Buitenlandse niet-begeleide minderjarigen in België
Stand van zaken en praktijkvoorbeelden voor opvang en hulpverlening
Rapport van de Koning Boudewijnstichting September 2003
Buitenlandse niet-begeleide minderjarigen in België
Stand van zaken en praktijkvoorbeelden voor opvang en hulpverlening
Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te B-1000 Brussel. Deze uitgave is ook beschikbaar in het Frans onder de titel: « Les mineurs non accompagnés en Belgique: aperçu de la situation actuelle et présentation de bonnes pratiques d’accueil et d’aide ». Eindredactie: Fabienne Defrance, Laurent Messiaen Redactionele bijdragen van: Catherine Joppart en Benoît Vandermeerschen Vertaling: Eric Tack Herlezing: Els Tijskens Coördinatie voor de Koning Boudewijnstichting Françoise Pissart, directrice Laurent Messiaen, projectverantwoordelijke Anne Bruwier, assistente Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be Wettelijk depot: D/2003/2893/23 ISBN: 90-5130-439-0 September 2003 Met de steun van de Nationale Loterij 2
Inhoudstafel Woord vooraf
p. 4
I. Inleiding
p. 5
II. De BNBM’s in België 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Wat is een BNBM? Wat is de administratieve toestand van de BNBM? Met hoeveel zijn ze? Wie zijn ze? Wat zijn hun behoeften? Wat zijn hun rechten?
p. 6 P. 6 p. 8 p. 9 p. 10 p. 10
III. De opvang van de BNBM’s in België 1. 2. 3. 4.
Geen coherent en specifiek systeem voor bescherming en onthaal Het voogdijschap in de steigers Onderwijs De mogelijkheid van individuele hulp
p. 11 p. 12 p. 13 p. 14
IV. Goede praktijkvoorbeelden en -ervaringen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Opvang en verblijf Het peterschap Werken in groepen en vrije tijd Scholing Psychologische hulp Netwerken
p. 15 p. 17 p. 19 p. 21 p. 22 p. 24
V. Besluit Bijlage 1 Bijlage 2 -
p. 27 Lijst van de geselecteerde verenigingen in het kader van de campagne ‘Kinderen op de dool’ (1999-2001)
p. 28
Samenvatting van de aanbevelingen van de werkgroep ‘Rechten van het kind’ van de Senaat
p. 36
3
Woord vooraf In het kader van de campagne ‘Kinderen op de dool’, die van 1999 tot 2001 liep, heeft de Koning Boudewijnstichting een veertigtal organisaties ondersteund bij de uitwerking van een of meer projecten voor de opvang en de begeleiding van buitenlandse minderjarigen in ons land. Aan het einde van het jaar 2002 gaf de Stichting aan de Brusselse Service Droit des Jeunes, initiatiefnemer van het Platform “Kinderen op de dool”1, de opdracht de indieners van de ondersteunde projecten individueel te ontmoeten om samen de successen en de problemen te bespreken en er lessen uit te trekken. De organisaties drukten toen de wens uit als “sector” bijeen te komen om informatie uit te wisselen en hun ervaringen en problemen uit de dagelijkse praktijk met elkaar te delen. Daartoe richtte de Stichting op 7 mei 2003 in Brussel een studiedag in. Voorliggend rapport is gebaseerd op het werkdocument opgesteld door het Platform “Kinderen op de dool” en op de lezingen en debatten van de studiedag van 7 mei jongstleden. De lezer vindt er een algemeen overzicht van de stand van zaken van de buitenlandse niet-begeleide minderjarigen (BNBM’s) in ons land, een voorstelling van de projecten ondersteund door de Koning Boudewijnstichting en een beknopt verslag van de thematische discussies in de werkgroepen. Het is ons inziens een belangrijk rapport omdat het de begrippen van het debat afbakent, vooral voor “niet ingewijden”, en een overzicht geeft van de ervaringen en ideeën van de partijen betrokken bij de opvang en de hulp aan de BNBM’s. In die zin is het complementair aan het gedetailleerde rapport dat onlangs door de senaat over hetzelfde thema is gepubliceerd2. We wensen onze oprechte dank te betuigen aan iedereen die de Stichting heeft geholpen bij de organisatie van de studiedag en de uitwerking van dit rapport. Onze dank gaat meer bepaald uit naar Johan Van der Auweraert (Vlaams Minderheden Centrum), Barbara Janssens (Rode Kruis Vlaanderen), Benoît van Keirsbilck (Service Droit des Jeunes, Brussel), François Casier (MentorEscale), Marc Haertjens (Vlaams Minderheden Centrum), Liesbeth van Hoorick (Overlegcentrum voor Integratie van Vluchtelingen) en Els Tijskens (consulent), voor hun gewaardeerde hulp bij de voorbereiding en de organisatie van de studiedag, alsook aan Benoît Vandermeerschen, Catherine Joppart, Anne-Sophie Leloup (Service Droit des Jeunes, Brussel), Bruno Vinikas (Belgisch Comité voor Hulp aan Vluchtelingen), Monique Blancke (ex-UNHCR , Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties), An Verlinden, Stéphanie Desmet (Child Focus) en Fabienne Defrance (journaliste), voor hun gewaardeerde bijdrage tot de redactie van het rapport. Koning Boudewijnstichting September 2003 Het Platform werd in juni 1999 opgericht op initiatief van de “Service Droit des Jeunes”. Het bestaat uit zowel niet-gouvernementele organisaties als openbare instellingen. Het Platform heeft drie grote doelstellingen: (1) alle partijen betrokken bij het onthaal, de opvang, de begeleiding en de opleiding van de BNBM’s de kans te geven elkaar te ontmoeten en informatie uit te wisselen om de projecten op elkaar af te stemmen; (2) de opvang van de BNBM’s te verbeteren, rekening houdend met de huidige wetgeving en regelgeving terzake; (3) ervoor te zorgen dat een algemeen statuut voor BNBM’s wordt uitgewerkt. 1
2
“Problematiek van de niet -begeleide minderjarigen”, verslag goedgekeurd op 23 januari 2003, nr. 2 -1199/1. 4
I. INLEIDING Het probleem van de jonge buitenlanders die zonder begeleiding van een wettelijke vertegenwoordiger (ouder of voogd) op ons grondgebied aankomen is bijzonder onrustbarend. Al in 1992 kon het op enige belangstelling uit de politieke wereld rekenen, maar een verbetering van de toestand liet lang op zich wachten. Ook vandaag nog is ons juridische en bestuurlijke bestel, ondanks de engagementen van ons land op internationaal vlak, en met name in het kader van de resolutie van de Raad van de Europese Unie van 26 juni 1997 met betrekking tot de nietbegeleide minderjarigen afkomstig uit derde landen, onvoldoende aangepast aan de bijzondere situatie van de BNBM’s. Jongeren die niet begeleid zijn én minderjarig, worden onvermijdelijk met zware problemen geconfronteerd. Ze zouden daarom een speciale bescherming moeten genieten die voorrang krijgt op alle andere aspecten, zoals het feit van vreemdeling te zijn of van zich in een illegale situatie te bevinden. Jammer genoeg worden de BNBM’s ook vandaag nog in ons land beschouwd als vreemdelingen die asiel zoeken, en niet in de eerste plaats als kinderen. Voor de asielaanvraag geldt voor hen immers geen aparte procedure, zelfs al zijn er in de praktijk al enkele aanpassingen doorgevoerd. Veel instanties in binnen- en buitenland veroordelen deze toestand, zoals het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding, de Coördinatie van de NGO’s voor de Rechten van het Kind, of het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties. Men blijft het herhalen: de invoering van een specifiek en coherent systeem voor de opvang en de bescherming van de BNBM’s zou een prioriteit in ons land moeten zijn. Er is wel een aanzienlijke verbetering aangekondigd, met name op het gebied van de voogdij. De programmawet van 24 december 2002 heeft immers een speciale voogdijdienst opgericht. Maar vooraleer deze wet in werking treedt, moet het koninklijk besluit dat deze dienst opricht nog naar de Raad van State gaan… Daarnaast blijven er de andere onopgeloste problemen, zoals de opsluiting van buitenlandse minderjarigen aan de grens, in de gesloten centra 127 en 127bis. Deze opsluiting heeft niet tot doel kinderen te beschermen maar past veeleer in de strijd tegen de clandestiene immigratie. In een recente regeringsnota verbinden de meerderheidspartijen er zich toe de voogdijdienst zo spoedig mogelijk op te richten, een einde te maken aan de opsluiting van niet-begeleide minderjarigen in gesloten centra aan de grens, en hen op te vangen in veilige instellingen die aan hun leeftijd zijn aangepast. Omtrent de eerste twee kwesties zal er ongetwijfeld eensgezindheid bestaan, want ze zullen eindelijk een daadwerkelijke verbetering teweegbrengen, maar de uitvoering van de derde belofte zal wellicht nog wat voeten in de aarde hebben. De meningen over het statuut en de opdracht van dergelijke centra lopen sterk uiteen. Feit blijft dat de problematiek hoe dan ook op de politieke agenda staat, iets wat voorheen zelden het geval was, behalve na spectaculaire gebeurtenissen zoals de zaak-Tabita. Het doet ons hopen dat binnenkort grote vooruitgang zal worden geboekt in de opvang van de BNBM’s. De Stichting heeft van deze gelegenheid gebruik willen maken om haar steentje tot het debat bij te dragen en de ervaringen van de betrokken partijen op het terrein te valoriseren.
5
II. DE BNBM’S IN BELGIË 1. Wat is een BNBM? Er bestaat in ons land geen algemeen aanvaarde definitie van het begrip ‘niet-begeleide minderjarige vreemdeling’. De term dekt verschillende ladingen, die echter allemaal hun evolutieve karakter gemeen hebben, vermits het juridische statuut van de BNBM meestal onzeker is en hun situatie per definitie tijdelijk. De Raad van de Europese Unie definieert de BNBM als “onderdanen van derde landen jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een volwassene die krachtens de wet of het gewoonterecht voor hen verantwoordelijk is, op het grondgebied van een lidstaat aankomen voor de duur dat zij niet daadwerkelijk onder de hoede staan van zo'n volwassene (…) (en) minderjarige onderdanen van derde landen die na hun aankomst op het grondgebied van de lidstaten zonder begeleiding worden achtergelaten.”3 Vermits deze resolutie in België nog niet ten uitvoer is gelegd, heeft de Dienst Vreemdelingenzaken een eigen definitie aangenomen in twee opeenvolgende interne nota’s, waarvan de recentste dateert van maart 2002. Een BNBM is voor hen “elke persoon jonger dan 18 jaar, zonder begeleiding van een persoon die het ouderlijke gezag of het voogdijgezag uitoefent krachtens de nationale wetgeving die van toepassing is op de minderjarige, en die afkomstig is uit een land dat geen lid is van de Europese Economische Ruimte”. Deze definitie, die enger is dan die van de Raad van de Europese Unie, sluit kinderen uit die afkomstig zijn uit een toekomstige lidstaat van de Europese Unie. 2. Wat is de administratieve toestand van de BNBM? De aankomst op het grondgebied Om de migratie in de hand te houden heeft België in 1974 zijn grenzen gesloten. Buitenlanders beschikken van dan af maar over drie mogelijkheden meer om legaal op het Belgische grondgebied te worden toegelaten: -
3
een aanvraag indienen tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling, met andere woorden, het inroepen van de vrees voor vervolging door de overheid van het land van oorsprong om welbepaalde redenen; een aanvraag voor gezinshereniging indienen, dat wil zeggen zich voegen bij een lid van het kerngezin dat wettelijk verblijfsrecht in België heeft; een “studentenvisum” verkrijgen, dat enkel geldt voor hogere studies (of voor een voorbereidend jaar op hogere studies).
Resolutie van 26 juni 1997 6
De afwezigheid van een specifiek statuut waaraan een tijdelijk verblijfsrecht voor de BNBM kan worden gekoppeld, leidt aldus soms tot onzekere toepassingen van specifieke procedures, en meer bepaald de asielaanvraag. De aanvraag tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling De onderzoeksprocedure voor een aanvraag tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling is ingewikkeld. Er zijn twee aparte fases: de ontvankelijkheid van de aanvraag4 en het onderzoek ten gronde5, tijdens dewelke twee administraties (de Dienst Vreemdelingenzaken en het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen) en één rechtscollege (de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen) beurtelings het onderzoek van de aanvraag voeren. Zolang de procedure bij elk van deze drie organen niet is afgerond, beschikt de BNBM over een tijdelijk wettelijk verblijfsrecht. Dit verblijfsrecht geldt slechts voor de duur van het onderzoek van de aanvraag tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling. Wanneer de beslissing negatief is, wat meestal het geval is, dan is de BNBM die op het grondgebied blijft hier illegaal. De BNBM buiten de asielprocedure Geen enkele bepaling maakt momenteel een onderscheid tussen het lot van de BNBM die geen asielaanvraag indient en dat van om het even welke andere buitenlander die illegaal op het Belgische grondgebied verblijft. Enkel een interne nota6 van de Dienst Vreemdelingenzaken beschrijft de behandeling van dit soort dossiers zo goed en zo kwaad mogelijk. Er wordt voorzien in de toekenning van een beperkte verblijfsvergunning aan een BNBM die op het grondgebied wordt aangetroffen of wiens asielverzoek is afgewezen; deze vergunning wordt mettertijd verlengd en bevestigd indien geen duurzame oplossing voor het kind wordt gevonden. De onzekerheid van dit statuut is niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van een echt leefproject voor de BNBM. Daarenboven biedt de tekst geen enkele juridische waarborg aan de BNBM, die als dusdanig niet over een wettelijk verblijfsrecht beschikt. Dit laat het afleveren van verblijfsvergunningen in ruime mate over aan het eigen oordeel van de Dienst Vreemdelingenzaken. Tot slot moet worden geconstateerd dat deze richtlijnen uitsluitend de BNBM’s betreffen die zich al op het Belgische grondgebied bevinden. De BNBM’s aan de grens Momenteel zit een aantal minderjarige vreemdelingen nog steeds opgesloten in een gesloten centrum aan de grens (de centra 127 en 127bis). Deze centra hebben een extraterritoriaal statuut. 4
Dit is een eerste, oppervlakkig onde rzoek om te bepalen of het ingediende dossier aanleiding zou kunnen geven tot de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling. 5 In deze fase wordt grondig onderzocht of de aanvrager in aanmerking komt voor het statuut van vreemdeling in het licht van de voorschriften van de Conventie van Genève. 6 Het gaat slechts om een tekst voor intern gebruik van de administratie, zonder enige juridische of regelgevende waarde en waarop de personen die moeten worden berecht zich dus geenszins kunnen beroepen. 7
Van de BNBM’s die er zich bevinden wordt fictief aangenomen dat ze België niet zijn binnengekomen, een toestand die de overheid in staat stelt tot gedwongen uitwijzing over te gaan indien de aanvraag tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling wordt afgewezen. Zoals hierboven al vermeld, heeft onze regering beloofd een einde te maken aan de plaatsing van niet-begeleide minderjarigen in deze centra. 3. Met hoeveel zijn ze? Er bestaan geen volledige statistieken die een correct beeld geven van het aantal BNBM’s in ons land. Redenen? - de illegale BNBM’s zijn uiteraard nergens ingeschreven en vormen dus een grote grijze zone; - er bestaat bij ons geen algemeen aanvaarde definitie van de BNBM, noch is er een instantie belast met het verzamelen van informatie over hen, zodat de bestaande statistieken weinig coherent en erg versnipperd zijn (afhankelijk van de administratieve toestand van de persoon en de dienst die de officiële documenten aflevert); - de bepaling van de leeftijd en dus van de minder- of meerderjarigheid gebeurt door middel van een methode waarvan de betrouwbaarheid betwist wordt (radiografie van de pols). De resultaten van de proeven worden op verschillende wijze geïnterpreteerd door de betrokken instanties, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken, het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, de onthaalcentra7; - Het is eveneens moeilijk om met zekerheid vast te stellen of de buitenlandse minderjarige al dan niet begeleid is. Velen zeggen dat ze alleen zijn hoewel dat niet echt het geval is. De cijfers van de Dienst Vreemdelingenzaken: Asielaanvragen ingediend door personen die beweren minderjarig te zijn Asielaanvragers die als minderjarig erkend zijn op basis van de radiografie van de pols Geregistreerde BNBM slachtoffers van mensenhandel Illegale minderjarige vreemdelingen, onderschept door de politie
2002 913
Januari-augustus 2003 500
599
349
15
8
1133 (*)
433
(*) De Dienst Vreemdelingenzaken bemerkt dat dit cijfer hoogstwaarschijnlijk lager ligt dan het reële cijfer, dit omwille van interne ( in gebruikname van een nieuw systeem voor gegevensverwerking) en externe redenen (niet systematisch vrijgeven van informatie door de politie) Het aantal BNBM’s geplaatst in een gesloten centrum aan de grens bedroeg 127 in 2001, 59 in 2002 en 16 voor het eerste trimester 2003. De Vlaamse Gemeenschap telde 560 BNBM’s in 2000, de Franse Gemeenschap 1467 in 20018. 7
Zie hieromtrent de rubriek “Kinderen op de vlucht” – “Mineurs en exil” op de website van het Klein Kasteeltje: http://www.kleinkasteeltje.be/. 8 Rapport “Problematiek van de niet -begeleide minderjarigen”, verslag goedgekeurd op 23 januari 2003, nr. 2 – 1199/1, p. 9. 8
Het Parket van Brugge stelde aan de werkgroep “Rechten van het kind” van de senaat volgende cijfers ter beschikking: in 2000 werden in het arrondissement 5389 illegalen aangehouden. Hieronder bevonden zich 351 BNBM’s. In 2001 ging het om 4751 illegalen waarvan 451 BNBM’s. Tussen 1 januari en 1 september 2002 werden 3970 illegalen opgepakt, waarvan 469 BNBM’s9, een hoog cijfer dat nog in stijgende lijn gaat. Uiteraard geven deze cijfers geen aanduiding over het aantal illegalen dat ongemoeid via ons land naar een ander land is gereisd. Er blijkt in elk geval uit deze cijfers dat een groot aantal BNBM’s zich in een illegale toestand bevinden en geen enkele bescherming in ons land genieten. De Internationale Organisatie Voor Migratie raamt het aantal in België verblijvende BNBM’s in 2002 op ongeveer 1500 tot 2000. 4. Wie zijn ze? Het is moeilijk zich een algemeen beeld te vormen van de aard van de BNBM-populatie in België. Wat het meest opvalt, is de grote verscheidenheid aan landen van oorsprong en trajecten. Volgens de Dienst Vreemdelingenzaken was in 2002 één op de vijf minderjarige asielzoekers (al dan niet begeleid) uit Congo-Kinshasa afkomstig; de overige landen van herkomst waren heel talrijk, met geen enkel land dat meer dan 9% voor zijn rekening nam. De hoogst vertegenwoordigde landen na Congo-Kinshasa waren: Albanië (8,6%), Rwanda (8,6%), Angola (8,1 %) en Kosovo (4,5%). De meerderheid waren jongens, met 70% van de aanvragers die zichzelf minderjarig noemden – en waarvan 60% als dusdanig door de Dienst Vreemdelingenzaken werden erkend. Het Parket van Brugge constateerde van zijn kant een opmerkelijk verschil in nationaliteit tussen de illegale volwassenen en de BNBM’s die in het arrondissement werden opgepakt: de volwassenen waren hoofdzakelijk Irakezen, Afghanen en Iraniërs, terwijl de BNBM’s vooral uit ex-Joegoslavië afkomstig waren10. Volgens de Internationale Organisatie voor Migratie, ten slotte, behoorde driekwart van de BNBM’s in België tot de leeftijdgroep van 16- tot 18-jarigen. Ze zouden “voor het merendeel terechtkomen in de netwerken van de kinderhandel, om de tuin geleid door advertenties die hun een job in het westen beloven”11.
9
ibidem ibidem 11 ibidem 10
9
5. Wat zijn hun behoeften? De dringendste behoeften van de BNBM’s zijn huisvesting, naast sociale en juridische bescherming en begeleiding in het kader van een eventuele procedure. Veel betrokken partijen beklemtonen eveneens de behoefte van de BNBM om een vertrouwensrelatie te kunnen opbouwen met een stabiele, duidelijk omschreven kring van mensen die zich om zijn welzijn bekommeren. Bij gebrek aan een geschikt systeem voor de opvang en de bescherming van de BNBM’s, hebben de discussies over hun behoeften zich vooral toegespitst op de oplossingen die op dat gebied dienen te worden gevonden. Toch heeft elke BNBM ook specifieke behoeften eigen aan zijn traject en waarvoor vaak moeilijk een oplossing kan worden gevonden. De minderjarige die zijn land ontvlucht lijdt immers onvermijdelijk aan de psychologische gevolgen hiervan. Hij laat het milieu achter waarin hij is opgegroeid, zonder enig onmiddellijk vooruitzicht van een terugkeer. Hij is alle referentiepunten uit zijn oorspronkelijke menselijke, culturele en taalkundige omgeving kwijt. Vaak wordt dit trauma nog versterkt door het geweld dat zijn gezin heeft geteisterd of de mishandelingen waarvan hijzelf misschien het slachtoffer is geweest: oorlog, moord, verminking, gedwongen inlijving bij het leger, gedwongen huwelijk, verkrachting, uitbuiting enz. Deze trauma’s kunnen bijzonder zwaar zijn. Jammer genoeg blijven ze vaak verborgen, behalve voor de mensen die persoonlijk met de BNBM’s in contact komen. Tot op heden hebben we geen algemeen beeld over hun frequentste noden inzake psychologische begeleiding, terwijl de personen die voor dit soort bijstand instaan vaak geïsoleerd blijven omdat ze hun ervaringen en vragen niet met anderen kunnen delen. 6. Wat zijn hun rechten? De verbintenissen die ons land is aangegaan in het kader van de Internationale Conventie van de Rechten van het Kind en van andere internationale verdragen en conventies, waarborgen de eerbiediging van een aantal rechten voor elk kind, met inbegrip van de BNBM’s. Vermelden we met name: • het recht op bescherming en op speciale bijstand vanwege de overheid (zoals voor elk kind dat tijdelijk of definitief uit zijn gezinsomgeving wordt weggerukt); • het recht dat zijn hoger belang primeert in elke beslissing die hem aanbelangt; • het recht op onderwijs; • het recht op vrije tijd en ontspanning.
10
De resolutie van de Raad van de Europese Unie van 26 juni 1997 betreffende de niet-begeleide minderjarigen afkomstig uit derde landen12 stelt de richtlijnen vast betreffende de voorwaarden voor opvang, verblijf en terugkeer en, in geval van asielzoekers, de afhandeling van de toepasselijke procedures. Deze resolutie, die van kracht werd op 1 januari 1999, moedigt de lidstaten er eveneens toe aan de nodige maatregelen te treffen om de vertegenwoordiging van de minderjarige te verzekeren door een wettelijke voogdij of een ander aangepast type van vertegenwoordiging, en om de asielaanvragen van niet-begeleide minderjarigen bij hoogdringendheid te behandelen. België heeft zijn regelgeving nog niet aan deze resolutie aangepast.
III. DE OPVANG VAN DE BNBM 1. Geen coherent en specifiek systeem voor bescherming en opvang Zoals hierboven al aangegeven heeft de BNBM, wil hij legaal op ons grondgebied blijven, geen andere keuze dan een asielaanvraag in te dienen. De procedure voor de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling die dan op hem van toepassing is, houdt geen rekening met zijn hoedanigheid als niet-begeleide minderjarige. Het is FEDASIL die de jonge asielaanvragers naar een opvangstructuur doorverwijst die van het federale niveau afhangt. Het kan dan gaan om een verblijfcentrum voor asielzoekers dat door de overheid is opgericht of door het Rode Kruis wordt beheerd (sommige behouden een aparte vleugel voor BNBM’s), een centrum van het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg (zie verder) of een gesloten centrum (als de jongere het land zonder papieren binnenkomt). Een klein aantal van hen kan ook worden geplaatst in centra die van het OCMW afhangen. Als zijn aanvraag voor erkenning van de hoedanigheid van vluchteling wordt goedgekeurd, kan de BNBM: Ÿ geplaatst worden door een dienst voor begeleid zelfstandig wonen als hij ouder dan 16 jaar is; Ÿ geplaatst worden in een gastgezin; Ÿ geplaatst worden in een opvangcentrum of een verblijfsinstelling. BNBM’s die geen asielaanvraag indienen bevinden zich illegaal op ons grondgebied. Zij die door de politie worden opgepakt, worden meestal geplaatst in centra georganiseerd in het kader van het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg in Vlaanderen en van de Service d’Aide à la Jeunesse in Wallonië. Er zijn er momenteel vijf: drie hangen af van de Vlaamse Gemeenschap (‘t Huis in Aalst, Minor Ddako in Brussel en Ons Tehuis in Ieper) en twee andere, die recent hun deuren openden, van de Franse Gemeenschap (de Fondation Joseph Denamur in Gembloux, en het centrum Esperanto, waarvan de locatie geheim wordt gehouden omdat het slachtoffers van de mensenhandel opvangt). Het is de taak van deze structuren om naar de BNBM’s te luisteren en hun medische verzorging, onderricht en juridische bijstand te verlenen. Sommige centra bieden naast huisvesting ter plaatse ook de mogelijkheid tot begeleid zelfstandig wonen aan.
12
(97/C 221/03) 11
De regering heeft eind 2000 beloofd een federaal centrum voor eerste opvang op te richten. Dat zou als taak hebben de BNBM’s gedurende enkele dagen op te vangen, de tijd nodig om hun toestand uit te klaren en ze naar een meer geschikte opvangstructuur door te verwijzen. Zulk een centrum is er echter nog steeds niet. De gesprekken zijn vastgelopen op het vraagstuk van het statuut van dit centrum: moet het territoriaal of extraterritoriaal zijn, open of gesloten? Volgens de wijze waarop men het verschijnsel van de BNBM’s bekijkt, dringen zich heel uiteenlopende oplossingen op. Al enkele jaren constateert men dat veel BNBM’s die in onthaalcentra terechtkomen spoorloos verdwijnen, ongeacht hun statuut in België (asielzoeker of niet). Child Focus luidde de alarmbel in september 2001, toen het bekendmaakte dat het sinds zijn oprichting drie jaar en een half tevoren, 255 dossiers rond verdwijningen van minderjarige vreemdelingen had geopend; de organisatie nam aan dat een kwart van deze vermiste minderjarigen het slachtoffer van mensenhandelaars waren geworden. Child Focus is slechts 9% van de verdwenen minderjarigen op het spoor gekomen. Wat is er met de anderen gebeurd? Daarover blijven we in het ongewisse. Een deel van hen waren in transit bij ons en bevinden zich wellicht momenteel in het buitenland (vooral in Engeland), al dan niet illegaal. Anderen zijn waarschijnlijk nog steeds illegaal in België, terwijl nog anderen misschien in de handen van uitbuitingsnetwerken zijn gevallen. Het is moeilijk om exact te beoordelen hoe gevaarlijk een verdwijning is. Sommige diensten leggen het accent vooral op jongeren die in transit zijn in ons land en menen dat een BNBM die erin slaagt om tot hier te geraken, ook in staat zal zijn om zijn reis tot een goed einde te brengen en zich bij zijn gezin in het buitenland te voegen. Andere leggen de nadruk op de onzekerheid rond de meeste verdwijningen en staan een veiligheidsbeginsel voor, om te vermijden dat de verdwenen BNBM’s in de klauwen van uitbuiters belanden. Uit de ervaringen van de open centra die BNBM’s opvangen, waaronder een aantal slachtoffers van de menshandel, blijkt dat men meestal kan voorkomen dat de BNBM’s die het slachtoffer van de mensenhandel zijn geweest, ontsnappen, ondanks de druk die van buitenaf op hen wordt uitgeoefend. Wat deze jongeren nodig hebben, zeggen de opvoeders in deze centra, is veel aandacht, psychologische zekerheid en het besef dat hun welzijn primeert. Voor deze opvoeders staat opsluiten niet gelijk aan beschermen. 2. Het voogdijschap in de steigers Per definitie kan niemand het ouderlijk gezag uitoefenen over een niet-begeleide minderjarige vreemdeling. Als niets wordt ondernomen om dit te verhelpen, heeft de jongere dus geen wettelijke vertegenwoordiger om hem te begeleiden bij zijn administratieve stappen, die hij niet alleen kan ondernemen omdat hij nog niet meerderjarig is. In ons land zijn de adviseurs van jeugdzorg en de OCMW’s wettelijk gehouden de beschermingsen bijstandstaak van de overheid ten opzichte van de BNBM’s te vervullen. Jammer genoeg is deze opdracht hoegenaamd niet de enige of de belangrijkste die deze diensten hebben. Vermits het aantal BNBM’s waarmee ze te maken krijgen beperkt blijft, zijn ze er niet altijd op voorzien om zich op een behoorlijke manier van hun taak te kwijten. Het gebeurt dan ook vaak dat de niet-begeleide minderjarige tussen de instanties heen en weer wordt geslingerd, in een pingpongspel waarvan hij het voorwerp wordt.
12
Geleidelijk begon men te beseffen dat een voogdijschap speciaal bestemd voor BNBM’s nodig was. Tijdens de zomer van 2000 werd een wetsontwerp in die zin door de Federale Overheidsdiensten Justitie en Binnenlandse Zaken uitgewerkt. Het werd opgenomen in een programmawet die in december 2002 door het parlement werd goedgekeurd. Deze wet zet een belangrijke stap voorwaarts. Het voogdijschap is immers de sleutel van het statuut van de minderjarige buitenlander. Het moet de administratieve onzekerheid doorbreken die momenteel de opvang van de niet-begeleide minderjarige kenmerkt. Het platform ‘Kinderen op de dool’ licht de sterke punten van deze wet toe: Ÿ de voogdijdienst zal niet ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken maar onder die van Justitie. Hij zal zich dus niet moeten bezighouden met het probleem van de controle op de migratie; Ÿ de controle op de werking van de voogden zal gedeeltelijk door een vrederechter worden waargenomen, wat een garantie voor onafhankelijkheid biedt; Ÿ de mogelijkheden tot aanhangingmaking bij de vrederechter zijn zeer uitgebreid; Ÿ het is niet langer de Dienst Vreemdelingenzaken die bevoegd is om de leeftijd van de BNBM te bepalen; Ÿ de tekst erkent het belang van het kind als belangrijkste maatstaf voor de voogd. Op het moment dat we dit schrijven is deze wet echter nog niet van kracht. 3. Onderwijs Het is in deze sector dat voorlopig het meest met de specifieke toestand van de BNBM’s rekening wordt gehouden. Bij ons geldt een leerplicht tot 18 jaar, en de niet-begeleide minderjarige buitenlander ontsnapt niet aan deze regel, ongeacht zijn administratieve statuut. Aan Vlaamse zijde is een systeem van “onthaalklassen” ingevoerd in het basisonderwijs en in het secundair onderwijs. Het doel is het kind in staat te stellen een voldoende beheersing van het Nederlands te verwerven zodat het zo snel mogelijk aan het algemeen, technisch of beroepsonderwijs kan deelnemen. In juni 2001 heeft de Franse Gemeenschap ook een decreet goedgekeurd met het oog op de inrichting van klassen voor nieuwkomers. Ze worden “classes-passerelles” (“overgangsklassen”) genoemd en moeten buitenlandse leerlingen op korte tijd op hetzelfde peil als de Belgische leerlingen brengen, zodat ze zich zo snel mogelijk kunnen integreren in het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap. Aan zowel Vlaamse als Waalse zijde wordt de inrichting van deze klassen aan het initiatief van de scholen overgelaten. De Gemeenschappen subsidiëren ze volgens het aantal inschrijvingen, dat afhankelijk van het geval ten minste vier of zes moet bedragen.
13
De toepassing van de schoolplicht voor de specifieke groep van de BNBM’s brengt echter een aantal problemen met zich: • hoe kan men het studieniveau van de jongere beoordelen? Hij bezit doorgaans immers geen enkel document dat van zijn schoolverleden getuigt en hij loopt het risico te worden ingeschreven op een niveau dat niet met zijn echte niveau overeenstemt; • hoe moet men omgaan met de herhaalde afwezigheid van de BNBM’s, die deels voorvloeit uit de administratieve formaliteiten die ze regelmatig moeten vervullen, maar deels ook uit de onzekerheid van hun situatie, die het voor hen moeilijk maakt zich ten volle voor hun schoolwerk in te zetten? • daar waar geen “overgangsklassen” bestaan, blijft de BNBM die onze taal niet machtig is leerproblemen ondervinden; • de overgangsklassen staan uitsluitend open voor jongeren van minder dan 18 jaar, met als gevolg dat een jongere die zijn schooltraject niet op 18-jarige leeftijd heeft voltooid (en dat is vaak het geval), het recht op verder onderwijs verliest indien hij illegaal in België verblijft; • in de Franse Gemeenschap heeft een jongere die zijn scholing na zijn 18 jaar voltooit en geen wettelijke verblijfplaats in België heeft, geen recht op een diploma: hij wordt als vrije leerling beschouwd. 4. De mogelijkheid van individuele hulp Naast de initiatieven die op onderwijsgebied worden genomen en naast de financiering van de hierboven beschreven opvangcentra, dragen de Gemeenschappen ook bij tot de individuele hulp aan BNBM’s. De diensten voor bijzondere jeugdzorg kunnen de BNBM’s als jongeren in gevaar erkennen en een programma voor individuele bijstand opstellen, waardoor het mogelijk wordt de diensten van een psycholoog of tolk te vergoeden. Toch lijken een aantal van dergelijke diensten hun medewerking aan de dossiers van BNBM’s als ondergeschikt te beschouwen aan die van de federale opvangcentra en/of de OCMW's. Daarnaast zijn het de opvangcentra die een beroep moeten doen op de diensten voor bijzondere jeugdzorg. Een aantal hebben al samenwerkingsbanden aangeknoopt en maken goed gebruik van de geboden mogelijkheden, maar er zijn er ook andere die nog geen initiatief in die zin hebben genomen. De grootste problemen waarmee men te kampen heeft, zijn communicatieproblemen tussen de BNBM’s en de betrokken instanties, en de impact daarvan op de hulprelatie. Het is belangrijk dat de jongere zich kan uiten als hij daar nood aan heeft. Dat maakt dan weer de tussenkomst van tolken nodig, en die zijn vaak moeilijk te vinden of hebben weinig ervaring met dit bijzonder delicate soort werk. Daarenboven zijn tolken duur. Een ander probleem waarmee men vaak af te rekenen heeft, is de doorverwijzing van een jongere die individuele hulp nodig heeft naar een therapeut die speciaal is opgeleid om mensen te behandelen afkomstig uit bevolkingsgroepen die een totaal andere perceptie van mentale gezondheid hebben dan wij.
14
VI. GOEDE PRAKTIJKVOORBEELDEN EN -ERVARINGEN In dit deel vindt u informatie en praktijkervaringen van de projecten die de Stichting ondersteunt. Ze kwamen aan bod op de studiedag van 7 mei 2003. We willen hiermee de lessen getrokken uit deze projecten valoriseren, goede praktijkvoorbeelden bekendheid geven en het makkelijker maken contact met hen op te nemen. Daartoe zijn de gegevens van alle ondersteunde organisaties in bijlage opgenomen. De structuur van de tekst stemt niet volledig overeen met die van de studiedag zelf. De meeste projecten omvatten immers verscheidene complementaire aspecten die onder meer dan één noemer te vatten zijn, afhankelijk van de klemtoon die men wil leggen. Deze voorstellingswijze is dus enigszins arbitrair. Waar mogelijk hebben we ook de belangrijkste elementen uit de debatten overgenomen. Er dient opgemerkt dat de meeste door de Koning Boudewijnstichting ondersteunde projecten eveneens overheidsfinanciering genieten. 1. Opvang en verblijf Onthaal- en opvangcentrum ‘t Huis Het Onthaal- en Opvangcentrum ’t Huis opende in 1999 in Aalst zijn deuren. Er verblijven uitsluitend minderjarige buitenlanders die geen asielaanvraag hebben ingediend. Het gaat dus in de meeste gevallen om kinderen die het slachtoffer van de mensenhandel zijn, jongeren die op transit zijn naar Engeland, kinderen in ballingschap of kinderen zonder papieren. Het centrum biedt plaats aan twintig kinderen. De gemiddelde leeftijd van de kinderen die er verblijven is 14 jaar. Sinds 1999 heeft het centrum 200 minderjarigen opgevangen, de meerderheid afkomstig uit Oost-Europa, Afrika en Azië. Van deze minderjarigen is 55% in België gebleven. De rol van ‘t Huis: • Het biedt crisisopvang aan buitenlandse niet-begeleide minderjarigen. 90% van hen worden door de politie binnengebracht. ‘t Huis probeert samen met hen een oplossing op lange termijn te vinden, waarbij het zich door één basisprincipe laat leiden: het hoger belang van de minderjarige. • ‘t Huis verleent hulp en therapie. De meeste jongeren hebben beide nodig. • Na de eerste aanpassingsfase hecht ‘t Huis veel belang aan het zoeken, samen met de jongeren, naar een mogelijke doorwijzing. • Het centrum vangt de minderjarige op zolang de basisintegratie dat vereist. Die fase duurt gemiddeld 6 tot 8 maanden. De opvang wordt nadien overgenomen door onthaalgezinnen of verblijfscentra. Voor de ouderen onder hen biedt begeleid wonen ook een oplossing. In ’t Huis vindt de jongere bescherming, discretie, een positieve omgeving, onderricht, ontspanning, veel aandacht en gespecialiseerde begeleiding en bijstand.
15
Het Klein Kasteeltje in Brussel Het Klein Kasteeltje is een open opvangcentrum voor asielzoekers. Het was het eerste dergelijke centrum dat in België zijn deuren opende. Met zijn 640 bedden is het trouwens nog steeds het grootste van het land. In juni 2000 werd het CADE (Centre for Adolescents in Exile) geopend, een aparte vleugel binnen het Klein Kasteeltje. Het CADE heeft 40 bedden en biedt opvang en begeleiding specifiek voor minderjarige asielzoekers. Opvoeders, pedagogen, psychologen, sociale en medische begeleiding en scholing staan er ter beschikking van de BNBM’s. De grote troef van dit centrum is zijn ideale ligging, vlak bij het centrum van Brussel. Vermits het om een open centrum gaat, kunnen de minderjarigen naar de scholen in de buurt en krijgen ze aldus de mogelijkheid om makkelijk een netwerk van kennissen buiten de muren van het Klein Kasteeltje uit te bouwen. Het Centrum beklemtoont hoe belangrijk het is dat deze BNBM’s snel een project ontwikkelen voor het nieuwe leven dat ze bij ons aanvangen. Ze moeten leren beseffen wat ze nodig hebben om zich in onze maatschappij te bewegen, zonder daarom hun eigen cultuur en hun eigen identiteit af te zweren. Sommige jongeren slagen er echter niet in zich te integreren. Ze kunnen de structuren die ze bij ons aantreffen moeilijk vatten en vinden hier hun plaats niet. Ook het lot van de niet-begeleide jongeren van 18 en ouder is zorgwekkend. Nadat ze het CADE moeten verlaten, komen ze in de volwassenenafdeling van het Klein Kasteeltje terecht, en de specifieke begeleiding en steun die ze in het CADE kregen is hier jammer genoeg niet langer voorhanden. Pleegzorg in Vlaanderen (Federatie Pleegzorg) Zodra hun aanvraag tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling is goedgekeurd, kunnen de jonge vluchtelingen in een pleeggezin worden opgenomen. Maar slechts een klein aantal BNBM’s geniet dergelijke pleegzorg: een dertigtal per jaar. Het gaat om evenveel jongens als meisjes. Volgens een onderzoek dat recent door de Federatie is verricht, is de helft van hen tussen 14 en 18 jaar. De andere helft is jonger. Zowat de helft van hen is afkomstig uit Afrika. De rest uit Oost-Europa en Azië. Tweederden zijn asielzoekers. De diensten voor pleegzorg maken een onderscheid tussen zes profielen van BNBM’s volgens de reden van vertrek: 1. het kind is uit zijn land gevlucht omdat zijn ouders er niet meer zijn (vertrokken of overleden); 2. het kind is uit zijn land gevlucht nadat het zijn woonplaats heeft verlaten. Deze vlucht is vaak het gevolg van het feit dat het kind in een netwerk voor mensenhandel terecht is gekomen; 3. het kind is om economische redenen gevlucht: hij hoopt elders betere levensomstandigheden te vinden, voor zichzelf en eventueel voor zijn gezin; 4. het kind wordt alleen naar België gestuurd door zijn ouders, die ervan overtuigd zijn dat het makkelijker asiel zal krijgen als het zonder begeleiding aankomt; 5. het kind vlucht tijdens een crisismoment; 6. het kind wordt door zijn ouders in België achtergelaten. Voor de Federatie Pleegzorg is een correcte diagnose van de behoeften van het kind en de mogelijkheden tot begeleiding van de jongere al van bij de eerste opvang primordiaal. Om dit te verwezenlijken zou voor elke jongere een dossier moeten worden aangelegd zodra hij op het grondgebied aankomt; dat dossier moet het mogelijk maken de beste oplossing voor hem te vinden. 16
De ervaring van de Federatie leert: Ÿ dat pleegzorg niet de goede oplossing is voor kinderen die uit hun land zijn gevlucht nadat ze hun woonplaats hebben verlaten, want ze willen en kunnen zich niet binden; Ÿ dat de BNBM’s vaak hopen dat ze met de andere leden van het gezin kunnen worden herenigd; Ÿ dat in het kader van de pleegzorg heel weinig kinderen verdwijnen, omdat het al om een tweede vorm van opvang gaat. Het systeem van begeleid wonen van de cel “vreemdelingen” van JOBA (dienst jeugdzorg) uit Hoboken De dienst jeugdzorg van Hoboken heeft een systeem van begeleid wonen ontwikkeld dat niet alleen voor jonge Belgen maar ook voor BNBM’s openstaat. De jongere leert er zelfstandig wonen terwijl hij toch de hulp en bijstand van verschillende diensten en personen blijft genieten. Dit soort opvang is bestemd voor BNBM’s ongeacht hun statuut (asielzoekers of illegalen). Men moet minstens 17 jaar zijn, maar gezien de grote vraag vanwege jongeren, heeft de dienst ook een andere opvangformule ontwikkeld, de “tussenstap”. Daarin worden de BNBM’s opgevangen door een gastgezin, dat nadien in het persoonlijke netwerk van de jongere kan worden opgenomen. 2. Het peterschap Het peter- en meterproject van het Onthaalcentrum voor Vluchtelingen van Kapellen Het gaat om een federaal onthaalcentrum. Het werd in 1998 geopend en heeft 450 bedden, waarvan 54 voor BNBM’s. Er wordt in basisopvang voorzien, behalve voor de BNBM’s, waarvoor het centrum een speciale inspanning levert: sinds 2002 beschikken ze over een aparte ruimte met elf begeleiders. Het centrum lanceerde in oktober 2002 het project “Peters en Meters” met als doel gezinnen te vinden die bereid waren een minderjarige tijdens zijn vrije tijd op te vangen. Van deze gezinnen wordt verwacht dat ze de jongere aan het dagelijkse leven laten deelnemen, zodat hij niet alleen de taal leert maar zich ook met zijn nieuwe cultuur vertrouwd kan maken. Sinds het begin van dit project hebben zich al een honderdtal kandidaten gemeld. Ze worden eerst “gescreend” (documenten invullen, een gesprek en een bezoek aan huis), en profielen worden opgesteld om de jongere te kunnen plaatsen in het gezin dat het best bij hem past. Tot op heden hebben 25 jongeren op die manier een “petergezin” gevonden. Een voorbeeld: een jong meisje uit Guinea arriveerde in november 2002 in het centrum van Kapellen. Ze was heel gesloten en weigerde elk contact met de andere kinderen en met de begeleiders. In haar land had ze gevangen gezeten en was ze seksueel misbruikt door de bewakers, met een abortus als gevolg. In België werd ze naar een centrum voor geestelijke verzorging doorverwezen. Het meisje aanvaardde de psychologische hulp die haar werd aangeboden en stemde daarenboven in met een “meterschap”. Haar nieuwe “gezin” zorgt heel goed voor haar. Toen de Dienst Vreemdelingenzaken voor een tweede keer negatief oordeelde over haar asielaanvraag, ging het gezin zelfs naar een nieuwe advocaat op zoek. Het meisje heeft haar “metergezin” echt nodig, want het stelt haar in staat uit haar sombere realiteit te ontsnappen en nieuwe wegen te verkennen. 17
Het project van het Centre liégeois de service social (de sociale dienst van de aalmoezeniersdienst voor vreemdelingen) Na de toevloed van Afrikaanse niet-begeleide minderjarige vreemdelingen werd de Luikse sociale dienst zich al snel bewust van de vele problemen waarmee deze jongeren te kampen hebben. Ontheemding is ongetwijfeld het grootste daarvan. Het Centrum bedacht bijgevolg een heel origineel begeleidingskader: het deed een beroep op de Afrikaanse gemeenschap van de stad om de BNBM’s op te vangen. Het was uiteraard niet de bedoeling de integratie van deze jongeren af te remmen door ze in hun eigen gemeenschap te houden. Het Centrum hoopte integendeel het proces te vergemakkelijken dankzij direct contact met mensen die dezelfde beproeving als zijzelf hadden doorstaan en die hun gevoelens dus ook beter konden begrijpen. Toch is dit experiment mislukt, vooral wegens problemen rond het verblijf van de personen die de rol van begeleider op zich hadden moeten nemen. Een vorm van voogdijschap bij Mentor-Escale Deze Brusselse vzw heeft een soort van voogdijschap voor BNBM’s opgezet. Maar in tegenstelling tot het Luikse Centre Social doet Mentor-Escale een beroep op de gastbevolking, Belgen dus of vreemdelingen die legaal op het grondgebied verblijven, op zoek naar “kandidaatvoogden”. De functie van die voogden is niet, zoals de naam zou kunnen laten vermoeden, de jongere juridisch te vertegenwoordigen. De “voogd” is in dit geval een vertrouwenspersoon waarop de minderjarige kan rekenen, een mentor. De voogd verbindt er zich ook toe het dagelijkse leven van zijn “pupil” te verbeteren door regelmatig educatieve of ontspannende uitstappen te organiseren. Via dit initiatief wil men ook bijdragen tot de bewustmaking van de Belgische bevolking. Ervaringen met begeleidingsprogramma’s door jongeren Karibu Nibemi, een project georganiseerd door het Protestants Sociaal Centrum vzw in Antwerpen, stelt een originele benadering van “begeleiding” voor. Het Centrum vertrouwt immers aan jonge Belgen, scouts en/of studenten, de zorg toe om minderjarige vreemdelingen bij hun studies te helpen. Het Centrum beschikte echter over te weinig tijd om de vrijwilligers adequaat voor te bereiden en vooral om er nieuwe te vinden. Andere moeilijkheid: het onderscheid tussen begeleiding door peters en meters en de begeleiding aangeboden door de organisatie was onvoldoende duidelijk. Het Centrum onderstreept echter het heel positieve effect dat deze individuele aanpak op de minderjarigen heeft gehad: sommige onderhouden nog steeds nauwe banden met hun peter/meter. De vereniging Calame reserveert de mogelijkheid tot peterschap voor adolescenten of jongvolwassenen die zelf problemen hebben op school of in de maatschappij. Ze streeft dus een dubbel doel na: de BNBM’s een andere omgeving bieden en de eigen verantwoordelijkheid van de “peters” stimuleren.
18
3. Werken in groepen en vrije tijd De vzw “Calame” en de BNBM’s van het Klein Kasteeltje “Calame” wil de vrije tijd van de BNBM’s van het Klein Kasteeltje organiseren en tegelijkertijd buitenschoolse activiteiten opzetten met de jongeren van Sint-Jans-Molenbeek in Brussel. Het doel is beide groepen samen te brengen om afwijzing of uitsluiting te vermijden. Het betrekken van “oudgedienden” bij het onderricht van de jongsten en de nieuwkomers is belangrijk. Die “oudgedienden” zijn merendeels jongeren uit de wijk, die vaak aan de rand van de maatschappij leven. Dankzij deze ervaring kunnen ze een activiteit ontplooien die hun waardegevoel en hun zin voor verantwoordelijkheid versterkt. Sommigen volgden zelfs een opleiding tot opvoeder, wat hun kansen op de arbeidsmarkt vergrootte. Voor de BNBM’s biedt dit initiatief de gelegenheid om ook buiten de muren van hun opvangcentrum met andere jongeren kennis te maken. Het project “Karibu Nibemi” van het Protestants Sociaal Centrum van Antwerpen Het “Protestants Sociaal Centrum” (PSC) werkt met zowel achtergestelde autochtonen als vluchtelingen. Het richt permanente diensten in waar elkeen zijn verhaal kan komen vertellen en alle mogelijke vragen kan stellen. Sommige van hen worden onmiddellijk door het Centrum opgevangen, andere worden naar een specifiekere dienst doorverwezen. Het plan voor het project “Karibu Nibemi” (“Karibu” betekent “welkom” in het Swahili en “Nibemi” komt van “niet-begeleide minderjarige”) kreeg vaste vorm in 1998. Toen meldden steeds grotere aantallen aan hun lot overgelaten buitenlandse minderjarigen zich bij permanente dienst van het centrum. “We beseften dat er geen enkel specifiek opvangsysteem bestond waarnaar we ze konden doorverwijzen, legt Christine Flogaus van het PSC uit. Toen werd het idee geopperd om een specifiek opvang- en bijstandsprogramma voor hen in het leven te roepen.” Het project wil deze jongeren de basis verschaffen voor een nieuw sociaal netwerk in hun gastland. Om dit te bereiken worden groepsactiviteiten afgewisseld met individuele begeleiding door vrijwilligers. In drie en een half jaar tijd bracht het Karibu-project een zestigtal jongeren bijeen, van 13 tot 21 jaar. Velen van hen kwamen van Afghanistan, Ethiopië, Armenië en Sierra Leone. Tijdens de eerste twee jaren van het project kenden de groepsactiviteiten veel succes. Het ging om vaste, georganiseerde ontmoetingen één zaterdagnamiddag op twee tijdens de schoolperiode en nog frequenter tijdens de vakanties. De bioscoop, het zwembad, bowlen, breakdancing en dergelijke behoorden tot de regelmatige activiteiten, maar het PSC maakte er een erezaak van om ook “ernstiger” bijeenkomsten te organiseren, zoals workshops over seksualiteit, een spel rond drugs of lessen informatica. “Een van de grote pluspunten van deze activiteiten was ongetwijfeld dat de groep als ‘sociaal vangnet’ voor jonge asielzoekers diende, legt Christine Flogaus nog uit. Ze konden er leeftijdgenoten ontmoeten die zich in een vergelijkbare situatie bevonden, en het was in de veiligheid van de groep dat ze het vrijetijdsaanbod leerden kennen. Er werden hechte vriendschapsbanden gesmeed.” Sinds augustus 2000 kennen deze weekendactiviteiten echter een terugval. De jongeren beschikken sinds dan immers over een eigen ruimte die ze volledig zelf hebben ingericht. Ze trekken er naartoe wanneer ze maar willen, voor advies of inlichtingen, of om gewoon wat te praten. “Ze voelen er zich thuis, vervolgt Christine Flogaus. Het vormt een soort ankerpunt, iets waarvan een geïsoleerde minderjarige anders verstoken blijft.”
19
Creatieve workshops in het CIRAC van Marcourt Het CIRAC (Centre International de Rencontres et d’Action Culturelle) is al sinds 1988 gevestigd in Marcourt, in de provincie Luxemburg. Het biedt plaats aan 110 personen, vooral jongeren. Dit Centrum doet dienst als het jeugdhuis van de streek. In 1998 werd een centrum voor kandidaat-vluchtelingen met een capaciteit van 300 personen opgericht in Rendeux, op drie kilometer van het CIRAC. De plaatselijke bevolking was er hoegenaamd niet op voorbereid. De reacties waren dan ook gemengd: sommigen hadden schrik, andere stonden er heel open voor. Het CIRAC heeft ervoor gekozen ruimten voor animatie en expressie in te richten bestemd voor zowel de plaatselijke jeugd als jonge vluchtelingen. Tweemaal per week, ook tijdens de vakantie, worden workshops voor muurschilderkunst, monumentale beeldhouwkunst, toneel of koken in de vorm van stages aangeboden. Al deze activiteiten hebben onmiskenbaar positieve resultaten, zelfs al moesten hier en daar kleine aanpassingen worden doorgevoerd. “Er groeien echte contacten tussen gezinnen van hier en elders, constateert de directrice. De vooroordelen sneuvelen het een na het andere en de sfeer is er uitstekend.” Discussie-elementen tijdens de studiedag De deelnemers aan de werkgroep rond activiteiten gericht op ontspanning en socialisatie benadrukten dat de BNBM’s daar ook toegang tot moeten krijgen. “De vrijetijdsbesteding is van kapitaal belang, stellen de deelnemers. Ze bevordert de socialisatie en helpt de mensen hun problemen vergeten.” “Het doel van ludieke activiteiten is jongeren te helpen, ze te wapenen en ze beter te socialiseren opdat ze zich snel en adequaat kunnen integreren”, vult Marijke D’Herde van het Protestants Sociaal Centrum aan. Sommige deelnemers vestigden echter de aandacht op een algemeen verschijnsel: inwonende BNBM’s verwachten iets anders van deze activiteiten dan “ambulante”. “Wat deze ‘ambulante’ jongeren er vaak toe aanzet aan deze ludieke activiteiten deel te nemen, is dat ze een maaltijd krijgen, medische verzorging enz., legt Maarten Caestecker van de jeugddienst van de stad Antwerpen uit. Ze brengen hun problemen mee en aarzelen niet ze aan de begeleiders voor te leggen. We weten niet steeds waar ze vandaan komen. En we proberen dat ook niet uit te vissen. We eerbiedigen hun individualiteit.” “Het is net als op school, vult Leen Renders aan, lerares Nederlands in een onthaalklas van een Anderlechtse school. Sommigen zoeken er alleen maar sociaal contact. De lessen zelf interesseren hen niet zozeer”. Het probleem met hobby’s is dat ze duur zijn. Te duur voor de BNBM’s. “Vandaar dat verenigingen, scholen, centra enz. ze moeten blijven organiseren”, meent Leen Renders. “Maar, vraagt Jan Van de Walle zich af, opvoeder in het vluchtelingencentrum van Westende, is het wel goed dat deze jongeren voortdurend bij de hand worden genomen? Dat gebeurt al op school, moet dat dan ook nog eens tijdens hun vrije tijd?” Peterschappen en regelmatige financiële hulp voor persoonlijke activiteiten (sport, optredens enz.) zijn twee goede manieren om dat laatste probleem te omzeilen, en ze bieden de jongere tegelijkertijd een grotere keuzevrijheid en een grotere zelfstandigheid.
20
4. Scholing Tal van initiatieven ondersteund door de Koning Boudewijnstichting bieden inhaallessen aan (zoals de Heilig Hartschool van Sint-Joost en de vereniging “De Mangoboom in Bloei”), of (vervolmakings)cursussen Frans of Nederlands (meer bepaald door het gemeentebestuur van Heusden-Zolder), of nog interactieve, ludieke activiteiten voor het aanleren of opfrissen van diverse onderwerpen (Aide aux personnes déplacées in Luik). We gaan hier dieper in op het project van de vereniging “Lire et Ecrire” uit Verviers. Project van de regionale vzw “Lire et Écrire” van Verviers Deze vzw, die zich tot doel stelt volwassenen te leren lezen en schrijven, kreeg begin 2000 een groot aantal aanvragen binnen van zowel adolescenten als ouders van adolescenten die in Verviers de mogelijkheid niet hadden Franse lessen te volgen. “Lire et Écrire” ging dus onmiddellijk van start met lessen Frans voor beginners, op woensdagnamiddag en zaterdagochtend. Sindsdien zijn verschillende groepen opgericht (mondeling voor beginners, mondeling voor gevorderden, alfabetisering van laaggeschoolde jongeren enz.). “We waren verrast door de respons van de jongeren, getuigt Vinciane Hardy, lesgeefster en contactpersoon voor het “project adolescenten” van de vzw. Ze vertelden ons dat het de eerste plaats is waar ze zich zonder druk durfden uit te drukken, in alle vrijheid. Het is ook duidelijk gebleken dat deze jongeren een reële behoefte voelen om zich uit te drukken.” Al snel zocht de vereniging samenwerking met scholen en andere instellingen, zoals de centra van het Rode Kruis, om samen met hen een oplossing op langere termijn uit te werken. Tegelijk verrichtte de vereniging een onderzoek bij de onderwijsinstellingen in de streek van Verviers om naar hun reële noden op dit gebied te peilen. Volgens tal van leraars was er vooral een gebrek aan hulpmiddelen, handboeken en ander materiaal dat kon worden gebruikt om deze jongeren op te leiden. “Lire et Écrire” heeft dan ook specifieke opleidingsmodules voor lesgevers opgesteld en Parler pour apprendre, apprendre pour parler uitgegeven, een werk dat hun ideeën uiteenzet over vormingsactiviteiten die met deze jonge nieuwkomers kunnen worden ondernomen. Op termijn wil de vereniging haar lessenaanbod terugschroeven. “We wensen enkel de alfabetiseringslessen voor adolescenten behouden, legt Vinciane Hardy uit. Omdat er voor die groep jongeren geen ander alternatief is. Maar algemener stellen we ons de vraag: is het echt ónze taak om al deze cursussen in te richten? Is dat niet veeleer de taak van de Franse Gemeenschap?” Discussie-elementen tijdens de studiedag De kinderen die ons land binnenkomen zijn ontwricht, niet alleen door wat ze hebben meegemaakt maar ook door de omgeving die ze hier aantreffen (isolement, geen vooruitzichten, onzekerheid enz.). Maar ook de scholen kunnen ontwricht raken, zelfs geïsoleerd, wanneer ze BNBM’s aanvaarden. Veel scholen weten immers niet hoe ze die op een behoorlijke manier moeten opvangen. Tijdens de studiedag van 7 mei bepleitten de deelnemers van de werkgroep “schoolbegeleiding” een betere netwerking, met andere woorden, een betere samenwerking tussen verenigingen en de onderwijssector. “Er valt heel wat informatie uit te wisselen over de te gebruiken hulpmiddelen en de toe te passen werkwijzen, stellen ze. De scholen moeten weten waar ze indien nodig kunnen aankloppen. En het is ook heel belangrijk dat aan de scholen – zowel de lesgevers als de leerlingen – wordt uitgelegd wat vluchtelingen zijn en
21
wat hun leefwereld is.” Ook regelmatig contact tussen de NGO die met de jongere werkt en zijn school wordt door de deelnemers van de werkgroep wenselijk geacht. “De vereniging moet het onderwijstraject van de jongere kunnen volgen, terwijl de school moet weten wie het kind is. Samen moeten ze ook oplossingen voor eventuele problemen kunnen uitwerken.” Daarnaast betreuren de deelnemers de te zwakke aanwezigheid van “onthaalklassen” in de scholen, zowel in Vlaanderen als in Wallonië en in Brussel, met als gevolg dat de taak van het talenonderricht en het inhalen van de onderwijsachterstand te veel op de schouders van de verenigingen komt te liggen. “Wat dat betreft neemt de regering onvoldoende haar verantwoordelijkheid, meent Mayele Wahituma, voorzitster van de vereniging “De Mangoboom in Bloei”. Onze vereniging, zoals de meeste andere, werkt voor 100% met vrijwilligers. We weten niet bij wie we nog voor hulp kunnen aankloppen.” 5. Psychologische hulp Exil: expressieworkshops en residentieel verblijf “Exil” is een Brussels gezondheidscentrum voor vluchtelingen dat iets meer dan 25 jaar geleden werd opgericht. Het centrum richt zich tot een kwetsbare bevolkingsgroep waaraan het therapeutische hulp aanbiedt in vier programma’s: • het eerste is bestemd voor vrouwen die het slachtoffer van seksueel geweld zijn geweest; • het tweede is bestemd voor mannen die het slachtoffer van marteling zijn geweest; • het derde is bestemd voor kinderen • het vierde is bestemd voor kinderen binnen hun gezin. Het project “kinderen-gezinnen” werd door de Koning Boudewijnstichting ondersteund. Het wil het lijden van kinderen op de dool behandelen en verlichten. Het mikt op kinderen tussen 0 en 14 jaar en hun ouders. Verschillende, vaak cumulatieve, oorzaken liggen aan de basis van hun kwetsbaarheid. “Exil” wil de individuele gevolgen van de trauma's aanpakken, zowel bij de jongere als bij zijn ouders, de gezinsbanden herstellen en gezinnen bijstaan bij hun integratieproces in België. Het volledige programma wordt door een multidisciplinair en multicultureel team (psycholoog, maatschappelijk werker, arts, begeleider enz.) opgesteld en opgevolgd. Het behelst: • een sociaal aspect. De vereniging begeleidt de ouders bij het heropbouwen van een leefproject; • psychotherapeutische sessies, hetzij individueel of in groep (moeder-kind, echtpaar, gezin); • medische raadpleging. Vaak is het immers via het lichaam dat vroeger en huidig lijden tot uiting komt; • groepstherapie. Via expressieactiviteiten voor de kinderen en vakantieverblijven voor de gezinnen. Het centrum “Exil” constateert dat dit programma een heel positieve invloed heeft op het algemene evenwicht van de vluchtelingen. Het maakt het meer bepaald mogelijk marginalisatie, sociale uitsluiting, zelfvernietigend en strafbaar gedrag en persoonlijkheidsstoornissen bij kinderen op lange termijn te voorkomen. De ouders worden zich van hun kant nog bewuster van de essentiële rol die ze ten opzichte van hun kinderen te vervullen hebben. Dit vermindert ook het risico van mishandeling. 22
Project “Kinderen met een tweede huid” van Indomo (Instituut voor duurzame ontwikkeling van mens en organisatie) De vzw Indomo ijvert voor de duurzame ontwikkeling van het welzijn van de mens. In dat kader helpt het stress te beheersen en psychologische trauma’s te voorkomen, onder meer bij vluchtelingen. Ze heeft daartoe een therapeutisch spelproject opgezet dat ze in scholen organiseert, in nauwe samenwerking met de lesgevers.. Het project “Kinderen met een tweede huid” is gegroeid uit de vraag van scholen die vluchtelingkinderen wilden helpen bij wie ze een trauma hadden ontdekt. Indomo meent dat, als men de jongeren in staat wil stellen te evolueren, men deze visie van ziekte en trauma aan de kant moet zetten en zich meer concentreren op hun potentieel, hun actuele situatie en hun toekomst. Indomo heeft het trouwens liever over een “normale reactie op een abnormale situatie” dan over een “trauma”. “Een slechte ervaring blijft een slechte ervaring, stelt Stefaan Plysier, psycholoog bij Indomo. Daar valt niets meer aan te doen. Maar werken aan positieve zaken blijft wél mogelijk. De buitenlandse minderjarige zit vol positieve elementen zoals zijn cultuur, zijn persoonlijkheid, zijn taal. En hij kan er andere leren ontdekken, als hij daarbij maar geholpen worden.” Bij ons wordt het kind geconfronteerd met nieuwe taken – die soms die van een volwassene zijn – en met een nieuwe levenswijze, in een omgeving en een taal die hij niet kent. Het is dus maar normaal dat hij zich vragen stelt rond zijn identiteit. “Om hem een bestaansreden te geven in deze moeilijk te beheersen context, zegt Stefaan Plysier, is het heel belangrijk dat het kind snel een structuur aangereikt krijgt, een vooruitzicht (het kind moet weten wat er morgen staat te gebeuren) en verantwoordelijkheden (zoals bijvoorbeeld de planten begieten). We moeten de personen die deze jongeren omringen, en vooral de scholen, ervan overtuigen dat we ze met heel weinig kunnen helpen. Maar in de praktijk duiken tal van hinderpalen op: de scholen zeggen te gauw dat ze dit niet aankunnen en dat dit werk voor specialisten is. Die houding zouden we moeten veranderen. Ze moeten veeleer vertrekken van wat het kind is en niet van wat het is geweest. Een deel van hun eerste huid zijn deze kinderen definitief kwijt. Maar wat belangrijker is, is dat ze er hier een tweede huid kunnen maken.” Indomo heeft deze ideeën gebundeld in de publicatie Kinderen met een tweede huid. Discussie-elementen tijdens de studiedag De deelnemers aan de werkgroep over psychologische hulp op de studiedag van 7 mei hebben een belangrijke contradictie aan het licht gebracht: psychologische hulp vergt per definitie tijd, terwijl de asielprocedure snel moet gaan. “Het is reëel probleem, meent Tite Mugrefya, psycholoog aan de Clinique de l’Exil in Namen. Maar zo is het nu eenmaal. Het belangrijkste is dat we de jongere een toekomst kunnen bieden. We moeten hem helpen, hem een beeld geven van wat zijn toekomst zou kunnen zijn. We moeten de minderjarige sterker maken.” Voor Anne-Pascale Marquebreucq, psychotherapeute bij de vzw Exil in Brussel, “mag deze realiteit nooit als voorwendsel dienen om niets te doen. We moeten de jongere zo goed en zo kwaad mogelijk begeleiden.” Zodra een therapie wenselijk of noodzakelijk blijkt te zijn, rijst het probleem van de taal. Sommige centra doen een beroep op tolken. Voor andere blijft dit een groot probleem. Psychologische hulpverlening kan lang duren. “We moeten aanvaarden dat de minderjarige niet
23
onmiddellijk begint te praten, meent Tite Mugrefya. We moeten de stilte leren aanvaarden. Vaak is het pas wanneer het vertrouwen er is dat de jongere zal beslissen om te praten.” “Aanvankelijk hebben de minderjarigen behoefte aan rust en steun, zegt ook Bart Vanhaverbeke, psycholoog in het opvangcentrum voor vluchtelingen van Westende. Ze zijn gesloten. Mettertijd begint een en ander naar buiten te komen. Het is dan dat men ziet of psychologische hulp noodzakelijk is.” De jongere vertrouwt andere zaken aan zijn psycholoog toe dan aan de ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken. Het gebeurt dus dat sommige verhalen die in het vertrouwelijke kader van een consultatie worden verteld, essentieel zijn om de asielprocedure in de ene of de andere richting te duwen. Mag de psychotherapeut deze ontboezemingen in een rapport opnemen dat aan de verantwoordelijken voor de procedure wordt overgemaakt? Sommige deelnemers zijn voor, andere tegen. “Je hoeft maar naar de deontologie van de psycholoog te kijken, meent Bart Vanhaverbeke. Als een persoon in gevaar is, heeft de psycholoog de plicht dit bekend te maken”. In het gezondheidscentrum “Exil” zet men de jongere er liever toe aan zijn verhaal zelf aan zijn advocaat of aan het Belgische Comité voor Hulp aan Vluchtelingen (BCHV) te vertellen. “Onze rol als therapeut bestaat erin het getuigenis over te maken, met de volledige instemming van de betrokken persoon, vindt Tite Mugrefya dan weer. De advocaat moet een omstandig rapport krijgen. Zo kan de jongere zien dat we zijn bondgenoten zijn en dat we hem willen helpen.” 6. Netwerken De jonge vluchteling komt heel kwetsbaar bij ons aan; hij is al zijn richtbakens, waaronder zijn gezinsomgeving en zijn affectieve banden, kwijt. Hij moet opnieuw, en op korte tijd, een gestructureerd relationeel kader ontwikkelen, vooral als hij heel jong is. Sinds een vijftiental jaren worden in Vlaanderen en in Wallonië experimenten met netwerken uitgevoerd. Zoals hun naam aangeeft, willen ze voor de jongeren een nieuw netwerk van stabiele en betrouwbare relaties op lange termijn uitwerken. Ze veronderstellen eveneens een nauwe samenwerking tussen alle personen die binnen dit netwerk participeren. De praktijkervaring van de vzw Mentor-Escale Mentor-Escale is een vzw die in 1997 is opgericht om de begeleiding van BNBM’s te verzekeren. Ze werkt op twee niveaus: 1. De individuele opvolging: het gaat hier om een soort “werk à la carte”. Elke jongere wordt persoonlijk opgevangen, volgens zijn specifieke behoeften. Samen met hem wordt het traject overlopen dat hij zal afleggen. Voor elke jongere wordt een dossier aangelegd met het project dat hij in België wil opzetten. 2. Groepswerk: de vzw gaat uit van het principe dat deze jongeren elkaar moeten kunnen ontmoeten en het recht op hun jeugd terug moeten krijgen. Daartoe worden gezamenlijke activiteiten georganiseerd (koken, uitstapjes, discussies over wat de jongeren bezighoudt, culturele uitwisselingen enz.).
24
“We hebben een netwerkformule ontwikkeld die vertrekt vanuit één basisvaststelling, zegt Annick Léonard, maatschappelijk werker binnen de vzw. De toestand waarin ze zich bevinden is heel complex: ze zijn niet alleen jong, ze zijn daarenboven vreemdelingen, bannelingen, asielzoekers. Daarbij komt nog eens een totale breuk met hun sociaal netwerk en hun gewoonten.” Het netwerk wordt geleidelijk aan uitgebouwd: Ÿ De eerste stap bestaat erin de jongere een gevoel van veiligheid en houvast te geven. De eerste leden van het netwerk zijn de jongere zelf, zijn belangrijkste begeleider (meestal de maatschappelijk werker die hem volgt), de directeur van de instelling waar hij is geplaatst, en eventueel een opvoeder of studiebegeleider. Het netwerk komt regelmatig bijeen, wat de jongere in staat stelt te zien wie wat voor hem doet. “Het is belangrijk dat hem zijn toestand wordt uitgelegd, zegt Annick Léonard. Want hij moet weten of hij vertrouwen mag hebben of niet.” Het netwerk biedt de jongere ook een plaats die hij vroeger misschien niet had, toen hij nog deel van zijn gezin uitmaakte: hij kan zijn verwachtingen en problemen uiten, hij leert het woord te nemen, hij beseft dat hij keuzes kan maken om zijn leven op te bouwen. Ÿ De tweede stap is de uitbreiding van dit netwerk. Er komen, met de instemming van de jongere, nieuwe personen bij. Dat kan de advocaat zijn, de arts, de leraar, een meter/peter, mensen die uit de vzw vertrokken zijn, personen uit andere instellingen waarmee de jongere in contact staat enz. In dit stadium omvat het netwerk zo’n 6 à 8 personen. De BNBM voelt er zich steeds veiliger. Ÿ De laatste fase is de consolidatie van het netwerk, zodat het iets natuurlijks wordt. Er worden geen bijeenkomsten meer belegd in dit stadium, het netwerk werkt volledig zelfstandig. Het kan dan bestaan uit vrienden, het vriendje of vriendinnetje en zijn/haar familie, personen uit dezelfde gemeenschap enz. Hiermee loopt het werk ten einde: de jongere is zelfstandig geworden, heeft zich geïntegreerd en weet dat hij kan rekenen en terugvallen op een hele reeks personen. Deze netwerken kunnen eveneens de vorm aannemen van een samenwerking tussen gespecialiseerde diensten. De “Service Droits des Jeunes” kan bijvoorbeeld de juridische begeleiding van de jongere voor zijn rekening nemen, “Mentor-Escale” zijn sociale begeleiding en het opvangcentrum zijn onderricht. “Maar dan, onderstreept Annick Léonard, is het heel belangrijk dat deze diensten, verenigingen en andere centra elkaar goed kennen, zodat men weet wie wat kan doen. Men moet ook open staan voor uitwisseling.” “Kortom, vervolgt Annick Léonard, netwerken, welke vorm die ook aannemen, moeten de jongere zo volledig mogelijk omsluiten. Verschillende personen rondom hem maken het immers mogelijk om hem vanuit alle invalshoeken te begrijpen. Eén enkele persoon kan alle problemen waarvoor de jongere staat immers niet oplossen.” Praktijkervaring met netwerken bij JOBA (dienst voor jeugdzorg) van Hoboken Het netwerken bij JOBA gebeurt op twee vlakken: 1. Bij de begeleiding van de minderjarige werkt JOBA samen met andere diensten zoals OCMW’s of onthaalcentra. Elke dienst leert de jongere zo goed mogelijk begrijpen en neemt een bepaald aspect van zijn begeleiding voor zijn rekening, afhankelijk van zijn specifieke competenties. Maar alles gebeurt steeds in een geest van uitwisseling en samenwerking. De jongere wordt nooit aan één begeleider of één dienst toevertrouwd. En in het “tussenstap”project wordt niet alleen de jongere opgenomen, maar ook het opvanggezin. 25
2. Een van de doelstellingen van het project is een netwerk voor sociale hulp rond de jongere te creëren. Dit moet zowel persoonlijk zijn (het eventuele onthaalgezin, vrienden enz.) als onpersoonlijk (advocaat, OCMW, leraar, eigenaar enz.) Discussie-elementen tijdens de studiedag Het werken met netwerken werpt duidelijk vruchten af. Netwerken bieden een grote steun aan de jongere. Toch zijn ze nog lang niet de regel, en dit om verscheidene redenen. “Het opzetten van netwerken botst op tal van hinderpalen, bekent Annick Léonard. Vooreerst, en dat spreekt voor zich, wanneer er niets bestaat, moet er eerst belangstelling worden gewekt en moet men de zaak aan het rollen krijgen, wat heel wat energie vergt. Ten tweede is de jongere soms wantrouwig, als gevolg van de opvangproblemen die hij al heeft ondervonden, zonder het probleem van de taal te vergeten. En vooral, de instellingen staan soms weigerachtig tegenover netwerken omdat ze niet goed weten waarover het precies gaat. Ze hebben de gewoonte niet samen te werken en elkaar te steunen.” “Inderdaad, bevestigt Bart Daems, directeur van JOBA in Hoboken, omdat het gaat om jongeren die een andere taal spreken en een andere cultuur hebben, gebeurt het niet zelden dat deze instellingen schrik hebben. Ze zijn bang voor het onbekende, ze vragen zich af hoe ze met die jongeren moeten omgaan.” Bart Daems wil dat er in de diensten specialisten werken die opgeleid zijn in asielrecht, vreemdelingenrecht en cultuurwetenschappen. “Maar, zo voegt hij eraan toe, het is heel moeilijk deze opleidingen aan te bieden wegens gebrek aan financiële middelen! Maar ik ben ervan overtuigd dat dit ook tot de verantwoordelijkheid van deze diensten behoort. Zij moeten fondsen voor deze projecten uittrekken. Want zij moeten blijk geven van deskundigheid terzake, om te vermijden dat zware fouten worden gemaakt.” Solidariteit ontwikkelen vergt niet altijd veel geld, meent Annick Léonard. Integendeel, soms maakt ze zelfs besparingen mogelijk. “Als één vereniging een maatschappelijk werker levert, een andere een psycholoog en een derde de scholing opvolgt, dan is zulk een besparing goed mogelijk, verduidelijkt ze. Maar het allerbelangrijkste is dat de solidariteit van een netwerk een nieuwe dynamiek opwekt, een daadkracht die in nieuwe initiatieven uitmondt.” Het uitgangspunt van een netwerk moet vóór alles het individueel initiatief zijn. “Het oprichten van een netwerk is vooral een kwestie van persoonlijke wil, legt ze uit. Als een instelling geen deel uitmaakt van een netwerk, kunnen haar leden individueel het initiatief nemen om er een op te richten, op basis van hun persoonlijke relaties. Langzaamaan ontmoet men steeds meer mensen, men raakt steeds bekender en het netwerk kan zich uitbreiden.” “Bij het werken met instellingen, bevestigt Christophe Renders, jurist bij het Jesuit Refugee Service, is het belangrijk personen te gaan opzoeken, de geschikte personen te identificeren die van het netwerk deel kunnen uitmaken.”
26
V. BESLUIT Uit dit rapport blijkt duidelijk dat België al een lange heeft weg afgelegd op het gebied van de hulp aan buitenlandse niet-begeleide minderjarigen. Er zijn op het terrein belangrijke stappen gezet. Er zijn gedurfde initiatieven genomen, die zich hebben ontwikkeld en professioneler zijn geworden. Ook op politiek en administratief gebied is grote vooruitgang geboekt, onder meer inzake het voogdijschap, het onderwijs en de gezondheid. Maar uit dit rapport blijkt al evenzeer dat niet alle problemen opgelost zijn. De werkgroep "Rechten van het kind" van de senaat komt tot dezelfde conclusie in haar rapport gewijd aan de toestand van de BNBM’s dat op 23 januari 2003 werd goedgekeurd. Het eindigt met een hele reeks aanbevelingen die de nog af te leggen weg uitstippelen. De regering van haar kant heeft zich formeel geëngageerd op twee cruciale punten: de invoering van een voogdijdienst en het stopzetten van de plaatsing van BNBM’s in gesloten centra. Met de uitvoering van deze twee beloften zal een nieuwe positieve stap gezet zijn. Het lijkt dus allemaal in de goede richting te gaan: die van een betere bescherming van de BNBM’s in ons land, met name via de invoering en de toekenning van een specifiek statuut waaraan een tijdelijk verblijfsrecht in een aangepaste onthaalcontext wordt gekoppeld. Een dergelijk juridisch kader zal organisaties en diensten in staat stellen de BNBM’s bij te staan op een manier die nog beter aan hun behoeften tegemoetkomt. Maar vooral zal het deze jongeren, deze kinderen vaak, al was het maar voor korte tijd onttrekken aan de duistere greep van de illegaliteit en de onzekerheid. Het zal hun de kans bieden zich volledig aan hun nieuwe levensproject te wijden.
27
- Bijlage 1 Lijst van de geselecteerde verenigingen in het kader van de campagne ‘Kinderen op de dool’ van de Koning Boudewijnstichting (1999-2001) Aide aux Personnes Déplacées asbl Contactpersonen: Laurence Bruyère en Véronique Masereel Rue Jean d’Outremeuse, 93 – 4020 Liège - tel. 04/342 14 44 – fax. 04/340 00 90 e-mail:
[email protected] Het bevorderen van de integratie van nieuwkomers in het onderwijs en in onze maatschappij door de organisatie van inhaallessen Frans. Het aanleren gebeurt spelenderwijs zodat de kinderen op een ontspannen manier de taal kunnen leren. Steun ontvangen in 2001. Calame asbl Contactpersoon: Saïd Berrada Rue Hollebeek, 282 – 1630 Linkebeek Tel. 02/380 67 25 Het project heeft drie prioritaire doelstellingen: het voorkomen van elke vorm van racisme, kinderen die het slachtoffer zijn van oorlogsgruwelen helpen zich opnieuw te verzoenen met het leven en het herstellen van de ethnische relaties tussen kinderen in conflictsituaties. Samenwerking met het Athénée Serge Creuz om een aantal vrijetijdsen ontspanningsactiviteiten met de doelgroep uit te werken. Betrokkenheid van de gezinnen van de kinderen bij de organisatie van de verschillende activiteiten. Steun ontvangen in 1999, 2000 en 2001. Centre de Femmes africaines pour l’Expertise des projets Ici et Là-bas Contactpersoon: Marie-Claire Ruhamya Boulevard Léopold II, 227 – 1080 Bruxelles - tel. 0477/86 59 93 Via een degelijke omkadering op sociaal-cultureel en psychopedagogisch vlak, helpt dit project vluchtelingenkinderen zich aan te passen en te integreren in ons land Daarbij wordt vooral gemikt op het sociale, culturele en schoolse milieu. Belangrijk is de specifieke hulp die wordt geboden om de kinderen te helpen de trauma’s te verwerken die ze tijdens hun vlucht hebben meegemaakt. Betrokkenheid van de ouders bij het project. Steun ontvangen in 1999 en 2000. Centre Cirac asbl Contactpersoon: Murielle Cambier Rue des Martyrs, 13 – 6987 Marcourt-Rendeux - tel. 084/47 72 11 – 47 74 46 – fax. 084/47 82 29 e-mail:
[email protected] Het opzetten van een theaterproject met jongeren uit de streek samen met jongeren die in het nabije opvangcentrum voor vluchtelingen verblijven. De bedoeling is elkaar beter te leren kennen om de angsten af te bouwen, te strijden tegen vreemdelingenhaat en bij te dragen tot de plaatselijke ontwikkeling. Steun ontvangen in 2000.
28
Centre de Service social – Aumônerie des Etrangers Contactpersoon: Anne-Christine Ghysens Rue des Anglais 33 – 4000 Liège - tel. 04/223 39 10 – fax. 04/221 16 09 – e-mail:
[email protected] Het project zoekt personen van dezelfde culturele oorsprong als de niet-begeleide minderjarige met het oog op « peterschapsrelaties ». Deze peters zijn voor de jongeren een aanknopingspunt, zodat de cultuurshock minder groot wordt en de integratie vergemakkelijkt. Een maatschappelijk werkster begeleidt elke jongere afzonderlijk en volgt de administratieve problemen van dichtbij op. De zoektocht naar peterschappen beperkt zich niet tot het Afrikaanse net. Steun ontvangen in 2000. ‘t Centrum vzw Contactpersoon: Mimi Fredrix Montenakenweg 145 – 3800 Sint-Truiden - tel. 011/69 75 21 – fax. 011/69 75 40 – e-mail:
[email protected];
[email protected] Psychologische opvang en nazorg van getraumatiseerde kinderen, specifiek gericht naar minderjarige en niet-begeleide Kosovaarse jongeren. Publicatie van het boek « Tien kleine negers… een verhaal zoals vele anderen », (verhalen van 10 alleenstaande minderjarige asiezoekers over hun pijnlijke levenservaringen). Steun ontvangen in 2001. Conseil des Communautés Africaines en Europe et en Belgique asbl Contactpersonen: Victor Misamu en Jeanine Ndayishimiye Rue Royale, 171 – 1000 Bruxelles - tel. 02/218 07 10 – fax. 02/218 19 04 Taalkundige en culturele hindernissen belemmeren dikwijls het onthaal en de begeleiding van minderjarigen in ballingschap. Dit project focust op de vorming van allochtone onthaalgezinnen die bereid zijn om ongeveer 100 kinderen en alleenstaande jongeren (5-17 jaar) op te vangen tijdens de weekends en de vakanties. Allochtonen worden opgeleid om op te treden als taalkundig en cultureel bemiddelaar tussen de minderjarigen en al wie professioneel bij hun opvang en begeleiding betrokken is. Steun ontvangen in 1999 en 2000. OCMW Dendermonde Contactpersoon: Marianne Broothaerts Kerkstraat 115 – 9200 Dendermonde - tel. 052/26 27 56 – fax. 052/26 27 52 Het OCMW van Dendermonde biedt de haar toegewezen niet-begeleide jongere asielzoekers en jongeren zonder papieren (tussen 16 en 18 jaar) een vorm van beschut wonen aan. De nadruk wordt daarbij gelegd op opvang, schoolbegeleiding en integratie. Ook de voorbereiding op een eventuele (en mogelijk gedwongen) terugkeer naar het land van herkomst vormt een belangrijk aandachtspunt. Steun ontvangen in 1999. Ecole du Sacré-Cœur et de Saint-Josse asbl Contactpersoon: Michelle Potvin Rue du Cardinal, 32 - 1000 Bruxelles - tel. 02/230 74 00 Aangezien de huistaakscholen van de buurt overbelast zijn, biedt het project een schoolse begeleiding aan de leerlingen van de school Sacré-Cœur. Steun ontvangen in 2001.
29
Exil asbl Contactpersoon: Anne-Pascale Marquebreucq Avenue Brugmann, 43 – 1060 Saint-Gilles - tel. 02/534 53 30 – fax. 02/534 90 16 – e-mail:
[email protected] Het project voorziet in de begeleiding van kinderen van 0 tot 12 jaar. Exil is gespecialiseerd in de opvang en behandeling van kinderen die getraumatiseerd werden in het land van herkomst of tijdens hun vlucht. Naast de individuele behandeling wordt tevens gepoogd om de bindingen en verhoudingen te herstellen op het vlak van het gezin en de samenleving. Tot slot wordt ook de nodige ondersteuning geboden bij het aanpassingsproces in België. Steun ontvangen in 1999, 2000 en 2001. Federatie Pleegzorg Contactpersoon: Jan Breyne Ravenstraat 98 – 3000 Leuven - tel. 016/23 97 75 – e-mail:
[email protected] Sinds 1999 heeft de organisatie een degelijke praktische handleiding voor diensten die minderjarige vreemdelingen opvangen in onthaalgezinnen. De federatie maakte een inventaris op van de aanvragen tot plaatsing van buitenlandse minderjarigen. In 2000 bouwde de federatie een centraal aanspreekpunt uit en organiseerde vormingen voor hulpverleners en pleegouders. Daarnaast werden de handleiding en de inventaris geactualiseerd. Steun ontvangen in 1999 en 2000. Form’Anim asbl Contactpersonen: Michèle Simon en Carine Vansinsen Rue du Chêne, 345 – 4100 Seraing - tel. 04/338 16 35 – e-mail:
[email protected] Het maatschappelijk doel van de vereniging is de strijd tegen elke vorm van uitsluiting. Realisatie en publicatie van een gids met alle beschikbare informatie over mogelijkheden tot hulpverlening en de bestaande diensten m.b.t. hulp aan kinderen en jongeren zonder papieren in Seraing. Begeleiding van deze jongeren. Steun ontvangen in 2000 en 2001. Graffiti (Atelier) Contactpersoon: Ermanno Orselli Rue Fêchereux, 2 – 4608 DalhemHet geselecteerde project « Ex-îles » verenigt kunstenaars, animatoren, leraars en opvoeders die zich engageren in de strijd tegen het geweld. De actie spitst zich toe op de « Vieille Montagne » school en op de « Refuge » en biedt ruimte voor creatieve bezigheden. Het bevorderen van de artistieke en culturele uitwisseling moet het pad effenen voor een ontmoeting tussen de cultuur van het gastland en deze van het land van herkomst. Steun ontvangen in 2000. Hand (De) vzw – voorziening JOBA Contactpersoon: Bart Daems Kloosterstraat 113 – 2660 Hoboken - tel. 03/825 21 07 – e-mail:
[email protected] Het project helpt een 12-tal niet-begeleide minderjarigen die zich in een kritische situatie of een problematische opvoedingssituatie bevinden, om ‘begeleid zelfstandig’ te wonen. Naast het verstrekken van een ‘installatiepremie’ is een psychosociale en medische begeleiding georganiseerd en worden er intensieve taalcursussen gegeven. Steun ontvangen in 2000.
30
Hand-in-Hand Gent-Heirnis Contactpersoon: Anne-Maria Dewitte Karperstraat 75 – 9000 Gent - tel. 09/233 11 78 – gsm: 0478/98 39 36 Een groep vrijwilligers begeleidt een aantal minderjarige uitgeprocedeerden, jongeren zonder papieren en asielzoekers op alle vlakken (schoolse begeleiding, verlenen van onderdak, aanleren van Nederlands, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding…). Steun ontvangen in 2000. Gemeentebestuur Heusden-Zolder – Dienst Maatschappelijke begeleiding Contactpersoon: Natasia Maj (schoolopbouwwerk) Heldenplein, 1 – 3550 Heusden-Zolder - tel. 011/52 06 40 Wekelijks vormingsaanbod voornamelijk gericht naar jongeren waarvoor nog geen opvang in het onderwijs werd gevonden. Via sportacitiviteiten en expressieve methodes wordt gewerkt aan groepsvorming, inburgering, vrijetijdsinvulling, communicatieve vaardigheden, onderwijs, ontmoeting met de lokale gemeenschap. Steun ontvangen in 2001. t’Huis vzw – Onthaal en opvangcentrum voor buitenlandse niet-begeleide minderjarigen Contactpersoon: Paul Nijs Spaarzaamheidstraat 29 – 9300 Aalst - tel. 053/70 99 79 – fax. 053/77 75 21 In 1999, werd een leegstaand klooster omgebouwd tot een onthaal- en opvangcentrum voor buitenlandse nietbegeleide minderjarigen door een groep vrijwilligers uit de buurt. Sinds 2000 biedt de vereniging de mogelijkheden aan zowat dertig jongeren (gemiddelde leeftijd 15) aangepaste ontspanning en vrijetijdsbesteding te bieden. Ontwikkeling van een netwerk met de NGO’s van landen van herkomst van minderjarige slachtoffers van mensenhandel (preventie, veiligheid, begeleiding, reïntegratie). Steun ontvangen in 1999 en 2000. Indomo vzw – Instituut voor Duurzame Ontwikkeling van Mens en Organisatie Contactpersoon: Stefaan Plysier Sleutelstraat, 24/1 – 1000 Brussel - tel. 02/219 94 41 – e-mail:
[email protected] Doel is om leerkrachten en begeleiders de vaardigheden bij te brengen om creatieve expressietechnieken en -methodes toe te passen bij het onthaal van vluchtelingenkinderen. Steun ontvangen in 2001. Institut de la Providence Contactpersoon: Leyla Trichili Rue Haberman, 27 – 1070 Anderlecht - tel. 02/533 01 82 Het Instituut organiseert een bijscholingsmogelijkheid voor de Franse taal voor niet-begeleide jongeren die zich minderwaardig voelen, zich afzonderen of een agressieve houding aannemen. Gedurende minstens twee uur per week en voor de duur van het gehele schooljaar krijgt een dertigtal jongeren specifieke aandacht. Steun ontvangen in 2000.
31
Jeugd en Vrede vzw Contactpersoon: Steven Fagard Van Elewijckstraat 35 – 1050 Elsene - tel. 02/640 19 98 – fax. 02/640 07 74 – e-mail:
[email protected] Organisatie van multiculturele vakanties (1/3 Vlaamse kinderen - 2/3 vluchtelingenkinderen). Gezamelijke monitorenopleiding van Vlaamse jongeren en jonge vluchtelingen die als vrijwilliger werken op het onthaalcentrum voor vluchtelingen te Bevingen. Steun ontvangen in 2001. Klein Kasteeltje (Het) - Opvangcentrum voor buitenlandse niet-begeleide minderjarigen (CADE) Contactpersoon: Catherine Franssen Negende Linielaan, 27 – 1000 Brussel - tel. 02/250 05 19 – fax. 02/250 04 91 – e-mail:
[email protected] Oprichting van CADE (Centre for Adolescents in Exile), een aparte wooneenheid voor 40 alleenstaande minderjarige asielzoekers. Doel is via zelfredzaamheid, vorming, opleiding en animatie een goede leefomgeving te bieden aan deze jongeren en hen voor te bereiden op zelfstandig wonen. Steun ontvangen in 1999. Lire et Ecrire asbl – Régionale de Verviers Contactpersoon: Vinciane Hardy Boulevard des Gérardchamps, 4 – 4800 Verviers - tel. 087/35 05 85 – fax. 087/31 08 80 – e-mail:
[email protected] Hulp en bijstand verlenen aan minderjarige asielzoekers en adolescenten die in de lagere scholen van Hodimont, La Providence en Saint-Michel het Frans leren. Naast vormingsbijeenkomsten, organisatie van maandelijkse activiteiten waar ouders en kinderen samenkomen (lezingen, creative activiteiten, koken, bezoeken…). Steun ontvangen in 2000. Manguier (Le) en Fleurs asbl – De Mango in Bloei Contactpersoon: Angélique Mayele Wamituma Avenue Aubert, 19 – 1070 Anderlecht - tel. 02/520 37 61 – 02/524 49 79 Gezien de schoolse moeilijkheden die minderjarigen in ballingschap ondervinden, stelt de vereniging een bijscholing voor, die voor de ingeschreven kinderen praktisch alle vakken omvat. Speciale bijscholing in het Frans en in het Nederlands, ook voor jongeren die op hun inschrijving wachten. Steun ontvangen in 1999, 2000 en 2001. Mentor-Escale asbl Contactpersonen: François Casier en Annick Léonard Rue Souveraine, 19 – 1050 Bruxelles - tel. 02/505 32 32 – e-mail:
[email protected] In 1999, organisatie van schoolse en pedagogische steun aan minderjarigen en / of jongeren in ballingschap. In 2000, het aanleren van autonomie aan een tiental niet-begeleide minderjarigen door hen te installeren in individuele studio's die ingericht zijn door de vereniging. In 2001, oprichting van een soort mentoraat. De mentor (een Belg of een vreemdeling die legaal in België verblijft) is een vertrouwens- en referentiepersoon waarop de minderjarige kan rekenen om de kwaliteit van zijn dagelijks leven te verbeteren (educatieve uitstappen, ontspanning, enz...). Steun ontvangen in 1999, 2000 en 2001.
32
Minor Ndako vzw Contactpersoon: Margot Cloet Priemstraat 19A – 1000 Brussel - tel. 02/503 56 29 – fax. 02/503 47 45 –e-mail
[email protected] Onthaal, opvang en oriëntatie van niet-begeleide buitenlandse minderjarigen. Het project beoogt de uitrusting van een centrum voor 15 minderjarigen. Steun ontvangen in 2001. Mozaïek - Asiel Centrum voor algemeen welzijnswerk vzw Contactpersoon: Chris Pauwels Olivetenhof, 2-4 – 1000 Brussel - tel. 02/502 32 78 - 502 27 44 – e-mail:
[email protected] ‘Asiel ‘ is een deelwerking van deze vzw en staat in voor de opvang en begeleiding van kandidaat-vluchtelingen en mensen zonder papieren. Doelstellingen van het project: het onthaal kindvriendelijk maken, een uitleendienst organiseren voor de ouders met kinderen, een kinder- en jongerenwerking uitbouwen, psychische begeleiding en opvoedingsondersteuning bieden aan ouders met kinderen en vormingsmogelijkheden bieden aan de begeleiders. Steun ontvangen in 2000. Onthaalcentrum voor vluchtelingen Kapellen Contactpersoon: Steven Smits Kazerneweg, 35 – 2950 Kapellen - tel. 03/660 19 52 – fax. 03/660 19 40 – e-mail:
[email protected] Aan alleenstaande minderjarige asielzoekers van het onthaalcentrum de mogelijkheid bieden in contact te komen met Vlaamse gezinnen (peter-/meterschapsformule), zodanig dat zij ondersteuning vinden in een gewoon gezin en vertrouwd worden met de cultuur van het gastland. Het project betreft vooral het werven van de gastgezinnen en het selecteren en ondersteunen van deze gezinnen. Steun ontvangen in 1999 en 2001. PAG-ASA asbl Contactpersoon: Anne Vauthier Rue des Alexiens, 16b – 1000 Bruxelles - tel. 02/511 64 64 – fax. 02/511 58 68 De vereniging zorgt voor de begeleiding en de opvang van slachthoffers van mensenhandel, met inbegrip van nietbegeleide minderjarigen. Inrichting van 4 studio’s voor het onderbrengen van minderjarigen en mogelijkheid voor begeleiding van minderjarigen die niet in het centrum verblijven. Steun ontvangen in 1999 en 2000. ‘t Pasrel Contactpersoon: Marion Hanot Emile Zolalaan, 50 – 1030 Brussel - tel. 02/215 51 77 ‘t Pasrel ijvert ervoor om minderjarigen zonder papieren ook binnen het bestaande jeugdwelzijnswerk en de bijzondere jeugdbijstand op te vangen. Het project stelt zich tot doel om de expertise binnen de vzw te verhogen, waardoor een kwaliteitsvollere oriëntatie kan uitgewerkt worden. Naast concrete opvang is er aandacht voor zinvolle dagbesteding. Steun ontvangen 1999.
33
Protestants Sociaal Centrum Antwerpen vzw Contactpersoon: Marijke D’Herde Lange Stuivenbergstraat, 54-56 – 2060 Antwerpen - tel. 03/235 34 05 – fax. 03/272 20 85 – e-mail:
[email protected] Uitbouw van een nieuw sociaal netwerk voor jongeren door middel van buitenschoolse groepsactiviteiten en een contactgroep van vrijwilligers. Steun ontvangen in 1999, 2000 en 2001. Raad voor Regularisatie, Integratie en Ontwikkeling vzw Contactpersoon: Makula Tete Gbelema Langescholierstraat 94 – 2060 Antwerpen - tel. 03/271 18 88 Vijftien vluchtelingenkinderen (6-12 jaar) samenbrengen met een vijftal Vlaamse kinderen van dezelfde leeftijd. De bedoeling is de integratie van deze kinderen in de Belgische samenleving te bevorderen. Organisatie van activiteiten voor vluchtelingenfamilies (computerlessen, theaterbezoek, bezoek aan steden...). Taalontwikkeling en activiteiten die de culturele identiteit en het zelfbeeld verhogen staan eveneens op het programma. Steun ontvangen in 2000. Service Droit des Jeunes asbl Contactpersoon: Benoît Van Keirsbilck Rue Marché-aux-Poulets, 30 – 1000 Bruxelles - tel. 02/209 61 61 – fax. 02/209 61 60 – e-mail:
[email protected] In 1999, oprichting van een overlegplatform « Kinderen op de dool’ en tweemaandelijkse publicatie van een tweetalige nieuwsbrief. In 2000 en 2001, voorbereiding en publicatie (zowel in het Nederlands als in het Frans) van een vademecum voor sociale werkers die worden geconfronteerd met minderjarige niet-begeleide jongeren. Steun ontvangen in 1999, 2000 en 2001. Sint-Guidoinstituut Contactpersoon: Leen Renders Dapperheidsplein 14A– 1070 Anderlecht - tel. 02/520 86 30 – fax. 02/522 20 66 – e-mail:
[email protected] Intensieve begeleiding van nieuwkomers die zich aanmelden in de loop van het schooljaar met aandacht voor het Nederlands, verwerking van trauma’s, ... De ontmoeting met Vlaamse jongeren is een centraal gegeven. Steun ontvangen in 2001. Solidarité et Alternatives nouvelles asbl Contactpersoon: Brigitte Crabbe Rue Sainte-Anne, 29 à 1420 Braine-l’Alleud - tel. 02/384 49 77 – fax. 02/385 03 22 Naschoolse begeleiding om de kinderen te helpen bij hun schooltaken. Een aangepaste en aangename ontmoetingsruimte is ter beschikking gesteld, waar zo’n dertig kinderen uit diverse scholen zijn begeleid. Hoofddoel is het bevorderen van hun integratie en het bijwerken van schoolachterstand. Steun ontvangen in 1999.
34
Speelvogel (De) VVKSM vzw Contactpersoon: Geert Matthys Odilon Vanderlindenstraat, 15 – 9050 Gentbrugge - tel. 0486/83 77 89 – fax. 09/230 57 01 Binnen de reguliere jeugdwerking een specifieke aandacht voor vluchtelingenkinderen inbouwen. Het initiatief is gestart in september 2000. In 2001 kennen de tweewekelijkse activiteiten een gemiddelde opkomst van 60 kinderen. In de zomer wordt een vakantiekamp georganiseerd. Steun ontvangen in 2001. Stedelijke Jeugddienst Stad Antwerpen Dienst voor Samenlevingsopbouw – Jeugdwelzijncel Contactpersonen: Maarten Caestecker en Sylke Blommaert Noordersingel, 28 –2140 Borgerhout - tel. 03/217 24 87, 03/257 32 70 – fax. 03/217 24 43 E-mail:
[email protected];
[email protected] Actief sinds oktober 1999, vangt dit initiatief ongeveer 70 illegaal verblijvende of asielzoekende straatkinderen en jongeren tussen 8 en 18 jaar op. Deze kinderen hebben een grote nood aan rust, aandacht, veiligheid, vertrouwen, verblijfszekerheid, onderwijsbegeleiding enz. Met het project is een gezamenlijke kookactiviteit en gelegenheid voor het wassen van kleren (‘hygiëneproject’) opgezet. Steun ontvangen in 2000. Universiteit Gent – Vakgroep Afrikaanse Talen en Culturen Contactpersoon: Jan Blommaert Rozier 44 – 9000 Gent – tel. 09-264 37 05 – e-mail:
[email protected] Model ontwikkelen van een aangepaste pedagogie voor kinderen uit asielsituaties, die niet voldoen aan een aantal toelatingscriteria die in het onderwijs worden gehanteerd. Het project wordt uitgevoerd in twee concentratiescholen (Gent en Antwerpen). Steun ontvangen in 2001. Zande (De) – Gemeenschapsinstelling bijzondere jeugdbijstand (vzw Open SintPietersveld) Contactpersoon: Patrick Verslype Bruggesteenweg, 130 – 8755 Ruiselede – tel. 051/65 01 00 – fax. 051/65 01 39 – e-mail:
[email protected] Ook niet-begeleide minderjarigen en minderjarige zigeuners (12-18 jaar) kunnen op beslissing van de jeugdrechter toevertrouwd worden aan deze instelling. Voor hen is de aanpassing des te moeilijker omwille van hun vluchtverleden en de communicatieproblemen. Het project besteedt bijzondere aandacht aan hun onthaal en een betere opvang, begeleiding en integratie in de instelling en bij ontslag. Steun ontvangen in 2000.
35
- Bijlage 2 Samenvatting van de aanbevelingen van het werkgroep “Rechten van het kind” van de Senaat13 • De gegevens met betrekking tot de BNBM’s centraliseren. • Ervoor zorgen dat de wet op het voogdijschap van minderjarigen onverwijld van kracht wordt. • Een zo betrouwbaar mogelijke wetenschappelijke methode ontwikkelen om de precieze leeftijd van de minderjarigen te bepalen. • Het eens worden over één definitie van de BNBM die voor alle overheden in België geldt. • De verdwijningen van BNBM’s en het probleem van de mensenhandel op de voet volgen. • Een ondubbelzinnig beleid uitstippelen ten opzichte van de asielzoekende BNBM’s, met eerbied voor het principe van het hogere belang van het kind en rekening houdend met volgende aandachtspunten: - bij de behandeling van de asielaanvragen voorrang geven aan BNBM’s; - binnen de Dienst Vreemdelingenzaken speciale opvang voor BNBM’s aanbieden door personen die daartoe speciaal zijn opgeleid; - de klemtoon leggen op de kwaliteit van het gesprek; - de elementen uit de dienstnota van de Dienst Vreemdelingenzaken van 1 maart 2002 in richtlijnen omzetten. • De huisvesting en het onthaal van de BNBM’s verbeteren. • Aan “Bijlage 26” de vorm van een identiteitsdocument geven. • Speciale aandacht besteden aan de strijd tegen de handel in BNBM’s. • Gezinshereniging als een prioriteit beschouwen voor zover ze in het hogere belang van het kind gebeurt. • Een repatriëringsbeleid voeren dat rekening houdt met het hogere belang van het kind. • Regelmatig overleg organiseren tussen het parket, de politiediensten, de Dienst Vreemdelingenzaken en de diensten voor bijzondere jeugdzorg. • Een overlegcomité oprichten tussen de verschillende bevoegde overheden (federaal, Gemeenschappen). • In het kader van de ontwikkelingssamenwerking campagnes voeren om kinderen bij de geboorte te laten registreren. • Hulp- en bijstandsprogramma’s voor kinderen en jongeren in hun land van oorsprong opzetten.
13
Op basis van het rapport “Problematiek van de niet -begeleide minderjarigen”, goedgekeurd op 23 januari 2003, nr. 2-1199/1. 36
Buitenlandse niet-begeleide minderjarigen in België Stand van zaken en goede praktijkvoorbeelden voor opvang en hulpverlening
Samenvatting Onderhavig rapport vindt zijn oorsprong in de steun die de Koning Boudewijnstichting tussen 1999 en 2001 verleende aan projecten voor de opvang en de begeleiding van minderjarige vreemdelingen. Tijdens het voorjaar van 2003 organiseerde de Stichting een studiedag waarop vertegenwoordigers van de meeste projecten aanwezig waren, naast andere partijen betrokken bij de begeleiding van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen in ons land. Het rapport omvat drie grote delen. Het eerste deel beschrijft de problematiek van de nietbegeleide minderjarige vreemdelingen in België, het tweede behandelt de opvang die hun wordt geboden, en het derde de goede praktijken en de ervaringen uit het werk van de ‘eerstelijnsdiensten’ – zij die elke dag concrete hulp aan niet-begeleide minderjarige vreemdelingen bieden, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Zo stelt het rapport diverse interessante experimenten voor op het gebied van opvang en huisvesting, peterschap, groepswerk, studiebegeleiding en psychologische bijstand, naast de krachtlijnen die tijdens de studiedag naar voor zijn gekomen rond de (on)zin van opvang in een gesloten centrum, de problemen bij de psychologische begeleiding van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, of de ontwikkeling van netwerken.
37
Les mineurs étrangers non accompagnés en Belgique Aperçu de la situation actuelle et présentation de bonnes pratiques d’accueil et d’aide
Synthèse Le présent rapport trouve son origine dans le soutien de projets d’accueil et d’aide aux mineurs étrangers par la Fondation Roi Baudouin entre 1999 et 2001. Au printemps 2003, la Fondation a organisé une journée d’étude qui a rassemblé la plupart des porteurs de projets ainsi que d’autres acteurs de l’aide aux mineurs étrangers non accompagnés dans notre pays. Le rapport comporte trois parties principales. La première situe la problématique des mineurs étrangers non accompagnés en Belgique, la seconde fait le point sur l’accueil qui leur est réservé, et la troisième présente les bonnes pratiques et les enseignements au niveau des services de ‘première ligne’, ceux qui offrent au quotidien une aide concrète aux mineurs étrangers non accompagnés, tant au nord qu’au sud du pays. Des expériences intéressantes d’accueil et d’hébergement, de parrainage, de travail en groupe, d’aide à la scolarité et de soutien psychologique sont ainsi présentées, ainsi que les éléments principaux des discussions de la journée d’étude, à propos de l’utilité ou non d’un accueil en centre fermé, des difficultés du travail d’aide psychologique ou du développement d’un travail en réseau.
38
Koning Boudewijnstichting De levensomstandigheden van de bevolking helpen verbeteren www.kbs-frb.be De Koning Boudewijnstichting is een stichting van openbaar nut, die in 1976 -toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was- werd opgericht. De Stichting is onafhankelijk en pluralistisch. We zetten ons in om de levensomstandigheden van de bevolking te verbeteren. De Stichting heeft een werkbudget van ongeveer 25 miljoen euro per jaar. Met dat budget kunnen we heel wat realiseren in dienst van de samenleving. Maar we kunnen niet alles doen. Daarom leggen we accenten en passen we regelmatig onze centrale werkthema’s aan aan de steeds veranderende noden van de samenleving. Onze kernprogramma’s de komende jaren zijn: Sociale rechtvaardigheid, Burgersamenleving, Governance, en Fondsen & Eigentijdse filantropie. Het programma 'Sociale rechtvaardigheid' spoort nieuwe vormen van sociale onrechtvaardigheid op en steunt initiatieven die kwetsbare mensen meer autonomie geven. Met het programma 'Burgersamenleving' stimuleren we het engagement van burgers en willen we het verenigingsleven versterken. Het programma ‘Governance’ betrekt burgers nauwer bij beslissingen over de manier waarop goederen en diensten worden geproduceerd en geconsumeerd, en bij de evoluties in de medische wetenschappen. Met het programma 'Fondsen & Eigentijdse filantropie' wil de Stichting moderne vormen van vrijgevigheid aanmoedigen. We geven schenkers informatie en bieden hen allerhande instrumenten om aan filantropie te doen. Naast de vier kernprogramma's heeft de Koning Boudewijnstichting ook een aantal 'Structurele en Specifieke initiatieven'. Zo werkt ze mee aan een project voor de herinrichting van de Europese wijk in Brussel, ondersteunt ze Child Focus en ging ze een strategisch partnerschap aan met het European Policy Centre. Tot slot nog dit: al onze programma’s en projecten hechten bijzonder veel waarde aan culturele verscheidenheid en aan een evenwichtige man-vrouwbenadering. Om onze doelstelling te realiseren, combineren we verschillende werkmethodes: we steunen projecten van derden, rond bepaalde thema’s zetten we zelf acties op het getouw, we organiseren studiedagen en rondetafels met experts en burgers, we zetten denkgroepen op rond actuele en toekomstige thema’s, we brengen mensen met heel verschillende visies rond de tafel, we bundelen de vergaarde informatie in (gratis) publicaties en rapporten,.... Als Europese stichting in België is de Koning Boudewijnstichting actief op lokaal, regionaal, federaal, Europees en internationaal niveau. Vanzelfsprekend benutten we het feit dat we gehuisvest zijn in Brussel, de hoofdstad van Europa, van België en van de twee grote Gemeenschappen van ons land. Meer info vindt u op onze webstek: www.kbs -frb.be Praktische gegevens: bel +32-2-511 18 40, fax +32 -2-511 52 21 of mail info@kbs -frb.be Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B -1000 Brussel Giften op onze rekening 000-0000004-04 zijn fiscaal aftrekbaar vanaf 30 euro.
39