C.
BUDDINGH'
TWINTIG SONNETTEN
Xelhua Pers
TWINTIG SONNETTEN
1
C.
BUDDINGH'
TWINTIG SONNETTEN
Xelhua Pers
OPDRACHT A l blijft het w o o r d
e e n kern van l e u g e n d r a g e n ,
e n zal het zachtste lied aan U steeds w e e r o m tot
gewijd
mildere akkoorden
het d i e e n e g r o n d t o o n
heeft
vragen,
bereikt
w a a r hart en l i c h a a m s p e l e n d zijn
herleid
tot een w e e r s p i e g e l i n g van vuur en a a r d e , en z i c h ons leven m o e i t e l o o s
bevrijdt
van wat elk element aan d r o e s e m
b e d e n k dat
ieder w o o r d
baarde:
naar w a a r h e i d
tracht,
en alle liedren die v a n u g e w a g e n e e n p o g e n zijn tot
vereenvoudiging
v a n het v e r h a a l dat alle harten
wacht
die hun bezit o p verre d r o m e n s c h r a g e n , omdat
de wereld andre wegen
ging.
HET LIGT NIET A A N HET LEVEN Het ligt niet aan het leven, maar aan mij: waarom kan 'k geen genoegen nemen met wat mij door zon en land wordt voorgezet, verlang ik 's winters rozen, sneeuw in Mei?
Nooit kon ik hechten aan een vrouw, omdat nog ergens voetsporen van englen zijn; maar waarom dan die hulpeloze pijn wanneer het voorjaar mij opnieuw vergat?
Ik smacht soms naar een afgerond bestaan dat maat houdt met de hartslag van het leven, door geen gedroomde schimmen opgejaagd.
Maar telkens vliegt mijn ster weer uit haar baan, staat mijn verbeten heimwee aan de steven, ben ik de wind die door mijn bloesems vlaagt.
ALS IK JE WACHTTE Als ik je wachtte ben je nooit gekomen; soms kwam je later, maar dan was het lied bedolven door de neerslag van mijn dromen, en kon geen streling meer door het verdriet
I heenbreken dat je weer was weggebleven, dat ik een vreemde was, bij wie je soms slechts toevlucht zocht, als in jouw verre leven een derde dreigde met een kleine wond.
Dan zocht je heul in mijn aanhanklikheid, zoals een schip, geplaagd door averij, de zee een week verwisselt voor het dok:
het laat het werkvolk toe in ruim en ra,
!
tot het weer lachend uitvaart, van de ka
j
hunkerend nagestaard, de vlag in top.
•
7
TE J O N G Je komt
n o g wel eens bij
me, om een
te lenen of mijn k o f f e r g r a m o f o o n ,
en
bij jou tuis liggen ergens in e e n
hoek
boek
mijn schaatsen n o g , die 'k nooit h e b m e e g e n o m e n
o m d a t d e d o o i inviel, en jij te d o n k e r v o n d o m
het
's a v o n d s n o g te rijden :
en dat is alles d a n dat ons nu verbonden
houdt
toch
nog
a a n d ' a r g e l o z e tijd toen
w e p l a n n e n s m e e d d e n s a m e n uit te naar 't gaf niet welk g e h u c h t ,
als w e er
het g a n s e jaar t e s a m e n k o n d e n
maar
zijn.
't Is er nooit van g e k o m e n , en het dat ons d a a r d o o r iets ergers bleef is n o g te j o n g
breken
weten bespaard
o m al e e n troost te z i j n .
ALS EEN W A A R WIJSGEER Zolang de witte raven zeldzaam blijven, ben ik bevreesd mijn hoop hoog aan te slaan; ik zal wel eenzaam verzen blijven schrijven, en 's avonds rustloos voor het venster staan.
Maar jou zal 'k niet de hoek meer om zien komen, racend, als eiglik slechts een jongen fietst; ik zie het nog wel dikwels in mijn dromen, maar dromen leiden vrijwel steeds tot niets.
O o k hier waarschijnlik, want al heb je ook beloofd weer naar mij terug te komen als je weten zou genoeg van mij te houden,
'k heb al te veel verwachtingen in rook zien opgaan om nog op een derglik smal stuk drijfzand een kasteel te durven bouwen.
CHI L O S A ? Je hebt mijn dagen weer een zin gegeven, een kleine steiger aan de smalle kreek geslagen van mijn verontachtzaamd leven, alsof een vogel op een rotswand streek.
Misschien is dit genoeg, en is dit wachten of je ook landen zult reeds het verval, dat slechts een vlucht voorkomt, maar als je la mij aanziet loop ik toch weer in de val
die zich zo vaak reeds rond mij heeft gesloten de waan dat er op aard een reisgenote te vinden is die ook mijn heimwee heelt.
O f graaf ik juist mijn eigen ondergang en besta ik slechts bij mijn benard verlangen, vermolm ik als ik niet meer ben misdeeld?
OPEN V R A A G Als jij mij eens verlaat, zal mijn bestaan dan verschromplen als 'k het altijd heb gevreesd, blijft van mijn horizon dan slechts een baan van verdriet, waarlangs 'k alles wat is geweest
tussen ons daagliks zal voorbij zien trekken, steeds dieper in d' opdringende woestijn, of zal het leven weer een oase ontdekken, waar ik ontkomen en beschut kan zijn?
Ik weet het niet; men kent zichzelf in 't heden al slecht genoeg, en wie men morgen zijn zal wordt voor zo weinig door onszelf bepaald.
M a a r men blijft steeds meer slaaf van het verleden dan men vaak wenst, en ook op 't verste eiland wordt men door wat men dood dacht achterhaa
VANWAAR? W i e had gedacht dat ik jou ooit zou missen, die slechts een vrij toevallig rustpunt was in een bestaan dat nimmer kon beslissen waaraan het ziek ging en waaraan 't genas.
Ik ben te vaak van anderen gescheiden in wie ik mij geworteld dacht op straf van eindeloos verdriet, en die de tijd een ironies aureool van dwaasheid gaf,
dan dat ik kon vermoeden eens voor jou iets meer te voelen dan een licht
berouw
om wat mijn zelfbedrog aan je misdeed.
Vanwaar dan deze onverwachte die knagender dan ooit te voren terwijl ik je toch ontoereikend
pijn, schrijnt,
weet?
V O O R EEN VRIEND Jij ziet het leven nonchalant als schouwspel, waarin je, als 't zo uitkomt, ook wel eens een rol vervult; je wilt ook van een vrouw wel houden als 't maar geen afbreuk doet aan 't geen
je meer dan iets ter wereld aan het hart gaat: registrateur te zijn van 't eigen ik, nauwkeurig, of de naald op wit of zwart staat, aanteekning houdende van iedre tik.
Ik niet: ik word geslingerd tussen mijn verlangen enkel element te zijn, met niets gemeenzaam meer, en aan de andre
kant de voor jou belachelike waan volkomen in een ander op te gaan. Maar in de luwte vinden wij elkander.
NAAST DE W E G Ik heb me vaker in de weg vergist dan nodig was, maar 't ongewisse lokte mij altijd meer dan vast geluk, al wist ik 't wild al in haar leger opgeschrokken,
lang voor mijn komst diep in het bos verscholen, toch week ik gretig van de paden af, maar keerde steeds van iedre nieuwe
dooltocht
met lege weitas; mijn gerechte straf?
Ik heb 't geluk te grillig nagejaagd ; ik had 't misschien hardnekkig moeten volgen, maar 't spoor van zo iets vluchtigs blijft steeds vaag,
door 't eerste 't beste blad dat valt bedolven, en dan toch slechts bij toeval terug te vinden. Men kan zich beter aan zichzelve binden.
voor L. Th. Lehmann
M A L DU SIÈCLE W a n n e e r er iets was waar 'k in kon geloven, buiten het tij dat deze wereld drijft, ik had mijn stoel niet voor het raam geschoven, maar mij bij lente en liefde ingelijfd.
Het leven als een brandinggolf te voelen stukslaan op de begeerten van het hart, inplaats van weg te deinzen in een koele doorschouwing die het kleinste heimwee tart!
Zouden wij alles waar wij prat op gaan niet gretig en met beide handen geven om voor één enkel uur te zijn
bevrijd
van deze doem, die — en hoe lang nog — aan het laatste knaagt dat ons hier is gebleven? Eén enkel uur van dwaze argloosheid . . .
voor P. Hoogenboom
STOF V O O R STOF In de verwildering der elementen door weemoed en verraad ten val gebracht, voorbij de verste heuvels van de lente, waarin de tijd haar wederopstand wacht,
bleef van het droombeeld slechts een lome brandi en van de wereldroos het epitaaf; het zaad verschrompelt tussen houten wanden, waardoor de worm zijn zegepralen knaagt.
Het laatste huis vat vlam, en wordt tot as, de ogen branden leeg in chroom en glas; de wind waait rook en sintels door de landen.
V a n stof tot stof is maar een schrede gaans, en waar het spoor wordt uitgewist
ontstaat
een silhouet van twee gevouwen handen.
DE G O E D E A A R D E G e e n handdruk is in zilver wisselbaar, en ogen graven dieper dan een spade; dreigt alle zaad ook te verrotten waar de zonde uitgroeit tot de vloek der vaadren:
beter dan zich met goden af te geven en op te lossen in de offerschaal, een onverzoenlik vreemdeling gebleven, die galgen ziet aan elke totempaal.
W a n t zijn de heuvels links en rechts hetzelfde dan geeft het niet waar men zijn vlaggen plant, omdat de regen niet op kleuren let.
Alleen de aarde kan de schulden delgen; al woekren zij ook aan de waterkant, zij worden tussen heuvels ingebed.
BOEMERANG O p alle golven deint dezelfde wijs, langs alle stranden gaan dezelfde klanken, die na eenzelfde ijle pelgrimsreis wegsterven in dezelfde nevelbanken.
De vrouw ligt aan uw zij, gij streelt haar flanken, en droomt een nacht van dauw en edelweiss, maar 't laken van de dood is altijd blanker dan de verzoeking van het paradijs.
Al staat gij eenmaal voor de witte poort, wanneer men aan de aarde heeft behoord, is men voor immer aan gemis gebonden,
en danst weer liever eenzaam over 't koord van zijn en niet-zijn, dan uw droom verhoord te zien door wie u in 't verleden schonden.
VOORSCHRIFT De bomen staren trots over de velden, alleen de wind deelt in hun eigendom, dezelfde wind die eens de val voorspelde van Troje en Athene's heiligdom.
W a n t waar de bronnen van het voorjaar
welden
komt tans een barre zwerver eenzaam om van dorst en droogt', en waar een heir van helden ten strijde trok dekt stofzand zwaard en trom.
W a t wilt gij, waar de fierste stad verkeert in puin en gruis, met wat de aarde u voorzet, lang voor uw komst door neevlen aangetast?
Staar als de bomen onbewogen neer op leed en vreugd, over welks ijle boorden morgen de vloed van lege eeuwen wast.
IN MEMORIAM W a t jij voor mij geweest bent, en wat ik voor jou heb willen zijn, het was misschien geen groot verschil, maar in de liefde moet het beeld te dikwels voor de spiegel wijken.
Men kan beloven van elkaar te houden, maar als het nest wordt uitgehaald, moet dan de vogel om de kale takken treuren, wanneer een ander nest een schuilplaats biedt?
Er drijven zoveel zaden op de wind, en zoveel bijen gonzen door de velden, dat ook het armste land eens bloemen draagt.
En ook al ligt de akker jaren braak, dan bloeien in de tuin nog orchideeën, waar ook het onkruid tiert. W a t willen wij?
SLAUERHOFF Door ziekte ondermijnd en aangevreten door stage onrust en 't verlangen naar een eiland onbekend en maagdlik, waar hij zich van leed en lust bevrijd zou weten,
zwierf hij krampachtig over oceanen, door steppen, bergen, pampa's, om zich dan weer dof in Holland neer te laten, van een stille hoeve dromend, waar zijn waan een
argeloos eind zou vinden in de schoot van een beminde vrouw; tot hij de bomen weer hoorde kreunen als zo vaak het want,
en hij zich weer verdoemd wist: iedre band verbrak, met 'n vers als enig onderkomen voortdolend naar zijn troosteloze dood.
IK ZIE DE MENSEN Ik zie de mensen langs mijn venster gaan, de doodgewone, alledaagse mensen, die opgaan in hun klein en klef bestaan, die nooit * iets grootsers
of verheevners
wensen
dan dat hun leven in dezelfde baan van wieg tot groeve voort zal blijven
drenzen;
die nimmer tot het einde durven gaan, maar altijd oovral regels zien en grenzen.
En 'k vraag
mij
af: wat zijn die mensen
mij?
Ben ik hun broeder? Zijn zij mijn gelijken? Of van een vreemd en minderwaardig
ras?
En 'k weet het niet: want ik ben niet als zij, maar toch weer zo met hen te vergelijken alsof ik wèl een van de hunnen was.
BIJ EEN PORTRET Zij staart zo stil-weemoedig voor zich henen alsof zij lang gelee'n een groot verdriet gekend heeft, dat haar soms nog zacht doet wenen, zij leeft ver weg in het verwaasd verschiet
waar droom en leven niet te onderscheiden, twee vleugels van eenzelfde vlinder zijn, die ruwe handen eenmaal deden lijden, en die sindsdien geknakt en glansloos zijn,
Toch lijkt zij nog zo jong, alsof het leed haar nauw beroerd kan hebben; welk geheim gaat schuil achter die eindloos trieste ogen?
Die ogen, die ik nimmermeer
vergeet,
die morgen misschien nat van tranen zijn, en die ik nooit zal mogen helpen drogen.
23
V O O R DE LIEFSTE Mijn enig lief, hoe kan ik je ooit danken voor al 't geluk dat je me daagliks schenkt? Jij bent de zon, die door de nevelbanken van 't leven breekt, en m'in je warmte drenkt,
die ik zo nodig heb om niet als 'n kranke plant weg te kwijnen; die mij groeikracht brengt, en steeds weer nieuwe bladeren en ranken; die straalt en straalt, en nooit één loot verzengt.
En dat je liefde dit aan mij wil geven maakt één oneindig wonder van mijn leven, en heft de grenzen van mijn mens-zijn op,
en maakt m', in deez' vazalstaat van de dood, een gelijke der onsterfelike goden, en van dit eiland de Olympustop.
voor Stien
INHOUD
Opdracht
5
H e t ligt niet aan het leven
6
A l s ik je
7
wachtte
Te jong
8
A l s een waar wijsgeer
9
C h i lo s a ?
10
O p e n vraag
11
Vanwaar?
12
V o o r een vriend
13
Naast d e w e g
14
M a l du siècle
15
Stof voor stof
16
D e g o e d e aarde
17
Boemerang
18 .
19
memoriam
20
Voorschrift In
Slauerhoff
21
Ik zie d e mensen
22
Bij e e n portret
23
V o o r d e liefste
24
COLOPHON Deze „Twintig
Sonnetten" van
C . Buddingh'
werden
in de maand Januari van het oorlogsjaar 1 9 4 5 voor de Xelhua Pers, gezet uit de Nobel Antiek, gedrukt ter perse van
Drukkerij
van
275
l-XXV
G . Stolk te Dordrecht,
exemplaren, welke werden en van 2 6 - 2 7 5 .
Dit is nummer
in
een
oplage
genummerd van
p
1