dienden beschouwd te worden.
Midden ’90 werd België door de Mensenrechtenliga voor het Mensenrechtenhof in Straatsburg gesleept wegens “wetgevend niets te doen ten aanzien van cameragebruik”. De Privacywet van ’92 vermeldt immers nergens expliciet het woord “camera” en laat cameratoezicht op algemene wijze toe. Toch oordeelde het Hof dat er geen positieve plicht bestaat om te voorzien in dergelijke wetgeving. Het gebrek aan duidelijke reglementering zorgde er evenwel voor dat er vele vragen en misverstanden heersten. Een duidelijke invulling van de leemten in de Belgische wetgeving was bijgevolg aan de orde. Het wetsvoorstel van 31 mei 2006 van Minister Noreilde tot regeling van plaatsing en het gebruik van bewakingscamera’s stelde voor om cameragebruik toe te laten onder strikte voorwaarden en ze dus niet principieel te verbieden. 167
Uiteindelijk werd op 21 maart 2007 de wet ter regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera’s goedgekeurd en is de wet sinds 10 juni 2007 effectief in werking.
166
G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 520521. 167 P. DE HERT, “Camerawetgeving, partijpolitiek en mensenrechten”, Tijdschrift voor Mensenrechten, 2006, (12) 12-14.
62
De wet moet dienst doen als algemene basisregeling inzake bewakingscamera’s, maar doet geen afbreuk aan bestaande regels zoals de C.A.O. nr.68. Waar de Camerawet nalaat aspecten te regelen, blijft de Privacywet van 1992 van toepassing. 168
De wet maakt een duidelijk onderscheid tussen de soorten plaatsen waar bewakingscamera’s geïnstalleerd kunnen worden. Er kunnen drie soorten plaatsen onderscheiden worden: nietbesloten plaatsen: “elke plaats die niet door een omsluiting is afgebakend en vrij toegankelijk is voor publiek”, besloten plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek: “elk besloten gebouw of elke besloten plaats die uitsluitend bestemd is voor het gebruik door het publiek waar diensten aan het publiek kunnen worden verstrekt” en besloten plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek: “elk besloten gebouw of elke besloten plaats die uitsluitend bestemd is voor het gebruik door de gewoonlijke gebruikers”. In elk van de drie situaties dienen de camera’s aangegeven te worden bij de Privacycommissie. Het plaatsen van camera’s op niet-besloten plaatsen dient tevens te worden goedgekeurd door de gemeenteraad en de korpschef van de politiezone.169
Het finaliteits- en proportionaliteitsbeginsel worden niet meer uitdrukkelijk vernoemd in de Camerawet. Ze blijven echter wel onrechtstreeks uitwerking vinden, aangezien aan de beginselen moet voldaan worden voor men een positief advies voor de plaatsing en het gebruik van de camera’s kan verkrijgen. De kennisgevingplicht is wel expliciet terug te vinden in de wet. Artikel 8 stelt dat elk heimelijk gebruik van bewakingscamera’s verboden is. Wanneer iemand een ruimte betreedt waar een pictogram aangeeft dat er camerabewaking aanwezig is, geldt dit als toestemming en is voldaan aan de kennisgevingplicht.170 Volgens de Camerawet is het toegelaten om beelden te bewaren gedurende maximum één maand. Het is echter wel toegelaten om beelden langer dan één maand te bewaren, indien blijkt dat de beelden een misdrijf of schade kunnen aantonen of dat de beelden de dader van het misdrijf of het slachtoffer kan identificeren.171
168 B. VERBEKE (2008/03) “Camerabewaking: balans zoeken tussen privacy en veiligheid” in Facilities [WWW]. GET HR & Security: http://www.get.be/fileadmin/get/headerbilder/PDF/Fac_april_08_Camerabewaking3.pdf [05/11/09] 169 J. DUMORTIER (2007) “Recente ontwikkelingen in de toepassing van de privacywetgeving” [WWW]. Timelex: http://www.timelex.eu/userfiles/files/pub2007/Alumnitekst_Dumortier.pdf [26/10/09] 170 W. BRUGGEMAN en K. COLLIER, “The eye that never sleeps: private opsporing voor de lens”, Private Veiligheid, 2009, (39) 44-45. 171 P. VAN DEN EYNDE (z.d.) “De nieuwe camerawet vanaf A van aangifte tot P van privacy” in Nieuwsbrief 2008 van de Koninklijke Vlaamse Vereniging voor bescherming en preventie vzw [WWW]. PreBes vzw: http://www.prebes.be/nb/200811/artikel_camerawet.pdf [21/10/09]
63
Zoals eerder vermeld werd, is in de privésector de CAO nr.68 van toepassing, die uitgaat van de principes van de Privacywet van 1992. Vanaf 2007 is het dus voor een werkgever toegelaten om zowel CAO nr.68 als de Camerawet tezamen toe te passen. Zo dient de Camerawet bijvoorbeeld nageleefd te worden voor klanten en de CAO nr.68 voor werknemers op de werkplaats. 172
3.4
Camerabewaking als techniek van situationele criminaliteitspreventie
3.4.1
Theoretische verantwoording
De theoretische verantwoording van camerabewaking als preventiemaatregel dient gezocht te worden in de theorie van situationele criminaliteitspreventie. Ron Clarke definieert situationele criminaliteitspreventie als “Gelegenheidsreducerende maatregelen die gericht zijn op specifieke vormen van criminaliteit, die betrekking hebben op het management, design of manipulatie van de onmiddellijke omgeving, om op een zo systematische en permanent mogelijke manier de moeite en het risico bij het plegen van criminaliteit te verhogen en de beloningen te verminderen die daders waarnemen”.173 Situationele criminaliteitspreventie gaat ervanuit dat de gelegenheid de dader maakt. Ron Clarke stelt dan ook dat “It’s easier to change places than people” (“Het is gemakkelijker om plaatsen te veranderen dan om mensen te veranderen”). Situationele criminaliteitspreventie hanteert indirecte vormen van gedragsbeïnvloeding174, eerder dan zich te richten op het fundamenteel veranderen van de dader, noch zijn ze geïnteresseerd in sociaal-culturele oorzaken van criminaliteit. Ze geloven dat criminaliteit gereduceerd kan worden door de gelegenheden ertoe te beperken, zodat mensen niet in de verleiding gebracht worden om criminaliteit te plegen. Gelegenheden worden gereduceerd door o.a. “target hardening”, “target removal” en formeel toezicht. Door de doelen van de potentiële daders moeilijker bereikbaar te maken of te verwijderen, schatten de potentiële daders hun kansen om een succesvolle daad te plegen lager in en schatten ze hun kans om gevat te worden hoger in.
172
P. VAN DEN EYNDE (z.d.) “De nieuwe camerawet vanaf A van aangifte tot P van privacy” in Nieuwsbrief 2008 van de Koninklijke Vlaamse Vereniging voor bescherming en preventie vzw [WWW]. PreBes vzw: http://www.prebes.be/nb/200811/artikel_camerawet.pdf [21/10/09] 173 R.V. CLARKE, Situational crime prevention, successful case studies ,New York, Harrow and Heston, 1992, 4. 174 J. DE WAARD, “Onderzoek naar effectieve criminaliteitspreventie: recente bewijzen van wat werkt”, Secondant, 2009, (40) 43.
64
Er zijn vijf begrippen die aan de basis liggen van situationele criminaliteitspreventie en die significant zijn voor zowel crimineel als normaal gedrag: ■
“Causation”: Situationele criminaliteitspreventie onderscheidt zich van andere theorieën door de situatie als centraal uitgangspunt te beschouwen. Ze gaat ervanuit dat de oorzaken van bepaalde gedragingen verbonden zijn aan de nabijheid van een bepaalde situatie. Bijgevolg tracht ze in te grijpen in situaties door de ontwikkeling van criminaliteitsbevorderende mechanismen af te remmen of door criminaliteitsremmende mechanismen te doen ontstaan.
■
“Disposition”: men gaat ervanuit dat ingrijpen op criminaliteit zelf, en dus niet op hypothetische causale factoren zoals de sociale klasse, de meest effectieve manier is om criminaliteit te voorkomen.
■
“Motivation”: men beschouwt gedrag als doelgericht. Men beschouwt gedrag als een manier om een bepaalde taak – meestal het plegen van criminaliteit – te volbrengen. Hiervoor is rechtstreekse motivatie nodig en geen algemene drijfveer die in het onderbewustzijn van een potentiële dader leeft. Motivatie is bijgevolg beperkt en situatiegebonden.
■
“Rational Choice”: Rationele keuze is een belangrijk begrip binnen situationele criminaliteitspreventie, maar is tevens bijzonder moeilijk te definiëren. Het is echter wel belangrijk te onderscheiden over welk soort rationele keuze men het heeft bij het verklaren van criminaliteit. Clarke spreekt hierbij over “limited rationality”. Men erkent dat een persoon zich niet altijd volledig bewust is van een situatie en niet altijd over alle informatie beschikt. Men erkent daarenboven dat een persoon zich rationeel kan gedragen naargelang zijn persoonlijke percepties van een bepaalde situatie, maar deze zijn daarom niet accuraat.
■
“Situation”: men analyseert criminaliteit door te focussen op de criminele gebeurtenis. Bijgevolg dient men de verklaring van criminaliteit te linken aan een bepaalde soort criminaliteit. De situatie is van groot belang aangezien het in die gegeven situatie is dat een persoon bepaalde keuzes maakt om een opdracht te voltooien. Situationele criminaliteitspreventie probeert de vervolmaking van deze taak te voorkomen door de omstandigheden die tot een bepaalde situatie leiden, te veranderen. 175
175
G. NEWMAN, “Introduction: towards a theory of Situational Crime Prevention” in R.V. CLARKE, G. NEWMAN en S.G. SHOMAN, Rational choice and situational crime prevention: theoretical foundations, Aldershot, Ashgate, 1997, (1) 39.
65
Aan de basis van de situationele criminaliteitspreventie liggen twee theorieën: de rationele keuzetheorie en de routine activiteitentheorie. 176 3.4.2
Rationele keuzetheorie
De “rationele keuzetheorie” van Cornish en Clarke start vanuit het idee dat daders persoonlijke voordelen nastreven door het plegen van crimineel gedrag. Crimineel gedrag is de uitkomst van keuzegedrag. Deze keuzes zijn rationele keuzes, die beperkt worden door tijd, mogelijkheid en beschikbaarheid van relevante informatie. De dader maakt een afweging tussen de kosten en baten van een bepaalde daad en zal op basis daarvan beslissen of hij de daad al dan niet zal stellen. Zijn de baten hoger dan de kosten, dan is het waarschijnlijk dat de dader zal overgaan tot het stellen van een strafbare daad. Indien echter de kosten hoger zijn dan de baten, zal de potentiële dader zich ervan weerhouden de strafbare daad te stellen. Om een dader ervan te weerhouden criminaliteit te plegen moet ervoor gezorgd worden dat er een toename is van de moeite die de dader moet doen om de daad te stellen, dat er een toename is in de risico’s bij het stellen van de daad en dat de beloningen die verkregen worden bij criminele daden gereduceerd wordt.177 3.4.3
Routine activiteitentheorie
Volgens de “routine activiteitentheorie” van Cohen en Felson zal een potentiële dader overgaan tot criminaliteit wanneer drie factoren voorhanden zijn: de aanwezigheid van een gemotiveerde dader, van passende doelwitten (personen, eigendommen) en de afwezigheid van een bekwame bewaker. De geschiktheid van een
doelwit wordt bepaald door vier
factoren: de ingeschatte waarde vanuit het perspectief van de dader, de fysische aspecten van een persoon of eigendom, de zichtbaarheid en de bereikbaarheid van het doelwit. Later voegde Felson nog een vierde factor toe aan de theorie die de dader kan doen overgaan tot het plegen van een crimineel feit: de afwezigheid van een “intimate handler”, een significante andere die zorgt voor informele sociale controle t.o.v. de dader.178
176 C. NORRIS (2009/04) “ A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf [08/02/10] 177 K. PEASE, “Rational Choice Theory” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage Dictionary of Criminology, Thousand Oaks, Sage, 2006, (339) 339-340. 178 Ibid., (339) 340.
66
De combinatie van deze vier factoren zorgt voor de gelegenheid voor criminaliteit. De samenloop van deze factoren zijn het gevolg van dagelijkse routineuze handelingen. Criminele daden zijn dus gerelateerd aan normale gedragingen die samengaan met werk, school, ontspanning enz.179
3.5
Het preventieve effect van camerabewaking
Omwille van verscheidene factoren – waaronder het korte tijdsbestek – kan in deze masterproef geen eigen onderzoek opgezet worden om de effectiviteit van camerabewaking in het bedrijfsleven na te gaan. Er zijn echter verscheidene bestaande onderzoeken terug te vinden die handelen omtrent camerabewaking. Deze handelen evenwel voornamelijk over camerabewaking in de openbare ruimte. Hoewel deze onderzoeken vaak conclusies trekken in verband met de effectiviteit van camerabewaking, kunnen deze conclusies niet zonder meer aangenomen worden. Niet alle evaluaties zijn immers van een hoogstaand methodologisch niveau en kunnen bijgevolg geen accurate resultaten weergeven. Ook is het mogelijk dat camerabewaking in het bedrijfsleven andere effecten bewerkstelligt dan in de openbare ruimte. Bijgevolg zal er in dit deel niet ingegaan worden op specifieke resultaten van evaluatiestudies. Er zal echter wel gekeken worden naar de manier waarop men best zo’n maatregel evalueert om accurate conclusies te kunnen trekken en welke problemen zich hierbij kunnen voordoen. Tevens zullen de voorwaarden voor een preventief effect, de mechanismen en de neveneffecten van camerabewaking nagegaan worden en geconcludeerd worden in welke mate deze kunnen opgaan voor het bedrijfsleven. 3.5.1
Evaluatie van camerabewaking
Camera’s worden zowel door bedrijven als gemeenten meer en meer geïnstalleerd om de veiligheid te bevorderen. Jammer genoeg berust dit gebruik van camerabewaking niet altijd op grondige studies van de effectiviteit en efficiëntie van camera’s in hun specifieke setting. Wanneer er wel evaluatiestudies voorhanden zijn, zorgen negatieve resultaten niet altijd voor het verbannen van het cameratoezicht en blijft het aantal camera’s toenemen. S. Flight kan hiervoor een aantal redenen bedenken. Vooreerst zou camerabewaking goedkoper zijn dan menselijk toezicht. Tevens zou het installeren van camera’s in een gebied relatief weinig tijd 179
K. PEASE, “Rational Choice Theory” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage Dictionary of Criminology, Thousand Oaks, Sage, 2006, (339) 341.
67
en bijgevolg ook minder geld in beslag nemen. Maar waarschijnlijk de belangrijkste reden is dat camera’s in staat zijn om 7/7 en 24u/24u beelden te filmen én vast te leggen.180
Het belang van een goede evaluatie van camerabewaking dient sterk onderstreept te worden. Cameratoezicht wordt steeds vaker ingezet, het is een relatief dure maatregel en het vormt een inbreuk op de privacy van de burger. Het is dus belangrijk dat zo’n maatregel slechts geplaatst wordt nadat een evaluatiestudie haar nut bewezen heeft.181 Camerabewaking zal niet in elke situatie hetzelfde effect hebben en kan soms beter van nut zijn wanneer de maatregel samen met andere maatregelen wordt toegepast.
Een cameraproject kan op twee manieren geëvalueerd worden. Er kan er gekozen worden voor een procesevaluatie of een effectevaluatie. Een procesevaluatie is het evalueren van het verloop van een project. De vraag die hierbij centraal staat is “Op welke wijze werden de projectdoelstellingen behaald?”. Een effectevaluatie heeft het evalueren van de uitkomsten van het cameraproject tot doel. Hierbij dient men zich de vraag te stellen in hoeverre de projectdoelstellingen gehaald zijn.
Maar waarom zijn evaluaties aan de orde? Evaluaties zijn noodzakelijk om na te gaan of een bepaalde maatregel doeltreffend is. De resultaten van de evaluatie kunnen dan ook beslissend zijn voor het voort- of stopzetten van een maatregel. Aan de hand van evaluaties kan men tevens bepalen in welke context een bepaalde maatregel het best zijn doel kan bereiken en bekomt men een onderbouwing van gemaakte keuzes. Van belang is dat men aan de hand van de informatie die bekomen wordt door de evaluatie, in staat is inzicht te krijgen in mogelijke knelpunten en men aan de hand daarvan verbeteringen aanbrengt. Men kan bijgevolg streven naar een beter cameratoezicht in de toekomst.
Zoals aangegeven door de “Maryland Scientific Methods Scale” – die hieronder uitvoerig besproken zal worden – kunnen evaluaties opgedeeld worden in vijf categorieën volgens hun kwaliteit. Evaluaties dienen minstens van niveau drie te zijn om voldoende valide te zijn.182
180
S. FLIGHT, “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management, 2009, (16) 16. S. DEKKERS, “Waakzame kijkers: cameratoezicht op openbare plaatsen”, Secondant, 2006, (42) 45. 182 P. VAN DIJK (2009/05) “Handreiking cameratoezicht” [WWW]. Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid: http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/dossiers/bestuurlijkhandhaven/cameratoezicht/handreiking_cameratoezicht_mei_2009.pdf [05/12/09] 181
68
3.5.1.1
Criteria waaraan evaluaties dienen te voldoen
3.5.1.1.1
Algemeen
Evaluaties van preventieprogramma’s zijn vaak van verschillende kwaliteit. Zo zullen evaluaties opgezet door gemeenten anders verlopen dan meta-evaluaties die opgezet worden door onderzoekers. Bij meta-evaluaties zullen verschillende evaluaties afzonderlijk op een rij gezet worden om dan alle resultaten bij elkaar op te tellen en te komen tot een conclusie o.b.v. het gemiddelde van de resultaten. Hierbij stellen de onderzoekers een aantal criteria voorop waaraan de evaluaties dienen te voldoen, vóór ze in de meta-evaluatie kunnen opgenomen worden:
■
Er dient een voor- en nameting plaats te vinden
■
Het gebied waar de camera’s geïnstalleerd zijn, wordt vergeleken met een vergelijkbaar controlegebied, waar geen camera’s aanwezig zijn
■
Er worden alternatieve denkpistes onderzocht, die de gevonden effecten kunnen verklaren
■
Het percentage criminaliteit in de onderzochte gebieden is hoog genoeg om ook effectief verschillen te kunnen meten
Indien evaluaties in de meta-evaluatie zouden opgenomen worden die niet voldoen aan de vooropgestelde criteria, zou dit tot gevolg kunnen hebben dat de resultaten van de evaluaties niet gegeneraliseerd kunnen worden.
Wanneer een blik wordt geworpen op verschillende effectevaluaties m.b.t. cameratoezicht, kan geconcludeerd worden dat verschillende onderzoeken tot verschillende resultaten kunnen leiden. Om geen belangrijke informatie te verliezen, is het aangewezen om de evaluaties apart in beschouwing te nemen en ze niet samen te nemen en te komen tot gemiddelden. Elke evaluatie heeft immers betrekking op een ander project, met andere condities, in andere gebieden. Door elk project afzonderlijk te bestuderen kan men de context en mechanismen leren kennen die een effectieve werking van cameratoezicht mogelijk maken.183
183
S. FLIGHT, “Cameratoezicht vraagt om denken, dan doen: effecten nader bekeken”, Secondant, 2009, (46) 48-49.
69
3.5.1.1.2
Maryland Scientific Methods Scale
De “Maryland Scientific Methods Scale” – kortweg “MSMS” – is een internationaal geaccepteerde maatstaf voor de validiteit van effectevaluaties. De MSMS heeft tot doel aan te tonen dat de verschillende bestaande onderzoeken naar de effecten van criminologische interventies niet van gelijke methodologische kwaliteit zijn.
Volgens de MSMS kunnen evaluatiestudies opgedeeld worden in vijf categorieën die de verschillende niveaus van methodologische kwaliteit weergeven:
■
Niveau één: “correlatie”: dit niveau betreft de samenhang tussen een preventiemaatregel en de meting van criminaliteit op een bepaald moment in de tijd (na de invoering van de maatregel).
■
Niveau twee: “voor- en nameting zonder vergelijkingsconditie”: dit niveau betreft metingen van criminaliteit vóór en na de toepassing van het preventieprogramma. Op dit niveau wordt er geen vergelijking gemaakt met de voor- en nameting bij een controlegroep.
■
Niveau drie: “voor- en nameting met vergelijkingsconditie”: dit niveau betreft metingen van criminaliteit voor en na de toepassing van het preventieprogramma. Op dit niveau wordt de uitkomst van de voor- en nameting bij de interventiegroep vergeleken met de uitkomst van de voor- en nameting bij de controlegroep (een groep die de interventie niet kreeg).
■
Niveau vier: dit niveau betreft metingen van criminaliteit voor en na de toepassing van het preventieprogramma in meerdere experimentele en controlegroepen. Tevens wordt er op dit niveau gecontroleerd voor andere variabelen die criminaliteit kunnen beïnvloeden.
■
Niveau vijf: “effectmeting met random toewijzing”: op dit niveau wordt met andere woorden het toewijzen van personen aan de interventiegroep of de controlegroep overgelaten aan het toeval.184
Niveau één – correlatie – heeft de laagste validiteit, niveau vijf – effectmeting met random toewijzing – heeft de hoogste validiteit. Deze validiteit betreft de interne validiteit. Het betreft 184
D.P. FARRINGTON, D.C. GOTTFREDSON, L.W. SHERMAN en B.C. WELSH, “The Maryland scientific methods scale” in D.P. FARRINGTON, D.L. MACKENZIE, L.W. SHERMAN en B.C. WELSH, Evidence-based crime prevention, London, Routledge, 2002, (13) 13-15
70
de vraag of een verandering in de experimentele groep – die een interventie ondergaan heeft – toe te schrijven is aan die interventie. Je kan je hierbij dus afvragen wat er zou gebeurd zijn indien de interventie niet werd toegepast op de experimentele groep. De interne validiteit kan echter bedreigd worden door meerdere factoren. Onder deze bedreigingen worden o.a. verstaan: selectie, geschiedenis, continuïteit van bestaande trends, veranderingen in meting of instrumenten, testeffecten, statistische regressie, besmetting en “differential attrition”. Niveau vijf zou de hoogste interne validiteit hebben omdat ze de meeste bedreigingen kan terugdringen. In contrast met niveau vijf heeft niveau één de laagste interne validiteit omdat ze niet in staat is om de bedreigingen terug te dringen én ze kan geen uitspraken mogelijk maken over causaliteit.185
Volgens de MSMS zijn interventies effectief indien men in staat is om twee positieve effectevaluaties te bekomen die minstens van niveau drie zijn (voor- en nameting met vergelijkingsconditie). Hierbij is het van belang dat men kan aantonen dat de effecten toe te schrijven zijn aan de interventie en niet aan andere factoren. Eén positieve evaluatie van ten minste niveau drie, in combinatie met een overtuigend verhaal, zou voldoende zijn om te kunnen spreken van een veelbelovende interventie. Let wel: het aantal incidenten in de nulmeting in het gebied waar de interventie heeft plaatsgevonden én in het controlegebied (waar de interventie niet werd op toegepast) moet minstens twintig zijn om valide uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van een interventie.186
Volgens het “Regioplan Beleidsonderzoek”, dat een onderzoek uitvoerde in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te Nederland naar de evaluatie van cameratoezicht op openbare plaatsen, zou de “Maryland Scientific Methods Scale” te hoge eisen stellen aan veel beleidsmaatregelen, waaronder cameratoezicht. Het is namelijk moeilijk om een controlegroep aan te duiden, aangezien cameratoezicht vaak wordt toegepast in een gebied met specifieke kenmerken. Vervolgens zou het gerandomiseerd toewijzen van een gebied (niveau vijf) aan een interventie ook te hoog gegrepen zijn in het geval van camerabewaking. Dit omwille van het feit dat cameratoezicht in bepaalde gebieden wordt ingezet omdat daar een bepaalde problematiek van openbare orde heerst. Tot slot maakt 185
D.P. FARRINGTON, D.C. GOTTFREDSON, L.W. SHERMAN en B.C. WELSH, “The Maryland scientific methods scale” in D.P. FARRINGTON, D.L. MACKENZIE, L.W. SHERMAN en B.C. WELSH, Evidence-based crime prevention, London, Routledge, 2002, (13) 16. 186 S. DEKKERS en G. HOMBURG (2006/05) “ Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: nulmeting” [WWW]. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: http://www.bzk.nl/contents/pages/71046/eindrapport-1371cameratoezicht23mei2006.pdf [01/11/09]
71
cameratoezicht vaak deel uit van een reeks maatregelen om een bepaald probleem terug te dringen of weg te werken, om zo de veiligheid te verbeteren. Indien men een effect kan vaststellen is dat bijgevolg niet met zekerheid toe te schrijven aan de camerabewaking op zich, maar aan de combinatie van de meerdere maatregelen.187 3.5.1.2
Mogelijke problemen bij evaluaties
Evaluaties m.b.t. het effect van cameratoezicht kunnen tot heel verschillende conclusies komen. Hieraan kunnen verschillende factoren ten grondslag liggen. Vooreerst heeft cameratoezicht een ander effect naargelang de karakteristieken van het gebied waarin de camera’s geïnstalleerd worden, het aantal camera’s dat geïnstalleerd wordt en de manier waarop het cameraproject georganiseerd wordt. Resultaten kunnen bijgevolg niet zonder meer gegeneraliseerd worden. Ook de manier waarop evaluaties van cameratoezicht uitgevoerd worden, is van groot belang.
Zo kunnen bijvoorbeeld de effecten van
cameratoezicht op een verschillende manier gemeten worden, waardoor men hierbij rekening moet houden bij de interpretatie van de resultaten. Vaak maakt cameratoezicht ook deel uit van een groter project met verschillende maatregelen, zodat een waargenomen effect niet kan toegeschreven worden aan het cameratoezicht alleen.188
Wanneer onderzoekers cameratoezicht willen evalueren, kunnen ze problemen ondervinden wanneer ze dit doen op basis van politiestatistieken. Politiestatistieken zijn immers niet in staat om de effectieve proportie criminaliteit weer te geven. Mensen zijn niet altijd bereid om criminele feiten aan te geven, de politie is niet in staat om ze allemaal te ontdekken en de politie kan nalaten om de feiten (op een correcte manier) te registreren. Zoals verder in deze masterproef beschreven zal worden, is het mogelijk dat onderzoekers bij de evaluatie van cameratoezicht stuiten op een verplaatsingseffect, waardoor voorzichtig moet omgesprongen worden met de resultaten. Cameratoezicht kan dan wel een preventief effect vertonen in het gebied waar de camera’s actief zijn, maar kan tegelijkertijd tot gevolg hebben dat de criminaliteit zich verplaatst naar een omliggend gebied, naar andere tijdstippen enz.189 187
S. DEKKERS en G. HOMBURG (2006/05) “ Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: nulmeting” [WWW]. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: http://www.bzk.nl/contents/pages/71046/eindrapport-1371cameratoezicht23mei2006.pdf [01/11/09] 188 S. FLIGHT, “Effecten van cameratoezicht”, Secondant, 2003, (13) 14-15. 189 C. NORRIS (2009/04) “A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf [08/02/10]
72
Bij de evaluatie van cameratoezicht in een bepaald gebied dienen onderzoekers ook rekening te houden met veranderingen die zich kunnen voordoen in het desbetreffende gebied. Veranderingen in criminaliteit in het gebied waar de camera’s actief zijn kunnen dan eerder te verklaren zijn door de veranderingen in het gebied, dan door het cameratoezicht op zich.
Onderzoekers dienen zich ook bewust te zijn dat de mogelijkheid bestaat dat deelnemers aan het onderzoek hun gedrag zullen aanpassen. Dit noemt men het probleem van “reactiviteit”. Dit kan voorkomen wanneer deelnemers weten dat ze geobserveerd worden.190 Het is tevens van belang dat onderzoekers voldoende tijd uitrekken om de pre- en posttest af te nemen. Wanneer er te weinig tijd verloopt tussen de test die afgenomen wordt voordat de camera’s geïnstalleerd worden en de test die na de installatie wordt afgenomen, loopt men het risico dat de effecten van camerabewaking niet op een adequate manier kunnen vastgesteld worden. Men loopt eveneens het gevaar incorrecte resultaten m.b.t. de effecten van camerabewaking weer te geven wanneer men verschillende types criminaliteit in één categorie onderbrengt. Dit kan als gevolg hebben dat de criminaliteit in een bepaalde categorie lijkt te dalen, terwijl deze daling slechts aan één type criminaliteit te wijten is. Dit geeft bijgevolg een vertekend beeld.191 3.5.2
Mechanismen van camerabewaking ter reductie van criminaliteit
In de literatuur zijn verschillende mechanismen van camerabewaking terug te vinden die aan de basis liggen van de daling van criminaliteit. Vooreerst duidt men erop dat camerabewaking een strategie is die voornamelijk gebaseerd is op afschrikking. Door het verhoogde toezicht dat geleverd wordt door de implementering van camerabewaking, kan de beslissing van een potentiële dader om al dan niet over te gaan tot het plegen van criminaliteit beïnvloed worden. Wanneer hij bij de rationele afweging van de kosten en de baten bij het plegen van criminaliteit inziet dat door het verhoogde toezicht de
190
C. NORRIS (2009/04) “A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf [08/02/10] 191 C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting and crime prevention, New York, Criminal Justice Press, 1999, (123) 124.
73
kosten te hoog zijn, bestaat de kans dat de potentiële dader zal afzien van het plegen van criminele feiten.192
Wanneer de camera’s niet afschrikkend werken t.o.v. de potentiële dader, wordt de kans toch groter dat de dader na de feiten gevat kan worden. In dit geval zouden er – als gevolg van het voornoemde mechanisme “detectie” – drie mechanismen criminaliteit in de toekomst kunnen voorkomen:
■
Opsluiting: een gevangenisstraf kan voorkomen dat een dader in de toekomst nog criminele feiten zal plegen.
■
Specifieke afschrikking: de dader die gevat wordt, zal afgeschrikt worden om nog meer criminaliteit te plegen.
■
Algemene afschrikking: dit mechanisme veronderstelt dat andere personen dan de dader afgeschrikt worden door het vatten en straffen van de dader. Men ziet in dat de kosten die verbonden zijn aan het plegen van een crimineel feit zwaarder zullen doorwegen dan de voordelen die eruit gehaald kunnen worden.193
Een volgend mechanisme is “zelfdiscipline”. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen zelfdiscipline bij daders en bij slachtoffers. Onder zelfdiscipline bij daders wordt verstaan dat daders hun gedrag zullen aanpassen wanneer er een dreiging is van toezicht, veroorzaakt door camerabewaking. Dit mechanisme kan werken zonder dat de dader weet of de camera’s al dan niet in werking zijn. Zelfdiscipline bij slachtoffers bestaat erin dat slachtoffers hun gedrag zullen aanpassen wanneer ze herinnerd worden aan het risico om slachtoffer te worden van criminaliteit.194
In de literatuur wordt dikwijls verwezen naar de negen mechanismen die door Pawson en Tilley onderscheiden worden. Een aantal daarvan werd reeds eerder in dit onderdeel vernoemd. Van belang is het bepalen van de mechanismen die werkzaam zijn bij
192
C. NORRIS (2009/04) “ A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf [08/02/10] 193 Ibid. 194 R. ARMITAGE (2002/05) “To CCTV or not to CCTV? A review of current research into the effectiveness of CCTV systems in reducing crime” Kenniscentrum Sociale Veiligheid en Mobiliteit: http://kpvsove.vm123.remotion.nl/files_content/kennisbank/Cameratoezicht_TO_CCTV_OR_NOT_TO_CCTV.pdf [25/10/09]
74
camerabewaking, om te kunnen bepalen of de maatregel ook effectief kan zijn in een andere setting of context.195
■
“Caught in the act”: Camerabewaking kan criminaliteit reduceren door de waarschijnlijkheid dat daders gevat en gestraft zullen worden te verhogen. Dit zal een afschrikkend effect teweegbrengen bij potentiële daders.
■
“You’ve been framed”: Camerabewaking kan criminaliteit reduceren doordat ze mensen en situaties filmt. Hierdoor worden potentiële daders afgeschrikt die niet willen geobserveerd worden of die niet willen dat er bewijsmateriaal over hen voorhanden is.
■
“Nosyparker”: Criminaliteit kan gereduceerd worden doordat een gebied dat onder camerabewaking staat door meer mensen bezocht wordt. Daardoor ontstaat er meer natuurlijk toezicht en is de waarschijnlijkheid dat een dader gevat wordt groter. Hierdoor worden potentiële daders bijgevolg afgeschrikt.
■
“Effective deployment”: Camerabewaking kan zorgen voor een effectieve en efficiënte inzet van politie en veiligheidspersoneel. Hun aanwezigheid in gebieden die gevoelig zijn voor criminaliteit kan een afschrikkend effect hebben.
■
“General publicity”: Het bekendmaken van een maatregel kan een afschrikkend effect bewerkstelligen, maar kan ook een verplaatsingseffect tot gevolg hebben.
■
“Specific Publicity”: Camerabewaking kan duidelijk maken dat criminaliteit ernstig genomen wordt en kan zo voor een afschrikkend effect zorgen.
■
“Time for crime”: Camerabewaking zou meer effect hebben op het plegen van criminele feiten die meer tijd in beslag nemen dan criminaliteit die snel gepleegd kan worden, wanneer daders aannemen dat ze genoeg tijd zullen hebben om camera’s of de politie te ontwijken.
■
“Memory jogging”: Potentiële slachtoffers van criminaliteit zullen sneller veiligheidsmaatregelen treffen, indien er publiciteit over camerabewaking wordt gemaakt.
■
“Appeal to the cautious”: Wie zich van zijn veiligheid bewust is, gebruikt de gebieden waar camerabewaking actief is en verdrijft zo personen die minder
195
C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting and crime prevention, New York, Criminal Justice Press, 1999, (123) 142.
75
voorzichtig zijn en die op een andere locatie gevoelig kunnen zijn aan criminaliteit.196
Wanneer we deze negen mechanismen bekijken, kan gesteld worden dat de meesten ook kunnen opgaan voor camerabewaking in het bedrijfsleven. Enkel het mechanisme “Appeal to the cautious” lijkt minder van toepassing voor camerabewaking in het bedrijfsleven. Immers, het gaat voornamelijk over werknemers, die verplicht zijn om in een bepaalde ruimte te vertoeven en dus niet bewust kiezen voor een ruimte die onder camerabewaking staat.
Pawson en Tilley onderscheiden tevens vijf contexten waarin criminaliteit kan plaatsvinden en die het effect van de voornoemde mechanismen kan beïnvloeden.
■
“Criminal clustering”: Wanneer een dader veel criminaliteit pleegt, zal het “caught in the act”-mechanisme het meeste effect hebben.
■
“Style of usage”: Wanneer een gebied continu in gebruik is, zal een toename in het “Nosyparker”-mechanisme weinig effect hebben op het criminaliteitspatroon. Wanneer een gebied weinig in gebruik is, zullen toenames in het gebruik en toezicht het volume aan incidenten doen toenemen, maar het globale cijfer van slachtoffers doen dalen.
■
“Lie of the land”: Gebieden die niet onder camerabewaking staan zullen onaangetast blijven wanneer er verondersteld wordt dat camerabewaking werkt door het verhogen van de kans om gefilmd te worden, maar niet als het er voor zorgt dat mensen zich meer bewust worden van hun veiligheid of wanneer de waarschijnlijkheid vergroot dat mensen die zich bewust zijn van hun veiligheid de gebieden zullen benutten.
■
“Alternative targets”: Het voorkomen van verplaatsing hangt af van de motivatie van de dader en het voorhanden zijn van alternatieve doelwitten.
■
“Resources”: Er kan geen veiligheidspersoneel ingezet worden om daders af te schrikken, in een gebied zonder veiligheidsmaatregelen of wanneer de politie te veraf is.197
196
C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting and crime prevention, New York, Criminal Justice Press, 1999, (123) 126-127.
76
Hoewel al deze mechanismen bij camerabewaking een reductie van criminaliteit kunnen bewerkstelligen, kan ook het omgekeerde effect waar zijn. Er zijn een tweetal redenen te bedenken die een stijging van criminaliteit – bij de aanwezigheid van camerabewaking – kunnen verklaren. Een belangrijke verklaring voor de stijging van criminaliteit kan de verhoogde aangiftebereidheid – aangemoedigd door de aanwezigheid van camera’s – en de verhoogde registratie van criminaliteit door de politie zijn. Er is dus op zich geen stijging in de criminaliteit, maar de verhoogde aangifte en registratie laat uitschijnen dat dit wel het geval is. Het trekken van conclusies bij de bemerking van een stijging in criminaliteit bij de aanwezigheid van camerabewaking dient dus doordacht te gebeuren. De aanwezigheid van camera’s kan mensen eveneens een vals gevoel van veiligheid bezorgen. Roekeloos gedrag en de verminderde aandacht voor het nemen van veiligheidsvoorzorgen kan dan leiden tot de toename van criminaliteit. 198 3.5.3
Voorwaarden voor het effectieve gebruik van camerabewaking
Het plaatsen van camerabewaking op een ondoordachte manier is geen goede strategie. Er dient aan een aantal voorwaarden voldaan te worden, opdat cameratoezicht op een correcte manier uitgevoerd kan worden. Een camera is een passief technisch middel dat uit zichzelf niks kan doen, behalve in sommige gevallen een afschrikkend effect teweegbrengen door zijn aanwezigheid. De onderneming die beslist om camera’s te installeren, dient er dan ook voor te zorgen dat men weet hoe men met het systeem dient om te gaan, om enig effect te kunnen bewerkstelligen. Om het verder met de woorden van Sander Flight te stellen “Je kunt met camera’s schieten op alles wat beweegt, maar als je niet mikt, zal je ook nooit wat raken.”199
Een belangrijke voorwaarde bij het plaatsen van camera’s in een onderneming is het uitvoeren van een analyse van het criminaliteitsprobleem dat er heerst. Camera’s kunnen heden ten dage dan wel een populair middel zijn om een onderneming, gemeenten te beveiligen, dit betekent daarom niet dat camerabewaking ook het meest effectieve en efficiënte middel is om een
197
C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting and crime prevention, New York, Criminal Justice Press, 1999, (123) 126-127. 198 D.P. FARRINGTON en B.C. WELSH, “Effects of Closed-Circuit Television on crime”, The annals of the American Academy of Politics and Science, 2003, (110) 111. 199 S. FLIGHT, “Effecten van cameratoezicht”, Secondant, 2003, (13) 13.
77
bepaald criminaliteitsprobleem op te lossen. Een meer eenvoudig en goedkoper middel kan een probleem soms beter oplossen.200
Een onderneming dient zich goed bewust te zijn van wat men nu precies met de camera’s wil aanvangen. Een camera in gebruik nemen zonder een welbepaald doel voor ogen te hebben, zal weinig resultaat opleveren. Belangrijk hierbij is dat de doelstellingen ook realistisch zijn.201 Een beslissing nemen over welke problemen men er precies mee wil aanpakken en wat men met de beelden wil aanvangen kan niet uitgesteld worden en overleggen met de politie hoe de uitwisseling van beelden kan verlopen is een must. Het schieten van beelden, zonder ook maar enig doel voor ogen en zonder dat men uiteindelijk iets met de beelden aanvangt, zal een criminaliteitsprobleem niet zomaar kunnen oplossen. Ook het aantal camera’s is van belang. Een weloverwogen keuze van het aantal camera’s is niet alleen goed voor de portemonnee, één goedgeplaatste camera levert meer op dan een aantal misplaatste camera’s die geen enkel nut kunnen hebben. Hieruit kunnen we dus ook verstaan dat de plaats van de camera belangrijk is. Een camera dient actief te zijn in het gebied waar er een probleem heerst, waarvoor de camera een effectieve oplossing kan bieden. Een misplaatste camera zal logischerwijze weinig resultaten kunnen opleveren.202
Bij het plaatsen van camera’s ter oplossing van een welbepaald probleem is het live uitkijken van beelden aangeraden. Problemen kunnen sneller gesignaleerd worden en er kan ingegrepen worden indien nodig. Hiervoor dient de dispatcher echter een goede opleiding te hebben genoten, om problemen te kunnen opmerken, en dient er een goede communicatie te zijn tussen de dispatcher en de politie. Deze communicatie dient tot gevolg te hebben dat bij het melden van een probleem, er ook gevolg gegeven wordt aan deze melding. Het bewaren van beelden is hierbij van belang. Ze kunnen dienen als bewijsmateriaal om zo bijvoorbeeld een dief te kunnen identificeren en te confronteren met de feiten. 203
Een heel logische handeling – maar een handeling die vaak over het hoofd gezien wordt – is het controleren van de camera’s. Het plaatsen van een camera is immers niet voldoende, ze moeten ook effectief werken. Wanneer beelden live worden uitgekeken, spreekt het voor zich dat een probleem met een camera direct opgemerkt wordt, maar bedrijven die beelden louter 200
S. FLIGHT, “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management, 2009, (16) 17. G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 394. 202 S. FLIGHT, “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management, 2009, (16) 17-19. 203 G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 395. 201
78
opnemen, zonder ze op het moment zelf te bekijken, hebben er alle belang bij de camera’s te controleren en te onderhouden. Wat ben je immers met een camera als hij niet naar behoren functioneert? Niet alleen het functioneren van de camera dient gecontroleerd te worden, ook het effect van de camera dient onderzocht te worden. Wanneer camera’s een bepaald probleem dienen op te lossen, en dit probleem is na twee jaar nog steeds niet verholpen, dient men opnieuw na te denken over wat er nu precies nodig is om het probleem op te lossen. Camera’s kunnen dan eventueel door een ander middel vervangen worden.204
Om geen afbreuk te doen aan de mogelijke effectiviteit van camerabewaking, dient aan voornoemde voorwaarden voldaan te worden. Om een probleem echter efficiënt en effectief aan te pakken, wordt er op gewezen dat camerabewaking dient ingezet te worden samen met andere activiteiten of interventies. De verschillende maatregelen kunnen dan samen van invloed zijn op een bepaald probleem, of camerabewaking kan als aanvulling dienen in het geval de andere maatregelen ter vermindering van criminaliteit niet voldoende effectief zijn.205 3.5.4
Neveneffecten van camerabewaking
In studies over de effectiviteit van situationele preventiemaatregelen wordt vaak gesproken over de mogelijkheid tot een negatief effect van een maatregel, namelijk het verplaatsingseffect, maar ook een positief neveneffect wordt geregeld aangehaald: “diffusion of benefits”. Beiden zullen besproken worden. 3.5.4.1
Verplaatsingseffect
Het verplaatsingseffect kan volgens Hesseling gedefinieerd worden als “Het voortzetten van crimineel gedrag als reactie op een gelegenheidsbeperkende maatregel die de criminaliteit moet voorkomen, waarbij een reeds gemotiveerde dader een delict pleegt buiten de reikwijdte van deze maatregel”. Hierbij zouden er vijf verschillende soorten verplaatsing te onderscheiden zijn:
■
Er wordt een ander doelwit uitgekozen
■
De criminaliteit verplaatst zich naar een ander tijdstip
204 205
S. FLIGHT, “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management, 2009, (16) 17-19. B. BIELEMAN en J. SNIPPE, “Mensenwerk: voorwaarden voor succesvol cameratoezicht”, Secondant, 2005, (26) 30-31.
79
■
Er is sprake van een ruimtelijke verplaatsing: de dader zal het feit op een andere locatie plegen
■
De werkwijze of modus operandi bij het plegen van een crimineel feit kan veranderen. Hier spreekt men van een tactische verplaatsing
■
Er doet zich een functionele verplaatsing voor: er wordt gekozen voor een ander soort delict206
Een zesde soort verplaatsing werd toegevoegd door Barr en Pease, namelijk “verplaatsing van de uitvoerder”. Ze stellen dat de gelegenheid tot het plegen van criminaliteit op een bepaalde plaats zo onweerstaanbaar kan zijn, dat als een persoon er langs gaat, er anderen zijn die de plaats van de persoon kunnen innemen. Het is mogelijk dat verschillende soorten verplaatsing tezamen voorkomen.207
De mate waarin er sprake kan zijn van verplaatsing bij situationele preventiemaatregelen wordt echter ter discussie gesteld. Deze discussie stelt zich vooral bij de ruimtelijke verplaatsing. Situationele preventiemaatregelen zijn immers maatregelen die plaatsgebonden zijn. Een verplaatsing naar een omliggend gebied, dat geen deel uitmaakt van de interventie, lijkt dus niet uitgesloten. Bernasco en collega’s spreken over het “waterbedeffect”: een deel van de criminaliteit verplaatst zich, maar het totale volume aan criminaliteit bevindt zich nog steeds op hetzelfde niveau.208
Volgens sommigen zou verplaatsing onvermijdbaar zijn, maar door de heersende veronderstellingen over rationele keuze lijkt het verplaatsingseffect eerder afhankelijk van het oordeel van de potentiële dader m.b.t. de gemakkelijkheidgraad, de risico’s en de aantrekkelijkheid van alternatieve vormen van criminaliteit, dan dat het een onvermijdelijk neveneffect van een situationele preventiemaatregel zou zijn. Er wordt opgemerkt dat onderzoekers er vaak niet in slagen om het verplaatsingseffect waar te nemen. Dit zou vooral voorkomen wanneer de verplaatsing te maken heeft met een bepaald type criminaliteit, dat geen deel uitmaakt van de focus van het onderzoek. Met andere
206
E.R. MULLER, Veiligheid. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2004, 334335. 207 P. FISHER, M. GILL en S. WAPLES “Does CCTV displace crime?”, Criminology and criminal justice, 2009, (207) 209. 208 W. BERNASCO, G. BRUINSMA en H. ELFFERS, “Het waterbedeffect: ruimtelijke neveneffecten van plaatsgebonden maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor Criminologie, 2006, (243) 243.
80
woorden wordt de verplaatsing van criminaliteit dus niet opgemerkt, omdat de onderzoekers niet specifiek dat soort criminaliteit meten.209
Anderzijds bekritiseert men het feit dat onderzoekers vaak verkeerdelijk een stijging in criminaliteit ressorteren onder de noemer “verplaatsing”. Dit is het geval wanneer een geïmplementeerde maatregel gepaard gaat met de stijging van criminaliteit in een omliggend gebied waar de maatregel niet van toepassing is. Onderzoekers wijten dit fenomeen dan aan het verplaatsingseffect, maar de stijging van criminaliteit in dat gebied zou ook voorgekomen zijn zonder de maatregel in het interventiegebied.210
Dat het verplaatsingseffect niet altijd voorkomt is ook te verklaren a.d.h.v. volgend voorbeeld: wanneer men een bank extra beveiligt, is het weinig waarschijnlijk dat een gewapende overval – die normaal op die bank gepleegd zou worden – zich zal verplaatsen naar warenhuizen of tankstations in de buurt, omwille van de simpele reden dat het overvallen van een tankstation of warenhuis niet dezelfde grote buit zal opleveren als bij het overvallen van een bank.211 Het aantal gepercipieerde alternatieve mogelijkheden tot het plegen van criminaliteit in hoofde van de dader bepaalt mee of er een verplaatsing zal optreden. Vervolgens blijkt ook dat de mate van criminele betrokkenheid van een dader een bepalende factor is voor verplaatsing. Speelt criminaliteit slechts een marginale rol in iemands leven, dan is het waarschijnlijk dat er geen verplaatsing zal optreden. Tot slot wijst men er ook op dat, als er zich een verplaatsing van de criminaliteit voordoet, het vaak slechts om een gedeeltelijke verplaatsing gaat, waardoor het netto-effect van een preventiemaatregel op de gehele criminaliteit toch positief is.212
Uit voorgaande paragraaf kan dus besloten worden dat het verplaatsingseffect bij situationele preventiemaatregelen niet altijd voorkomt en als een evaluatiestudie concludeert dat er een verplaatsingseffect is opgetreden, deze conclusie steeds kritisch moet bekeken worden.
209
R.V. CLARKE, “Situational crime prevention” in P. FARRINGTON en M. TONRY, Building a safer society: strategic approaches to crime prevention, Chicago, The University of Chicago Press, 1995, (91) 122. 210 Ibid., (91) 123. 211 Ibid., (91) 125. 212 E.R. MULLER, Veiligheid. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2004, 335336.
81
Wanneer we op basis van de theorieën die ten grondslag liggen van situationele criminaliteitspreventie willen nagaan of een bepaalde maatregel een verplaatsingseffect zal teweegbrengen, kunnen we niet tot specifieke voorspellingen komen op basis van de “routine activiteitentheorie”. De “routine activiteitentheorie” geeft namelijk geen afdoende beweringen over individueel gedrag van daders. Bij de “rationele keuzetheorie” hangt het verplaatsingseffect af van de afweging van de kosten en baten van het plegen van criminaliteit bij de daders. Als een gebied rondom een interventiegebied baten oplevert – ondanks er extra kosten zijn door o.a. de reistijd – die hoger zijn dan de kosten, zal er verplaatsing optreden. 213
Het is van belang om na te gaan of dit verplaatsingseffect ook van toepassing is op camerabewaking als situationele preventiemaatregel. De soorten verplaatsingen zouden immers van toepassing kunnen zijn in een context waar camerabewaking aanwezig is.214 Om verplaatsing te verstaan, dient men daders te ondervragen. Hierbij dient men na te gaan of de daders zich bewust waren van de aanwezigheid van camerabewaking en of het hun beslissing om criminaliteit te plegen heeft beïnvloed, maar slechts weinig studies maken gebruik van deze methode.215
Een veralgemening over het al dan niet optreden van verplaatsingseffecten bij CCTV is niet vanzelfsprekend. Zoals vermeld kan verplaatsing o.a. afhangen van het karakter van de interventie, het aantal mogelijke alternatieven en hun aantrekkelijkheid. Wanneer een studie concludeert dat een maatregel in een bepaald gebied een verplaatsingseffect teweeggebracht heeft, kan men deze resultaten bijgevolg niet zomaar generaliseren naar een maatregel in een ander gebied en in andere situaties. Een maatregel voor een bepaald probleem kan immers in verschillende situaties en op verschillende locaties andere uitkomsten genereren.216
213
W. BERNASCO, G. BRUINSMA en H. ELFFERS, “Het waterbedeffect: ruimtelijke neveneffecten van plaatsgebonden maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor criminologie, 2006, (243) 245. 214 C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en N. TILLEY, Crime prevention studies, Monsey, Criminal Justice Press, 1999, (123) 127-128. 215 T. OC en S. TIESDELL, “Safer city centres: the role of Closed Circuit Television”, in T. OC en S. TIESDELL, Safer city centres: reviving the public realm, Londen, Paul Chapman Publishing, 1997, (130) 139. 216 W. BERNASCO, G. BRUINSMA en H. ELFFERS, “Het waterbedeffect: ruimtelijke neveneffecten van plaatsgebonden maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor criminologie, 2006, (243) 246.
82
3.5.4.2
Diffusion of benefits
Waar het negatieve aspect van het verplaatsingseffect ervoor zorgt dat criminaliteit zich verplaatst naar een omliggend gebied, een ander tijdstip enz. kan er ook sprake zijn van “diffusion of benefits” of “verspreiding van voordelen”. Ook bij deze term kan een vergelijking gemaakt worden met het “waterbedeffect” van Bernasco e.a.: Wanneer we met een hand op het waterbed duwen, zal zowel de plaats onder de hand als de plaatsen errond meebewegen.217 Hieronder wordt o.a. verstaan dat gebieden die grenzen aan een interventiegebied, mee kunnen genieten van de voordelen van een situationele preventiemaatregel die in het interventiegebied werd geïmplementeerd. Meer specifiek werd het fenomeen door Clarke en Weisburd gedefinieerd als: “De verspreiding van de voordelige invloed van een interventie naar andere plaatsen dan degene waarop de interventie gericht is, naar andere personen dan degene die het voorwerp van de controle uitmaken, de criminaliteit die het voorwerp van de interventie uitmaakt of de tijdsperiode waarin de interventie plaatsvindt.” De soorten verplaatsing die voorgaand aan bod kwamen, zijn dus ook van toepassing bij “the diffusion of benefits”.
Volgens Clarke en Weisburd kan het fenomeen mogelijks verklaard worden door het feit dat potentiële daders denken dat de maatregel een bredere focus heeft dan in werkelijkheid. Een tweede mogelijke verklaring kan zijn dat de daders afzien van het plegen van criminele feiten. Daardoor zal zowel de criminaliteit dalen in het interventiegebied, als in de andere gebieden waar ze actief waren. Er zouden echter nog geen harde bewijzen geleverd zijn voor deze hypothesen. Jammer genoeg worden er in evaluatiestudies weinig inspanningen gedaan om the diffusion of benefits te meten. 218
Volgens Clarke en Weisburd kunnen er twee vormen van “diffusion” onderscheiden worden: “afschrikking” en “ontmoediging”. “Afschrikking” beïnvloedt de beoordeling van risico’s door de potentiële dader, “ontmoediging” beïnvloedt de beoordeling van de moeite die een dader zal moeten doen en de beloning die er zal volgen bij het plegen van criminaliteit.219
217 W. BERNASCO, G. BRUINSMA en H. ELFFERS, “Het waterbedeffect: ruimtelijke neveneffecten van plaatsgebonden maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor criminologie, 2006, (243) 243. 218 R.V. CLARKE en D. WEISBURD, “Diffusion of crime control benefits: observations on the reverse of displacement” in R.V. CLARKE, Crime prevention studies, New York, Willow Tree Press, 1994, (165) 169. 219 R.V. CLARKE, “Situational crime prevention” in P. FARRINGTON en M. TONRY, Building a safer society: strategic approaches to crime prevention, Chicago, The University of Chicago Press, 1995, (91) 130-131.
83
Deze “diffusion of benefits” heeft een belangrijk gevolg voor evaluatiestudies m.b.t. camerabewaking. Doordat de criminaliteit daalt in de omliggende gebieden van een interventiegebied, bestaat de kans dat – als deze omliggende gebieden dienst doen als controlegebieden – onderzoekers bijgevolg de effecten van de maatregel in het interventiegebied, wanneer ze vergeleken worden met de resultaten van de controlegebieden, zullen onderschatten.220 Mijn inziens dient deze bemerking met een korreltje zout genomen te worden. Wanneer er evaluatiestudies uitgevoerd worden door een interventiegebied met een controlegebied te vergelijken, zal dit meestal gebeuren door zowel in het interventiegebied als het controlegebied een voor- en nameting te verrichten. Bijgevolg zullen onderzoekers merken dat de nulmeting en de nameting in het controlegebied een verschil vertoont en dit dus het gevolg kan zijn van the diffusion of benefits. 3.5.5
Conclusie
Om na te gaan of camerabewaking een effectieve/efficiënte preventieve techniek kan zijn in het bedrijfsleven werd een aantal deelvragen gesteld.
“Welke mogelijkheden en limieten van camerabewaking vloeien voort uit de wetgeving?” Omwille van de grote impact die camerabewaking kan hebben op het leven van mensen in het algemeen – en werknemers in het bijzonder – werd er een regelgeving gemaakt om die impact te beperken. Er werden drie wetten besproken: de Privacywet , CAO nr. 68 en de Camerawet. Elk van deze drie wil de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer tot een minimum beperken. Hoewel geen enkele van de voornoemde wetten camerabewaking in het bedrijfsleven volledig verbiedt, wordt er wel een aantal beperkingen opgelegd aan het gebruik ervan. Uit de verschillende wetten vloeit voort dat het gebruik van camerabewaking voorafgegaan dient te worden door het omschrijven van een duidelijk doel. Camerabewaking kan dus niet zonder meer opgehangen worden in bedrijven, ze dient te voldoen aan één van de vier in de CAO nr. 68 omschreven bewakingsdoeleinden. Evenzeer van belang is het proportionaliteitsbeginsel dat vereist dat camerabewaking toereikend, terzake dienend en niet overmatig is. De inmenging in de levenssfeer dient hierdoor tot een minimum beperkt te worden. Voldoet camerabewaking in een bepaalde onderneming er niet aan, dan is ze niet toegelaten. Het kennisgevingbeginsel vereist van ondernemingen dat men informatie verschaft over het 220
C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en N. TILLEY, Crime prevention studies, Monsey, Criminal Justice Press, 1999, (123) 128.
84
cameratoezicht. Personen die onder het toezicht vallen dienen daar dus op de hoogte van te zijn. Een belangrijk aspect is de bewaring van beelden. Beelden gefilmd door camera’s mogen volgens de wetgeving gedurende maximum één maand bewaard worden. De beelden mogen langer bewaard worden indien ze een misdrijf of schade kunnen aantonen of als de beelden de dader en/of het slachtoffer kunnen identificeren.
De regelgeving omtrent het gebruik van camera’s legt aldus een aantal concrete beperkingen op aan het gebruik ervan in het bedrijfsleven. Ze lijken mijn inziens evenwel niet in die mate beperkend dat de toepassing van cameratoezicht in het bedrijfsleven niet op een efficiënte en effectieve manier kan verlopen. De wetgeving laat immers toe dat camera’s kunnen ingezet worden om goederen en personen te beschermen en zo de veiligheid in het bedrijf na te streven.
“Aan welke voorwaarden dienen evaluaties te voldoen en welke problemen doen zich voor bij de evaluatie van de effectiviteit van camerabewaking?” Een goede uitvoering van evaluaties is van groot belang. Immers, de bedoeling van evaluatiestudies is om tot conclusies te komen over de effectiviteit van een maatregel en om aan te tonen waar de knel – en verbeterpunten zich bevinden. Wanneer een evaluatie van slechte methodologische kwaliteit is, zullen er bijgevolg inaccurate conclusies getrokken worden. Daarom dienen evaluatiestudies aan een aantal voorwaarden te voldoen.
Om tot een goede evaluatie te komen dient er steeds een voor- en nameting uitgevoerd te worden. Ditzelfde dient eveneens te gebeuren in een gebied dat vergelijkbaar is met het interventiegebied (controlegebied), maar waar de maatregel niet geïnstalleerd werd. Tussen de voor- en nameting dient er voldoende tijd voorbij te gaan, wil men de effecten van camerabewaking op een adequate manier vaststellen. Men dient daarenboven rekening te houden met het percentage criminaliteit in de onderzochte gebieden. Indien dit percentage niet hoog genoeg is, zal men niet in staat zijn om ook effectief verschillen te meten. Tevens dient men na te gaan of de verkregen resultaten niet aan andere factoren dan de maatregel te wijten zijn. Deze voorwaarden komen overeen met niveau drie van de internationale maatstaf voor de kwaliteit van evaluaties: de “Maryland Scientific Methods Scale”. Volgens de MSMS dienen evaluaties minstens van dit niveau te zijn. Wanneer men twee positieve effectevaluaties van
85
minstens niveau drie met betrekking tot camerabewaking bekomen, zouden we in staat zijn te concluderen dat de maatregel effectief is. Er wordt echter betwist dat een effectevaluatie in verband met camerabewaking niet aan deze voorwaarden kan voldoen. Aangezien camerabewaking vaak wordt toegepast in een gebied met specifieke kenmerken, is het niet altijd mogelijk om een controlegebied te vinden met dezelfde kenmerken. Aangezien camerabewaking vaak deel uit maakt van een mix aan maatregelen, kunnen de bekomen resultaten niet steeds met zekerheid toegeschreven worden aan camerabewaking.
De karakteristieken van een gebied en het aantal camera’s dat er wordt geplaatst zijn bepalend voor de effecten die vastgesteld zullen worden. Zich baseren op politiestatistieken kan tot foute conclusies leiden. Deze geven immers niet de correcte aantallen criminele feiten weer. Ook het fenomeen “reactiviteit” kan kwalijke gevolgen hebben: mensen gaan zich anders gedragen omdat ze weten dat ze gefilmd worden en zorgen bijgevolg voor een vertekend beeld. Veranderingen in het interventiegebied leiden tevens tot inaccurate resultaten. De veranderingen kunnen immers het gevolg zijn van de veranderingen in het gebied i.p.v. door de toepassing van camerabewaking.
Wanneer dalingen in criminaliteit waar te nemen zijn ten gevolge van camerabewaking, dient men er rekening mee te houden dat een verplaatsingseffect tot de mogelijkheden behoort. De criminaliteit kan dan wel gedaald zijn in het interventiegebied, deze criminaliteit kan zich verplaatst hebben naar omliggende gebieden. Resultaten met betrekking tot de verplaatsing van criminaliteit kunnen echter niet zomaar gegeneraliseerd worden. Deze verplaatsing is gelinkt aan een specifieke situatie in een specifiek gebied. Er kan echter ook sprake zijn van “diffusion of benefits” en heeft een belangrijk gevolg voor evaluatiestudies met betrekking tot camerabewaking. Doordat de criminaliteit daalt in de omliggende gebieden van een interventiegebied, bestaat de kans dat – als deze omliggende gebieden dienst doen als controlegebieden – onderzoekers bijgevolg de effecten van de maatregel in het interventiegebied, wanneer ze vergeleken worden met de resultaten van de controlegebieden, zullen onderschatten. Wanneer onderzoekers een voor- en nameting uitgevoerd hebben in zowel het interventiegebied als het controlegebied, zullen ze de veranderingen opmerken en kunnen ze alternatieve verklaringen – zoals diffusion of benefits – natrekken.
86
Een vertekend beeld kan tevens bekomen worden wanneer verschillende typen criminaliteit ondergebracht worden in één categorie. Wanneer een daling van deze categorie wordt waargenomen, kan dit te wijten zijn aan de daling van één type criminaliteit.
Tot slot kan camerabewaking ook deel uitmaken van een hele reeks maatregelen. De waargenomen effecten kunnen dan niet met zekerheid toegeschreven worden aan camerabewaking. Voorzichtig omspringen met resultaten uit evaluatiestudies en geen overhaaste conclusies trekken over de effectiviteit van een maatregel is dus de boodschap!
“Via welke mechanismen kan camerabewaking criminaliteit reduceren?” In de literatuur zijn een aantal mechanismen te onderscheiden die mogelijks een criminaliteitsreducerend effect kunnen veroorzaken. Door de aanwezigheid van camerabewaking kan er een afschrikkend effect teweeggebracht worden bij de dader, omdat hij na de afweging van de kosten en de baten bij het plegen van criminaliteit zal besluiten dat de kosten te hoog zijn. De dader kan eveneens afgeschrikt worden door het verhoogd aantal bezoekers van het gebied waar camerabewaking werd geïnstalleerd. Dit is het mechanisme “Nosyparker”. Maar ook de aanwezigheid van politie of ander veiligheidspersoneel – die efficiënter kunnen worden ingezet door de aanwezigheid van camerabewaking – kan daders afschrikken. Ook de mechanismen “algemene publiciteit” en “specifieke publiciteit” zouden een afschrikkend effect kunnen bewerkstelligen. Het mechanisme “time for crime” gaat niet op voor alle soorten criminaliteit. Het heeft enkel een effect op criminaliteit die relatief veel tijd in beslag neemt. Hierbij is de aanwezigheid van camerabewaking – waardoor iemand op heterdaad betrapt kan worden – de manier om potentiële daders af te schrikken. Wanneer dit afschrikkend effect er niet is, kan detectie alsnog voor een effect zorgen. Indien de dader opgesloten wordt, is hij niet in staat om nog meer criminaliteit te plegen, maar de bestraffing op zich kan reeds een afschrikkend effect teweegbrengen bij de dader én eventueel zelfs bij personen andere dan de dader zelf. Tevens kan er sprake zijn van het mechanisme “zelfdiscipline” waarbij de dader zijn gedrag aanpast omwille van het risico van toezicht en het slachtoffer omwille van het risico op slachtofferschap. Het mechanisme “memory jogging” kan het potentiële slachtoffer ertoe aanzetten om veiligheidsmaatregelen te treffen door publiciteit te maken. Tot slot is er het mechanisme “appeal to the cautious”. Dit mechanisme zorgt ervoor dat personen die zich bewust zijn van hun eigen (on)veiligheid de gebieden gaan bezoeken die
87
onder camerabewaking staan en zo de personen verdrijven die niet zo begaan zijn met hun eigen veiligheid.
Afhankelijk van de omstandigheden, zoals de situatie en de dader, zullen andere mechanismen van toepassing zijn. Alle mechanismen lijken van toepassing voor camerabewaking in het bedrijfsleven. Enkel het laatstgenoemde mechanisme “appeal to the cautious” lijkt minder toepasselijk omwille van het feit dat men in het bedrijfsleven voornamelijk met werknemers te maken heeft. Zij bepalen bijgevolg niet zelf in welke ruimte ze vertoeven en kunnen dus niet doelbewust kiezen voor een ruimte waar camerabewaking aanwezig is.
Al deze mechanismen kunnen dus een criminaliteitsreducerend effect teweegbrengen, maar ook een stijging van criminaliteit bij camerabewaking is denkbaar, omwille van een verhoogde aangifte en registratie van criminaliteit of door het veroorzaken van een vals gevoel van veiligheid, waarbij men minder aandacht schenkt aan veiligheid. Camerabewaking kan dus wel een criminaliteitsreducerend effect bewerkstelligen, maar ook het omgekeerde scenario is mogelijk. Elke situatie dient dus apart geëvalueerd te worden om de echte effecten van camerabewaking te kunnen waarnemen.
“Onder welke voorwaarden kan camerabewaking preventief werken?” Er dienen een aantal voorwaarden vervuld te worden door ondernemingen, wil men geen afbreuk doen aan de preventieve werking van camerabewaking. Eerst en vooral is het belangrijk dat men zich bewust is van de werking van het camerasysteem. Weet je niet hoe je met camerabewaking moet omgaan, dan zullen de effecten ook navenant zijn. Camerabewaking plaats je ook niet zomaar in een onderneming. Men dient eerst een analyse uit te voeren van het criminaliteitsprobleem om vervolgens na te gaan welke maatregel het best geplaatst is om het probleem om te lossen. Er kunnen namelijk andere maatregelen zijn die effectiever en efficiënter zijn om een probleem op te lossen dan camerabewaking. Wanneer men toch opteert voor camerabewaking dient men – net zoals bij elke andere maatregel – na te gaan wat men precies met de maatregel wil bereiken. Zonder een goed gekozen en realistisch doel zal je immers niet veel kunnen bereiken met de maatregel.
88
Men dient goed na te denken over het aantal camera’s men wil plaatsen en over de plaats(en) waar de camera’s dienen te komen. Eén welgeplaatste camera zal meer opleveren dan meerdere camera’s op de verkeerde plaats. Na installatie dient men geregeld na te gaan of de camera’s ook wel degelijk functioneren. Een niet-functionerende camera kan in sommige gevallen wel een afschrikkende werking hebben door zijn aanwezigheid op zich, maar meer dan dat zal de camera dan ook niet teweegbrengen.
Vervolgens dient men de geschikte persoon te zoeken om de beelden bij voorkeur live te bekijken. Een goed opgeleide dispatcher kan namelijk snel en efficiënt met de beelden omspringen en problemen signaleren. Afhankelijk van wat de bedoeling is van de beelden, kan een goede communicatie tussen de dispatcher en de politie aanbevolen worden. Problemen kunnen dan doorgespeeld worden naar de politie, die vervolgens gevolg dient te geven aan de meldingen. De camerabeelden kunnen uitgewisseld worden om later gebruikt te worden ter identificatie van daders en/of slachtoffers, om een goed zicht te krijgen op de situatie en om als bewijsmateriaal te gebruiken.
Belangrijk is het nagaan wat men met de maatregel bereikt. Is het criminaliteitsprobleem na twee jaar nog niet opgelost of verbeterd, dan dient te worden gecontroleerd of er geen andere maatregel is die het probleem kan oplossen. Camerabewaking kan dan ofwel vervangen worden door de maatregel of samen met de andere maatregel(en) van toepassing zijn.
89
4
Deel 4: Algemene conclusie
Bedrijven worden, net als burgers, het slachtoffer van criminaliteit. Hierbij gaat het zowel om externe criminaliteit – criminaliteit gepleegd door derden – als om interne criminaliteit – criminaliteit gepleegd door de eigen werknemers. Er wordt meer onderzoek gevoerd naar het slachtofferschap van burgers en hun huishoudens dan naar het slachtofferschap van bedrijven. Hierbij komt nog dat – wanneer er al een onderzoek gevoerd wordt naar het slachtofferschap van bedrijven – er vaak gepeild wordt naar slachtofferschap in het algemeen, zonder een onderscheid te maken tussen externe en interne criminaliteit.
Toch kan er aan de hand van een aantal Nederlandse onderzoeken een beter beeld verkregen worden over de ernst van interne en externe criminaliteit. Aangezien het om Nederlandse onderzoeken gaat, kan er niet vanuitgegaan worden dat de cijfers ook gelden voor België. De belangrijkste bron die aangehaald kan worden is de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008”. Deze monitor vindt elk jaar plaats en ondervraagt het slachtofferschap van bedrijven uit de verschillende sectoren van het bedrijfsleven, waarbij ook interne criminaliteit in beperkte mate aan bod komt. Onder interne criminaliteit verstaat men immers enkel “diefstal van geld of goederen door het eigen personeel”. 5% van de 37575 ondervaagde Nederlandse bedrijven werden het slachtoffer van interne criminaliteit. Een onderscheid tussen de sectoren toont aan dat de meeste bedrijven die het slachtoffer worden van interne criminaliteit zich binnen de horeca en de detailhandel bevinden (beiden 8%). 5% van de bedrijven in de transportsector en 4% van de bedrijven in de bouwnijverheid en slechts 2% van de bedrijven in de zakelijke dienstverlening werden er in 2008 slachtoffer van.
Een onderzoek in 2005 naar het interne slachtofferschap van bedrijven in de afgelopen drie jaar kan ons een beter zicht geven op de aard en omvang van het fenomeen. Het onderzoek beperkte zich echter tot de logistieke sector, waardoor de cijfers niet zomaar naar het hele bedrijfsleven kunnen veralgemeend worden. Uit dit onderzoek bleek dat de grootste proportie bedrijven het slachtoffer werden van verduistering (60%) en in de tweede plaats van inbraak (34%). Wanneer we naar de omvang van het fenomeen kijken, blijkt dat het hoogste gemiddeld aantal incidenten in de afgelopen drie jaar het privégebruik van bedrijfsmiddelen betreft (17,5), gevolgd door vernieling (13) en verwijtbaar onprofessioneel handelen (11,6).
90
Wanneer we de externe criminaliteit bekijken, leert de “MCB 2008” ons dat er 3 miljoen feiten in 2008 werden gepleegd. Het gaat hier om een overschatting van het fenomeen. De beperkte zichtbaarheid van interne criminaliteit en de moeilijkheid om feiten te linken aan de betrokkenheid van werknemers zorgt ervoor dat interne criminaliteit soms als externe criminaliteit wordt aanschouwd. De meeste bedrijven die getroffen worden door externe criminaliteit situeren zich in de detailhandel (49%) en in de horeca (44%). Deze sectoren worden ook het meest getroffen door meervoudig slachtofferschap. De meeste bedrijven in de horeca en de transportsector worden het slachtoffer van inbraak (14%), de meeste feiten (31000) situeren zich wel in de zakelijke dienstverlening. Diefstal komt bij 28% van de bedrijven in de detailhandel voor, goed voor 1,7 miljoen feiten. 24% van de horecazaken worden het slachtoffer van vernieling, de meeste feiten (93000) situeren zich in de detailhandel. Geweldsdelicten (voornamelijk bedreigingen) en overige delicten (voornamelijk fraude, oplichting en wanbetaling) treffen respectievelijk 9% en 7% van de bedrijven in de horeca.
Dit slachtofferschap van criminaliteit zou beïnvloed kunnen worden door een aantal factoren. Zo zouden grote bedrijven en bedrijven die hoogrisico goederen bezitten sneller het slachtoffer worden van interne en externe criminaliteit. Ook bedrijven in het centrum van de stad of in een winkelcentrum zouden sneller slachtoffer worden. Het niet kunnen aantrekken en houden van kwalitatief personeel, onprofessionele werknemers en het bezitten van eigen transportmiddelen en een eigen bedrijfsterrein kunnen slachtofferschap beïnvloeden. Let wel, niet alle vormen van criminaliteit zouden gevoelig zijn voor deze factoren.
Slachtofferschap van interne en externe criminaliteit van bedrijven brengt onlosmakelijke gevolgen met zich mee. Wanneer er sprake is van diefstal dienen goederen vervangen te worden, wanneer er sprake is van vernieling dienen beschadigde zaken hersteld of vervangen te worden enz. Criminaliteit brengt dus meestal financiële schade met zich mee. Maar naast deze directe financiële schade kan er ook indirecte schade veroorzaakt worden. Criminaliteit kan er voor zorgen dat bijvoorbeeld een bedrijf tijdelijk dient te sluiten, dat de uurregeling dient aangepast te worden, dat de werkprocessen verstoord worden, dat verzekeringskosten de hoogte in gaan enzovoort. Criminaliteit kan echter ook zorgen voor een psychologische impact. In het geval van interne criminaliteit kan er een verziekte werksfeer ontstaan waarin werknemers elkaar niet meer kunnen vertrouwen, een getroffen werknemer kan soms niet
91
meer normaal omgaan met klanten en bedrijven zullen criminaliteit meer als een probleem percipiëren.
Door slachtofferschap van criminaliteit en de bijhorende gevolgen zullen bedrijven in vele gevallen de politie inschakelen om de misdrijven vast te stellen en de daders ervan te vatten. In sommige gevallen doen bedrijven dit niet, bijvoorbeeld omdat ze de schade te klein achten of omdat ze vermoeden dat de politie niets zal ondernemen. Interne criminaliteit zou minder snel gemeld worden omwille van de taboesfeer waarin het fenomeen zich bevindt, de reputatieschade die het kan teweegbrengen of gewoon omdat het fenomeen niet altijd zichtbaar is. Er kunnen ook samenwerkingsverbanden ontstaan tussen bedrijven en de politie om de sociale controle te verhogen, de veiligheid te verbeteren en preventietips uit te wisselen.
Omwille van het slachtofferschap van criminaliteit en de ondervonden schade zijn bedrijven genoodzaakt preventieve middelen in te schakelen. Deze kunnen onderverdeeld worden in organisatorische, bouwkundige en elektronische maatregelen waarbij de volgorde dient gerespecteerd te worden. Elektronische maatregelen zouden dus geen nut hebben wanneer niet aan de organisatorische en bouwkundige maatregelen wordt voldaan. Vaak wordt er echter geen onderscheid gemaakt tussen de maatregelen die interne criminaliteit en degene die externe criminaliteit dienen te voorkomen. Wanneer we het onderscheid toch trachten te maken liggen de verschillen voornamelijk in de organisatorische maatregelen. Interne criminaliteit kan men immers trachten te voorkomen van bij de aanwerving van het personeel d.m.v. het opvragen van het attest van goed gedrag en zeden, het afnemen van integriteist- en psychologische testen enz. Na de aanwerving kunnen reglementen overlopen worden om de werknemers vertrouwd te maken met wat wel en niet mag in het bedrijf, kan men werknemers bij de bedrijfsvoering betrekken en zorgen voor een optimale werksfeer, kan men controles uitvoeren omtrent het naleven van de gemaakte afspraken enzovoort. Dit zijn allemaal maatregelen die geen baat kunnen hebben om externe criminaliteit te voorkomen.
Een aantal organisatorische maatregelen die zowel kunnen dienen om interne en externe criminaliteit te voorkomen zijn een goed sleutelbeheer en het verbergen van waardevolle voorwerpen. Daarnaast kunnen bouwkundige maatregelen zoals hekwerken, hang- en sluitwerken, inbraakwerend glas enz. wel baat hebben bij het voorkomen van externe maar
92
niet van interne criminaliteit. De elektronische maatregelen zoals camerabewaking, EAS en alarmsystemen worden zowel voor de preventie van interne en externe criminaliteit benut.
Naast de organisatorische maatregelen – die onontbeerlijk zijn en zonder dewelke andere maatregelen weinig nut zouden hebben – zouden EAS in de detailhandel en camerabewaking tot de meest efficiënte maatregelen ter preventie van criminaliteit behoren. Beiden kunnen dienend zijn om interne en externe criminaliteit te voorkomen. Bij EAS kunnen goederen beveiligd worden tegen diefstal, maar dit kan niet in alle sectoren aangewend worden. Camerabewaking kan daarentegen in alle sectoren gehanteerd worden en zou efficiënt zijn omdat camera’s gericht kunnen worden op de plaatsen waar de meeste criminaliteit zou voorkomen, ze werken 24u/24u en 7 dagen op 7, één persoon kan verschillende monitoren bekijken, kan de opsporing van daders vergemakkelijken en kan als bewijsmateriaal dienen.
Er worden echter wel limieten gesteld aan camerabewaking op de werkvloer omdat de privacy geschonden wordt. De Privacywet van 1992 stelt een aantal eisen aan camerabewaking op de werkvloer, die terugkomen in de C.A.O. nr. 68 die betrekking heeft op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemer t.o.v. camerabewaking op de werkvloer. Belangrijk is dat camerabewaking op de werkvloer slechts toegelaten is wanneer ze de veiligheid en gezondheid wil nastreven, de goederen van de onderneming willen beschermen, de controle van het productieproces als doel heeft of ze de arbeid van de werknemers wil controleren. Camera’s dienen toereikend, terzake dienend en niet overmatig te zijn en dienen aangewend te worden volgens het uitdrukkelijk omschreven doeleinde. De onderneming dient ook informatie te verschaffen over de camera’s. Er dient tevens een versterkte inspraakprocedure te zijn,
wanneer bij de kennisgevingprocedure blijkt dat de
camerabewaking tot gevolg heeft dat de persoonlijke levenssfeer van een of meerdere werknemers in het gedrang komt. Bewaarde beelden dienen te goeder trouw en in overeenstemming met het eraan gegeven doel verwerkt te worden.
In 2007 kwam er een echte camerawet die in basisregels voorziet, maar die geen afbreuk doet aan de C.A.O. nr.68. Zo stelt de wet o.a. duidelijke limieten aan het bewaren van beelden. Eén maand is de limiet en deze kan slechts overschreden worden indien blijkt dat de beelden een misdrijf of schade kunnen aantonen of dat de beelden de dader van het misdrijf of het slachtoffer kunnen identificeren.
93
Wanneer we de efficiëntie en effectiviteit van camerabewaking in het bedrijfsleven willen achterhalen, stuiten we op een probleem. Camerabewaking wordt dan wel veel gehanteerd in het bedrijfsleven, onderzoeken naar de effectiviteit ervan richten zich voornamelijk op camerabewaking in de openbare ruimte. Goede evaluaties omtrent de maatregel zijn dus aan de orde, want een andere situatie of de maatregel in combinatie met andere technieken kan voor andere effecten zorgen. Een goede evaluatie dient hierbij volgens de Maryland Scientific Methods Scale minstens van niveau drie te zijn – waarbij men metingen van criminaliteit uitvoert voor en na de toepassing van een maatregel en men deze vergelijkt met de voor- en nameting van een controlegroep die de maatregel niet krijgt – om voldoende valide te zijn. Twee positieve effectevaluaties van minstens niveau drie (met minstens 20 incidenten in de nulmeting) kunnen de effectiviteit van een interventie aantonen. Er wordt beweerd dat dit te hoog gegrepen zou zijn voor cameratoezicht.
Bij de evaluatie van camerabewaking zouden er zich ook een aantal problemen kunnen stellen. Belangrijk is dat men er steeds rekening mee moet houden dat de effecten van camerabewaking anders kunnen zijn naargelang het aantal camera’s, de karakteristieken van het gebied en de manier waarop een project georganiseerd wordt. Men dient voorzichtig te zijn met uitspraken omtrent de effectiviteit van de maatregel, wanneer er veranderingen optreden in het gebied waarin de camera’s worden geïnstalleerd of als de camera’s samen met andere maatregelen ingesteld worden. De effecten kunnen dan ook toe te schrijven zijn aan die veranderingen in het gebied of aan de andere maatregelen die ingesteld werden. Ook kan het gebeuren dat er een verplaatsingseffect optreedt, waarbij de criminaliteit zich verplaatst naar een ander gebied, tijdstip…Men dient ook steeds te letten op de wijze waarop een evaluatie werd uitgevoerd, voor men zomaar resultaten gaat veralgemenen. Er kunnen verkeerde conclusies getrokken worden wanneer men verschillende typen criminaliteit in één categorie heeft ondergebracht. Er kan dan een daling lijken plaats te vinden in heel de categorie, terwijl deze daling slechts aan één type criminaliteit te wijten is. Ook te weinig tijd laten tussen een pretest en posttest en studies die zich baseren op politiestatistieken en dus niet de werkelijke criminaliteit vatten zijn nefast voor een goede evaluatie.
Camerabewaking werd reeds aan verschillende evaluaties onderworpen. Hieruit werd een aantal mechanismen afgeleid waaronder camerabewaking criminaliteit kan voorkomen. Een belangrijk mechanisme is afschrikking. Door de aanwezigheid van camera’s kunnen de kosten hoger worden dan de baten bij het plegen van criminaliteit. Men kan dan eventueel afzien van
94
het stellen van strafbare daden. Indien dit niet het geval is, wordt de kans groter dat men a.d.h.v. camerabeelden de dader kan vatten. Wanneer de dader gevat wordt, kan hij hierdoor afgeschrikt worden, maar ook andere personen dan de dader kunnen erdoor afgeschrikt worden of een gevangenisstraf kan toekomstige feiten door de dader voorkomen. Het mechanisme zelfdiscipline kan ervoor zorgen dat daders hun gedrag aanpassen bij verhoogd toezicht of dat slachtoffers hun gedrag aanpassen wanneer ze herinnerd worden aan het risico op slachtofferschap.
In de literatuur zijn vooral de negen mechanismen van Pawson en Tilley gekend: “Caught in the act”, “You’ve been framed”, “Nosyparker”, “Effective deployment”, “General publicity”, “Specific Publicity”, “Time for crime”, “Memory jogging” en “Appeal to the cautious”. Deze mechanismen lijken ook allemaal te kunnen opgaan voor camerabewaking in het bedrijfsleven. Enkel het mechanisme “appeal to the cautious” – dat stelt dat wie zich van zijn veiligheid bewust is, de gebieden gebruikt waar camerabewaking actief is en zo personen verdrijft die minder voorzichtig zijn en die op een andere locatie gevoelig kunnen zijn aan criminaliteit – lijkt niet toegepast te kunnen worden op camerabewaking in het bedrijfsleven aangezien werknemers niet zelf kunnen kiezen in welke ruimte ze hun job uitoefenen. Naast deze mechanismen die criminaliteit voorkomen, kan camerabewaking er eventueel ook voor zorgen dat er een stijging in criminaliteit is. Dit kan bekomen worden door de verhoogde aangiftebereidheid en de verhoogde registratie van criminaliteit. Camera’s kunnen mensen ook een vals gevoel van veiligheid geven waardoor men zich roekelozer gaat gedragen en zo sneller het slachtoffer kan worden van criminaliteit. Er kunnen dus criminaliteitsreducerende effecten zijn, maar ook het omgekeerde kan waar zijn. Goede evaluaties dienen dit bijgevolg uit te wijzen.
Camera’s kunnen maar nuttig zijn wanneer ze op een doordachte manier worden geplaatst. Men dient zich bewust te zijn van de werking van het camerasysteem. Weet je niet hoe je met camerabewaking moet omgaan, dan zullen de effecten ook navenant zijn. Camerabewaking plaats je ook enkel in een onderneming wanneer een criminaliteitsanalyse heeft uitgewezen dat dit de beste maatregel zou zijn om het probleem op te lossen. Men dient zich ook bewust te zijn van het doel van de camerabewaking. Zonder een goed gekozen en realistisch doel zal je immers niet veel kunnen bereiken met de maatregel. Men dient goed na te denken over het aantal camera’s die men wil plaatsen en over de plaats(en) waar de camera’s dienen te komen. Eén welgeplaatste camera zal meer opleveren dan meerdere camera’s op de verkeerde plaats.
95
Tevens dient men geregeld controles uit te voeren. Een niet functionerende camera kan in sommige gevallen wel een afschrikkende werking hebben door zijn aanwezigheid op zich, maar meer dan dat zal de camera dan ook niet teweegbrengen. Vervolgens dient men de geschikte persoon te zoeken om de beelden bij voorkeur live te bekijken. Een goed opgeleide dispatcher kan namelijk snel en efficiënt met de beelden omspringen en problemen signaleren. Een goede communicatie tussen de dispatcher en de politie wordt aanbevolen. Problemen kunnen dan doorgespeeld worden naar de politie, die vervolgens gevolg dient te geven aan de meldingen. De camerabeelden kunnen hierbij uitgewisseld worden om later gebruikt te worden ter identificatie van daders en/of slachtoffers, om een goed zicht te krijgen op de situatie en om als bewijsmateriaal te gebruiken. Belangrijk is het nagaan of de maatregel ook het vooropgestelde doel bereikt. Zo niet kan de maatregel beter vervangen worden door een andere efficiëntere en effectievere oplossing.
Camerabewaking toepassen in het bedrijfsleven behoort – mits voldaan wordt aan de eisen opgelegd door wetgeving – dus zeker tot de mogelijkheden. Men dient er echter zeker van te zijn dat camerabewaking de beste oplossing is voor een bepaald probleem. Een criminaliteitsanalyse is dus een absolute must vooraleer camerabewaking in werking gesteld kan worden. Men dient er zeker ook niet voor terug te deinzen om camerabewaking toe te passen samen met andere maatregelen. De effecten van de verschillende maatregelen kunnen een aanvulling op elkaar betekenen of de effecten van de ene maatregel kunnen van belang zijn wanneer een andere maatregel geen effect kan bewerkstelligen. Voor een bepaald probleem, in een bepaalde context zou camerabewaking dus een efficiënte en effectieve oplossing kunnen betekenen, mits er ook voldaan wordt aan de voorwaarden die aan bod kwamen in deze masterproef. Goede evaluaties m.b.t. camerabewaking in het bedrijfsleven dienen dit uit te wijzen.
96
Bibliografie ARMITAGE, R. (2002/05) “To CCTV or not to CCTV? A review of current research into the effectiveness of CCTV systems in reducing crime” [WWW]. Kenniscentrum Sociale Veiligheid en Mobiliteit: http://kpvsove.vm123.remotion.nl/files_content/kennisbank/Cameratoezicht_TO_CCTV_OR _NOT_TO_CCTV.pdf [25/10/09]
ARMSTRONG, G. en NORRIS, C., The maximum surveillance society: the rise of CCTV, New York, Oxford, 1999, 248 p.
AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-2D2F-4105-9327699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09]
BECK, A. en WILLIS, A., “Context-specific measures of CCTV effectiveness in the retail sector” in K. PAINTER en N. TILLEY, Crime prevention studies, Monsey, Criminal Justice Press, 1999, 251-269.
BERNASCO, W., BRUINSMA, G. en ELFFERS, H., “Het waterbedeffect: ruimtelijke neveneffecten van plaatsgebonden maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor Criminologie, 2006, 243-258.
BIELEMAN, B. en SNIPPE, J., “Mensenwerk: voorwaarden voor succesvol cameratoezicht”, Secondant, 2005, 26-31.
BRANTINGHAM, P.J. en FAUST, F.L., “A conceptual model of crime prevention”, Crime and delinquency, 1976, 284-296.
BRUGGEMAN, W. en COLLIER, K., “The eye that never sleeps: private opsporing voor de lens”, Private Veiligheid, 2009, 39-45.
97
BRUMMELKAMP, G. (2009) “Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven” [WWW]. Kennissite MKB en ondernemerschap: http://www.ondernemerschap.nl/pdf-ez/A200915.PDF [17/03/10]
BURROWS, J., Making crime prevention pay: initiatives from business. Londen, 1991, 56 pp. (paper).
CARTUYVELS, Y. en HEBBERECHT, P., “The Belgian federal security and crime prevention policy in the 1990’s” in D. DUPREZ en P. HEBBERECHT, (ed.), The prevention and security policies in Europe, Brussel, VUB Brussels University Press, 2002, 15-49.
CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (2009/01) “Verbeterde risicoklassenindeling: risicoklassen indeling voor bedrijven” [WWW]. Verbond van BeveiligingsOrganisaties: http://www.vvbo.nl/Content/www.vvbo.nl/Documenten/vrkibedrijven-januari-2009--new.pdf [29/03/10]
CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling: inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid: http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10]
CLARKE, R.V., “Situational crime prevention” in P. FARRINGTON en M. TONRY, Building a safer society: strategic approaches to crime prevention, Chicago, The University of Chicago Press, 1995, 91-150.
CLARKE, R.V., Situational crime prevention, successful case studies ,New York, Harrow and Heston, 1992, 286 p.
CLARKE, R.V. en WEISBURD, D., “Diffusion of crime control benefits: observations on the reverse of displacement” in R.V. CLARKE, Crime prevention studies, New York, Willow Tree Press, 1994, 165-183.
98
COLEMAN, C. en NORRIS, C., Introducing criminology, Collumpton, William Publishing, 2001, 202 p.
CRIMECONTROL, Opleidingscatalogus diefstalpreventie 2009. Leuven, 2009, 8 pp. (brochure).
CUYPERS, P., Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid. Brussel, 2003, 150 pp. (brochure).
DE HERT, P. en GUTWIRTH, S., “Camera’s en de noodzakelijke ontgroening van de privacywet”, Rechtskundig Weekblad, 1994, 105-113.
DE HERT, P. en SAELENS, R., “Recente camerarechtspraak werkplaats: analyse en rechtsvergelijking”, Private veiligheid, 2006, 38-42.
DE HERT, P., “Camera’s in bedrijven”, Oriëntatie, 1996, 200-208.
DE HERT, P., “Camerawetgeving, partijpolitiek en mensenrechten”, Tijdschrift voor Mensenrechten, 2006, 12-14.
DE HERT, P., Privacy en het gebruik van visuele technieken door burger en politie: Belgische regelgeving vandaag en morgen, Brussel, Uitgeverij Politeia nv, 1998, 197 p.
DE VRIES ROBBE, E. en ROVERS, G.B., Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 227 p.
DE WAARD, J., “Onderzoek naar effectieve criminaliteitspreventie: recente bewijzen van wat werkt”, Secondant, 2009, 40-45.
DE WAARD, J. en VAN DIJK, J.J.M., “A two-dimensional typology of crime prevention projects, Criminal Justice Abstracts, 1991, 483-503.
99
DEL FRATE, A.A., “The International Crime Business Survey: Findings from nine CentralEastern European Cities”, European Journal on Criminal Policy and Research”, 2004, 137161.
DEGRAEUWE, T. en HEBBERECHT, P., Cursus criminaliteitspreventie. Gent, 2009-2010, 250 pp. (cursus).
DEKKERS, S., “Waakzame kijkers: cameratoezicht op openbare plaatsen”, Secondant, 2006, 42-45.
DEKKERS, S. en HISSEL, S.C.E.M. (2006/05) “Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: tweemeting” [WWW]. Nicis Institute : http://www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/nicis/bulk/onderzoek/2006/8/evaluatiecameratoezicht-op-openbare-plaatsen---nulmeting.pdf [19/10/09]
DEKKERS, S. en HOMBURG, G. (2006/05) “ Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: nulmeting” [WWW]. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: http://www.bzk.nl/contents/pages/71046/eindrapport-1371-cameratoezicht23mei2006.pdf [01/11/09]
DUMORTIER, J. (2007) “Recente ontwikkelingen in de toepassing van de privacywetgeving” [WWW]. Timelex: http://www.timelex.eu/userfiles/files/pub2007/Alumnitekst_Dumortier.pdf [26/10/09]
EGGEN, A.TH.J. en KALIDIEN, S.N., Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008: ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 627 p.
FARRINGTON, D.P., GOTTFREDSON, D.C., SHERMAN, L.W. en WELSH, B.C., “The Maryland scientific methods scale” in D.P. FARRINGTON, D.L. MACKENZIE, L.W. SHERMAN en B.C. WELSH, Evidence-based crime prevention, London, Routledge, 2002, 13-21.
100
FARRINGTON, D.P. en TONRY, M., “Strategic approaches to crime prevention” in D.P. FARRINGTON en M. TONRY, Building a safer society, Chicago, the University of Chicago Press, 1995, 1-20.
FARRINGTON, D.P. en WELSH, B.C., “Effects of Closed-Circuit Television on crime, The Annals of the American Academy of Political and Social Science, 2003, 110-135.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE (2007) “Jaarverslag 2007” [WWW]. Federale Overheidsdienst Justitie: http://www.just.fgov.be/img_justice/publications/pdf/243.pdf [17/03/10]
FISHER, P., GILL, M. en WAPLES, S., “Does CCTV displace crime?”, Criminology and criminal justice, 2009, 207-224.
FLIGHT, S., “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management, 2009, 16-19.
FLIGHT, S., “Cameratoezicht vraagt om denken, dan doen: effecten nader bekeken”, Secondant, 2009, 46-49.
FLIGHT, S., “Effecten van cameratoezicht”, Secondant, 2003, 13-16.
FLIGHT, S. (z.d.) “Less is more: vier trends in cameratoezicht” [WWW]. DSP-groep: http://www.dspgroep.nl/getFile.cfm?file=SF_Less_is_more_vier_trends_in_cameratoezicht.pdf&dir=rapport [15/11/09]
GILLING, D., Crime prevention: theory, policy and politics, Londen, UCL Press, 1997, 229 p.
GUTWIRTH, S., “Nineteen ninety-five: Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en kritiek, 1995, 3-11.
101
HEBBERECHT, P., “Het Belgische preventie- en veiligheidsbeleid”, Justitiële verkenningen, 2004, 81-94.
HUDSON, B., “Punishment and control” in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER, The Oxford Handbook of Criminology, New York, Oxford University Press, 2002, 233-264.
JANSSENS, E. (2006) “ Cameratoezicht op openbare plaatsen: criminaliteitsbestrijding en sociale controle” [WWW]. Optimit: http://www.optimit.be/documents/whitepapersitems/cameratoezicht/janssens-e._cameratoezicht-op-openbare-plaatsencriminaliteitsbestrijding-en-sociale-controle_2006.pdf [28/11/09]
LAUWENS, T., “Camerabewaking in de praktijk. De ervaringen in politiezone BrusselWest”, Politiejournaal-Politieofficier, 2006, 10-15.
MAYHEW, P. en TAYLOR, N. (2002/03) “Patterns of victimization among small retail businesses” in Trends & issues in crime and criminal justice [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/C/1/C/%7BC1C9C5DA-B88C-4C31-A2A6FD859B9A0731%7Dti221.pdf [10/10/09]
MCCAHILL, M., NORRIS, C. en WOOD, D. (2004) “Editorial. The growth of CCTV: a global perspective on the international diffusion of video surveillance in publicly accessible space” in Surveillance & Society [WWW]. Surveillance Studies Network: http://www.surveillance-and-society.org.dd17822.kasserver.com/articles2(2)/editorial.pdf [02/02/10]
MUNCIE, J., “Surveillance” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage Dictionary of Criminology, Thousand Oaks, Sage, 2006, 429-431.
MINISTER VAN JUSTITIE en MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN (2004/03/30) “Kadernota Integrale Veiligheid” [WWW]. Federale Overheidsdienst Justitie: http://www.just.fgov.be/nl_htm/parket/kadernota.pdf [08/02/10]
MULLENERS, F., “Camera obscura: pleidooi voor een realistische aanpak van camerabewaking”, De orde van de dag, 1999, 55-58.
102
MULLER, E.R., Veiligheid. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2004, 860 p.
NATIONAAL PLATFORM CRIMINALITEITSBEHEERSING (z.d.) “Boeven op de loonlijst” [WWW]. VNO-NCW: http://www.vnoncw.nl/SiteCollectionDocuments/Cmsdocs/Definitieve%20versie.pdf [04/04/10]
NEWMAN, G., “Introduction: towards a theory of Situational Crime Prevention” in R.V. CLARKE, G. NEWMAN en S.G. SHOMAN, Rational choice and situational crime prevention: theoretical foundations, Aldershot, Ashgate, 1997, 1-24.
NORRIS, C. (2009/04) “A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf [08/02/10]
OC, T. en TIESDELL, S., “Safer city centres: the role of Closed Circuit Television” in T. OC en S. TIESDELL, Safer city centres: reviving the public realm, Londen, Paul Chapman Publishing, 1997, 130-142.
PEASE, K., “Rational Choice Theory” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage Dictionary of Criminology, Thousand Oaks, Sage, 2006, 339-340.
PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/12) “Tips & ideeën voor bedrijfsbeveiligings” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbo-feb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10]
PHILLIPS, C., “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting and crime prevention, New York, Criminal Justice Press, 1999, 123-155.
PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND (z.d.) “Winkelcriminaliteit in Europa: vergelijkend onderzoek tussen Nederland België Duitsland en het Verenigd Koninkrijk” [WWW]. Detailhandel Nederland: http://www.dedetailhandel.nl/images/pdf/7..pdf [30/03/10]
103
ROVERS, B., “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, 36-39.
SYMONS, L., Onderzoeksrapport tevredenheid en effectiviteit van technopreventief advies in opdracht van de Directie Lokale Integrale Veiligheid Algemene Directie Veiligheid en Preventie FOD Binnenlandse Zaken. Leuven, oktober 2008, 212 pp. (onderzoeksrapport).
TRAUB, S.H., “Battling Employee Crime: A Review of Corporate Strategies and Programs”, Crime & Delinquency, 1996, 244-256.
VAN DEN EYNDE, P. (2008) “De nieuwe camerawet vanaf A van aangifte tot P van privacy” in Veiligheidsnieuws [WWW]. Prebes vzw: http://www.prebes.be/nb/200811/artikel_camerawet.pdf [15/10/09]
VAN DIJK, P. (2009/05) “Handreiking cameratoezicht” [WWW]. Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid: http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/dossiers/bestuurlijkhandhaven/cameratoezicht/handreiking_cameratoezicht_mei_2009.pdf [05/12/09]
VAN RHENEN, B. (2005) “Beveiliging bedrijf: hoezo schadeverzekering bij diefstal, brand, fraude, bedrijfsongeval en calamiteiten?” [WWW]. Management Kennisbank: http://www.managementkennisbank.nl/NL/facilitair-productie-inkoop-advies/beveiligingbhv-uitbesteden/beveiliging-bedrijf-diefstal-fraude-brand [10/04/10]
VERBEKE, B. (2008/04) “Camerabewaking: balans zoeken tussen privacy en veiligheid” in Facilities [WWW]. GET: http://www.get.be/fileadmin/get/headbilder/PDF/Fac_april_08_Camerabewaking3.pfd [05/11/09]
VERMEULEN, G., Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 610 p.
104
VLAAMS KENNISCENTRUM VOOR PUBLIEK_PRIVATE SAMENWERKING (z.d.) “De 10 PPS-geboden” [WWW]. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: http://www2.vlaanderen.be/pps/informatie/info_10geboden.html [03/04/10]
VLAAMS KENNISCENTRUM VOOR PUBLIEK-PRIVATE SAMENWERKING (z.d.) “Publiek-private samenwerking – PPS” [WWW]. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: http://www2.vlaanderen.be/pps/PPS/pps_definitie.html [03/04/10]
WEEDA, R., “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, 40-44.
X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel: http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [07/11/09]
X. (2008/08/21) “Bedrijfsbeveiliging steeds meer in trek” [WWW]. UNIZO vzw: http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=360697 [10/04/10]
X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteitbedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
X. (z.d.) “Bedrijfscriminaliteit” [WWW]. Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid: http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=48&Itemid=72&lang=dutch [17/03/10]
X. (z.d.) “Camerabewakingssystemen” [WWW]. ADT Fire and Security: http://www.adtfireandsecurity.nl/camerabewakingssystemen.html [10/04/10]
X. (z.d.) “DSV Solutions (Automotive) nv kiest voor performante supervisie met CamTech en NVT” [WWW]. ECS Technics nv: http://www.ecstechnics.com/downloadfiles/Arasedi.pdf [10/04/10]
105
X. (z.d.) “Elektronische Artikel Beveiliging (EAS)” [WWW]. ADT Fire and Security: http://www.adtfireandsecurity.nl/electronische-artikelbeveiliging.htm [10/04/10]
X. (z.d.) “Veiligheidsmaatregelen voor bedrijven” [WWW]. EDB Security: http://embalarm.nl/tipsbedrijven/index.html [06/04/10]
106