Bonte Boel! werd ontwikkeld door het Steunpunt NT2/Centrum voor Taal en Migratie in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs en de Provincie Vlaams-Brabant. Kleuterleidsters leverden talrijke ideeën voor dit boek.
Illustraties
Tine Vercruysse
Muzieknoten Claudine Martens Vormgeving
Riet Theys
Steunpunt Nederlands als Tweede Taal
via muzische vorming
Machteld Verhelst Kristien Coussement Silvie Vanoosthuyze Lieve Verheyden
Taalvaardigheidsstimulering voor de jongste kleuters
Auteurs
Bonte Boel!
Bonte Boel! is een bonte verzameling ideeën om er in kleurrijk gezelschap van jonge kleuters een bont geheel van te maken. Het is de bedoeling om via activiteiten rond muzische vorming (beweging, muziek en beeld) de taalvaardigheid te stimuleren.
Taalvaardigheidsstimulering voor de jongste kleuters via muzisch e vorming
HANDLEIDING HANDLEIDING HANDLEI Vooraf Deze handleiding wil iedereen die met Bonte Boel! aan de slag gaat, informeren over het hoe en waarom van dit kleuterboek. Zowel de structuur van Bonte Boel! als de principes waarop het boek gebaseerd is, worden zo volledig mogelijk toegelicht. 1 We zijn er ons van bewust dat heel wat informatie, bv. rond taalvaardigheidsstimulering, voor vele leidsters bekend en vertrouwd klinkt. We hopen dat deze lezers de informatie kunnen zien als een bevestiging van hoe zij met jonge kleuters werken. Leidsters die echter nog maar net met de jongste kleuters werken, of die nog niet zoveel praktijkervaring hebben opgebouwd, kunnen in deze handleiding handvatten vinden om hun taalvaardigheidsonderwijs aan jonge kleuters of hun muzische vorming van jonge kinderen te optimaliseren. Hetzelfde geldt trouwens voor leidsters-in-opleiding. Wij zijn ervan overtuigd dat de informatie nauw aansluit bij wat in de lerarenopleidingen en het werkveld leeft.
handleiding
Na een korte inleiding (1) worden de kerngedachten van dit kleuterboek geschetst (2). In (3) brengen we principes van goed ‘taalvaardigheidsonderwijs’ onder de aandacht. We sluiten de handleiding af met een zeer concrete gebruiksaanwijzing voor Bonte Boel! (4).
1 1
In dit boek gebruiken we gemakshalve ‘leidster’. We zijn er ons echter wel van bewust dat er ook kleuterleiders zijn!
1
Inleiding
1.1 Wat is Bonte Boel!?2 Bonte Boel! is een ideeënboek rond negen peutervriendelijke belangstellingscentra. In de negen hoofdstukken staan suggesties voor activiteiten binnen vier grote gehelen: een ontdek- en experimenteerfase; activiteiten met de klemtoon op ‘beweging’; activiteiten met de klemtoon op ‘muziek’; activiteiten met de klemtoon op ‘beeld’. Samen vormen de activiteiten een bonte verzameling van muzische impulsen, waarmee de taalvaardigheid van jonge kleuters gestimuleerd wordt.
1.2 Voor wie is Bonte Boel! bedoeld? Peuters en jonge kleuters De belangstellingscentra die in Bonte Boel! zijn uitgewerkt, zijn bedoeld voor de jongste kleuters: de peuterklas met de 2,5- tot 3-jarigen, en de eerste kleuterklas met de 3- à 4-jarigen. Voor de peuters die nog maar pas naar school komen, is het geheel van activiteiten zoals hier uitgeschreven, misschien wat zwaar. Zij zijn de eerste weken vooral bezig met overleven en wennen. Voor deze peuters kunnen wel impulsen uit de ontdek- en experimenteerfase en uit het activiteitengeheel met de klemtoon op beweging aangeboden worden. De leidster bepaalt zelf wanneer ze voor deze jongste kinderen met de andere activiteitengehelen uit Bonte Boel! kan beginnen. NT1-, NT2-, NT3- ...kinderen De kleuterklas waarin met Bonte Boel! gewerkt wordt, kan zowel Nederlandstalige als anderstalige kleuters en/of een bonte mengeling bevatten. Het werken aan de taalvaardigheid van elk van deze kinderen zit immers verweven in allerlei leuke en speelse activiteitjes op het vlak van beweging, muziek en beeld. Met dit soort activiteiten kunnen alle kleuters mee. Ze zijn er ook allemaal bij gebaat, ongeacht hun afkomst, huidskleur en/of taalachtergrond!
1.3 Wat zijn de doelen van Bonte Boel!?
handleiding
Taalvaardigheid
2
De taalvaardigheid van jonge kleuters verhogen, is de hoofdbedoeling van Bonte Boel!. De titels van de activiteiten in dit boek wijzen niet meteen in die richting, maar dat is nu net de bedoeling. De kleuters worden ondergedompeld in een bont muzisch bad, en merken dus op geen enkel moment dat zij bezig zijn met taal te leren. De leidster is zich wel van de kansen van deze onderdompeling bewust: zij wordt verondersteld het muzisch bezig zijn van de kleuter(s) talig te begeleiden en te verrijken. Taal gekoppeld aan boeiende actie dringt immers het beste door. 2
De auteurs zijn medewerkers van het Steunpunt Nederlands als Tweede Taal/Centrum voor Taal en Migratie (K.U.Leuven). Eerder werkten medewerkers van het Steunpunt NT2 drie bronnenboeken in de reeks Kleutertaal-Leidstertaal (Taal-Materiaal, Taal-Verhaal, Taal-Centraal) (uitgegeven bij Wolters Plantyn) uit. De principes van goed taalvaardigheidsonderwijs zijn dezelfde. De opzet van dit boek is echter enigszins verschillend. De uitgewerkte experimenteeractiviteiten en muzische activiteiten worden immers telkens binnen een belangstellingscentrum gevat, dat door de kleuterlleid(st)er verder uitgewerkt kan worden.
Muzische vorming Via muzische activiteiten wordt natuurlijk ook de muzische ontwikkeling van deze jonge kleuters gestimuleerd. In Bonte Boel! ligt de klemtoon op de (decretale ontwikkelings)domeinen ‘beeld’, ‘muziek’ en ‘beweging’, maar ook ‘drama’ en ‘media’ zitten in de activiteiten verweven. En zoveel meer
handleiding
Via de muzische activiteiten komen zeker ook nog andere doelen dan taaldoelen of muzische doelen aan bod: we denken aan doelen rond zintuiglijke ontwikkeling, motoriek, wereldoriëntatie, denkontwikkeling, zelfsturing, sociale omgang, ...
3
2
De kern van Bonte Boel!
2.1 Taalvaardigheid 2.1.1
Wat is ‘taalvaardigheid’?
In Bonte Boel! ligt de klemtoon volledig op taalvaardigheid.
Taalvaardigheid = de vaardigheid om talige boodschappen in een functionele, communicatieve context te begrijpen en te produceren’3. Toegepast op kleuters betekent ‘taalvaardigheid’ het volgende. Taalvaardige kleuters begrijpen (receptie) allerlei soorten (voor hun leeftijd bedoelde) boodschappen (verhalen, opdrachten, mededelingen, afspraken, vragen, meningen, ...) en kunnen zelf ook allerlei soorten boodschappen uiten (productie). Voor de boodschappen geldt - dat ze functioneel zijn, d.w.z. dat ze aansluiten bij het handelen van de kleuter op dat ogenblik (letterlijk en/of mentaal), en - dat ze gebed zitten in een natuurlijke communicatieve context, d.w.z. dat er sprake is van natuurlijke interactie met anderen (de leidster of medekleuters), en dat de boodschap ondersteund kan worden door contextgegevens en non-verbale/paraverbale communicatie. Taalvaardige kleuters gebruiken de taal in de eerste plaats immers als middel tot interactie terwijl ze samen met anderen – handelend – de wereld rondom zich verkennen, en zich dus volop en voluit (emotioneel, sociaal, cognitief, muzisch, motorisch, …) aan het ontwikkelen zijn. Met dat ‘middel’, de taal, luisteren ze naar instructies, proberen ze het verhaal te begrijpen dat de leidster vertelt, drukken ze verwondering uit, vragen ze om hulp, redeneren ze samen met anderen, ... Terwijl ze steeds weer nieuwe stukjes wereld verkennen en de taal telkens als middel inzetten om hun verkenning te verdiepen en te delen met anderen, worden ze van langsom taalvaardiger. In Bonte Boel! streven we precies die ontwikkeling van taalvaardigheid na. Want wat blijkt? De vaardigheid om boodschappen te begrijpen en te produceren in een functionele, communicatieve context, heeft meer impact op de onderwijskansen en maatschappelijke kansen van (jonge) kinderen en leerlingen dan de taalkennis die ze verworven hebben.
Wat kinderen met taal kunnen doen, is veel belangrijker dan wat ze van en over taal weten.
handleiding
Taalkennis (zoals een rijke woordenschat, een correcte uitspraak of zinsbouw) is aan taalvaardigheid ondergeschikt. Het is hoogstens een middel om taalvaardiger te worden. In Bonte Boel! is er daarom ook bewust voor gekozen om taalkennisgerichte doelen, zoals woordenschatstreeflijsten en dergelijke, achterwege te laten.
4
3
Cf. Van den Branden, K., Van den Nulft, D., Verhallen, M. & M. Verhelst (2001), Een referentiekader voor doelstellingen rond vroege NT2-verwerving in Nederland en Vlaanderen. Nederlandse Taalunie, Den Haag
2.1.2
Met welke doelen werkt Bonte Boel!?
Ontwikkelingsdoelen Voor de taalvaardigheidsdoelen putten we in Bonte Boel! uit twee documenten: Ontwikkelingsdoelen en 4 eindtermen en Het Referentiekader Vroege Tweedetaalverwerving (zie voetnoot 3). Hoewel beide documenten zich op de oudste kleuters richten, zijn de inhouden ook heel betekenisvol voor het werken met peuters en jonge kleuters. De belangrijkste decretale ontwikkelingsdoelen, waaraan in alle activiteiten van dit boek gewerkt wordt, zijn de volgende. De kleuters kunnen 1.1 1.2 1.3 1.4
een mondelinge boodschap, eventueel ondersteund door gebaar, mimiek met betrekking tot een concrete situatie begrijpen. Bv. Kijk eens! Wat ga je eerst doen? Knippen of plakken? voor hen bestemde vragen in concrete situaties begrijpen. Bv. Waar is je muts? En waar zijn je wanten? een voor hen bestemde mondelinge boodschap, ondersteund door beeld en/of geluid, begrijpen. Bv. Hoor het muziekje speelt, het is tijd om op te ruimen! door de kleuteronderwijzer gegeven opdrachten, met betrekking tot activiteiten in de klas of op school, begrijpen. Bv. Neem de blokken en maak een toren.
Verder geven we, zonder één doel voorop te stellen of van de jonge kleuters grote resultaten te verwachten, een aantal ontwikkelingsdoelen voor Nederlands-Spreken weer. De kleuters kunnen spreken over ervaringen of gebeurtenissen uit de eigen omgeving of over wat ze van anderen vernamen. Bv. Ik ben nat van water! 2.2 spreken over gevoelens als blijheid, angst, verdriet, verwondering. Bv. Ooh, kijk, mooi! 2.5 iemand of iets beschrijven volgens kleur, vorm, grootte of specifieke eigenschap. Bv. Is groot, he juf, heel groot. 2.6 antwoorden op gerichte vragen in verband met betekenis, inhoud, bedoeling, mening, in concrete situaties. Bv. Poes heeft pijn, Anneke pakke poes. 2.9. de hulp of medewerking van anderen inroepen. Bv. Juf, ik kan niet. 2.10. zich inleven in duidelijk herkenbare rollen en situaties en vanuit eigen verbeelding/beleving hierop inspelen. Bv. En als baby pijn heb, doet mama zo, ... 2.13. plezier beleven in het gebruiken van taal en het spelen met taal in concrete situaties. Bv. Parapluutje, parasolletje, Eentje voor de regen, en eentje voor de zon. Pardon!
handleiding
2.1
5 4
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Departement Onderwijs. Afdeling Informatie en Documentatie (1999), Ontwikkelingsdoelen en eindtermen. Brussel
In Bonte Boel! wordt het realiseren van taaldoelen gekoppeld aan het realiseren van andere ontwikkelingsdoelen. De leidster moet het als natuurlijk gaan beschouwen dat zij naast activiteitsspecifieke ontwikkelingsdoelen ook altijd taaldoelen realiseert. Daarom hebben we ervoor gekozen om de taaldoelen als zodanig niet te vermelden bij iedere activiteit. Bovendien zijn de taalvaardigheidsdoelen in de aangehaalde documenten (zie voetnoten 3 en 4) geformuleerd als ontwikkelingsdoelen voor 5-jarigen, en dus niet zomaar van toepassing op 2,5- à 3-jarigen. Ten slotte hangt de selectie van (productieve) taalvaardigheidsdoelen volledig af van de klasgroep zelf. Twee accenten Uit de twee basisdocumenten (zie voetnoten 3 en 4) lichten we twee accenten die Bonte Boel! inhoudelijk mee bepaald hebben. Begrijpend luisteren Voor de doelgroep van Bonte Boel! - jonge kleuters, ook anderstalig - staat begrijpend luisteren (receptie) centraal. Een grote vaardigheid in begrijpend luisteren is immers heel belangrijk binnen de schoolloopbaan van kinderen en leerlingen. Bovendien is begrijpend luisteren een onmisbare voorwaarde voor spreken. Daarnaast is er binnen de activiteiten van Bonte Boel! wel heel wat ruimte voor spreken en verwoorden (productie) voorzien: er kan dus aan gewerkt worden met de kleuters die eraan toe zijn, en dan wel in de mate dat ze eraan toe zijn. Schooltaalvaardigheid Kleuters zouden op school vooral gestimuleerd moeten worden in schooltaalvaardigheid. Dat zijn die aspecten van taalvaardigheid die belangrijk zijn voor het functioneren van kinderen op school: in de eigen peuterklas, in de eerste, tweede, ... kleuterklas, en ook nadien. In vergelijking met wat kinderen thuis gewoon zijn, vraagt de school immers heel wat specifieke vaardigheden. Ze worden gebundeld onder het begrip ‘schooltaalvaardigheid’. Enkele voorbeelden maken dit begrip duidelijk.
handleiding 6
-
Het gesprek. Thuis worden talloze gesprekjes gevoerd met twee gesprekspartners (ouder en kind), die ongeveer evenveel luisteren als ze inbrengen/verwoorden, en die beide nieuwsgierig zijn naar wat de andere te vertellen heeft. Op school zien gesprekken er anders uit. Er wordt in grote groep gesproken, waardoor de kinderen meestal meer luisteren dan ze zelf aan het woord zijn. De leerkracht is meestal de wetende; kinderen worden verondersteld uit het gesprek te leren.
-
De onderwerpen. Thuis wordt er over onderwerpen gesproken die nu eens door de ene, dan weer door de andere aangebracht worden, en die beide gesprekspartners interesseren. De onderwerpen sluiten ook heel nauw aan bij de belevingswereld van elk van beide. Op school wordt met kinderen over nieuwe, nog niet-verkende onderwerpen gesproken. Dat betekent een hoop nieuwe woorden en zelfs vaktermen. En dat betekent ook dat kinderen niet zomaar op eigen ervaringen en wereldkennis kunnen terugvallen, wat op zijn beurt de beperkte inbreng van kinderen in het gesprek verklaart. Het is ook niet vanzelfsprekend dat kinderen door alle onderwerpen evenzeer geboeid raken.
-
De talige eisen. Thuis wordt er aan de wijze waarop gecommuniceerd wordt, weinig aandacht besteed: een half woord volstaat. En wat niet met woorden gezegd wordt, krijgt een andere uitdrukkingsvorm. Op school wordt op een ‘schoolse’ wijze gecommuniceerd: een gedachte, een redenering wordt uitdrukkelijk en nauwkeurig verwoord (complexe zinnen, precieze woordkeuze); bovendien wordt er veel abstracte taal aangeboden en steeds minder een beroep gedaan op niet-talige ondersteuning (gebaren, mimiek, lay-out, prentenmateriaal, ...); de communicatie is overwegend verbaal.
Zelfs bij de allerjongste kleuters is het schooltaalgerichte accent binnen taalvaardigheid al zinvol. Zo kiezen we voor activiteiten waarin de taal van instructies of mededelingen als ‘Giet er maar veel water in’, ‘Nu is je emmer erg zwaar’, ‘Doe het flesje eens helemaal vol’, ... handelingsgericht ervaren en verworven wordt. We verkiezen die activiteiten boven impulsen waarmee de leidster specifieke concrete woordenschat (bv. ‘handschoen’, ‘want’) wenst aan te brengen. Die woorden zijn natuurlijk niet onbelangrijk, maar ze worden makkelijker spontaan verworven omdat ze op een zeer concreet stukje realiteit slaan. In de aandacht van de leidster moet naar ons aanvoelen de moeilijkere (maar belangrijkere) taal vooraan staan, zowel bij het ontwerpen van de activiteiten als bij het begeleiden ervan. De activiteiten van Bonte Boel! zijn binnen dit principe ontworpen. Voor de begeleiding wordt de leidster geholpen door de rubriek ‘Mogelijke vragen en opmerkingen’ die bij elke activiteit terugkomt (cf. 4.4.5). 2.1.3
Achtergrondinformatie
In hoofdstuk 3 worden de principes van goed taalvaardigheidsonderwijs aan jonge kinderen, uitgebreid toegelicht.
2.2 Muzische vorming 2.2.1
Wat is ‘muzische vorming’?
Jonge kleuters zijn van nature heel speels en staan vol verwondering in de wereld. Zij zijn erg ontvankelijk voor muzische impulsen allerhande. We spelen daar in Bonte Boel! graag op in. Een muzische kijk op de dingen exploreren
Binnen muzische vorming is verbeelding een belangrijk begrip. Bij de jongste kleuters willen we er als volgt mee omgaan. Heel wat tweeënhalfjarige à driejarige kleuters maken op school voor het eerst kennis met ‘verbeelding’ en doen alsof. Voor die kinderen zullen de impulsen op dat vlak dan ook niet altijd even vanzelfsprekend zijn. In Bonte Boel! zijn nochtans heel wat verbeeldingsstimulerende prikkels verwerkt: ook jonge kleuters kunnen immers op gevarieerde momenten ervaren dat er binnen de beleving van de realiteit en binnen betekenisgeving nog andere uitstapjes mogelijk zijn dan de strikt realiteitsgetrouwe interpretaties.
handleiding
Muzische vorming stimuleert kleuters om de gewone dingen van het leven ook anders te kunnen zien. Met wat verbeelding wordt een stokje een toverstaf en het tikken op een kookpot klinkt als een drum. Een anekdote wordt een prentenboek, de krassen in een kleitablet worden een kunstwerk, en op de juiste muziek wordt het huppelen door de bewegingsruimte een dans van prinsen en prinsessen. We willen alle kleuters alle kansen geven om deze muzische taal te leren kennen.
7
Verschillende muzische domeinen leren kennen Het muzische leeft in heel verschillende domeinen: beeld, muziek, beweging, taal/drama, media. De kleuters moeten intensief kennismaken met deze verschillende muzische domeinen/uitingsvormen. In Bonte Boel! leggen we – gezien de leeftijd van de kleuters – de klemtoon op ‘beweging’, ‘beeld’ en ‘muziek’. Aandacht voor de andere domeinen (taal/drama en media) integreren we binnen het werken aan de drie geselecteerde domeinen. De kennismaking met de domeinen moet telkens op twee niveaus kunnen plaatsvinden. In de tijd wisselen deze twee niveaus elkaar voortdurend af. Meer nog, ze stimuleren elkaar wederzijds: -
kleuters uiten zich binnen de verschillende kustzinnige domeinen; ze genieten zowel van het zich mogen uiten als van het resultaat en spreken erover, bv. zelf schilderen, kleien, zingen, dansen, instrumenten bespelen, een rol opnemen, een eigen verhaal vertellen en uittekenen, spelen met een versje, …
-
kleuters komen in contact met muzische of kunstzinnige uitingsvormen, genieten ervan en spreken erover, bv. een prentenboekverhaal beluisteren, een beeld of schilderij mogen exploreren, van muziek mogen genieten, naar een danser (juf of acteur) kunnen kijken, naar poppenspel kijken, de juf of een acteur dramatiserend aan de slag zien gaan.
In Bonte Boel! is er aandacht voor deze twee niveaus: in de meeste activiteiten willen we vooral aan de kleuters zelf de kans geven om zich te uiten (niveau 1). De activiteiten zijn echter doorspekt met talloze muzische impulsen vanwege de leidster (niveau 2): zij speelt een poppenspelletje, beweegt als een vis in het water, zingt of bespeelt een instrumentje, zegt een versje (niveau 2). Op een persoonlijke manier uiting geven aan ervaringen Muzische vorming geeft kleuters de gelegenheid om heel persoonlijk te uiten wat ze ervaren hebben, wat hen bezighoudt, en/of hoe zij de dingen zien. Voor een kleuter zijn in eerste instantie heel wat rijke (zintuiglijke) ervaringen met allerlei stukjes materiële, emotionele, sociale wereld belangrijk: die ervaringen verbreden en verdiepen immers de belevingswereld van de kleuter. En precies in die belevingswereld broedt wat het kind wil uiten; die belevingswereld voedt nadien ook het creatieve vormgeven. Vervolgens heeft de kleuter ruimte nodig om zich – het liefst binnen een muzisch ‘rijke’ omgeving - te uiten: bewegend, muzikaal en beeldend. Wat een kind (muzisch) uitdrukt en hoe hij dat doet, is een persoonlijke zaak. Het is ook een proces: wat het kind uitdrukt, bepaalt immers (onbewust) mee hoe het er uiting aan geeft; en omgekeerd beïnvloedt de uitdrukkingsvorm ook de inhoud van wat het kind uitdrukt.
handleiding 8
Binnen muzische vorming is dat persoonlijke proces de kern van de muzische activiteit: het kind experimenteert met ‘gedachten’ en uitingsvormen, en – stilaan – ontdekt hij meer en beter hoe hij die twee bij elkaar kan laten aansluiten. In het verlengde daarvan gaan we ervan uit dat het succes van een activiteit niet afhangt van de muzische vaardigheden of het muzisch talent van de kleuter(s): het muzische proces is immers belangrijker dan het eindresultaat. Omdat we in Bonte Boel! met de jongste kleuters aan de slag gaan, leggen we enkele bijkomende accenten. Die hebben vooral te maken met het feit dat deze kleuters nog heel veel nood hebben aan exploreren en experimenteren, en dat zij de muzische uitingsvormen nog aan het ontdekken zijn. Uitdrukkelijke kansen tot het ervaren van stukjes wereld worden in Bonte Boel! verweven in een aparte ontdeken experimenteerfase, en ook in de introductieactiviteiten binnen elk van de activiteitengehelen. We gaan er
immers van uit dat niet alle kinderen die ervaringskansen (van huis uit) al gekregen hebben. Binnen de muzische activiteiten van Bonte Boel!, waarin we de kleuters alle ruimte geven om zich muzisch te uiten, zorgen we er bovendien ook voor dat kleuters op een veilige (experimenterende) manier hun eerste stapjes in de verschillende muzische domeinen kunnen zetten: daarom zitten er nog heel wat ontwikkelingsimpulsen op een meer ‘elementair’ niveau in verwerkt: - binnen beweging ontdekken ze de mogelijkheden en beperkingen van hun lijfje (Hoever spring ik? Hoe groot / klein ben ik? Hoeveel kan ik dragen?); - binnen muziek ontdekken ze bijvoorbeeld hoe ze aan de hand van materialen geluid kunnen maken, en hoe ze met hun lijfje geluiden kunnen voortbrengen; - beeldende activiteiten prikkelen hun tactiele waarneming, het handelen met materialen, hun materialenkennis, ... Meer dan ‘leuk’ en ‘mooi’ Muzische ontwikkeling vraagt om gesprek (beschouwing). Als de kleuters van een (eigen) muzische uiting (verhaal, versje, prent, rollenspel, ...) genieten, willen ze stilaan ook verwoorden wat hen precies bevalt en/of waarom ze iets ‘mooi’ of ‘leuk’ vinden. Gesprekken met de leidster over muzische uitingen helpen kinderen daarbij, omdat daarin de nodige taal aangereikt wordt, die verdergaat dan ‘mooi’ en ‘leuk’. Diezelfde gesprekjes helpen de kleuters ook om de kapstokken van de muzische uitingsvorm (bv. kleur, vorm, compositie, materiaal, techniek ...) te ontdekken. Bij de jongste kleuters gaat het natuurlijk om de eerste aanzetten tot zulke gesprekjes. 2.2.2
Met welke doelen werkt Bonte Boel!?
Voor de doelen in verband met muzische vaardigheden baseren we ons in Bonte Boel! op de decretale ontwikkelingsdoelen. Ook hier geldt de opmerking dat deze doelen geformuleerd zijn als ontwikkelingsdoelen voor vijfjarige kleuters. Ze zijn dus niet zomaar van toepassing op 2,5- à 3-jarigen. In tegenstelling tot de keuze die we bij de taaldoelen maakten, hebben we er voor dit muzische gedeelte toch voor gekozen om per activiteitengeheel te verwijzen naar de relevante ontwikkelingsdoelen. Samen met de toelichting die eraan gekoppeld is, helpen deze verwijzingen de leidster immers om per activiteit concrete muzische (leerplan)doelen te verwoorden. 2.2.3
Achtergrondinformatie
-
Albers, M. & R. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem Bertrands, E., De Medts, C. & G. Descheppere (2003), Kleuterstappen in beweging. Acco, Leuven Bertrands, E. & V. Florquin (1990), Bewegingshoeken voor kleuters, Tips voor een mobiele klasinrichting, In: Kleuters & ik, jg. 9, nr. 4 Boudry, C. & M. Vandenbroeck (1995), Gepeuter. Kunstzinnige activiteiten met peuters van 2 tot 4 jaar. Vormingscentrum voor de begeleiding van het jonge kind, Utrecht Florquin V. & E. Bertrands (1999), Speelkriebels voor kleuters. Acco, Leuven Leicher, B. (2002), In één adem. Muzische vorming voor de basisschool. Uitgeverij De Boeck, Antwerpen Stichting Nevofoon/Danskant vzw (2002), Peuters dansen! Deel 2. Nevofoon/Danskant, Winschoten Thiriaux, C., De Bruyne, B. & L. Brebels (1998), ‘“Kijk juf, ik kan op mijn handen staan!” Een bewegingshoek in de peuterklas’, In: Kleuters & ik, jg. 17, nr. 1 Van Passel, L., e.a. (2000), Muzische vorming, praktische werkfiches voor het kleuteronderwijs. Altiora, Averbode
handleiding
Voor meer informatie over muzische vorming en jonge kleuters in het algemeen verwijzen we graag naar enkele boeiende publicaties. Deze lijst is natuurlijk niet exhaustief, maar bevat referenties naar die artikels en boeken waar we ons in Bonte Boel! op gebaseerd hebben.
9
3
Hoe stimuleren we de taalvaardigheid van jonge kleuters? De aanpak in Bonte Boel! vertrekt vanuit het principe dat kleuters taalvaardiger worden als aan de volgende drie voorwaarden voldaan is: 1. de kleuters kunnen zich bewegen binnen een positief en veilig klasklimaat; 2. de kleuters kunnen interessante stukjes wereld op hun eigen manier verkennen, en hun taalvaardigheid daarbij functioneel inzetten; 3. de kleuters worden in hun wereldverkenning ondersteund door interactie met de leidster en andere kleuters. Precies dit samengaan van een positief klimaat, taalrijke interactie binnen wereldverkenning, en gerichte ondersteuning door de leidster, zorgt bij de jongste kleuters voor een krachtige leeromgeving voor het verwerven van taal. In de kleuterklas doen die kansen zich dag in dag uit voor. Kleuters worden immers op elk moment van de dag geconfronteerd met ‘te ontdekken’ stukjes wereld, en dus ook met kansen tot rijke interactie. Elke activiteit of elk klasmoment is dus een taalmoment, of het nu gaat om beeldende activiteiten, bewegingsopvoeding, het melkuurtje, voorleesmomentjes, exploraties of vrij spel. Er bieden zich telkens immers heel wat kansen aan om communicatie en interactie met kleuters op te zetten, hun mondeling taalaanbod aan te reiken en zo hun taalvaardigheid te stimuleren. In wat volgt, wordt dieper ingegaan op de drie voorwaarden die hierboven vermeld staan; ze kunnen visueel 5 voorgesteld worden door middel van drie cirkels .
Een krachtige leeromgeving voor taakgericht taalvaardigheidsonderwijs
POSITIEF EN VEILIG KLASKLIMAAT
BETEKENISVOLLE TAKEN
handleiding 10
GERICHTE ONDERSTEUNING DOOR DE LEIDSTER
5
cf. Gysen, S., Rossenbacker, K. & M. Verhelst (1999), Kleuterobservatie-instrument Taalvaardigheid (KOBI-TV). Centrum voor Taal en Migratie/Steunpunt NT2, Leuven
3.1 Een positief en veilig klasklimaat Kleuters taalvaardiger maken gebeurt in een veilige en positieve omgeving waar het welbevinden van de kleuters vooropstaat. Kleuters die zich veilig voelen in een klas, staan open voor wat er rondom hen gebeurt, voor de wereld die hen omringt, en gaan op exploratie. Tegelijk zijn zij ook erg ontvankelijk voor het taalaanbod en de interactie die bij hun verkenningen horen. Zeker voor jonge kleuters, kleuters die pas naar school komen, 6 en kleuters uit een leerbedreigd milieu (allochtoon of kansarm) is deze affectieve factor van groot belang . Initiatief nemen en succeservaringen In een positief en veilig klasklimaat kunnen en mogen de kleuters initiatieven nemen en dingen uitproberen, zowel in handelingen als in communicatie: ze mogen op eigen initiatief met de blokken een toren bouwen, de babypop een (droog water)badje geven, aan de leidster een ervaring komen vertellen, ... De leidster creëert deze initiatiefruimte voor de kleuters en ze maakt hun ook duidelijk dat ze hen bij hun initiatieven wil helpen: ze ondersteunt hen verbaal, non-verbaal en/of door zelf mee de handen uit de mouwen te steken. Op die manier komen kleuters tot allerlei succeservaringen, hoe klein soms ook: de babypop krijgt z’n badje, het verhaal (of toch een stukje ervan) wordt verteld, de toren staat heel even recht. De kleuters hebben (samen met de leidster of andere kleuters) kunnen genieten van de ervaring. Die beleving voedt hun zelfvertrouwen en competentiegevoel. De eerste taal of thuistaal van de kleuters
handleiding
Een veilig klimaat, zeker wat betreft communicatie en interactie, heeft veel te maken met de houding van de leidster tegenover de eerste taal van anderstalige kleuters, of de thuistaal in het algemeen (bv. dialect voor Nederlandstalige kleuters). Als er negatief gereageerd wordt op de thuistaal van de kleuters, of als ze hun thuistaal niet mogen gebruiken, neemt dat vaak hun spreekzin en spreekdurf (in het Nederlands) weg. Het toelaten van de eerste taal en er zelfs positieve aandacht aan besteden dragen beide bij tot een klimaat waarin kleuters zich aanvaard voelen zoals ze zijn. Dat is een belangrijke voorwaarde om open te kunnen staan voor al het nieuwe dat op hen afkomt.
11 6
cf. Laevers, F. & P. Van Sanden (1996), Kleurig klashouden. CEGO, Leuven
Bv. Dounia, Bart en de leidster staan even samen op de speelplaats. D: L: B: L:
3.2
Juf, boula Dat begrijp ik niet, wat bedoel je? Dat is plassen juf, boula is plassen, Ahmed heeft dat gezegd. Wat leuk dat jullie elkaar woordjes leren!
Betekenisvolle taken
Om kleuters te helpen ontwikkelen, ook qua taalvaardigheid, moet er aandacht besteed worden aan de motivatie en betrokkenheid van jonge kinderen. Betekenisvolle taken binnen boeiende belangstellingscentra stimuleren die motivatie en betrokkenheid, zeker als de leidster daarvoor aandacht heeft, zowel bij de aanvang van de activiteit als tijdens de activiteit zelf. Taken binnen boeiende belangstellingscentra Voor een leidster van zeer jonge kleuters is het niet zo eenvoudig om de belangstellingspunten van haar kleuter(s) te weten te komen. De meeste jonge kinderen komen die niet zomaar vertellen. Een belangrijke rol is daarom weggelegd voor observatie: de leidster observeert de kleuters tijdens hun (vrij) spel, en zoekt naar zinvolle aanknopingspunten. In Bonte Boel! hebben we gekozen voor negen peutervriendelijke belangstellingscentra die hun kwaliteit al grotendeels bewezen hebben: een aantal ervan zijn heuse ‘klassiekers’. Enkele belangstellingscentra zijn misschien minder bekend... Die minder evidente thema’s hebben we afgestemd op wie deze jongste kleuters ‘zijn’ en welke stukjes wereld zij spontaan lijken te willen verkennen. De taken op zich Motivatie en betrokkenheid hebben ook te maken met de wijze waarop de kleuters en het onderwerp samengebracht worden. Binnen de taakgerichte aanpak van Bonte Boel! is daaraan heel wat aandacht besteed. In alle activiteiten is gestreefd naar betekenisvolle taken die nauw aansluiten bij de belevingswereld van de kleuters, en die deze wereld ook proberen uit te breiden. De taken of opdrachten zijn erg motiverend, onder andere omdat ze zeer actiegericht zijn: kleuters zijn voortdurend bezig handelingen uit te voeren. De taal die 7 daaraan vasthangt, wordt door jonge kleuters het best verworven . De motiverende rol van de leidster bij de realisatie van taken
handleiding
Leuke opdrachten en rijk materiaal zijn niet voldoende. De leidster moet de kleuters ook enthousiast maken; ze moet hen motiveren. Ze stelt het nieuwe materiaal en de uit te voeren taak voor als een uitdaging, als iets spannends, nuttigs, zinvols, ... Een belangrijke rol is daarom weggelegd voor de introductieactiviteit binnen een activiteitengeheel.
12
Verder blijft het een belangrijke taak van de leidster om tijdens de activiteit de betrokkenheid van de kleuters te behouden. Daartoe kan de leidster - zich als begeleider opstellen, in plaats van als leider. Dat uit zich vaak heel letterlijk: meespelen, mee aan tafel gaan zitten, mee …; - alert blijven voor verbale en non-verbale signalen van kleuters, en er enthousiast op inspelen; - de activiteit zo gewenst aanpassen op basis van wat de kleuters aangeven; - door de activiteit heen verrijkende en verdiepende impulsen blijven geven; - te hoge talige of niet-talige drempels vermijden. 7
cf. Verhelst, M. (2002), De relatie tussen mondeling taalaanbod en woordenschatverwerving van het Nederlands als tweede taal door 2,5-jarige allochtone kleuters in Brussel. Doctoraal Proefschrift, K.U.Leuven, Leuven
3.3 Gerichte ondersteuning door de leidster Bij de uitvoering van betekenisvolle taken (met een zekere uitdaging) is het nodig dat de kleuter inhoudelijk en materieel ‘ondersteund’ wordt door de leidster. Door de kleuter te observeren, ermee ‘in gesprek’ te gaan, in te gaan op knelpunten, en hulp te verlenen bij allerlei drempels, zorgt de leidster ervoor dat de kleuter de ‘opdrachten’ aankan, ook de moeilijke. Binnen dit soort ondersteuning is interactie een sleutelbegrip: een boeiende, leuke, uitdagende taak zet kleuters immers aan tot communiceren, bv. over ontdekkingen (verwondering) of eventuele problemen. Als het formuleren zelf nog moeilijk loopt, helpt de leidster de kleuter om een probleem of een ‘ontdekking’ toch te verwoorden. Op die manier speelt de leidster talig in op datgene waarop de kleuter dan het meest betrokken is. Het taalaanbod van de leidster valt niet in dovemansoren. Bv. Kia komt met haar knuffelbeer naar de leidster toegelopen. K: L: K: L:
Bee boo! Bee boo! Is je beer boos? Bee boo! Is je beer uit een boom gevallen?
Kia schudt met haar hoofd en wijst naar het been van de beer. K: Bee boo! L: Ah, is het been van je beer gebroken? Kia knikt. L: En hoe is dat gebeurd? ... Is hij van de trap gevallen? Bv. Beate zegt tegen alle kleine zwarte diertjes ‘mier’, zo ook tegen een vlieg.
Uit de voorbeelden leiden we af dat we de gerichte ondersteuning van de interactie door de leidster in drie aandachtspunten kunnen samenbrengen: - een voldoende groot aanbod van begrijpelijke en zinvolle taal vanwege de leidster; - veilige spreekruimte voor de kleuter, en - gepaste feedback, opnieuw vanwege de leidster. In wat volgt, gaan we op elk van deze drie ‘kapstokken’ even in, want ze lijken de leidster toch wel heel wat houvast te bieden bij het opkrikken van de interacties met de kleuter(s), en dus ook bij het stimuleren van de taalontwikkeling van deze (jonge) kinderen.
handleiding
B: Kijk juf, een mier! L: Ja, maar dat diertje kan vliegen, het is een vlieg. Mieren kunnen niet vliegen, maar een vlieg wel! Kijk, Beate, ze vliegt weg, de vlieg! B: Dag vlieg!
13
3.3.1
Een voldoende groot aanbod van begrijpelijke en zinvolle taal
Het aanbieden van voldoende begrijpelijke en zinvolle taal is een groot aandachtspunt voor alle leidsters, meer in het bijzonder voor de leidsters van jonge kleuters. Bij deze jonge kinderen is het kunnen luisteren naar en begrijpen van steeds ‘moeilijker’ taalaanbod immers een centrale taalvaardigheidsdoelstelling. In de loop van de kleuterjaren (en ook nadien) moeten kinderen hun receptieve taal gevoelig blijven uitbreiden: er wordt in de schoolcontext immers zo vaak een beroep op gedaan. Hoe ondersteunt de leidster de interactie nu via haar taalaanbod? En ... hoe helpt ze kinderen dus om receptieve taal te verwerven? Zinvol taalaanbod De uitbreiding van receptieve taal heeft de meeste slaagkansen wanneer kleuters ondergedompeld worden in een bad van zinvol en weliswaar ook begrijpelijk taalaanbod. Dat realiseert de leidster als ze haar aanbod ent op de acties van de kleuters zelf: de leidster observeert de kleuters en speelt in op wat ze aan het doen zijn. Met haar taal bevestigt ze de kleuters in hun handelingen, helpt en ondersteunt ze hen, verdiept ze hun ervaringen en/of betrekt ze andere kleuters bij het gebeuren. Het feit dat het taalaanbod van de leidster opgehangen wordt aan de handelingen van de kleuters en aan de (zintuiglijke) ervaringen die zij tegelijkertijd opdoen, en het feit dat het taalaanbod ook communicatieve functies heeft, maken dat de kleuters dat taalaanbod vanwege de leidster als bijzonder zinvol ervaren en dus 8 ook ‘moeiteloos’ opzuigen , en op die manier hun receptieve taal uitbreiden. De rubriek ‘Mogelijke vragen en opmerkingen ‘ die bij elke activiteit van Bonte Boel! ingevuld is, komt tegemoet aan deze principes. Begrijpelijk taalaanbod Wanneer de leidster haar taalaanbod afstemt op de handelingen (mentaal/materieel) van de kleuters, dan is de kans groot dat het taalaanbod voor de betrokken kleuters grotendeels begrijpelijk is, en dus kan doordringen. De leidster kan aan de uitbreiding van de receptieve taal nog extra aandacht besteden - door het taalaanbod te parafraseren; - door het taalaanbod te hernemen in gevarieerde contexten, en - door te zorgen voor allerlei vormen van visuele ondersteuning (dramatische ondersteuning, prenten, voorwerpen). Bv. Anissa en de leidster spelen aan de watertafel. L: Giet dat bekertje eens vol, Anissa. Anissa giet het maar half vol. L: Is het vol nu?
handleiding
Anissa kijkt vertwijfeld. L: Bijna wel he. Vol is helemaal tot van boven. Giet maar! Anissa giet er water bij, tot aan de rand van het bekertje. L: Ja kijk, nu is het bekertje vol. Goed gedaan Anissa!
14 8
cf. voetnoot 7
In Bonte Boel! is herhaling van taalaanbod in een variatie van contexten één van de uitgangspunten: de structuur van introductieactiviteit, kern en uitbreidingsactiviteiten werkt die kansen op herhaling volledig in de hand. Mentale ankers Bovenop het voorgaande, speelt de leidster het best nog een andere ‘troef’ uit om ervoor te zorgen dat haar taalaanbod ‘beklijft’. Ze kan haar (nieuw) taalaanbod uitdrukkelijk verbinden aan reeds gekende taal, en/of aan eerdere ervaringen van de kleuters. Men spreekt in dit verband over het voorzien van ‘mentale ankers’. Die ‘mentale ankers’ kan de leidster concreet maken door de vroegere ervaringen verbaal, maar ook zichtbaar op te roepen, bv. aan de hand van prenten- en fotomateriaal of voorwerpen. Zie zeker ook de rubriek ‘Mogelijke vragen en opmerkingen’ bij de activiteiten van Bonte Boel! Bv. L: Amine, kun jij eens doen alsof je een visje bent? Amine doet niets. L: Wacht, ik zal nog eens een stukje van onze film van gisteren laten zien. Daarin waren veel visjes aan het zwemmen. Tot één of enkele kleuters gericht Ten derde verhogen de kansen op receptieve taalverwerving ook aanzienlijk wanneer het taalaanbod rechtstreeks en persoonlijk tot de kleuter(s) gericht wordt. Ondanks de grotere organisatielast, geven we in Bonte Boel! daarom de voorkeur aan het werken in kleine groepen. De individuele kleuter wordt beter geobserveerd, hij ontvangt taalaanbod ‘op maat’ en krijgt meer spreekruimte (zie verder). Betekenisonderhandeling Ten slotte helpt de leidster de kleuter(s) om nieuwe taal te integreren, wanneer ze met de kleuter(s) over de betekenis van het taalaanbod ‘onderhandelt’: via een aantal heen-en-weer-bewegingen bakenen de verschillende gesprekspartners samen de betekenis af. Daarbij checkt de leidster of zijzelf goed begrepen heeft wat de kleuter zegt, en omgekeerd: de leidster controleert ook of hij goed begrepen heeft wat zij zei. Bv.
L: K: L: K: L: K:
Kobe, ik denk dat jij een tractor getekend hebt. Auto? Ja, een soort auto met hele grote wielen, zo één die de boer gebruikt. Papa van Wietse. Ja de papa van Wietse, dat is een boer, en die heeft zo een tractor. Drie!
3.3.2 Veilige spreekruimte voor de kleuter Interactie is een zaak van minstens twee gesprekspartners. In dit geval is de kleuter één van hen. Hij moet in het gesprek betrokken worden en blijven door de leidster die hem spreekruimte geeft. Binnen die spreekruimte probeert hij te verwoorden: hij zoekt naar hoe hij kan zeggen wat hij wil zeggen; die pogingen (met vallen en
handleiding
De leidster reageert op Kobes tekening.
15
opstaan) stimuleren zijn productieve taalverwerving: hij zal zich steeds ‘beter’ verbaal leren uiten. En dat is nodig, want het onderwijs doet ook een groot beroep op de productieve taalvaardigheden van de kinderen. Tips voor een veilig spreekklimaat (voor jonge kleuters) Geen verplichting In een veilig spreekklimaat worden er voor de kleuters geen ‘bedreigingen’ ingebouwd. Zo worden kleuters nooit verplicht om te spreken, zeker niet klassikaal. Productie wordt altijd spontaan uitgelokt. Zeer jonge (anderstalige) kleuters die pas naar school komen, zeggen soms nog helemaal niets. Deze prille taalverwervertjes maken de ‘gekende’ stille periode door, die bij sommige kinderen wel enkele maanden kan duren. Op dat ogenblik ontluiken een aantal receptieve vaardigheden, die sowieso aan de productieve voorafgaan. Deze jonge kleuters (en ook nieuwkomers van een ietwat oudere leeftijd) moeten de tijd krijgen om dit prille taalbegrip te laten groeien. Veiligheidsbevorderende ingrepen De lichaamshouding van de leidster kan tot het veiligheidsgevoel bijdragen: de leidster kan zich klein maken, naast de kleuters gaan zitten of een kleuter op de schoot nemen. De leidster kan de kleuters die iets willen vertellen, ook heel dicht bij zich nemen, zodat ze hun een gevoel van ‘sharing’ geeft: de kleuters staan er niet alleen voor, de leidster draagt de opdracht samen met hen. De leidster kan een kleuter ook over zijn (te grote) spreekangst helpen door het gebruik van een projectiemiddel. Dat kan een pop zijn of een ander medium dat kleuters kunnen gebruiken om hun gevoelens tegen of mee te verwoorden: ze fluisteren iets in het oor van de pop, of laten de pop iets verwoorden. Een projectiemiddel kan trouwens ook gebruikt worden om de dreiging van rechtstreeks aangesproken worden te beperken. De leidster verwoordt haar feedback tegen een pop of ander medium. De betrokken kleuter luistert ‘stiekem’ mee.
handleiding 16
Tips om spontaan spreken uit te lokken Door de betekenisvolle taken op zich worden kleuters gestimuleerd tot spreken: kleuters willen binnen het werken aan die ‘leuke opdracht’ graag iets inbrengen. Er zijn echter nog mogelijkheden om kleuters uit hun spreektent te lokken. Eigen initiatief van de kleuter Het verwoorden wordt ook gestimuleerd als de kleuters zelf het onderwerp, hun eigen inbreng of de wending van het gesprek mogen bepalen. De leidster reageert positief en geïnteresseerd op de bijdrage van een kleuter en bouwt erop voort. 9
Spreekruimte
Een heel effectieve manier om spontaan spreken uit te lokken is uitdrukkelijk ruimte scheppen. De leidster kan dat doen door - meteen na een inbreng van de kleuter nog even stil te blijven, zodat de kleuter nog kan doorgaan met zijn bijdrage; - zelf minder te praten en eigen beurten korter te maken; - non-verbale signalen waarmee de leidster duidelijk maakt dat ze luistert naar de kleuter en zijn inbreng boeiend, spannend, ... vindt. Bij stille kleuters kan een beschrijvende opmerking, gevolgd door een vraag vaak een gespreksopener zijn, bv. Wat heb jij veel kleuren gebruikt voor je tekening! Mooi! Wat heb je precies getekend? Kleine uitdagingen De kleuters worden ook vaak tot spreken uitgedaagd door ‘ondeugende’ beweringen en handelingen (vanwege de volwassene of een popje), door humor op hun maat, door een popje of leidster die ‘onwetendheid’ speelt, of door kleine frustraties (bv. een doosje dat moeilijk opengaat). Vragen Vragen geven kinderen spreekruimte. Afhankelijk van de vraag is de spreekruimte kleiner of groter, voorgestructureerd of helemaal open, bv. - ja/nee-vragen bieden zeer beperkte spreekruimte; - hoe-vragen laten meer ruimte om te verwoorden; - waarom-vragen structureren het antwoord voor: omdat ....; - ‘Heb je dat wel eens gezien? Vertel daar eens over!’ biedt zeer open spreekruimte.
-
open vragen zijn moeilijker maar wel stimulerender dan gesloten vragen, bv. - Wat zou jij allemaal in dat flesje willen steken? - Waar speel jij graag mee? procesvragen (hoe-en-waaromvragen) zetten meer aan tot productie dan kennisvragen, bv. - Hoe wil je die doos dichtmaken? idem voor ervaringsvragen, bv. - Heb jij ook al eens...? - Heb jij thuis ook een...? één enkele vraag is ‘haalbaarder’ dan een opeenstapeling van vragen.
handleiding
Het voordeel van de variatie binnen vraagstelling is dat de leidster de vragen kan afstemmen op wat de kleuter(s) aankunnen/aankan:
17 9
Cf. Damhuis, R. & P. Litjens (2003), Mondelinge communicatie. Drie werkwijzen voor mondelinge taalontwikkeling. Expertisecentrum, Nijmegen.
Te gemakkelijk trapt men bij vraagstelling in de val van de ‘onderschatting’: kinderen worden vaak overspoeld met gesloten vragen die een beperkte, maar zeer gestructureerde spreekruimte bieden. Binnen leerrijke interacties moet er echter ook plaats zijn voor volledig open vragen, vragen die gesteld worden vanuit een echte interesse van de leidster naar de ervaring, de mening ... van het kind. Die vragen bieden niet-voorgestructureerde spreekruimte, en geven de kleuters dus de kans om te experimenteren met verwoording. Helpen verwoorden Ten slotte zal het bij de jongste kleuters vaak nodig zijn om hen te helpen in het (vollediger) verwoorden van hun bedoeling. Concreet kan dit betekenen dat de leidster verschillende pogingen moet ondernemen om samen met de kleuter te achterhalen wat hij op dat moment precies te vertellen heeft. Bv. De leidster stelt Sare een vraag nadat ze een prentenboek heeft verteld. L: S: L: S: L: S: L:
Waarom vond het beertje het zo mooi in dat ver land? Zo allemaal… Wat allemaal? Allemaal, allemaal… Kijk eens naar deze prent. Zie je het daarop? Schillende kleuren! Ja, het beertje vond al die verschillende kleurtjes veel mooier dan alleen maar dat wit van de sneeuw he.
3.3.3 Communicatieve feedback De feedback van de leidster op wat de kinderen (aan taal) inbrengen, speelt een cruciale rol in het leerproces. Communicatieve feedback kan kleuters een gevoel van talig welbevinden laten ervaren, waardoor zij een meer open houding aannemen ten aanzien van wat geleerd moet worden. Gericht op de inhoud, en dus op communicatie Binnen communicatieve feedback maakt de leidster in eerste instantie duidelijk dat ze de inbreng van de kleuter erg op prijs stelt. Ze schenkt de meeste aandacht aan wat de kleuters zeggen. Ze wil de inhoud van hun boodschap te weten komen, en concentreert zich dus niet op de vorm, het hoe. Die gerichtheid op de inhoud drukt de leidster zo duidelijk mogelijk uit, bv. -
de leidster laat non-verbaal blijken dat ze het spannend, leuk of verbazingwekkend vindt; ook uit zeer korte verbale reacties blijkt die interesse, bv. Oh?, Nee toch!, Zo! Of Geweldig!
Onrechtstreekse feedback op de vorm
handleiding 18
Een leidster mag in tweede instantie ook de vorm van de uiting aandacht geven. Ze voelt meestal heel snel aan waar het vormelijk niet helemaal perfect is gelopen, zeker als het gaat om het niet of verkeerd toepassen van een duidelijke taalregel, of bij verkeerde of onnauwkeurige woordkeuze. Die ‘foutjes tegen het taaleigen’ hoeft de leidster niet te negeren. Ze kan erop inspelen via onrechtstreekse feedback: in haar reactie kaatst ze de kleuterformulering ‘verbeterd’ terug. Hierbij is het wel belangrijk dat ze met haar reactie de communicatie openhoudt.
De leidster uit de voorbeelden hieronder realiseert de principes van communicatieve feedback enkel in het gesprekje met Brami. Vergelijk Brami komt naar de leidster met zijn tekening
En
B: Juf, ik heb getekenen een auto! L: Ja, jij hebt wel een mooie auto getekend! Een mooie rode auto. Hebben jullie thuis ook zo’n auto?
Lien komt naar de leidster met haar tekening L: Juf, ik heb getekenen een huisje! L: Mooi, Lien, leg de tekening maar op je plankje. En Bo komt naar de leidster met haar tekening B: Juf, ik heb getekenen een poes! L: Boke, ’t is ‘getekend’. Zeg eens mooi ‘getekend’.
handleiding
Kleuters op wie vaak ‘corrigerend’ gereageerd wordt, voelen zich geleidelijk aan meer geremd om nog iets te zeggen. Bovendien heeft een uitdrukkelijke correctie van een taalfout bij jonge kleuters weinig of geen zin: deze kleuters hebben immers nog te weinig taalbewustzijn (objectivatie) ontwikkeld om zich helemaal op de taalvorm te kunnen richten, in plaats van op de inhoud.
19
4
Bonte Boel! in de klas
4.1 Een overzicht Bonte Boel! bevat negen hoofdstukken. In elk hoofdstuk staat één belangstellingscentrum centraal, bv. ‘Uit de doeken’ of ‘Rollen, rijden en botsen’. Elk hoofdstuk bestaat uit vijf grote onderdelen: - Ontdek- en experimenteerfase; - Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging; - Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek; - Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld; - Suggesties. Binnen elk van de onderdelen zijn er ideeënfiches voor concrete activiteiten, samen meer dan 150. Daarin zitten talloze impulsen verwerkt om kleuters explorerend en/of experimenterend, en vervolgens ook muzisch (op het vlak van beweging, muziek en beeld) met het materiaal aan de slag te laten gaan.
4.2 Belangstellingscentra Bonte Boel! reikt negen kleutervriendelijke belangstellingscentra aan: 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Plitse Pletse Plas (water en andere vloeistoffen) Papier hier (kranten, karton, ...) Rollen, rijden en botsen (ballen, ballonnen, auto’s, al wat rijdt en rolt) Gaatjes en buizen Hakketak en stokketok (takken en stokken) We zitten erin! (dozen en containers allerhande) Schoenen aan, schoenen uit ’t Is klein... natuurlijk! (kleine natuurmaterialen zoals steentjes, maïs, veertjes) Uit de doeken (doeken en lapjes, stofjes en lakens)
De negen belangstellingscentra sluiten direct aan bij de leef- en belevingswereld van jonge kleuters. Zo is er gekozen voor zeer concrete en tastbare materialen uit de heel directe leefwereld van jonge kinderen. Er is bij de selectie van belangstellingscentra ook gestreefd naar een verscheidenheid van stukjes te verkennen wereld.
handleiding 20
Binnen Bonte Boel! wordt voornamelijk gefocust op de ‘eerste’, meer algemene verkenning van het materiaal (exploreren en experimenteren) én op de muzische omgang met het materiaal. Uiteraard is er veel meer mogelijk met de materialen dan in het bronnenboek wordt weergegeven. Als de kleuters zich interesseren voor het materiaal en open staan voor verdere activiteiten errond, dan is het aan de leidster om volgens eigen creativiteit en inzicht een bijkomend aanbod uit te werken, dat aansluit bij de in dit boek beschreven activiteiten. In dat geval komt het belangstellingscentrum in een breder licht te staan, en kunnen ook de andere ontwikkelingsdomeinen, buiten taal en muzische, aan bod komen. De suggesties aan het eind van elk hoofdstuk, bieden ideeën voor die verdere invulling van het belangstellingscentrum.
4.3 Activiteitengeheel Bonte Boel! werkt met vijf onderdelen per belangstellingscentrum: de ontdek- en experimenteerfase, drie gehelen met telkens een andere muzische klemtoon (beweging, muziek en beeld) en een onderdeel met suggesties. 4.3.1
De ontdek- en experimenteerfase
Ontdekken, exploreren en experimenteren zijn absoluut noodzakelijk voor jonge kleuters. In het eerste onderdeel van elk hoofdstuk zijn er suggesties voor allerlei ontdek- en experimenteeractiviteiten rond het geselecteerde materiaal, zowel in de klasgroep als in kleine groepjes. De activiteiten in de grote groep zorgen er vooral voor dat de kinderen nieuwsgierig worden naar het materiaal, dat ze zin krijgen om er (verder) mee aan de slag te gaan. De activiteiten in de kleine groep bieden de kleuters allerlei intensieve verkennende ervaringen met het materiaal aan. Aangezien in de activiteitengehelen vaak teruggegrepen wordt naar de ervaringen die de kleuters tijdens deze fase hebben opgedaan, is het noodzakelijk dat elke kleuter deze fase doorloopt. Na het voorstellen van het materiaal in de grote groep, volgt de eigenlijke ontdek- en experimenteerfase in de kleine groep. Deze experimenteerfase geeft aan de kleuters de kans om het materiaal op hun eigen niveau, in hun eigen tempo, zonder (al te veel impulsen van) de leidster te verkennen. Aan de leidster geeft deze fase heel wat ruimte om de kleuters te observeren: wat boeit hen vooràl, wat doen ze wel/niet met het materiaal, wat vertellen ze errond? Het zegt de leidster niet alleen welke van de uitgewerkte activiteiten ze al dan niet kan aanbieden; het geeft haar ook ideeën om het belangstellingscentrum verder uit te diepen. De leidster laat de kleuters het best eerst een tijdje vrij in hun verkenningstocht. De duur van deze ‘onbegeleide’ fase hangt af van het materiaal. Misschien boeit ‘spelen met water’ de kleuters langer (en hebben ze dus minder bijkomende impulsen nodig) dan spelen met doeken. De talige begeleiding in deze fase hoeft niet al te groot te zijn: wanneer kleuters intens met een bepaald materiaal bezig zijn, dan hebben ze vaak niet veel zin om te communiceren. Hun verkenningstocht ondernemen ze immers op hun eigen manier, namelijk met heel hun lijfje, heel zintuiglijk. Als de leidster ziet dat de kleuters ‘stilvallen’, minder betrokken zijn of dat hun spel ‘arm’ en weinig gevarieerd wordt, kan ze gaan meespelen. Het geeft haar de kans de kleuters op meer en andere ideeën te brengen én om het spel talig te verrijken. Na het meespelen kan de leidster de kleuters weer vrij laten spelen zodat ze de suggesties van de leidster kunnen opvolgen en de impulsen in hun eigen spel integreren. Ook op dat moment kan de leidster veel taalaanbod bieden en aan de kleuters spreekruimte geven. Deze fase laat de leidster zo lang duren als de kleuters het nodig hebben. Zeker bij de jongste kleuters kan deze fase zelfs meerdere dagen in beslag nemen. Drie muzische activiteitengehelen
De drie muzische activiteitengehelen hebben telkens een andere muzische klemtoon. Er wordt achtereenvolgens gefocust op beweging, muziek en beeld. Binnen elk activiteitengeheel vind je het volgende terug:
handleiding
4.3.2
21
De doelen Voor de taaldoelen wordt verwezen naar deel 2 van deze handleiding (§ 2.1.2). Voor de muzische doelen is naast de weergave van de decretale ontwikkelingsdoelen gekozen voor een ‘toelichting’. Op dit ogenblik ontbreekt immers een voldoende gedetailleerd (concreet) kader voor muzisch werken met zeer jonge kleuters. Op basis van de toelichting kan iedere leidster zelf de vertaling naar het eigen concrete doelenkader probleemloos maken.
Werk vooraf Onder ‘Werk vooraf’ staat er een beschrijving van materialen waaraan de leidster voorbereidend werk heeft, bv. een gatenlaken maken, een hamsterpopje knutselen, illustraties maken bij een liedje of versje, een kledingkoffer samenstellen, ... Binnen sommige activiteitengehelen is het werk vooraf beperkt, binnen andere heel wat uitgebreider. Krachtige leeromgevingen voor jonge kinderen vragen immers vaak een variatie aan materialen. Het samenbrengen en/of voorbereiden van materialen vraagt echter telkens opnieuw een hele inspanning. We raden dan ook aan om de eigen klaspraktijk geleidelijk aan met de ideeën uit Bonte Boel! te verrijken. Bovendien kan door samenwerking met een collega-leidster misschien toch net iets meer gerealiseerd worden. Ten slotte zijn we ervan overtuigd dat elke leidster de nodige creativiteit bezit om bepaalde, op het eerste gezicht, moeilijke hindernissen toch te nemen. Uitgewerkte activiteiten
handleiding
Telkens komen drie types activiteiten terug: - een introductieactiviteit; - een kern; - twee of meer uitbreidingsactiviteiten. 10
Net zoals in Taal-Materiaal, Taal-Verhaal en Taal-Centraal is ook in Bonte Boel! gekozen voor deze krachtige drieledige structuur: ze verhoogt de kansen op betrokkenheid, ze opent heel wat mogelijkheden voor actieve
22 10
Cf. voetnoot 2.
wereldverkenning en ze biedt de meeste kansen op receptieve en/of productieve taalverwerving. De introductieactiviteit, die over het algemeen klassikaal wordt uitgevoerd, heeft in eerste instantie een motiverende functie: ze is bedoeld om kleuters warm te maken voor de kernactiviteit. Maar ook voor wereldverkenning en taal is in de introductie een rol weggelegd: de kleuters worden een eerste maal in contact gebracht met het stukje te verkennen wereld en de erbij behorende taal. Het belang van de introductieactiviteit is erg groot. Ze hangt onlosmakelijk samen met de kern. Daarom wordt de kernactiviteit het liefst zo snel mogelijk na de introductie uitgevoerd. In de kern staat het muzisch omgaan met materialen centraal: de klemtoon ligt of op beweging, of op muziek, of op beeld. De ervaringen van de kleuters zelf met het aangeboden materiaal en/of de aangeboden werkvorm nemen een zeer belangrijke plaats in. Het komen tot een mooi afgewerkt product is, zoals eerder al gezegd, van ondergeschikt belang. In de uitbreidingsactiviteiten wordt meestal doorgewerkt op een of ander aspect van de kern. Zo wordt het taalaanbod uit de kern verder verwerkt en uitgediept. De taal die in de kern wordt aangeboden, krijgt hier vaak betekenis in allerlei nieuwe situaties. De relatie met de kern kan verschillende vormen aannemen: zo kan eenzelfde werkvorm op net iets andere materialen toegepast worden, of aan vergelijkbare materialen een andere werkvorm gekoppeld worden. Het kan ook gebeuren dat een uitbreidingsactiviteit wel voortbouwt op het onderwerp van de kern, maar dat er niet rond dezelfde (muzische) vaardigheid gewerkt wordt. In het belangstellingscentrum ‘Schoenen’, Activiteitengeheel 3: Beeld zit er bijvoorbeeld een uitbreidingsactiviteit rond schoenen passen en sorteren (wiskundige initiatie). Meestal worden meerdere uitbreidingsactiviteiten voorzien. Het is niet noodzakelijk dat alle activiteiten door alle kleuters worden uitgevoerd. De leidster kan hier een keuze maken afhankelijk van de interesses en de mogelijkheden van de kleuters. Binnen de drie types activiteiten (introductieactiviteit, kern en uitbreidingsactiviteit) zitten heel wat verschillende soorten activiteiten. Die variatie binnen het geheel van 150 activiteiten is een afspiegeling van wat er in elke kleuterklas aan bod komt. Zo zijn er bijvoorbeeld - exploratie-activiteiten; - lied- of versjesactiviteiten; - poppenspelactiviteiten; - activiteiten rond ‘spelen in de verrijkte zand- of watertafel’; - activiteiten rond ‘spelen in de verrijkte poppenhoek’; - activiteiten ‘spelen in een bewegingslandschap’; - activiteiten rond ‘spelen aan de thematafel’; - activiteiten ‘experimenteren met nieuwe combinaties van materialen’; - activiteiten ‘experimenteren met ritmes en ritme-instrumenten’. Suggesties
Het vijfde onderdeel van elk belangstellingscentrum bevat suggesties voor allerlei andere activiteiten. Ze kunnen de leidster helpen om het onderwerp uit te werken tot een heus belangstellingscentrum, waarin het jonge kind in al ontwikkelingsaspecten aangesproken wordt. Hier vindt de leidster ook suggesties voor liedjes, versjes en prentenboeken. Het aanbod aan liedjes, versjes en prentenboeken binnen een belangstellingscentrum varieert ontzettend: voor een thema als Plitse Pletse Plas staan er heel wat prentenboeken, liedjes en versjes genoteerd, terwijl er bijvoorbeeld amper boekjes te vinden zijn waarin takken of stokken een rol spelen. We raden de leidster aan om voor dergelijke belangstellingscentra zelf een eenvoudig kijkboek of verhalend prentenboek in elkaar te steken, het liefst zelfs met behulp van de kleuters. De leidster vergeet daarbij niet om doeprikkeltjes te integreren (bv. flapjes, voelprikkeltjes, uit- of verschuifbare deeltjes, een los personage dat verhuist van de ene naar de andere bladzijde).
handleiding
4.3.3
23
4.4 Activiteit In Bonte Boel! staan meer dan 150 activiteiten uitgewerkt. Binnen elke activiteit worden achtereenvolgens de groeperingswijze, het materiaal, het verloop en mogelijke vragen en opmerkingen uitgewerkt. 4.4.1
De groeperingswijze
Klassikaal, zelfstandig, begeleid? In Bonte Boel! wordt – qua groeperingsvorm - gekozen voor twee soorten activiteiten: - klassikale activiteit: de hele klasgroep is betrokken; de leidster begeleidt deze activiteit, en - begeleide groepsactiviteit: er wordt gespeeld/gewerkt in een groepje van (meestal) vijf à zes kleuters; de leidster begeleidt deze activiteit intensief. De reden voor deze keuze ligt bij de centrale doelstelling van Bonte Boel!, namelijk de taalvaardigheid van jonge kleuters stimuleren. Die vaardigheid wordt immers vooral gestimuleerd binnen een rijke, persoonlijke interactie met een volwassen begeleider (zie § 2). In het verlengde van deze keuze ligt ook de optie om het aantal klassikale activiteiten enigszins te beperken, en de klemtoon te leggen op begeleide groepsactiviteiten. Kleuters zijn voor heel wat aspecten van hun ontwikkeling gebaat bij kleine groepen en een zo individueel mogelijke interactie. Die twee voorwaarden dreigen er tijdens klassikale activiteiten nogal eens bij in te schieten. In de kleine groep kan er ook veel beter gedifferentieerd worden, omdat de leidster elke kleuter beter op zijn eigen niveau kan ondersteunen. Wanneer er groepsactiviteiten plaatsvinden, kan de leidster zich maar met één groepje kleuters intensief bezighouden. De andere kinderen moeten dan zinvol aan de slag in boeiende zelfstandige groepsactiviteiten. Voor de invulling daarvan kan de leidster onder andere voortborduren op ideeën die in Bonte Boel! aangereikt worden, bv. in de ontdek- en experimenteerfase of bij de suggesties.
handleiding 24
Het werken met Bonte Boel! vereist heel vaak een goede klasorganisatie. Het werken in kleine groepjes is immers niet eenvoudig, en kleuters moeten de tijd krijgen om dit te leren. De leidster moet verscheidene groepjes kleuters in het oog kunnen houden, samen met de vlinderende kinderen. De kleuters zelf moeten (leren) aanvaarden dat de leidster niet op elk moment voor iedereen beschikbaar is, anders krijgt de intensieve interactie met een klein groepje kinderen onvoldoende kansen. Goede afspraken zijn bij deze werkwijze onontbeerlijk. Zo kiezen sommige leidsters van de jongste kleuters ervoor om met een kleutervriendelijk signaal duidelijk te maken dat zij op dat ogenblik niet ‘gestoord’ kunnen worden bv. rood en groen wc-rolletje, rode vlag, rode pet. In dringende gevallen blijft de leidster natuurlijk bereikbaar. Omgekeerd kan er ook voor de kleuters een teken afgesproken worden om aan de leidster kenbaar te maken dat haar hulp welkom is in een bepaalde groep. Als er hulpleerkrachten in de school aanwezig zijn, kunnen die gemakkelijk worden ingeschakeld. Er zijn verschillende mogelijkheden. Terwijl de leidster met een groepje kleuters bezig is, kan de hulpleerkracht met de andere kleuters bezig zijn. De hulpleerkracht kan echter ook, op hetzelfde moment als de leidster maar met een ander groepje kleuters, een activiteit uit Bonte Boel! uitvoeren. Heterogeen, homogeen? De groepjes zijn in principe willekeurig samengesteld. De kleuters moeten immers zoveel mogelijk de kans krijgen om die activiteit te kiezen die zij op dat moment het liefst willen uitvoeren. Natuurlijk heeft de leidster dat proces ook enigszins in de hand. In dat geval stelt ze het liefst heterogene groepjes samen: sterk en minder taalvaardige kleuters samen. In dergelijke groepjes kunnen kleuters veel
van elkaar leren. In plaats van de leidster, zijn het immers de kleuters zelf die, gestimuleerd door de leidster, bepaalde informatie verbaal en/of non-verbaal meer toegankelijk maken voor andere kleuters. Kleuters pikken veel van elkaar op. 4.4.2
Het materiaal
Onder het kopje ‘Materiaal’ staat de lijst van materialen, nodig voor de activiteit. Hier geldt dezelfde opmerking als onder ‘Werk vooraf’. Als achter het materiaal de vermelding ‘één per kleuter’ staat, dan betekent dit dat voor het uitvoeren van de activiteit iedere deelnemende kleuter over dit materiaal moet beschikken. 4.4.3
Opmerking(en)
Bij bepaalde activiteiten staan enkele losse opmerkingen, die een leidster in overweging kan nemen bij de voorbereiding van de activiteit. De informatie die hier aan bod komt, is van allerlei aard: bv. het tijdstip waarop een activiteit het best kan doorgaan, een mogelijke voorbereidende activiteit (bv. exploratie, wandeling) opdat de kleuters het maximum uit de uitgewerkte activiteit zouden halen, het lokaal waarin de activiteit het best plaatsvindt. Wat dat laatste betreft, geldt voor nagenoeg alle bewegingsactiviteiten dat ze het best in een grote bewegingsruimte plaatsvinden, bv. de turnzaal. Daarom zijn deze activiteiten ook meestal klassikaal georganiseerd. Als de leidster toch een mogelijkheid ziet om bepaalde kern- of uitbreidingsactiviteiten klasintern met een kleinere groep uit te voeren, is dat zeker bevorderlijk voor de interactiemogelijkheden. Eenzelfde intensiteit van interactie kan ook gerealiseerd worden als er een tweede leerkracht komt meedoen in de turnzaal. 4.4.4
Het verloop
Het verloop van elke activiteit wordt stapsgewijs en telkens met enkele mogelijke impulsen beschreven. Samen kunnen die impulsen kleutervriendelijke en krachtige leeromgevingen vormen. Gezien de leeftijd van de kinderen ligt de klemtoon heel vaak op experimenteren. Voor de leidster en voor de kinderen krijgt het proces zelf dan ook de absolute voorrang op het product, van welke aard dan ook (bv. een beeldend werkje, een liedje, een motorische vaardigheid).
Met andere woorden, de impulsen in Bonte Boel! vormen een rijke verzameling prikkels voor jonge kleuters, maar de individuele kleuters zelf, de kleutergroep als geheel én de leidster bepalen welke impulsen aan bod komen. Tijdens het verloop worden af en toe ook ‘tips’ gegeven: dat zijn extra prikkels of impulsen, variaties op het thema of het materiaal,... kortom manieren om de activiteit nog meer te verrijken. Het hangt van de interesses en de mogelijkheden van de kleuters af of de leidster van deze tips gebruik wil maken.
handleiding
Bijgevolg moet de leidster - de beginsituatie van de kleuters met het oog op de geplande activiteit goed inschatten, en het verloop van de voorziene activiteit aan haar kleutergroep aanpassen; - de kleuters tijdens de activiteit goed observeren, zowel met het oog op de taak zelf, als met het oog op het stimuleren van de ontwikkeling van de individuele kleuter; - inspelen op het spel van de kleuters zelf, en hen op die manier erkennen in hun omgang met het aanbod en hun betrokkenheid op datzelfde aanbod; - gedoseerd bijkomende impulsen aanreiken om de ervaringskansen van de kleuters te verbreden en te verdiepen, zonder daarmee het risico te lopen dat ze de kleuters wegtrekt uit hun betrokkenheid;
25
In het verloop van de verschillende activiteiten, en bij de bijkomende suggesties worden heel veel voorbeelden van liedjes en versjes gegeven die aan het onderwerp van de activiteit gebonden zijn. De bedoeling is natuurlijk niet dat de leidster deze liedjes en versjes allemaal aan de kleuters aanbiedt, laat staan aanleert. Ze kiest uit de lijst welk liedje of versje ze geschikt vindt om mee te geven. Jonge kleuters houden van herhaling. Het is dus vaak beter om er ééntje uit te kiezen en dat dan verschillende keren aan te bieden. De kleuters kunnen het herhalen van liedjes en versjes mee bepalen, als de leidster werkt met een liedjes- en versjesmobiel of -kist. Elk liedje of versje dat tijdens een belangstellingscentrum voorkomt, wordt door middel van een pictogram aan de mobiel gehangen of in een kist gestopt. Op geregelde tijdstippen kunnen de kleuters kiezen wat ze nog eens willen horen, zeggen of zingen. 4.4.5
Mogelijke vragen en opmerkingen
Elke activiteit wordt afgesloten met ‘Mogelijke vragen en opmerkingen’. Daarin staan suggesties voor een rijke interactie met de kleuters, individueel én als groep. Er staan voorbeelden van relevant taalaanbod en vragen die de kleuters spreekruimte bieden, alsook van mogelijke talige reacties van de leidster op wat kleuters inbrengen. Het is niet de bedoeling dat de leidster deze vragen en opmerkingen letterlijk overneemt in haar conversatie met de kleuters. Zij dienen slechts als voorbeelden om aan te geven hoe taal aan de betreffende activiteit kan worden opgehangen. Dit betekent dat de lijst ook niet volledig is. De puntjes “...” onderaan elke opsomming nodigen de leidster uit tot het formuleren van andere en/of meer vragen en opmerkingen. Onder 3.3 is beschreven hoe de interactie tussen leidster en kleuters er het best kan uitzien.
4.5 Bijlagen Op het einde van dit boek vindt u een aantal bijlagen, waaronder een lijst met de cd’s die in de belangstellingscentra gebruikt werden (1), een aantal pictogrammen (2-3) en de werkwijze voor het maken van een hamster (4).
handleiding 26
PLITSE PLETSE PLAS PLITSE PLETSE P PLITSE PLETSE PLAS 1
Ontdek- en experimenteerfase
2
-
(beeld) De kleuters kunnen hun materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
Werk vooraf -
Waterhoek of -tafel inrichten en dit even voor de kleuters verborgen houden.
Materiaal -
plastic zeil of veel dweilen; schortjes (één per kleuter); allerlei containers (bekertjes, flessen, emmertjes, kommen, potjes, kuipen, ...); bijkomende voorwerpen in verband met ‘water gieten’ (kan, gieter, spuitjes, plastic handschoen met gaatjes in, slangetjes om water mee over te hevelen (in een ander potje), ...); voorwerpen die in water mogen (al dan niet drijvend of zinkend); aquarium of doorzichtige plastic bak; plastic visjes, kleine bootjes, trechters, sponzen; 1 eventueel cd’s met zee- of watergeluiden ; 2 het boekje In bad of een ander boekje over ‘in bad gaan’ of ‘in en met water spelen’.
IN DE GROTE GROEP
plitse pletse plas
Doelen
3 4 5 6
Verloop
1. De leidster bekijkt samen met de kleuters een boekje rond ‘spelen met of in het water’. 2. De leidster gaat in op de ervaringen die de kleuters reeds met ‘spelen in bad, in water’ hebben.
7
3. De leidster brengt een soortgelijk speelgoedje als uit het boek (een speelgoedeendje) in de kring. Ze speelt verwondering: dat is net hetzelfde eendje als uit het boek! Tegelijk kan ze een liedje aanbieden, bijvoorbeeld: Plitse pletse plater
3
8
Plitse pletse plater (Mona Pollentier / spreektekst : Annie Langelaar)
9
De laatste versregel kan aan de situatie aangepast worden (‘op de mat’, ‘op de bank’, ...). 1 2 3
bv. Solitudes (1989), Angels of the sea. Greenpeace: Wild of the Whale. Sound Library, Audivis (cd) Amant, K. (2004), In bad. Clavis Peuter, Hasselt Albers, M. & R. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 1, track 13)
27
Misschien willen de kleuters ook wel met water spelen? De leidster trekt met hen naar de tot dan toe verborgen gehouden watertafel of waterhoek.
2 3
plitse pletse plas
1
4 5
Mogelijke vragen en opmerkingen -
IN DE KLEINE GROEP Opmerking
Deze activiteit vindt bij voorkeur plaats op een locatie waar het niet erg is dat het een beetje nat wordt. Als dat binnen de klas is, kan eventueel een plastic zeil op de grond gelegd worden. De kleuters doen ook het best schortjes aan. Al het watermateriaal wordt aangeboden. Dat kan gebeuren aan de watertafel, maar ook in een speciaal ingerichte ‘waterhoek’.
Verloop
1. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van de kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen.
6 7 8
Ga jij soms ook met je mama/papa in bad? Met wie ga jij vaak in bad? Kijk eens wat ik hier heb! Net dezelfde eend als in het bad van X. Ligt er in jouw bad ook speelgoed? Welk? Of: Waar speel jij mee als je in bad zit? Wie speelt er graag met water? Wie niet? Vind je het fijn als je haartjes nat zijn? En je oortjes? En je oogjes? Wel, ik heb een verrassing voor jullie. Komen jullie eens mee? Ik moet jullie iets laten zien. ...
tip
2. Wanneer het spel wat afzwakt, kan de leidster meespelen en verdiepende suggesties geven, bijvoorbeeld: de kleuters ervaren dat je met water allerlei handelingen kunt uitvoeren: vooral vullen en gieten, iets 4 laten zinken en drijven (cf. activiteiten 1 ‘Flessen vullen’ en 3 ‘Drijven en zinken’ uit Taal-Materiaal ); de kleuters laten verschillende voorwerpen bewegen in water en/of een aquarium; de kleuters luisteren aandachtig naar de typische watergeluidjes die de handelingen in water veroorzaken. Als achtergrondmuziek kunnen eventueel zee- of watergeluiden opgezet worden.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
9
-
Kijk hoe dat water uit al die kleine gaatjes komt! Luister eens, ik hoor het water zachtjes druppelen. En nu hoor ik het borrelen. Maak eens golven in het water. Kijk, ga maar zo over het water met je handjes. Jij hebt dat potje al helemaal volgegoten! Het loopt al over. Probeer eens het water van dat potje naar dit potje te brengen. Hoe kan je dat doen? Ja kijk, we zetten de trechter op dat slangetje en nu kun jij dat water erdoor gieten. Er komt veel water uit dat gietertje zeg! Jij geeft de bootjes precies een echte douche! Ga jij thuis soms ook onder de douche? Of zit je liever in bad? Kijk nu eens! Jouw bootje is gezonken. Zullen we eens proberen om ook dit bootje te laten zinken? Wat kun je er allemaal in leggen? Je moet eerst dat spuitje vullen, ja trek er maar aan. En dan... hard duwen. Duw eens op deze spons. Er komt veel water uit de spons! ...
28 4
Jaspaert, K. (red.) (1994), Taal-Materiaal. Talig omgaan met materialen in de kleuterklas. Wolters/Plantyn, Deurne
Doelen
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (beweging) De kleuters kunnen meedoen met bewegingen die tijdens het vertellen van een verhaal aan bod komen, en belangstelling tonen om het bewegingsinspirerend gegeven nauwkeurig te observeren en na te bootsen. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. toelichting De kleuters verkennen hoe mensen, dieren en boten zich in en op het water bewegen. Ze doen dat door zich met behulp van talloze stimuli (prenten, voorwerpen en andere materialen) uiteenlopende ‘watercontexten’ te verbeelden (een zwembad, een vijver, een zee) en er als zwemmers, vissen, ‘zeelui’ in te bewegen. Tegelijk steken ze heel wat op over de wereld van het zwembad, de vijver en/of de zee. Voor sommige kleuters helpt het ‘droogzwemmen’ zelfs om hun angst voor water te overwinnen.
Werk vooraf
(bij de kern) Een zwemhoek inrichten.
plitse pletse plas
Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging 1 2 3 4 5
Opmerkingen -
-
De activiteiten in dit geheel vragen redelijk veel van het voorstellingsvermogen van de kleuters (doen alsof ze zwemmen, doen alsof ze op een boot zitten, doen alsof ze een vis zijn). Om die reden is het aangeraden om in de mate van het mogelijke: vooraf eens te gaan zwemmen met de kleuters. Dat is zeker aangeraden wanneer er in de klas veel kleuters zitten waarvan de leidster weet dat die zelden of nooit gaan zwemmen; samen naar vissen te kijken. De leidster kan eventueel een goudvis in de klas brengen, die de kleuters kunnen verzorgen. Misschien is er elders op school een aquarium; samen naar een stukje video te kijken met beelden uit de onderwaterwereld. Als de kleuters zelf niet tot een rijke expressie komen, kan de leidster hen stimuleren variatie in hun bewegingsspel te brengen door de kleuters extra materiaal aan te bieden en er suggesties rond te geven, en door zelf wat meer voor te doen.
6 7 8
INTRODUCTIEACTIVITEIT: ZWEMMENDE ZWEMMERS Groeperingswijze klassikaal
9
Materiaal -
verkleedspullen voor zwemmer of duiker; prenten, foto’s en videobeelden van zwemmende mensen en vissen, bv. fragmenten uit Finding Nemo of De kleine zeemeermin, ...
29
Verloop
2 3
plitse pletse plas
1
1. Als aandachtstrekker kan de leidster zich verkleden in een zwemmer of duiker. Ze maakt zwemmende, duikende bewegingen. Ongetwijfeld zullen de kleuters dat grappig vinden. De leidster vraagt aan de kleuters of ze weten wie of wat ze is. 2. De leidster toont de kleuters de beelden van zwemmende mensen en vissen. De leidster vraagt de kleuters naar een aquarium of een vijver bij hen thuis. Wanneer er een goudvis in de klas is, kan ook daarnaar 5 verwezen worden (cf. opmerkingen) . De leidster vraagt of er kleuters zijn die al een film over vissen gezien hebben (bv. Finding Nemo, De kleine zeemeermin, ...). De leidster vraagt ook naar de ervaring die kleuters met zwemmen hebben (cf. opmerkingen). 3. De leidster vraagt aan de kleuters of ze denken dat ze ook in de klas kunnen zwemmen. Wanneer de kleuters aanhalen dat dit niet kan wegens een gebrek aan water, stelt de leidster voor eens te zwemmen zonder water. De leidster doet zwemmende gebaren voor en de kleuters volgen (overgang naar de kern).
Mogelijke vragen en opmerkingen -
4 5
Ik zie er een beetje gek uit hé. Hiermee kan ik onder water zwemmen, net zoals de visjes op de video. Wie heeft er thuis vissen? Zwemmen die in een vijver of in een aquarium? Wie heeft er ook al eens in de zee gezwommen? Wie in een zwembad? Waren daar visjes? Had je toen een zwemband aan? Of waren het armbandjes? Wie heeft er al eens in een boot gezeten? Durf jij in het water te springen? Wil je eens tonen hoe je zwemt? Wie kan me eens tonen hoe je stapt in water? Ja, dat gaat niet zo snel hé. Die vis zwemt wel heel rap hé. Vissen hebben geen zwembandjes nodig! ...
6
KERN: DE ZWEMHOEK6 Groeperingswijze
7
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
8 9
ingerichte zwemhoek: blauwe plastic (die dienst doet als water) op een dik deken of dubbele luchtmatras en/of opblaasbaar zwembadje; trapje en/of bankje waar de kleuters vanaf kunnen springen; een plank, eventueel een glijbaan; badhanddoeken; (baby)zwembanden, badmutsen, zwem- of duikbrillen, zwemvliezen, snorkels, strandballen; poppen.
Verloop
1. Een groepje kleuters mag naar de zwemhoek; daar ondervinden ze dat je ook zonder echt water kunt zwemmen! De kleuters doen alsof ze zwemmen, ze ‘springen’ en ‘plonsen’ in het water, drogen zichzelf of elkaar af, ... Een bank of een trapje of een glijbaan kunnen ook voor veel pret zorgen. Er kan eventueel een hoge glijbaan zijn voor de durvers, en een lagere voor de voorzichtigere kleuters. Een plank doet dienst als springplank. Welke van de kleuters durft er van de plank in het zwembad springen? Wie springt er handje in handje van de kant af?
30
5 6
Voor de leidsters die met Dag Jules (Zwijssen, Tilburg) werken: Jules heeft een goudvis. Kern en uitbreidingsactiviteit 1 cf. ‘Een zwemhoek in de klas’, Van den Broeck, K. (1994), In: Kleuters & ik, jg. 13, nr. 4, p. 8-9
plitse pletse plas
1 2 3 4
tips
-
Als de kleuters dit willen, kunnen ze hun schoenen uitdoen: dat maakt de beleving nog groter. De leidster laat de kleuters ook eens met zwemvliezen aan door de klas stappen. Als prikkel kan de leidster voorstellen dat de kleuters mama’s en papa’s worden en samen met hun baby gaan zwemmen. De kleuters kunnen dan bv. een pop in een (baby)zwemband zetten. Indien de kleuters dit nogal wild doen, kan de leidster hierop inspelen; met een baby moet je wel voorzichtig zijn! Nog leuker wordt het wanneer deze activiteit in de zomer ook met echt water kan plaatsvinden. De nadruk ligt in deze activiteit echter vooral op het doen-alsof, op het representeren, dus voor de expressie is ‘namaakwater’ net zo goed!
2. Wanneer het spel van de kleuters verslapt, of wanneer de leidster iets ziet gebeuren wat in één van de onderstaande teksten voorkomt, kan ze allerlei versjes en liedjes over zwemmen aan de kleuters aanbieden, bijvoorbeeld: het versje ‘Met mijn ogen volg ik jou’
7
5 6 7
Met mijn ogen volg ik jou (Sandrine Lambert) Met mijn ogen volg ik jou, zachtjes heen en weer. Als ik nu eens zwemmen zou, met de vissen in het meer. het versje ‘Glad glad’
8
Glad glad (Mieke van Hooft)
8 9
Glad glad Glibberglad. Van de glijbaan op de mat. Trapje op, grote duik,
7 8
Lambert, S. (2001), Versjes op mijn buik. Clavis, Hasselt Van Hooft, M. & T. Meirink (2002), Stamp stamp olifant. Holland, Haarlem
31
2 3
plitse pletse plas
1
naar beneden op mijn buik! Juffrouw Els doe je mee? Warme billen lekker gillen ì ì ì ì ì ì ì ì ì´ng botsing! het versje ‘Zee’
9
Zee (Luk Depondt) Voeten in het water Water van de zee Knieën in het water Ik stap dapper mee Water aan mijn buik Brrr... koud! Grote golf Haar kletsnat Stout!
4 5
3. Als einde van de zwemactiviteit ‘drogen’ alle kleuters elkaar ‘af’, doen ze hun schoenen weer aan, ...
Mogelijke vragen en opmerkingen -
6 7
-
8
Tel eens tot drie als je van de plank gaat springen! Wat een spetters! Ik ben ook al nat, kijk! Is je haar al nat? Nee, met een badmuts op kan je haar niet nat worden! Is het water niet te koud? Voel eens met je teen. Gelukkig schijnt vandaag het zonnetje hé. Droog je toch maar goed af met de handdoek. Willen jullie met twee van het bankje springen? OK, houd elkaars hand dan maar goed vast. Knijp maar goed je neus toe en doe je ogen maar dicht als je in het water springt. Kijk, zo! Lukt dat goed, zo met die zwemvliezen stappen? Dat is precies toch wel moeilijk hé. Die zwemvliezen wegen toch wel veel hoor. Kan je baby al zwemmen? Zorg maar dat ze niet verdrinkt. Houd haar maar stevig vast. Ha, ga jij met de zwemvliezen aan van de glijbaan? Ik ben benieuwd of dat goed lukt! ...
9
32 9
Depondt, L. & T. Vercruysse (ill.) (1998), Kijk maar! Kijk maar! Standaard, Antwerpen
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: IN DE BOOT begeleide groepsactiviteit met drie kleuters
Materiaal -
materiaal uit de kern; rubberboot; roeispanen (of iets wat daarvoor kan dienen, bv. buizen, borstels, ...); pomp (om de boot op te blazen).
Opmerking
Indien de kleuters weinig ervaring hebben met ‘varen’ of ‘boten’, kan de leidster vooraf een verhaal rond varen/ 10 boten aanbieden, bv. Kleine Ezel gaat varen . Tijdens de activiteit kan de leidster dan af en toe naar het
verhaal en zijn personages verwijzen. Verloop
1. In de zwemhoek wordt een rubberboot gezet (liefst op de blauwe plastic, en anders ter vervanging van het zwembadje). De kleuters mogen erin kruipen en doen alsof ze bootje varen op de zee. De leidster kan impulsen geven: de zee is rustig, wild, er komt een storm opzetten, ... De leidster wacht even af of de kleuters zelf op het idee van de roeispanen komen. Indien niet kan de leidster zelf de roeispanen aanbieden en vragen waarvoor deze dienen. 2. De leidster geeft - indien nodig - de kleuters ideeën om met de boot te spelen: de kleuters kunnen de boot gebruiken om mee op reis te gaan (dan kunnen ze de boot nog vol laden met koffers, picknick, ...), ze kunnen hun poppen meenemen op reis, ze kunnen erin liggen zonnen, luieren of boekjes lezen, ... 3. De leidster kan de boot ook eens een beetje laten leeglopen en vragen aan de kleuters wat ze nu zouden kunnen doen. De kleuters kunnen dan proberen om hem zelf weer op te pompen. 4. De leidster stimuleert het dramatisch spel van de kleuters in de boot, door bijvoorbeeld te suggereren dat een kleuter eruit valt en er een reddingsactie op touw gezet moet worden. De boot kan ook andere functies krijgen, bv. ondersteboven als een luchtmatras, ...
plitse pletse plas
Groeperingswijze
1 2 3 4 5 6 7
5. De leidster kan ondertussen allerlei versjes en liedjes over varen aan de kleuters aanbieden, bijvoorbeeld: het liedje ‘Mijn schommelboot’
11
8
Mijn schommelboot (tekst: Nannie Kuiper / Muziek: Ageeth de Haan)
9
10 11
Van Haeringen, A. (2003), Kleine ezel gaat varen. Leopold, Amsterdam Leenhouts, J. e.a. (2002), Stap maar in. Rij-, vaar- en vliegliedjes voor peuters en kleuters. Trude van Waarden Produkties, Bussum (boek en cd, track 3)
33
2 3
plitse pletse plas
1
6. De activiteit kan worden afgerond met de mededeling dat de zee nu wel heel wild wordt en/of dat het begint te regenen, en dat het bootje dan beter weer naar huis vaart.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
4
-
5
-
6
-
7
Waar kun je die stok/roeispaan doorsteken? Ja, door dat gat. Probeer eens te roeien. Ga je goed vooruit? Ja jij kunt snel roeien zeg, ik denk dat je hele sterke armen hebt! Jij bent precies rustig aan het varen op zee. Oei, er komen grote golven en het begint te waaien! Zie maar dat het zonnetje je niet verbrandt! Smeer je maar in met zonnemelk, zo. Waar varen jullie naartoe? Oei, wat is er nu met onze boot gebeurd? Er zit toch geen gaatje in? Als onze boot zo plat is, wat kan er dan gebeuren? Hoe kunnen we de boot weer opblazen? Wil jij dat eens proberen? Moet je hard op die pomp duwen? Durf jij uit de boot te springen? Zou het water van de zee niet te diep zijn? Zullen we eens doen alsof je uit de boot valt? Oei, X is aan het verdrinken, want hij kan niet zwemmen. Wat kunnen we doen om X te helpen? Hoe kunnen we X redden? Ja, een band gooien, dat is een goed idee. Kom, we gaan proberen X uit het water te krijgen! ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: ALLEMAAL VISSEN
8
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters (kan eventueel ook klassikaal)
Materiaal -
9
eventueel washandjes (één per kleuter); parachute of (doorzichtig) laken; eventueel kartonnen vissen; eventueel bellenblazers; 12 eventueel cd-speler en cd Muzische vorming .
Verloop
1. De kleuters staan in een kringetje. De leidster verwijst naar de introductieactiviteit. De kleuters moeten zich inbeelden dat ze vissen zijn. De leidster vraagt aan de kleuters hoe ze een vis kunnen nadoen. De
34 12
Van Passel L., Van den Steen L., e.a. (2000), Muzische vorming. Praktische werkfiches voor het kleuteronderwijs (bijbehorende cd). Altiora, Averbode
2. Om het spel te verrijken kan de leidster indien nodig enkele bewegingsimpulsen geven: bv. een happende vis, vissen die omhoog en omlaag zwemmen, vissen die naar alle kanten uiteen schieten, visjes die door planten heen moeten zwemmen, ... tip
Indien haalbaar kan de leidster de verbeelding van de kleuters nog stimuleren door ‘gekke vissen’ voor te stellen: een circusvis die hoge sprongen maakt, een kronkelvis, een bibbervis, ... 3. Iets gemakkelijker wordt het wanneer de kleuters een verhaaltje kunnen uitbeelden. De leidster vertelt: eerst zijn de kleuters visjes die rustig en traag in de zee zwemmen. Plotseling komt er een grote en gevaarlijke vis (= de leidster) dichterbij, die veel honger heeft en de kleine visjes wil opeten. De kleine visjes zwemmen snel weg omdat ze bang zijn dat de grote vis hen zal opeten en ze verstoppen zich achter een rots. Als de grote vis weg is, zwemmen ze weer rustig voort.
plitse pletse plas
suggesties van de kleuters worden uitgeprobeerd. Leuke muziek om deze activiteit te begeleiden is te vinden op de cd Muzische vorming (tracks 9-12).
1 2 3
13
4. Een variant is dat de kleuters de vissen enkel met één handje nadoen, al dan niet met een washandje . Ze laten hun handje dan op verschillende manieren door de lucht bewegen.
4
14
5. Er kan ook met een parachute of doek gewerkt worden. Daar kunnen golven mee gemaakt worden: van kleine naar grote golven en weer naar kleine golven. Enkele kleuters kunnen dan bijvoorbeeld op twee rijen stoeltjes gaan staan en het doek vasthouden, terwijl andere kleuters eronder ‘zwemmen’. Op het doek kunnen ook kartonnen visjes gelegd worden, dan kunnen de kleuters ‘echt onder de vissen’ door zwemmen. Nog een groepje kleuters kan belletjes blazen; dat zijn dat de luchtbelletjes van de vissen. 6. De leidster kan (indien de situatie zich voordoet of als verrijking van het spel) ondertussen versjes en liedjes over vissen aanbieden, bijvoorbeeld: het liedje ‘Visje, visje in het water’
15
5 6
Visje, visje in het water (Jolet Leenhouts)
7 8 9 7. De visjes zijn nu wel moe geworden van al dat zwemmen. Ze zijn aan een momentje rust toe.
13 14 15
cf. ‘Washandvisjes’, In: Van Passel L., Van den Steen L., e.a. (2000), Muzische vorming. Praktische werkfiches voor het kleuteronderwijs. Altiora, Averbode cf. ‘Rollen, rijden, botsen’, Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 1 Leenhouts J., e.a. (2004), Boem ra ta ka ta, 40 vrolijke peuterliedjes. Trude Van Waarden Produkties, Bussum
35
Mogelijke vragen en opmerkingen -
2 3
plitse pletse plas
1
4 5 6 7 8 9
36
-
Vissen kunnen goed zwemmen hé. Zullen we dat ook eens proberen? Zullen we doen alsof we visjes zijn? Wie kan eens een visje uitbeelden? Weet je nog dat visje op tv? Hoe zwom dat?Ja, zijn staart bewoog héél snel heen en weer hé. Waar is je staart? Zullen we dat eens proberen na te doen? Hoe doen visjes met hun mondje? Toon het eens. Een walvis is een hééééle grote vis. Die zwemt zo! Ik ben een haai en ik heb grote honger. Ik wil jullie kleine visjes allemaal opeten! Nu zijn we gekke visjes. We kunnen misschien gekke sprongetjes maken. Wat kunnen we nog doen? Hé, jij bent net een dansvisje, want jij danst onder water! ...
Doelen
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (muziek) De kleuters kunnen klanken, geluiden, stilte en stemmingen in beluisterde muziek ervaren en herkennen. - (muziek) De kleuters kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. - (media) De kleuters kunnen bewuster luisteren en kijken naar de hoeveelheden geluiden en klanken en zeer eenvoudige audiovisuele boodschappen. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. toelichting Soms maakt water uit zichzelf geluid (bv. regen); vaak zijn er echter handelingen voor nodig om watergeluiden te produceren. De kleuters verkennen diverse watergeluiden: waar ze vandaan komen, hoe ze geproduceerd worden, welke variaties er zijn. Zo leren ze het element ‘water’ en de contexten waarbinnen het voorkomt, beter kennen. Daarnaast wordt binnen dit belangstellingscentrum van de kleuters gevraagd dat ze aandachtig en verfijnd luisteren: kunnen ze vertrouwde geluiden (regen, een steentje in het water, ...) zelf thuisbrengen? Er wordt ook een beroep gedaan op hun creativiteit en op hun verbeelding: op welke manier kunnen we een realistisch geluid (bv. spetterende eendjes) het best nabootsen? De kleuters ervaren dat zijzelf een verhaal met allerlei geluiden kunnen illustreren.
Werk vooraf
plitse pletse plas
Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek 1 2 3 4 5 6
/
INTRODUCTIEACTIVITEIT: WATERGELUIDEN Groeperingswijze
7
klassikaal
Materiaal -
water dat een geluid maakt (de regen buiten, een kraan die drupt, een glas met een oplossende bruistablet, ...); waterbak; afwasmiddel; materialen om watergeluiden mee te maken, bv. spons (uitwringen), gieter (uitgieten), spuitje (leegspuiten), rietje (blazen), garde (om belletjes mee te kloppen), leeg handzeepdoosje met pompje (leegspuiten), voorwerpen om in water te laten vallen (lichte en zware, bv. kleine en grote steentjes), ...; 16 regenbuis/stukje regenpijp ; doek of bord waarachter de kleuters zich kunnen verstoppen.
8 9
Verloop
1. De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op een bepaald watergeluid. Als het regent, kan dat de tikkende regen op het raam zijn. Een andere mogelijkheid is het kraantje van de klaswastafel lichtjes open
16
cf. ‘’t Is klein ... natuurlijk!’, Activiteitengeheel 2: Muziek, introductieactiviteit, kern en uitbreidingsactiviteit 3
37
te draaien en het water eruit te laten druppelen, of een bruistablet in een glas water te laten oplossen. De leidster laat de kleuters het geluid thuisbrengen.
2 3
plitse pletse plas
1
2. De leidster verwijst naar de ontdek- en experimenteerfase waar de kleuters konden ervaren dat je met water ook allerlei geluiden kunt maken. De leidster zet de waterbak op de tafel en toont de kleuters materialen om watergeluiden mee te maken. Ze vraagt aan de kleuters of ze nog weten hoe je watergeluiden kan maken. De kleuters die een geluid kunnen maken, doen het eens voor tot een zestal geluiden aan bod gekomen zijn. 3. Het materiaal wordt achter het doek gezet en één kleuter mag een watergeluid komen maken. De anderen raden wat het is. tip
Wanneer de kleuters te weinig taalvaardig zijn, kan de leidster voor afbeeldingen van de verschillende handelingen zorgen; in dat geval dienen de kleuters enkel de juiste afbeelding aan te wijzen. De leidster verwoordt het geluid dan in hun plaats. 4. Indien het regent, vestigt de leidster nogmaals de aandacht op het geluid van de regen. De leidster vraagt aan de kleuters of ze het geluid van regen kunnen nabootsen. De suggesties worden gezamenlijk uitgeprobeerd.
4 tip
5
Indien het niet regent, kan de leidster regen nabootsen met een regenmaker. 5. De leidster kan tijdens het nabootsen van de regen, regenversjes aanbieden (regenliedjes zijn voor in de 17 kern) , bijvoorbeeld: 18
het versje ‘Druppels’
6
Druppels (Luk Depondt) Drup drup druppels op mijn hoofd
7
Druppels veel en groot
8
Plitse pletse plats
9
Hoofd kleren alles nat Mag ik met mijn laarsjes in een plas?
38
17 18
Rond het thema ‘Regen’ is er voor de eerste kleuterklas een belangstellingscentrum uitgewerkt in: CED/Projectbureau Rotterdam & Centrum voor Taal & Migratie (2004), Circus Kiekeboe. Nederlandse Taalunie, Den Haag; cf. ook suggesties voor bijkomende activiteiten (andere) Depondt, L. & T. Vercruysse (ill.) (1998), Kijk maar! Kijk maar! Standaard, Antwerpen
het versje ‘Ik zit in huis en hoor de regen’
19
Ik zit in huis en hoor de regen (Bernadette Theulet-Luzié & Valérie Barthe)
plitse pletse plas
Ik zit in huis en hoor de regen Ik word niet nat en het huis kan ertegen
20
het versje ‘Regen regen spetterdespat’
Regen regen spetterdespat (José Bakker) Regen regen spetterdespat, alle bomen worden nat. Regen regen spetterdespat, alle kastanje bomen worden nat. Regen regen spetterdespat, Alle regenjassen worden nat.
1 2 3 4
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Sssht. Wees eens stil, ... Hé wat horen we nu? Van waar komt dat geluid? Wie weet wat dat is? Ja, we horen druppeltjes! Tik tik tik tik, ... Het is (net zoals) de regen. Zouden wij ook regen kunnen maken? Hoe kunnen we dat doen? Ja X, met de gieter! Wil jij eens regen komen maken? Hoor! Ja! Drup, ... drup, ... Nu gaat het nog traag. Hoor nu, drupdrupdrup. Nu gaat het veel sneller hé. Nu is het zeker hard aan het regenen? De regen maakt tikkende geluidjes. Maar water kan ook nog andere geluiden maken hé. Wie wil er eens een geluidje komen maken? Ja, luister! Psssjjt, psssjjt ! doet het water als het uit het spuitje komt. Wie wil nu eens een geluidje achter het doek maken? De anderen moeten dan goed luisteren welk geluid X maakt, oké? ...
Groeperingswijze
KERN: HET WATERORKEST
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
19 20
plastic zeil of veel dweilen; schortjes (één per kleuter); glazen en plastic flessen met water (eventueel de ‘toverflessen’ uit de kern bij Activiteitengeheel 3: Beeld); allerlei materiaal om watergeluiden mee te maken (gieters, houten stokjes, druppeltellers, plastic doktersspuiten, verschillende voorwerpen waar druppels op kunnen vallen, rietjes, bekertjes met water, kommen met water, pingpongballen, garde, ...); voorwerpen om in water te laten vallen (lichte en zware, bv. kleine en grote steentjes); als de activiteit buiten plaats kan vinden: grotere kuipen met water, grotere gieter, tuinslang, waterpistolen, paraplu; pictogrammen voor watergeluiden (cf. bijlage 2).
Theulet-Luzié, B. & V. Barthe (2003), Actief met peuter en kleuter. Casterman, Doornik Hopster, H. & M. Van Maurik (2000), Zingen met likkepot. Liedjes en muzikale spelletjes voor peuters. Van Tricht, Twello (boek en cd, track 40)
5 6 7 8 9
39
Opmerkingen -
2 3
plitse pletse plas
1
-
De bedoeling is dat de kleuters een liedje leren en dat liedje met allerlei watergeluiden verrijken. De geluiden hoeven niet per se een ‘vertaling’ te zijn van de inhoud van het lied, alles is goed. Deze activiteit vindt bij voorkeur plaats op een locatie waar het niet erg is dat het een beetje nat wordt. Als dat binnen de klas is, kan eventueel een plastic zeil op de grond gelegd worden. De kleuters doen ook best schortjes aan.
Verloop
1. De leidster biedt een liedje aan waarbij het passend is dat er watergeluiden bij gemaakt worden. Voor de hand liggend zijn liedjes over regen, bijvoorbeeld: het liedje ‘Rikketik’
21
Rikketik (Mia Raskin)
4 5 6 7 Variaties op de eerste zin zijn : 22
8
Rikketik. Rikketoet. ’t Regent op mijn snoet. Rikketik. Rikketoet. ’t Regent op mijn voet.
9
Rikketik. Rikketand. ’t Regent op mijn hand. Rikketik. Rikketeus. ’t Regent op mijn neus. Rikketik. Rikketeen. ’t Regent op mijn been.
40
21 22
cf. ‘Geluidenspel met water’, Waeterschoot K. (1997), In: Kleuterspectrum, Milieu en natuur, jg. 1996-1997, p. 43 cf. ‘Geluidenspel met water’, Waeterschoot K. (1997), In: Kleuterspectrum, Milieu en natuur, jg. 1996-1997, p. 43
23
het liedje ‘Door de regen’
plitse pletse plas
Door de regen (Ingrid Rhotveld)
1 2 3 4
het liedje ‘Tikke takke regen’
24
Tikke takke regen (Herman Broekhuizen)
5 6 7
25
het liedje ‘Druppel tik’
Druppel tik (tekst: Ed Franck / muziek: Jos Bielen)
8 9
23 24 25
Rietveld - Roos, I. (2001) Wij maken muziek. Uitgeverij SWP, Amsterdam Leenhouts, J. e.a. (2004), Boem ra ta ka ta. 40 vrolijke peuterliedjes. Uitgeverij Pereboom, Bussum (boek en cd, track 13) Franck, E. (1999), Dzingeleping! 36 liederen voor kleine kinderen. Altiora, Averbode
41
2 3
plitse pletse plas
1
2. De leidster biedt het materiaal aan en ze verwijst naar de introductieactiviteit. Dan laat ze de kleuters de verschillende materialen nog even zelf verkennen met het oog op de productie van allerlei watergeluiden. De leidster verwoordt wat de kleuters doen, en geeft suggesties indien nodig. Enkele mogelijkheden: de kleuters blazen in de flessen; ze blazen met een rietje bubbels in een beker; ze laten de druppels ‘rikketik’ vallen op verschillende oppervlakken; ze dompelen een pingpongballetje onder in een kom water en laten het met een ‘plop’ weer naar boven komen; ze laten voorwerpen in water plonsen; ze gieten met een gietertje water uit in een kom; ze roeren met een houten stokje in het water; ze gieten bekertjes uit; ze spuiten een doktersspuit gevuld met water in een stevige straal uit; ze schudden met een flesje en horen het klotsende water. In dat flesje kunnen ook nog steentjes of andere kleine voorwerpen zitten (cf. Activiteitengeheel 3: Beeld, kern); ze kloppen met een vlak handje op het wateroppervlak; ze maken geluid op een flessenorgel (tikken op of zachtjes blazen in de opening van glazen flessen gevuld met verschillende hoeveelheden (gekleurd) water, cf. Activiteitengeheel 3: Beeld, introductieactiviteit).
4
3. Daarna biedt de leidster het liedje aan (zingen of op cd); ondertussen maken de kleuters allerlei watergeluiden. Dat kan in eerste instantie nog heel experimenteel en vrij gebeuren: gewoon als achtergrondgeluiden bij het liedje, zonder afspraak wie wat wanneer doet. Het kan verschillende keren na elkaar; de kleuters kiezen telkens een ander geluid.
5
4. Als de activiteit (in de zomer) buiten plaats kan vinden, zijn er nog meer geluidsvariaties mogelijk: springen in plassen of in een kuip, spuiten met een tuinslang op een bepaald oppervlak, laten regenen (met gieter of tuinslang) op een paraplu, spuiten met een waterpistool, ...
6 tip
7
Er zijn nog talrijke mogelijkheden voor watergeluiden, maar die vragen meer en verdergezocht materiaal: een bruistablet dat oplost in een glas water, het filterpompje van een aquarium, het doorspoelen van een toiletje, ...
8
5. Met de oudere kleuters kan de leidster afspreken om er een heus waterorkest van te maken. De kleuters krijgen elk een opdracht, namelijk op welk moment in het liedje ze welk geluid moeten maken. Ter ondersteuning gebruikt de leidster de pictogrammen met afbeeldingen van handelingen (cf. bijlage 2). De leidster oefent eerst eens zonder het lied, daarna met.
9
42
tip
Het waterspektakel kan ook op cassette worden opgenomen (cf. uitbreidingsactiviteit 1).
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Welk geluid wil jij maken? Wil je het gietertje gebruiken? Giet je gietertje eens heel zachtjes uit. ’t Is net alsof het zachtjes regent. Kan je het ook hard laten regenen? Gooi deze steen eens in de kom. En gooi nu eens dit steentje. Hoorde je het? Dat was eerst een luide plons, en nu niet meer hé! Roer met dat stokje maar heel snel in dat bekertje. Hoor je iets? Klap maar goed hard met je handje op dat water! Plets! Ik hoor het hier ergens zachtjes druppelen. Het is precies aan het regenen. Schud dit flesje eens heel snel. Hoor je het water klotsen? Duw maar heel hard op de spuit. Roetsj! Dat water spoot eruit zeg! Heb je het gehoord? Wil je het nog eens doen? Luister maar goed hé. Kijk, hier moet je eens in knijpen. Dan valt er een druppeltje. Dat is maar een stil watergeluidje hé. Nu gaan we eens echt muziek maken voor ons liedje, oké? Wie wil met de fles schudden? Wie wil ...? Je mag alleen maar muziek maken wanneer je jouw prent ziet. Zullen we dat eerst even zonder het liedje proberen? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: WATERGELUIDEN OP CASSETTE Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met drie à vier kleuters
plitse pletse plas
6. Het waterorkest voert zijn muziekspektakel op voor de andere kleuters van de klas.
1 2 3 4 5 6 7 8
Materiaal -
het materiaal uit de kern; cassetterecorder; lege cassette.
9
Opmerking
Deze activiteit gaat best in een rustige hoek van de klas door, enigszins van de andere kleuters afgeschermd. Het geluid in de rest van de klas zou minimaal moeten zijn, dus zorgt de leidster best voor rustige nevenactiviteiten.
Verloop
1. De kleuters gaan samen met de leidster de verschillende watergeluiden uit de kern op een cassette opnemen: de kleuters maken één na één een geluid en de leidster neemt het op.
43
2. De leidster speelt de watergeluiden één na één af; de kleuters proberen te raden welk watergeluid ze horen en hoe het tot stand is gekomen.
2 3
plitse pletse plas
1
4 5
3. Ook de rest van de klas kan meeraden, maar voor de kleuters die het geluid niet zelf gemaakt hebben, is dat raden wellicht te moeilijk. Een oplossing is de kleuters te laten kiezen tussen een aantal mogelijkheden. Bv. het opgenomen geluid is dat van een flesje dat geschud wordt. Het geluid wordt afgespeeld. Als de kleuters het niet raden, doet de leidster het geluid na van een voorwerp dat in een kom water gegooid wordt, een gietertje dat uitgegoten wordt, en het flesje dat geschud wordt. Weten ze nu welk geluid ze op cassette hoorden? 4. Als de kleuters geïnteresseerd zijn om met de cassetterecorder te werken, kan die nog een tijdje in de klas blijven (bv. in de luisterhoek). De kleuters die dit willen, kunnen naar de cassette luisteren, terwijl ze de afbeeldingen van de verschillende handelingen voor zich hebben. Vinden ze het juiste plaatje bij het watergeluid?
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Zullen we het eens op een cassette opnemen als jij belletjes in je beker blaast met je rietje? Ok, jij mag nu tegen die flessen tikken. Duw maar op deze knop. Zullen we eens luisteren naar wat we opgenomen hebben? Hoor je het goed? Dat was je hand die op het water pletste hé. Welk geluid zou dat nu zijn? Komt dat van het gietertje? Nee hé. Ik tel tot drie en dan schud jij met die fles, ok? Dat heb jij goed gehoord! Het was het balletje dat in de kom gegooid werd! Denk je dat echt? Kom we gaan dat geluidje nog eens proberen te maken. Was dat hetzelfde als op de cassette? ...
6 UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: MUZIKAAL WATERVERHAAL
7
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters of klassikaal
Materiaal
8 9
-
plastic zeil of veel dweilen; schortjes (één per kleuter); grote teil water of de watertafel; allerlei materiaal om watergeluiden mee te maken (kiezeltjes en keitjes, gieters, druppeltellers, pingpongballen, houten stokjes, plastic spuiten, rietjes, ...); pictogrammen uit de kern (cf. bijlage 2).
Verloop
1. De leidster zegt aan de kleuters dat ze watermuziek gaan maken bij een verhaal. In feite is deze activiteit een variant op de kern, met dit verschil dat deze activiteit wel in de grote groep uitgevoerd kan worden (elke kleuter maakt een ander geluid, of verschillende kleuters maken op hetzelfde moment één bepaald geluid). Bovendien past het geluid dat geproduceerd wordt, in deze activiteit wel bij de inhoud. In de kernactiviteit speelde die samenhang geen grote rol.
44
Een voorbeeld van een eenvoudig verhaaltje (met mogelijke watergeluiden): - Twee kleuters gaan met hun ouders naar het park. Op de vijver van het park zien ze veel eenden vrolijk rondzwemmen (met de hand in het water bewegen); - de eenden gaan af en toe kopje onder om naar eten te happen (pingpongballetjes onderduwen en weer omhoog laten springen); - als ze goed in het water kijken, zien ze ook enkele grote vissen rustig rondzwemmen (golvende bewegingen met de hand maken); - de kleuters hebben lekker eten meegebracht voor de vissen. Ze gooien kleine stukjes brood in het water (pingpongballetjes of één keer pletsen met een houten stokje); - de eenden komen heel snel naar de kant om het brood te kunnen opeten. Ze maken er zelfs ruzie om. Het water spat naar alle kanten terwijl ze om de stukjes brood vechten (met de hand water doen opspatten); - ook de vissen happen naar de stukjes brood, net zolang tot hun buikje rond is (per hap de spuit meer en meer leegspuiten); - ondertussen zijn er nog enkele andere kleuters bijgekomen en die gooien kleine steentjes in het water. Dat is leuk! - maar oh, wat jammer. De pret kan niet lang duren, want het begint heel stilletjes te regenen. Drup, drup, ... (druppels uit een druppelteller laten vallen of houten stokjes traag tegen elkaar slaan); - het begint ook steeds harder te waaien. De stukjes brood die nog op het water lagen, worden van hier naar daar geblazen (op een rietje blazen en/of zelf blazen); - iedereen gaat snel weer naar huis, want het begint nu wel heer hard te regenen (gieter uitgieten of houten stokjes snel tegen elkaar slaan). 3. De leidster vertelt het verhaal opnieuw en laat de kleuters per stukje suggesties doen voor geluiden die erbij horen. Ze laat de ideeën zoveel mogelijk van de kleuters komen. Als de kleuters echter zelf weinig aanbrengen, kan de leidster enkele mogelijkheden laten horen, waaruit de kleuters dan kunnen kiezen. Indien ook dit nog te moeilijk is voor de kleuters, kan de leidster het verhaal onmiddellijk met watergeluiden vertellen en de kleuters laten kiezen welk geluid zij bij de herhaling willen maken. 4. Er worden afspraken gemaakt over welke kleuter(s) welk geluid wanneer gaan maken. De kleuters worden in een chronologische volgorde gezet: eerst de kleuter die het eerste watergeluid gaat maken, daarna de volgende kleuter, ... De leidster kan ook gebruik maken van de pictogrammen met afbeeldingen van de handelingen en/of ze kan de geluiden ook telkens zelf maken.
plitse pletse plas
2. De leidster vertelt een verhaal, voorlopig nog zonder geluiden. Ze kan hiervoor een bestaand verhaal gebruiken (cf. suggesties voor prentenboeken), maar ze kan er ook zelf eentje verzinnen, waarbij ze rekening houdt met de ervaringen van de kleuters. In dat geval voorziet ze ook prenten ter ondersteuning van het verhaal.
1 2 3 4 5 6 7 8
5. Het muziekverhaal wordt opnieuw verteld. De leidster zal waarschijnlijk tijdens het verhaal de kleuter(s) die op dat moment het geluidje moet(en) maken, moeten aanwijzen. 6. Ook deze keer kan het muzikaal verhaal op cassette opgenomen worden. Deze cassette komt dan in de luisterhoek terecht, samen met een bundeling van de prenten.
9
45
Mogelijke vragen en opmerkingen -
2 3
plitse pletse plas
1
4 5 6 7 8 9
46
-
Weet je nog dat we geluiden maakten bij ons liedje? We kunnen dat ook bij een verhaal doen. Luister maar. Hoe zouden we de eenden kunnen nabootsen? Dat is een goed idee, met je hand zo door het water gaan. Wat kunnen we gebruiken voor het geluid van het brood dat in het water valt? Weet je nog, de eenden gingen kopje onder hé. Hoe zouden we dat kunnen doen? Zouden we iets met deze pingpongballetjes kunnen doen? Hoor je de kiezeltjes die in het water vallen? Probeer nog eens. Weet je nog hoe we de regen konden nabootsen? X, wil jij dat nog eens laten horen? Regent het nu hard of juist heel zachtjes? De wind die blaast zo hard! X, kun jij ook eens hard blazen? Goed zeg. En jij Y, probeer je dat eens op een rietje? ...
Doelen
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen materiaal–gevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. - (beeld) De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwen–den en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. toelichting Water is kleurloos tot je er wat kleurstof aan toevoegt. De kleuters ervaren dat je water met allerlei materialen kunt kleuren. Zo wordt het gewone water in hun flesje ‘mooi’ water. Wanneer de kleuters vervolgens allerlei kleine (glitter)materialen in het water van hun flesje mogen laten ‘spelen’, krijgen ze een heus toverflesje in handen. Hun visuele waarneming wordt stevig geprikkeld. Ze voelen zich echter pas volleerde tovenaars wanneer hun toverwater bloemen of planten kleurt, of wanneer het toverwater kleurrijke zeepbellen produceert. Goed kunnen blazen is daarbij belangrijk. Een afdruk van dat luchtige kleurenspektakel is een leuke herinnering aan al die ervaringen.
plitse pletse plas
Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld 1 2 3 4 5
Werk vooraf
(bij de kern) Etiketten van de flesjes weken.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: MOOI WATER Groeperingswijze
6
klassikaal
Materiaal -
een aantal glazen flessen van dezelfde grootte, tot op een verschillend niveau met water gevuld. In één van die flessen drijft al glitterpapier rond; stokje; kleurstoffen (bv. waterverf); voorwerpen om in de flessen te stoppen. Enkele zijn net te groot om door de flessenhals te kunnen.
Verloop
1. De leidster toont een paar waterflessen aan de kleuters. Met glazen flessen is het mogelijk om er een heus flessenorgel van te maken: de glazen flessen staan op een rij, gevuld met verschillende hoeveelheden water. De leidster of een kleuter tikt tegen de flessen (of blaast op de rand). De leidster laat de kleuters reageren. Vinden ze dat de flessen mooie muziek maken? Vinden ze ook dat de flessen er mooi uitzien? Indien de kleuters die ene, mooie fles (met glitterpapier) niet opmerken, wijst de leidster er zelf op. Vinden de kleuters niet dat deze fles mooier is dan de andere?
7 8 9
2. De kleuters geven suggesties om de overige flessen ook mooier te maken. Misschien denken ze in eerste instantie enkel aan het versieren van de fles zelf? De leidster geeft hen tips: het water kan een ander kleurtje krijgen. Hoe kan dat? Spulletjes in het water doen maakt het water ook mooi. Wat kan er allemaal in? De kleuters laten elk om beurt iets in een fles vallen.
47
tip
2 3
plitse pletse plas
1
3. Het flessenorgel is nu niet alleen mooi om naar te luisteren, maar ook mooi om naar te kijken! tip
Indien elke fles een verschillend kleurtje krijgt, kan het flessenorgel achteraf nog gebruikt worden om heuse muziekpartituren te spelen (blad met een reeks gekleurde bolletjes).
Mogelijke vragen en opmerkingen -
4
-
5 6
Te grote voorwerpen in de fles proberen te steken lokt extra interactie uit.
Hier staan allemaal flessen op een rij. Wie weet er wat er in deze flessen zit? Kan er eens iemand op de flesjes komen tikken met dit stokje? Hebben jullie dat gehoord! Vond je dat mooi? Tik nog eens, dan horen we het nog eens. Vinden jullie de flessen zelf ook mooi? Zien alle flessen er hetzelfde uit? ... Neen, deze is anders hé? Welke fles vind je de mooiste? Met of zonder glitters? Wie weet hoe we de andere flesjes ook mooi kunnen maken? Ja, dat is waar, we kunnen de flessen schilderen. Maar dan zien we het water niet meer zo goed hé. Zouden we het water geen ander kleurtje kunnen geven? Waarmee kunnen we dat doen? Hier, probeer maar eens. Welk kleurtje kies je? Misschien kunnen we iets in het water doen om het water mooier te maken! Wie weet er iets? Kijk ik heb hier allerlei dingetjes. Kies er eens iets uit. Pareltjes! Ja dat vind ik een goed idee! Dat steentje is wel een beetje te groot hé. Het kan er niet in. Wat nu? ...
KERN: TOVERFLESJESKUNSTWERK Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
7
Materiaal -
8 9
-
plastic flesjes van een halve liter (één per kleuter), bij voorkeur kleurloos, en met zo weinig mogelijk ribbels (het etiket is eraf geweekt); kommen of teiltjes met water; plastic schorten; dweilen; trechter; kleurstoffen; glitters; aluminiumfolie; allerlei mooi klein materiaal om in de flesjes te doen (bv. veertjes, knikkers, gekleurde steentjes, gekleurde rietjes in kleine stukjes geknipt, piepschuimballetjes, parels, confetti, …); stukjes doorschijnend, waterbestendig papier (bv. slides/transparanten); onuitwisbare stiften; eventueel slaolie, vloeibare glycerine, gekleurde lijm, ...
Verloop
1. In de introductieactiviteit hebben de kleuters van het flessenorgel samen iets ‘moois’ gemaakt. In deze activiteit maken de kleuters voor zichzelf een toverflesje: een flesje met gewoon water mogen zij tot een
48 26
Naar een idee van V. Devillé en K. Paridaens
26
2. De kleuters kiezen welke kleur hun water krijgt. Ze doen de kleurstof erin en schudden eens goed, ... ‘Hokus pokus, ...’, en het water is betoverd! 3. De leidster biedt een deel van het materiaal aan. De kleuters kiezen welk materiaal ze in de flessen willen doen om er een toverflesje van te maken: glitters, gekleurd klein materiaal, ... De leidster lokt zoveel mogelijk taal uit door verwonderd en enthousiast te reageren op de ontdekkingen van de kleuters. Na een poosje kan ze het overige materiaal aanbieden. Tussendoor sluiten de kleuters af en toe hun flessen (de leidster controleert dit!) om er eens mee te schudden of te rollen.
plitse pletse plas
prachtig eigen flesje omtoveren. Ze beginnen met hun flesje met water te vullen. Hiervoor zijn verschillende manieren, naargelang van de mogelijkheden van de kleuters: met hulp van de leidster die het flesje vasthoudt. Met een grote waterfles en een trechtertje giet de kleuter dan zelf water in zijn eigen flesje; met de hulp van een andere kleuter. Eén kleuter houdt de fles en de trechter vast, een andere kleuter schept met een potje of een andere fles water uit een teiltje en giet het in de trechter. Ze kunnen ook eens wisselen; de flesjes worden rechtstreeks aan de kraan gevuld.
1 2 3 4 5 6 7 8
4. Speciale (‘tover’)effecten worden verkregen wanneer er slaolie (drijft op het water, komt telkens weer naar boven), gekleurde lijm (glijdt traag naar beneden) of vloeibare glycerine (glijdt langzaam langs de randen) in de fles wordt gedaan.
9
5. Elke kleuter mag er ook een eigen briefje instoppen. Ze kunnen zelf iets op een stukje transparant tekenen, of de leidster schrijft er iets op. Dat kan de naam van de kleuter zijn, maar ook een tekstje zoals ‘voor mijn liefste oma’, dan kan het flesje later dienen om cadeau te geven.
49
2 3
plitse pletse plas
1
4 5 6
6. Het geheel van de flesjes wordt samengebracht tot een ‘Toverflesjeskunstwerk’. De kleuters kiezen samen hoe: alle flesjes op een rij, eventueel per kleur gerangschikt, de flesjes in een kringetje, boven elkaar (op rijtjes gescheiden door een plankje), eventueel in de vorm van een piramide. Het kan ook een ‘levend’ kunstwerk zijn: alle kleuters op en rij die samen met hun flesje schudden, ... 7. De flesjes kunnen nog voor andere doeleinden gebruikt worden, bijvoorbeeld om ermee te schudden tijdens Activiteitengeheel 2: Muziek. Ze kunnen ook in een ontdekhoek verzameld worden zodat de kleuters ook met elkaars flessen kunnen spelen.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
7
-
Die glazen flessen hadden wij heel mooi gemaakt, weet je nog? Zouden jullie ook graag zelf zo’n flesje maken? We kunnen zelf een toverflesje maken! Lukt het om water in je fles te gieten? Je fles mag niet helemaal vol zijn hé. Pas op dat je er niet te veel water in giet, anders loopt je fles over. Giet maar een beetje water terug in de kom. Doe er nog maar een beetje water bij. In welke kleur ga jij jouw water omtoveren? Ha, jij wil kleurtjes mengen, dat mag ook! Kijk, je neemt een druppeltje blauw en een druppeltje geel, ... en jouw water wordt groen! Jij hebt echt getoverd! Wat ga je er allemaal in doen? Vind je dit mooi? Hoeveel ga je er nemen? Zal dat er allemaal in kunnen? Er moet nog iets anders bij kunnen hé! Probeer er ook nog eens iets anders in te doen. Kijk, hier is zilverpapier. Krijg je dat er zo in? Nee dat lukt niet he. Hoe zou het wel lukken? Ja, er kleine bolletjes van maken! Goed gevonden zeg! Kijk, die steentjes zinken tot helemaal van onderen, en de rietjes blijven bovenaan drijven. Schud eens met je flesje, nu gaan de steentjes naar boven en de rietjes naar onderen! Maar als je stopt met schudden komen de rietjes weer boven. Vind je dat er genoeg glitters in jouw fles zijn of wil je er nog wat meer? Wat gebeurt er nu? De pareltjes zinken naar de bodem hé. Kijk, ze liggen allemaal op de bodem van de fles. Waaw, kijk eens naar de fles van X. Er drijven bolletjes van piepschuim in. Wie heeft ook iets dat drijft? We kunnen er ook een briefje insteken. Wil jij zelf iets op het briefje tekenen? Of moet ik er iets voor jou opschrijven? Nu we allemaal toverflesjes hebben, zou het wel heel mooi zijn als we al die flesjes samen zouden zetten! Dan zien we ze allemaal tegelijk. Waar kunnen we ze een plaatsje geven? ...
8 UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: TOVERWATER
9
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
50
bakjes met water; crêpepapier in zoveel mogelijk verschillende kleuren; houten spatels of soeplepels; materialen die kleur afgeven (de vulling van een oude stift, kruiden zoals kurkuma, saffraan, stukjes rode kool, puddingpoeder, ...); eventueel sneeuwklokjes of selder of iets anders wat gekleurd water kan opnemen (let op: er wordt best een stukje van het uiteinde afgeknipt voor het in het water gezet wordt).
1. De kleuters hebben in de kern water in een fles gekleurd door middel van een kleurstof. Er zijn echter ook andere manieren om water een andere kleur te geven, en daar gaan ze in deze activiteit mee experimenteren. De kleuters krijgen een bakje met water voor zich, en verschillende materialen. Ze kleuren hun water door er bijvoorbeeld gekleurd crêpepapier aan toe te voegen. Ze leggen een (deel van een) vel in het water en bewegen er wat mee, eventueel met behulp van een houten spatel of soeplepel. Zo zien ze dat de kleur van het crêpepapier begint af te gaan. Ze kunnen verschillende kleuren ook mengen. 2. De kleuters proberen nog andere kleurstoffen uit.
tip
3. Al dat gekleurd water kan misschien nog ergens voor dienen. De kleuters kunnen het bijvoorbeeld met een trechter in een grote fles gieten. Of ze kunnen er een flessenorgel mee maken, als dat al niet in de introductieactiviteit is gebeurd, of mee aanvullen. Indien de kleuters gewoon zijn om met elke dag van de week een andere kleur te verbinden, kunnen het ook dagflessen worden: de leidster plakt een etiket met de naam van de dag op elke fles. Nog een mogelijkheid is om sneeuwklokjes of seldertakken in het water te zetten. Zo kunnen de kleuters zien dat het toverwater zijn kleur doorgeeft!
plitse pletse plas
Verloop
1 2 3 4
Mogelijke vragen en opmerkingen -
We kunnen dit water ook nog een mooi kleurtje geven als we er iets anders in doen dan verf. X, leg jij dit blad eens in het water. Ga maar eens met je handje in het water en beweeg maar wat met het blad. Hé, zie je dat? Wat gebeurt er nu? ... Het water krijgt dezelfde kleur als dat blad! Neem nog maar eens een ander kleur, dan kun je de kleurtjes mengen. Wat zou er gebeuren als we dit poeder in het water doen? Zullen we het eens proberen? X, strooi jij een beetje kruiden in het water? Wat zie je? Welk water vind jij nu het mooist? Ha, is dat dan je lievelingskleur? Wat kunnen we nu doen met al dat toverwater? We gaan dat toch niet zomaar weggieten hé. Waar kunnen we het indoen? Zie jij hier iets staan? Ja dat is een goed idee. We kunnen het water in deze vaasjes gieten! Wat hebben we daarvoor nog nodig? Wil jij de trechter gebruiken? Wat zouden we nu in die vaasjes kunnen zetten? Kijk, ik heb iets meegebracht. Willen we dat eens doen? Ik denk dat het toverwater dit bloemetje gaat betoveren! Maar dan moeten we wel even wachten. We zullen morgen eens kijken hé. ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: TOVERBELLEN Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
5 6 7 8 9
Materiaal -
bellenblazers; zelfgemaakte bellenblazer(s) (een grote ring met handvat - zelf gemaakt van ijzerdraad); kleurstof; een bakje met water; bekers; afwasmiddel;
51
2 3
plitse pletse plas
1
-
rietjes of een garde; plakkaatverf; papier.
Verloop
1. De kleuters kunnen met toverwater ook toverbellen blazen. Dan moeten ze natuurlijk eerst wel speciaal toverwater maken. Het eenvoudigst is om in een gewone bellenblazer een beetje kleurstof te doen. Er kan ook met een grote, zelfgemaakte bellenblazer gewerkt worden. Een andere mogelijkheid is om in een bakje 27 (of in de watertafel) water, afwasmiddel en verf te doen . 2. Als er niet met bellenblazers gewerkt wordt, kan de leidster gebruik maken van rietjes of een garde. Bij rietjes is het belangrijk dat de kleuters het water niet opzuigen. Ze kunnen best eerst even oefenen met het blazen door een rietje (bv. eerst lucht blazen, een watje op tafel verder proberen blazen en bubbels maken met gewoon water in een bekertje). Indien de kleuters nog te vaak zuigen i.p.v. te blazen, kunnen ze gewoon met een garde in gekleurd zeepsop kloppen. 3. De kleuters blazen bellen. Bij bellenblazers is de kleur van de bellen niet zo heel duidelijk te zien. In het geval van rietjes of een garde komen er door het blazen of kloppen kleine belletjes (samen vormen die een soort belletjesschuim) in de kom naar boven. De kleuters proberen de verschillende kleuren uit.
4
4. Van de gekleurde toverbellen kunnen afdrukken op papier gemaakt worden. De bellen van de bellenblazers moeten dan op een wit blad terecht komen. Als ze openspatten laten ze een afdruk (cirkel, ovaal, ...) na. Gemakkelijker is het werken met schuim. In dat geval moeten de kleuters, van zodra het belletjesschuim over de rand van het waterbakje komt, een blad papier op het bakje leggen. Het schuim lost op en laat een gekleurde afdruk na.
5
5. De leidster kan tijdens het bellen blazen een liedje aanbieden, bijvoorbeeld:
6
het liedje ‘Bellen blazen’
28
Bellen blazen (Herman Hopster)
7 8 9
27
52 28
cf. Boudry, C. & M. Vandenbroeck (1995), Gepeuter. Kunstzinnige activiteiten met peuters van 2 tot 4 jaar. Vormingscentrum voor de begeleiding van het jonge kind, Utrecht Deze activiteit is ook mooi te zien in een aflevering van de Teletubbies, op de videoband Kladderen en knoeien. Ragdoll Productions/BBC/Buena Vista Home Entertainment Hopster, H. & M. Van Maurik (2000), Zingen met likkepot. Liedjes en muzikale spelletjes voor peuters. Van Tricht, Twello (boek en cd, track 29)
29
Of de volgende liedjes :
Bellen bellen blazen (Lin de Laat)
plitse pletse plas
het liedje ‘Bel, bel, bellen blazen, kijk eens daar’
1 2 3 4 5 6
het liedje ‘Blazen, blazen, ’n hele mooie bel’ Blazen, blazen (Lin de Laat)
7 8 9
53 29
De Laat, L., Bron en melodie: http://www.pinkelotje.nl/nieuwe_liedjes/bellen_blazen.html
Mogelijke vragen en opmerkingen
2 3
plitse pletse plas
1
-
4 5 6 7 8 9
54
-
Wie heeft er al eens bellen geblazen? X, wil jij dat eens voordoen? We kunnen er ook toverbellen van maken! Met mooie kleurtjes, en daar kunnen we dan zelfs een mooi kunstwerk van maken. Zie het water schuimen! Jij hebt wel al hard geblazen door dat rietje zeg. Of: Wat kan jij hard kloppen! Kijk nu, die belletjes komen over de rand van het bakje! Zie je dat die grote bel een beetje rood is? Zullen we die bel eens op dat blad proberen te vangen? Ja, houd dat blad er maar onder. Oeps, het belletje gaat kapot. Kijk nu eens zeg! Onze bel heeft een rood spoor op ons blad achtergelaten. Mooi hé! Probeer nu eens een blauwe bel op dat blad te blazen. Luister eens! Hoor je het schuim oplossen? Zullen we eens op het blad kijken? Wat zie je? Zie je dat de belletjes allemaal kapot springen? ...
Suggesties voor bijkomende activiteiten Beweging - ‘Druppels vangen’ In de regen, druppels vangen. - ‘Wassen met droog water’ De kleuters ‘wassen’ zichzelf en andere kleuters op verschillende plaatsen, eventueel begeleid door muziek (snel, traag, voorzichtig, grotere bewegingen voor de rug, even stoppen, ...).
Beeld - ‘Toverbloemen’ Dopido, juni 1998, p. 2 De leidster knipt papieren bloemen waarvan de blaadjes niet groter zijn dan de diameter van het hart van de bloem. De kleuters kleuren de blaadjes. De leidster vouwt de blaadjes naar binnen. De kleuters leggen de bloemen op het wateroppervlak van de watertafel. Afhankelijk van de absorptiegraad van het papier openen de bloemen zich vlugger (vloeipapier) of trager (glad papier). Om het verrassingseffect te accentueren krijgt het hart van de bloem een andere kleur dan de blaadjes of wordt er een klein voorwerp in het hartje gezet, bv. een bijtje, een minuscuul popje, een voorwerpje uit een verrassingsei, ... - Een vis op het droge’ De leidster tekent een vis op een blad papier. Samen met de kleuters bespreekt ze wat er ontbreekt: water! Zo zal de vis niet lang blijven leven. De kleuters mogen zelf de kleur van het water kiezen alsook of ze hun vis in de zee of in een aquarium laten zwemmen. Ze kunnen ook tussen twee ‘water’-technieken kiezen, bv. schilderen met waterverf of stempelen met sponsjes/washandjes. Al naargelang de voorkennis en de zin van de kleuters, tekenen, plakken of schilderen ze er allerlei extra’s bij (bv. kiezeltjes, zand, andere vissen, gras, luchtbellen, rotsen, ...). - ‘Een druppel-kunstwerk’ De leidster vult enkele flesjes met druppeltellers met verschillende kleuren gekleurd water. De kleuters laten druppels met de druppelteller op een blad papier vallen. - ‘Toveren met olie’ De kleuters maken een tekening met wasco. Dan leggen ze hun blad omgekeerd op een krant. Ze strijken met een dikke verfkwast olie op het blad. De wasco-tekening komt nu te voorschijn en ziet eruit als een ‘glasraam’. - ‘Toveren met scheerschuim’ Nog een leuke activiteit in het ‘toverthema’ (als aansluiting op uitbreidingsactiviteit 1, ‘Toverwater’) is het werken met scheerschuim. De kleuters krijgen een groot A3-blad en mogen een kleur verf kiezen. De leidster spuit een goed hoopje verf op het blad, en daarbovenop spuit ze scheerschuim. Dit ruikt heel lekker en is aangenaam om met de vingers door te wrijven. De kleur verschijnt en verdwijnt naarmate je door het schuim met je vingers wrijft. Als het schuim bijna ‘weg’ is, blijft er een schilderijtje over.
plitse pletse plas
Suggesties 1 2 3 4 5 6 7 8 9
55
2 3
plitse pletse plas
1
- ‘Geblazen verf’ De kleuters laten een druppel inkt of ecoline vallen op een blad dat een beetje schuin wordt gehouden. Dan blazen ze de druppel met een rietje van de ene kant naar de andere, waardoor er strepen ontstaan.
4 5 6 7 8 9
- ‘Voetafdrukken’ In teilen met water zit gekleurd water. De kleuters steken er een voetje in en maken er vervolgens aan afdruk van op behangpapier, ... - ‘Een glittervis’ De leidster tekent een vis op een A4-blad. De kleuters smeren met een borsteltje de vis vol met houtlijm, behalve op het oog. Ze leggen er cornflakes op en laten alles opdrogen. Ze verven de cornflakes met plakkaatverf en strooien glitters in de natte verf. - ‘Ontdekflessen’ De leidster snijdt de bovenkant van een plastic fles af. In de fles kan van alles: een knikker op een holle baan van plastic of plexie, kleifiguurtjes (bv. sneeuwman in water, met witte piepschuimballetjes of watjes als sneeuwvlokken), ... - ‘Badschuimflesje voor moederdag’ De kleuters versieren het flesje. Ze plakken er een etiket op, ... - ‘Een aquarium maken’ De leidster zet een schoenendoos of een kartonnen doos op zijn kant zodat die aan de zijkant open is. De kleuters versieren de doos als een aquarium: groene strepen voor planten, eventueel met wat steentjes en schelpen, ... De leidster knipt een paar vissen uit karton en laat de kleuters die versieren. De vissen worden aan touwtjes vastgemaakt. Er worden gaatjes in de bovenkant van de doos gemaakt. Het touwtje waar de vissen aanhangen wordt erdoor gestoken. Boven de doos wordt een knoopje in het touw gemaakt.
Andere - Rond het thema ‘Regen’ is er voor de eerste kleuterklas een belangstellingscentrum uitgewerkt in: CED/ Projectbureau Rotterdam & Centrum voor Taal & Migratie (2004), Circus Kiekeboe. Nederlandse Taalunie, Den Haag. Er wordt vertrokken vanuit een tv-programma rond ‘regen’, er wordt aan de moddertafel gespeeld en het prentenboekje Modder/Dromen (cf. suggesties voor prentenboeken) wordt voorgelezen. Meer info vindt u op: www.nt2.be (materiaal kleuteronderwijs). - Goudvis verzorgen’ De kleuters verzorgen de goudvis in de klas (geven hem eten, verversen zijn water, ...). - ‘Een ‘zinken-drijven’-ontdekdoos’ De kleuters mogen allerlei voorwerpen (bv. een blokje, een stukje plastic, steentjes, kralen, stukjes papier, pingpongballetje, plastic bootje/eendje, ...) in een container met water laten vallen: welke zinken en welke drijven? Eventueel worden de voorwerpen in twee verschillende dozen gesorteerd. - Een druppel-ontdekdoos’ De kleuters hebben doosjes met op de bodem telkens een andere stof: lapje stof, vloeipapier, zilverpapier, plastic, crêpepapier, papieren zakdoekje, ... Ze l aten er druppels invallen, bv. met een druppelteller. Ze ontdekken zo dat een druppel soms verdwijnt omdat de stof hem absorbeert, of net niet en een tikgeluidje maakt, openvloeit, ...
56
- Poppenspel ‘Gekke washandjes’, Van de Weyer, P. (1992), Eigentijdse poppenspelen en versjes. Standaard Educatieve Uitgeverij, Antwerpen
Liedjes en versjes - Liedje ‘De golven van de zee’ bron: http://www.pinkelotje.nl/nieuwe_liedjes/de_golven_van_de_zee.html De golven van de zee (Lin de Laat (tekst en muziek)) Golven, golven van de zee, ga met de wind steeds mee, heel rustig op en neer, want de wind gaat niet tekeer. Golven, golven van de zee, ga met de wind steeds mee, veel wilder op en neer, want de wind gaat zo tekeer.
Spreektekst:
Golven, golven van de zee neem me, neem me mee, op je rug en dan .... vlug weer terug.
De kleuters hebben blauwe linten en spelen eerst de zee op de spreektekst. Ze zijn de golven die van het strand weggaan (weglopen) en weer terugkomen. Dan wordt het liedje gezongen door de leidster. Het is namelijk een luister/bewegingsliedje. Bij het eerste couplet bewegen de linten rustig, bij het tweede couplet steeds wilder. Het liedje kan ook met blauwe ballonnen gespeeld worden: hoe wilder de zee, des te hoger gaan de ballonnen! Een andere mogelijkheid is om met een groep kleuters een blauw kleed of zeil vast te pakken. Dat kleed is de rustige of wilde zee. Er kan dan een knuffel ingelegd worden. Ook als de zee wild is, mag de knuffel er niet uitvallen! Voor het golven maken kan ook de (wind)muziek van Andreas Vollenweider gebruikt worden. - Liedje ‘Blub’ bron: http://www.pinkelotje.nl/nieuwe_liedjes/blub.html Blub (Lin de Laat (tekst en muziek))
plitse pletse plas
- ‘Wasdag’ De kleuters mogen de poppen in bad doen. Ze kunnen zeep, handdoeken, washandjes, ... gebruiken. Ze moeten wel voorzichtig zijn dat de pop geen zeep in de ogen krijgt.
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Blub, blub, blater de gieter loopt vol water. Ik til hem heel hoog op en gooi het water over mijn kop.
57
2 3
plitse pletse plas
1
4 5
De leidster houdt de gieter onder water, zodat hij vol water loopt. De leidster tilt hem hoog op en wacht (spannend, wat gebeurt er nu?). De gieter wordt omgekeerd en het water valt over, ... De leidster kan dit spel samen met de kleuters doen en voorzichtig het water over of net naast het hoofdje van de kleuters laten vallen. Als de kleuters dat niet zo leuk vinden, kan de leidster ook een pop gebruiken. Kleuters die niet bang voor water zijn, kunnen dit spel natuurlijk zelf spelen. - Liedje ‘Walvisje’ Acht kleine eendjes. Liedjes voor peuters en kleuters over lente en zomer. Trude van Waarden Produkties, Bussum (boek en cd, track 20) Walvisje (Saskia Koning) Walvisje, walvisje in de zee Ik wil zo graag met je mee over zee. Dan klim ik op jouw grote rug over de zee en weer terug. Golven, golven zijn zo hoog. Maar op jouw rug blijf ik helemaal droog. Golven, golven zijn zo hoog. Maar ik ben veilig bij jou.
- Liedje ‘Ik in de badkamer’ Dopido, januari 2003, p. 16 Ik in de badkamer (Jan van Coillie (tekst), Jos Bielen (muziek))
6 7 8
Tandjes poetsen, woesj woesj woesj. Ik moet douchen in de douche. Mama, ik wil liefst in bad Met de eendjes spetterspat. Maar ik wil geen shampoo op. Mama, nee! Hou op! Hou op! Ik wil nooit meer uit het bad, Spat de badkamer kletsnat!
- Liedje ‘In het grote bad’ Kleuter-wijs. Muzikale vorming. Stichting te In het grote bad (Marleen van Aken)
9
58
Kom een keertje kijken. Ik zit in het grote bad. Ik was mijn haren, ik maak ze lekker nat.
Eendjes (Geert de Kockere (tekst), Annemie van Riel (muziek)) Twee vrolijke eendjes dreven zij aan zij. Eentje dat was ik, het and’re dat was jij. We dreven en we dreven.
De leidster maakt samen met de kleuters een grote cirkel van kussens of blokken, alsof het een groot bad is. Wie van de kleuters durft er in het ‘bad’? De kleuters voelen eens aan het water (bv. met hun teen). Is het water niet te warm of te koud? Als de kleuters in bad zitten, worden de haren en andere lichaamsdelen gewassen. - Liedje ‘Zwemmen’ Samson & Gert, Samson & Gert 3. Studio 100 (cd, track 10) - Liedjes ‘De spette-spatterij’, ‘Ik zie een boot’, ‘In een zeepbel’ en ‘De zeilboot zeilt’ De Tweenies, Tweenies. Liedjestijd! 2. BBC/Teleac NOT (video/dvd, tracks 10, 14, 18 en 19) - Versje ‘Bad’ Depondt, L. & T.Vercruysse (ill.) (1998), Kijk maar! Kijk maar! Standaard, Antwerpen Bad (Luk Depondt) Ik ben nat want... ik zit in bad Spelen met eendjes Water gieten op teentjes Golven maken Plietse Pletse Plons Water spettert In het rond De kamer is nat want...
- Versje ‘Kraantje’ Debaene, A. & C. Goossens (1993), Tante Nans zat op een gans. Altiora, Averbode
plitse pletse plas
- (Stukje van) Liedje ‘Eendjes’ De Kockere, G. & K. Verplancke (1994), Een fluitje van zilver. 13 liedjes bij de bundel ‘Een fruitje van zilver’. De Eenhoorn, Wielsbeke
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Kraantje (Geert De Kockere) Open, open, kraantje open, hopen water laten lopen. Beetje warm,
59
2 3
plitse pletse plas
1
beetje koud, beetje spatten. Beetje... STOUT!
4 5 6 7 8 9
- Versje ‘Regen regen’ Balm, M. (2004), In: Pippo. nr 8, augustus (Dit is een themanummer rond water) Regen regen (Marie-José Balm) Regen, regen, regen maar! Op mijn neus en op mijn haar. Op mijn armen en op mijn benen. Op mijn handen en op mijn tenen. Op mijn buik en op mijn rug. Regen maar! Straks spat ik terug!
Suggesties voor prentenboeken Opmerking De variatie aan prentenboeken over zwemmen, in bad gaan, vissen, ... is zeer groot. De selectie hieronder is dan ook bij wijze van voorbeeld bedoeld. - Amant, K. (2004), In bad. Clavis Peuter, Hasselt Een peuter trekt stuk voor stuk haar kleren uit om, samen met haar mama en speelgoedeend, in bad te gaan. - Bosschaert, G. (2001), Waterkind. Clavis, Hasselt Ronan speelt zomers in zijn opblaasbare badje dat hij een visser, een kapitein en een duiker is, totdat het gaat regenen. Dan is de pret voorbij. - Garland, S. (1990), Lekker zwemmen. De Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam Een moeder gaat met haar twee kinderen zwemmen. Het boek toont van begin tot einde hoe het er in een zwembad aan toegaat. Bovendien zien we hoe het jongste kindje zijn angst om te zwemmen overwint. Wel voor iets oudere kinderen. - Hest, A. & J. Barton (1995), Eendje in de regen. Lemniscaat, Rotterdam Het eendje Kiki heeft een enorme hekel aan de regen, totdat ze van haar opa rode laarsjes en een paraplu krijgt. Vanaf dan vindt Kiki het helemaal niet meer erg om in de regen te lopen en te spelen. Het leuke aan dit boekje is dat Kiki regenliedjes zingt (cf. kern bij activiteitengeheel 2, Muziek). - Hof, M. & F. Smit (2002), Modder/Dromen. Gottmer/Becht, Bloemendaal Omkeerboekje met twee verhalen rond Koe en Mus. In Modder beleven Koe en Mus veel plezier in de modder. Achteraf worden ze schoongespoeld door een lekkere regendouche.
60
- Leeson, C. & G. Hansen (2003), Hannah in de storm. Zirkoon, Amsterdam Hannah en haar broertjes en zusjes zijn buiten aan het spelen wanneer het plots hard begint te regenen. Achtereenvolgens schuilen ze bij eekhoorn en bij dwergmuis maar hun huisje is ofwel te hoog of te klein. Gelukkig weet mama raad voor iedereen: een oude holle eik waar ze veilig zitten. - Lewis, E., & A. Parker (2003), Wie zwemt daar? Gottmer, Haarlem Een leuk pop-up prentenboekje met afbeeldingen van allerlei zwemmende dieren. - Oxenbury, H. (2003), Kietelhandjes. Gottmer, Haarlem Na veel in de modder te hebben gespeeld, gaat een groepje baby’s en peuters in bad. De tekst is op rijm geschreven. - Van Haeringen, A. (2003), Kleine Ezel gaat varen. Leopold, Amsterdam Kartonboekje waarin Kleine Ezel samen met zijn vriendje Zebra bootje gaat varen. De tekst is gebaseerd op een bekend kinderliedje, namelijk ‘Schuitje varen, theetje drinken’. Een ander bruikbaar verhaal rond de figuur van Kleine Ezel is Kleine Ezel kleedt zich uit (2003). In dit boekje krijgt Kleine Ezel het koud wanneer hij zich helemaal moet uitkleden om in bad te gaan. - Van Mieghem, L. & I. Godon (2002), Het gekke cadeau van Joep. Altiora, Averbode Kartonboekje uit de Nellie & Cezar-reeks waarin Cezar jarig is. Joep, het varken, brengt wel een heel raar cadeau mee: een emmer vol modder. Nellie en Cezar vinden het maar raar, maar Joep knort dat modder heerlijk is. Hij giet de emmer modder leeg in het plonsbad en met de tuinslang doet hij er nog wat water bij. Joep en Cezar doen hun kleren uit en duiken in het modderbad. Nellie vindt het toch maar wat vuil en is al tevreden wanneer ze haar vriendjes weer schoon kan spuiten. - Velthuijs, M (2002), Kikker in het water. Leopold, Amsterdam In dit plastic badboekje is er geen tekst. Kikker bevindt zich op elk blad in het water: zwemmend, in een boot, onder een paraplu, ...
plitse pletse plas
Een ander bruikbaar verhaal rond deze twee leuke figuren is Regen/Dansen (2002). In Regen worden Koe en Mus nat van de regen. Mus wil liever droog blijven en kruipt onder Koe. Koe wordt echter alsmaar natter. Mus wil wel ruilen, maar Koe vindt Mus te klein. Dan mag Koe kiezen: een droge kop of een droge staart. Maar nu wordt Mus weer te nat en dus ruilen ze weer.
1 2 3 4 5 6 7 8 9
61
2
3
plitse pletse plas 1
4
5
6
7
8
9
62
PAPIER HIER PAPIER HIER PAPIER HIER PAPIER HIER 1
Doelen -
(beeld) De kleuters kunnen hun materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
Werk vooraf -
Veel kranten verzamelen. De krantenvellen los van elkaar stapelen.
papier hier
Ontdek- en experimenteerfase
2 3
Materiaal -
krantenpapier; oude tijdschriften; wasknijpers.
4 IN DE GROTE GROEP
Verloop
5
1
1. In de kring liggen stapels losse vellen krantenpapier en losse bladen uit oude tijdschriften . De leidster is hierover verwonderd en vraagt aan de kleuters wat ze met deze materialen zouden kunnen doen. 2. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. De kleuters ontdekken wat ze allemaal met papier kunnen doen: ze kunnen scheuren, verfrommelen, gaten maken, plooien, erop staan, onder de kranten kruipen, zich in de kranten wikkelen, ... De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van de kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen. 3. Wanneer het spel wat afzwakt, kan de leidster meespelen en verdiepende suggesties geven, bijvoorbeeld: de kleuters gooien naar elkaar met proppen papier. Hieraan kan een versje gekoppeld worden, bijvoorbeeld: Een papiertje, een pleziertje
6 7 8
Een papiertje, een pleziertje (Goele Michiels) Een papiertje, een pleziertje Een scheur, een vouw Ik maak een balletje En ik gooi ...!
9
de kleuters maken een gat in een krant en steken hun hoofd erdoor. Dit kan dan weer aanleiding geven tot verkleedpartijtjes met de kranten. Op dit moment kan de leidster wasknijpers aanbieden om papier te hechten, zodat jasjes en rokjes ontstaan;
63 1
cf. Leicher, B. (2002), In één adem, Muzische vorming voor de basisschool. De Boeck, Antwerpen
de kleuters gebruiken de krantenvellen als ‘eilandjes’ (of tegels, ...) en stappen zo van het ene naar het andere ‘eilandje’. De leidster stapt mee; telkens wordt er een nieuw krantenvel als stapsteen gelegd. Zo kan er een lang pad ontstaan, dat eventueel niet stopt aan de klasdeur maar door de gang over de speelplaats loopt. De kleuters en leidster denken samen na over de te volgen weg; de kleuters ‘lezen’ kranten (aan elkaar voor); de kleuters leggen kranten over stoelen en/of tafels en kruipen er onderdoor; de kleuters worden vlaggen. Ze proberen allemaal zwaaibewegingen uit met de krant: met twee handen boven je hoofd vasthouden en lopen, met één hand zwaaien in een cirkel, over de grond vegen, ... De leidster kan dit eventueel met liedjes begeleiden (‘linten’ wordt dan vervangen door ‘vlaggen’), bijvoorbeeld:
1
3
papier hier
2
het liedje ‘Eén en twee’
2
Eén en twee (Stan Van Vaerenbergh)
4 5 6 7 het liedje ‘Mooie linten van papier’
8
3
Mooie linten van papier (Marijke Ram)
9
64
2 3
Van Vaerenbergh, S. (2003), Pim pam peus... tik eens op je neus. Deel 2. Van In, Wommelgem Albers, M. & R. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 1, track 37)
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Kijk eens wat er nu allemaal in ons klasje ligt, wat is dat? Papier! Wat kunnen we daar allemaal mee doen? Kijk, X scheurt stukjes van de kranten. Als je stil bent, kan je het scheuren horen. Met die grote krant zal jouw prop papier heel groot worden, het is net een grote bal. Kan je die proppen krantenpapier ook heel hoog gooien? Wie heeft er zich hier verstopt onder de grote kranten? Jullie hebben een knus huisje gevonden! Zullen we ook eens onder de kranten kruipen? Heel voorzichtig zodat ze niet scheuren. Kijk, ik heb hier een wasknijper. Nu heb je een papieren rok aan! Wat doet jouw papa met de krant? Ga ook maar eens op de stoel zitten, dan kan je rustig in de krant lezen. Kijk X springt van krant naar krant, dat wil ik ook wel doen. Leggen we nog een krant? Dan krijgen we een weg. Oei, we botsen op de deur, wat kunnen we doen? Naar waar gaat onze weg? Naar de speelplaats of naar de tuin? Kijk, X zwaait met zijn vlag. Gaan we dat ook eens proberen? Dan kunnen we een grote ronde maken, een cirkel. ...
1
papier hier
-
2 3 4
IN DE KLEINE GROEP Verloop
4
1. Een aantal kleuters krijgt de opdracht een berg snippers te scheuren . Er worden afspraken gemaakt binnen welke ruimte de kleuters met de snippers mogen spelen. 2. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. Ze ontdekken wat ze allemaal met snippers kunnen doen: er met de handen in wriemelen, wegblazen, in de lucht gooien, erdoor heen stappen en zwaaien, ... De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van de kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen.
tips
-
Dit spel kan muzikaal begeleid worden: wanneer de muziek stopt, laten de kleuters alle papiertjes vallen en kijken ze waar ze neerdwarrelen: op hun hoofd, hun neusje, hun schouders, hun uitgestrekte armen of gewoon op de grond. De kleuters gaan op een stoel staan en hun handen worden wolkjes waaruit de sneeuwvlokjes vallen. Een groot zwart blad kan ingesmeerd worden met behangerslijm, waarop de papieren sneeuwvlokjes dan vallen en blijven kleven.
5 6 7 8 9
4
cf. Boudry, C. & M. Vandenbroeck (1995), Gepeuter. Kunstzinnige activiteiten met peuters van 2 tot 4 jaar. Vormingscentrum voor de begeleiding van het jonge kind, Utrecht
65
Mogelijke vragen en opmerkingen
1
3
papier hier
2
4 5 6 7 8 9
66
-
Zullen we eens heel veel kleine stukje scheuren? X scheurt grote stukjes, ik denk dat dat grote sneeuwvlokken worden. Nu worden dat allemaal vlokjes in de lucht. We kunnen doen alsof het sneeuwt! Wie kan er onder de vlokjes door lopen? Stap jij graag met hele grote stappen door de snippers papier? Gooi ze maar heel erg hoog! Kijk, ze vallen allemaal op je haar! Schud eens met je hoofdje, dan vallen ze er weer af. Nu hebben we een heel sneeuwtapijt. Het is hier precies winter zeg. ...
Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging Doelen
1
muzische doelen - (beweging) De kleuters kunnen meedoen met bewegingen die tijdens het vertellen van een verhaal aan bod komen en belangstelling tonen om het bewegingsinspirerend gegeven nauwkeurig te observeren en na te bootsen. - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. toelichting Door met (kranten)papier allerlei handelingen uit te voeren, ervaren de kleuters een aantal mogelijkheden en beperkingen van het materiaal (bv. licht, scheurbaar, vouwbaar) en van hun eigen lijfje (bv. ik kan (ver)springen, huppelen, ...). (Kranten)papier spreekt ook snel tot de verbeelding, waardoor kleuters gemotiveerd kunnen worden om nieuwe bewegingsvormen uit te proberen (bv. springen als een kikkertje, doen alsof je zwemt, ...).
Werk vooraf
papier hier
taaldoel cf. handleiding
2 3 4 5
/
INTRODUCTIEACTIVITEIT: EEN EILAND IN HET WATER
6
Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
grote, doorzichtige (glazen) kom of dienblad (met hoge rand) gevuld met een beetje water; een beetje zand; drie Playmobilmannetjes (of Duplo/Explore) en bootje; dubbel krantenvel; (blauwe) mat.
Opmerking
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
1. De kleuters en leidster komen in de kring. Daar staat een kom of dienblad met een bodempje water. De leidster laat een kleuter een hoopje zand in het midden gieten. Op die manier zien de kleuters een eilandje ontstaan.
7 8 9
2. De leidster voert een kort poppenspelletje op met drie Playmobilmannetjes die in een bootje varen. Ze kan daarbij een liedje zingen, bijvoorbeeld: het liedje ‘Varen, varen’
5
5
cf. Ram M. & J. Eppen, ‘Rijen, rijen, rijen’, In: Leenhouts, J. e.a. (2001), Acht kleine eendjes, liedjes voor peuters en kleuters over lente en zomer. Trude van Waarden Produkties, Bussum (boek en cd, track 13)
67
Varen, varen (Naar: Marijke Ram en Job Eppen)
1
3
papier hier
2
Pop 1: Pop 2: Pop 3:
4
Pop 1: Pop 2: Pop 1: Pop 3:
5
Pop 1:
6 Pop 2: Pop 3:
7
De popjes springen weer in het bootje en varen weg. Ze zingen het liedje nog eens. 3. De leidster stelt voor om ook in de kring eens een ‘eiland’ te maken, niet met zand maar met kranten. De leidster en de kleuters vouwen samen een groot krantenvel helemaal open, zodat het een eiland in het water wordt.
8
4. De leidster voert een kort gesprekje: hoeveel kleuters zouden er op het eiland kunnen en wat kunnen ze doen zodat er nog kleuters bij kunnen? De kleuters proberen het uit door één voor één op het eilandje te springen. Ze moeten heel dicht bij elkaar gaan staan, zoals de mannetjes, en elkaar goed vasthouden! De randen van de krant zijn de boorden van het eiland. De kleuters moeten proberen hun evenwicht te behouden, elkaar eventueel vast te houden en niet over de rand in het water te vallen.
9 tip
68
Ik ben wél moe van al dat varen. Konden we maar even rusten, ... Ik ook, ik wil een beetje slapen (geeuwt). Hé, kijk daar, een eiland! Daar kunnen we even gaan rusten! (Het bootje botst tegen het eiland) Ik spring uit de boot. Maar hé, het is een eiland, overal rondom is er water: daar is er water, daar is er water, daar is er water: overal water. Komen jullie ook? Ja, hou me vast, ik durf niet te springen, ... (pop 1 helpt pop 2) Kom maar hier, neem mijn handje! Ik wel, ik durf wel te springen. Maar, er is geen plaats meer op het eiland, schuif eens op! (Pop 1 en 2 gaan heel dicht bij elkaar staan. Hup, zo nu kan ik er nog bij, ... Maar, nu kunnen we niet gaan liggen, het eiland is veel te klein! Hoe kunnen we nu rusten en een beetje slapen? Weten jullie dat, kleuters? Kunnen wij hier alledrie gaan liggen zonder in het water te vallen? Wat moeten we dan doen? Misschien moeten we verder zoeken naar een groter eiland? Dat is een goed idee!
De krant wordt op een (blauwe) mat gelegd, die het ‘water’ voorstelt. Dat helpt de kleuters om zich in te leven.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Zullen we in de kring proberen een groter eiland te maken? Kijk, ik heb hier een groot krantenvel dat een eiland wordt zoals in het poppenspelletje. Wie helpt mee om het open te vouwen? Jullie zijn de mannetjes die op het eiland springen. Wie wil er eerst proberen? Met hoeveel kleuters zouden jullie op het eiland kunnen? Wat denk je? Kunnen alle kleuters erop? Nu is er nog maar weinig plaats op het eiland. Zou er nog een kleutertje bij kunnen? Wat zou je kunnen doen opdat er nog een kleuter bij kan? Elkaar goed vasthouden en heel dicht bij elkaar gaan staan! X, ga jij Y helpen om nog bij op het eiland te komen. Geef maar een handje. Het eiland is bijna helemaal vol, is er nog een plaatsje? Jullie moeten wel oppassen dat jullie niet in het water vallen he. De mat is het water. Lukt het om op één been te staan? Oei, plons! Jij valt in het water... Ik denk dat het eiland helemaal vol is nu. Maar er kunnen wel veel kleuters op één eiland als jullie elkaar goed vasthouden! ...
KERN: KIKKERS OP EILANDJES6
1
papier hier
-
2 3 4
Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
losse krantenvellen; eventueel prent van een kikker; cd-speler; vrolijke muziek.
Opmerking
5 6
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
1. De kleuters en de leidster komen in de bewegingsruimte. De leidster toont een stapel losse krantenvellen. De kleuters mogen eens in de grote ruimte met een vel rondlopen. De kleuters en de leidster leven zich uit. Na een tijdje komen ze terug samen. 2. De kleuters toveren samen met de leidster de bewegingsruimte om in water (bv. de zee) met eilandjes. De leidster vraagt aan de kleuters hoe ze dit kunnen doen. De krantenvellen kunnen dienen als eiland. De kleuters verspreiden de krantenvellen over de grote ruimte. Er moet nog plaats zijn voor water tussen de eilanden!
7 8 9
69 6
cf. ‘Kikkers op een drijfblad’, Plessers, V. (2001), In: Kleuters & ik, jg. 18, nr. 2, p. 16
3. De leidster laat de kleuters even vrij bewegen in de bewegingsruimte met eilanden. Sommige kleuters zullen proberen van eilandje naar eilandje te springen. Anderen zullen juist stappen, lopen of huppelen door de zaal zonder een eilandje te raken. De leidster doet mee en kan dit eventueel met liedjes begeleiden, bijvoorbeeld:
1
3
7
Ik zwem (Naar: Petra Polman Tuin)
papier hier
2
het liedje ‘Ik zwem’
4 het liedje ‘Voetje voor voetje’
5
8
Voetje voor voetje (Marianne Busser, Ron Schröder & Jean van Vugt)
6 7 8
4. De leidster gaat (eventueel met een prent) even op kikkers in en hoe kikkers zich voortbewegen, en spoort de kleuters aan om ook eens op een krant te springen als een kikker. De leidster kan hierbij liedjes of versjes aanbieden, bijvoorbeeld:
9
7
70
8
cf. ‘Ik wandel’, Polman Tuin, P., In: Albers, M. & R. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 1, track 61) Busser, M. & R. Schröder (1998), Voetje voor voetje, beweegliedjes voor peuters, op muziek van Jean van Vugt. Trude van Waarden Produkties, Bussum (boek en cd, track 5)
het liedje ‘Wie mag straks de kikker zijn?’
9
Wie mag straks de kikker zijn? (Marianne Busser, Ron Schröder & Jean van Vught)
papier hier
1 2 3 4 5 6 7
het liedje ‘De kikkertjes’
10
De kikkertjes
8 9
9 10
Busser, M. & R. Schröder (1998), Voetje voor voetje, beweegliedjes voor peuters, op muziek van Jean van Vugt. Trude van Waarden Produkties, Bussum (boek en cd, track 16) cf. Leenhouts, J. e.a. (2004), Boem ra ta ka ta. Kinderen zingen 40 vrolijke peuterliedjes. Trude Van Waarden Produkties, Bussum (boek en cd, track 26)
71
tip
De leidster stelt voor een spelletje te spelen. Wanneer de kleuters muziek horen, springen of zwemmen ze zoals kikkers tussen de eilandjes door in de vijver. Wanneer de muziek stopt, springen de kleuters snel op een eilandje. De leidster doet het eens voor samen met twee kleuters.
1
3
papier hier
2
4 5. De kleuters helpen elkaar om op de eilandjes te geraken, want er zijn minder eilandjes dan kikkertjes.
5
6. De leidster neemt telkens een eilandje weg zodat de kleuters echt moeten samenwerken om allemaal bij een eilandje te kunnen. De leidster vraagt of alle kikkers nog op een eiland zouden geraken, als er nog maar twee eilandjes zijn. De kleuters proberen het uit. 7. Op het einde zijn er geen eilandjes meer en huppelen, springen en zwemmen de kleuters en de leidster rond. De muziek eindigt en de kleuters gaan in een kikkertreintje naar de klas terug.
6
Mogelijke vragen en opmerkingen -
7
-
8
-
9
-
Zullen we de zaal eens omtoveren tot een grote vijver met eilandjes? Kijk, ik heb hier een aantal krantenvellen. Ga je daar nog een eilandje leggen? Nu zijn er wel genoeg eilandjes, want de kikkertjes moeten nog in het water tussen de eilandjes kunnen zwemmen. Wie wil er een kikkertje worden? Hoe doen kikkers? Ze springen, ja! Toon dat eens. Jij lijkt wel op een echte kikker als je kwaak zegt! Hup, ik rust even uit op een eilandje in de vijver. Spring er ook maar op! Zullen we eens een spelletje spelen? Zolang er muziek is, zwemmen en springen we rond in het water. Als de muziek stopt, springen we rap op een eilandje! Ik ben benieuwd of alle kikkertjes op twee eilandjes kunnen. Wat denken jullie? Zullen we het eens proberen? ...
72 11
cf. ‘Hoedje van papier’, Van Vaerenbergh, S., In: Van Vaerenbergh, S. (2003), Pim pam peus... tik eens op je neus. Deel 1. Van In, Wommelgem
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: KRANTEN VOUWEN Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters -
dubbele krantenvellen (één per kleuter); cd-speler; eventueel relaxerende muziek.
Verloop
1. Midden in de kring ligt een krantenvel dat helemaal opengevouwen op de grond ligt. De leidster vraagt aan het groepje kleuters of er iemand eens op de krant wil komen zitten. Als de kleuter erop zit, vraagt ze of de andere kleuters nog iets van de krant zien. Wat zouden ze kunnen doen om de krant helemaal te bedekken? De kleuters krijgen elk een krant en proberen uit hoe ze dat kunnen doen. Uiteindelijk moeten ze erop gaan liggen, waarschijnlijk met hun armen en benen gespreid! 2. De leidster stelt voor om de krant in twee te vouwen. De leidster kan dit met het volgende liedje begeleiden:
papier hier
Materiaal
2 3 4
11
‘Hoedje van papier ’ Hoedje van papier (Naar: Stan Van Vaerenbergh)
5 6 7 8
De kleuters ontdekken dat ze nu op de krant zullen moeten gaan zitten om die helemaal te bedekken.
9
3. De krant wordt steeds kleiner en de kleuters ontdekken dit op een speelse manier. Het liedje wordt steeds herhaald bij het vouwen. 12
Het volgende liedje kan ondersteunend werken bij het gaan liggen, zitten, staan op de krant: ‘Alle lieve kinderen’
12
cf. ‘Alle lieve kinderen’, Beltman-Kuijlenburg, M., e.a ., In: Beltman-Kuijlenburg, M., e.a. (1998), Peuters dansen! deel1. Stichting Nevofoon/Danskant, Winschoten (boek en cd, track 21)
73
Alle lieve kinderen
1
3
papier hier
2
4 5 6 7 8 9
4. De krant wordt weer helemaal opengevouwen en de kleuters ontspannen door erop te gaan liggen. De leidster kan eventueel muziek opzetten. De kleuters doen alsof ze in een bedje liggen en wiegen of rollen een beetje op en neer op de krant. De leidster geeft relaxatie-impulsen door de oogjes te laten sluiten. De leidster tikt kleuter voor kleuter aan die dan rustig rechtkomt. tip
De krant kan al dan niet opgevouwen of tot een prop samengebald op de buik van de kleuters gelegd worden. De kleuters moeten dan rustig ademen zodat de krant er niet afvalt.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Nu hebben jullie allemaal een grote krant. Zullen we eens proberen die helemaal te bedekken met ons lijfje? Wat moeten we dan doen? Dan moeten we erop gaan liggen. Als je nu je benen en armen opendoet, dan is de krant helemaal bedekt. Nu gaan we de krant dichtvouwen. En nu? Kan je er nu nog op gaan liggen zonder de grond te raken? Probeer eens. Wat zou je dan wel kunnen doen? Ja, erop gaan zitten, op de poep zoals X. Zijn krant is zo helemaal vol. We vouwen de krant nog eens. Zo wordt onze plaats nog kleiner. Wat kunnen we nu doen om ze te bedekken? Kan je op je knieën gaan zitten? Nu gaan we de krant weer vouwen. Jullie moeten nu al veel harder duwen hé. Wat zal je nu moeten doen om de krant te bedekken? Met je twee voeten kunnen jullie erop. Denk je dat we de krant nog kleiner kunnen maken? Hoe zouden we dat kunnen doen? Kan jij nog met je twee voeten op de krant? Ga je het op één been proberen? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: DE KRANTENLIJN Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
74
touw; kranten; wasknijpers.
Opmerking
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
1
Verloop
2. De kleuters hangen krantenvellen over het touw die ze vastmaken met wasknijpers, net zoals mama de was aan de waslijn hangt. De leidster helpt de kleuters met de wasknijpers. 3. Dan gaat bij elk vel aan weerszijden een kleuter staan. Afwisselend proberen de kleuters tegen de krant te blazen. De kleuters proberen zo hard te blazen dat ze de kleuters aan de andere kant kunnen zien. De kleuters ontdekken wat er gebeurt als ze tegelijkertijd blazen. Als de kleuters niet hard genoeg kunnen blazen, kunnen ze ook per twee blazen. 4. De kleuters maken van enkele kranten proppen die als bal gebruikt worden om over de ‘krantenlijn’ te gooien. De kleuters aan de andere kant proberen de bal te vangen. Dit zorgt voor veel verrassing, omdat de kleuters niet kunnen zien vanwaar de bal komt. 5. De kleuters kruipen één voor één onder de krantenlijn zonder dat de kranten bewegen. Daarna wordt er met wasknijpers een stukje krant bijgehangen. De ruimte onder de lijn wordt alsmaar kleiner en de kleuters moeten steeds voorzichtiger kruipen om er onderdoor te geraken.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Ik ga een lang touw spannen op de hoogte van jullie hoofdjes. Willen jullie helpen? Sta eens allemaal in een treintje achter elkaar. Als ik het touw zo span, is het dan goed? (De leidster houdt het touw ter hoogte van hun buikje.) Is dat bij jullie hoofd? Toon jullie hoofd eens. Nu hangen we kranten over de lijn met wasknijpers. Kennen jullie dat? Waarvoor gebruikt mama dat? Ja, zo hangt ze de was te drogen. Wij gaan dat ook doen. We maken een krantenlijn! Je moet heel hard duwen op de wasknijpers. Pas op dat je vingers er niet tussen zitten. Zal ik je helpen? Ik ga eens tegen de krant blazen. Doen jullie mee? Kijk X, blaast zo hard dat hij Y kan zien! Zullen we dat aan deze kant van de kranten eens allemaal proberen? Dan mogen de andere kleuters wel even niet blazen. Wat gebeurt er als je allebei tegen de krant blaast? Kunnen jullie elkaar dan ook zien? Kijk, dan hangt de krant in het midden. Gooi eens een bal naar de andere kant en kijk eens of de anderen hem kunnen vangen. Jij hebt goed gekeken X, je hebt de bal goed gevangen! Gooi hem maar weer over de lijn! Probeer eens onder de kranten door te kruipen zonder dat ze bewegen. Gaan jullie mee kijken of ze bewegen? Nu maken we de kranten nog wat langer. Wie kan er nu nog onder kruipen? Hoe ga je dat nu doen? ...
papier hier
1. De leidster spant een touw over de breedte van de bewegingsruimte op hoogte van de hoofdjes van de kleuters. De kleuters helpen om de juiste hoogte te bepalen. Het touw moet maximaal tot aan hun kin komen.
2 3 4 5 6 7 8 9
75
Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek Doelen
1
3
papier hier
2
taaldoel cf. handleiding
4 5 6
muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen. - (muziek) De kleuters kunnen klanken, geluiden, stilte en stemmingen in beluisterde muziek ervaren en herkennen. - (muziek) De kleuters kunnen signalen, functie en sfeer van beluisterde muziek of liedjes ervaren en herkennen, en alleen of in groep reproduceren. - (muziek) De kleuters kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. - (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. toelichting Er bestaan nogal wat kleuterinstrumentjes met papier. Door zulke instrumentjes te maken en te bespelen ontdekken de kleuters de klankkleur van die verschillende instrumentjes. De kleuters maken ook kennis met variatie in volume (luid en stil) en in tempo (traag en snel) en ervaren de ondersteuning van pictogrammen. Ten slotte worden ze aangespoord om met hun instrument te reageren op signalen van een ‘dirigent’.
Werk vooraf -
(bij de introductieactiviteit) Voor een wand zorgen, waar de leidster wel en de kleuters niet over kunnen kijken. (bij de introductieactiviteit, bij de kern) Van elk instrument één exemplaar op voorhand maken. (bij de introductieactiviteit, bij de kern) Eén papieren microfoon maken.
7
INTRODUCTIEACTIVITEIT: DE MUZIEKKOFFER Groeperingswijze klassikaal
8
Materiaal
9
Verloop
-
een ‘wand’ (cf. werk vooraf); een koffer met de instrumentjes en een papieren microfoon (cf. kern, deel 1) ; klaspop.
1. De kleuters verzamelen in de kring, want de klaspop heeft een koffertje bij. 2. De klaspop wakkert de nieuwsgierigheid van de kleuters aan door hen te laten raden wat er in de koffer zit. Een aantal kleuters mag de koffer eens komen optillen, zodat ze voelen of die zwaar of licht is. Zo wordt de verbeelding gestimuleerd. De ervaringen die kleuters al met koffers hebben opgedaan, worden aangehaald.
76
3. De leidster laat één instrumentje aan de kleuters horen zonder dat ze het zien. De kleuters reageren en de leidster toont het instrument. De leidster en de kleuters verkennen nu samen verder de inhoud van de koffer. De instrumenten worden getoond en besproken.
papier hier
1 2 3 4 5 6
4. De klaspop laat achter een wand telkens één instrumentje horen. De kleuters vertellen wat ze horen. De klaspop toont heel fier het instrumentje aan de kleutergroep. De naam van het instrumentje wordt genoemd. 5. Dit scenario wordt voor alle instrumentjes doorlopen. De microfoon komt het laatste aan de beurt. De klaspop achter de wand zingt nu een bekend liedje. De kleuters mogen raden wat de klaspop in zijn handen heeft.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kijk eens, ik heb een koffer meegebracht. Wat zou erin zitten? Hebben jullie al eens zo’n koffer gezien? Wanneer, en waarvoor werd hij gebruikt? Wie komt de koffer eens optillen? Vind je de koffer zwaar? Wat zit erin, denk je? Ik zal eens iets laten horen wat erin zit maar dan moeten jullie héél stil zijn, zodat iedereen het kan horen. Wat was dat, denken jullie? Een fluitje? Ja hoor, kijk maar, het is een gewoon fluitje, een vrolijk fluitje. En wat hoor je nu? Waarmee zou ik dat gemaakt hebben? Willen jullie ook zo’n papieren instrumentjes maken? ...
7 8 9
77
KERN: EEN ORKEST VAN PAPIER Groeperingswijze
1
deel 1: begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters deel 2: klassikaal
Materiaal
3
papier hier
2
-
4
-
voor de muziekkam: zilverpapier, kammen; voor de sambabal: papieren (boterham)zakjes, wasco’s, rijst, elastiekjes, stokjes, cadeaulint, schaar; voor de schudbus: kartonnen rollen van keukenpapier, tijdschriften, lijm, elastiekjes, stevig papier, rijst; voor een vrolijk fluitje: kartonnen rollen van keukenpapier, stanleymes, zijdepapier, tijdschriften, lijm, elastiekjes; voor de schraper: plastic flesjes met vierkante doorsnede, golfkarton, spatel, verf, kwasten; voor de microfoon: toiletrollen, verf, kwasten, krantenpapier, zilverpapier, grijze of zwarte draad, nietjesmachine; cd-speler; muziek.
Opmerking
Het maken van de instrumentjes vraagt veel begeleiding. Het zal organisatorisch niet mogelijk zijn om alle groepjes tegelijkertijd aan het werk te zetten. De instrumentjes worden dus het best op verschillende tijdstippen gemaakt.
5
Verloop
Deel 1: instrumentjes van papier maken
6
1. De kleuters kiezen een instrumentje (cf. introductieactiviteit) om zelf te maken. Dit doen ze door de voorbeelden van de klaspop nog eens goed te bekijken. 2. De kleuters gaan in groepjes als volgt aan de slag:
7
-
een muziekkam maken: - de kleuters krijgen een strook zilverpapier en een kam; - de kleuters leggen de kam (eventueel tot aan het handvat) op de strook zilverpapier; - de kleuters wikkelen de kam in het zilverpapier.
8
-
een sambabal maken: - de kleuters krijgen een stevige papieren boterhamzak en wasco’s; - de kleuters tekenen, kleuren op hun zak; - de leidster blaast het zakje open en laat de kleuter er wat rijst indoen; - de leidster bindt het zakje met een elastiekje stevig om een stokje; - de kleuters kiezen cadeaulint waarmee de sambabal wordt afgewerkt; - het cadeaulint wordt door de leidster in slierten aan het stokje vastgemaakt.
-
een schudbus maken: - de kleuters krijgen een kartonnen rol van keukenpapier; - de kleuters kleven stukjes mooi papier, die ze uit tijdschriften scheuren, op de rol; - aan één zijde wordt door de leidster de rol afgesloten met papier en een elastiekje (of met een ballon zonder teutje);
9
13
78 13
Van Mierlo, T. (2003), Handenarbeid met peuters, deel 2. Cantecleer, Baarn
-
-
-
een vrolijk fluitje maken: - de kleuters krijgen een kartonnen rol; - de kleuters kleven stukjes mooi papier, die ze uit tijdschriften scheuren, op de rol; - de leidster maakt een blaasgaatje van 2 cm in de rol; - de leidster knipt twee rondjes van 10 cm doorsnede uit zijdepapier; - de leidster bevestigt de rondjes met elastiekjes op de uiteinden van de rol. 14
een schraper maken: - de kleuters krijgen een plastic fles, lijm en een stuk golfkarton; - de kleuters smeren de plastic fles aan één zijde in met lijm en plakken het karton erop; - de kleuters beschilderen het karton met verf. 15
een microfoon maken: - de kleuters krijgen een toiletrol die ze beschilderen; - de kleuters maken van een stuk krant een dikke prop; - de kleuters krijgen een stuk zilverpapier en bekleden de prop er helemaal mee; - de kleuters duwen de krantenprop een stukje in de toiletrol; - de leidster bevestigt met een nietjesmachine een stuk grijze of zwarte draad als snoer aan de binnenzijde van de toiletrol. 16
Deel 2: het orkest van papier 1. De kleuters verzamelen met hun instrumenten in de kring. Ze gaan per instrument samen zitten. Ze mogen allemaal samen hun instrument al eens uitproberen.
1
papier hier
-
de kleuters doen rijst in de rol; de rol wordt nu door de leidster aan de andere zijde ook afgesloten met papier en een elastiekje.
2 3 4 5 6
2. Elk groepje mag om beurten zijn instrumenten laten horen. De klaspop is steeds zeer verwonderd over het muzikaal talent van de kleuters. 3. De kleuters spelen nu allemaal samen.
7
4. De leidster zet een muziekje op. 5. De kleuters spelen mee met hun instrumenten. 6. Daarna stelt de klaspop voor om het nog eens te proberen, maar dan zoals bij een echt orkest. De klaspop is dirigente, en wijst het groepje kleuters aan dat op de muziek meespeelt. De leidster speelt mee met het ‘juiste’ instrument. 7. De kleuters mogen in de kring op het liedje dansen.
14 15 16
Theulet-Luzié, B. & V. Barthe (2003), Actief met peuter en kleuter. Casterman, Doornik cf. ‘De schraper’, In: Van de Wouwer, B. (1998), Knutselen voor de kleintjes. Instrumenten. Casterman, Doornik Van Mierlo, T. (2003), Handenarbeid met peuters, deel 2. Cantecleer, Baarn
8 9
79
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
3
-
papier hier
2
Welk instrumentje ga jij maken, X? Lukt het om te fluiten met je eigen vrolijke fluitje? Nu ben ik eens benieuwd om alle muziekkammen samen te horen! Gaan de anderen meeluisteren? Zullen we eens op een leuk liedje meespelen? De kleuters met een microfoon kunnen lalala meezingen! Zullen we nu eens doen zoals een echt orkest? De kleuters die ik aanwijs, mogen spelen en de anderen dan even niet. Die wachten totdat zij aangewezen worden. Wat een leuk liedje en wat een mooi orkest! Zullen we nu nog eens samen op het liedje dansen? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: LUID EN STIL Groeperingswijze
4 5
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
Verloop
1. De leidster toont de pictogrammen voor ‘luid’ en ‘stil’ (cf. bijlage 3) en laat de kleuters bewegen en geluid maken zoals de kleuters op de pictogrammen. Ze vertelt dat de kleuter op het pictogram voor ‘stil’ zo doet omdat zijn babybroertje aan het slapen is en dat die niet wakker mag worden.
6
2. De leidster zingt een liedje, de eerste keer stil (terwijl ze het pictogram voor ‘stil’ toont) en de tweede keer luid (terwijl ze het pictogram voor ‘luid’ toont). 3. De kleuters krijgen allemaal een instrument (cf. kern). De leidster zingt een liedje heel stil en de kleuters ‘bespelen’ hun instrumenten erg stil. Het pictogram voor ‘stil’ ligt voor hen.
7 8 9
4. De leidster zingt een liedje heel luid, en de kleuters ‘bespelen’ hun instrumenten erg luid. Het pictogram voor ‘luid’ ligt nu voor hen. tip
Een kleuter kan vooraan eens met zijn instrument komen spelen, en mag kiezen of hij dat luid of stil doet. De andere kleuters volgen hem.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
80
instrumentjes uit de kern; pictogrammen voor ‘luid’ en ‘stil’ uit bijlage 3.
Kijk eens naar de kleuter op deze prent. Wat doet die? Wie kan er ook zo eens doen? Ik ga een liedje zingen. Hoe heb ik het gezongen, luid zoals deze kleuter? Kijk hier zijn de instrumentjes weer. Welk wil jij, X?Waarom? Luister nu nog eens goed naar mij. Ik speel heel stilletjes met het instrumentje, zodat de baby van dat kleutertje op het prentje niet wakker wordt. Willen jullie dat ook eens proberen? Wie wilt dat eens proberen? Hoor eens goed, X maakt nu meer lawaai met zijn instrument! Kan je nog luider, nog harder spelen op je fluit?Wat moet je dan doen? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: SNEL EN TRAAG Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters -
instrumentjes uit de kern; pictogrammen voor ‘traag’ en ‘snel’ uit bijlage 3; pictogrammen voor ‘luid’ en ‘stil’ uit bijlage 3.
Verloop
1. De leidster toont de pictogrammen voor ‘traag’ en ‘snel’ (cf. bijlage 3) en laat de kleuters bewegen zoals de kleuters op de pictogrammen. 2. De leidster kiest een liedje, bv. hetzelfde liedje als in uitbreidingsactiviteit 1. Nu zingt ze het erg traag. Ze toont hierbij het pictogram voor ‘traag’. Hetzelfde doet ze voor ‘snel’. 3. De kleuters krijgen allemaal een instrument (cf. kern). De leidster zingt het liedje heel traag en de kleuters ‘bespelen’ hun instrumenten erg traag. Het pictogram voor ‘traag’ ligt voor hen. 5. De leidster zingt het liedje heel snel en de kleuters ‘bespelen’ hun instrumenten erg snel. Het pictogram voor ‘snel’ ligt nu voor hen. 6. Nu mag een kleuter het liedje komen zingen. De microfoon kan kleuters over de drempel halen en werkt motiverend. De kleuter kiest een pictogram en zingt het liedje met de juiste ‘snelheid’. De andere kleuters reageren op de ‘juiste’ manier met hun instrumenten. 7. De pictogrammen van uitbreidingsactiviteit 1: Luid en stil, worden er bijgehaald. Zo kunnen de kleuters variëren in tempo én volume.
papier hier
Materiaal
2 3 4 5 6
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kijk eens naar deze prent. Gaan we allemaal doen zoals deze kleuter? Luister goed: ik zal het liedje nu eens zingen op een trage manier. Heb je het gehoord? Wie probeert eens heel snel mee te zingen? Gaan we nu onze instrumentjes eens heel traag bespelen? Schud maar eens met je sambabal, maar heel traag. Schud nu eens heel snel. Wie wilt er het liedje eens komen zingen met de microfoon? Hoe ga je het liedje zingen? Heel traag of heel snel? Gaan jullie dan ook meespelen op je instrumentje? Je moet wel goed luisteren hoe je moet spelen! ...
7 8 9
81
Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld Doelen
1
3
papier hier
2
taaldoel cf. handleiding
4 5 6
muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. - (beeld) De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. toelichting Door beelden te beleven en er samen één te maken, worden kleuters gestimuleerd in hun driedimensionale vormgeving. Kleuters merken daarbij op dat papier op heel verschillende manieren functioneel ingezet kan worden; ze krijgen uiteenlopende tactiele ervaringen. Wanneer de kleuters van krantenpapier kledingstukken maken, worden hun verbeelding en hun creativiteit aangesproken. Ze ervaren ook aan den lijve bepaalde eigenschappen van krantenpapier. Tijdens het maken van (afdrukken van) papiercollages beleven de kleuters nog heel wat andere aspecten van papiersoorten (dikte, textuur, ...).
Werk vooraf
(bij de introductieactiviteit) Het is de bedoeling dat er in de introductieactiviteit aan de kleuters een beeld getoond wordt dat redelijk groot is. Als de leidster dit niet vindt, kan ze het beeld uit de kern al op voorhand maken en aan de kleuters tonen.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: EEN BEELD IN DE KRING Groeperingswijze
7 8 9
klassikaal
Materiaal -
beeld van redelijke grootte; andere beelden en/of foto’s van beelden; doek.
Verloop
1. De kleuters komen in de kring waar ze een beeld, bedekt met een doek, vinden. Dit wekt de nieuwsgierigheid op. Hiervan maakt de leidster gebruik om een kort gesprekje aan te knopen over wat de kleuters (letterlijk) voelen: wat denken ze dat onder het doek zit? 2. Twee kleuters mogen het doek voorzichtig weghalen. Het beeld komt tevoorschijn. De leidster gaat in op de reacties van de kleuters. De ervaringen met beelden worden aangehaald. Het beeld wordt vergeleken met een echte man/vrouw/kleuter, ... 3. De kleuters mogen eens voorzichtig aan het beeld voelen. De leidster peilt naar de tactiele ervaringen van de kleuters. Het materiaal waaruit het beeld gemaakt is, wordt op een eenvoudige manier ontdekt.
82
4. De leidster haalt nog andere beelden, en foto’s van beelden boven. Er zijn kleinere beelden bij, uit andere materialen gemaakt. De leidster gaat samen met de kleuters in op de ervaringen. 5. Alle beelden komen in een veilig hoekje van de klas terecht. Er worden afspraken gemaakt over wanneer en hoe de kleuters er mogen aankomen.
1
-
2
-
De leidster vraagt aan de ouders om (een) beeldje(s) mee te geven. Zo kunnen de kleuters vertellen vanuit hun eigen ervaringen en leefwereld thuis. De leidster houdt er wel rekening mee dat moslims thuis misschien geen beeldjes hebben. Tijdens een wandeling in de buurt bekijken de kleuters indien mogelijk, een standbeeld. De kleuters kunnen aan dat standbeeld voelen. De leidster ontdekt samen met de kleuters de persoon die afgebeeld is en hoe hij/zij is afgebeeld. De leidster neemt een foto van het standbeeld met de kleuters erbij. Die foto kan een gesprekje op gang brengen over de grootte van een standbeeld in vergelijking met de grootte van de kleuters.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Wat is dat hier in de kring? Wat zou er onder dat doek zitten? Wat denk jij, X? Het is een beeld. Is het een jongen of een meisje? Is dat een echt(e) jongen/meisje? Wie heeft al eens een beeld gezien? Waar was dat? Hoe zag dat beeld eruit? Was het ...? Wat voel je als je het beeld voorzichtig aanraakt? Is het hard/zacht? Warm of koud? Kijk, hier zijn nog beeldjes. Zijn die even groot als dit beeld? Zijn dat ook jongens/meisjes? Hebben ze kleren aan? Voelen die beeldjes van hout ook koud en hard? Heeft er iemand thuis ook zo’n beeldje? Waar staat dat bij jou thuis? Zijn die beeldjes even groot als echte mensen? Kijk, ik zal er eens naast gaan staan. Is het beeldje van deze vrouw even groot als ik? Het is net zoals een popje, een kleiner mevrouwtje. ..
KERN: EEN BEELD VAN PAPIER
papier hier
tips
3 4 5 6 7
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters of meer
Materiaal -
oude kleuterkledij: een broek, een trui met lange mouwen; eventueel grote spiegel; elastieken, naald en een stevige draad; krantenpapier, behangerslijm, emmer, water; een ballon.
8 9
Opmerkingen -
De oude kleren kunnen eventueel door de kleuters zelf meegebracht worden. Deze activiteit duurt wellicht te lang om in één keer met jonge kleuters te realiseren. Ze wordt dus best opgesplitst (bv. onderbreken na stap 5).
83
Verloop
1
3
In een grote spiegel kunnen kleuters zichzelf nog beter vergelijken met (de kleren van) het beeld. 2. De leidster maakt de broekspijpen onderaan dicht met de elastiekjes. De kleuters maken proppen van het krantenpapier waarmee ze de broekspijpen vullen. De leidster duwt af en toe het papier aan, stevig maar niet volledig vast, zodat het beeld achteraf nog wat gemodelleerd kan worden. Ondertussen worden de benen van het beeld vergeleken met de benen van de kleuters.
papier hier
2
tip
1. De leidster vertelt aan de kleuters dat ze samen echte beelden gaan maken, zo groot als de kleuters. Ze toont de lange broek en vraagt aan de kleuters of die broek even lang is als hun benen. De lengte wordt vergeleken en er wordt besloten dat de broek wel eens goed zou kunnen dienen als benen van hun beeld.
3. De leidster naait aan de rand van de broek een trui met stevige draad. De uiteinden van de mouwen worden samengebonden met elastiekjes. 4. De kleuters mogen nu weer krantenproppen in de trui duwen. Ze ontdekken de verschillen tussen de broekspijpen en de buik en de armen. Voor de armen moeten de papierproppen minder dik zijn, of moeten er minder papierproppen in gestoken worden. Ondertussen worden de delen van het beeld vergeleken met hun eigen lichaam.
4
5. De leidster blaast een ballon op en houdt die naast het hoofd van een kleuter. De ballon wordt van vorm vergeleken met het hoofd en er wordt besloten dat de ballon een goede vorm heeft voor het hoofd van het beeld.
5 6 7 8 9
tip
tip
84
6. De kleuters scheuren stroken krantenpapier, die ze één voor één in behangerslijm dompelen om er dan de ballon mee te bekleven. Zo worden er een drietal lagen in verschillende richtingen aangebracht op de ballon. De leidster hecht ‘het hoofd’ van het beeld aan het lijf met stroken papier en behangerslijm. De leidster zal dit nog extra moeten verstevigen. Met gipszwachtels is dit snel en gemakkelijk te doen. 7. De leidster en de kleuters maken papier-maché door behangerslijm, water en papiersnippers te mengen. Dan smeren de kleuters het ‘beeld’ in met behangerslijm, met hun handjes of met een kwast. Daarna bedekken ze alles met voldoende papier-maché. De leidster speelt in op de reacties van de kleuters. Indien papier-maché niet stevig genoeg blijkt te zijn, kunnen lappen stof in behangerslijm gedompeld worden en kan het beeld daarmee bedekt worden.
8. Nu moet het beeld erg lang drogen. De kleuters gaan regelmatig voelen of het beeld al droog is. Waarschijnlijk is dat de volgende dag pas zo.
1
9. Het beeld kan, wanneer het droog is, nog beschilderd en bedrukt worden. Hiervoor kunnen kleuren gemengd worden. De kleuters ontdekken hoe ze de verschillende lichaamsdelen kunnen beschilderen. De leidster moet hierbij wellicht veel ondersteuning geven.
papier hier
tip
10. Als de pop klaar is, zit hij als een ‘nieuwe kleuter’ in de kring. Hij krijgt een naam en mag af en toe ‘rusten’ in de hoek met beelden. De ouders kunnen worden uitgenodigd om eens te komen kijken naar het zelfgemaakte beeld. De kleuters vertellen dan eventueel hoe ze het gemaakt hebben.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Is deze broek even lang als jouw benen? Of als jouw broek? Nee, ze is veel langer he. Kijk, ik maak de broek toe. Dan kunnen onze proppen er niet uitvallen. Zitten er al genoeg proppen in? Doe er nog maar wat bij. Dat wordt wel een heel dikke pop zeg, nog dikker dan ik! Voor de buik van de pop hebben we wel heel erg veel proppen nodig he. Die ballon hier, kunnen we die ook gebruiken voor onze pop? Waarvoor? Dat is een goed idee! Zeg, nu moeten we onze pop nog mooier maken, he. We gaan er een echt beeld van maken zoals dat beeld daar. Ja, smeer er maar veel op, en ook hier nog een beetje, op de schouders van de pop. Is onze pop al helemaal bedekt? Wie ziet er nog een stukje waar nog niets opkleeft? Ga jij eens voelen of ons beeld al helemaal droog is. Voel je nog een beetje nat? Waar gaan we de oren van de pop schilderen? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: KRANTENKLEREN MAKEN Groeperingswijze
2 3 4 5 6
17
7
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
losse krantenvellen; nietjesmachine, plakband, scharen; spiegel; emmer, water, behangerslijm; tandenstokers; muziek; koord; dikke naald.
8 9
Verloop
1. De leidster stelt voor om zelf kleren van kranten te maken. De kleuters kiezen of ze een T-shirt (cf. 2) of rokje (cf. 3) willen maken. De kleuters die dat willen, kunnen ook nog een hoed (cf. 4) maken of een halssnoer (cf. 5).
85 17
cf. ‘Beeldend werken met kranten’, Wauters, H., e.a. (1995), In: Kleuters & ik, jg. 15, nr. 1
2. De kleuters die een T-shirt willen maken, vouwen een grote krant dubbel. De leidster tekent met een dikke stift de omtrek van een T-shirt hierop over. De kleuters (of de leidster) knippen het T-shirt uit op de lijnen en de naden worden dichtgeniet of geplakt. Het T-shirt kan daarna eventueel versierd worden. De kleuters proberen het T-shirt uit en bewonderen zichzelf in de spiegel.
1
3
papier hier
2
3. De kleuters die een rokje willen maken knippen stroken tot aan een lijn voor de lendenband. De band wordt op maat dichtgeniet. Het rokje kan daarna eventueel versierd worden. De kleuters hebben het rokje aan en kunnen zichzelf ermee bewonderen in de spiegel. 4. Een hoge punthoed kan gemakkelijk gemaakt worden door drie krantenvellen op elkaar te leggen. De kranten worden zo opgerold dat je aan de ene kant een punt krijgt en aan de andere kant een grote opening voor het hoofd. De hoed kan daarna eventueel versierd worden. tip
Het klassieke hoedje-van-papier-model kan natuurlijk ook (mét het bijbehorende liedje). 5. Een uitgebreidere activiteit is het maken van een halssnoer. De kleuters maken papier-maché door behangerslijm te mengen met water volgens de verhoudingen op de doos. De kleuters roeren goed. De kleuters snipperen de krant in kleine stukjes en laten deze in een emmer water weken. Daarna halen ze het papier uit het water en knijpen het teveel aan vocht eruit. Hierbij voegen ze de behangerslijm. Nu kunnen de kleuters kneden totdat het geheel een compacte massa is geworden en voegen ze steeds lijm toe als dat nodig blijkt. De kleuters maken kleine bolletjes waar ze onder begeleiding met tandenstokers (of iets anders) gaatjes door prikken. Wanneer de bolletjes voldoende gedroogd zijn, kunnen de kleuters ze beschilderen. De bolletjes kunnen aan een koord geregen worden om zo een mooi halssnoer te vormen. De kleuters bewonderen zichzelf in de spiegel!
4 5
6. De kleuters geven een modeshow met alle kleren aan voor andere kleuters.
6 7 8 9
86
tip
Ook de ouders kunnen hiervoor in het klasje uitgenodigd worden!
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Wat een mooi T-shirt heb jij aan zeg! Zo eentje zou ik ook wel willen. Dat rokje komt net tot aan je knieën. Het is er eentje voor als het zonnetje schijnt. Blijft de hoed goed op je hoofdje staan? Spring eens. Oeps, hij valt eraf! Ik vind die krantenkleren toch echt wel tof hoor. Zou ik die in de winkel kunnen kopen? Mag ik dat rokje eens passen? Het is me te klein he. Voelt dat T-shirt zacht aan? Of heb je toch liever je eigen T-shirt? Zie maar dat je rokje niet scheurt als je er wild mee danst en springt. We kunnen ons nog mooier maken met een papieren halsketting. Wiens mama draagt er wel eens een halsketting? Heb jij die ook al eens aangedaan? Ga jij een ketting maken met grote bollen of met hele kleintjes? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: EEN AFDRUK VAN EEN COLLAGE VAN PAPIER18
1
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters -
wasco’s; wit papier; lijm; paperclips; schaar; allerlei soorten papier en materialen met reliëf (schuurpapier van verschillende diktes, zilverpapier, zijdepapier, ribbelkarton, eventueel noppen plastic, eventueel jute, ...).
Verloop
1. De kleuters maken een collage van allerlei stukken papier, karton en eventueel andere materialen. Dit geheel dient als ondergrond. 2. Als de ondergrond droog is, legt één kleuter er een wit blad over dat de leidster vasthecht met paperclips. 3. Een andere kleuter wrijft met de wasco’s op het witte blad, met allerlei kleuren. Hierdoor ontstaat een apart resultaat. 4. Zo kan elke kleuter een werkje maken. De verschillende werkjes worden omhoog gehangen in de klas, of dienen als wenskaart voor een familielid of vriendje.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Scheur daar maar een stuk uit. Lukt dat goed? Dat karton is moeilijk om te scheuren he. Zullen we er een stuk uit knippen? Wat kunnen we er nog bijplakken? Ah, jij wil een stukje van dat schuurpapier. Voel daar eens aan. Voelt dat leuk? En dat papier, voelt dat ook zo? Nee, dat is zacht he. We gaan er een wit blad over leggen. Oeps, het blijft niet liggen. Wie wil er me eens een paperclip geven? Teken/wrijf maar heel hard. Wat zie je nu? Wat zou er onder dit rode stukje zitten? Weet je nog wat we daar geplakt hebben? Ik zie hier zo allemaal bolletjes, en hier zijn het streepjes. We hebben precies getoverd! ...
papier hier
Materiaal
2 3 4 5 6 7 8 9
87 18
cf. ‘Wens- en briefkaartjes, de wrijftechniek’, Moons, J. (2003), In: Kleuters & ik, jg. 20, nr. 2, p. 16
Suggesties Suggesties voor bijkomende activiteiten
1
Beeld
3
papier hier
2
19
- ‘Een beeld van zeepsteen’ De kleuters gaan een beeld maken uit ‘steen’. De steen is speksteen of zeepsteen. De kleuters krijgen elk een stukje schuurpapier. De leidster legt de functie uit. De kleuters kunnen nu een eigen ‘beeld’ maken door met het schuurpapier delen weg te schuren. 20
- ‘Een beeld van krantenpapier’ De leidster vertelt de kleuters dat ze zelf een standbeeld mogen zijn, maar dan moeten ze zich natuurlijk eerst ‘verkleden’. Met krantenpapier (of keukenpapier of wc-papier) en tape kunnen ze zich helemaal inpakken. Nadien kan in de grote groep het ‘levensechte’ standbeeld onder een doek gezet worden. De kleuters mogen eraan voelen en raden welk beeld eronder zit.
4
21
- ‘Koffievlinders’ De kleuters tekenen met stiften op koffiefilters. De filter mag niet helemaal volgekleurd worden. De leidster zet de koffiefilter met de rand in wat water, draait de filter om. De kleuren lopen nu uit. Uit de filters kunnen nu ‘vlinders’ geknipt worden, en eventueel aan touwtjes (zoals een mobiel) opgehangen worden.
5
22
- ‘Experimenteren met lijm en zijdepapier’ De kleuters scheuren zijdepapier en rollen er bolletjes van. Ze verzamelen die in een potje. Op een blad wordt er veel lijm gedaan. De kleuters laten hun bolletjes papier op het blad vallen in de lijm. Ze wrijven met de lijm en de bolletjes, waardoor er kleureffecten ontstaan.
6
23
- ‘Boekje van papier-maché’ De kleuters scheuren brede en smalle repen papier. Ze plakken die repen met behangerslijm op twee dikke kartonnen (voor- en achterkant van het boek). Als de repen wat verfrommeld worden, ontstaat er ‘reliëf’. Als het karton volledig bedekt is, laten de kleuters het even drogen. De leidster snijdt het overtollige papier langs de randen weg. Nadien wordt het vernist en geperforeerd. Er worden witte geperforeerde bladen tussen gestoken en het geheel wordt samengebonden met strikjes. Het boekje kan dan bv. als fotoboek worden gebruikt.
7
- ‘Stempelen met proppen papier’
8
- ‘Een voelboekje’ De kleuters maken een voelboekje met verschillende soorten papier.
9
19 20
88
21 22 23
Naar een idee van I. Van Roy Naar een idee van I. Van Roy; cf. ‘Een stoel inpakken met krantenpapier’, In: Jaspaert, K. (red.) (1994), Taal-Materiaal. Talig omgaan met materialen in de kleuterklas. Wolters/Plantyn, Deurne Naar een idee van S. Hendrickx Naar een idee van E. Vrebos, E. Arys en K. Muylaert Naar een idee van A. Amelrijckx
Liedjes en versjes - Versje ‘Een kadootje’ Franck, E. (1987), Geen gezoen, vlug opendoen. Clavis, Hasselt
1
een kadootje! zoen en pak en kus en smak geen gezoen vlug opendoen knip en ritsel-toesj-papier touwtje daar en deksel hier oooh!
Suggesties voor prentenboeken - Bruna, D. (2003), Nijntje gaat knutselen. Rubinstein, Amsterdam In de verhaaltjes in deze bundel slaat Nijntje aan het knutselen, o.a. knippen, tekeningen maken, met een vergrootglas werken, ... Bij het boek horen een cd en video. - Peeters, E. & G. Dendooven (2003), Meneer Papier is verscheurd. De Eenhoorn, Wielsbeke Terwijl het buiten bitter koud is, knipt en scheurt Meneer Papier duizenden snippers wit papier die door ramen en deuren naar buiten vliegen. Daar bedekken ze het land met een laagje ‘sneeuw’. Meneer Papier heeft het dus koud en knipt zichzelf warme kledij. Met de overgebleven snippers maakt hij ten slotte een warm vuurtje. Maar... is dat niet gevaarlijk? De twijfel doet hem letterlijk scheuren, maar met wat plakband is alles vlug weer oké. Dit boek is ongetwijfeld te moeilijk voor peuters maar kan misschien als inspiratiebron dienen. - Van Norden, A. & J. Boeke (1999), ‘Het cadeau’, In: Dikkie Dik. Het dikkerdandikke avonturenboek. Gottmer/Becht, Bloemendaal Dikkie Dik krijgt een mooi cadeau. Hij scheurt het papier en kijkt snel wat er in de doos zit: een nieuwe knuffel. In diezelfde bundel staan ook nog: - ‘De krant’: Dikkie Dik denkt dat er iets onder de krant zit. Hij kruipt eronder, maar maakt op die manier de krant volledig stuk. Uiteindelijk blijven er alleen nog snippers over. Jammer voor zijn baasje, maar goed voor Dikkie Dik, want op snippers slapen is wel fijn. - ‘Kalender’: Dikkie Dik wil de vlieg op de nieuwe kalender pakken. Hij springt omhoog, klauwt naar de vlieg en trekt zo het eerste blaadje van de scheurkalender. Hij blijft proberen en uiteindelijk liggen alle blaadjes op de grond.
papier hier
Een kadootje! (Ed Franck)
2 3 4 5 6 7 8 9
89
1
3
papier hier
2
4 5 6 7 8 9
90
ROLLEN, RIJDEN EN BOTSEN ROLLEN, ROLLEN, RIJDEN EN 1 BOTSEN Ontdek- en experimenteerfase
2
Doelen
(beeld) De kleuters kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
IN DE GROTE GROEP Materiaal -
enkele kleine balletjes en speelgoedautootjes; enkele blokken; doos met materiaal voor het experimenteren: verschillende soorten kleinere ballen (pingpongballen, tennisballen, ballen met een belletje in, stuiterballen, knikkers, ...), speelgoedauto’s, lege blikjes, lege petflessen, wc-rolletjes, dobbelstenen, enkele niet-rollende voorwerpen (bv. kiezels, kartonnen dozen, blokken, …), buizen of (bamboe)stokken van ca. 50 cm of korter, autobaan, plank.
Verloop
1. De leidster rolt een balletje of rijdt een autootje naar één van de kleuters, terwijl ze het volgende rijmpje opzegt: Rie ra rol
rollen, rijden en botsen
-
3 4 5 6
Rie ra rol Rie ra rol / Rie ra rij Rollen rollen rollen / Rijden rijden rijden maar Ik rol/rijd niet naar daar Maar wel naar … (naam van de kleuter invullen)
Dit doet de leidster enkele keren na elkaar terwijl ze inspeelt op de reacties van de kleuters. Bij de suggesties staan nog meer liedjes.
7 8
2. De leidster ‘rolt’ nu een blokje naar een kleuter; ze wacht reacties van de kleuters af en herhaalt desnoods de handeling. Ze verwoordt wat er gebeurt indien de kleuters dit niet spontaan doen. 3. De leidster stelt kort al het materiaal (cf. In de kleine groep) voor.
9
91
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1 2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
7 8 9
92
Oei, dat balletje rolt wel heel snel hé. Goed X, pak het balletje maar. Hé, dit blokje geraakt niet bij X. Hoe komt dat nu? Het rolt niet hé. Kijk, ik geef het een duwtje en toch geraakt het niet vooruit. Dat blokje kan niet rollen, want het is niet rond zoals dat balletje! Zou dit ook/wel rollen? Wat denk je? Zie je hier nog iets dat niet kan rollen? Zullen we eens kijken wat het snelst rolt? …
IN DE KLEINE GROEP Opmerking
Dit experimenteren vindt het best plaats in een afgebakende ruimte, bv. de blokkenhoek, … De kleuters moeten immers met het materiaal kunnen rollen, zonder dat het voortdurend in de klas rolt.
Verloop
1. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. Ze laten de voorwerpen rollen en rijden, op de grond, van een plank af, op de autobaan, door een buis, ... De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen. 2. Wanneer het spel afzwakt, kan de leidster meespelen en samen met de kleuters de mogelijkheden van het materiaal verkennen. Centraal staat het onderscheid tussen wel/niet rollen of rijden.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kan je mij eens iets tonen wat rolt? Hé, kijk eens naar X. Hij rolt een balletje naar Y! Wil jij ook eens een bal naar mij rollen? Hé, die bal doet precies zo raar. Die kan niet alleen rollen, maar ook botsen. Wat zou je met die stokjes kunnen doen? Zou ik met deze stok dit wc-rolletje kunnen laten rollen? Hoe moet ik dat dan doen? Doe jij het eens voor? Goed X! Je kan de pingpongballetjes al goed in de doos gooien. Luister eens! Laat je die bal nog eens rollen? Wat horen jullie? Daar zit precies een belletje in. Kijk eens naar X. Hij rijdt met het autootje tussen de knikkers door. Goed X. Laat de auto maar naar beneden rijden. Goed Y, ja, je kan ook een pingpongballetje naar beneden laten rollen. De tennisbal is precies te groot voor de autobaan hé? Zoek eens een kleinere bal, misschien rolt die wél naar beneden. …
Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzisch doel (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
Werk vooraf
(bij de introductieactiviteit) Verschillende ballonnen opblazen en die en een aantal onopgeblazen ballonnen goed verstoppen.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: EEN DROEVIGE BALLON Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
onopgeblazen en opgeblazen ballonnen met verschillende vormen: kleine, grote, langwerpige, korte, … (cf. werk vooraf); ballonpomp; ballon met droef en blij gezichtje; eventueel een paar heliumballonnen.
rollen, rijden en botsen
toelichting De kleuters experimenteren met ballonnen. Ballonnen lokken allerlei bewegingen bij kleuters uit: springen, rekken, strekken, lopen, stoppen, tikken, gooien, vangen, mikken, ... Door intensief en gevarieerd met ballonnen te spelen leren de kleuters het materiaal zelf ook goed kennen: ballonnen zijn rond, superlicht, veerkrachtig, ... en vormen een heel eigen deelverzameling binnen het rollend en rijdend spelmateriaal. Omdat ballonnen ook als containers gevuld kunnen worden met kleine geluidmakende materialen, wordt het aandachtig luisteren van de kleuters bijkomend gestimuleerd.
2 3 4 5 6 7
Verloop
1. De leidster voert een poppenspel op met een ballon. Ze blaast een ballon op en tekent er een droevig ballonnengezichtje op. De droevige ballon komt in de klas met de kleuters praten. Een alternatief is dat er iemand in de onthaalhoek stilletjes aan het snikken is (een verstopte ballon). Hij voelt zich zo alleen en heeft geen vriendjes waarmee hij kan spelen. Willen de kleuters helpen zoeken naar vriendjes?
8
2. Samen met de droevige ballon gaan de kleuters op zoek naar de verstopte ballonnen in de klas. Ze vinden opgeblazen en onopgeblazen ballonnen. De droevige ballon wordt nu een blije ballon (de leidster tekent een blije mond op de ballon).
9
3. De leidster kan vertellen dat de platte ballonnen waarschijnlijk ook niet zo blij zijn zolang ze zo plat zijn. Misschien kunnen de kleuters haar helpen om de ballonnen op te blazen of te pompen (‘meedoen’ met de leidster, want zelf kunnen ze dat wellicht nog niet). Ze kunnen er dan eventueel zelf een blij gezicht op laten tekenen en even mee spelen.
93
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1 2
4 5 6
KERN: BALLONNETJE HIER, BALLONNETJE DAAR1
rollen, rijden en botsen
3
Luister eens! Ik hoor iets. Horen jullie het ook? Waarom ben je zo verdrietig? Wat is er gebeurd? Wil jij eens vragen waarom hij zo verdrietig is? Kijk, ik vind een rode ballon. Wat kan je met deze ballon doen?(een onopgeblazen ballon) Mijn ballon lag in de doos. En die van jou? Kan jij aan die ballon?Nee? Hoe kunnen we die ballon pakken? ...
Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
ballonnen; eventueel ballonpomp; touw met verschillend gekleurde ballonnen aan elastieken; trom; vrolijke muziek; eventueel muskietennet.
Opmerking
Deze activiteit vindt het best plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
1. Nu de ballon vriendjes gevonden heeft, wil hij graag met ze spelen en hij stelt voor aan de kleuters om samen naar de bewegingsruimte te gaan. Ze gaan er samen met de ballon(nen) enkele spelletjes spelen.
7
2. In de bewegingsruimte mogen de kleuters vrij experimenten met de ballonnen, maar als het spel stilvalt, kan de leidster wel impulsen geven, bijvoorbeeld: de leidster blaast of pompt de ballonnen op en de kleuters of zijzelf laten ze vliegen. De kleuters proberen de ballonnen te vangen; de ballon zegt: “Kijk eens wat ik allemaal kan! Kunnen jullie dat ook?”. De blije ballon lokt reacties en bewegingen bij de kleuters uit en gaat zoveel mogelijk op spelinitiatieven van de kleuters in; ballonnendraad: Aan een touw hangen een aantal ballonnen in verschillende kleuren. De kleuters tikken met hun ballon tegen de rode, gele, … ballon aan het touw. Nog leuker wordt het wanneer de ballonnen aan elastieken worden opgehangen. Het op en neer wippen van de ballonnen lokt ook weer veel reacties van de kleuters uit. Eventueel kan uitbreidingsactiviteit 1: ‘Muziekballonnen’ hier al geïntegreerd worden: er worden ballonnen tussen gehangen met één of ander materiaal in (bv. wat water, bloem, zand, graantjes, een ballonnetje, …). Dit zal ongetwijfeld (talige) reactie uitlokken bij de kleuters. Eventueel kan de leidster, wanneer de kleuters zélf de verschillen in geluid opmerken, het even héél stil maken en de ‘muziekballonnen’ één voor één aantikken (met de hand of met een stok) of ermee schudden; de kleuters nemen hun ballon aan het tuitje vast. Zolang de leidster op de trom slaat, laten de kleuters hun ballon bewegen. Stopt de trom, dan houden ze hun ballon zo stil mogelijk; vrolijke muziek speelt in de zaal. De blije ballon nodigt de kleuters uit om mee te dansen met hun ballon; de kleuters gaan per twee staan en nemen een ballon tussen hen in. De leidster vraagt hen te dansen op de vrolijke muziek zonder dat de ballon op de grond valt;
8 9
94 1
Naar een idee van A. Lembrechts e.a.
een paar kleuters staan achter elkaar en geven de ballon door hun benen aan elkaar door; een muskietennet wordt opgevuld met ballonnen en in de ruimte opgehangen. De kleuters kunnen tegen de ballonnen slaan, tikken, ...;
1
3. De leidster kan ondertussen nog allerlei versjes en liedjes over ballonnen aan de kleuters aanbieden, bijvoorbeeld: het versje ‘Ballonnetje hier’ Ballonnetje hier (Annemie Lembrechts e.a.) Ballonnetje hier, ballonnetje daar. Ballonnetje woeps, en vliegen maar. Daag ballonnetje!
Terwijl het versje wordt aangebracht, tikken de kleuters tegen hun ballon en bij ‘woeps’ tikken ze heel hard zodat de ballon hoog in de lucht vliegt; het versje ‘Ballonnetje’ Ballonnetje (Naar: An Lefèvre) Ballonnetje, ballonnetje, Ik blaas je op. Ballonnetje, ballonnetje, Je krijgt een dikke kop. Ballonnetje, ballonnetje, ik blaas heel lang. Ballonnetje, ballonnetje, ... PANG!
rollen, rijden en botsen
2 3 4 5 6 7 8 9
De leidster en kleuters kunnen hier bewegingen bij maken;
95
het versje ‘Gele luchtballon’
2
Gele luchtballon (Bernard Leicher)
1
Gele gele luchtballon Vlieg maar vlieg maar heel mooi rond! Blauwe blauwe luchtballon Vlieg maar vlieg maar heel mooi rond!
2
Rode rode luchtballon Vlieg maar vlieg maar heel mooi rond!
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
het versje ‘Ballonnetje’
3
Ballonnetje (Miep Diekmann) Ballonnetje, blazen, knal, kapot De poes schrikt zich rot De poes die is bang Bal, bal, ballonnetje Pang, pang, pang! het versje ‘Ballon’
4
Ballon (Luk Depondt) Een ballon aan een touw: net wat ik wou Maar de pret duurt niet lang: de ballon zegt PANG
7
Nu heb ik alleen een touw
8
Wat flauw !
4. Als afsluiter van deze activiteit (of eventueel zelfs van het volledige belangstellingscentrum) kunnen heliumballonnen met een boodschapje worden opgelaten. De kleuters zeggen wat ze de leidster op hun kaartje willen laten noteren. Het liefst gebeurt het noteren vooraf in de klas.
9
96
2 3 4
Leicher, B. (2002), In één adem. Muzische vorming voor de basisschool. De Boeck, Antwerpen Diekmann, M. (1977), Wiele wiele stap. Querido, Amsterdam Depondt, L. & T. Vercruysse (ill.) (1998), Kijk maar! Kijk maar! Standaard Uitgeverij, Antwerpen
Mogelijke vragen en opmerkingen
Mijn ballon vliegt heel hoog, maar kijk, die van jou vliegt nog veel hoger! Oei, wat gebeurt er nu? (ballon die stuk springt) Ik tik tegen de blauwe ballon. En jij? Wat kan jouw ballon allemaal? Wat vinden jullie van deze muziek? Is dit leuke of droevige muziek? Lukt het om de ballon tussen jullie buik te houden? Oeps, nu moeten we de ballon stil houden. Dat is niet gemakkelijk. Die van jou wil nog bewegen! Ik denk dat die ballon wil gaan vliegen! Houd hem maar goed vast. ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: BOTSENDE BALLONNEN5 Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
parachute (of zeil/laken); ballonnen; 6 ritmische muziek (met trage en snellere stukken), bv. ‘Minousjka’ .
Verloop
1. Alle kleuters nemen de parachute vast. Op de parachute ligt een ballon. De kleuters proberen de ballon te doen ‘botsen’ of springen. De leidster kan dit begeleiden door ritmisch te tellen. 2. Wanneer dit goed lukt, legt de leidster nog een ballon (of onmiddellijk nog enkele) op de parachute. Slagen de kleuters erin om de ballonnen op en neer te doen springen, om ze op het doek te houden? Of ze er net af te doen vallen? 3. Als de kleuters er al aan toe zijn, kunnen ze proberen ze op het ritme van de muziek enkele ballonnen (bv. een drietal) te laten botsen.
1 2
rollen, rijden en botsen
-
3 4 5 6 7
Mogelijke vragen en opmerkingen -
5 6
Hoe kunnen we de ballon omhoog doen springen/botsen? Waarom moeten we de parachute goed vasthouden? Pas op! De ballon valt er bijna af! Goed zo! Zo blijft de ballon op het doek. Luister maar goed naar de muziek. Als de muziek traag gaat, moet je stilletjes met je armen bewegen. Als de muziek snel gaat, moet je ook sneller met je armen schudden. Zullen we eens heel snel met het doek bewegen? En nu heel traag? Wat doet de ballon als we snel bewegen? Kijk, die twee ballonnen botsen tegen elkaar! Die ballon gaat hoog! Kunnen we er nog één hoger doen gaan? Die ballonnen zijn niet zwaar. …
Naar een idee van A. Lembrechts e.a. Albers, M. & R. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 2, track 20)
8 9
97
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: BALLONNENMATRAS Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Opmerking
Deze activiteit kan plaatsvinden in een ‘snoezelhoek’.
2
4 5 6
-
rollen, rijden en botsen
3
Materiaal -
veel opgeblazen ballonnen (eventueel ook heliumballonnen en ballonnen in verschillende maten; deze mogen niet te hard opgeblazen zijn, anders gaan ze te snel kapot); dekbed; grote vuilniszak; eventueel nog andere ‘zakken’ of verpakkingen om ballonnen in te steken en op te gaan liggen; dekens; rustige muziek.
Verloop
1. De leidster stelt de kleuters voor om een ballonnenbed en een ballonnenzitzak te maken. Samen met de kleuters worden het dekbed en de vuilniszak opgevuld. Heliumballonnen en ballonnen in verschillende maten geven extra impulsen en mogelijkheden tot gevarieerder taalaanbod. 2. De kleuters mogen nu gaan liggen, zitten, rollen, ... op de ballonnenmatras en -zak. Aspecten die aan bod kunnen komen in het gesprek hierover zijn de stabiliteit van de ondergrond, het eventuele ploffen van een ballon binnenin, de verplaatsing van de ballonnen binnenin als ertegen geduwd wordt, ... 3. Deze activiteit kan ook een ‘snoezel’-activiteit worden: de kleuters gaan zich ontspannen. Ze relaxeren (eventueel met een deken) op rustige muziek, met wat sfeerlicht, ...
Mogelijke vragen en opmerkingen -
7
-
8 9
Zou er in deze zak nog een ballon bij kunnen? Probeer eens. Het wordt echt wel een heel dikke matras. Is jouw bedje thuis ook zo dik? Hoe kunnen we de zak dichtmaken? Ah, met een touw, dat is een goed idee. Wie weet er een stukje touw liggen? Zouden de ballonnen stuk gaan als we erop gaan liggen? Misschien wel als ik erop ga liggen! Wat wiebelt die zak zeg. Straks val je er nog af! Oeps! Daar is een ballon kapotgegaan! Wat nu? Probeer eens met twee op de matras te gaan liggen. Lukt dat? We gaan eens proberen om heel rustig te zijn he. We doen alsof we slapen. Zou je echt in slaap kunnen vallen op zo’n ballonnenbed? ...
98 7
Naar een idee van A. Lembrechts, N. Appermont e.a.
UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: MUZIEKBALLONNEN7 Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Opmerkingen -
In deze activiteit gaan beweging en muziek samen: door de verschillende bewegingen met de ballon (tikken, kloppen, ...) ontstaan verschillende geluiden. Als beeldende activiteit kan er zelf een muziekballon gemaakt worden. Met de papier-maché-techniek wordt 8 er dan een ‘harde’ ballon gemaakt .
2
-
ballonnen; trechter; stokken; verschillende vulmaterialen: water, rijst, belletje, suiker, pareltjes, …; touw of elastiek 9 eventueel de pictogrammen uit bijlage 3 .
Verloop
1. Samen met de kleuters vult de leidster via een trechter een aantal ballonnen met verschillende materialen. De kleuters mogen er eens héél hard mee schudden, daarna héél stil. Ze experimenteren nog even verder met hun ballon. 2. Deze gevulde ballonnen worden naast elkaar aan een touw gehangen. De kleuters mogen ertegen tikken, stoten en horen de verschillende geluiden die de ballonnen maken. Er kan ook een lege ballon tussen hangen. Ze experimenteren verder met het ballonnentouw. 3. De leidster blinddoekt een kleuter; een andere kleuter mag op een bepaalde ballon tikken. Weet de geblinddoekte kleuter welk geluid, welke ballon bespeeld werd? 4. De kleuters en de leidster proberen samen echt ‘muziek’ te maken (al dan niet ondersteund door de pictogrammen uit bijlage 3), bijvoorbeeld: één na een beginnen tot iedereen meespeelt; eerst de belletjes en dan de andere ballonnen; van luid naar stil naar luid.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
7 8 9
Waarmee zouden we nog ‘muziekballonnen’ kunnen maken? Zouden we met deze maïs een muziekballon kunnen maken? Hoe dan? Zullen we de andere ballonnen ook vullen? Wil je er veel of weinig in doen? Krijg je het belletje er gemakkelijk in? Hoe kan je er water in krijgen? Schud er eens mee! Maakt het al genoeg geluid? Herken je het geluid? ...
Naar een idee van A. Lembrechts, N. Appermont e.a. cf. ‘’t Is klein... natuurlijk!’’, Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 2, of ‘We zitten erin!’, Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 3, of ‘Papier hier’, Activiteitengeheel : Beeld, Kern en uitbreidingsactiviteit 1 cf. ‘Papier hier’, Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1 indien het de eerste keer is dat de kleuters met de pictogrammen worden geconfronteerd.
rollen, rijden en botsen
Materiaal
3 4 5 6 7 8 9
99
Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek Doelen
1
taaldoel cf. handleiding
2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
7 8
muzische doelen - (muziek) De kleuters kunnen ritme in beluisterde muziek en liedjes ervaren, herkennen en nabootsen. - (muziek) De kleuters kunnen de signalen, functie en sfeer van beluisterde muziek of liedjes ervaren en herkennen, en alleen of in groep reproduceren. - (muziek) De kleuters kunnen een toenemende stembeheersing ontwikkelen. - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. toelichting Van al wat rolt en rijdt, spreekt de auto wel het meest tot de verbeelding. Doen alsof je met een auto rijdt, is heerlijk, zeker als dat op een leuk en hip melodietje kan. In het verlengde daarvan liggen allerlei rijliedjes, voornamelijk uit de bakertraditie. Kleuters genieten van het klankenspel in de taal, dat ondersteund wordt door de melodie van de liedjes. Ze houden er ook van om de liedjes met bewegingen te ondersteunen. Bakerliedjes die vaak aan bod komen, zingen kleuters na verloop van tijd ook probleemloos mee. Ook allerlei geluiden die geassocieerd kunnen worden met voertuigen, worden verkend.
Opmerkingen -
In deze activiteit gaan muziek en beweging heel nauw samen. Aangezien het liedje en de expressie op het liedje centraal staan, hebben we ervoor gekozen om deze activiteit onder het activiteitengeheel muziek te plaatsen. Het zou ideaal zijn als de kleuters voor de aanvang van de introductieactiviteit eens naar een auto kunnen gaan kijken (bv. die van de leidster). Als de groep niet te groot is, kunnen ze ook eens in de auto zitten en claxonneren, de ruitenwissers laten gaan, ...
Werk vooraf -
(bij de introductieactiviteit) Een aantal stukken van de te bouwen auto klaarzetten. (bij de kern) Eenvoudige kartonnen autosturen maken.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: IN DE AUTO Groeperingswijze
klassikaal en begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
9
100
Materiaal -
autostuur/namaakstuur; schraag of plank voor het dashboard; kleuterstoeltjes; grote kartonnen doos; vier stokken/palen; laken; materiaal om de auto verder vorm te geven (bv. gordels/elastieken, banden, cilindervormige kartonnen buizen als lampen, allerlei attributen om in de auto te vervoeren, bv. pop in kinderstoel, hond in de koffer,
-
boodschappentas in de koffer, ...); claxon; autosleutels; eventueel speelgoedautootjes.
1
Opmerking
Deze activiteit kan aansluiten op Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 1 ‘Mijn lievelingsauto’.
2
Verloop
2. De leidster stelt voor om in de klas met alle kleuters samen ook een auto te bouwen. Hoe zouden ze dat kunnen doen? 10 Een echt stuur, bevestigd op een schraag, is natuurlijk het leukst . Een stevig stuur gemaakt van ijzerdraad, karton, hoepel, buis, ... op een plank die het ‘dashboard’ is, is een alternatief. De leidster laat zoveel mogelijk ideeën van de kleuters zelf komen. Als de kleuters niet veel aanbrengen, dan lokt de leidster ideeën en suggesties uit, met vragen als ‘He, ik wil in de auto gaan zitten, ... wat nu?’. tips
-
Als er speelgoedautootjes worden bijgehaald, kunnen de kleuters die goed bekijken om te zien wat ze nog kunnen doen bij het nabouwen. De stoeltjes van de kleuters kunnen dienen als zitplaats (hoe meer stoelen, hoe groter de auto wordt, ... misschien wordt het wel een autobus! (cf. uitbreidingsactiviteit 1)). Een grote kartonnen doos achteraan kan dienst doen als de koffer. Als de kleuters een dak op de auto willen kan dat door bijvoorbeeld een doek vast te knopen aan vier stokken in de hoeken (vastgemaakt aan de schraag/het dashboard en de kartonnen doos).
rollen, rijden en botsen
1. De leidster voert een gesprekje met de kleuters over auto’s. Wat voor een auto hebben ze thuis? Wat vinden ze een mooie auto? Hebben ze ooit al eens vooraan gezeten? Hebben ze ooit al eens aan het stuur mogen draaien? Hebben ze ooit al eens op de claxon mogen duwen/mogen toeteren?
3 4 5 6
3. Afhankelijk van het enthousiasme van de kleuters wordt de auto nog verder vormgegeven. Enkele suggesties: elastieken kunnen dienen als veiligheidsgordels; echte banden (buiten- of binnenbanden) op de hoeken; cilindervormige kartonnen buizen als lampen; allerlei attributen om in de auto te vervoeren (pop in kinderstoel, hond in de koffer, boodschappentas in de koffer, ...); claxon; autosleutels. 4. Als de auto klaar is, mogen de kleuters vrij experimenteren in kleinere groepjes. Wellicht is de auto aanleiding voor urenlang speelplezier, rollenspel, ... De leidster begeleidt dit spel door de kleuters te stimuleren om bijbehorende geluiden en bewegingen te maken.
7 8 9
11
Leuke muziek om dit spel te begeleiden is ‘Vroem, ... Tuutuut’ .
10 11
cf. Van Houtte, M. (1987), ‘De auto’, In: Kleuters & ik, jg. 4, nr. 1, p. 11-12 Beltman-Kuijlenburg M., e.a. (1998), Peuters dansen! Deel 2. Stichting Nevofoon/Danskant, Winschoten (boek en cd A, track 3)
101
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1 2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
Hoe ziet de auto van jouw papa/ mama eruit? Zit jij graag in de auto? Moeten jullie soms ver rijden? Ik denk dat wij in de klas ook een mooie auto kunnen maken! Wat hebben we allemaal nodig? Ja, een stuur! Wat kunnen we als stuur gebruiken? Zien jullie hier iets liggen? Zeg, een auto maakt ook lawaai. Hoe kunnen wij onze auto lawaai doen maken? Zoek eens. En als ik in de auto wil gaan zitten? Waaw, wat een toffe auto hebben wij al zeg. Ik denk dat die heel snel zal kunnen rijden. Zeg, als je mama je in de auto zet, wat doet ze je dan aan? Wie zouden we allemaal kunnen meenemen onderweg? Gaan we iets in de koffer steken? Nu kunnen we een verre reis maken met onze chique auto. Waar zullen we naartoe rijden? We gooien geen papiertjes uit het raam he. Waar doen we de papiertjes? ...
KERN: DE AUTOBLUES Groeperingswijze
klassikaal (en eventueel begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters)
Materiaal -
de auto uit de introductieactiviteit; kartonnen sturen (één per kleuter) (cf. werk vooraf); 12 cd Stap maar in, Rij-, vaar- en vliegliedjes voor peuters en kleuters .
Verloop
1. De leidster vertelt dat enkele kleuters met de auto mogen gaan rijden en zij gaan in de auto zitten. De andere kleuters krijgen een kartonnen autostuur. 13
2. De leidster laat de kleuters het liedje ‘De autoblues’ horen (op cd of zelf gezongen). Ze doet daarbij zelf nog geen bewegingen of maakt geen extra geluiden. Misschien doen de kleuters dat zelf wel, terwijl ze het liedje horen? De leidster zegt in elk geval dat de kleuters ‘mogen meedoen’.
7
De autoblues
8 9
102
12 13
De Haan, A. & S. Phillips (2002), Stap maar in, Rij-, vaar- en vliegliedjes voor peuters en kleuters. Trude van Waarden Produkties, Bussum (boek en cd, tracks 10 en 28) cf. voetnoot 12
1
3. De leidster bepaalt samen met de kleuters welke bewegingen ze op het liedje kunnen maken: een sleutel in het stopcontact steken, op het gaspedaal duwen, draaien aan het stuur, op het rempedaal duwen, toeteren, ...
rollen, rijden en botsen
2 3 4 5 6 7 8
4. De leidster bepaalt samen met de kleuters welke extra geluiden ze bij het liedje kunnen maken: startgeluid, remgeluid, broembroem, claxonneren, ...
9
5. De kleuters proberen nu met hun stuurtjes en/of in hun auto het liedje op te voeren: zingen, bewegen, en geluiden maken.
103
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
-
Wie gaat er achter het stuur zitten? En wie wil er vooraan? En achterin? Als ze in het liedje zeggen ‘starten, starten’, hoe kunnen we dat dan doen? ... Ha, we kunnen de sleutels omdraaien, dat doet papa ook he! Sturen, dat is aan het stuur draaien, ja zo. Hoe moet je remmen in de auto? Weet je dat? Heb je al eens gekeken wat papa met zijn voeten doet als hij gaat stoppen? Kijk, zo doet hij dan. Weet je wat een ruitenwisser doet? De ruiten van de auto weer droog maken. Wanneer moet je dat doen? Hoe kunnen wij dat nadoen? Zullen we eens luid/veel toeteren? Broembroem, wat maakt die auto lawaai zeg! Willen we eens doen alsof we botsen? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: RIJLIEDJES Groeperingswijze
klassikaal en/of begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
de auto uit de introductieactiviteit en kern; cd’s met de genoemde liedjes.
Verloop
1. De leidster biedt de kleuters nog andere liedjes over rijden aan, al dan niet in de auto. Het taalaanbod en de vraagstelling in deze activiteit draaien voornamelijk rond het verzinnen van bijbehorende bewegingen en geluiden. 2. Als er meer stoeltjes in de auto gezet worden, wordt de auto een bus. Er zijn verschillende liedjes over de bus, bijvoorbeeld:
7
14
het liedje ‘De wielen van de bus’ . De wielen van de bus (Engels kinderlied / Ned. tekst Luuk v.d.Vegt)
8 9
104
14
Albers, M. & A. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 1, track 54) Het liedje ‘De wielen van de bus’ staat ook op: De Tweenies (2004), Tweenies. Liedjestijd! 1. BBC/Teleac NOT (video/dvd, track 3)
De kleuters bewegen op dit liedje mee (bv. met de handen wordt een ronddraaiende beweging gemaakt zoals oprollen van een bol wol). Allerlei variaties op het liedje zijn mogelijk: ‘De kind’ren in de bus gaan heen en weer’, ‘De deuren van de bus gaan open en dicht’, ...
1
’15
het liedje ‘Autobus Autobus
16
het liedje ‘Wij gaan met de autobus’ (Eventueel wordt ‘wereld’ vervangen door ‘stad’). Wij gaan met de autobus (Marieke Moeng naar Béla Bartók)
rollen, rijden en botsen
2 3 4 5 6 7
3. Er zijn nog vele rijliedjes, met talrijke geluids- en bewegingsmogelijkheden, bijvoorbeeld:
8
17
het liedje ‘Ri, ra roets’ Ri, ra roets
15 16 17
Leenhouts, J. e.a. (2004), Boem ra ta ka ta. Kinderen zingen 40 vrolijke peuterliedjes. Trude van Waarden Produkties, Bussum (boek en cd, track 20) Hopster, H. & M. Van Maurik (2000), Zingen met likkepot. Liedjes en muzikale spelletjes voor peuters. Van Tricht, Twello (boek en cd, track 43) Fournier, M. & L. Slegers (s.d.), Dopido/Doremi, Speelversjes voor kleuters. Altiora, Averbode
9
105
De kleuters lopen in een kring met de handen op de schouders van de kleuter voor hun, terwijl ze het liedje zingen. Bij de laatste ‘roets’ draaien ze zich om en lopen in de andere richting. I.p.v. lopen kan het ook springen worden, met één of twee benen, ...
1
het liedje ‘Zo gaat de molen’
18
Zo gaat de molen
Hier moet de tekst wel aangepast worden naar auto/trein/fiets (i.p.v. molen) en wielen (i.p.v. wieken). De kleuters doen armbewegingen op de wielen.
2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
het liedje ‘Rije, rije, rije’
19
Rije, rije, rije
7 4. Ook leuk om geluiden op te maken en mee te bewegen zijn liedjes en versjes over een trein, bijvoorbeeld:
8
20
het liedje ‘De stoomtrein’
Dit is instrumentaal; verschillende keren komt de stoomtrein traag op gang; tussen die stukjes door zitten er vrolijke of minder vrolijke stukjes muziek;
9
18
106
19 20
Albers, M. & A. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem, (boek en cd 1, track 47) of: Leenhouts, J. e.a. (2004), Boem ra ta ka ta. Kinderen zingen 40 vrolijke peuterliedjes. Trude Van Waarden Producties, Bussum (boek en cd, track 24) De Haan, A. & S. Phillips (2002), Stap maar in, Rij-, vaar- en vliegliedjes voor peuters en kleuters. Trude van Waarden Produkties, Bussum (boek en cd, track 9) Albers, M. & A. Rikhof, (1997) Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 2, track 21)
het liedje ‘Tsjoeke tsjoeke tsjoek’
21
Tsjoeke tsjoeke tsjoek (Annie Langelaar)
1
het liedje ‘Treintje’22 Treintje (Marianne Busser, Ron Schröder en Jean Van Vught)
rollen, rijden en botsen
2 3 4 5 6 7 8 9
21 22
Albers, M. & A. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 1, track 49) Busser, M. & R. Schröder (1998), Voetje voor voetje. Beweegliedjes voor peuters op muziek van Jean van Vugt. Trude van Waarden Producties, Bussum (boek en cd, track 1)
107
het liedje ‘De trein die rijdt op wielen’
23
De trein die rijdt op wielen
1 2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
het versje ‘Trein’
Trein (Jan Van Coillie) In onze trein Is het tjoeketjoeke fijn. Ik hoor erbij Op mijn plaatsje in de rij.
7 8
Mogelijke vragen en opmerkingen -
9
-
108
24
23 24
In onze auto kunnen er zes mensen zitten. Zullen we er nu eens een grote bus van maken? Hoe zouden we dat kunnen doen? Waar gaan we nog stoeltjes bijzetten? Wie heeft er al eens in een echte bus gezeten? Wie wil er toeteren? Iedereen? OK, dan toeteren we allemaal samen! Kom, we gaan het liedje nog eens samen zingen, maar nu gaan we heel luid ‘broem’ zeggen he! Een bus moet vaak stoppen he. Dan stappen er mensen op. Weet je wat, we vertrekken met een bus waar alleen de chauffeur in zit. Eerst mag X opstappen. Daarna Y, ... Zeg weet je wat er ook héél erg lang is en waar veel mensen in kunnen zitten? Ja, in een trein! Wie heeft er al in de trein gezeten? Ho wat gaat onze trein snel zeg. Zou die sneller gaan dan onze bus, of onze auto? ...
Leenhouts, J. e.a. (2004), Boem ra ta ka ta. Kinderen zingen 40 vrolijke peuterliedjes. Trude Van Waarden Producties, Bussum (boek en cd, track 37) Van Coillie, J. (2001), In: Dopido, september, nr. 1, p. 4
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: TOETERS EN BELLEN Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
oud fietswiel met belletjes aan of kralen op de spaken; allerlei bellen, fluitjes, toeters, claxons, …; eventueel andere mogelijkheden om geluiden van voertuigen na te bootsen.
2
Verloop
2. Elke kleuter kiest nu zijn eigen voorwerp. De leidster bespreekt samen met de kleuters welk voertuig dat geluid maakt (fiets-fietsbel, trein-fluit, ...). De kleuters mogen nu even allemaal samen heel veel lawaai maken met al die voorwerpen. 3. De kleuters experimenteren vrij met de geluiden. tip
De leidster vertelt een kort verhaaltje waar verschillende voertuigen in voorkomen. De kleuter die het bijpassende voorwerp heeft, moet op dat moment zijn geluid laten horen. Die instructie kan expliciet zijn, en eventueel ondersteund worden met prenten. De leidster geeft eerst een voorbeeld van welk geluid wanneer komt. bv. Vandaag schijnt het zonnetje. Hannah gaat met haar papa fietsen. Hannah heeft belletjes aan haar fiets (en die rinkelen als ze fietst - rinkelend fietswiel). (Ze rinkelt met haar fietsbel - bel.) Ze willen de straat oversteken, maar daar komt een auto heel snel aangereden (de man in de auto duwt op zijn toeter - claxon). Oef, ze konden nog net op tijd stoppen. Ze fietsen verder. Ze komen aan het station. Er gaat net een trein vertrekken. (Hij fluit - fluit.) Hannah ziet een vriendinnetje uit de klas. Ze zwaait ernaar maar ze ziet het niet! Papa rinkelt eens goed met zijn bel (andere kleuter belt - bel). Ja, nu zwaait haar vriendinnetje terug. Op weg naar huis rijden ze voorbij een bus, maar oei, die wil net vertrekken. De buschauffeur kijkt boos en toetert luid (andere kleuter toetert - claxon). Gelukkig botsen ze niet. Dat was een spannend fietstochtje zeg!
Mogelijke vragen en opmerkingen - ...
Wat een lawaai! Is er bij jou thuis in de straat ook zoveel lawaai? Waar hoort die bel bij? Heeft jouw fietsje thuis ook een bel? Rinkel eens luid. En nu zachtjes. Weet je waarvoor je zo’n fietsbel kunt gebruiken? Om te laten horen dat je eraan komt. Pas op! Hier ben ik! Die toeter kan veel lawaai maken zeg. Dat is er zeker één van een grote auto. Heb je al eens een vrachtwagen horen toeteren? Dat is veel luider dan een auto he. Maar een bus kan ook luid toeteren hoor. X blaast hard op die fluit. Waar zou hij in zitten? Weet je nog, dat liedje dat we gisteren gezongen hebben? Daar kwam ook een fluitje in. De papa heeft een grote fiets. Ik denk dat die heel hard kan rinkelen met zijn bel.
rollen, rijden en botsen
1. De leidster laat indien nodig de kleuters het materiaal verkennen. De meeste voorwerpen kennen ze wellicht al uit de voorgaande activiteit(en).
3 4 5 6 7 8 9
109
Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. - (beeld) De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
toelichting Rollend en rijdend (speel)materiaal kan sporen trekken in het zand, op papier of op de speelplaatstegels. De kleuters krijgen de kans om heel diverse rollende/rijdende voorwerpen op heel uiteenlopende manieren sporen te laten trekken. Zo kunnen ze spelenderwijs experimenteren met het effect van hun eigen handelingen (oorzaak-gevolg). Ze verkennen ook de eigenschappen van verf, zand, water, en de mogelijkheden en beperkingen van wielen, knikkers, ballen en ballonnen. De resultaten van hun experimentjes vormen meer dan eens een leuke basis voor een echt kleuterproductje (een kaartje, een mobiel van ballonnen, ...).
Opmerking
De meeste van deze activiteiten kunnen best plaatsvinden nadat de kleuters een exploratietocht gemaakt hebben in het dorp of de stad. Tijdens die exploratietocht besteedt de leidster veel aandacht aan het verkeer, voorzichtig zijn, op het voetpad lopen (i.t.t. de auto’s die op straat rijden), … Ook een passend prentenboek kan een goede introductieactiviteit zijn (cf. Suggesties).
Werk vooraf -
7 -
8
(bij de introductieactiviteit) De leidster bouwt in de zandbak een realistische dorps- of stadsscène op: enkele popjes (bv. Playmobil, Duplo/Explore), straten, enkele huizen (bv. gemaakt met blokken), bomen, speelgoedauto’s en -brommers, …, waar de kleuters achteraf mee kunnen spelen. Indien de leidster liever niet in de zandbak werkt met speelgoed, kan ook een verkeerstapijt gebruikt worden. Hierdoor kan het idee van ‘sporen maken’ wel niet rechtstreeks geïntroduceerd worden. Dat zal de leidster dan nog apart moeten doen vooraleer de kern begint. (bij uitbreidingsactiviteit 2) De leidster tekent eventueel een eenvoudig stratenplan op de grond (bv. enkele straten, een kruispunt en een parkeerterrein).
INTRODUCTIEACTIVITEIT: STRATEN IN HET ZAND25
9
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal
zandbak waarin een realistische dorps- of stadsscène opgebouwd werd (cf. werk vooraf).
Verloop
1. De leidster heeft in het (natte) zand van de zandbak een dorpsscène of stadsscène opgesteld. De kleuters reageren. Op de parking (bv. de kast achter de zandbak) staan heel veel auto’s klaar.
110 25
Naar een idee van E. Suykens
2. De leidster nodigt een kleuter uit om eens met een auto in de stad/ het dorp te rijden. De leidster wijst, indien de kleuters dit niet zelf opmerken, op de sporen die de autobanden maken. 3. De kleuters rijden met grote en kleine auto’s, brommers, … door de straten, rond de huizen en bomen, volgen sporen van andere auto’s, ... De leidster stimuleert de kleuters om overal rond te rijden maar zonder te botsen, anders is de auto stuk en moet hij naar de garage! Ze moeten natuurlijk ook goed oppassen voor de voetgangers, die mogen niet gewond raken.
1
4. Wanneer de kleuters stoppen met spelen, moeten alle auto’s terug op de parking staan.
2
-
Goed, rijd/ga maar tussen die huizen door. Daar is de straat waar de auto’s rijden. Oei, pas op voor die voetganger! Kom er maar niet te dicht bij. Je moet nog plaats hebben voor een voetpad. Wie wil eens met een auto door ons dorp rijden? In die straat rijden er wel heel veel auto’s zeg! Hé, kijk nu. Je ziet de vinger van X niet meer staan. Wat zie je nu? Ja, je ziet de banden van de auto in het zand. Wie gaat er nog diepe sporen maken met zijn auto? Duw maar eens hard op je auto! Ik denk dat de auto van X hier gereden heeft. …
KERN: DE AUTOSPOREN26 Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
rollen, rijden en botsen
Mogelijke vragen en opmerkingen
3 4 5 6
Materiaal -
speelgoedauto’s van verschillende grootte; brommers; drietal verschillende kleuren verf in platte (kartonnen) borden; een blad zo groot als de tafel of een rol behangpapier met eventueel enkele straten, huizen, ronde punten, … én een garage erop getekend.
Verloop
1. De leidster wijst op het spel in de zandbak. Ze vertelt dat auto’s niet alleen in het zand sporen kunnen maken maar ook op een blad. 2. Dat kunnen de kleuters nu zelf doen door met hun auto’s door de verf te rijden om te zien of de banden mooie sporen nalaten.
7 8 9
De leidster illustreert de techniek en verwoordt wat ze doet. Ze doet dit twee keer, met twee verschillende auto’s en twee verschillende kleuren: - elke kleuter krijgt een kleur toegewezen die hij of zij zelf kiest. Op deze manier kunnen ze nagaan waar ze met de auto geweest zijn; - de kleuters laten de auto in een schaal met verf rijden; - de kleuters maken op het blad sporen met de wielen;
111 26
Naar een idee van E. Suykens
-
1
wanneer de sporen zo licht worden dat je ze niet meer ziet, rijden de kleuters terug naar de verfschaal en dompelen ze de wielen van hun auto opnieuw in de verf van dezelfde kleur; indien de kleuters een andere kleur willen, dan moeten ze een andere auto nemen.
2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
3. De kleuters proberen het uit. 4. De kleuters en de leidster wassen de verf van de auto’s af.
7
tip
8
Mogelijke vragen en opmerkingen
9
Als kleuters het begrip ‘garage’ kennen, kan er eventueel een verhaaltje aan gekoppeld worden: de verfschaal is de garage. Daar wordt gekeken of de banden nog wel goed zijn. Als dat niet (meer) zo is, mag de auto in de verf.
-
112
Jouw auto heeft dikke/dunne/vier/twee banden. Ik maak rode/gele/groene/... sporen. Welke maak jij? Van wie zijn die sporen hier? Hoe weet je dat? Zijn deze sporen van een auto of van een brommer? Hoe weet je dat? Welke auto heeft de dunste/dikste sporen? Waar ben jij overal met je auto geweest? Wie heeft het langste spoor gemaakt? Kijk, hier loopt een geel spoor en daar een blauw! En hier lopen ze door elkaar, kijk maar, maar nu zijn ze groen. …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: MIJN LIEVELINGSAUTO Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
allerlei reclamefolders en andere tijdschriften van voertuigen (auto’s, moto’s, vrachtwagens); lijm en scharen; de bladen (met sporen op) uit de kern.
2
Opmerking Verloop
1. De kleuters zoeken in de tijdschriften en folders naar auto’s, brommers, moto’s, vrachtwagens om uit te knippen. Ze tonen aan de leidster wat ze gevonden hebben en de leidster knipt dat dan uit. 2. Ze kleven de voertuigen met behulp van de leidster op de sporen die ze in de kern gemaakt hebben. De leidster nodigt de kleuters uit om over de gevonden auto’s te praten, om te verwoorden waar ze de auto’s, … willen kleven op het stratenplan.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Welke auto zie jij graag? Waar ga je de auto kleven? Is jouw auto aan het rijden of staat hij geparkeerd (Of: stil)? Als hij stilstaat, dan moet hij wel mooi aan de rand van de straat staan. Zoek nog maar eens verder, misschien vind je wel een vrachtwagen. Ha, jij vindt precies die brommer wel tof. Die meneer die erop zit heeft een mooie helm op zeg. X plakt zijn auto net achter die van Y. Ze staan precies in de file. Of misschien staan ze stil voor een rood licht? Zeg, zullen we ook eens twee auto’s op elkaar doen botsen? Waar moet je die dan plakken? …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: ONZE NATTE FIETSSTAD Groeperingswijze
rollen, rijden en botsen
De leidster kan ook al op voorhand allerlei prentjes van voertuigen uitknippen.
3 4 5 6 7 8
klassikaal
Opmerkingen -
Indien mogelijk vraagt de leidster aan de kleuters hun fietsje mee te brengen. Deze activiteit gaat buiten door. De kleuters moeten immers door waterplassen kunnen rijden. Die plassen zijn echt (van de regen), of worden gemaakt door water uit te gieten.
9
Materiaal -
fietsjes (één per kleuter) (voor de jongste kleuters eventueel loopfietsen of –auto’s); kegels; krijt;
113
-
1
een groen en een rood licht (bv. tweezijdige karton aan een stokje bevestigd); één of ander kledingstuk typisch voor een agent; waterplassen.
Verloop
1. De kleuters mogen buiten gaan fietsen. Ze mogen eerst vrij rondfietsen en volgen daarna eventueel het heel eenvoudig stratenplan dat de leidster getekend heeft (cf. werk vooraf).
2
4 5 6
3. De kleuters rijden ondertussen ook door ‘regen’plassen, modder, zand, ... , waardoor er sporen van hun fietsbanden ontstaan.
rollen, rijden en botsen
3
2. De kleuters vertrekken één na één van op het parkeerterrein; ze moeten allemaal bij de leidster passeren die de lichten regelt. Wanneer het rood is, moeten ze stoppen, bij groen mogen ze doorrijden.
tip
De leidster kan een hellend vlak maken met een plank of een trapje, ... 4. De leidster kan ondertussen allerlei versjes en liedjes over fietsen aan de kleuters aanbieden, bijvoorbeeld: het liedje ‘Bel, bel, fietsebel’
27
Bel, bel, fietsebel
7 het liedje ‘Eén en twee en drie en vier’
8
28
Eén en twee en drie en vier (Annie Langelaar)
9
114
27 28
Albers, M. & A. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 1, track 46) Albers, M. & A. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 1, track 37)
het versje ‘Opzij’
29
Opzij (Luk Depondt)
1
Opzij Opzij! Ik kom eraan! Opzij Opzij! Ik op mijn fiets! Opzij opzij! Ik moet hier door! Opzij Opzij! Hoor je me niet?
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Waar wil jij naartoe gaan? Kijk eens wat een lang spoor je hebt gemaakt! Je spoor is al aan het opdrogen. Probeer eens op het spoor van het fietsje van X te rijden. Lukt dat? Kijk eens goed. Welk licht brandt er? Wat moet je dan doen? Rijd maar goed door, want X staat te wachten achter jou. Jij moet wel aan jouw kant van de weg blijven hé. Jij kunt rap fietsen zeg, je steekt de rest allemaal voorbij. Draai maar weer om, daar stopt de straat. Hoe kun je het best remmen? Ha, jij doet het zo, met je voetjes op de grond. Wie kan er eens luid met zijn fietsbel rinkelen? …
rollen, rijden en botsen
2 3 4 5 6 7
UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: KNIKKERVERVEN30 Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
8
Materiaal -
knikkers in verschillende kleuren en groottes; verschillende kleuren verf; kartonnen doos; (blikken) doos met enkele knikkers in; blanco papier om in de dozen te leggen.
9
Verloop 1. De leidster haalt een blikken doos boven en laat de knikkers heen en weer rollen, schudt ermee. Ze wacht
29 30
Depondt, L. & T. Vercruysse (ill.) (1998), Kijk maar! Kijk maar! Standaard Uitgeverij, Antwerpen Naar een idee van E. Arys
115
reacties van de kleuters af: weten ze wat er in de doos zit? Ook zonder deksel laat ze de knikkers eens rollen. 2. De leidster vertelt dat ze met de knikkers sporen gaat maken en illustreert de techniek: - ze legt een blad papier, wat verf en een knikker in de blikken doos; - ze laat de knikker rollen. Zien de kleuters wat er gebeurt? - eventueel gebruikt de leidster nog een tweede kleur verf. Zien de kleuters wat er gebeurt? De leidster kan ook kiezen voor meerdere i.p.v. één knikker; dat geeft meer resultaat.
1 2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
3. Nu gaan de kleuters aan de slag. Sommige kleuters krijgen een kartonnen, andere een blikken doos. De kleuters kiezen een kleur verf en rollen aanvankelijk met één knikker, later met twee of drie. Horen de kleuters een verschil tussen de dozen? 4. Na verloop van tijd kunnen de kleuters ook een tweede kleur kiezen. 5. Het blad papier kan gebruikt worden om bv. een versje op te kleven, om een uitnodiging te maken, … tip31
-
Deze activiteit kan ook met grotere ballen: pingpongballen (moeilijk als de verf te dik is), tennisballen (geven een ‘harig’ spoor af), ... De kleuters kunnen met nog allerlei ander materiaal door verf rollen om sporen te maken: potloden, filmkokertjes, bekertjes, potjes, doppen, plastic flesjes, ... De leidster kleeft eerst de zandbak vol met papier, eventueel een paar lagen over elkaar (zodanig dat verschillende keren andere kleuters na elkaar kunnen spelen: als twee kleuters klaar zijn maakt de leidster de eerste laag los, hangt ze dit ‘kunstwerk’ omhoog, en de volgende kleuters kunnen dadelijk beginnen met hun beeldend spel).
6. Terwijl de kleuters bezig zijn, kan de leidster ook een liedje zingen of een begeleidend rijmpje opzeggen, bijvoorbeeld: het liedje ‘Rollen rollen’
32
Rollen rollen (Dien Bijloo)
7 8 9
116
31 32
Naar een idee van I. Van Roy Albers, M., & A. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 1, track 24)
Mogelijke vragen en opmerkingen
Wat zou er in mijn doos zitten? Welke kleur verf wil jij? Hé kijk eens! Wat zie je op het blad? Luister eens, wat maakt er dat geluid? Is dat hetzelfde geluid als bij X? Beweeg de doos maar goed op en neer, dan rolt je knikker goed van de ene naar de andere kant. Oeps! De knikker is eruit gevallen. Waar rolt hij nu naartoe? Wil je nog een beetje verf? Wil je dezelfde kleur of een andere? Wat een mooi spoor zeg! Onze knikkers zijn nu wel een beetje vuil, maar dat geeft niet. Hoe zouden we ze weer proper krijgen? …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 4: BALLONNENSPOREN Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Opmerking
In deze activiteit gaan beweging en beeld samen: door de verschillende bewegingen met de ballon (botsen, rollen, ...) ontstaan verschillende afdrukken.
Materiaal -
grote ballonnen vullen met water (hoeveelheid water afwisselen) (ook met lucht, rijst, water, zout, zand, ...); dik touw of elastiek (tussen 15/30cm, op het einde een lus als handvat); waterverf; grote vellen papier (bv. van behangpapier); schorten (één per kleuter).
Verloop
1. De leidster toont de techniek: - de leidster hangt een touw aan de ballonnen en maakt een lus. De kleuters steken hun hand door de lus van het touw en nemen het goed vast. Als de kleuters dat gemakkelijker vinden, kunnen ze ook de ballon zelf vasthouden; - de kleuters laten de ballon in de verf zakken; - de kleuters maken op het papier afdrukken door steeds op en neer gaande bewegingen te maken met de armen en handen, te rollen, ... 2. De kleuters maken de afdrukken. 3. Variaties zijn mogelijk. De ballonnen kunnen gevuld worden met lucht, rijst, water, zout, zand, ... Er kunnen ook verschillende vormen van ballonnen gebruikt worden. Die verschillen geven aanleiding tot gevarieerder taalaanbod.
1 2
33
rollen, rijden en botsen
-
3 4 5 6 7 8 9
4. Uit het eindproduct (het bestempeld papier) kunnen ballonnen worden geknipt en opgehangen.
117 33
Naar een idee van A. Amelrijckx
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
-
7 8 9
118
Duw je ballon maar wat dieper in de verf. Laat je ballon eens goed over het papier rollen. Kijk eens naar je papier! Daar is een grote streep opgekomen, dat is een spoor. Ik denk dat hier de ballon van X al eens heeft gebotst, want ik zie hier geel. Kijk, de ballon met blauwe verf van X is boven op de gele vlek van Y gekomen! Nu wordt het groen. Dat is moeilijk he, zo verven met ballonnen. Verven met een borstel is veel gemakkelijker. Als je met je ballon rolt, dan is de vlek wel groter dan wanneer je met je ballon botst. Kijk, hier heeft iemand een grote verfvlek gemaakt. Ik zie precies de hele ballon! Dit lijken net regendruppeltjes. Jij hebt zeker je ballon zo zachtjes op het blad laten tikken. X heeft een lichte ballon en Y een zware. En kijk, wat zien we? Ja, de ballon van Y maakt een grotere vlek he. ...
Suggesties Suggesties voor bijkomende activiteiten
1
Beweging - ‘Rollen, rijden en botsen’ De kleuters experimenteren verder met allerlei soorten ballen en rollend materiaal: springballen, (loop)klossen, strandballen, mousse ballen, pompons, buizen, wc-rollen (ook met wc-papier errond; om af te rollen!), auto’s, rolschaatsten, step, poppenwagens, deegrollen, bol touw, doppen en deksels, ...
- ‘Knikkerspel’ De leidster knipt uit een kartonnen doos drie gaten (poortjes) van klein naar groot. De kleuters mogen nu proberen knikkers in de poortjes te rollen. Hoe kleiner het gat, hoe moeilijker. Achter elk poortje zit een verrassing, ... - ‘Autobanden’ Oude (beschilderde!) autobanden (gratis bij een bandenwinkel) laten zich prachtig rollen. Opeengestapeld vormen ze een toren waar de kleuters in kunnen kruipen, en naast elkaar een tunnel. Ze kunnen erin springen, de banden kunnen als hindernis dienen als ze met hun fietsjes rijden, ze kunnen dienen als ‘doel’ om een bal in te ‘gooien’. Twee autobanden aan elkaar gebonden met touw kunnen dienen als een soort ‘buikroller’. Banden verspreid in de zaal kunnen ‘huizen’ voorstellen. De leidster zet dan muziek op, en als de muziek stopt lopen de kleuters naar hun huis. 34
rollen, rijden en botsen
- ‘Naamrolbal’ De kleuters zitten met gespreide benen in een kring op de grond. De kleuter die de bal heeft, zegt de naam van een andere kleuter in de kring. Hij probeert de bal tussen de gespreide benen van die kleuter te rollen. De kleuter naar wie de bal gerold is, mag nu ook een naam zeggen en rollen. De kleuters kunnen ook rechtop staan en de bal door te benen proberen te rollen. Het versje uit de ontdek- en experimenteerfase kan hier ter ondersteuning dienen.
2 3 4 5 6
- ‘Doos met tennisballen’ De leidster doet alsof ze een kist vol appels heeft en wandelt door de klas. Opeens struikelt ze en rollen de appels uit haar kist, in alle richtingen. De kleuters zoeken de appels weer bij elkaar. Nu mag een kleuter eens de appels laten vallen.
7
- ‘Fietsvelgen’ Oude fietsvelgen zijn vaak gratis te verkrijgen bij een fietsenwinkel. Kleuters kunnen fietsvelgen naar elkaar toe rollen. Ze kunnen proberen om de velg ergens tussen te laten rollen (door een ‘poortje’, door een pad van stenen, ...). De velg kan ook worden gebruikt als een ring waar de kleuters een bal door ‘gooien’.
8
- Rollen op een zitbal’ Een kleuter kan op een grote zitbal gaan liggen. De leidster beweegt die langzaam heen en weer. Na een tijdje durft de kleuter het waarschijnlijk ook alleen.
9
- ‘Sjoelbak’ In enkele schoendozen snijdt de leidster aan de zijkant gaten. De bedoeling is dat de kleuters er ballen in kunnen laten rollen.
119 34
Naar een idee van A. Lefèvre
Beeld 35
- ‘Blikken met verf omgooien’ Verschillende blikjes (groentenblikken) worden gevuld met een bodempje verf, per potje een andere kleur. De potjes worden ver genoeg uit elkaar op een groot laken gezet (best buiten spelen of een grote plastic onder leggen). De kleuters rollen met (afwasbare) ballen naar de potjes. Deze vallen om en er onstaat een verfspoor, ...
1 2
4 5 6
- ‘Huishoudelijke activiteit’ De kleuters maken marsepeinen balletjes of vleesballetjes voor in de soep of rollen met groene plasticine erwtjes die ze in een diepvrieszakje steken.
rollen, rijden en botsen
3
Andere
Liedjes en versjes - Liedje ‘Autobus Toet toet’ (bron: http://www.pinkelotje.nl/liedjes/autobus_toet_toet.htm) Autobus Toet toet Autobus toet toet autobus toet toet autobus toet toet we wachten nu al zeker een kwartier. Kom je JA of kom je NEE. we willen met z’n allen met je mee. Toet toet.
- Liedje ‘Mijn autootje’ Depondt, L., Van Coillie, J., Wille, R. & J. Bielen (2004), Liedjesboek. 11 liedjes voor peuters. Altiora, Averbode (of bij Dopido 9, 2004-2005)
7
Mijn autootje (Jan Van Coillie) Ik draai de sleutel in het slot. Ga je mee op reis? Sturen, remmen, schakelen, ‘k heb mijn rijbewijs. Vroem, vroem, rijdt mijn autootje veilig op de weg. Prut, prut, prut, o wee, o wee. Ik heb motorpech!
8
- Liedje ‘Draaien in het rond’ Depondt, L., Van Coillie, J., Wille, R. & J. Bielen (2004), Liedjesboek. 19 liedjes voor kleuters. Altiora, Averbode (of bij Doremi 15, 2004-2005)
9
Draaien in het rond (Luk Depondt) Wielewielen draaien, draaien in het rond. Wielewielen rijden, rijden op de grond. Wielen van mijn fiets. Wielen van mijn kar. Wielewielen draaien. Wielewielen rijden. Draaien in het rond en rijden op de grond.
120 35
Naar een idee van I. Van Roy
- Liedje ‘Bal, bal, ronde bal’ Van Vaerenbergh, S. (2003), Pim pam peus... tik eens op je neus. Van In, Wommelgem Bal, bal, ronde bal (Stan Van Vaerenbergh)
1
Bal, bal, ronde bal, Zoek maar wie je vangen zal. Rollen, rollen, rollen, Jij krijgt de bal.
2
- Liedje ‘Rollen, rollen’ Albers, M. & A. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 1, track 24) Rollen rollen (Dien Bijlo) Rollen rollen Heen en weer Rollen rollen Nog een keer Van liromlaromleer we rollen heen en weer
- Liedje ‘Rollebollebal’ Beltman-Kuijlenburg M., e.a. (1998), Peuters dansen! Deel 1. Stichting Nevofoon/Danskant, Winschoten (boek en cd, track 13, 14)
rollen, rijden en botsen
Twee rijen kleuters staan met hun gezicht naar elkaar. Elke kleuter van één rij heeft een bal. Als er ‘rollen rollen’ wordt gezegd, rollen de kleuters hun bal naar de kleuter tegenover hen in de andere rij. ‘Ronde’ kan vervangen worden door een kleur; dan rollen alleen de kleuters met een bal in die kleur hun bal.
3 4 5 6
Rollebollebal (Chris Broeckaert) Rollebolle bol, rolle bolle bal, jij kunt rollen overal. Jij rolt eens naar hier, jij rolt eens naar daar. Rollebollebal, wat ben je raar!
- Liedje ‘Rollen rollen’ Kuypers K., e.a. (2002), Dag Jules. Liedjes voor peuters. Zwijsen-Infoboek, Meerhout (cd, track 15) Rollen rollen (Kris Kuypers e.a.) Rollen rollen Laat de bal rollen Hier en daar Over elkaar
7 8 9
Rollen rollen Laat de bal rollen Rollen rollen maar.
121
- Versje ‘Ballen vallen’ Van Coillie, J. (2002), In: Doremi, juni, p. 6 Ballen vallen (Jan Van Coillie)
1
Ballen vallen, ballen botsen, ballen rollen, ballen hotsen!
2
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
Ballen gooien, ballen vangen, ballen kaatsen met zijn allen!
7 8 9
- Versje ‘Rollebollebal’ Leicher, B. (2002), In één adem. Muzische vorming voor de basisschool. De Boeck, Antwerpen Rollebollebal (Bernard Leicher) Rolle bolle rolle bolle bal Rol maar tot je niet meer rollen kan
Suggesties voor prentenboeken De suggesties bij dit (ruim ingevuld) belangstellingscentrum zijn ‘eindeloos’. De opsomming hieronder is dan ook bij wijze van voorbeeld. - Cousins, L. (2002), De brandweerauto van Muis. Leopold, Amsterdam Boekje in de vorm van een brandweerauto waarin Muis met zijn vriendje Eddie Eekhoorn in een brandweerauto een zwarte kat wil redden. Je leert ook van alles over de brandweerauto zelf. In dezelfde reeks: Cousins, L. (2002), De trein van Muis. Leopold, Amsterdam - Downs, P. (2003), Beweging. Zirkoon, Amsterdam Aanwijsboekje met duidelijke kleurenfoto’s van allerlei voor peuters en kleuters herkenbare vervoermiddelen. - Jutte, J. (2001), Op de step. Leopold, Amsterdam Hardkartonnen prentenboek met eenvoudige tekeningen in kleur over een olifant en een mannetje die allerlei vervoermiddelen uitproberen, maar ten slotte kiezen om gewoon te stappen - Godon, I. (2002), Bo en de rode kar. Leopold, Amsterdam Als Bo samen met zijn vriend een kar gaat bouwen, blijkt die te klein voor hen beiden. Door de beweegbare flapjes is het een echt peuterboek. - Got, Y. (2001), De auto’s van Dotje. Gottmer, Bloemendaal Dotje (konijn-muisachtig diertje) is gek op auto’s en toont in dit boekje wat je er allemaal mee kan. Zo denkt Dotje bv. aan een auto op een draaimolen, of aan een winkelkarretje, een speelgoedauto, een brandweerwagen, ...
122
- Hindley, J. (1996), De grote rode bus. Gottmer, Haarlem Een grote rode bus geraakt vast in een gat in de weg. Alle voertuigen moeten stoppen en er ontstaat een file. Een tractor komt helpen om de bus uit het gat te trekken en het gat wordt weer gedicht.
1
- Karl, M. & G. Van Emmerich (1993), De rode bal. De Vier Windstreken, Amsterdam Lisa heeft een prachtige grote rode bal. Ze speelt ermee, probeert erop te lopen, gooit hem omhoog, neemt hem mee naar bed en vergelijkt hem met de zon. Al haar vriendjes willen graag met Lisa en haar bal spelen. Een extraatje zijn de uitklapbare bladzijden waarop Lisa haar bal wel 10 keer laat stuiteren.
2
- Slegers, L. (2004), Mijn auto. Clavis Peuter, Hasselt Op elke pagina komt er een stukje van de auto van een peuter bij, totdat uiteindelijk papa en het kindje samen wegrijden. - Sluyzer, B. & P. Oud (2003), Tijn op de fiets. Kimio, Naarden Wanneer Tijn met zijn mama op de fiets naar opa en oma gaat, komen ze onderweg van alles tegen: een vrachtauto, een trein, boten en een vliegtuig. - Strijbosch, M. & C. Michels (2002), Tjoeke tjoeke boem. Hillen, Amsterdam Een peuter ziet in een omgevallen stoel een trein die hem overal naartoe brengt. - Van Norden, A. & J. Boeke (1999), ‘Ballon’, In: Dikkie Dik. Het dikkerdandikke avonturenboek. Gottmer/ Becht, Bloemendaal, of Van Norden, A. & J. Boeke (2003), Dikkie Dik. Het geblokte blokboekje Dikkie Dik heeft een nieuwe ballon gekregen. Hij is aan zijn staart vastgemaakt. Wanneer hij naar buiten gaat waait het heel hard. De wind neemt de ballon mee de lucht in, en ook Dikkie Dik dreigt meegenomen te worden. Hij slaagt erin het touwtje los te maken, maar zo is hij natuurlijk wel zijn ballon kwijt. In hetzelfde boek zijn er nog verhalen die bij het belangstellingscentrum ‘Rollen, rijden, botsen’ passen: - ‘Pingpongbal’: Dikkie Dik speelt met een pingpongballetje. Opeens rolt het balletje onder de kast. Met zijn poten kan Dikkie Dik er niet bij, maar als hij eens hard blaast dan komt het balletje wel van onder de kast vandaan. - ‘Sneeuwbal’: Het heeft hard gesneeuwd. Buiten probeert Dikkie Dik twee vogeltjes te vangen. Wanneer hij springt om ze te vangen, komt hij niet goed op zijn poten terecht en tuimelt hij van het heuveltje af. Beneden ligt nu niet Dikkie Dik, maar precies een sneeuwbal met poten, oren en een staart. - Van Norden, A. & J. Boeke (1999), ‘De knikker’, In: Dikkie Dik. Het oranje blokboekje. Gottmer/Becht, Bloemendaal Dikkie Dik is gek op zijn knikkers. Wanneer hij ermee speelt, vergeet hij alles en iedereen. Hij let dan ook niet meer goed op: opeens loopt hij bijna zomaar de straat op, zijn knikker achterna. Gelukkig bleef hij nog net op het voetpad, want een grote vrachtwagen raast voorbij. Zijn knikker is jammer genoeg kapot.
rollen, rijden en botsen
- Root, P. (2000), Ouwe trouwe rammelkast. Gottmer, Haarlem Drie kinderen gaan met hun vader in de oude rammelkast naar het meer om te zwemmen, maar de weg is vol hindernissen. Gelukkig hebben de kinderen telkens iets waarmee de auto tijdelijk gerepareerd kan worden.
3 4 5 6 7 8 9
In hetzelfde boekje is er ook nog: ‘Koppen met de bal’: Wanneer Poes met de bal speelt, komt het balletje toevallig op de kop van Dikkie Dik terecht. Van daar springt het op de kop van Beer die het op zijn beurt naar Dikkie Dik terugkopt. Uiteindelijk komt het balletje al koppend terug bij Poes terecht.
123
1
- Van Norden, A. & J. Boeke (2003), ‘Pingpongbal’, In: Dikkie Dik. Het groene blokboekje. Gottmer/Becht, Bloemendaal Dikkie Dik speelt met zijn pingpongballetje. Opeens botst het via het raam naar buiten. Wanneer Dikkie Dik in de tuin komt, ziet hij bij een boom twee witte balletjes liggen. Dikkie Dik wil verder spelen, maar één van de balletjes blijkt een konijnenstaartje te zijn.
2
- Young, N. (1999), File! Een uitvouwboek. Piccolo, Amsterdam Informatief uitvouwboekje met aan de ene kant een file van verschillende voertuigen en aan de andere kant de binnenkant van de verschillende voertuigen. Hier zijn leuke details in verwerkt die iets vertellen over de functie van het voertuig. In het boekje zijn zowel foto’s als prenten te vinden.
4 5 6
rollen, rijden en botsen
3
7 8 9
124
GAATJE EN BUIZEN GAATJES EN BUIZ GAATJES EN BUIZEN 1
Ontdek- en experimenteerfase
2
Doelen -
(beeld) De kleuters kunnen hun materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
Werk vooraf
-
Van tevoren een gatenlaken in de deuropening hangen: een oud laken met enkele gaten uitgesneden. De gaten zijn verschillend qua grootte: enkele héél kleine waar ze enkel met een stokje of penseel doorkunnen, enkele waar ze met hun vingers doorkunnen, enkele waar de kleuters met hun hoofd doorkunnen en één waar ze helemaal doorkunnen. Een raadseldoos (voeldoos) maken: doos met twee gaten waar de kleuterhanden doorkunnen. In de gaten worden oude kousen of mouwen bevestigd, zodat je niet in de doos kan kijken.
Materiaal -
-
een gatenlaken (cf. werk vooraf); reeds aanwezig ‘gaten en -buizenmateriaal’ uit de klas: potloodslijper, videoband, cassetteband, cd’s, sleutelgat, schaar, naald, geperforeerd blad, lat met gaatje erin, schoenen met vetergaatjes, knoopsgaten, blokfluit, kralen of ander rijgmateriaal, … ; extra ‘gaten- en klein buizenmateriaal’ voor de ontdekhoek: enkele lege keuken- en wc-rollen, rietjes, flessen, bellenblazer, peuterboeken met gaatjes in (cf. suggesties), kijk- en luisterdoos met knikkers, eventueel knikkerbaan, enkele instrumenten met gaten (bv. panfluit, kleine en grote gitaar, …), enkele kousen en/of handschoenen met gaatjes, spaarpot met wat speelgoedgeld, … ; raadseldoos (cf. werk vooraf).
Opmerking
In de introductieactiviteit ‘beweging’ en in de kern ‘muziek’ krijgen de kleuters de tijd om met meer en groter buismateriaal te experimenteren. Onmiddellijk een té groot en té gevarieerd en verschillend materiaalaanbod zou de kleuters kunnen ‘blokkeren’. In deze experimenteerfase is het vooral de bedoeling dat de kleuters het kleinere materiaal verkennen en er dingen mee doen (bv. voorwerpen ergens instoppen), terwijl bij ‘beweging’ de kleuters ook zelf in buizen en door gaten gaan bewegen.
IN DE GROTE GROEP Verloop
1. Wanneer de kleuters de klas willen binnengaan, kunnen ze niet onmiddellijk naar binnen, want er hangt een gatenlaken in de deuropening. De bedoeling is dat de kleuters door het gat in het laken naar binnen kruipen, maar de leidster speelt uiteraard eerst in op de spontane reacties die het laken uitlokt, bv. vingers erdoor steken, door de gaten kijken, … .
3
gaatjes en buizen
-
4
5 6 7 8 9
tips
-
Als de groep kleuters te groot is, zou het kunnen dat deze inleiding organisatorisch gezien niet haalbaar is, omdat de kleuters zullen staan drummen en slechts de kleuters vooraan kunnen zien wat er gaande is. Ook een laken met kleinere gaten kan gebruikt worden. De leidster overlegt met de kleuters hoe ze naar
125
-
1
binnen kunnen geraken. Misschien suggereren sommige kleuters om onder het laken door te kruipen. Dit is natuurlijk een goede oplossing; misschien denken sommigen er wel aan om het gat groter te maken: je steekt een vinger in één van de kleinere gaten, en je trekt eraan om het gat groter te maken. Kleuters die niet door het laken willen kruipen, mogen natuurlijk zo de klas binnen.
2. In de kring gaat de leidster even in op de ervaringen met het gatenlaken (cf. vragen en opmerkingen). 3. Daarna gaan de kleuters, samen met de leidster, op ‘gatenzoektocht’ door de klas. Welke dingen in de klas hebben één of meerdere gaatjes? De leidster kan daarbij een versje gebruiken, bijvoorbeeld:
2
het versje ‘Wiede wiede waatjes’
Wiede wiede waatjes (Hilde De Craecker)
3
5 6
Wiede wiede waatjes, wij zoeken gaatjes. Wiede, wiede wij, welk gat vind jij?
gaatjes en buizen
4
1
tip
Met een zelfgemaakte bril of verrekijker kunnen de kleuters de gaatjes in de klas beter ‘zoeken’ (cf. suggesties). 4. Alle voorwerpen worden naar de kring gebracht. 5. Terug in de kring kan de leidster nog even op ‘lichaamsgaatjes’ ingaan. In het beste geval speelt ze bv. in op een kleuter die in zijn neus aan het peuteren is, die zijn neus snuit, … 6. Eén van de te vinden voorwerpen is de raadseldoos. In deze doos wordt alles of zoveel mogelijk verzameld. Indien kleuters nog betrokken zijn, kan de leidster de kleuters nog eens een voorwerp laten ‘raden’ uit de raadseldoos (cf. Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 1).
Mogelijke vragen en opmerkingen -
7 8 9
Hoe zouden die gaten in dat laken gekomen zijn? Vonden jullie het leuk om door het gat te kruipen? Ging dat goed? Vonden jullie het leuk om door de gaten te kijken? Wat zag je door de gaten? Zien jullie nog gaten in de klas? Waar zien jullie nog gaatjes in (dingen van) onze klas? Welk gaatje heb jij gevonden? Jij hebt wel een heel klein gaatje gevonden, jij hebt goed gezocht zeg! Wat kan je doen met die gaatjes? Kan je er iets door zien? Kijk er nog eens door! Wat zie je? Kan je er je arm/je vinger/je been/je hoofd doorsteken? Is het gat groot genoeg om er je … door te steken? Wat heb jij gevonden? Hebben jullie zelf ook ergens gaatjes? Of: Hebben we ook gaatjes in ons lichaam? Ik zie ook een gaatje aan je gezicht. En nog één … …
126 1
De Craecker, H. (2003), Jonge kleuters verkennen gaatjes. Lesbrief VSKO http://koine.vsko.be/pls/portal/docs/60749.doc
IN DE KLEINE GROEP Verloop
1. De leidster biedt het extra buizen- en gatenmateriaal aan. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier dan op inspelen.
1
2. Wanneer het spel afzwakt, kan de leidster meespelen en verdiepende suggesties geven, bijvoorbeeld: de kleuters laten iets door een buis vallen; ze steken een kleine buis in een grotere; ze roepen iets naar een andere kleuter door een buis; ze maken toetergeluiden door een buis; ze proberen zoveel mogelijk vingers in een gaatje te steken.
2 3
-
Waar zie jij nog gaten? Zou je iets door dat gaatje kunnen steken? Oei, dat is precies te groot. Zoek eens iets kleiners, dan kan het er misschien wél door. Schud eens met de spaarpot. Hoor je iets? Wat zou daarin zitten? Hoe is dat erin geraakt? Kan je iets zien als je door het gaatje/de buis kijkt? Wat zie je? Kan jij je arm door dat gat/die buis steken? Waarom niet? Hoeveel vingers kan jij in dat gaatje steken? Dat is wel een raar boek hé, daar kan je doorkijken! Weet jij hoe je hierop moet spelen? Luister eens naar X! Hij maakt precies muziek! Hij blaast op een fles. …
gaatjes en buizen
Mogelijke vragen en opmerkingen
4 5 6 7 8 9
127
Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzisch doel (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2
toelichting Gaatjes en gaten in buizen, lakens of in grote stukken karton lokken typische kleuterhandelingen uit: je steekt er iets door: een vinger, een hand, een voet, je hoofd en eventueel zelfs je hele lijf. Zo verkennen de kleuters hun eigen lichaamsgrootte en -grenzen, en ook hun bewegingsmogelijkheden en -beperkingen. De kleuters exploreren ook het mikken en gooien. De spanning vooraf en het plezier, zeker wanneer de bal achter het laken of karton verdwijnt, motiveren de kleuters om deel te nemen aan het spel.
3
5 6
gaatjes en buizen
4
Opmerkingen -
Werk vooraf -
7 -
8 9
128
Eventueel kan de leidster van de kern en uitbreidingsactiviteit(en) één activiteit maken. Het is aangeraden om de verschillende bewegingsopdrachten met pictogrammen te ondersteunen.
2 3
2
(bij de introductieactiviteit) Voor de ingang van de bewegingsruimte een (dozen)tunnel opstellen. (bij de kern) In de bewegingsruimte verschillende bewegingsmogelijkheden voorzien, vooral rond gaten: - een gatenkarton maken: groot karton met allerlei gaten in uitgesneden. De bedoeling is dat de kleuters er zelf door kunnen kruipen en er voorwerpen in kunnen steken. Het karton moet dus kunnen rechtstaan; - een gatendoos maken: een grote kartonnen doos waar enkele gaten in uitgesneden zijn (een kleuter moet in de doos kunnen zitten en door enkele van de gaten zijn arm, hoofd of vingers kunnen steken); - tussen Zweedse banken of tafels en stoelen touwen, elastieken en hoepels vastmaken. De kleuters kunnen daar dan in- en uitstappen, onder en tussendoor kruipen; - een gatenmat maken: in een kartonnen/plastic/... vlak zijn gaten uitgesneden waar de kleuters hun voeten in kunnen zetten; - grote kledingstukken ophangen waar de kleuters dan hun armen kunnen doorsteken; - een ‘trou-madame-systeem’ maken: een grote kartonnen doos met gaten aan de onderkant uitgesneden (het idee van een sjoelbak), waar ballen door kunnen rollen. (bij uitbreidingsactiviteit 1) In de bewegingsruimte extra materiaal klaarzetten, deze keer vooral rond tunnels en buizen: 3 - tunnels van dozen maken; - (onderdelen van) plinten of trapezoïdes op hun zijkant leggen zodat kleuters erin of erdoor kunnen kruipen; - op kleuterhoogte buizen aan het wandrek vastmaken (zodat kleuters er voorwerpen in kunnen laten ‘vallen’ en langs onder weer zien uitkomen).
cf. ‘We zitten erin!’, Activiteitengeheel 1: Beweging, kern cf. voetnoot 2
INTRODUCTIEACTIVITEIT: DOOR TUNNELS EN BUIZEN NAAR DE BEWEGINGSRUIMTE
1
Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
(dozen)tunnel in de gang op weg naar de bewegingsruimte; het materiaal uit de kern en uitbreidingsactiviteit 1.
2
Opmerkingen -
Het is in deze activiteit voornamelijk de bedoeling om het grotere gaten- en buizenmateriaal te verkennen, zodat er in de kern en uitbreidingsactiviteiten gerichter opdrachten gegeven kunnen worden. Als de groep kleuters te groot is, zou het kunnen dat deze introductieactiviteit organisatorisch gezien niet haalbaar is, omdat de kleuters zullen staan drummen en slechts de kleuters vooraan kunnen zien wat er gaande is. Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
1. De leidster kondigt de turn- of bewegingsles aan. De kleuters gaan naar de bewegingsruimte, maar kunnen de zaal niet zomaar binnengaan. Voor de ingang ligt namelijk een kruiptunnel of een tunnel gemaakt van dozen. 2. De leidster en de kleuters proberen binnen te geraken.
tips
-
Om het grappig te maken kan de leidster het opzettelijk fout doen, bv. over de tunnel heen stappen. Dat lokt bij de kleuters wellicht protest (en dus taal!) uit. Kleuters die niet door de tunnel willen kruipen (ze zijn misschien een beetje bang), mogen natuurlijk zo de bewegingsruimte binnen.
3. In de bewegingsruimte zelf staat allerlei groot materiaal opgesteld waarmee de kleuters naar hartelust kunnen experimenteren.
3
gaatjes en buizen
-
4 5 6 7
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Durf jij door de tunnel/buis te kruipen? Wat zou je met de hoepel kunnen doen? Kijk eens naar X! Hij kruipt over de grond om onder de stoelen door te kruipen. Kijk eens naar Y! Hij loopt op de stoelen. Oei, daar kan je precies niet door hé? Daar ben je al te groot voor. Of: Daar is het gat te klein voor. Hé! X speelt kiekeboe. Kom je nog eens door het gat piepen? Wat zie je door het gat? Zie je veel in de buis? Wie zit er in de doos? Kijk eens door het gaatje. …
8 9
129
Groeperingswijze klassikaal
1
Materiaal -
2 3
6
-
Kleuters die vertrouwd zijn met het principe van een bewegingslandschap, kunnen vrij experimenteren in de diverse hoeken (nadat de leidster enkele afspraken maakte rond aantallen en handelingen); kleuters die niet vertrouwd zijn met deze werkvorm, doorlopen samen met de leidster het landschap, voor zij er vrij in kunnen beginnen te spelen. Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
gaatjes en buizen
5
de ingerichte bewegingsruimte (cf. werk vooraf); voorwerpen en ballen om door gaten te steken; kartonnen (schoen)dozen naast elkaar waar de kleuters hun voeten in kunnen zetten.
Opmerkingen -
4
KERN: ALLEMAAL GAATJES
7 8 9
130
1. Wanneer de kleuters in de bewegingsruimte komen, staan de bewegingsmogelijkheden klaar. De leidster laat de kleuters vrij experimenteren met het materiaal. Ze speelt in op wat de kleuters aanbrengen en begeleidt het spel van de kleuters met taal. 2. Na verloop van tijd biedt de leidster ook zelf impulsen aan, bijvoorbeeld: de kleuters springen in de hoepel; ze stappen of kruipen door de hoepel; ze kruipen door het grootste gat in het gatendoek of gatenkarton; bv. een kleuter zit in de gatendoos en steekt zijn arm, hoofd of vingers door de gaten; een kleuter in de gatendoos wacht tot een andere kleuter hem door één van de gaten de hand komt geven; de kleuters stappen in en uit of glijden onder de constructie met de Zweedse banken; ze zetten hun voeten in de (kartonnen/plastic, ...) gatenmat die op de grond ligt; ze zetten hun voeten in kartonnen schoendozen en proberen vooruit te schuiven; ze steken hun armen (en eventueel benen) door de openingen van grote kledingstukken; ze steken voorwerpen door het gatenkarton; bv. ze rollen ballen door een ‘trou-madame-systeem’.
3. Tot slot neemt de leidster de hoepels erbij. De kleuters proberen met zoveel mogelijk kleuters in één hoepel te gaan staan. Zo moeten ze tot aan de uitgang van het turnlokaal stappen. Daar kruipen ze er één na één uit.
1
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Zou ik ook door dat gat kunnen? Nee he. Wie wel? Steek je handen maar eens door die mouwen. Het zijn wel heel lange mouwen! Kan je eens zwaaien naar de andere kleuters? Dag meneertje! Mag X je ook eens een hand komen geven? Je zet eerst een stap hier, en dan ga je met je andere voetje naar een volgend gat. Zorg dat je niet omver valt he! Zullen we eens kijken met hoeveel jullie in één hoepel kunnen? Kan er nog iemand bij denk je? Kunnen jullie zo samen tot aan de deur stappen? Voorzichtig hoor, niet te snel stappen. …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: ERIN EN ERUIT! Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
de ingerichte bewegingsruimte (cf. werk vooraf); een viertal stoelen; eventueel doeken en dekens om op de tafels en stoelen te leggen; enkele kruiptunnels, niet te lang (van dozen gemaakt of van stof, plastic, …); allerlei grotere buizen (PVC-buizen, tapijtrollen, kartonnen kokers, spoelen, flexibele buizen of uittrekbare buizen van dampkap/droogkast, ...).
Opmerkingen -
Als deze activiteit geïntegreerd wordt met de kern, kunnen de buizen ook door gaten worden gestoken. De kleuters gaan dan na welke buizen in welke gaten passen. Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
1. Wanneer de kleuters in de bewegingsruimte komen, staan de bewegingsmogelijkheden klaar. De leidster laat de kleuters vrij experimenteren met het materiaal. Ze speelt in op wat de kleuters aanbrengen en begeleidt het spel van de kleuters met taal. 2. Na verloop van tijd biedt de leidster ook zelf impulsen aan, bijvoorbeeld: de kleuters kruipen op handen en voeten door de verschillende soorten tunnels; ze kruipen in of door plinten of trapezoïdes op hun zijkant; ze kruipen onder de stoelen, zich vooruittrekkend met de armen, op de buik; ze kruipen door de tunnel, maar nu op de poep, achteruit; ze lopen bovenop een stevige buis (die goed vastgeklemd is); ze proberen de verschillende buizen recht te zetten; ze leggen verschillende buizen naast elkaar en proberen ze samen te verrollen; ze proberen flexibele buizen door andere buizen te steken; ze verplaatsen de buizen op allerlei manieren, al dan niet metvoorwerpen in of op; ze laten voorwerpen door de buizen rollen of vallen.
2 3
gaatjes en buizen
-
4 5 6 7 8 9
131
tip
1
Mogelijke vragen en opmerkingen -
2 3
5 6
gaatjes en buizen
4
Een deel van het materiaal kan in een hoek in de klas terechtkomen. De leidster kan er pictogrammen bij hangen van de populairste bewegingsmogelijkheden. Nadien kunnen de kleuters dan nog zelfstandig in de hoek spelen.
7 8
We maken ons heel klein en kruipen op handen en voeten door de tunnel. Ben je bang in de tunnel? Waarom? Omdat het er te donker is? Gaat dat goed? Onder een stoel kruipen? Zou ik daardoor kunnen? Kunnen jullie met twee in de tunnel? X komt eens aan deze kant piepen en ik kom aan de andere kant. Die buis blijft niet goed staan he. Probeer eens een andere. Kan je die buis eens naar de andere kant van de zaal rollen? Ik hoor het balletje door de buis rollen! ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: WERP-LAKEN Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
gatenlaken dat ergens aan opgehangen is, best wordt het onderdaan ook vastgemaakt (eventueel wordt het gatenlaken vervangen door een groot gatenkarton, cf. werk vooraf); ballen van verschillende grootte en materiaal: mousse ballen, pingpongballen, tennisballen, pomponballen, plastic ballen; enkele dozen om ballen in te verzamelen.
Verloop
1. In de klas of in de bewegingsruimte is een groot gatenlaken opgehangen. De kleuters mogen om beurt (of twee aan twee) een bal door een gat proberen te gooien. Jonge kleuters kunnen wellicht nog niet gericht gooien. Zij zullen eerder van dichtbij de bal door het gat proberen te steken.
tips
-
9
De kleuters kunnen elk aan één kant van het laken staan. Aan de ene kant gooit (of steekt) een kleuter een zachte bal door een bepaald gat. Het is dan voor de kleuter(s) aan de andere kant spannend om te zien door welk gat de bal komt. De leidster doet actief mee, en doet sommige dingen opzettelijk fout. Er wordt op voorhand afgesproken wat er gebeurt met de gegooide ballen, bv. de ballen pas gaan halen als er niemand meer gooit. De leidster geeft hiervoor een teken.
2. De ballen worden door de kleuters zelf in dozen verzameld en gesorteerd.
132 4
Patz, A. & D. (1998), Spelen met je kindje. Deel 2. Casterman, Doornik
4
Mogelijke vragen en opmerkingen
Wie heeft er al een bal(letje) door een gat kunnen gooien? Wat moeten we doen met de balletjes/ballen die ernaast zijn gegooid? Probeer eens een bal door het gat daar bovenaan te gooien. Kun je ook een bal door dat kleine gaatje gooien? Welke bal zou erdoor kunnen denk je? Waarom zou die bal er niet door kunnen? Probeer je het ook eens met een grote bal? Wie wil de ballen terug in de dozen leggen? Leg wel al dezelfde ballen bij elkaar hé! …
1 2 3
gaatjes en buizen
-
4 5 6 7 8 9
133
Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (muziek) De kleuters kunnen klanken, geluiden, stilte en stemmingen in beluisterde muziek ervaren en herkennen. - (muziek) De kleuters kunnen een toenemende stembeheersing ontwikkelen. - (muziek) De kleuters kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
5 6
gaatjes en buizen
4
toelichting Met buizen zelf kun je lawaai maken, maar ook het materiaal dat door buizen rolt of schuift, en ergens in opgevangen wordt, produceert allerlei soorten geluid. Aan de kleuters wordt gevraagd om verschillende geluiden te produceren en naar de onderlinge verschillen te luisteren. Naar aanleiding van een liedje over het beroemde gaatje in de sok ervaren de kleuters het plezier van het zingen en van taalspel. Ze worden ook bewust gemaakt van de gaatjes in een blokfluit.
Werk vooraf
(bij uitbreidingsactiviteit 1) In de gatendoos uit het activiteitengeheel ‘beweging’ moeten in deze activiteit buizen worden gestoken. De leidster verzamelt dus een aantal buizen die in de gaten passen.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: BUIZENGELUIDEN5 Groeperingswijze
klassikaal en begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
7
Materiaal -
8 9
-
enkele buizen van verschillend materiaal (plastic, karton, ijzer of een ander metaal, geribbeld, effen) met verschillende lengte en verschillende dikte; allerlei rollend of glijdend klein materiaal: knikkers, veren, autootjes, dobbelstenen of kralen, kiezelsteentjes, keien, zand, maïskorrels, … en enkele schoendozen om dit materiaal in op te vangen; enkele verschillende opvangmaterialen: bv. een metalen dienblad, een dienblad met watten op, een kussen, een teiltje water, tamboerijn of handtrom, …
Verloop
1. De leidster komt de kring binnen terwijl ze ritmisch met twee geribbelde buizen over elkaar schuurt. In de kring haalt de leidster nog een aantal buizen boven. 2. De leidster illustreert een aantal zaken met de buizen, bv. erdoor kijken, erin toeteren, erover raspen met de nagels, tegen elkaar slaan, … Ze vraagt de kleuters of zij nog leuke ideeën hebben. Indien de kleuters te weinig taalvaardig zijn om ideeën te verwoorden, stimuleert de leidster de kleuters om de dingen voor te doen en verwoordt ze zelf. 3. Tot slot neemt de leidster - onzichtbaar voor de kleuters - iets in haar hand en laat dat door de buis rollen,
134 5
Naar een idee van E. Diependaele, R. de Keukelaere, S. Eeckhout en E. Troubleyn
glijden, … (bv. een autootje). Ze vraagt de kleuters goed te luisteren en te kijken wat er uit de buis zal komen. De kleuters kunnen suggesties geven voor voorwerpen die de leidster of de kleuters zelf door de buis willen laten glijden.
1
4. In een kleiner groepje krijgen de kleuters de tijd om te experimenteren met het materiaal. 5. Na een tijdje, wanneer het spel van de kleuters wat afzwakt, biedt de leidster één na één de verschillende materialen aan om de materialen die uit de buizen vallen, op te vangen. De leidster probeert te onthouden welke geluiden veel reacties bij de kleuters uitlokken; die geluiden integreert ze dan in de kern.
2
6. Indien de leidster merkt dat het spel van de kleuters aan de magere kant blijft, kan de leidster suggesties geven, bijvoorbeeld: de kleuters proberen buizen in elkaar te steken; ze tikken met de buizen tegen de poten van een stoel, tegen een bank, …; ze maken op verschillende manieren schuurgeluiden: met hun nagels, met een stokje, met een andere buis; ze werken samen en laten een steentje door twee buizen na elkaar rollen. -
Heb je dat gehoord? Ik maakte precies muziek met de buizen. Wie kan nog iets leuks doen met de buizen? Dat klinkt raar hé als je door die buis roept. Hebben jullie iets gehoord? Het ging snel hé. Wat zou ik in de buis gestoken hebben? Ik heb er iets door laten rijden. Weten jullie wat? Zal ik het nog eens doen? Wat kunnen we er nog door steken? Zullen we daar ook eens naar luisteren? Het steentje rolt door de buis, hoor je het? Weet je waar het steentje nu al is? Toon het eens. Wil je een knikker door een buis laten rollen? Zal dat snel gaan denk je? Wil jij maïs door deze lange buis gieten? Dan moet je wel een doosje onder de buis zetten. En als je er nu maar één korrel door laat rollen? Probeer eens! Heb je hem goed gehoord? Is je auto te groot voor de dunne buis? Wat zou je kunnen doen? Is er geen andere buis waar je je auto door kan laten rijden? Die? Denk je dat die groot/breed/dik genoeg is? Probeer het eens. Leg eens iets anders onder je buis. Wat hoor je nu? Hoorde je het nog even goed vallen? Horen we het steentje ook als het in het zand valt? Denk je dat we de knikker zullen horen vallen? Een steentje en een knikker klinken hetzelfde als ze in het water komen. Heb je het gehoord? Neen? Zullen we het nog eens doen? …
Groeperingswijze
KERN: BUIZENORKEST
gaatjes en buizen
Mogelijke vragen en opmerkingen
3 4 5 6 7 8 9
klassikaal
Materiaal -
enkele gladde en geribbelde buizen; (ritme)stokjes; een aantal flessen gevuld met water; rietjes;
135
-
1
enkele toeters of kortere buizen (ook wc-rolletjes of keukenrollen); kleine balletjes (bv. pingpongballetjes); 6 de pictogrammen ‘luid’, ‘stil’, ‘traag’ en ‘snel’ uit bijlage 3; 7 eventueel een rupspopje en het verhaal Rupsje Nooitgenoeg .
Verloop
1. De leidster deelt de instrumenten uit en verzint hierbij telkens een kort rijmpje dat ze op kleuterdreun (bv. Iene miene mutte) zingt, bijvoorbeeld: rikke rakke ruis, ik rasp de buis (= met een stokje op een geribbelde buis raspen); bibbel, bubbel, bes, ik blaas in de fles (= met een rietje in een fles blazen); ris ras, ruis, ik tik (of wrijf) op de buis (= met twee buizen op elkaar tikken of over elkaar wrijven); toet toet toet, zo gaat het goed (= toeteren in de buis); ringel rangel ruis, rollen in de buis (= een balletje heen en weer in een geribbelde buis laten rollen).
2 3
5 6
3. De leidster vertelt dat ze allemaal samen muziek zullen maken, de kleuters zijn een orkest. Eerst moeten ze natuurlijk allemaal eens goed oefenen: de kleuters worden gevraagd heel hard (heel veel en heel luid) muziek te maken, daarna heel stil (heel weinig en heel zachtjes). Dit kan worden ondersteund door de pictogrammen ‘luid’ en ‘stil’ uit bijlage 3.
gaatjes en buizen
4
2. De kleuters krijgen even de tijd om vrij met de instrumenten te spelen.
7 8 9
4. De kleuters worden in verschillende groepen verdeeld (per instrument). Elke groep mag eens voor de anderen spelen. Daarvoor gaan ze natuurlijk rechtstaan. 5. Wanneer elke groep apart gespeeld heeft, spelen de kleuters weer samen. De leidster nodigt hen uit eerst traag en vervolgens snel te spelen. Om kleuters hierin te ondersteunen, kan ze gebruik maken van de pictogrammen ‘snel’ en ‘traag’ uit bijlage 3 of van een ‘beeld’. Wanneer de leidster bv. het verhaal Rupsje Nooitgenoeg al verteld heeft, kan ze naar de rups verwijzen die véél honger had en dus héél snel op zoek ging naar eten. Op het einde is zijn buik echter zo dik, dat hij niet meer snel kan stappen. De leidster verwijst niet alleen naar de rups, ze gebruikt ook een rupspopje om de beweging snel en traag te visualiseren.
136
6 7
cf. ‘Papier hier’, Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1 indien het de eerste keer is dat de kleuters met de pictogrammen worden geconfronteerd. Carle, E. (2002), Rupsje nooitgenoeg. Gottmer, Bloemendaal. Dit verhaal wordt dan best vooraf al eens verteld.
tips
-
Tussenin kunnen de kleuters eens van muziekinstrument wisselen. Het zou leuk zijn indien het ‘orkest’ eens voor een andere kleutergroep kon spelen. Zo krijgen ze een echt publiek. Eventueel maakt de leidster een geluidsopname. Zo kunnen de kleuters achteraf nog eens naar zichzelf en hun instrumenten luisteren.
1
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
2
Hoe kunnen jullie muziek maken met jullie instrument? Laat eens horen. Eerst mogen X, Y, Z,… spelen; de anderen moeten even luisteren. Zullen we eens héél luid muziek spelen? Waaw, jullie kunnen wel heel luid muziek spelen. Mijn oren doen er zelfs een beetje pijn van. Kunnen jullie ook heel stil spelen? Blaas maar een beetje harder, dan horen we je beter. Horen jullie de balletjes rollen? Sla de buizen maar goed tegen elkaar, dan horen we je goed.
- (eventueel) We hebben grote honger net zoals de rups, dus gaan we snel op zoek naar eten. Komaan, we gaan eens héél snel muziek spelen. - Vonden jullie het mooie muziek? - Wat hoorde/deed je het liefste? - ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: GELUIDENDOOS Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
3
gaatjes en buizen
-
4 5 6
Materiaal -
gatendoos (cf. werk vooraf bij activiteitengeheel beweging); buizen (cf. kern); klein materiaal (cf. kern); opvangmateriaal (cf. kern); cassetterecorder.
Verloop
1. De leidster maakt met enkele kleuters een geluidendoos: in de gaten van de doos worden buizen gestoken, in de doos zetten de kleuters onder de buizen/gaten verschillende opvangmaterialen en ze bepalen wat ze door de buizen willen laten rijden of rollen. 2. Wanneer de kleuters alles klaargezet hebben, proberen ze hun geluidendoos eens uit. De leidster begeleidt dit alles: er wordt beslist wie wat wanneer zal doen en welk en hoeveel materiaal ze door de buizen willen laten rollen. De kleuters maken geluid, eventueel verschillende keren na elkaar.
7 8 9
3. Nadien wordt een startsignaal afgesproken en wordt er een ‘geluidsopname’ gemaakt. 4. Deze cassette wordt achteraf ook in de grote groep beluisterd. 5. De muziekdoos blijft staan voor andere kleutergroepjes.
137
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1 2
-
3
5 6
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: SPELEN MET EEN LIED
gaatjes en buizen
4
Welke buizen willen jullie gebruiken? Die? En waar ga je die steken? Oei, die buis is te klein, ze is in de doos gevallen. Wat wil je door je buis laten rollen? Hoeveel knikkers wil je door je buis laten rollen? Wat ga je gebruiken om je (auto, steentjes, …) op te vangen? Heb je het water goed onder de buis gezet? Probeer het eens: laat eens wat kiezelsteentjes door de buis glijden. Vallen ze in het water? Heb je ze goed gehoord? Wil je ze nog wat meer horen? Wat kan je dan doen? Misschien moet je nog wat meer maïskorrels gebruiken. Zullen we eens onze geluiden opnemen? Dan moeten we ze wel één na één/om de beurt laten horen. Wie begint? Wie wil na X? Zullen we eens luisteren naar de muziek die we gemaakt hebben? …
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
Verloop
1. De kleuters en de leidster zitten in de kring. De leidster merkt ineens op dat ze ze iets raars in haar schoen voelt. Ze trekt haar schoen uit en laat de kleuters even de tijd om zelf te reageren: in haar kous zit een groot gat waar haar teen doorzit. De leidster verwoordt ook zelf wat er aan de hand is. Hiervoor gebruikt ze zoveel mogelijk de taal van het lied (cf. 3). In ieder geval haalt ze ook het ‘kiekeboe-effect’ aan.
7 8 9
138
blokfluit (aanvankelijk met stukje stof erin gepropt); een sok met een gat in (aan de teen), die de leidster vooraf aantrekt.
2. De leidster vindt het gat in haar kous eigenlijk wel grappig en zegt dat ze er een liedje over wil maken. Ze neemt haar blokfluit en wil beginnen te spelen. Ze begint heel enthousiast, maar zij, en waarschijnlijk ook de kleuters, merken dat er geen of slechts een slecht geluid uit haar blokfluit komt! Hoe zou dat nu komen? De kleuters en de leidster bekijken de blokfluit langs alle kanten. Uiteindelijk komen ze tot de ontdekking dat er een propje stof in de blokfluit zat: de lucht kon niet meer door de buis/het gaatje. tip
De leidster kan de kleuters er ook gewoon attent op maken dat er gaatjes in haar blokfluit zitten. Een kleuter kan dan één gaatje met een stukje stof of een propje opvullen, om zo het verschil tussen een goede en verstopte blokfluit te ervaren.
3. De leidster speelt het volgende liedje, deze keer mét goede blokfluitbegeleiding: Een gaatje in mijn sok
8
1
Een gaatje in mijn sok (tekst: Mieke van Hooft / muziek: Jos Bielen
2
tip
4. De leidster zingt het lied en wijst ondertussen naar haar eigen voet en gatenkous. Ze stelt enkele vragen aan de kleuters om te controleren of ze het liedje begrepen hebben. De leidster nodigt de kleuters uit om hun schoenen uit te trekken en op ‘teen, teen, kiekeboe!’ met hun tenen 9 te wiebelen en bij ‘dag, dag, toedeloe’ met hun handen naar hun tenen te zwaaien .
gaatjes en buizen
3 4 5 6
5. Na een aantal keren begeleidt de leidster op blokfluit. De kleuters zingen zo mogelijk mee. 6. Het volgende versje kan de activiteit afsluiten. “Oei!” zegt de teen
10
“Oei!” zegt de teen (Geert de Kockere) “Oei!” zegt de teen aan het eind van mijn been. Want in mijn schoen zit een gat En m’n teen die wordt nat...
Mogelijke vragen en opmerkingen 8 9 10
7
Maar … zien jullie het ook? Er zit een gaatje in mijn sok/kous. Nu zie ik mijn teen! Wat nu? Er komt geen geluid uit mijn blokfluit! Of: Mijn blokfluit klinkt zo slecht. Hoe zou dat nu komen? Waarin is er een gat? Wie doet kiekeboe door het gat in mijn sok/kous? Of: Wat zien we door het gat zitten? Doen jullie eens mee? Zwaai maar eens naar je teen en zeg maar: daag! Al die gaatjes in mijn fluit zeg! Zitten er in mijn sok/kous ook zoveel? Nee, gelukkig niet hé. …
Van Hooft M. & J. Bielen (2003-2004), Hola hee, ik zing mee! 30 liedjes voor peuters en kleuters. Dopido-Doremi, Altoria, Averbode (boek en cd, track 10) Van Hooft M. & J. Bielen (2003-2004), Hola hee, ik zing mee! 30 liedjes voor peuters en kleuters. Dopido-Doremi, Altoria, Averbode De Kockere, G. (1996), In: Dopido, oktober
8 9
139
Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen. - (beeld) De kleuters kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. - (beeld) De kleuters kunnen verschillende beelden, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
5 6
gaatjes en buizen
4
7 8
toelichting Door zelf een gaatjesdoos te maken, ontdekken de kleuters hoe gaatjes gemaakt worden, welk kijk-effect ze hebben, en wat de gekleurde folie met een gaatje doet. Met zo’n doos kun je een raadselspel spelen dat het intens kijken en denken stimuleert. Eenzelfde soort intense waarneming wordt bij de kleuters gestimuleerd wanneer zij moeten voelen wat er in een doos zit. Dat zij daarvoor hun handjes in twee gaten moeten steken, maakt het heerlijk spannend: wie durft? In ‘de gaatjesfabriek’ beleven de kleuters het plezier van zelf gaatjes te mogen maken in heel verschillende materialen. Klei, zandpasta, plastic zakjes, ... lenen zich uitstekend om zelf gaatjes te fabriceren en zo allerlei tactiele ervaringen op te doen. De kleuters ontdekken ook de middelen waarmee je gaatjes kunt maken (een vinger, stokje, ...) en de ‘functie’ van gaatjes: door gaatjes kun je zand, water, ... laten weglopen.
Werk vooraf -
-
(bij de introductieactiviteit) De gaatjesdoos van de klaspop maken: in bv. een (versierde) schoenendoos zijn gaatjes van verschillende grootte aangebracht. Enkele van die gaatjes zijn ook bedekt met transparante, gekleurde folie. Eventueel zit er in van de gaatjes een buisje/kokertje waardoorheen de kleuters in de doos kunnen kijken. De leidster zorgt ervoor dat de lichtinval voldoende groot is, zodat de kleuters door de gaten een voorwerp kunnen onderscheiden. (bij de kern) Aan de kleuters vragen om een schoenendoos mee te brengen. De leidster tekent op elke doos al enkele kleinere en grotere gaatjes in het deksel en/of de zijkanten.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: EEN DOOS VOL GAATJES Groeperingswijze klassikaal
9
Materiaal -
klaspop; mooi versierde doos met iets geheims, iets belangrijks van de klaspop in (bv. fopspeen, knuffel, knikkers, een stukje speelgoed, …) (cf. werk vooraf).
Verloop
1. De klaspop komt fier de kring binnen. Ze heeft een leuke doos gemaakt waarmee ze graag een spelletje zou spelen. De klaspop loopt rond in de klas en zoekt een klein voorwerpje dat ze - onzichtbaar voor de kleuters - in de doos stopt.
140
2. De klaspop komt terug in de kring. De leidster en de klaspop gaan met de doos rond en vragen of de kleuters zo kunnen zien wat er in de doos zit. De kleuters ontdekken de verschillende gaatjes, waarop de leidster de kleuters van dichterbij laat kijken. De kleuters vertellen wat ze zien en komen zo samen tot het antwoord op de vraag: wat zit er in de doos?
1
3. Dit kan enkele keren herhaald worden, waarbij telkens een andere kleuter met de klaspop een voorwerpje gaat zoeken. Bij het kijken door de verschillende gaatjes beklemtoont de leidster dat je het voorwerp steeds anders ziet.
2
4. De leidster vindt zo’n gaatjesdoos wel heel leuk en vraagt of de kleuters ook zo’n doos willen maken (overgang naar de kern).
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kijk eens wat een mooie gaatjesdoos ik gemaakt heb. Ik kan daar leuke spelletjes mee spelen. Spelen jullie even mee? Ik ga er iets in steken en jullie moeten dan goed door de gaatjes kijken. Vertel eens wat je ziet. Zie jij dat ook of zie je iets anders? Weten jullie nu al wat er in de doos van de klaspop zit? Ik zei … X zei … Weet je nu wat het is? Kom jij nog eens door een gaatje piepen? Kun je iets zien als je door die kleine gaatjes kijkt? Door welk gaatje zag je het het best? Welk gaatje vond je het mooist? Wie wil ook zo’n gaatjesdoos maken waarmee je spelletjes kan spelen? ...
KERN: MIJN EIGEN GAATJESDOOS11 Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
schoenendoos waarop de leidster al enkele gaten van verschillende grootte voortekende (en eventueel al uitprikte) (één per kleuter); eventueel spatraampjes en waterverf (één per kleuter) (als de kleuters eraan toe zijn om zelf te spatten); waterverf; grove verfborstels; priknaalden en prikkussens (als de kleuters eraan toe zijn om zelf te prikken); transparante folie (in verschillende kleuren); kokertjes/buisjes; eventueel bladen, schaar en perforator; eventueel vilt (voorgesneden op maat van de schoendozen) en lijm; eventueel kerstverlichting; kleine voorwerpen uit de klas.
3
gaatjes en buizen
-
4 5 6 7 8 9
Verloop
1. De kleuters krijgen elk een schoenendoos om zelf een gaatjesdoos van te maken. 2. De kleuters prikken gaatjes uit de schoenendoos. Als ze dat zelf nog niet kunnen, helpt de leidster. Eventueel prikte ze de gaten al voor; de kleuters moeten er dan nog enkel de stukjes karton uitduwen. Er moeten voldoende verschillende gaatjes in de doos zitten.
141 11
cf. ‘We zitten erin!’, Activiteitengeheel 3: Beeld, kern
tips
-
De doos kan aan de binnenkant eventueel met vilt bekleed worden; zo wordt ze lekker zacht en krijgt ze iets ‘mysterieus’. Het gaatjes maken wordt wel wat moeilijker zo. Om de kleuters meer zelf te laten experimenteren met gaatjes maken, kan het deksel van de schoenendoos vervangen worden door een stevig blad papier (of een ander materiaal), waaruit de kleuters dan gaten knippen of waarin ze met een perforator of ponsje gaatjes maken.
1
-
2
3. De kleuters krijgen stukjes transparante folie van verschillende kleuren waarmee ze de gaatjes kunnen bedekken. De leidster biedt ook kokertjes aan die de kleuters in de gaatjes kunnen steken. 4. De kleuters bespatten de doos met verschillende kleuren en laten die drogen.
3
5 6
Indien het bespatten nog te moeilijk is voor de kleuters, laat de leidster de kleuters de doos op een andere manier versieren: stempelen, sponzen, papiersnippers of glanspapier erop kleven, … 5. De kleuters mogen in hun doos een voorwerp steken, dat door andere kleuters geraden kan worden. 6. In de kring kunnen de dozen verzameld worden. De kleuters moeten nu door de gaatjes ‘piepen’, en raden en/of kijken wat er in de dozen zit.
gaatjes en buizen
4
tip
7 8 9
tips
-
142
De gaatjesdozen kunnen op ooghoogte van de kleuters op een rij gezet worden. Bovenaan elke doos wordt een gaatje geprikt waardoorheen een klein lichtje gestoken wordt (bv. kerstverlichting). Zo krijgen de geheime dozen extra sfeer. Aan de ouders kan ook gevraagd worden om op maandag iets in de doos te steken dat betrekking heeft op wat hun kleuter dat weekend gedaan heeft. De ouders kunnen er ook een begeleidend briefje met een beetje uitleg bij steken. ‘s Maandags in de kring vertellen de kleuters dan iets rond wat ze meebrachten. De kleuters bekijken elkaars dozen.
-
Aan de ouders kan verteld worden dat ze het raadselspel ook zelf met hun kleuter kunnen spelen. In de gaatjesdoos kan dan bijvoorbeeld allerlei huishoudelijk materiaal terechtkomen. Er kunnen ook foto’s voor de gaatjes gekleefd worden.
1
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Leg het matje maar onder de gaatjes. Heb je al veel gaatjes uitgeprikt/stukjes karton uitgeduwd? Kan je iets zien door dit kleine gaatje? Kijk er eens door. Zie je iets? Wat zie je? Welke gaatjes wil jij bedekken? Welke kleur kies je? Kijk er eens door. Ziet je doos er nog hetzelfde uit? Steek er je handje eens in. Welke kleur heeft je hand nu? Kijk eens naar X! Hij heeft zijn deksel al helemaal volgespat. Welke kleur(en) wil jij gebruiken? Kijk nu eens: er staan allemaal kleine druppeltjes op je doos. En hier, hier is er een grote druppel verf gevallen. Wat wil jij in je gaatjesdoos steken? Mag X ook eens door een gaatje in je doos kijken? X, zie je wat er in de doos zit? Of moet je nog eens door een groter gaatje kijken? …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: RA RA RA, WAT ZIT ER IN MIJN DOOS? Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
raadseldoos (cf. Ontdek- en experimenteerfase); enkele voorwerpen uit de klas om in de doos te steken (bv. blokken, belletje, potloden, balletje, …);
2 3
gaatjes en buizen
-
4 5 6
Verloop
1. De leidster vertelt dat haar raadseldoos eigenlijk ook soort gaatjesdoos is, maar dan wel een heel speciale. De kleuters mogen niet door de gaatjes kijken. Ze mogen enkel door de gaatjes voelen. De leidster stopt een voorwerp uit de klas in de doos, zonder dat de kleuters kunnen zien welk voorwerp. 2. De kleuters moeten raden wat er in de doos zit. Eerst schudt de leidster even met de doos; dat zet de kleuters al op het juiste spoor. Daarna mogen de kleuters één na één voelen en raden. Wanneer alles geraden is, moeten de kleuters zelf alle voorwerpen terug op de juiste plaats leggen. 3. Indien de betrokkenheid nog hoog is, kan de leidster de kleuters zelf iets in de doos laten stoppen. Terwijl de ene kleuter (samen met de leidster) iets in de klas zoekt, leggen de andere kleuters hun hoofd op hun knieën.
7 8 9
tips
-
Om het spelletje eenvoudiger te maken, kiest de leidster op voorhand bv. drie voorwerpen uit, of laat ze de kleuters drie voorwerpen kiezen. Ze kan dan het geluid van die drie voorwerpen al eens één na één laten horen. De leidster steekt dan onzichtbaar voor de kleuters één van die drie voorwerpen in de doos. Nog een gemakkelijker variant voor de minder taalvaardige kleuters is verschillende voorwerpen in de doos te leggen en dan de instructie ‘zoek een …’ te geven. Afhankelijk van hoe moeilijk de leidster het wil maken,
143
legt ze er meer of minder voorwerpen in en toont ze de voorwerpen wel of niet op voorhand. Ze kan de doos ook vullen met maïs of iets dergelijks waarin de spulletjes verstopt zitten.
Mogelijke vragen en opmerkingen
1
-
2 3
5 6
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: DE GAATJESFABRIEK
gaatjes en buizen
4
Zal ik nog eens schudden? Een beetje harder misschien? Wie wil eens voelen? Wat voel je? Is het iets groots? Iets kleins? Is het rond? Is het hard? Is het zacht? Wat denk je: het maakt lawaai, het is hard en rond, het is niet zo groot...? Wat wil je in de doos steken? Zal dat erin kunnen? Is dat niet te groot? Waarvoor gebruiken wij dat? Waar zou ik dat uitgehaald hebben? Waar moeten we dat leggen/steken? …
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
7
verschillende soorten papier; andere materialen om gaatjes in te maken: plastic, stof, karton, ...; perforator; verschillende ponsjes (om verschillende vormpjes zoals hartjes, sterretjes, … uit te drukken); andere (veilige) materialen om gaatjes mee te maken (verschillende scharen, priknaalden, ...); eventueel plastic zakjes; kartonnen doos; voorwerpen om in de gaten van de doos te steken (blokken, balletjes, knopen, ...); klei (of zandpasta of gips); stokjes.
Verloop
1. De kleuters experimenteren met allerlei materiaal om gaatjes te maken.
8
2. Wanneer de kleuters stilvallen, kan de leidster met de kleuters iets maken, bijvoorbeeld: een eigen blokkenstoof of figurenkubus: de leidster helpt de kleuters om uit een kartonnen doos gaten te knippen (de kleuters tonen bv. aan de leidster waar de gaten moeten komen en hoe groot ze moeten zijn; de leidster knipt de gaten uit). De kleuters gaan dan op zoek naar voorwerpen die in de gaten passen; een gatenlapje: de kleuters drukken gaatjes in een stuk klei, zandpasta of gips. Ze kunnen dit op 12 verschillende manieren doen: met de vingers, met stokjes, met een blokje, … ; een gatenzakje: de kleuters maken gaatjes in kleine plastic zakjes.
9
3. De kleuters spelen met hun ‘gatenwerkjes’, of er wordt iets mee gedaan, bijvoorbeeld: de kleuters strooien de confetti uit; ze spelen met de blokkenstoof; ze gaan met het plastic zakje aan de zand- of watertafel spelen (cf. suggesties); ze stoppen voorwerpen in de gaatjes.
144 12
cf. ‘We zitten erin!’, Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 1
tip
De ontdektafel kan nog verrijkt worden met materiaal waar gaatjes in zitten en waar dan bv. (boetseer)klei, speeldeeg of plasticine doorgeduwd wordt: een knoflookpers, een zeef of vergiet met grote gaten, een frietensnijder, ...
1
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Kijk, je moet je blad er zo tussen steken. Duw nu maar heel hard op de perforator. Nu heb jij al veel confetti gemaakt zeg. Misschien kunnen we die straks op de speelplaats eens omhoog gooien? Wie helpt er nog mee confetti maken? Dan doen we alsof we een feestje hebben! Of: Dan gebruiken we die voor de verjaardag van X. Hoe ga jij hierin gaatjes maken? Ha, met de schaar, dat is een goed idee! Als jij nu in dat zakje prikt, dan heb je een zakje vol gaatjes! Zullen we eens iets in dat zakje doen? Wat? Probeer eens met een ander stokje een gaatje te duwen. Zie je? Het zijn grotere gaatjes hé. Jij hebt nu een doosje gemaakt met allemaal gaten in. Zoek eens iets wat we door dit gat zouden kunnen steken. Oei, past dat balletje in geen enkel gat? Zoek je een kleiner balletje? Of maken we het gat groter? ...
2 3
gaatjes en buizen
-
4 5 6 7 8 9
145
Suggesties Suggesties voor bijkomende activiteiten
1
Beweging
2
- ‘De gaatjesstok in de bewegingshoek’ In de bewegingshoek staat een stok (bv. paraplustok in voet). De kleuters kunnen allerlei voorwerpen met gaten over de stok schuiven (als ze op een stoeltje staan): buizen, kokers, ...
Muziek
3
5 6
gaatjes en buizen
4
- ‘Een tokkelinstrument maken’ De kleuters krijgen een doos met een gat erin. Daar worden elastiekjes over gespannen om later op te tokkelen. De doos kan uiteraard versierd worden.
7 8 9
- ‘Verstopte muziekinstrumenten’ Wanneer de gaatjes van bv. een blokfluit, een trompet, … worden afgesloten, krijg je andere geluiden dan tevoren.
Beeld - ‘Schilderen over gatendeksels of sjablonen’ De kleuters schilderen over plastic deksels met gaten in of over een sjabloon, zodat ze op hun blad enkel de gaten of de figuur als resultaat krijgen. - ‘Maskers maken’ De leidster prikte of knipte op voorhand al de ogen uit een papieren bord uit. De kleuters versieren de rest van het masker: de neus (met (kroon)kurken), het haar (bv. met wol, met linten papier, …) en de mond (tekenen, snippers kleven). - ‘Stempelen met buizen’ De kleuters doppen de open zijde van buizen (toiletrol, keukenrol, dunnere buisjes, ...) in een schaaltje met verf en stempelen cirkels op hun blad. - ‘Cd-mobiel’ Er wordt een mobiel gemaakt met oude cd’s. De cd’s kunnen worden bekleefd met zijdepapier, of betekend met onuitwisbare alcoholstiften. - ‘Olifant’ De leidster tekent een olifant en er wordt een gaatje gemaakt ter hoogte van de slurf. Daar kunnen de kleuters dan hun vingertje doorsteken. - ‘Telefoneren’ Met wc-rolletjes of keukenpapierrollen wordt een telefoon(lijn) voor in de poppenhoek gemaakt. Een telefoonlijn kan ook gemaakt worden met een lange buis en twee trechters aan de uiteinden. - ‘Onze ‘zoekbril’’ Met wc-rolletjes wordt een verrekijker of bril gemaakt om de gaatjes beter te kunnen zoeken.
146
- ‘We maken ons mooi’ bv. De kleuters rijgen kettingen, niet alleen met kralen of parels, maar ook met stukjes van rietjes. Ook met knopen kan je een mooie ketting maken. Grote knopen met twee of vier gaatjes zijn ideaal. De knopen kunnen eventueel volgens het aantal gaatjes gesorteerd worden. bv. Armbandjes kunnen gemaakt worden door doorzichtige soepele buisjes van 15 cm vol te stoppen met crêpepapier, gekleurd zand of kralen. Het armbandje wordt dichtgemaakt met een groter stukje buis.
1
Andere
2
- ‘Buizenspecial’ cf. ‘handen uit de mouwen’, Depondt, L., In: Kleuters & ik, Doeboek 1., p. 67 - ‘Ontwikkelingsmaterialen met gaatjes’ hamertje tik, steekparels, ...
3
- ‘Gaten dichten’ Grote gaten (bv. een deurgat, een hoepel, …) proberen te dichten met vellen (behang)papier, lakens, ... - ‘Exploratietocht’ De kleuters gaan buiten op zoek naar allerlei gaten en buizen (bv. regenpijpen, schoorstenen, brievenbussen, geldautomaten, rioleringsbuizen, betonmolen, …). De leidster maakt foto’s en in de klas wordt er een heus gaten- en buizenboek gemaakt waarin kleuters, samen met de leidster, achteraf nog veel kunnen kijken. - ‘Zandtafel/watertafel’ De zandtafel en watertafel worden verrijkt met allerlei gaatjes- en buizenmaterialen: trechters, vergieten, zeven, buizen, zandmolentjes, plastic zakjes of bekertjes met gaatjes, ... - ‘Onze klasrivier’ Met een brede halve buizen (bv. een dakgoot) kan er een rivier of kanaal gemaakt worden. De kleuters kunnen er dan met bootjes in spelen of eendjes vissen, ... - ‘Constructiehoek’ De kleuters spelen op een speelgoedwerkbank met schroeven, moeren, bouten en een speelgoedschroevendraaier. - ‘Dieren (konijnen, mollen) maken ook ‘gaten’ bv. In de klastuin of tijdens een exploratie gaan de kleuters echt op zoek naar molshopen, konijnenpijpen, … - ‘Activiteiten rond het boekje Rupsje nooitgenoeg’ (cf. suggesties voor prentenboeken): bv. de leidster vertelt het verhaal met een minirupsje en prenten met gaatjes in; bv. de kleuters spelen het verhaal na: de kleuters zijn rups en kruipen door de verschillende eetwaren (= op grote prenten uitgetekend); bv. de kleuters kijken hoe een rups gaatjes in sla, appels, … eet.
gaatjes en buizen
- ‘Sorteren’ Een eierkarton vullen met verschillende materialen.
4 5 6 7 8 9
147
- ‘Er kroop een rupsje’ Albers, M. & R. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, Muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (cd 2, track 5). Kort verhaaltje rond een rups. De tekst is niet dezelfde als in het boek van Eric Carle, maar wel sterk gelijkend en bovendien rijmend.
1
Liedjes en versjes - Liedje ‘Waar ben je toch geweest’ Abramsz, S. (2002), Rijmpjes en versjes uit de oude doos. Meulenhoff, Amsterdam
2
Waar ben jij toch geweest?
3
5 6
gaatjes en buizen
4
Waar ben jij toch geweest? Bij tante, bij tante. Waar ben jij toch geweest? Bij tante op het feest. Wat heb jij daar gehad? Een koekje, een koekje. Wat heb jij daar gehad? Een koekje met een gat!
‘Koekje’ kan worden vervangen door snoepje. De kleuters kunnen eventueel eens proeven van koekjes of snoepjes met gaten (krakelingen, snoepjes aan ketting, ...). - Liedje ‘Kiekeboe’ (bron: http://extern.kahosl.be/annemie.merckx/andersklas/images/Gaatjes.htm) Kiekeboe (Marieke de Lathouwer) Kiekeboe! Zie je dat? ‘k Steek m’n vinger door dit gat!
Of:
7
Ik kan kijken door dit gat
Of:
‘k Steek m’n neusje door dit gat!
8 9
148
De kleuters doen de bijbehorende bewegingen. - Liedje ‘Hallo’ (bron: http://extern.kahosl.be/annemie.merckx/andersklas/images/Gaatjes.htm) ‘k Steek m’n vinger door een gaatje (Marieke de Lathouwer) ‘k Steek m’n vinger door een gaatje. ‘k Zeg hallo tegen m’n maatje.
- Liedje ‘Gaatjes’ (bron: http://extern.kahosl.be/annemie.merckx/andersklas/images/Gaatjes.htm) Gaatjes (Marieke de Lathouwer)
1
Een gaatje hier, een gaatje daar. ‘k Vind er wel nog een paar! Gaatjes zoeken vind ik fijn. ‘k Vind ze snel, groot of klein. Een gaatje hier, een gaatje daar. ‘k Vind er wel nog een paar!
2
- Liedje ‘Buis’ (bron: http://extern.kahosl.be/annemie.merckx/andersklas/images/Buizen.htm)
3
Buis (Marieke de Lathouwer)
De kleuters tonen de juiste buis. - Liedje ‘Buizen’ (bron: http://extern.kahosl.be/annemie.merckx/andersklas/images/Buizen.htm) Buizen (Marieke de Lathouwer) De buizen vind ik toch zo fijn. Soms zijn ze groot, soms ook heel klein. Ik kan ermee spelen van falderaldelen. Ik kan me niet vervelen van falderalderee!
- Versje ‘Ik stop mijn benen in mijn broekspijpen’ Debaene, A. & C. Goossens (1993), Tante Nans zat op een gans. Liedjes, spelletjes en versjes. Altiora, Averbode Ik stop mijn benen in mijn broekspijpen (Riet Wille) Ik stop mijn benen in mijn broekspijpen voeten in mijn schoenen, armen in mijn mouwen handen in mijn wanten en als niemand het ziet… mijn duim in mijn mond.
gaatjes en buizen
Buis, buis, lange/korte/dikke/dunne buis. Zeg me waar is die buis?
4 5 6 7 8 9
149
Suggesties voor prentenboeken Opmerking Naast de prentenboeken waar ‘gaatjes en/of buizen’ een deel van de inhoud vormen, vind je tegenwoordig heel veel peuterboekjes met letterlijk een gat in. In de onderstaande lijst, namen we slechts een 2-tal dergelijke boekjes op, bij wijze van voorbeeld.
1
- Boon, M. (2003), Kiekeboe voertuigenboek voor de allerkleinsten. Zuid-Nederlandse Uitgeverij, Aartselaar In dit boekje wordt ingespeeld op het ‘kiekeboe’-plezier van peuters. Elke pagina heeft een rond gat waardoor een fragment van de illustraties op de volgende of vorige prent zichtbaar is. Rond het gat staat een vraagteken dat de kleuters aanspoort te raden welk voertuig door het gat gedeeltelijk zichtbaar is. - Carle, E. (2004), Rupsje nooitgenoeg. Gottmer, Bloemendaal. Een week lang eet een rups alles op wat hij aan eetbare dingen tegenkomt. Hij bijt dus overal gaatjes in. Dan verandert hij via een cocon in een prachtige vlinder.
2 3
5 6
gaatjes en buizen
4
7 8 9
150
- Comfort, L. & M. Holtrop (2004), Als ik een prinses was. Piccolo, Amsterdam In elke pagina zit een gat. Achter in het boek kan een foto zodanig ingeschoven worden, dat deze in de illustraties zichtbaar is. - Elzbieta (1996), Gaatjes. Ludion, Gent Een klein, grappig mannetje is druk bezig allerlei gaatjes op te vullen, tien in totaal: een steentje, een stok, een erwt, ... worden in een holletje gestopt. Op de volgende pagina komt men te weten over welk gaatje het precies ging. De laatste gaatjes vindt het mannetje in zijn eigen lijfje. - Shipton, J. & S. Percy (1999), Hoe vang ik mijn vader? Lemniscaat, Rotterdam Michiel, het Nijlpaardje is droevig omdat zijn papa nooit tijd voor hem heeft. Hij bedenkt een plannetje: hij wil zijn papa vangen, en graaft daarom een kuil. Wel eerder een boekje voor de oudere peuters. - Van Norden, A. & J. Boeke (2003), ‘Een bootje in de goot’, In: Dikkie Dik. Het geblokte blokboekje. Gottmer, Haarlem Dikkie Dik vindt een bootje op straat. Hij zet het in de goot en speelt er wat mee. Wanneer het begint te regenen, schuilt Dikkie Dik in een leeg verfblik en vult de goot zich met water. Het bootje drijft af en verdwijnt uiteindelijk in de rioolkolk (= duiker).
HAKKETAK EN STOKKETOK HAKKETA HAKKETAK EN STOKKETOK 1
Ontdek- en experimenteerfase
2
Doelen -
(beeld) De kleuters kunnen hun materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
Werk vooraf -
3
Twee maal een lap stof voorvormen tot popje: een hoofdje (bv. vol nylonkousen, en afgebonden door een elastiekje) en een kleedje. Twee houdertjes voor de stokpopjes maken, zodat zij naar de kleuters kunnen kijken, zonder dat de leidster hen voortdurend vast hoeft te houden. Een ton vol grote/lange takken/stokken samenstellen: een borstel, een vishengel, een wandelstok, een borstelstok, takken met/zonder blaadjes, en met/zonder vertakkingen, trekker, kinderspade, een boog, stelten, een pluizendief, … Deze ton wordt uit het zicht van de kleuters geplaatst, bv. in de gang.
4
Takken en stokken, takjes en stokjes vind je overal. Het zou fijn zijn als kleuters van thuis wat materiaal konden meebrengen. Afhankelijk van de haalbaarheid wordt aan ouders gevraagd om aan de kleuters grote takken/ stokken of allerhande kleine takken/stokken mee te geven. Als de leidster ervoor kiest om met de kleuters zelf op zoek te gaan naar takken en stokken in een naburig bos, kan ze de ouders ook uitnodigen om mee te gaan.
IN DE GROTE GROEP Materiaal -
twee stukjes stof, voorgevormd tot popje (cf. werk vooraf); een grabbelton vol grote/lange takken en stokken (cf. werk vooraf); een tak en een stok, voldoende stevig om er een stokpop van te maken; enkele plukjes wol of stukjes kunsthaar; een (textiel)stift.
Opmerkingen -
De twee popjes, Thé Tak en Stien Stok, komen in alle activiteiten terug. Soms formuleren zij vanuit hun ‘wereldje’ een probleemstelling; soms zijn ze er alleen bij om de kleuters aan te moedigen. De grabbelton vol grote stokken, takken en gebruiksvoorwerpen kan nadien nog onder begeleiding (veiligheid!) verder verkend worden. Wanneer de klas op stokken- en takkenzoektocht kan gaan, is het fijn om digitale foto’s te nemen. De uitprints kunnen nadien in een exploratieboekje terechtkomen.
hakketak en stokketok
Opmerking
5 6
7 8 9
Verloop
1. In de kring liggen op de stoel van de leidster allerlei materialen: een tak, een voorgevormd stuk stof, een stift, plukjes wol of ‘haar’. De leidster is verbaasd en vraagt zich hardop af waar die materialen vandaan komen en wat ze ermee moet doen. Ze ‘speelt’ wat met de tak: trommelen, stappen als met een wandelstok, erop ‘fluiten’, er een tandenborstel
151
van maken, … terwijl ze zich luidop afvraagt waarvoor de tak dient. Idem met het voorgevormde stuk stof: ze maakt er een ‘hoed’ van, een zakdoek waarmee ze haar neus snuit, …
1
2. Wanneer de leidster de stof op haar hand zet alsof het een popje is, komt Thé Tak al wat tot leven. De verbazing is groot, en met de hulp van de kleuters steekt de leidster hem helemaal in elkaar. Wanneer ze ogen en een neus tekent en hem wat haar geeft, komt Thé echt tot leven. Hij vertelt zijn naam, en begroet de kleuters.
2
3. Thé Tak vraagt aan de kleuters of ze zijn vriendinnetje, Stientje Stok, niet gezien hebben. Samen met de kleuters achterhaalt de leidster bij Thé hoe Stientje eruit ziet: ‘een stok, een … (kleur) kleedje, … (kleur) haartjes’. Enkele kleuters gaan op zoek. Met de materialen die de kleuters aanbrengen, steekt de leidster Stientje in elkaar.
3
4. Thé en Stien zijn blij dat ze elkaar weer gevonden hebben. De leidster polst naar hun namen: waarom Tak en Stok. Thé en Stien vertellen dat ze gek zijn van takken en stokken. Op dat ogenblik beseffen ze dat geen van beide hun grote doos met takken/stokken heeft meegebracht. Ze vragen zich af waar die doos gebleven is. De leidster en de kleuters gaan op zoek. Ze vinden de ton verderop in de gang.
4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
5. De volle ton is te zwaar, dus wordt het werk verdeeld: alle kleuters krijgen een tak of stok. De leidster houdt het gesprek met Thé en Stientje en de kleuters open. Via de poppen kan de leidster ook extra aandacht aan de veiligheid besteden.
9
152
6. In de kring worden alle materialen weer verzameld in de ton. De leidster speelt aan de hand van Thé en Stientje in op wat de kleuters spontaan aanbrengen. Hier en daar geeft ze via de popjes ook wat extra impulsen, bv. door de kleuters de handeling waarvoor de stok bedoeld is, uit te laten voeren: vissen met een hengel; vegen met een borstel; met de pluizendief wat stof wegnemen, … 7. De popjes vertellen nogmaals hoeveel ze wel van stokken en takken houden, en dat ze er zoveel mogelijk willen verzamelen. Afhankelijk van wat haalbaar is, motiveert de leidster de kleuters om van thuis nog meer (grote) takken en stokken mee te brengen; en/of om van thuis allemaal kleine takjes en stokjes mee te brengen; en/of om in de klas, de school, de schooltuin, het naburige bos op exploratie te gaan.
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
-
Wat ligt er nu op mijn stoel? Een stukje stof, een tak, … Wat kan ik daarmee doen? Het lijkt wel een trommelstok. (Proberen) Of is het een wandelstok? (Proberen) Of … En zo kan ik mijn neus snuiten. (Uitvergroot uitvoeren) Of is het iets anders? Kijk nu eens, het is precies een popje. Als ik het nu eens op deze tak zet. Kijk, nu hebben we een echt popje. (Fluisterend) “Hallo”. Heb je dat gehoord? “Hallo,” zegt het popje. Hallo, popje. Wacht eens even, ik geef je een neus, popje, en twee ogen. “Hallo”. Hallo, popje, wie ben jij? “Ik ben Thé Tak, en wie zijn jullie?” Zullen we Stientje gaan zoeken? Waar hebben jullie haar gevonden? Oh, het is opnieuw een stukje stof en een stok. Zullen we Stientje maken? Wat heeft ze allemaal nodig? Zeg Thé Tak en Stien Stok, jullie hebben zulke gekke namen: Tak en Stok… T: ‘Ik hou van takken, allemaal takken, grote takken, kleine takjes. Ik ben zelf ook een beetje tak, kijk maar.’ (Idem Stien.) S: ‘Wij houden alle stokken en takken die we vinden bij, hé Thé! In een grote ton/doos, hé Thé! Waar heb jij de ton/doos gelaten?’ T: ‘Maar jij had ze toch?’ Hoe ziet die ton/doos eruit, Thé, vertel eens. …Hoe groot is ze? Wat zit erin? Zit ze vol stokken en takken? Grote of kleine? Zullen we Stien en Thé even helpen zoeken naar hun ton/doos? Waar kunnen we gaan zoeken? Hoe kunnen we die ton/doos naar de klas brengen? Kun jij die optillen, X? Of jullie twee samen? Wat wil jij graag dragen? Wie wil er graag de borstel dragen? Is deze stok/tak niet te zwaar/lang? Hoe kunnen we hem dragen? Wil je hem met twee dragen? Wie helpt …? Let op dat je elkaar geen pijn doet. Hou de stok/tak maar recht naar omhoog. X, wat kun jij met je stok/tak doen? Vegen? Wandelen? X, jij hebt een heel lange tak, veel langer dan die van Y. Wie heeft nog een lange tak/stok? We stoppen alle stokken terug in de ton/doos. Eerst …, dan … Breng ze maar één voor één. Steek ze maar in de ton/doos. ...
IN DE KLEINE GROEP Materiaal -
de twee stokpopjes Thé Tak en Stientje Stok; zandtafel en/of themabak gevuld met een paar takken en stokjes; dozen, tassen en zakken vol kleine stokjes: tandenstokers, wattenstaafjes, kleine takjes en twijgjes, ijsstokjes, spatels van bij de dokter, bamboestokjes voor de planten, lucifers, … (door de kleuters en/of de leidster meegebracht); stukjes buis of leiding; doekjes; touwtjes en stukjes wol; elastiekjes; houten parels met grote openingen, gordijnringen; pingpongballetjes.
1 2 3 4
hakketak en stokkestok
-
5 6 7 8 9
Verloop
1. Thé Tak en Stientje Stok hebben de zandtafel en/of een themabak aangevuld met allerlei stokken en takjes. Ze zijn absoluut in hun nopjes, maar vragen nog wat hulp aan de kleuters. Er moeten nog enkele dozen, tassen, zakken leeggemaakt worden.
153
2. De leidster laat de kleuters helpen met uitpakken. 3. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van de kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen.
1
4. Wanneer het spel wat afzwakt, kan de leidster meespelen en verdiepende suggesties geven, eventueel via Thé en Stientje.
2
In de zandtafel kunnen de kleuters (met nat zand) bijvoorbeeld: takjes/stokjes in het zand steken, ermee schrijven, er een ‘veld’ mee afbakenen; takjes tegen elkaar laten leunen; takjes op een rij leggen en zo een slang maken; takjes breken, de schors eraf pulken, …;
3
In/op de thematafel kunnen de kleuters bijvoorbeeld: met takjes/stokjes op elkaar slaan, of op iets anders slaan, … ; takjes/stokjes breken; de schors van takjes pulken, …; takjes/stokjes door ringen, buizen steken, …; allerlei stukjes stof of wol of touw aan takjes binden, …; veel takjes samen vasthouden; met takjes tegen pingpongballetjes slaan.
4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
9
154
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Maar kijk nu eens hoeveel stokjes/takjes (de kleuters hebben meegebracht). Waar zijn jouw stokjes/takjes, X? Wil je ze in de zandtafel leggen? Of speel je er liever mee in de stokken- en takkenbak? Zullen we Thé en Stien eens helpen met die zakken en dozen vol takjes en stokken? Kijk eens wat X doet. Hij tekent in het zand. Kun jij dat ook, Y? Wat kun je nog met de takjes of stokjes doen? Kun je de stokjes ook recht laten staan? Die stok is te groot voor dat gaatje. Hij kan er niet door. Is er een ander ringetje, buisje, …? He, X, ga jij je takje/stokje inpakken? Kijk eens hoeveel stokjes/takjes X kan vasthouden! Je kunt er stukjes afbreken, hé, van die takjes. Kun jij dat ook van deze stok/tak? ...
Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (beweging) De kleuters kunnen spontaan mee bewegen op muziek. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2
toelichting De kleuters ervaren dat stokken en takken heel wat bewegingsimpulsen kunnen bevatten: je kunt erover, eronder, erop kruipen/stappen/springen; je kunt ‘m hoog in de lucht steken en ermee zwaaien; met een stok kun je ook een balletje laten voortbewegen; het sleuren van takken en stokken vraagt een behoorlijke fysieke inspanning. Door samen met takken en stokken bezig te zijn, ervaren de kinderen het belang van een veilige omgang met het materiaal. De kleuters beleven ook hoe je je bij een stok van alles kunt verbeelden: een stok wordt een boom; vele stokken zijn een bos. En ook zelf kun je een stok of een boom worden. Ze ervaren hoe ze zich als een stok(pop) kunnen opspannen. -
(bij de introductieactiviteit, bij de kern) Een verzameling takken (stokken) samenstellen: ‘lichte’ takken van ca. 1 m (één per kleuter) en een tiental takken van 1,5 m. (bij de kern) In de bewegingsruimte stippen op de grond bevestigen: voor Thé Tak en één per kleuter. (bij uitbreidingsactiviteit 1) Een tiental emmertjes vullen met nat zand. (bij uitbreidingsactiviteit 3) Stokken van krantenpapier maken (één per kleuter).
INTRODUCTIEACTIVITEIT: KUN JIJ WAT IK KAN? Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
de twee stokpopjes Thé Tak en Stientje Stok, en hun houdertje (cf. Ontdek- en experimenteerfase); twee kleine takjes, één voor Thé en één voor Stien; één tak van 1 m voor de kleuters.
4
hakketak en stokketok
Werk vooraf
3
5 6 7 8
Verloop
1 Thé nodigt Stientje uit om enkele takkenspelletjes te spelen. 2. Thé daagt Stien uit: ‘Kun jij wat ik kan?’ Thé doet telkens iets voor met een tak. De leidster verwoordt wat ze Thé ziet doen, bijvoorbeeld: een tak boven het hoofd tillen; een tak naast zich op schouderhoogte houden en laten molenwieken door polsbewegingen te maken; een tak verticaal houden (rustend op de grond), even lossen en weer pakken; met de tak een ritme op de vloer tikken (of in een kookpot); een tak horizontaal houden, precies voor zijn ogen; een tak verticaal in de lucht steken, zo hoog mogelijk.
9
155
3. Thé wordt in de houder gezet terwijl Stien de handeling van Thé probeert na te doen. Het lukt haar niet zo goed. Ze heeft dus de hulp van de kleuters nodig. De kleuters doen mee, maar doen wel alsof, dus zonder echte takken. Indien nodig mag een kleuter de handeling van Thé nog eens voordoen (met een echte tak). De leidster (of Thé) nodigt de kleuters ook uit om een nieuwe handeling voor te stellen.
1
4. Stien wordt moe van de spelletjes. De leidster stelt voor dat de kleuters, samen met Thé, verder spelen in de bewegingsruimte (cf. kern).
2
Mogelijke vragen en opmerkingen
- T: ‘Kijk eens wat ik kan! Ik hou mijn tak boven mijn hoofd, met één hand! Kun jij dat ook, Stientje?’ - S:‘Ik kan het niet. Hoe moet ik het doen? Wie kan het nog eens tonen?… Aha, ik moet de tak met een hand vasthouden en hem dan tot boven mijn hoofd duwen. Dat is wel zwaar, hoor.’ - T: ‘Kijk eens wat X doet, hij steekt zijn tak in de lucht. Dat kan ik ook. Kunnen jullie dat ook? Probeer eens. We nemen de tak vast (doen alsof), en we steken hem hoog in de lucht. Nog hoger, nog hoger. Nu jij, Stientje!’ - Dat kunstje is nog knapper dan dat van Thé! Jij kan al in het circus met je kunstje! - Weegt die stok te zwaar? Of is hij te groot? Probeer eens een andere. Ja, dat gaat al beter he. - Aha, X en Y steken samen één tak in de lucht, waaw! - Ik hoor getik… Is dat de regen? Ha jij bent het, X. - ...
3 4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
9
KERN: TAKKENGYM MET THÉ Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
takken, niet al te zwaar en zonder (al te veel) vertakkingen en van ongeveer één meter (één per kleuter); een klein takje voor Thé Tak; Thé Tak en zijn houdertje.
Opmerkingen -
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte. In plaats van takken kan de leidster ook stokken gebruiken voor deze activiteit. Het vrij experimenteren binnen deze klassikale activiteit wordt beperkt gezien het gevaar van takken. De leidster maakt de kleuters vooraf attent op het gevaar van stokken en takken, tenminste als je er wild mee omspringt.
Verloop
1. In de bewegingsruimte ligt een stapel takken. Voor Thé ligt er een klein takje tussen. De leidster maakt de kleuters nog eens attent op het gevaar van takken. 2. Alle kleuters mogen een tak nemen en die op een stip in de bewegingsruimte gaan leggen. Thé doet hetzelfde met zijn takje. De kleuters nemen weer plaats op de bank. Er wordt een signaal afgesproken. 3. Op het signaal mogen de kleuters door de ruimte stappen (nadien ook lopen) zonder de takken aan te raken. De leidster speelt in op wat de kleuters zelf aanbrengen, en geeft zo nodig bijkomende suggesties, bijvoorbeeld:
156
de kleuters stappen met grote passen over een tak heen; ze lopen/kruipen errond; ze springen/kruipen erover; ze stappen de tak/stok voetje voor voetje af.
1
Tussendoor laat de leidster de kleuters ook eens met een tak op de grond kloppen (liever verticaal tikken dan slaan).
2
4. Alle kleuters mogen een tak nemen en op een stip blijven staan. Thé verwijst naar de introductieactiviteit en ‘daagt de kleuters uit’: “Ik kan iets en ik wil weten of jullie dat ook kunnen”. Thé doet nu allerlei handelingen voor; de kleuters doen hem na, bijvoorbeeld: de kleuters tillen de tak tot boven het hoofd (met één hand, met twee handen); Thé en de kleuters laten de tak op de handpalm rusten (horizontaal en eventueel verticaal. Dit is moeilijk, maar wel leuk om even te proberen); de kleuters houden de tak op schouderhoogte en laten hem molenwieken door polsbewegingen; Thé en de kleuters houden de tak verticaal en ‘roeren ermee in de soep’; Thé en de kleuters tikken met de tak op de vloer (éénmaal, tweemaal, heel veel keren); Thé en de kleuters zetten de tak verticaal op de grond, laten hem even los en pakken hem weer; Thé en de kleuters leggen de takken op een lange rij, de ene na de andere, eventueel zelfs in u-vorm.
3 4
5. De leidster stelt voor om nog iets moeilijkers te doen. Thé wordt in zijn houder gezet op een plaats van waaruit hij de kleuters kan zien. De leidster houdt de communicatie tussen zichzelf, de kleuters en Thé open. Ze spoort de kleuters aan om te tonen wat je met stokken kan als je staat of zit. Indien de kleuters zelf weinig aanbrengen, kan de leidster suggesties geven, bijvoorbeeld: -
-
-
staand: de kleuters geven de tak door van de ene naar de andere hand; eventueel zelfs achter de rug; ze houden de tak horizontaal met één hand, laten hem vallen, en vangen hem op met de andere hand; ze planten de tak in de grond (als een boom) en stappen er verschillende keren rond; ze planten de tak verticaal in de grond, en laten hem van de ene naar de andere hand bewegen. zittend: de kleuters gaan op de tak zitten; ze schuiven de tak met hun voeten heen en weer; ze laten de tak over de benen rollen. de tak ligt op de grond: de kleuters gaan wijdbeens over de tak staan en raken de tak aan met de hand; ze gaan zó op handen en voeten zitten, dat de tak ertussen ligt. Met hun neus proberen ze de tak te raken; ze gaan zó op de tak liggen dat je de tak niet meer ziet.
hakketak en stokketok
Natuurlijk wordt Thé ook zelf graag uitgedaagd: wanneer hij de kleuters iets ‘nieuws’ ziet doen, speelt hij erop in. Hij nodigt hen ook uitdrukkelijk uit om iets voor te doen, wat hij (en de andere kleuters) dan kunnen nadoen. Niet alles zal lukken voor Thé (slechts één hand, geen beentjes).
5 6 7 8 9
6. Terug in de klas geeft de leidster in de kring de kleuters de tijd om aan Stientje te vertellen en met een tak te tonen wat ze gedaan hebben.
157
tip
1
Wanneer de leidster van sommige ‘opdrachten’ een duidelijk pictogram maakt, kunnen telkens (maximaal) twee kleuters in een bewegingshoekje de ‘oefeningen’ van de pictogrammen op hun eigen tempo uitvoeren.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
2
-
3
-
4
-
6 7 8
hakketak en stokketok
5
-
9
-
Kijk eens wat een grote stapel takken. Thé, heb jij die naar hier gebracht? Mogen wij daarmee spelen? Loop maar eens door de zaal. En als je dit hoort (signaal), dan moet je op een stip gaan staan. Kom maar allemaal naar de stapel takken. Zou er voor iedereen een tak zijn? Zullen we eens kijken? En voor wie is die kleine tak? Als je een tak hebt gekregen, moet je die op een stip leggen. Een tak voor X. Stap maar naar een stip en leg je tak neer. Loop maar door de zaal, maar je mag de takken niet aanraken. Kijk eens wat X doet, hij stapt over een tak/hij stapt langs een tak/hij kruipt. Kijk eens wat je nog kunt doen: je stapt voetje voor voetje langs de tak (De leidster demonstreert). - Als je dit hoort, dan ga je bij een tak staan. Pak de tak en tik maar eens op de grond. Kijk, zo. Jullie tikken hard, kan het ook zacht? Heel zachtjes zoals de regen? Leg de tak weer neer en loop maar rond. Kijk nu eens naar Thé, kunnen jullie dat ook? T: ‘Ik pak de tak en steek hem heel hoog in de lucht.’ T: ‘X, jij doet iets leuks met je tak; je roert ermee in een grote kookpot. Ik weet niet of ik dat kan. Oh, ja, kijk, ik kan het. Wie kan dat ook? Kijk eens, Y en Z kunnen het ook goed. Loop maar rond alle takken. Let op, hier is een brug. Je moet er onderdoor. Onder de brug, je moet je een beetje bukken, … Stientje, wij hebben zulke leuke dingen gedaan met de takken van Thé. Jammer dat je er niet bij was. Wie vertelt eens wat we gedaan hebben. Je mag het ook tonen, … Ja, we staken de takken heel hoog in de lucht, zo hoog als we konden. ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: TAKKENBOMEN Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
de twee stokpopjes Thé Tak en Stientje Stok en hun houdertjes; een tiental (niet te sterk vertakte) takken van 1,5 m of iets langer; een tiental emmertjes met (nat) zand om de stokken/takken in recht te zetten; een kortere tak; aluminiumfolie; lichte vierkante doekjes (één per kleuter); stoffer en blik (voor ongelukjes met zand).
Opmerking
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
1. In de bewegingsruimte staan tien emmertjes vol nat zand; er liggen ook een tiental takken samen. De leidster stelt voor om in de zaal enkele bomen te planten. De kleuters mogen de emmertjes per twee naar een plekje in de zaal dragen. Elk duo mag een boom in zijn emmertje ‘planten’.
158
2. De kleuters mogen vrij tussen de bomen rondlopen. De leidster laat Thé en/of Stientje meelopen. Op een afgesproken signaal moeten ze blijven staan, en een opdrachtje uitvoeren. De leidster speelt eerst in op wat de kleuters zelf in hun spel aanbrengen. De spelimpulsen kunnen ook vertrekken van Thé/Stien, bijvoorbeeld: de kleuters stappen rond een boom; ze stappen/lopen van boom naar boom naar boom; ze ‘verstoppen’ zich achter een boom; ze stappen/lopen hand in hand door het bos; ze lopen van de ene naar de andere kant, zonder tegen de bomen aan te lopen; ze stappen tussen de bomen in een treintje achter de leidster of een andere kleuter aan.
1 2
3. Tijdens de activiteit kan de leidster de volgende tweeregelige versjes aanbieden en er vrij op variëren:
3
het versje ‘Zeven, acht, negen, tien’ Zeven, acht, negen, tien Zeven, acht, negen, tien Al wie niet weg is, is gezien.
4
het versje ‘Lippe, lappe, lomen’
Lippe, lappe, lomen Loop/stap maar tussen de bomen/ tik maar alle bomen … Lippe, lappe, loom Verstop je achter een boom/ draai maar rond de boom/ loop/stap naar een andere boom, …
tip
De leidster kan het stappen en lopen van de kleuters ook ondersteunen door tamboerijnslagen/ trommelslagen. 4. De leidster maakt van een takje en wat aluminiumfolie een toverstafje en tovert een doekje om tot vogeltje. De leidster laat het van boom naar boom vliegen. Dan krijgen ook de kleuters een doekje dat door de leidster omgetoverd wordt tot vogeltje. Ze mogen hun vogel laten fladderen tussen de bomen door, van boom naar boom, hoog en laag, snel en traag.
tip
In kleutergroepen die hieraan toe zijn, kan de leidster de kleuters omtoveren tot boom (hun armen worden takken), en hen zachtjes laten wiegen in de wind. Het vogeltje van de leidster kan tussen de kleuterbomen 1 fladderen ; Stien en Thé kunnen in het kleuterbos rondlopen en verstoppertje spelen.
hakketak en stokketok
Lippe, lappe, lomen
5 6 7 8 9
5. De leidster roept alle vogels naar één ‘boom’ (zijzelf kan voor ‘boom’ spelen) en tovert hen weer om tot doekjes. 6. De leidster verzamelt de takken in een grote emmer. De kleuters dragen de emmertjes per twee naar de hoek van de zaal.
159 1
cf. ‘Uit de doeken’, Activiteitengeheel 1: Beweging, kern
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
-
3
-
4
Kijk eens, ik neem een emmertje en een tak, ik steek de tak in de emmer. Wat heb ik nu? ’t Lijkt wel een boom. Ik heb een boom geplant. Jullie mogen ook bomen planten. Neem maar een emmer. Is hij zwaar? Wat nu? Je kunt hem met z’n tweeën dragen. Draag hem maar tot op een stip. Plant je boom maar. Staat hij stevig? Willen jullie eens tussen de bomen lopen? Thé en Stientje lopen mee. ’t Lijkt wel een bos, zo vol bomen. Kijk eens naar X. Hij stapt rond de boom. Zullen we eens allemaal rond een boom stappen? Let op, niet te snel, niet te lang, of je wordt zat, en wat dan? Dan val je. Kom eens kijken. Ik heb een tak en een beetje aluminiumfolie. Ik doe de folie rond de tak. Nu heb ik een toverstafje. Hokus Pokus Pogeltje, dit doekje wordt een vogeltje. Hé, wat doet het nu? … Het vliegt in de boom. En nu? … Het vliegt naar een andere boom. Wil jij ook een vogeltje? Hou het doekje goed vast. Hokus Pokus Pogeltje, dit doekje wordt een vogeltje. En het vliegt hoog, en het vliegt laag, en het vliegt van deze boom naar deze boom. Op een hoge tak, op een lage tak, op jouw schouder. Kijk, ben jij ook een boom? Kun jij ook toveren? Tover jij maar met de staf. ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: DANSENDE STOKPOPJES2
6 7 8
hakketak en stokketok
5
Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
een stevige stok van 1,5 m; twee kortere stokjes; een tamboerijn; Stientje Stok en haar houdertje; 3 eventueel cd met afwisselend ‘strakke’ (of strenge) en frivole muziek ; eventueel ‘drukpopje’ (cf. tip).
Opmerkingen -
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte. Enkele opdrachtjes van 4. kunnen vooraf als tussendoortje al eens aan bod komen. Ook het afwisselende spel met de stok (tikken op de grond (= stijf)) en de tamboerijn (rinkelen (= soepel)) kan op voorhand al eens uitgeprobeerd zijn.
Verloop
1. De leidster laat de kleuters in de ruimte rondlopen en op een afgesproken signaal allerlei lichaamsbewegingen doen, en –houdingen aannemen (met de armen zwaaien, de teentjes raken, naar de zon reiken, opzij neigen en pendelen, een bolletje maken, …). Stientje Stok wil dat ook allemaal doen. Maar Stientje komt erop uit dat ze dat lang niet allemaal kan. Zij is een stokpop, en dus wat stijf. Willen de kleuters ook eens een stokpopje zijn?
9
2. De leidster zet Stien op de uitkijk, en laat de kleuters ‘verstijven’ als een stok, terwijl ze dit zelf goed en duidelijk demonstreert: benen stijf als stokken, rug recht, armen strak, hoofd rechtop. Dan lopen ze door de ruimte, met stijve armen en benen. De leidster doet mee. Ze onderstreept het stappen door met een stok op
160
2 3
cf. ‘Uit de doeken’, Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 2 bv. Bizet, L’Arlésienne, Suite I, nr. 1 Prélude: De eerste 30 sec. zijn strak, de volgende 30 sec. zijn ‘frivool’
de grond te tikken. De leidster speelt in op wat de kleuters aanbrengen, maar geeft indien nodig bijkomende impulsen: springen, opzij lopen, rond de eigen as draaien,… en dit allemaal als een stijf stokpopje. 3. Als de belletjes van de tamboerijn rinkelen, mogen de kleuters ontspannen en vrij rondlopen.
1
4. De kleuters gaan in een grote kring staan. De leidster heeft twee stokjes, waarmee ze haar eigen armen verlengt. Zo onderstreept ze dat de armen recht (stijf) moeten zijn. De kleuters doen de leidster na. Indien de kleuters zelf bewegingssuggesties geven, worden die uiteraard ook uitgeprobeerd. Enkele mogelijkheden: de kleuters houden hun armen recht vooruit; ze steken hun armen in de lucht; ze houden hun armen naast hun lijfje; ze houden hun armen op schouderhoogte naast zich; ze maken grote draaibewegingen met hun armen; ze houden één arm omhoog, een arm omlaag.
2 3
5. De twee stokjes kunnen ook twee benen worden. De volgende bewegingen zijn mogelijk: de kleuters gaan in spreidstand staan; ze zetten één been opzij; ze zetten één been naar voor; ze zetten één been naar achter.
tip
In de handel zijn er popjes op een houdertje (ongeveer 10 cm hoog) die strak staan als je niets doet, maar slap worden als je onderaan duwt. Zo’n popje drukt heel mooi uit wat van de kleuters verwacht wordt.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kijk eens goed wat ik doe, ik maak me heel klein en ik pak mijn tenen vast. Wie kan dat ook? Wie kan er z’n tenen vastpakken? Alle kleuters kunnen hun teentjes vastpakken. Kun je zo ook stappen? En nu worden we weer erg groot. Zo groot als een huis, we proberen de zon te pakken. X, jij zwaait met je armen. Zullen we allemaal eens zwaaien? Met één arm, met twee armen. Kijk eens hoe snel Y zwaait. We zwaaien net als molens. Stientje, waarom doe jij niet mee? S: ‘Ik kan dat niet. Ik ben een stokpopje. Ik moet me altijd recht houden, helemaal recht.’ Doe dan eens voor Stientje. Wat kun jij wel goed? Gaan we eens doen wat Stientje doet? Kijk eens hoe Stientje stapt: rug recht, hoofd mooi rechtop, alles stijf, en stappen maar. Wat doe jij, X? Jij draait rond als een stokpopje. Doe het nog eens. (Tegen de andere kleuters) Goed kijken, hé! Wie kan draaien zoals X? Luister eens goed. De belletjes rinkelen. Als je de belletjes hoort, schud je met je hoofdje, schud je met je armen en met je poep, en dan mag je eens hard rondlopen. De twee stokjes worden mijn armen. Kijk, nu heb ik lange rechte armen. Ik houd ze helemaal recht, zoals Stientje. Wat kan ik doen met mijn lange rechte armen? Ja, X, ik houd ze voor mijn neus. Kunnen jullie dat ook? Of helemaal in de lucht. Ik wil het zonnetje pakken. En nu worden de stokjes mijn benen. Lange, rechte benen heb ik. En nu staan ze netjes naast elkaar. Ook bij jullie? En wat kan nog? Ja X, op en neer, op en neer. Luister maar naar de stokjes: tok, tok, tok, tok. Zo doen jullie beentjes ook. ...
hakketak en stokketok
6. Op de belletjes van de tamboerijn mogen de kleuters vrij rondlopen. Deze keer moeten ze bij een korte slag op de tamboerijn verstijven. De leidster kan er ook voor kiezen opnieuw de stok te gebruiken als ‘verstijf’signaal.
4 5 6 7 8 9
161
Groeperingswijze
UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: KRANTENSTOKKEN
klassikaal
1
Materiaal -
2
een tiental takken (zonder twijgen) van 1 m of iets langer; enkele emmertjes met zand om de takken recht te zetten; krantenstokken (één per kleuter) (cf. werk vooraf); enkele schuimrubberen speelballen of plastic strandballen.
Opmerking
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
3
Verloop
4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
9
162
1. De leidster geeft aan elke kleuter een krantenstok waarmee ze eventjes vrij mogen spelen. De leidster pikt in op ideeën van de kleuters en geeft indien nodig bijkomende suggesties (o.a. vanuit de introductieactiviteit en de kern), bijvoorbeeld: stok hoog houden; stok op de grond houden en erover springen; stok als een boom rechtop zetten en errond draaien; stok met twee handen boven het hoofd houden; stok met twee handen voor het aangezicht op en neer laten gaan; stok schuin houden en wisselen, met de stok in verschillende richtingen wijzen; van de stok een potlood maken en ermee tekenen; van de stok een wandelstok maken waarmee je kunt rondstappen. 2. Met de stok kun je ook tegen ballen kloppen. De leidster biedt opgeblazen strandballen of schuimrubberen ballen aan. De leidster laat de kleuters experimenteren en speelt in op hun suggesties. Nadien kan ze enkele impulsen geven, bijvoorbeeld: de kleuters slaan de bal van de ene naar de andere kant van de zaal; ze slaan de bal heen en weer naar elkaar; ze laten de bal tussen de ‘bomen’ (de takken in de emmertjes zand) rollen door er telkens zachtjes tegenaan te tikken; ze slaan de bal tussen twee bomen door; ze proberen met de bal een boom (= de tak) te raken.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Neem maar allemaal een stok uit de doos. Ja X, het zijn stokken van papier. Van krantenpapier. Kijk eens naar Y. Wat doe jij, Y? Ja, Y heeft een wandelstok. Wie kan er nog rondstappen met een wandelstok? Kun je je krantenstok tot boven je hoofd tillen? Met een hand? Met twee handen? Kijk eens hoe hoog Z de krantenstok tilt. Zeg Z, kun je hem ook recht omhoog steken. Tot tegen het plafond? Wat kunnen we nog met de krantenstok? Wat hebben we gisteren/eergisteren met stokken en takken gedaan? Wat heeft Thé ons geleerd? Sla maar tegen de bal. Let op, niet tegen een andere kleuter slaan, hé. Kijk eens hoe ver jouw bal rolt! Jij kunt hard slaan, zeg. Sla jij de bal eens terug, X? - Kun jij de bal helemaal tot tegen die muur daar slaan? Zullen we nog eens bomen planten? Wat hebben we dan nodig? Wie gaat een emmer halen? En wie een tak? Je mag niet aan de bomen komen hé. Je moet tussen de bomen door lopen. Let op, he, niet tegen elkaar botsen. …
1 2 3 4
Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
takken van allerlei formaten, met zijtakken (indien deze activiteit gegeven wordt aan het einde van het belangstellingscentrum: alle takken/stokken die de leidster (of de kleuters) niet langer wil(len) bijhouden); schuimrubberen ballen of strandballen; krantenstokken; een snoeischaar.
Opmerkingen -
Deze activiteit is enkel haalbaar als het niet te veel moeite kost om een redelijk aantal takken op de speelplaats te verzamelen. Deze activiteit kan aanleiding geven tot een intens feest aan het einde van het belangstellingscentrum. Van een stapel takken kan immers een schitterend kampvuur gemaakt worden voor de kleuters en hun ouders. Organisatorisch en administratief vraagt zo’n evenement wel heel wat inspanning. De leidster informeert bij de gemeente en de overheid van de school, schakelt ouders in en treft voldoende veiligheidsmaatregelen. In het geval van een kampvuur, moet goed overwogen worden wat er met Stientje en Thé gebeurt. Zij waren de takkenverzamelaars, en zouden de takken niet graag zomaar zien opbranden. Misschien kan voor hen een doos met ‘mooie’ takken en stokken apart gehouden worden.
hakketak en stokketok
UITBREIDINGSACTIVITEIT 4: EEN TAKKENSTAPEL OP DE SPEELPLAATS
5 6 7 8 9
Verloop
1. De leidster motiveert tot het versleuren van takken/stokken naar de speelplaats. Ofwel vertelt ze over de takkenstapel met het oog op een groot kampvuur, ofwel laat ze de kleuters de takken en stokken op de speelplaats verzamelen zodat Thé en Stientje ze makkelijk op een kar kunnen laden. Zij nemen de stapel dan mee wanneer ze verder trekken (om nog meer takken te verzamelen). 2. De kleuters mogen vrij met de takken experimenteren. De leidster volgt de kleuters en geeft indien nodig
163
bijkomende impulsen, bijvoorbeeld: één, twee of meerdere kleuters dragen een tak naar de verzamelplaats; ze trekken een tak met zijtakken over de speelplaats en zien wat er meegesleurd wordt, en/of ze kijken naar het spoor dat hij achterlaat; ze klauteren en kruipen op/tussen/onder/over takken; ze leggen takken (zonder al te veel zijtakken) in een rechte lijn; ze springen over één of meerdere takken; ze slaan met een tak tegen een bal; ze mikken met een tak een bal in een doel; ze vegen met een tak vol zijtakjes de speelplaats schoon; de leidster knipt van grote takken kleinere takken en de kleuters gebruiken die in de zandbak om ermee te tekenen, te bouwen, figuren of structuur te leggen (bv. allemaal netjes naast elkaar, of op de voegen van de speelplaatstegels); de kleuters trekken met een tak (met zijtakken) sporen in de zandbak.
1 2 3
3. Tegen het eind van de activiteit verzamelen de kleuters alle takken op een grote stapel.
Mogelijke vragen en opmerkingen
4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
-
9
164
-
Weet je wat we nu ‘moeten’ doen? We moeten alle takken en stokken van de klas, van de speelzaal/van … naar buiten dragen. Want… (cf. mogelijke motivatie hierboven). Dat is veel werk hoor, en zwaar werk. X, neem jij deze tak! Lukt het niet? Wat nu? Moet Y helpen? Wat moet Y doen? X, wil jij twee takken, drie takken dragen? Hoeveel? Laat eens zien. Jij bent sterk, zeg. Wie wil er allemaal helpen om deze tak naar daar te sleuren, bij de schoolpoort/muur/ …? Want daar maken we een grote stapel/moeten we alles samen leggen. Kijk eens wat er gebeurt, de takjes nemen blaadjes, papiertjes, een schepje mee. Zie je de streepjes in het zand? Kunnen we met die takken een lange, lange lijn maken? Allemaal takken achter elkaar. Van deze kant helemaal naar de overkant/andere kant. Leg jij er nog een tak bij? En nog een tak? Hé X, wat doe jij? Jij tekent met je tak in het zand. Je tak is precies een heel groot potlood hé! Liggen alle takken op de stapel? Neen, kijk, daar liggen nog kleine takjes, ga ze maar halen. Die moeten ook nog op de stapel. …
Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (muziek) De kleuters kunnen ritme in beluisterde muziek en liedjes ervaren, herkennen en nabootsen; - (muziek) De kleuters kunnen een toenemende stembeheersing ontwikkelen. - (muziek) De kleuters kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument; - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
Werk vooraf -
-
4
5
(bij de introductieactiviteit, bij de kern, bij uitbreidingsactiviteit 1) Een instrumentenkoffer samenstellen met drie soorten instrumenten (één per kleuter): - allerlei stokjes en takjes om tegen elkaar te slaan; - allerlei (trommel-)stokken en enkele voorwerpen om tegen te slaan/wrijven (verschillende soorten (kook)potten, dozen, plastic flessen, …); - stokken die op zichzelf al geluid maken: bv. stokken/takken met belletjes of kroonkurkjes aan, bv. een stok met (gordijn)ringen rond; (bij de introductieactiviteit, en bij de kern) Een speel- en stopsignaal maken (bv. een rood/groen licht, samen bevestigd op een stok); 4 (bij de kern) Prenten maken bij één (of meer) gekend(e) liedje(s) naar keuze ; 5 (bij uitbreidingsactiviteit 2) Prenten maken bij het liedje ‘Mieke hou je vast’ : - Mieke hangt aan een tak van een boom; - Mieke hangt aan een zijstuk van een mast; - Mieke valt; - Mieke ligt in een plas water: haar kleertjes zijn nat.
Er zijn twee mogelijkheden: 1. één illustratie per liedje (of versje). Op basis daarvan kunnen de kleuters kiezen welk liedje (of versje) ze willen hernemen. 2. één illustratie per liedregel/versregel. Op die manier helpt de leidster het geheugen van de kleuters. Hun aandacht kan dan net iets meer naar het spelen met het liedje/versje gaan. Leuke prentjes bij dit liedje staan er in: Debaene, A. & R. Somers (1997), Ikkeltje kramikkeltje: 30 bekende kinderliedjes. Davidsfonds/Infodok, Leuven
3 4
hakketak en stokketok
toelichting De kleuters ervaren hoe je met stokken op heel verschillende wijzen ritme-instrumentjes kunt maken: stokjes worden ritmestokjes als je ze tegen elkaar klopt; een stok wordt een trommelstok als je ermee op een ‘container’ (kookpot, blikken doos, petfles, je eigen lichaam) klopt; met wat extra materialen (kroonkurkjes, gordijnringen) maak je van een stok een rinkelstok. De kleuters kunnen met die instrumenten ritme en tempo beleven. Ze ervaren ook dat je met dit soort instrumenten kunt variëren in geluidssterkte. Hun verbeelding helpt hen om verschillende soorten tik- en klopgeluiden te koppelen aan andere ervaringen (de regen, een dier dat wegrent, een deur die dichtslaat). De kleuters spelen met het bakerliedje ‘Mieke hou je vast’: terwijl ze deze ‘traditional’ zingen, beleven ze de benarde situatie van Mieke en genieten van het ‘natte’ einde: boempatat! Het ‘Stokliedje’ helpt de kleuters om de grootte en de functie van een aantal stokken verder te exploreren. Natuurlijk genieten de kleuters ook van het zingen van en spelen met een lied.
2
5 6 7 8 9
165
INTRODUCTIEACTIVITEIT: DE INSTRUMENTENKOFFER6 Groeperingswijze
1
klassikaal
Materiaal -
2
de twee stokpopjes Thé Tak en Stientje Stok en hun houdertjes; de instrumentenkoffer (cf. werk vooraf); het speel- en stopsignaal (cf. werk vooraf).
Verloop
1. De stokpopjes hebben een koffer bij. Ze doen er erg geheimzinnig over. Zo ‘loopt’ Thé nog even naar de poppenhoek, neemt een kookpot en stopt die in de koffer. De leidster ontlokt door haar eigen verwondering ook reacties bij kleuters. De popjes willen de inhoud van de koffer wel tonen, maar eerst moeten de kleuters eens goed luisteren. De stokpopjes bespelen de instrumenten achter het deksel van de koffer. Ze polsen bij de kleuters of zij weten hoe de geluiden gemaakt worden.
3
2. De inhoud van de koffer wordt getoond. Alle kleuters krijgen een instrumentje uit de koffer. De kleuters mogen vrij experimenteren. De stokpopjes moedigen aan en doen soms mee. Indien de kleuters niet zelf op een variatie aan mogelijkheden komen, geeft de leidster (samen met de popjes) gerichte impulsen, bijvoorbeeld: de kleuters tikken/roeren in de container; ze wrijven stokjes over elkaar; ze wrijven met een stokje over een ribbelflesje.
4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
De leidster vergelijkt de geluiden met (voor jonge kleuters) bekende geluiden (straatgeluiden, regengeluiden, geluiden uit het huis). 3. Op een ogenblik dat de kleuters moeilijk kunnen stoppen met spelen, laat de leidster Stien of Thé het speelen stopsignaal (groen en rood licht) introduceren. Ze laat de kleuters reageren op het signaal terwijl ze hun instrument bespelen. 4. Er wordt tweemaal gewisseld van instrument, zodat elk kleuter elk soort instrument heeft kunnen hanteren. Telkens geeft de leidster experimenteerkansen. Er wordt ook gespeeld met het speel- en stopsignaal. 5. De instrumenten worden weer in de koffer verzameld.
9
166 6
cf. ‘We zitten erin!’, Activiteitengeheel 2: kern en uitbreidingsactiviteit 2 en 3
Mogelijke vragen en opmerkingen
(vanwege de leidster of vanwege de stokpopjes) - Kijk nu eens, wat hebben Thé en Stien bij? Een koffer! Wie kan hen helpen dragen, want hij is wel zwaar. - De koffer is zo zwaar. Wat zou er in de koffer zitten? X denkt …! Zou dat kunnen? - Kijk, Thé zet er nog een kookpot in? Gaan jullie spaghetti maken? Gaan jullie op reis? Wat gaan Thé en Stien toch doen? - In de koffer zit allemaal muziek. Het is een muziekkoffer. Maken Thé en Stien dat muziek helemaal zelf? Hoe maken ze die muziek? - Een koffer vol stokjes en flessen. Gewone stokjes en heel speciale stokken, … - Welk instrumentje wil jij? Twee stokjes? Een stokje en een pot/fles? Een speciale stok? - Wat kun je met je instrumentje doen? Toon het eens? - Luister eens goed naar X. Kijk, hij wrijft met zijn stokje over de fles, hij schudt heel hard met de rinkelstok, ... Wie kan dat ook? - Luister eens goed naar X. Kijk, hij tikt zachtjes met de stokjes tegen elkaar. - Kijk eens goed naar Thé/Stien. Wat vraagt Thé/Stien? Het licht staat op rood. We moeten stoppen. - Zullen we eens een ander instrumentje kiezen? X, wat wil jij nu? De trommel en de trommelstok? En jij Y? Wil jij het instrument van Z? Neem jij het instrument van Z, dan kan Z op dat van jou spelen. - ...
1 2 3 4
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters of klassikaal
Materiaal -
de twee stokpopjes Thé Tak en Stientje Stok; de instrumentenkoffer (cf. werk vooraf); 7 de pictogrammen van ‘luid’, ‘stil’, ‘traag’ en ‘snel’ uit bijlage 3; het speel- en stopsignaal (cf. werk vooraf); de illustratie(s) bij één of enkele gekende liedjes (cf. werk vooraf).
Verloop
1. Thé en Stien brengen de instrumentenkoffer in de kleine kring. De twee popjes stellen voor dat de leidster en de kleuters samen een (goed gekend) liedje zingen, en dat zijzelf op een instrumentje meedoen. De leidster neemt de illustratie(s) bij het liedje en zingt samen met de kleuters het lied. Ondertussen laat ze Thé of Stien het ritme meekloppen. 2. De kleuters mogen vrij met de verschillende soorten instrumenten experimenteren (er wordt dus enkele malen van instrument gewisseld). 3. De leidster (of de popjes) kan het experimenteren met/op instrumenten verdiepen door gerichte impulsen te geven, bijvoorbeeld: de kleuters zingen gekende (eenvoudige) liedjes terwijl de leidster de erbij behorende prenten toont. De kleuters ondersteunen de liedjes ritmisch met hun instrumenten; ze reageren op een speel-/stopsignaal (rood en groen licht); ze bespelen de instrumenten en reageren op de pictogrammen ‘luid’ en ‘stil’, en vervolgens ook op ‘traag’ en ‘snel’.
hakketak en stokketok
KERN: EEN STOKJESORKEST
5 6 7 8 9
167 7
cf. ‘Papier hier’, Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1 indien het de eerste keer is dat de kleuters met de pictogrammen worden geconfronteerd.
ze mogen om beurten (als een dirigent) zelf een pictogram tonen, waarop de andere kleuters moeten reageren; sommige kleuters kunnen misschien gewoon zeggen hoe het moet (traag, snel, luid, stil); ze ondersteunen Thé Tak terwijl hij het volgende versje opzegt. Ze gebruiken het juiste instrument.
1
Aan de kant, aan de kant Aan de kant, aan de kant Aan de kant, aan de kant ‘k Heb een trommel (een rinkelstok / twee stokjes) in mijn hand Klop klop (rinkel, rinkel) in de maat als een superflink soldaat
2 3
Mogelijke vragen en opmerkingen -
4
-
6 7 8
-
hakketak en stokketok
5
-
T&S: ‘Als jullie een liedje zingen, dan kunnen wij op een instrument spelen. Mm, wat kiezen we: gaan we trommelen of spelen we op de rinkelstok?’ Welk liedje zullen we eens zingen? Kijk eens naar deze prenten! Wie kent het liedje nog? Zullen we het eens samen zingen? Kijk maar goed naar de prent(en)! Welk instrumentje wil jij? Vertel eens. Twee stokjes? Een stokje en een fles? Of een kookpot? Een rinkelstok? Weet je nog wat we nu moeten doen (rood licht/groen licht)? Wie wil eens tonen wat we moeten doen? Moeten we spelen? Dan moet je het groene licht tonen. Moeten we stoppen? Dan moet je het rode licht tonen. Kijk eens hoe luid X speelt, hij speelt zo luid als je hier ziet (leidster toont pictogram ‘luid’). Het kindje roept heel hard. Kunnen jullie dat ook? Probeer eens. Nog luider, wie kan nog luider? Kijk eens, X zijn oortjes doen er pijn van. (Idem stil, traag, snel) Wie wil de andere kleuters vertellen hoe ze moeten spelen (traag, snel, luid, stil). Jij mag de prent tonen, en dan moet je luisteren of iedereen goed speelt. Kun je het ook zonder de prenten? Nu moeten jullie goed luisteren naar wat X zegt, want hij toont geen prent meer. T: ‘Doen jullie mee met mij. Ik pak een rinkelstok. Jullie ook?’ Laat je stok maar rinkelen, terwijl ik het versje opzeg.’ ..
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: HERKEN JE HET GELUID/HET INSTRUMENT? Groeperingswijze klassikaal
9
Materiaal -
de twee stokpopjes Thé Tak en Stientje Stok en hun houdertjes; de instrumentenkoffer (cf. werk vooraf); een leuk stapmuziekje; eventueel een laken (als schimmenscherm) en een spot; 8 eventueel de pictogrammen ‘stil’, ‘luid’, ‘snel’ en ‘traag’ uit bijlage 3.
168 8
cf. ‘Papier hier’, Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1 indien het de eerste keer is dat de kleuters met de pictogrammen worden geconfronteerd.
Verloop
1. De leidster laat de kleuters even vrij rondstappen op een leuk muziekje en gebruikt het speel- en stopsignaal om de tijd af te bakenen.
1
2. De kleuters komen in een kring zitten en kiezen elk een instrument uit de koffer van Thé en Stien. Indien haalbaar, daagt de leidster de kleuters uit om te vertellen (of alleen te tonen) welk instrument ze willen. De kleuters mogen een eerste keer allemaal samen muziek maken; daarna spelen ze per soort instrument. 3. De leidster steekt telkens één soort instrument in de lucht: twee stokjes, één stok en container of een geluidenstok. De kleuters die eenzelfde type instrument hebben, spelen mee met de leidster. Ook Thé Tak of Stientje Stok doen mee, maar maken af en toe een fout. De kleuters kunnen hen in het oog houden en helpen. De instrumentjes worden verzameld.
2
4. De leidster legt van elk type instrument één instrument in het midden van de kring. Achter een scherm bespeelt de leidster een instrument. De kleuters geven aan welk soort instrument het geluid maakte. Als het hen niet onmiddellijk lukt, mogen ze een van de instrumentjes uit de kring zelf bespelen en vergelijken. Dit wordt een aantal keren herhaald. Indien een kleuter dit wil, kan ook hij eens achter het scherm een instrument laten horen.
3 4
tips
Het scherm kan een laken met een spot erachter zijn, waardoor de kleuters de schim van de leidster en haar handelingen met een instrument zien. Dat helpt hen om te raden welk type instrument de leidster bespeelde. Als de kleuters niet vertrouwd zijn met schimmenspel, vraagt de introductie ervan wel wat aandacht (en experimenteertijd); - Indien de kleuters nog zin hebben kan de leidster nog werken met de tegenstellingen luid-stil en snel-traag. Ze gebruikt hiervoor de pictogrammen uit bijlage 3. Kleuters die de kern meemaakten, kunnen vertellen of tonen hoe er bij de verschillende pictogrammen gespeeld moet worden. Het spelen volgens pictogrammen kan ook altijd als tussendoortje aangeboden worden.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Luister eens goed, er klinkt muziek. Als ik het groen licht toon, mogen jullie rondstappen. Maar toon ik het rood licht, dan moet je blijven staan. He X, kijk eens, het licht is op rood gesprongen: je moet blijven staan. Welk instrumentje wil jij? Vertel eens. Wie heeft er twee stokjes om mee tegen elkaar te kloppen: X, Y, Z, … jullie mogen samen muziek maken. X, Y , Z en … hebben twee stokjes, en die kloppen ze tegen elkaar. Zo maken zij muziek. Als ik het rood licht toon, moet je wel stoppen. Hé Y, kijk eens, het licht sprong op rood, je moet stoppen. Nu moeten jullie eens goed luisteren. Ik speel op een instrument, en jullie moeten luisteren en dan zeggen waarop ik gespeeld heb. Wat hoor je? Sla ik met twee stokjes tegen elkaar? X, neem jij eens de twee stokjes van de kring, en sla ze eens tegen elkaar. Klinkt het ook zo? Is het hetzelfde? Welk instrumentje wil jij nu? Vertel het maar. Kijk eens naar deze prent. Wie kent de prent? X, jij hebt die prent al eens gezien hé, toen we met de instrumentjes speelden. Kun je er iets over vertellen? … Ja, als je deze prent ziet, dan moet je (snel, traag, luid, stilletjes) spelen. Zullen we eens allemaal … spelen? ...
hakketak en stokketok
-
5 6 7 8 9
169
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: LIEDJE ‘MIEKE HOU JE VAST’9 Groeperingswijze
1
klassikaal
Materiaal -
2
Verloop
3
1. De leidster heeft een stevige tak vast en draait er op grijphoogte voor kleuters mee rond. Ze laat af en toe een kleuter de tak grijpen en even vasthouden. De leidster zegt: X, hou je vast aan de takken van de bomen.
4
6 7 8
2. De leidster daagt enkele kleuters uit om de tak wat langer vast te houden, tot ze ‘Boempatat’ horen: X, hou je vast aan de takken van de bomen. X, hou je vast aan de takken van de mast. (Maar de armen van X worden moe, moe, moe; dus, …) Boempatat!
hakketak en stokketok
5
prenten bij ‘Mieke hou je vast’ (cf. werk vooraf); een stuk blauw plastic zeil; een popje dat ‘Mieke’ heet; een stevige tak of borstelstok (waar een kleuter kan ‘aanhangen’); een kleinere tak voor het ‘poppenspel’ met Mieke.
3. De leidster legt een blauw plastic zeil in het midden van de kring (de kleutervoetjes staan nog ‘op het droge’). Ze introduceert het ‘water’ en laat kleuters het verkennen: ze mogen erop trappelen en erin ‘vallen’: de leidster maakt hen attent op het geluid, en integreert zo mogelijk: (Oei,) X valt in het water, (Oei,) X valt in het nat. Boempatat. 4. De leidster neemt het popje ‘Mieke’ erbij, en zingt het liedje ‘Mieke hou je vast’ terwijl ze de inhoud met het popje speelt. Het liedje wordt herhaald, terwijl een kleuter Mieke vasthoudt en laat vallen. De leidster spoort de kleuters aan om op ‘boempatat’ ‘iets’ te doen: ze inspireert zich op de reacties van de kleuters op dat woord: in de handen klappen, op de dijen kletsen, met de voeten stampen, …
9
170 9
Van Coillie, J., Verplancke, K. & A. Van Riel (2003). Ozewiezewoze. Het ABC van de kinderliedjes. De Eenhoorn, Wielsbeke
Mieke hou je vast Mieke hou je vast
1 2 3
5. De leidster herneemt het lied een drietal keren met de vier prenten. Elke keer mogen de kleuters ‘boempatat’ ondersteunen: telkens wordt afgesproken hoe. 6. Een kleuter speelt de rol van ‘Mieke’ in de kring: de kleuter mag zich vasthouden aan de tak (of aan een borstelstok, als dat beter gaat) die de leidster met beide handen omhoog houdt. De kleuters zingen het lied met de naam van de kleuter. De leidster stimuleert de verbeelding aan het eind door met de kleuter(s) in te gaan op ‘nat’. 7. Het liedje kan nadien nog eens herhaald worden terwijl de kleuters met ritme-instrumentjes ondersteunen. Op ‘boempatat’ kloppen ze extra stevig.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Ik draai, ik draai de tak helemaal rond. Boven alle kleuters, boven jullie hoofdjes. Steek je armen maar in de lucht, en probeer hem maar te pakken. Wie kan hem pakken? Ja, X, goed zo. X, hou je vast aan de takken van de bomen. Hou je goed vast. OK. Wie kan de tak nu pakken? Y, hou je goed vast, hou je goed vast. En als ik boempatat zeg, dan laat je maar los. Y, hou je vast aan de takken van de bomen, Y, hou je vast aan de takken van de mast. Oei, oei, Y zijn armen worden moe, moe. Boempatat. Y valt op de grond. Kijk eens, onder die tak hier, onder die tak is er allemaal water. Kijk maar, een hele plas water. Net tot aan jullie voetjes. Jullie voeten blijven lekker droog, tot je in het water stapt. Stap maar eens in het water. Durft iedereen erin? Trappel maar in het water. Wie laat zich eens in het water vallen? Boempatat, X valt in het water. X valt in het nat. Nu zijn je voetjes nat, en je benen, en je kleertjes, en je haartjes. Alles is nat. Kom, spring maar vlug uit het water, op het droge.
hakketak en stokketok
4 5 6 7 8 9
171
-
1
-
2
-
Weet je wie dit spelletje graag met ons wil spelen? Mieke. Wie gaat Mieke eens even halen? Als Mieke valt, dan zeggen we ‘boempatat’. En dat mogen we luid zeggen, zoals X. Doe maar eens, X. Of dan kunnen we eens hard op onze billetje kletsen. Of ja, Y, stampen met de voeten. Wie wil eens met Mieke spelen? Ze moet de tak goed vasthouden, hoor. En Mieke is sterk, ze laat niet los. Maar haar armpjes worden te moe: ‘boempatat’. Wie wil eens Mieke spelen? Houd je maar goed vast aan de tak. Kun je het houden? Lukt het? Je mag je teentjes op de grond zetten, anders word je te moe. Op ‘boempatat’ moet je loslaten, hé. Kijk, X is in het water gevallen. Kom, geef je handje, dan trek ik je eruit. Ben je helemaal nat geworden? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: ALLEMAAL STOKJES IN EEN LIEDJE10
3
Groeperingswijze klassikaal
Materiaal
4
-
6 7 8
hakketak en stokketok
5
enkele sterk verschillende stokjes tussen 5 en 25 cm: een wattenstaafje, een lucifertje, een ritmestokje, een satéstokje, een houten lepel, een regel/lat, een potlood, een rietje, …; een groot blad met daarop een realistische tekening (ware grootte) van de stokjes. Op het blad is ook wat ruimte voorzien om er eventueel nog andere stokken bij te tekenen.
Verloop
1. De leidster geeft een stokje aan een eerste kleuter, en vraagt om het door te geven aan de volgende. Het stokje gaat op die manier de hele kring rond. Ondertussen zingt de leidster het liedje ‘Stokliedje’. De leidster herhaalt het liedje enkele keren. Ze zorgt ervoor dat ze het lied telkens bij een andere kleuter start, waardoor het stokje ook telkens bij iemand anders terechtkomt. De kleuter bij wie het stokje terechtkomt, mag er iets mee doen. Stokliedje Stokliedje (Naar Stan Van Vaerenbergh)
9 2. De leidster wijst op ‘rust nu maar’: het stokje zelf is moe geworden en wil rusten. Ze laat de kleuters het op de juiste plaats op het grote blad met tekeningen leggen. 3. De kleuters mogen om beurten in de klas (thematafel, zandbak, huishoek) op zoek gaan naar een andere stokje. De tekeningen op het blad kunnen inspireren, maar indien ze dat willen, mogen de kleuters ook andere stokken meebrengen. Daarvan wordt de tekening dan gewoon toegevoegd.
172 10
cf. Van Vaerenbergh, S. (2003). Pim pam peus… tik eens op je neus. Deel 1. Van In, Wommelgem
Het gevonden stokje wordt tijdens het liedje doorgegeven, en dan op het blad gelegd. De liedtekst wordt waar nodig aangepast.
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
1
Kijk eens hier. Hier is een stokje uit de koffer van Thé en Stien. En dat stokje gaat reizen, van de ene hand naar de andere, helemaal tot bij X aan de overkant van de kring: A, jij geeft het aan B. En B, jij geeft het aan C, enzovoort. Luister maar. (Leidster zingt.) X, het stokje is bij jou aangekomen. Wat kun jij ermee doen? Ja, kloppen op de kast. Goed zo. Met een stokje kun je muziek maken. Zullen we het nog eens doen? Waar laten we het stokje beginnen? Aan het eind van het liedje moet het stokje rusten. Hier is een heel groot blad, en daarop is een plaats voor dit stokje. Daar kan het rusten. Wie vindt het plekje voor deze stok? Leg de stok maar op zijn plekje. We kunnen het liedje nog met andere stokjes spelen. Wie wil er eens een stokje zoeken in de klas? O ja, jij wil een houten lepel gaan halen. Ga hem maar zoeken. Waar wil je gaan zoeken? In de zandtafel, of in het keukentje? ...
2 3 4
hakketak en stokketok
-
5 6 7 8 9
173
Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen. - (beeld) De kleuters kunnen impressies uiten in een persoonlijke, authentieke creatie en plezier scheppen in het zoeken en vinden. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting Het is van alle tijden en alle leeftijden om van een stok iets heel persoonlijks en (dus) ook iets moois te maken. De kleuters krijgen hier de kans om verschillende beeldende technieken toe te passen op een ‘banale’ tak of stok en er zo iets heel eigens van te maken. Door met takken/takjes en stokken/stokjes te schilderen, ervaren de kleuters het effect van het ietwat grillige materiaal. Voor een takkengordijn heb je de hulp van vele kleuters nodig. Met het gordijn kun je de hele klas in allerlei kiekeboe-spelletjes betrekken.
4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
Werk vooraf -
(bij uitbreidingsactiviteit 1) Van grote en kleinere takken ‘verfborstels’ maken door er aan één uiteinde een stukje stof of een stukje spons rond te bevestigen, één of twee per kleur; (bij uitbreidingsactiviteit 2) Van kleinere, dunnere takjes een takkengordijntje maken waarachter Thé zich kan verstoppen: aan een horizontale stok worden een tiental takjes bevestigd door middel van een touwtje waaraan ook nog leuke dingetjes geregen zijn (parels, pastaringetjes of –pijpjes, …).
INTRODUCTIEACTIVITEIT: WELKE STOK IS DE MIJNE? Groeperingswijze klassikaal
Materiaal
vier sterk gelijkende takken/stokken (wandelstok-grootte).
Verloop
9
1. De leidster komt met een viertal takken/stokken in de kring. Ze is duidelijk op zoek naar haar eigen tak/stok en vraagt zich hardop af welke tak/stok van haar is. De takken/stokken lijken allemaal op elkaar. Je ziet bijna geen verschil. 2. Door aandachtig te kijken (en kleuters mee te laten kijken) naar gelijkenissen en verschillen komt de leidster erachter. Ze wil dit probleem niet nog eens meemaken. Samen met de kleuters denkt ze na hoe ze in het vervolg haar tak/stok kan herkennen. De leidster probeert zoveel mogelijk de suggesties van de kleuters uit (zij halen het materiaal en helpen haar bij de uitvoering) of ze reikt zelf ideeën aan, bijvoorbeeld: je kan er je naam op schrijven (of krassen); je kan er een stukje stof ronddraaien;
174
je kan er een likje verf op zetten; je kan er een lint aanhangen. 3. Terwijl de leidster bezig is, stopt ze af en toe om haar stok te bekijken. Ze weet nu dat ze hem altijd van de andere stokken kan onderscheiden, maar ze vindt hem ook al veel mooier dan voordien. Hij is echter nog niet mooi genoeg. Ze vraagt aan de kleuters hoe ze haar tak nog mooier kan maken. Ook deze keer probeert ze de suggesties van de kleuters zoveel mogelijk uit.
1
Mogelijke vragen en opmerkingen
2
-
Eén van deze takken is mijn wandelstok. Maar welke? Welke tak is de mijne? Ze lijken zoveel op elkaar. - Weet jij nog welke tak de mijne is, X? Deze is lang, en deze is dik, maar ze zijn allebei bruin, en mijn stok was ook bruin. - Goed X, als ik er een touwtje ronddraai, weet ik dat het die van mij is. Kijk, zo, een stukje touw, draai het er maar enkele keren rond, en dan maken we het vast. Dat is wel moeilijk, want dan moet je een knoop maken. Zal ik je helpen? - Kan ik er nog iets op doen of aan vastmaken? Wie heeft nog een ideetje? Misschien iets aan vastmaken? Een stukje stof? Een lint? Of iets wat lawaai maakt, een rinkelbelletje of zo? Ga het maar halen, X. Weet je het liggen? Je moet goed kijken, dan vind je het wel. - Nu weet ik zeker dat dit mijn stok is, en die stok, en die stok, zijn niet mijn stokken. En eigenlijk is dat nog mooi ook, zo’n lint, en een stukje touw, en een belletje. - Ik wil de stok nog mooier maken. Hoe zou ik dat doen? Wie heeft nog een idee? - ...
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit van vijf à zes kleuters
Materiaal -
tip
stokken/takken (één per kleuter); ton om de stokken/takken in te verzamelen; de versierde stok/tak van de leidster; allerlei materiaal om te versieren: verf en penselen, gipsverband en water, linten (uit crêpepapier), punaises, doorboorde kroonkurkjes en metaaldraad, aluminiumfolie, touw, bolletjes wol, plakband, tape, knopen, belletjes, …
Met een fijne houtboor kunnen er door de leidster enkele gaatjes in de stokken geboord worden. Daardoor kan een stukje touw of metaaldraad gestoken worden, waaraan de kleuters iets kunnen bevestigen.
Verloop
4
hakketak en stokketok
KERN: DIT IS MIJN STOK!
3
5 6 7 8 9
1. De leidster laat de kleuters allemaal een stok uit de ton kiezen. Die stok mogen ze nadien mee naar huis nemen. De leidster merkt op dat de takken en stokken veel op elkaar gelijken, dus dat ze het best ‘versierd’ kunnen worden. Ze verwijst nog eens naar haar eigen probleem uit de introductieactiviteit en legt haar eigen versierde stok erbij. 2. Op een tafel liggen heel wat verschillende materialen klaar. De kleuters mogen kiezen met welke materialen en hoe ze hun stok/tak willen versieren. Terwijl de kleuters bezig zijn, bewerkt de leidster zelf ook nog een
175
tak. Op die manier kan ze de kleuters die ervoor openstaan, ook op nieuwe ideeën brengen (bv. schors afpulken, gipsverband verwerken, …). 3. De leidster zorgt ervoor dat er aan elke stok een naamkaartje bevestigd wordt, en verzamelt de afgewerkte stokken eventueel op een ‘originele’ manier: ophangen via een lusje van metaaldraad, vastzetten in een gatensteen, …
1 tip
2
De leidster kan de stokken in een bewegingsmoment (bv. rondstappen op leuke muziekjes) integreren (cf. Activiteitengeheel 1, Beweging). De stokken worden dan wandelstokken. De leidster onderstreept hierbij het ‘gemak’ van duidelijk herkenbare stokken: elke kleuter vindt zijn eigen stok gemakkelijk terug.
Mogelijke vragen en opmerkingen
3
-
4
-
6 7 8
hakketak en stokketok
5
-
Kijk eens, hier liggen/staan wel tien stokken/takken. Jullie mogen er allemaal één kiezen om mee naar huis te nemen. Jij wil een lange, X. En voor jou moet het een dikke stok zijn, Y. Is deze tak niet vééél te lang, Z? Nee? Kan jij hem goed recht houden? We gaan de takken/stokken versieren, we maken er supermooie takken en stokken van. Weten jullie nog dat ik mijn tak versierd heb? Jullie hebben mij toen goed geholpen, hé. Hier ligt van alles waarmee je je tak kan versieren. Je mag het doen zoals jij het wil. Kijk maar eens goed wat allemaal kan. X, hoe wil jij je tak versieren? Met touw? Wat ga je ermee doen? Het touw errond draaien? Knap zeg! Maar kijk eens, het touw hangt los. Wat nu? Wil je dat ik het vastmaak? Maar hoe zal ik dat doen? Kijk eens wat Y doet, hij drukt aluminiumfolie rond zijn stok. Dat is mooi! En jij, Z, jij verft de onderkant helemaal blauw. Jouw stok wordt een blauwe stok. Zal ik eens proberen om een gaatje in de stok te maken? Dan kunnen we er een stukje touw door steken. Houden jullie de stok goed vast? Kijk eens kindjes, ik kan stukjes van de tak afhalen. Kijk, ik doe er stukjes schors af. Wie wil dat ook eens proberen? Wacht eventjes, X. Eerst moet je er een stukje gipsverband afknippen, dan even door het water, en dan moet je het snel rond je tak draaien. Wil jij ook nog linten aan je tak? Kijk eens welke linten je het liefste wil. Maar hoe ga je die vastmaken? Kun jij je naamkaartje/symbooltje nog vastmaken? Dan kan iedereen lezen vanwie de stok is. ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: SCHILDEREN MET TAKKEN Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
9
Materiaal -
176
Thé Tak en zijn houdertje; een penseel en een potje verf; tak waarvan een takkenborstel voor Thé Tak gemaakt kan worden, samen met een stukje spons of stof en tape of touw; de takkenborstels (cf. werk vooraf); eventueel takken met veel zijtakjes en twijgjes; verschillende kleuren verf in aangepaste schaaltjes; lange stukken behangpapier;
-
een plastic zeil om de vloer te beschermen; schortjes en eventueel plastic zakjes om over de schoenen van de kleuters te trekken.
Verloop
1
1. Thé Tak vertelt dat hij graag schildert. De leidster biedt hem meteen een penseel aan en een potje verf. Thé vertelt echter dat hij veel liever met een tak schildert. Hij vraagt aan de leidster om een takkenborstel te maken. Met Thés hulp steekt de leidster een takkenborstel op zijn maat in elkaar en laat hem demonstreren hoe het werkt.
2
2. De leidster laat de kleuters al rechtstaand met de takkenborstels op lange stukken behangpapier experimenteren. Er zijn verschillende kleuren. Thé schildert af en toe mee en moedigt (net als de leidster) de kleuters aan.
3
tips
-
De kleuters van deze activiteit mogen achteraf aan de andere kleuters vertellen over hun schilderervaring. Thé voegt er zijn ervaringen aan toe. De leidster kan de kleuters ook takken aanreiken met twee ‘punten’ (allebei tot verfborstel omgetoverd), of takken met heel wat zijtakjes. De schaaltjes met verf zullen dan wel aangepast moeten worden.
4
-
T: Juf, weet je wat ik nog eens graag zou doen? Zo schilderen, met heel veel verf, in alle kleuren. Maar juf, ik wil met een echte tak schilderen, niet met zo’n stok met haartjes! Met welke tak wil jij schilderen, X, deze grote? Kies maar een kleurtje: rood of blauw? Kijk eens wat een dikke strepen X trekt, dikke blauwe strepen. En kijk, Y zet allemaal stippen op het blad, grote rode stippen. En wat ga jij schilderen, Z? Doe maar, schilder maar. Wil je graag een andere kleur, X? Dan moet je ook een andere tak nemen. Lukt het niet? Is de takkenborstel te zwaar? Pak hem met twee handjes vast. Je moet wel genoeg verf nemen. Steek je borstel maar goed in de verfpot, en draai er maar eens mee. Kijk eens wat X doet. Hij trekt een lange streep van deze kant naar die kant, zo lang als het blad. Wie kan er nog zo’n lange streep trekken? Kijk eens, dit is vreemd: als je met deze tak schildert, heb je meteen twee strepen. Een borstel die twee strepen trekt. …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: EEN TAKKENGORDIJN
hakketak en stokketok
Mogelijke vragen en opmerkingen
5 6 7 8
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
9
een tiental takken van ca. 1 m; rijgtouw of -koord, dat je makkelijk aan de tak verbindt; allerlei voorwerpen die aan het touw geregen kunnen worden: dikke kralen, wc-rolletjes, bierviltjes met een gat, gordijnringen, …; eventueel enkele potjes verf; Thé Tak en het takkengordijntje van Thé (cf. werk vooraf).
177
Verloop
1. De leidster speelt een kort poppenspelletje met Thé: Thé heeft een takkengordijn gemaakt, en toont de kleuters hoe hij er zich achter kan verstoppen.
1
Zeven, acht, negen, tien Je kan me toch niet zien! Dat lukt aardig. Thé nodigt ook kleuters uit om er zich achter te verstoppen, maar dat lukt niet. De kleuters zijn te groot, te breed, te …
2
Zeven, acht, negen, tien Ik blijf … zien!
3
Thé denkt (samen met de kleuters) na over een oplossing. Misschien kunnen de kleuters zich achter een grote tak verstoppen? Of achter twee takken die ze elk in een hand houden? Er wordt ingespeeld op de suggesties van de kleuters. Zo nodig brengt de leidster zelf aan dat de kleuters een groot takkengordijn kunnen maken.
4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
2. De leidster daagt de kleuters uit om na te denken over hoe ze daaraan kunnen beginnen. Zijzelf weet het ook niet zo goed. De kleuters worden aangespoord om Thé om raad te vragen. Hij bedacht tenslotte het kleine exemplaar. Thé zoekt samen met de kleuters uit wat ze zoal nodig hebben voor de constructie. De hulp van de leidster om het materiaal (takken, touw) bij elkaar te krijgen wordt ingeroepen waar nodig.
9
178
3. De kleuters gaan samen met de leidster aan de slag: er worden stukken touw afgemeten en aan het touw wordt door de leidster telkens een zelfgekozen tak (van ongeveer 1 m) bevestigd. Eventueel wordt die tak eerst nog ‘bewerkt’, bv. het uiteinde wordt in een badje verf gedoopt of beschilderd, of er wordt iets aan bevestigd, bv. het symbooltje van de kleuter waardoor de tak ‘herkend’ wordt. Aan het resterende stuk touw worden leuke spulletjes geregen. Bierviltjes met gaatjes zorgen ervoor dat spulletjes niet over elkaar schuiven. Met behulp van de leidster kan er ook wat aan vastgeknoopt worden (bv. stukjes stof). 4. De takken worden naast elkaar aan een horizontale tak vastgemaakt. 5. De leidster houdt het takkengordijn vervolgens zelf op de juiste hoogte, of ze bevestigt het aan het plafond. Thé en de kleuters spelen het verstopspelletje, en ditmaal lukt het, … of toch bijna. Tussen de takken blijf je immers stukjes ‘kleuter’ zien. Het spelletje ‘Wie zit er achter het gordijn?’ wordt enkele malen gespeeld. tip
Een alternatief is een oud fietswiel waaraan takken gehangen worden. De kleuters kunnen tussen de takken gaan staan om zich te verstoppen.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
-
X, jij mag al een tak kiezen voor het takkengordijn. Wil je een hele dikke? Ja, neem die maar, dan kun je je goed verstoppen. Kijk eens, X, zo kunnen we het touw vastmaken. En nu kun jij rijgen. Wat wil je allemaal aan je touw hangen. Kijk nog eens naar het gordijntje van Thé. Wat heeft hij er allemaal aangehangen? Ga maar eens op je stoel staan (de leidster helpt), en laat de tak maar eens hangen. Zie je de parels? X, geef jouw tak ook eens. Nu hangen er twee naast elkaar. Kun je je nu al verstoppen? - X, ga nog eens een kaartje halen met je symbooltje erop. Wat ben jij? Een olifant! Haal even een kaartje van de olifant. Maak het kaartje maar vast aan de tak. Weet je niet goed hoe? Pak misschien een stukje plakband? Zal ik je helpen? Kijk, als alle takken aan de grote tak hangen, weet iedereen dat dit jouw tak is. Dan zien ze een olifantje en weten ze: dat is de tak van X. Wie zoekt er eens een grote tak om jullie takken aan te hangen. Zo’n lange tak die we zo moeten houden (de leidster demonstreert). Kom eens kijken, aan deze tak moeten we al jullie takken hangen. Welke tak hangen we eerst? (de leidster bevestigt de tak, en houdt het scherm recht) X, wil jij je al eens verstoppen? Nee, dat gaat niet hé! We zien jou nog goed staan. Wie wil zich eens verstoppen achter het gordijn. Kom X, verstop jij je er maar achter. Hé kleuters, waar is X? Zien jullie X? Ah, jullie zien zijn schoenen. Ik zie een stukje van zijn trui. ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: KRASSEN MET TAKJES EN STOKJES Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
vellen groot stevig glanzend papier waarop gevingerverfd kan worden (of plexiglazen platen) (één per kleuter); vingerverf; zand; setjes kleine takjes/stokjes om mee te krassen in de vingerverf (wattenstaafjes, takjes, tandenstokers, ijslollystokjes, …) (één per kleuter).
Verloop
1. De leidster geeft elke kleuter een groot vel glanzend papier met daarop een hoopje vingerverf (aangevuld met zand), in de kleur van zijn keuze. 2. De kleuters mogen de verf opensmeren en er met hun vingertjes in tekenen. Eventueel wordt er een tweede kleur aan toegevoegd. 3. Na verloop van tijd biedt de leidster kleine takjes en stokjes aan waarmee de kleuters in de verf mogen krassen.
tip
1 2 3 4
hakketak en stokketok
-
5 6 7 8 9
De leidster kan zelf de naam van de kleuter in spiegelbeeld krassen; dan staat die mee op de afdruk. 4. Zo mogelijk maakt de leidster een afdruk van een (deeltijds) resultaat.
179
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
-
3 4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
9
180
Kijk eens, wat is dat zeg? Voel maar eens, steek maar eens een vingertje in de verf! Steek er nog maar eentje in. Kijk eens naar X, hij wrijft met heel zijn hand. En heel het blad ligt vol met verf. Helemaal vol. Kun jij nu in de verf tekenen? Teken maar met je vinger. Een lange streep, het is precies een grote tak. Kies maar eens een stokje. Kun je daar ook mee tekenen? Kijk eens wat X doet, hij zet stipjes met een wattenstaafje. Wie kan er nog stipjes tekenen? Knap hoor X, jij krast een heel dun lijntje met de tandenstoker. En weet je wat we nu gaan doen? We leggen een groot vel op je tekening, we duwen en we drukken, en wat gebeurt er nu? (de leidster haalt het vel eraf) Het is jouw tekening, en die staat hier ook, helemaal hetzelfde. ...
Suggesties Suggesties voor bijkomende activiteiten
1
Beweging - ‘Gevangen vis’ De kleuters vissen met hengels (stokken/takken) zonder haakjes. Ze hengelen naar voorwerpen zoals een washandje, een eendje met grote ring waar een stok zo door kan, plastic ringen, gordijnringen, ...
2
- ‘Takken- en stokkenmuur’ De kleuters kunnen hanteerbare takken en stokken rechtop zetten en tegen een horizontale lat laten aanleunen. Zo krijgen ze een takken- en stokkenmuur.
3
- ‘Takken in stukjes’ De kleuters proberen allerlei takken te breken. Wie gebruikt nog andere middelen dan enkel zijn handen?
4
Muziek - ‘Getrommel’ De kleuters kunnen een hele activiteit lang trommelen met grote en kleine trommelstokken, op grote en kleine ‘trommels’. Allerlei liedjes, versjes en muziekjes rond trommelen kunnen ondersteunen (cf. liedjes en versjes), bv. het muziekje ‘Rommelen en trommelen’, Beltman-Kuijlenburg, M., e.a. (1998), Peuters dansen! Deel 2. Nevofoon/Danskant, Winschoten (cd B, track 5)
Beeld - ‘Instrumentjes op basis van een tak of stok’ 11 De kleuters maken met behulp van een tak een sambabal , een rinkelstok, trommelstokken, ritmestokjes of, ... - ‘Een egeltje’ De kleuters steken allerlei kleine takjes en stokjes in een bolletje klei. Twee zonnebloempitjes worden de oogjes; een kleine rode boon het neusje. - ‘Takjes en stokjes op canvas’ De kleuters krijgen elk een stuk opgespannen canvas. Ze mogen dat beschilderen in een zelfgekozen kleur. Nadien plakken ze er allerlei kleine takjes en stokjes op. Eventueel wordt het geheel gefixeerd met lak.
hakketak en stokketok
- ‘Gewichtheffen met takken en stokken’ Een tak of stok wordt al snel een halter, waarmee de kleuters kunnen doen alsof het gewichtheffers zijn.
5 6 7 8 9
12
- ‘Plant een boom’ De kleuters planten een tak met heel wat zijtakken en -takjes in een emmertje vol zand of in een bol klei. Vervolgens duwen ze propjes klei rond de zijtakken, en in die propjes planten ze dan weer blaadjes, eikels, schors, ...
11 12
cf. ‘Papier hier’, Activiteitengeheel 2: Muziek, kern Boudry, C. & M. Vandenbroeck (1995), Gepeuter. Kunstzinnige activiteiten met peuters van 2 tot 4 jaar. Vormingscentrum voor de begeleiding van het jonge kind, Utrecht
181
Liedjes en versjes - Liedje ‘Arendstokje’ Debaene, A. & C. Goossens (1993), Tante Nans zat op een gans. Altiora, Averbode
1
Arendstokje Arendstokje, arendstokje Heb je mijn kleine jongen niet gezien? Nee meneer, hij is weggelopen Stilletjes in zijn bedje gekropen.
2
- Liedje ‘Daar zat een aapje op een stokje’ (eerste strofe) Van Coillie, J., Verplancke, K. & A. Van Riel (2003), Ozewiezewoze. Het ABC van de kinderliedjes. De Eenhoorn, Wielsbeke
3
Daar zat een aapje op een stokje Daar zat een aapje op een stokje Achter moeders keukendeur. Het had een gaatje in zijn rokje En daar stak het zijn staartje deur!
4
6 7 8
hakketak en stokketok
5
9
182
- Liedje ‘Klein soldaatje’ Debaene, A. & C. Goossens (1993), Tante Nans zat op een gans. Altiora, Averbode Klein soldaatje Klein soldaatje, groot soldaatje, laat ons flink marcheren. En de trommel slaat en de fluit die gaat en mijn vader is soldaat, kameraad.
- Liedje ‘Op de trommel’ Rietveld, I. (2001), Wij maken muziek met peuters en kleuters. SWP, Amsterdam Op de trommel (Ingrid Rietveld) Rom, bom, bom, rom, bom, bom We spelen op de grote (kleine) trom. Rom, bom, bom, rom, bom, bom We spelen op de trom Rom, bom, bom, rom, bom, bom Wie wil er op de grote (kleine) trom. Rom, bom, bom, rom, bom, bom Suzanne op de trom
- Vingerversje ‘Wakje en zijn takje’ Van Vaerenbergh, S. (2003), Pim pam peus ... tik eens op je neus. Deel 1. Van In, Wommelgem De kleuters bewegen hun hand en vingertjes terwijl ze het versje zeggen: de rechterwijsvinger staat gestrekt op de (horizontaal gestrekte) linkerwijsvinger (linkerduim omhoog, drie andere vingers in de handpalm. De linkerwijsvinger plooit door en de rechterwijsvinger valt in de vingerholte van de linkerhand.
1
Wakje en zijn takje (Stan Van Vaerenbergh)
2
Wakje stond op een takje. Het takje brak, en Wakje viel in de zak.
3
Suggesties voor prentenboeken - Hof, M. & F. Smit (2002), IJs/Logeren. Gottmer/Becht, Bloemendaal Omkeerboekje rond de figuren Koe en Mus. In Logeren gaat Koe bij Mus logeren, hoog in de boom. Koe kan echter niet slapen, want de tak is te klein. Koe gaat dan maar weer naar huis en Mus, ja die komt nu bij Koe logeren.
- Van Norden, A. & J. Boeke (2004), ‘Vliegles’, In: Dikkie Dik. Het groene blokboekje. Gottmer/Becht, Bloemendaal Wanneer Vogel aan Dikkie Dik vraagt om samen met hem een eindje te gaan vliegen, aarzelt Dikkie Dik: hij kan immers niet vliegen, alleen vogels kunnen dat. Vogel zegt dat hij het Dikkie Dik zal leren. Dikkie Dik klimt in een boom en vanaf een tak probeert hij te vliegen. Maar… hoe hard hij ook met zijn poten ‘wappert’, hij valt toch pardoes op de grond. - Waddell, M. en P. Benson (1996), Uilskuikentjes. Gottmer/Becht, Bloemendaal Wanneer mama even wegvliegt, blijven drie uilskuikens wat verweesd achter op de takken van hun holle boom. De angst neemt toe naarmate de tijd vordert. Maar natuurlijk komt mama terug. En de uiltjes beseffen dat ze daaraan eigenlijk niet hadden hoeven te twijfelen. - Waddell, M. en B. Firth (1991), Ga je mee, Kleine Beer? Lemniscaat, Rotterdam Kleine Beer en Grote Beer lopen samen door het besneeuwde bos: tussen, onder, over takken. De geluiden van het bos trekken de aandacht van Kleine Beer.
hakketak en stokketok
- Van Norden, A. & J. Boeke (1999), ‘Appelboom’, In: Dikkie Dik. Het dikkerdandikke avonturenboek. Gottmer/Becht, Bloemendaal Wanneer een grote hond Dikkie Dik probeert te pakken, klimt hij snel in een appelboom. De grote hond gaat geduldig aan de voet van de boom liggen wachten. Uiteindelijk valt de hond in slaap, maar nog durft Dikkie Dik niet uit de boom te komen. Dan krijgt hij een idee: hij laat een dikke appel recht op de kop van de hond vallen. Die vlucht weg en zo kan Dikkie Dik eindelijk naar huis.
4 5 6 7 8 9
- Waddell, M. en B. Firth (1996), Jij en ik, Kleine beer. Lemniscaat, Rotterdam Kleine beer wil met Grote beer spelen, maar die heeft nog veel werk te doen, zoals hout halen, water halen, hol opruimen. Voor al die taken hebben de beren materialen nodig met stokken. Kleine beer helpt mee. Na het werk gaan ze samen spelen.
183
1
2
3
4
6
7
8
hakketak en stokketok 5
9
184
WE ZITTEN ERIN WE ZITTEN ERIN WE Z WE ZITTEN ERIN! 1
Ontdek- en experimenteerfase
2
Doelen -
(beeld) De kleuters kunnen hun materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
Werk vooraf
3
1
Een ‘tiktak-draaischijf’ maken: de één of andere draaischijf nemen (bv. draaiende kaasschijf, platendraaier, ... ) en in het midden, over de draaischijf heen, een scherm plaatsen met aan de linker- en rechterkant een luik of linten waar gemakkelijk iets onderdoor kan.
tip
4
bij een fotograaf kan men vaak aan héél veel filmkokertjes geraken; voor grotere buizen kan men vaak bij een drukkerij terecht. Ook de kleuters zelf kunnen ingeschakeld worden om schoendozen, plastic flessen, … van thuis mee te brengen.
Opmerking
5
In de ontdek- en experimenteerfase worden vooral kleine(re) containers aangeboden, omdat het voor de kleuters anders onoverzichtelijk wordt. In de kern ‘muziek’ krijgen de kleuters de kans om met opvulmaterialen te experimenteren, en in de kern ‘beweging’ met grotere dozen.
-
een tiktak-draaischijf (cf. werk vooraf); drie doosjes die in elkaar passen (telkens in een andere kleur); drietal kokers, verschillend van kleur, waarin een popje kan verdwijnen; drie kleine popjes; 3 vrolijke, niet al te snelle muziek (bv. ‘Hupsakee’ ).
Verloop
1. De popjes staan op een draaischijf waarvan slechts de voorste helft zichtbaar is voor de kleuters. Terwijl de muziek speelt, laat de leidster de schijf ronddraaien. Tegelijkertijd verandert de leidster achter het scherm, dus onzichtbaar voor de kleuters, wat er op de schijf staat. Op die manier zien de kleuters telkens iets anders tevoorschijn komen. De leidster toont achtereenvolgens: - één doosje; - twee doosjes; - drie doosjes; - drie popjes, telkens achter één van de doosjes; - idem als hierboven, maar nu is één popje verstopt in een koker (en dus niet meer zichtbaar voor de kleuters); - idem als hierboven, maar nu is ook een tweede popje verstopt; - idem als hierboven, maar nu is ook het derde popje verstopt.
we zitten erin!
Materiaal
IN DE GROTE GROEP2
6 7 8 9
2. De leidster stelt enkele vragen over wat de kleuters zagen. Daarna laat ze al het materiaal zien en toont ze de verschillende ‘trucjes’ aan de kleuters.
1 2 3
Naar een idee van D. Temmerman en B. Puissant Naar een idee van B. Coppens, E. de Roeve, C. van den Berghe en A. Wittouck Beltman-Kuijlenburg, M. e.a. (1998), Peuters dansen! deel1. Stichting Nevofoon/Danskant, Winschoten (boek en cd, track 37)
185
3. Bij een volgend tiktak-momentje kan telkens een doosje verdwijnen: het wordt namelijk in een ander, groter doosje gestoken. Hierop zijn dan ook weer verschillende variaties mogelijk.
Mogelijke vragen en opmerkingen
1
-
2 3
Kijk, dit gaat draaien. Jullie moeten goed kijken want er zal iets tevoorschijn komen! Wat hebben jullie gezien? Hoeveel doosjes/popjes/kokertjes hebben jullie gezien? Waren de popjes er nog op het einde? Waar zouden ze naartoe gegaan zijn? Zal ik het jullie eens laten zien? De popjes hadden zich verstopt in de kokers hé. Kijk eens: de doosjes passen in elkaar. Dit is het kleinste, en dit is het grootste. …
IN DE KLEINE GROEP4
4
Materiaal -
5
allerlei kleine(re) en middelgrote dozen en kokers, met en zonder deksel (bv. doosjes van geneesmiddelen, al dan niet doorzichtige filmkokertjes, kaasdoosjes, botervlootjes, bokalen, plastic en glazen flesjes, blikjes, koekendozen, …); kleine voorwerpen uit de klas die de kleuters in de doosjes en kokers kunnen verstoppen (bv. autootjes, blokjes, parels, kleine Playmobilfiguren, knopen, kleine balletjes (bv. knikkers, pingpongballetjes), kroonkurken, …).
Verloop
7 8
1. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen.
we zitten erin!
6
2. Wanneer het spel afzwakt, kan de leidster enkele kleinere voorwerpen aanbieden en verdiepende suggesties geven, bijvoorbeeld: de kleuters kiezen een doosje/kokertje en gaan dan in de klas op zoek naar iets wat erin past, of net het omgekeerde: de kleuters kiezen een klein voorwerp en gaan dan kijken en passen in welke doos of koker hun voorwerp past; de doosjes/kokertjes hebben/krijgen een bepaalde kleur. De kleuters gaan op zoek naar voorwerpen die in de doosjes/kokertjes passen en die dezelfde kleur hebben; ze sorteren de doosjes/kokertjes per vorm, materie, kleur, functie.
9
186 4
Naar een idee van E. de Roeve, B. Coppens, C. van den Berghe en A. Wittouck
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Zullen we eens proberen een heel hoge toren te maken? Y, waar heb jij dat kleine doosje verstopt? Ah, in die grote doos hier. Kan je er nog een doosje in verstoppen? Dat deksel is precies wel te groot voor die doos. Zoek eens een kleiner doosje. Kun jij door je koker kijken? Kan je mij zien? Kijk eens, X heeft een toren gebouwd met de kokers/dozen. Wat kan je nog met de doosjes doen? Je kan ook rollen met de kokertjes. Probeer het kokertje maar eens naar X te rollen. Wat wil jij in je koker/doosje (ver)stoppen? Kan er nog een blokje bij in je doosje? Oei, de auto rijdt tegen de kokertjes. Kijk, er valt er één om. Ga je het doosje helemaal vol doen of niet? Schud eens met je doos. Hoor je het balletje rollen? …
1 2 3 4 5
we zitten erin!
-
6 7 8 9
187
Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2
toelichting Door te spelen met allerhande grote en nog grotere dozen doen kleuters heel wat ervaringen op: ze ondekken hun eigen bewegingsmogelijkheden en -beperkingen en worden ook vaardiger, bijvoorbeeld bij het in of uit een doos stappen/kruipen. Ze voelen ook de grootte en de grenzen van hun eigen lijfje aan, bijvoorbeeld wanneer ze zich in een doos willen verstoppen. Bij het versleuren van supergrote dozen en/of bij het bouwen van dozentorens, merken ze het effect van samenwerken. Ten slotte levert het vele experimenteren met allerlei dozen heel wat inzicht op in wat (grote) dozen eigenlijk zijn, waarvoor ze dienen, hoe ze kunnen verschillen. Wanneer de leidster er aandacht voor heeft, kunnen dozen de verbeelding van de kleuters eindeloos stimuleren: een doos wordt een huisje, een auto, een trein, een boot; een doos wordt een hoed, een jas, een (hand)schoen; een doos wordt een steen, een blok.
3 4 5
7 8
-
we zitten erin!
6
Werk vooraf
9
-
(bij de introductieactiviteit) Een grote doos meebrengen waarop een post-it plakt met een kort berichtje: de directie heeft een nieuwe computer gekregen (of iets anders) en dacht dat de kleuters misschien wel iets konden doen met die grote doos. In een P.S. wordt vermeld dat er in de bewegingsruimte nog meer van die dozen staan. (bij de kern) In de bewegingsruimte grote en kleine dozen verspreid opstellen. In enkele grote dozen zitten 5 kleinere dozen, ballen en pittenzakken verstopt, én er is ook een dozentunnel . (bij alle activiteiten) Dozen allerhande en (kleine en grote) kokertjes verzamelen. (cf. ontdek- en experimenteerfase). In uitbreidingsactiviteit 2 zijn er gekleurd dozen nodig.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: DE KLASPOP IS WEG! Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
klaspop; enkele ‘persoonlijke spulletjes van de klaspop’ (bv. knuffel, boekje, blokken, …); grote (computer)doos (cf. werk vooraf).
Verloop
1. Wanneer de leidster ’s morgens met de kleuters in de klas komt, zien ze midden in de klas een grote doos staan. De leidster leest voor wat er op het briefje staat. 2. De leidster neemt de doos mee naar de onthaalkring en zegt dat de kleuters daar straks mee mogen spelen, maar … wanneer het tijd is om de klaspop wakker te maken, merken de kleuters dat ze niet op haar gewone plaats zit of ligt. Waar zou ze zijn?
188 5
cf. ‘Gaatjes en buizen’, Activiteitengeheel 1: Beweging, introductieactiviteit en uitbreidingsactiviteit 1
3. De leidster laat de kleuters suggesties geven en/of ze laat ze in de klas zoeken. Nu blijkt dat de klaspop in de grote doos zit. Zij vond die doos leuk om mee te spelen: om erin te kruipen, om er allerlei spulletjes in te verzamelen, … Toen ze de kleuters hoorde, was ze er snel terug in gekropen en had ze zich verstopt.
1
4. De klaspop vraagt of de kleuters het leuk vonden om haar te zoeken, en of ze willen weten wat ze nog in die grote doos verstopt heeft. 5. De klaspop kan nog een tijdje in de doos blijven zitten en af en toe eens komen piepen (als een soort ‘kiekeboe-spelletje’).
2
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Hé, wat is dat nu in onze klas? Wie zou dat hier gezet hebben? Hé kijk, er hangt een briefje aan. Ik zal het eens voorlezen. Waar is (naam klaspop) nu? Ze ligt niet in haar bed! Waar zou ze zijn? Zien jullie haar? Zullen we (naam klaspop) eens zoeken? Zit ze misschien in de blokkenhoek? Maar, … kijk nu! (naam klaspop) zit in de doos? Hoe kom jij daar? Haha, nu heb ik jullie wel gefopt hé. Ik vond het wel leuk om mij te verstoppen. Vonden jullie het leuk om mij te zoeken? -…
3 4 5
KERN: WAT KUNNEN WE ALLEMAAL DOEN MET DIE GROTE DOZEN? Groeperingswijze Materiaal -
ingerichte bewegingsruimte (cf. werk vooraf); de grote doos met post-it op waarop de directie een berichtje achterliet (cf. werk vooraf).
Opmerking
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
1. Voortbouwend op de introductieactiviteit merkt de leidster op dat je inderdaad wel leuke dingen kunt doen met grote dozen. Ze nodigt de kleuters uit om naar de bewegingsruimte te gaan, want daar staan blijkbaar nog veel dozen (cf. berichtje directie).
tip
de kleuters kunnen proberen de grote doos zelf naar de bewegingsruimte te brengen: dragen, schuiven, …
we zitten erin!
klassikaal
6 7 8 9
2. Wanneer de kleuters in de bewegingsruimte komen, staan de bewegingsmogelijkheden klaar. De leidster laat de kleuters vrij experimenteren met het materiaal. Ze speelt in op wat de kleuters aanbrengen en begeleidt het spel van de kleuters met taal.
189
3. Na verloop van tijd biedt de leidster ook zelf impulsen aan, bijvoorbeeld: de kleuters gaan in een doos zitten en verstoppen zich helemaal, eventueel per twee; ze gaan met zoveel mogelijk in een doos zitten; enkele kleuters gaan (met de leidster) in een grote doos zitten en beelden zich in dat ze in een boot op zee zitten. De boot gaat heen en weer op de golven. Na een tijd klimmen of kruipen de kleuters uit de boot en wachten ze tot ook de andere kleuters gevaren hebben; ze duwen of dragen dozen op allerlei manieren; ze maken een tunnel van dozen en kruipen erdoor; ze plaatsen dozen dicht bij elkaar en stappen van de ene doos in de andere; ze schuiven met de voeten in twee dozen vooruit; ze proberen ballen en pittenzakken in de doos te gooien, en halen ze er daarna weer uit; ze plaatsen een schoenendoos bij elkaar op de rug en proberen dan met de doos op de rug naar de overkant (of naar een andere doos) te kruipen; ze verzamelen allerlei dingen in een doos. Daarna kunnen de kleuters proberen om die doos te verplaatsen zonder dat de inhoud er uitvalt. Voorwerpen kunnen van de ene doos naar de andere overgebracht worden. Zo kan dan vergeleken worden in welke doos het meeste materiaal kan; ze steken steeds kleinere dozen in een grotere doos.
1 2 3 4 5
7 8
we zitten erin!
6
9
tip
De leidster kan op één kant van een grote doos een gezicht van een kleutertje tekenen. Zo krijgt de doos een ‘voorkant’, waar de leidster dan ook naar kan verwijzen. 4. Als afsluiter wordt er een verstopspelletje gespeeld. De kleuters gaan met hun rug naar de dozen staan. Eén kleuter mag zich in een doos verstoppen. Daarna gaan de kleuters samen met de leidster op zoek naar de verstopte kleuter. Ze houden halt bij elke ‘deur’ van een doos en kloppen (of bellen) aan met een rijmpje, bijvoorbeeld:
190 6
Van Vaerenbergh, S. (2003), Pim pam peus... tik eens op je neus. Deel 1. Van In, Wommelgem
Knibbel, knabbel, knuisje
6
Knibbel, knabbel, knuisje (Stan Van Vaerenbergh)
1
Knibbel, knabbel, knuisje, wie zit er in dit huisje? Druk maar op de bel, dan weet je het wel! Of
Bim, bam, buisje, wie woont er in dit huisje? Duw eens op de bel en je weet het wel!
2
tips
-
Dit kan ook gespeeld worden met stokpopjes in een buisje of met kokerpopjes. Op het buisje is dan een knoop geplakt, die als bel dienstdoet. De kleuters mogen dan beurtelings op de bel komen duwen. Het popje komt er telkens uit, begroet de kleuters, doet gek, ... . Een aantal dozen kan achteraf ook in de bewegingshoek van de klas gebracht worden.
3
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Waaw, zoveel dozen hier! Hé, waar is X? Zou hij in de tunnel zitten? Durf je niet door de tunnel? Moet ik meegaan met jou? Kijk eens naar X! Hij heeft een bal in een doos gegooid. Wie wil dat ook eens proberen? Goed zo X, verschuif die dozen maar. Wie durft in de grote doos/tunnel te kruipen? Hé, jij hebt je achter de doos verstopt! Wat heb jij in die grote doos gevonden? Kijk eens naar X: hij heeft de schoendozen op elkaar gezet! Het is precies een toren. Zouden we allemaal in deze doos kunnen? Zullen we het eens proberen? Kan jij er ook nog bij X? Probeer het eens. Hé, we zitten precies in een boot! Kijk, we varen en we gaan heen en weer op de golven. Wie kan de pittenzakken in de doos gooien? Je moet wel achter deze streep staan. Probeer eens. Goed zo! Je hebt je pittenzakje in de doos gegooid. Oei, net niet! De bal is naast de doos gevallen. Wil je nog eens proberen? Kruip maar héél traag, want anders valt de doos van je rug af. Wie wil zich eens verstoppen in één van de dozen? Weet je nog wel: (naam klaspop) had zich ook verstopt hé en dan moesten wij haar zoeken. …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: TORENS BOUWEN EN… OMGOOIEN
4 5
we zitten erin!
-
6 7 8
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
9
schoendozen (één per kleuter) of dozen van een verschillend formaat; bal; stoffen zakje gevuld met zand.
191 6
Van Vaerenbergh, S. (2003), Pim pam peus... tik eens op je neus. Van In, Wommelgem
Verloop tip
1
1. De kleuters proberen met de dozen een toren te bouwen. Ze krijgen elk een doos die ze boven op elkaar moeten zetten. als er met dozen van verschillend formaat gewerkt wordt, moeten de kleuters kijken welke doos waar moet staan. Zo wordt de activiteit moeilijker, maar lokt ze wel een rijk(ere) taal uit.
2. Daarna kunnen de kleuters met de bal gooien of rollen om de toren om te laten vallen.
2
De leidster kan ondertussen een liedje aanbieden, bijvoorbeeld: het liedje ‘Toren bouwen’
7
Toren bouwen
3
Toren bouwen, handen uit de mouwen. Toren recht, toren krom. Hoort, nu valt hij om: BOEM!!
4 tips
-
5
-
7 8
Mogelijke vragen en opmerkingen -
we zitten erin!
6
Grote dozen zijn moeilijker omver te gooien dan kleinere. De kleuters moeten dan harder gooien. Met een zakje zand kunnen de kleuters meer kracht zetten en dus de toren gemakkelijker omver gooien dan met een (mousse) bal. Je kan hetzelfde spelletje met plastic flessen spelen (zoals bowling).
9
Kom, we gaan samen een toren bouwen met de dozen. Voorzichtig hé, anders valt de toren nog om. Ja, zet jouw doos maar voorzichtig bovenop die andere. Wat zou ik met deze bal kunnen doen? Zou ik de toren omver kunnen gooien? Zal ik het eens proberen? Wie wil eens proberen de toren omver te gooien/rollen? Wie kan het meeste dozen omver gooien/rollen? Bravo! Alle dozen liggen op de grond. Je zal nog eens met de bal moeten rollen hoor, want kijk, nog niet alle dozen liggen op de grond. …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: DOZEN EN DOBBELSTENEN8 Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
192
7 8
kleurendobbelsteen met de vier basiskleuren (en eventueel tweemaal zwart); dobbelsteen tot drie; vijftiental dozen, zeker ook meerdere dozen in de kleuren van de kleurendobbelsteen (cf. werk vooraf).
Leenhouts, J. e.a. (2004), Boem ra ta ka ta. Kinderen zingen 40 vrolijke peuterliedjes. Trude Van Waarden Producties, Bussum (boek en cd, track 28) Naar een idee van L. Thewissen
Verloop
1. Als de kleuters nog nooit een spelletje met een kleuren- of bolletjesdobbelsteen gespeeld hebben, dan speelt de leidster eerst wat met de dobbelstenen om aan de kleuters te laten zien wat de bedoeling is. De kleuters gooien dan om de beurt eens met de dobbelsteen en er wordt gezegd wat ze gegooid hebben. Eventueel laat de leidster de kleuters iets in die kleur aanwijzen (bv. een broek, een trui).
1
2. De leidster legt uit dat ze een spelletje met de dozen en de dobbelsteen gaan spelen. Als je bv. ‘rood’ gooit, dan moet je een rode doos pakken. Als de volgende kleuter ‘groen’ gooit, mag die op de rode doos een groene doos zetten. Zo wordt een toren gebouwd.
2
tips
-
Het spelletje wordt iets moeilijker indien op de dobbelsteen ook ‘zwart’ staat. Eén van de volgende spelvarianten wordt dan geïntroduceerd: ofwel mogen de kleuters er een doos naar keuze opzetten, ofwel moeten ze een beurt overslaan. De laatste variant is het gemakkelijkst. De kleurendobbelsteen kan vervangen worden door een dobbelsteen met getalbeelden:
3
De kleuters mogen telkens evenveel dozen op de toren stapelen als het aantal bolletjes dat ze gegooid hebben.
4
4. Aan het eind van een spelletje (bv. als alle dozen op zijn) mag de toren omgegooid of omgeduwd worden.
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Hé, nu heeft X alweer blauw gegooid! Welk kleur heb jij gegooid? Welke doos moet je nu pakken? Vind je nog een blauwe doos? Zullen we eens tellen hoeveel bolletjes hier staan? Onze toren wordt al erg hoog zeg! Welke kleur hebben we nu het meest in onze toren? Zullen we de rode dozen eens tellen? Oeps, we hebben geen gele doos meer he! Wat kunnen we nu doen? Nog eens met de dobbelsteen gooien, dat is een goed idee! Je hebt nu al twee dozen op de toren gezet. Is dat genoeg? Neen hé, want je had drie gegooid. ...
5
we zitten erin!
-
6 7 8 9
193
Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (muziek) De kleuters kunnen ritme in beluisterde muziek en liedjes ervaren, herkennen en nabootsen. - (muziek) De kleuters kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting Lege of gevulde potten en pannen, dozen, doosjes en blikken, samen met allerlei klop-, trommel- en raspstokken, worden al snel ritme-instrumentjes op kleutermaat. De leidster nodigt de kleuters uit om intens te luisteren, zodat ze onderlinge verschillen kunnen waarnemen en eenvoudige ritmes kunnen herkennen en naspelen. Aanwijzingen van de leidster en mogelijkerwijs ook pictogrammen (eventueel in de vorm van een zeer eenvoudige partituur) sporen de kleuters aan om verschillende instrumenten uit te proberen, om variatie te brengen in hun muzikaal spel en om samenspel te realiseren.
4
Werk vooraf
5
7 8
we zitten erin!
6
-
9
(bij de introductieactiviteit) Al enkele instrumenten op voorhand maken: - twee mooi versierde, ondoorzichtige schudkokers met een duidelijk contrasterend geluid; - twee zelfgemaakte schuddoosjes (één met en één zonder geluid); - een rasp (bv. een geribbeld blik met stokje).
INTRODUCTIEACTIVITEIT: ONZE MUZIEKVRIENDJES9 Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
twee poppen; de zelfgemaakte instrumenten (cf. werk vooraf); twee zakjes om de instrumenten in te steken.
Opmerking
Indien de kleuters dit aankunnen, zou de leidster vooraf de klas of onthaalhoek wat donkerder kunnen maken en een bijzondere sfeer creëren (stil, donker, met hier en daar een lichtje). Op die manier zullen de geluiden nog beter tot hun recht komen.
Verloop
1. De leidster voert een poppenspel op met twee poppen. Pop 1 komt al dansend en schuddend en zingend op met haar doosje, en doet een beetje gek. Pop 2 komt stiekem kijken en probeert Pop 1 te imiteren met haar doosje, maar bij haar komt er geen muziek! Ze begint zelfs een paar keer opnieuw en hoopt dat er dan eindelijk toch eens geluid uit komt, maar het lukt niet. Dit is de aanleiding tot een kort gesprekje: Pop 2:
Mag ik eens proberen met jouw doosje? Het mijne gaat niet ...
194 9
Naar een idee vasn A. Reniers, I. Verschueren en K. Van Ommeslaeghe
Pop 1:
Nee hoor, liever niet, ik heb het zelf gemaakt en het is een heel bijzonder doosje. Ik heb hier nog een ander instrumentje ...
2. Pop 1 neemt een kokertje; ook pop 2 neemt haar kokertje. Pop 1 schudt en maakt een geluid; pop 2 schudt ook en tot ieders verbazing maakt haar koker deze keer wel geluid, maar wel een ander. De poppen en de leidster reageren verbaasd. De poppen schudden nog eens met hun kokertjes. De leidster stelt de onderstaande vragen (of gelijkaardige) eerst aan de kleuters, maar laat daarna steeds ook even de poppen aan het woord. Zij hebben immers de instrumentjes gemaakt. tip
1 2
Eén kleuter mag eens komen kijken en vertellen wat er in het doosje/kokertje van de pop zit. 3. Pop 1 heeft ook nog een geluidsrasp mee. Ze haalt die tevoorschijn maar vindt haar (schraap)stok niet. Ze zoekt, maar tevergeefs. Pop 2 heeft een stokje en vraagt (aan de kleuters) of pop 1 daar misschien iets mee kan doen.
3
4. Beide poppen zijn gelukkig en spelen samen een kort muziekje. Eventueel begeleiden ze met hun instrumenten een liedje dat de kleuters geleerd hebben. Zo kunnen de kleuters ook meezingen.
4
Mogelijke vragen en opmerkingen
Hoe komt dit nu? Waarom maakt de ene doos geluid en de andere niet? Hebben jullie dat gehoord? De kokertjes maken een verschillend geluid! Waarom maakt de ene koker een ander geluid dan de andere? Wil jij het ook eens proberen? Schud er maar eens mee. De andere kleuters zullen goed luisteren. Zouden jullie ook zo’n doosje/kokertje willen? Hoe zou je dat dan maken? Zeg, wij kunnen nu wel mooie muziek maken hé. Zullen we samen een liedje zingen? Wie weet er één? De poppen zullen er muziek bij maken. …
KERN: ER ZIJN ZOVEEL DINGEN DIE GELUID MAKEN! Groeperingswijze
Klassikaal (in drie groepen)
Materiaal 11
Tafel 1 - potjes, doosjes en kokers die gemakkelijk afgesloten kunnen worden, in verschillende materialen (blik, plastic, karton, ...), in verschillende ‘handige’, voor kleuters hanteerbare formaten (bv. botervlootjes, koffieblikken, filmkokertjes, ...); - allerlei (kleine) vulmaterialen zoals maïs, schelpjes, kiezelsteentjes, graantjes, watten bolletjes, zand, ...
5
10
we zitten erin!
-
6 7 8 9
Tafel 2 - geribbelde buizen, geribbelde plastic flessen, geribbelde blikken, ...; - schraapmaterialen die veel maar ook weinig of geen geluid zullen voortbrengen, bv. stokjes, spatels, potloden, penselen , ... maar ook een lange veer, dun takje, ...
10 11
- Naar een idee van A. Reniers, I. Verschueren en K. Van Ommeslaeghe - cf. ‘Hakketak en stokketok’, Activiteitengeheel 2: Muziek, introductieactiviteit cf. ‘’t Is klein… natuurlijk!’, Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1
195
Tafel 3 - keukengerei waarmee geluid gemaakt kan worden, bv. houten lepels, garde, zeef, keukenrasp, maatbeker, bestek, deksels, pannetjes, ... - eventueel enkele geluiddempende stoffen, bv. vilt, doekjes, watten, …
1
Opmerkingen -
2 -
3
-
Organisatorisch gezien is dit een vrij moeilijke activiteit. Er zal veel lawaai zijn omdat verschillende groepen op hetzelfde moment geluid maken. Eventueel laat de leidster de verschillende tafels toch na elkaar aan bod komen. Indien mogelijk kan er een extra leidster ingeschakeld worden, waardoor een groepje in een andere ruimte gaat spelen. Tafel 1 vraagt de meeste begeleiding, aangezien de kleuters de potjes moeten vullen en sluiten. In de kern is het echt wel de bedoeling dat de kleuters experimenteren met de verschillende vul- en raspmaterialen. In uitbreidingsactiviteit 1 kiezen de kleuters dan voor één bepaald instrument. Voor de kleuters overgaan naar de uitbreidingsactiviteit, zouden ze alle tafels uit de kern verkend moeten hebben.
Verloop
1. De leidster verdeelt de klas in drie groepen en biedt in drie hoeken van de klas drie verschillende experimenteertafels rond schud-, rasp- en keukengeluiden aan: - één of twee tafel(s) met allerlei schudmaterialen; - één of twee tafel(s) met allerlei schraapmaterialen; - één tafel met keukengerei.
4 5
7 8
we zitten erin!
6
2. De kleuters experimenteren vrij met het aangeboden materiaal. De leidster speelt in op wat de kleuters aanbrengen en begeleidt het spel van de kleuters met taal. Bij tafel 1 helpt ze de kleuters met het vullen en sluiten van de potjes.
9
196
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Wat ben je aan het doen? Wat heb je in je doosje gestoken? Wat zou je er nog kunnen insteken? Hoe zou je daar muziek mee kunnen maken? Hoor je iets? Klinkt dat hetzelfde? Wat een mooi geluid is dat! Dat klinkt luid! Kan je daar ook stilletjes mee spelen? Hoe ga je dat doen? Probeer eens. Ja, je kan ook heel zachtjes schudden hé, dan maakt het minder geluid. Daar zit maar een klein beetje in; en als je er nu eens heel veel zou in doen, welk geluid zou je dan horen? Probeer het eens! Welk geluid vond je het leukst? Misschien moet je een beetje harder wrijven/schudden/kloppen. Heeft er iemand iets gevonden dat geen geluid maakt? Jouw doosje maakt bijna geen geluid. Hoe komt dat?Wat heb je erin gestoken? Wat maakt er nu veel lawaai? Wat maakt geen lawaai? Je hebt de houten lepel gekozen. Hoe kan je daar muziek mee maken? Luister eens naar wat X doet! Dat is een leuk geluid. Ja, wanneer je in de pot roert, dan maak je ook een geluid hé. Luister eens naar X: hij heeft precies een rasp. Hij wrijft met de houten lepel over de zeef. Goed hé. Wat vind je het leukste om muziek (of: geluid) mee te maken? …
1 2 3 4 5
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: ZELF INSTRUMENTEN MAKEN12 begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
geribbelde blikken, potjes, doosjes en kokers die gemakkelijk, maar goed afgesloten kunnen worden; allerhande stokjes om te raspen; allerlei (kleine) vulmaterialen zoals maïs, parels, schelpjes, kiezelsteentjes, graantjes, zand, ...; materialen om de ‘instrumenten’ kleurrijk te versieren: papier, knip- plak- en schildergerei, ...; eventueel plastic (Orangina)flesjes, zijdepapier en vernis.
Verloop
1. De kleuters beslissen zelf welk instrumentje ze willen maken: een schuddoosje, een schudkoker, of een geluidsrasp. 2. De leidster stelt tijdens het maken van de instrumenten vragen over wat de kleuters van plan zijn. Ze vraagt welk instrument ze willen maken, met welk materiaal ze hun doosje willen vullen en hoe ze het willen versieren.
tip
we zitten erin!
Groeperingswijze
6 7 8 9
Een leuk idee is sambaballen maken. Een Orangina-fles wordt bekleefd met zijdepapier. Dan wordt de fles gevuld en afgesloten. Eventueel vernist de leidster de flesjes nog.
197 13
cf. ‘Papier hier’, Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1 indien het de eerste keer is dat de kleuters met de pictogrammen worden geconfronteerd.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1 2
Heb jij al gekozen? Wat ga je maken? Ga je iets maken dat veel of weinig geluid maakt? Wat ga je er dan insteken/erin doen? Wat wil je in je doosje steken? Of: Waarmee wil jij je doosje vullen? Doe je potje eens toe en schud er eens mee. Maakt het veel of weinig lawaai? Misschien moet je er een beetje minder parels in doen. Wil jij nog een instrumentje maken? Ga je twee dezelfde of twee verschillende schuddoosjes maken? Welke kleur wil je gebruiken om je doosje te versieren? Misschien kan je onderaan ook nog wat snippers/papier kleven. ...
3 UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: EEN SCHUD- EN RASPORKEST Groeperingswijze
4
klassikaal
Materiaal -
5
7 8
Opmerking
we zitten erin!
6
de zelfgemaakte instrumenten van de kleuters uit uitbreidingsactiviteit 1; de poppen uit de introductie; triangel (of een ander instrument als ‘stopsignaal’; of een rode en een groene kaart); 13 eventueel de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ uit bijlage 2.
Indien alle kleuters een instrumentje gemaakt hebben, kan de leidster met de kleuters een heus schuden rasporkest opzetten. Indien dit niet zo is, kan ze als alternatief een keukenorkest samenstellen (cf. uitbreidingsactiviteit 3).
Verloop
1. De kleuters komen met hun instrumentje in de kring zitten. De leidster vraagt aan elke kleuter (in het geval van een kleinere groep) wat hij gemaakt heeft. Elke kleuter laat zijn instrument eens aan de anderen horen en vertelt zo mogelijk hoe hij het gemaakt heeft (bv. wat er in zijn schuddoosje zit). 2. Daarna mogen de kleuters even vrij met hun instrument spelen. Het orkest moet immers eerst veel ‘oefenen’. De leidster spreekt wel een stopsignaal af (bv. armen in de lucht, tikken op een triangel, rode kaart).
tip
9
198
Een leuk stopsignaal binnen dit belangstellingscentrum is een popje in een koker: als dat popje eruit komt, moet het stil worden. Als het popje erin zit, mag de muziek voortgaan. 3. De poppen uit de introductieactiviteit, geschrokken door al dat lawaai, komen erbij. Ze vragen aan de leidster wat ze met de kleuters aan het doen is. De leidster vertelt dat ze muziek wil maken met de kleuters. De kleuters hebben nu immers allemaal een instrument, dus dat zal wel lukken. De poppen vinden dit een heel goed idee! Alleen vinden ze dat het er daarnet nogal luid aan toeging. Ze vragen de kleuters dan ook of de kleuters ook heel stilletjes kunnen spelen. De kleuters proberen dit.
tips
-
De poppen (of de leidster) kunnen ter ondersteuning eventueel de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ uit bijlage 2 gebruiken. Moeilijker wordt het wanneer de kleuters van stil naar luid (en omgekeerd) moeten spelen. De pop steekt hiervoor ter ondersteuning haar armen steeds hoger de lucht in (of ze laat ze steeds meer zakken).
1
4. De pop die in de introductieactiviteit een rasp bij zich had, wil wel eens alleen de raspers horen. De leidster nodigt alleen de raspers uit te spelen, de andere kleuters leggen hun instrumentje even op de grond. De andere pop wil alleen de schudders horen. Ook dit wordt gedaan.
2
-
5. De leidster vindt dit allemaal wel leuk, maar zij hoort toch liever het hele orkest spelen. Deze keer zal zij ook eens echt de dirigent zijn: de kleuters moeten goed naar haar kijken, goed luisteren en haar na proberen te doen. De leidster speelt een aantal duidelijke, eenvoudige ritmes, op één van de twee instrumenten. Als de kleuters eraan toe zijn, spelen alle kleuters het ritme op hun instrument na.
3
6. Eén van de poppen vindt dit zo leuk dat zij ook wel eens dirigent wil zijn. De pop speelt een aantal eenvoudige ritmes op haar instrument, de kleuters doen na.
4
tips
-
De kleuters kunnen tussenin uiteraard eens van instrument wisselen. De leidster kan met pictogrammen van de verschillende instrumenten werken. Als de leidster een bepaalde pictogram toont, moet de kleuter met dat instrument spelen. De leidster kan eventueel verschillende pictogrammen tegelijk tonen. De kleuters kunnen een bekend liedje (op cd of gezongen) met hun instrument begeleiden.
5
-
Wat een lawaai zeg! Mijn oortjes doen er pijn van! Jullie hebben nu allemaal een instrumentje! Eigenlijk kunnen we eens echt muziek maken hé. Wat heb jij gemaakt? Laat het eens horen. Hoe heb je dat gemaakt? Of: Wat zit er in je doosje? Kunnen jullie eens heel luid muziek maken? En nu heel stilletjes? Oei, dat klonk nog te luid, hoor. Doen we het eens opnieuw, maar nu véél stiller. Als ik mijn armen in de lucht steek, moeten jullie steeds luider schudden en raspen. Waaw, dat klinkt mooi zeg! Jullie kunnen heel mooie muziek maken. Luister nog eens goed! Kunnen jullie dezelfde muziek maken? Willen jullie eens met elkaars instrumentje spelen? Dan kun je een ander muziekje maken. …
we zitten erin!
Mogelijke vragen en opmerkingen
6 7 8
UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: EEN KEUKENORKEST Groeperingswijze klassikaal
9
Materiaal -
allerlei keukengerei: potten, pannen, deksels, plastic dozen, houten lepels, vorken, lepels, soeplepel, zeef/ vergiet, ...; enkele voorwerpen uit de klas (bv. autootje, knuffel, pop, …); poppen uit de introductieactiviteit;
199
-
Opmerkingen
1
-
2
1. De kleuters kiezen elk een ‘instrument’ (pot of deksel + iets om ertegen te slaan of te wrijven). Elk laat zijn instrument eens horen. Daarna mag het orkest even oefenen: de kleuters spelen naar hartelust. Op het afgesproken signaal moet het echter muisstil worden. 2. Net zoals in uitbreidingsactiviteit 2 komen de poppen uit de introductieactiviteit op het lawaai af. Ze vragen aan de leidster wat ze met de kleuters aan het doen is. De leidster vertelt dat ze muziek wil maken met de kleuters. De kleuters hebben nu immers allemaal een instrument, dus dat zal wel lukken. De poppen vinden dit een heel goed idee! Alleen vinden ze dat het er daarnet nogal luid aan toe ging. Ze vragen of de kleuters ook heel stilletjes kunnen spelen. De kleuters proberen dit.
4
tips
-
5
8
-
15
De poppen (of de leidster) kunnen ter ondersteuning eventueel de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ uit bijlage 3 gebruiken. Moeilijker wordt het wanneer de kleuters van stil naar luid (en omgekeerd) moeten spelen. De pop steekt hiervoor ter ondersteuning haar armen steeds hoger de lucht in (of ze laat ze steeds meer zakken).
3. Eén van de poppen wil zelf ook wel eens iets proberen: ze neemt een lepel en een deksel en tikt er een eenvoudig ritme op. Zijzelf en de leidster reageren enthousiast. De leidster nodigt de kleuters uit om ook eens op die manier muziek te spelen: de leidster is de dirigent, de kleuters moeten goed naar haar kijken, goed luisteren en haar proberen na te doen. De leidster speelt een aantal duidelijke, heel eenvoudige ritmes met het keukengerei. Als de kleuters eraan toe zijn, spelen alle kleuters het ritme op hun instrument na of mee.
we zitten erin!
7
De kleuters konden in de kern al experimenteren met keukengerei. In het keukenorkest geeft de leidster meer impulsen. Deze uitbreidingsactiviteit is een alternatief voor uitbreidingsactiviteit 2. Ze is dan ook sterk gelijkend.
Verloop
3
6
een ‘stopsignaal’ (bv. twee deksels tegen elkaar slaan); 14 eventueel de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ uit bijlage 3.
4. De andere pop merkt op dat ze wel eens in zo’n pot wil zitten; ze wil wel eens weten hoe dat klinkt. De pop gaat in de pot van de leidster zitten. De leidster trommelt er even op en reageert enthousiast. Ze doet het nog een keer. Daarna komt de pop weer tevoorschijn: ze vond het heel leuk in de pot, maar het was er nogal donker. De pop klimt uit de pot en de leidster trommelt ter vergelijking nog eens op de pot. Ze vraagt of de kleuters het verschil horen. 5. De kleuters wisselen van instrument. De leidster biedt ook wat extra materiaal aan: de kleuters die willen, kunnen een voorwerp in hun pot steken. De kleuters mogen weer even vrij spelen, daarna even héél hard, even héél stil en eventueel van stil naar luid (of van luid naar stil). De pop brengt ter ondersteuning haar handen steeds meer naar boven (of naar beneden).
9 tip
Ook hier kan de leidster weer de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ uit bijlage 3 gebruiken. 6. Als afsluiter kan er een laatste keer ‘dirigentje’ gespeeld worden: de leidster of de pop speelt een eenvoudig ritme voor. De kleuters spelen na.
200
14 15
cf. ‘Papier hier’, Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1 indien het de eerste keer is dat de kleuters met de pictogrammen worden geconfronteerd. cf. ‘Papier hier’, Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1 indien het de eerste keer is dat de kleuters met de pictogrammen worden geconfronteerd.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Wat heb jij gekozen? Hoe kan je daar muziek mee maken? Laat eens horen. Kijk naar X, hij tikt met de stok op het deksel en Y raspt met haar lepel op de zeef. Zullen we eens allemaal samen muziek maken? Oeioei, dat klinkt luid. Kunnen jullie ook wat stiller spelen? Zouden jullie ook van stil naar luid kunnen spelen? Als ik mijn armen naar omhoog doe, dan mogen jullie luider en luider spelen. Zou ik eens in de pot mogen zitten? Ik zou wel eens willen weten hoe dat vanbinnen klinkt. Hebben jullie dat ook gehoord? Klonk dat hetzelfde of klonk het anders? Dat klonk helemaal anders hé. Het geluid was precies veel doffer/zachter. Zullen we nu eens écht muziek maken? Ik speel iets voor en jullie spelen na (of mee). Goed luisteren hé. Ik zal het muziekje nog eens spelen. …
1 2 3
UITBREIDINGSACTIVITEIT 4: EEN KLANKSNOER MAKEN16
4
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal
een tweetal blikken; een viertal (identieke) glazen flesjes; stevig touw; gekleurd water; een blikken koekendoos; een bloempot; allerlei ‘slagmateriaal’, bv. houten lepels, stokjes, vorken, lepels, …; enkele eenvoudige ‘partituren’, bijvoorbeeld: - met tekeningen: twee flessen, een bloempot en een blik: de kleuters slaan achtereenvolgens op deze voorwerpen; - (iets moeilijker) met kleuren: bv. een blauwe, groene en twee rode stippen: de kleuters moeten één keer op de fles met blauw, één keer op de fles met groen en twee keer op de fles met rood water tikken.
Verloop
1. De containers worden aan een stevig touw opgehangen. De flessen, zeker de identieke, worden tot op een verschillende hoogte gevuld met gekleurd water. De kleuters krijgen eerst de tijd om te experimenteren met de verschillende geluiden. 2. Na verloop van tijd kan er een kleine ‘partituur’ gespeeld worden. De leidster doet dit eerst even voor en daarna is het aan de kleuters. Indien dit goed lukt, kan de leidster samen met de kleuters een nieuwe partituur maken.
tip
5
we zitten erin!
-
6 7 8 9
De ‘flessenpartituur’ wordt gemakkelijker wanneer er enkel gekleurde flessen aan het touw hangen.
201 16
cf. Patz, A. & D. (1998), Spelen met je kindje. Deel 2. Casterman, Doornik
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
-
3 4 5
7 8
we zitten erin!
6
9
202
Oei, pas op dat je niet te hard slaat, anders gaat de fles misschien stuk. Luister eens, wanneer X met de lepel op de doos slaat, klinkt dat precies helemaal anders als wanneer Y op de doos slaat met de vork. Doe het nog eens! Dan kunnen we nog eens luisteren. Luister eens, X maakt precies muziek. Y, probeer eens wat zachter te slaan. Wat vind jij het mooiste geluid? Waarop sla je het liefst? Zullen we eens echt muziek maken? Kijk, ik heb hier een muziekje opgeschreven. Zal ik het eens spelen? Waar moeten we het eerst op slaan? En daarna? Zullen we dat eens proberen? …
Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. - (beeld) De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting Een doos is een eigen schattendoos als die mooi versierd wordt en als er iets persoonlijks ingestoken mag worden. De kleuters krijgen de kans om een eenvoudige beeldende techniek naar keuze toe te passen in hun eigen schattendoos. Vele schattendozen samen vormen een schattenkast, waarin de kleuters telkens weer dingen van elkaar kunnen ontdekken. Ze ervaren ook dat het samenbrengen van de inbreng van vele kleuters tot iets moois en boeiends kan leiden. Als ze de leidster bij het samenvoegen mogen helpen, ervaren ze ook de noodzaak van bepaalde hechtingstechnieken. Schattendoosjes kunnen er ook heel anders uitzien: klei en gips lenen zich uitstekend om schattendoosjes te maken voor piepkleine leuke dingetjes: de kleuters vormen zelf ‘putjes’ in het materiaal en doen zo heel wat tactiele en fijnmotorische ervaringen op. Dat soort ervaringen krijgen ze ook wanneer ze met hun vingers de vloeibare verf in toverzakjes manipuleren. Het toveren wordt compleet bij het kneden van een met gips gevulde ballon. -
-
(bij de introductieactiviteit) Een minikast maken met kleine laatjes, door kleine doosjes op elkaar te zetten. Leuk is bijvoorbeeld een kastje met luciferdoosjes, dat er aan de buitenkant heel kleurrijk uitziet (elk laatje ziet er immers anders uit). De laatjes kunnen gemakkelijk uitgetrokken worden met splitpennen (waar knopjes van gemaakt worden) of met pareltjes. In de laatjes zit klein materiaal verstopt, behalve in één laatje. (bij de kern) De kleuters brengen een schoenendoos mee van thuis. Als er niet genoeg schoendozen zijn, dan kunnen schoendozen gratis afgehaald worden bij grote schoenenwinkels. De leidster snijdt uit die dozen telkens één zijkant uit, zodanig dat de onderkant (van die zijkant) nog vast aan de doos blijft en de flap naar beneden geklapt kan worden. Om de flap weer toe te doen, zijn er verschillende mogelijkheden, bijvoorbeeld: de flap gewoon onder het deksel van de doos steken, wat wel de gemakkelijkste oplossing is, maar niet zo handig om open te doen (zeker als de dozen op elkaar gestapeld worden, cf. kern); de flap aan de buitenkant van de rand van het deksel vastmaken, bv. door een plakstrip, of door een gat in zowel flap als dekselrand waar een touw doorheen kan, of met velcro, ...; de flap aan de bovenkant een stukje afsnijden zodat die tot aan de rand van het deksel komt, en dan een gat in zowel flap als dekselrand waar een touw doorheen kan; de zijkant er volledig uitsnijden en werken met stukjes stof die gordijntjes voorstellen.
5
we zitten erin!
Werk vooraf
4
6 7 8 9
203
1 2 3 4 5
7 8
we zitten erin!
6
9
INTRODUCTIEACTIVITEIT: VERRASSINGSKASTJE Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
kleine popjes of Playmobil-figuurtjes; minikast (cf. werk vooraf).
Verloop
1. De leidster speelt een rollenspel met de kleine popjes. Eén van de popjes heeft een nieuwe kast gekocht, maar wel een hele speciale. Het andere popje vindt de kast heel mooi met al die kleurtjes. Ze trekt een laatje open en merkt dat er iets inzit! 2. De popjes worden nu wel heel nieuwsgierig naar wat er in de verschillende laatjes zit. Samen met de leidster verkennen de kleuters de inhoud ervan.
204
tip
Misschien kan de versiering van een laatje aan de buitenkant, hoe klein ook, toch al iets verklappen over wat erin zit. De kleuters kunnen dan aan de hand daarvan proberen te raden wat erin zit.
1
3. In één laatje zit er niets. Wat zouden de kleuters zelf in dat kleine laatje steken? Als kleuters met te grote dingen afkomen, stelt de leidster voor om zelf een grotere schattenkast te maken, want in zo’n minikast kan je eigenlijk niet veel steken.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
2
Wat een mooie kast, die wil ik ook! Hebben jullie ook een mooie kast op jullie slaapkamer thuis?Wat zit er allemaal in? Kijk, wat vind ik hier zeg! Pareltjes in alle kleurtjes! X, doe jij ook eens een laatje open. Wat zou er in die andere laatjes zitten? Dat is hier een echt schattenkastje, met al die leuke kleine spulletjes in! Oeps, hier zit helemaal niets in! Dat is wel jammer hé. Zullen wij er nog iets in steken? Wie wil er iets gaan zoeken? Ooh, dat blokje geraakt er niet in. Het is te groot. Zoek eens iets kleiners. Eigenlijk kunnen we niet veel in deze kleine kast stoppen, hé. Wie wil er een mooi kastje maken, maar wel iets groter dan deze? …
KERN: SCHATTENKAST
3 4 5
17
Groeperingswijze Materiaal -
schoenendoos (één per kleuter); materiaal om de doos mee te versieren (bv. verf, iets om erop te plakken, lapjes stof, ...); spulletjes om in de doos te steken (iets wat elke kleuter kiest); karton; nietjesmachine; eventueel kerstlichtjes.
Verloop
1. De kleuters gaan zelf ook een schattenkast maken. De bedoeling is dat elke kleuter één schoenendoos versiert. Later worden alle dozen samengevoegd tot één grote schattenkast. De kleuters beginnen met hun schoenendoos aan de buiten- en binnenkant te versieren. 2. De kleuters versieren ook de flap. Aan de buitenkant wordt zichtbaar gemaakt van wie de doos is, bv. door het stempeltje van de kleuter erop te zetten, samen met hun naam, of door een kopietje van hun foto, samen met hun naam.
we zitten erin!
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
6 7 8 9
3. Nu mogen de kleuters kiezen welke ‘schat’ ze in hun ‘stukje’ van de kast opbergen. De leidster kan wel suggesties geven. Het kunnen voorwerpen uit de klas zijn (bv. klein popje, auto, ...), maar ook iets wat de kleuters zelf geknutseld hebben. 4. De leidster helpt de kleuters om hun dozen en flappen dicht te doen.
205 17
cf. ‘Gaatjes en buizen’, Activiteitengeheel 3: Beeld, kern
5. De kleuters stapelen hun dozen, bv. in twee rijen van drie. Zo verkrijgen ze een schattenkast. Andere kleuters mogen dan komen kijken wat er in de kast verborgen is.
1 2 3 4 5
tips
-
7 8
-
we zitten erin!
6
9
-
Mogelijke vragen en opmerkingen -
206
Als de activiteit in de groepjes herhaald wordt, kunnen meerdere kasten naast of boven elkaar gezet worden. Zo krijgt de klas een reuzenschattenkast. De versierde dozen kunnen in het weekend mee naar huis gegeven worden, met een briefje voor de ouders waarin gevraagd wordt om er iets in te steken wat betrekking heeft op wat de kleuters dat weekend gedaan hebben. De ouders kunnen er ook een begeleidend briefje met een beetje uitleg bij steken. De dozen worden ’s maandags in de vertelronde geopend en de kleuters vertellen zo mogelijk iets rond hun voorwerp. Ook wel leuk is om achteraan in elke versierde schoenendoos een gaatje te maken en daarin een lampje van de kerstverlichting te steken. Als de kleuters in de schattenkast gaan kijken, brandt er een klein lichtje. We gaan onze kast net zo mooi maken als dat hele kleine kastje van de popjes hé. Dat wordt mooi zeg, X heeft een rode kast en Y een oranje. Die kleurtjes passen goed naast elkaar! Jouw binnenkant is nu al klaar. Ga je de buitenkant ook versieren? Waarmee? Als we nu iets in de doos steken, kunnen we direct zien wat er in onze kast zit. We gaan de doos best dichtmaken. Waar wil jij je stempeltje zetten? We moeten goed kunnen zien dat dit jouw schattenkastje is. X, heb jij al een idee wat je erin gaat steken? Ja, dat is leuk, het schuddoosje dat je gisteren gemaakt hebt. Jouw kast zit heel vol! Al die spulletjes, dat is pas een grote schat zeg! Welke doos gaan we onderaan zetten? We zullen die van X nemen, want die weegt het meest. Anders valt onze kast nog om. ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: SCHATTENKLEI Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
goed kneedbare klei (of plasticine); allerlei klein versiermateriaal (bv. knopen, knikkers, pastavormen, kurken, maïs, erwten, …); enkele duwvoorwerpen (bv. een blokje, een stokje, …).
2
Verloop
1. De kleuters krijgen elk een stukje klei.
3
tips
-
Als het de eerste keer is dat de kleuters met klei mogen spelen, wordt daar best een uitgebreidere activiteit 18 rond gebouwd zoals bv. ‘Spelen met klei’ uit Taal-Materiaal . In ieder geval mogen de kleuters ook een tijdje vrij met de klei experimenteren. De leidster kan ook plasticine gebruiken.
4
2. De kleuters kneden samen met de leidster de klei (of de plasticine). 3. Ze maken er een bolletje van en slaan er daarna op totdat ze een platte ‘lap’ krijgen . 19
5
4. In die kleien lap duwen ze met hun vinger of met een stokje, … allemaal kleine putjes waarin ze dan hun schatten mogen leggen.
-
Hetzelfde kan gedaan worden met heel vloeibare en langzaam stollende gips. De gips wordt in een plastic zakje gegoten. De leidster knoopt het zakje dicht en knipt er een hoekpunt van af. De kleuters spuiten sporen, hoopjes, … gips op een stuk karton en duwen er vervolgens nog putjes in. 20 Een andere mogelijkheid is het werken met zandpasta, behangerslijm en verf .
Mogelijke vragen en opmerkingen -
18 19 20
Sla maar heel hard op de klei totdat ze helemaal plat is. Maar jij hebt precies een pannenkoek! Welke schatten wil jij in de putjes leggen? Lukt het goed om er een putje in te duwen? Kijk eens naar X, hij duwt met een potlood. Dat gaat precies gemakkelijker. Heb je al genoeg schatten in de putjes gelegd? Dat is wel een heel groot putje, wat ga je erin leggen? Je hebt al veel erwtjes in je putjes gestoken. Wil je niet ook eens iets anders? …
Jaspaert, K. (red.) (1994), Taal-Materiaal. Talig omgaan met materialen in de kleuterklas. Wolters/Plantyn, Deurne cf. ‘Gaatjes en buizen’, Activiteitengeheel 3: Beeld, suggestie ‘gatenlap’ bij uitbreidingsactiviteit 2 cf. ‘’t Is klein... natuurlijk!’, Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 1
we zitten erin!
tips
6 7 8 9
207
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: EEN TOVERZAKJE Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
2
een plastic, doorzichtig insteekmapje (één per kleuter); enkele kleuren (vloeibare) verf; eventueel huishoudzakjes en behangerslijm; brede en zeer stevige tape om de mapjes bovenaan dicht te maken.
Verloop
1. De kleuters kiezen welke kleur verf ze in hun mapjes willen doen.
3
2. De kleuters helpen elkaar om hun mapje met één of twee primaire kleuren te vullen: de ene houdt het mapje open, de andere doet er verf in. De leidster kleeft de mapjes bovenaan goed dicht. tips
4
-
5
7 8
3. Daarna mogen de kleuters naar hartelust over de plastic mapjes wrijven. Er vormen zich sporen die al snel weer verdwijnen. 4. De leidster reageert op de ontdekkingen van de kleuters en stimuleert de kleuters om de verf naar zoveel mogelijk verschillende plaatsen te duwen.
we zitten erin!
6
Een plastic huishoudzakje met behangerslijm vullen is een leuk alternatief. De behangerslijm kan dan ook een kleur krijgen door er wat verf bij te doen. De zakjes of mapjes kunnen ook dichtgelast worden (best wel twee keer op verschillende plaatsen).
9
208
5. De mapjes worden eventueel op een tafel te drogen gelegd (wanneer ze worden opgehangen, zakt alle verf terug naar beneden). Dit hoeft niet, de kleuters kunnen het mapje ook mee naar huis nemen om er daar verder mee te spelen.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Welke kleur wil jij in je mapje/zakje doen? Houd het mapje/zakje maar goed open, dan kan X de verf erin gieten. Jullie helpen elkaar goed zeg! Wrijf eens goed over het mapje/zakje. Hé, de verf kruipt weg. Kijk eens, hier beneden is er nog geen verf. Kan je naar daar ook een beetje verf duwen/ wrijven? Hé, wat nu, jij hebt een andere kleur dan daarnet! Hoe komt dat? Welke kleur krijg je hier? (in het geval van twee primaire kleuren bij elkaar) …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: TOVERBALLONNEN21 Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
gips (tip: in de handel is langzaam stijfwordend gips te verkrijgen. Indien er bovendien voldoende (doch ook niet té veel) water bijgedaan wordt, is het gips heel vloeibaar en gemakkelijk in de ballon te gieten); bakjes om het gips met water te mengen (één per kleuter); stevige ballonnen (één per kleuter); trechter; klein maatbekertje of potje; eventueel verf en haarlak.
Opmerking
2 3
22
De leidster bood eerder al een ballonnentouw (cf. bijkomende suggesties) aan. Vandaag mogen de kleuters zelf hun ballon met iets vullen.
4
Verloop
1. Onder leiding van de leidster mengen de kleuters in hun bakje het gips tot het goed vloeibaar is.
tip
Hier kan op het laatste moment al verf aan toegevoegd worden. Zo krijg je een soort marmereffect. Als je dan de ballon rond het gips verwijdert, krijg je ‘strepen kleur’ op de gipsbol. Dan kunnen de kleuters het werk nog steeds schilderen (cf. tip onder 6).
5
3. Elk om beurt gieten de kleuters wat gips in een maatbeker. Met behulp van een trechter gieten ze het gips in een niet al te hard opgeblazen ballon. 4. De leidster knoopt de ballon dicht en spoelt het overtollige gips weg. 5. De kleuters mogen nu naar hartelust in de gipsballon kneden, er met hun vinger putjes in maken,… Hierbij ervaren ze dat het gips steeds harder en warmer wordt en dus ook moeilijker om te kneden. Het verharden van het gips gaat als volgt: warm, wat kouder en opnieuw warm. Daarna koelt het gips af en is het hard. 6. Wanneer het gips te hard is geworden om verder te kneden, leggen de kleuters hun ‘toverballon’ te drogen. Wanneer het gips voldoende koud en hard is, mogen de kleuters die durven, hun ballon zelf openknippen. Nu zien ze wat ze gemaakt hebben: een grillige gipssteen. tip
21 22
De gipssteen kan achteraf beschilderd worden en bespoten met haarlak. De steen wordt op die manier een mooi versierde presse-papier.
- naar een idee van V. Devillé - cf. ‘Rollen, rijden en botsen’, Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 1 cf. ‘Rollen, rijden en botsen’, Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 3
we zitten erin!
2. De leidster blaast elke ballon een heel klein beetje op.
6 7 8 9
209
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1 2 3 4 5
7 8
we zitten erin!
6
9
210
Kan jij je ballon opblazen? Probeer eens. Blaas maar wat harder. Moeilijk he! Zal ik je wat helpen? Kan jij er het gips ingieten? X, wil jij Y helpen? Voorzichtig hé, giet het maar door de trechter. Wat gebeurt er met het gips? Voel je iets veranderen?Is het gips nog even koud? Lukt het nog om het gips te kneden? Duw er maar eens goed op. Misschien kan je er wat putjes in maken. Kijk eens naar X: hij rolt zijn ballon over de tafel. Zo krijgt hij een mooi bolletje. Wat is er met het gips gebeurd? Durf jij je ballon open te knippen? Waarom niet? Zou het veel lawaai maken denk je? …
Suggesties Suggesties voor bijkomende activiteiten
1
Beweging - ‘Een kokertjesbad’ Een kokertjesbad met lege filmrolletjes om zich in uit te leven.
2
Beeld - ‘Een spaarpot maken’ Allerlei dozen kunnen dienen om er een spaarpot van te maken. Kleuters vinden het heel leuk om (speelgoed)centjes in de gleuf te steken. Ook een brievenbus maken en er brieven in steken is een leuke activiteit.
3
Andere
4
- ‘Zandtafel’ De zandtafel wordt verrijkt met allerlei schepmateriaal: de kleuters kunnen potjes vullen en leegmaken, inhoud van de ene container in de andere overgieten, … 23 Dit kan ook in een maïsbak .
5
- ‘Poppenhoek (huishoek)’ De poppenhoek wordt verrijkt met potten, pannen, dozen, … - ‘Verstopspel’ De leidster stopt in verschillende dozen confetti, (namaak)stro of houtkrullen, én een speelgoedje. Het zoeken naar dat speelgoedje wordt zo spannender. 24
- ‘Plastic flessen vullen’ Plastic flessen kunnen ook met allerlei materialen gevuld worden: bolletjes zilverpapier, knopen, watjes, bolletjes plasticine, pasta, ... Zo ontdekken de kleuters bv. dat ze grote watten bij elkaar kunnen duwen, dat bepaalde knopen te groot zijn, dat ze hun balletjes niet te groot mogen rollen ... - ‘Raadselspelletjes’ Allerlei visuele en auditieve raadselspelletjes met halfdoorzichtige kokertjes en met schudkokertjes.
we zitten erin!
- ‘Winkelhoek’ Alles wat in de winkelhoek gekocht wordt, zit in een of andere doosje. Dozen worden eventueel gevuld en als cadeautjes verpakt.
6 7 8 9
- ‘Huishoudelijke activiteit’ De kleuters vullen koekjes- of cakevormpjes met vooraf gemaakt beslag, al dan niet met behulp van een spuitzak (of plastic zakje met een afgesneden hoek). - ‘Klasspeelgoed’ De leidster gaat samen met de kleuters na welke tekening, foto of pictogram ze op de dozen, kasten van het klasspeelgoed kan aanbrengen om steeds alles snel en gemakkelijk te kunnen opbergen (bv. tekening van een knuffel of iets zachts op de doos met knuffels, …)
23 24
cf. ‘’t Is klein… natuurlijk!’, Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 1 cf. ‘Plitse pletse plas, Activiteitengeheel 3: Beeld, kern
211
- ‘Een dozenpuzzel’ Uit een grote doos snijdt de leidster een aantal stukken. De kleuters proberen de juiste stukken in de juiste gaten te passen.
1
25
- ‘Een voeldoos’ Een doos of koker wordt met iets gevuld. Oude elastische mouwen worden over de bovenkant van de doos of koker gespannen of getrokken. De kleuters steken hun hand in de mouw en voelen en raden wat erin zit.
2
- ‘Doosjesspel’ De leidster speelt dit spel met een klein groepje kleuters, bv. drie. Ze neemt drie identieke doosjes waarin de drie kleuters iets mogen stoppen. De leidster sluit de doosjes af. De doosjes worden langzaam verplaatst. Weten de kleuters nog wat er in welk doosje zit? Indien niet, kunnen ze er eens mee rammelen, met hun oogjes dicht eens aan de inhoud voelen, ... Een variant is slechts in één doosje iets te steken. De doosjes worden een tijdje van plaats gewisseld. Weten de kleuters nog in welk doosje het voorwerp zit?
3
- ‘Een ballonnen- of handschoenenkoord’ Aan een touw zijn enkele ballonnen of latex handschoenen (daar kan je nog meer in knijpen) met verschillende materialen gevuld. De kleuters mogen door ernaar te kijken, eraan te voelen, ertegen aan te tikken, … raden wat er in de ballon of handschoen zit.
4
Liedjes en versjes
5
7 8
Koker
we zitten erin!
6
- Liedje ‘Koker’ Wies, C., Mars, C., Olieslaegers, P. & T. Wijnen (1989), Kleuterdansen 3. Nevofoon/Danskant, Winschoten
Koker groot, koker klein, Wil je nu m’n arm eens zijn. Koker groot, koker klein, Wil je nu ’n toeter zijn. Kokergroot, koker klein, Wil je nu ’n kijker zijn. Koker groot, koker klein, Wil je nu ’n koker zijn.
Bij ‘groot’ doen de kleuters hun armen uit elkaar, bij ‘klein’ bij elkaar, bij ‘toeter’ wordt een koker aan de mond gezet, bij ‘kijker’ aan een oog, ...
9
- Liedje ‘Pakjes’ Van Hooft, M. (2003), In: Dopido, november
212 25
cf. ‘Gaatjes en buizen’, Ontdek- en experimenteerfase en Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 1
Pakjes (Mieke Van Hooft) Knip, knip, doet de schaar. Sint heeft weer een pakje klaar. Rood, geel, groen en blauw; Één voor mij en één voor jou!
1
Eventueel vervangt de leidster ‘Sint heeft’ door ‘Ik heb’.
2
- Liedje ‘Dozen-treintje’ De Tweenies (2004), Tweenies. Liedjestijd! 2. BBC/Teleac NOT (video/dvd, track 23) - Versje ‘Doosje’ (bron: http://extern.kahosl.be/annemie.merckx/andersklas/images/Dozen.htm)
3
Doosje (Sara De Munter) Rommele, rommele roosje, schudden met een doosje. Oortjes open, luister goed, wat het kleine doosje doet. Even kijken wat er ligt, doosje open, doosje dicht.
4 5
- Versje ‘Beertje met een doosje’ Wille, R. (2000), In: Dopido, december, p. 5
Zeg beertje met je doosje, ik mis je al een poosje. Moet ik je zoeken misschien? Zit je boven, voor of naast? Dan tel ik van één tot tien. Want achter, in of onder, daar kan ik je echt niet zien.
Suggesties voor prentenboeken - Allerlei boekjes over het potje (= ook een container die je moet ‘vullen’ en ‘leegmaken’). De lijst is eindeloos. Enkele voorbeelden: - Frankel, A. (1999), Op het potje - meisje (of jongen). Gottmer, Haarlem Op een dag krijgt Lotje een groot cadeau van oma. Lotje opent het cadeau en weet niet wat ze moet doen met het potje dat ze gekregen heeft. Uiteindelijk leert Lotje dat het een potje is om pipi en kaka op te doen. - Van Genechten, G. (2000), Het grote billen-boek. Clavis, Hasselt Jan heeft twee billen, net als veel andere dieren, maar alleen zijn billetjes passen op zijn potje. - Van Hooft, A. & B. De Wolf (2003), Het potje van Annabella. Hillen, Amsterdam. Annabella gebruikt haar potje veel liever om ermee te spelen dan om erop te plassen.
we zitten erin!
Beertje met een doosje (Riet Wille)
6 7 8 9
213
- Gay, M. (2000), Zeb. Zirkoon, Amsterdam Kleine zebra wil zijn ouders verrassen met een lekker ontbijt, daarvoor moet hij grote (en kleine) kopjes vullen met koffie en muesli.
1
- Inkpen, M. (1995), Kipper’s speelgoeddoos. Van Reemst, ‘s-Hertogenbosch Op een dag is er een gat in Kippers kartonnen speelgoeddoos: al zijn knuffels op de grond. Wanneer hij ze telt, merkt hij echter dat er één knuffel ontbreekt. Hij zoekt, maar vindt hem nergens. ’s Nachts hoort hij opeens een vreemd geluid: zijn sokkenbeest kruipt over de grond. Blijkbaar hadden twee muizen het gat in de doos geknabbeld!
2
- Lemmens, R. (1997), Doosje monsters. Clavis, Hasselt Boris heeft een doosje monsters gekregen, maar hij durft het niet te openen. Hij fantaseert over de monsters, hoe ze eruit zullen zien en wat ze gaan doen. Uiteindelijk blijkt het doosje leeg te zijn. Boris gebruikt de doos om een monstermasker te knutselen en zijn kleine zusje te laten schrikken
3
- Prater, J. & G. Van den Eshof (2002), Hou je vast! Van Holkema & Warendorf, Houten Als een kleine beer zijn opa uitdaagt om met hem te spelen, wordt een kartonnen doos plotseling een vliegtuig, een trein of een boot.
4
- Van Norden, A. & J. Boeke (1999), ‘Doos’, In: Dikkie Dik. Het dikkerdandikke avonturenboek. Gottmer/ Becht, Bloemendaal Dikkie Dik zoekt een plekje om te slapen. In een doos vindt hij een goed plekje. Tijger zoekt echter een plekje om zich te wassen. Hij gaat op de doos van Dikkie Dik zitten. Dikkie Dik grijpt de staart van Tijger en bijt erin. De poezen beginnen te spelen om uiteindelijk lekker met zijn tweetjes in de doos te slapen.
5
7 8
we zitten erin!
6
In hetzelfde boek staat er ook nog ‘Hond en doos’: terwijl Dikkie Dik met een doos aan het spelen is, komt er een hond voorbij. Dikkie Dik verstopt zich onder de doos en hoort ineens water kletteren. Dikkie Dik rent weg en de hond, en zijn plasje, blijven verwonderd achter.
9
214
- Van Norden A. & J. Boeke (2003), ‘Jonge poesjes’, In: Dikkie Dik. Het gele blokboekje. Gottmer/Becht, Haarlem In een doos zitten zes kleine poesjes. Dikkie Dik helpt hen eruit te klimmen. Eerst is het nog leuk, maar na een tijdje wordt Dikkie Dik het spelen met de jonge poesjes wel beu. - Van Norden A. & J. Boeke (2003), ‘Het poezenhuis’, In Dikkie Dik. Het geblokte blokboekje. Gottmer/ Becht, Haarlem Dikkie Dik krijgt een cadeau. In het cadeau zit een gat. Dikkie Dik kruipt erin en begint tegen de zijkanten te duwen. De zijkant gaat open en eindelijk weet Dikkie Dik wat hij gekregen heeft: een kartonnen poezenhuis of –doos.
NEN AAN, SCHOENEN UIT, SCHOENEN SCHOENEN AAN, 1 SCHOENEN UIT Ontdek- en experimenteerfase
2
Doelen -
(beeld) De kleuters kunnen hun materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
3
Werk vooraf -
-
Nieuwe schoenen voor de klaspop voorzien, liefst met klittenband. Hiervoor ook een aanleiding bedenken: bv. bij de aanvang van een nieuw seizoen: winter- of zomerschoenen, bv. bij regenweer: laarzen, bv. n.a.v. thema licht/donker of ‘slapen gaan’: pantoffels, bv. in sinterklaastijd: haar nieuwe schoen voor de sint klaarzetten, … Zoveel mogelijk verschillende soorten schoenen verzamelen: kinder- en volwassenschoenen, jongensen meisjesschoenen, schoenen met en zonder (hoge) hak, (Marokkaanse) pantoffels, laarzen, slippers, sportschoenen, sandalen, nieuwe en versleten schoenen, schoenen met veters, met klittenband, met een rits, schoenen met en zonder opschriften of versiering, (houten) klompen, rolschaatsen, babyschoenen, grote en kleine poppenschoenen, ...
4 5
Materiaal
klaspop met nieuwe schoenen (cf. werk vooraf); verschillende soorten schoenen (cf. werk vooraf); verschillende kleuren en lengtes van veters; een grote doos om de schoenen in op te bergen; een grote spiegel; enkele grote doeken.
Verloop
6 IN DE GROTE GROEP
1. De klaspop heeft nieuwe schoenen gekregen en is er heel fier op. Vooral omdat ze deze schoenen zelf aan en uit kan trekken, het zijn bv. schoenen met klittenband. 2. De pop merkt ineens de mooie schoenen van de kleuters op (indien de kleuters daar zelf nog niets over zeiden). De pop speelt erop in en besteedt voldoende aandacht aan de verschillen én gelijkenissen tussen de schoenen. Uiteindelijk wil ze een paar schoenen van een kleuter proberen, maar die zijn natuurlijk te groot.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kijk eens wat een mooie nieuwe schoenen ik heb! En het zijn gemakkelijke, kijk, ik kan ze zelf opendoen! Wie heeft er ook zulke schoenen? Maar zeg, jullie hebben ook mooie schoenen! X heeft er met veters, en Y zelfs met veters in verschillende kleuren! Wie kan er zelf zijn schoenen aan- en uitdoen? Toon het eens. De schoenen van X zijn sportschoenen! Ik wil eens X zijn schoenen passen. Zou dat lukken? Ik zal het eens proberen.
schoenen aan, schoenen uit
-
7 8 9
215
-
1
Verloop
2
2. Wanneer het spel wat afzwakt, kan de leidster meespelen en verdiepende suggesties geven, bijvoorbeeld: de kleuters trekken de schoenen aan en gaan even in de spiegel naar de schoenen kijken; ze trekken een pop andere schoenen aan; ze proberen veters terug in een schoen te steken; ze stappen rond de tafel; ze verstoppen kleine schoenen in grotere schoenen.
4
Mogelijke vragen en opmerkingen
5
-
6
9
Jouw schoenen maken wel heel veel lawaai op de vloer. Maken ze ook lawaai als je op het tapijt loopt? Met die pantoffels aan hoor ik jou bijna niet stappen. Is het moeilijk om die grote schoenen aan te krijgen? Is het moeilijk om met die grote schoenen te stappen? Heb jij die schoenen helemaal alleen aan gedaan? Goed hoor! Kijk eens naar X, hij heeft de poppenschoenen verstopt. Die klompen zijn precies zwaar hé. Daar kan je niet zo goed mee stappen. …
schoenen aan, schoenen uit
8
IN DE KLEINE GROEP1
1. Aansluitend op de activiteit in de grote groep biedt de leidster in de ontdekhoek een doos met allerlei schoenen aan. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van de kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen.
3
7
Jullie hebben gelijk! Ze zijn veel te groot. Is er iemand met kleinere voetjes? Dan probeer ik die eens. ...
216 1
Cf. ‘Schoenenplezier’, In: Jaspaert, K. (red.) (1994), Taal-Materiaal. Wolters/Plantyn, Deurne
Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (beweging) De kleuters kunnen spontaan meebewegen op muziek. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting Schoenen zitten om onze voeten, en als schoenen dansen, dansen we helemaal mee. De muziek zelf, en ook de variatie aan schoenen nodigen kleuters uit om gevarieerd te bewegen en zelfs te dansen: stappen, schuifelen, springen, draaien, ... Zo worden kleuters zich op speelse wijze bewust van hun lijfje, meer bepaald van de bewegingsmogelijkheden en –beperkingen van hun benen en voeten. Ze ervaren plezier en voelen ritme aan. Bij het ‘doen alsof’ wordt het dansen van de schoenen zo mogelijk nog intenser. Ook de verbeelding van de kleuters krijgt op die manier kansen. Kleuters kunnen ervaren dat schoenen variëren in grootte en in vorm, en ontdekken de basisfunctie van schoenen. De variatie van het aanbod leert hen dat de omstandigheden mee bepalen welke schoenen je draagt. Het aan- en uitdoen voedt de kleinmotorische vaardigheden en de zelfredzaamheid van deze kleuters.
4 5
Werk vooraf
(bij de introductieactiviteit) Allerlei soorten schoenen verzamelen (cf. ontdek- en experimenteerfase). (bij de introductieactiviteit, bij de kern) De schoenen van de leidster in de bewegingsruimte verstoppen. (bij de kern) Een vingerpopje maken dat met een elastiekje aan de vingers vastgemaakt kan worden. (bij de kern) Een 15-tal kartonnen voetafdrukken maken. 2 (bij uitbreidingsactiviteit 2) Poppen en poppenschoenen zoeken of maken . Indien de leidster geen pop met schoenen ter beschikking heeft, dan kan ze eventueel zelf poppen met bijbehorende schoenen maken, of zelfs door de kleuters laten makesn. Daarvoor wordt als volgt te werk gegaan: de leidster tekent een popje en de kleuters versieren dat eventueel. Die tekening kan dat vergroot, uitgekipt en gelamineerd worden. Hetzelfde gebeurt voor de schoentjes (laarsjes, ...). Die kunnen dan bv. met velcro op de poppenvoetjes gekleefd worden. Allerlei variaties zijn mogelijk (om veel en verschillend taalaanbod uit te lokken): verschillende maten, kleuren, ...
INTRODUCTIEACTIVITEIT: VERLOREN SCHOENEN3 Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
schoenen in de ontdekhoek, waaronder één paar van de leidster (niet het paar dat ze eigenlijk zoekt, want die zijn in de bewegingsruimte).
Verloop
1. De leidster staat in de kring zonder schoenen, op sokken, en doet alsof er niets aan de hand is. Ze wacht op reacties van de kleuters. Indien de kleuters niets opmerken, kan ze subtiel reactie uitlokken door allerhande bewegingen met de voeten te maken en/of enkele opmerkingen te geven.
2 3
Naar een idee van A. Lefèvre Naar een idee van H. De Clerck e.a.
6
schoenen aan, schoenen uit
-
7 8 9
217
2. Wanneer de kleuters de kousenvoeten opgemerkt hebben, ontspint zich een gesprekje over waar de schoenen van de leidster kunnen zijn. Indien de kleuters er zelf niet op komen, gaat de leidster in de ontdekhoek kijken (cf. ontdek- en experimenteerfase). Ze zoekt haar schoenen, probeert er enkele uit en verwoordt hierbij wat ze precies doet.
1
3. Ineens beseft de leidster waar ze haar schoenen achterliet: in de bewegingsruimte. Daarnet was ze immers een dans aan het inoefenen. Ze nodigt de kleuters uit om ze daar te gaan zoeken, maar eerst moet ze natuurlijk wel nog een paar ‘vervangschoenen’ vinden in de ontdekhoek.
2
Mogelijke vragen en opmerkingen -
3
-
4
-
Hmm, ik krijg precies koude tenen. Hoe zou dat nu toch komen? Mag ik jouw schoenen eens proberen? En die van jou? Waar zouden mijn schoenen toch zijn? (De leidster kijkt op de plaatsen die de kleuters verbaal en nonverbaal aangeven) Misschien heb ik mijn schoenen wel in de ontdekhoek gezet. Even kijken. Hé, mooie schoenen zijn dat. Die wil ik wel eens proberen. Zal ik deze laarzen ook eens aantrekken? Zouden die passen? Neen, ze passen niet. (Ze zijn te groot/te klein/… Ik zal nog eens een ander paar schoenen proberen. Wie wil er eens goede schoenen voor me zoeken? …
5
KERN: SCHOENENDANS Groeperingswijze klassikaal
6
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
Materiaal
218
-
doos met allerlei schoenen van volwassenen (geen al te hoge hakken); vrolijke (instrumentale) muziek; rustige, instrumentale muziek; een 15-tal kartonnen ‘voetafdrukken’ (cf. werk vooraf); eventueel hoepels, banken, dozen; tape.
Opmerking
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
1. In de bewegingsruimte gaan de kleuters op zoek naar de schoenen van de leidster. Die zitten ergens onder een bank verstopt. 2. Wanneer de kleuters de schoenen gevonden hebben, trekt de leidster ze aan en vraagt aan de kleuters of ze haar ‘dansje’ (eenvoudige bewegingen) eens willen zien. De leidster zet de vrolijke muziek op en nodigt al gauw de kleuters uit om mee te dansen. Hierbij laat ze de kleuters zoveel mogelijk vrij. 3. De leidster zet de doos met het materiaal in het midden van de zaal. De kleuters mogen nu ook een paar speciale schoenen aantrekken! Eerst doen ze hun eigen schoenen uit (al dan niet met de hulp van de leidster). Dan kiezen ze allemaal een paar schoenen en trekken ze die aan (al dan niet met de hulp van de
leidster). Dit kiezen en aan- en uittrekken van schoenen begeleidt de leidster zoveel mogelijk met taal. De eigen schoenen worden aan de kant gezet. tips
-
1
Als de groep kleuters te groot is, wordt het misschien wat te druk rond de schoenendoos. De leidster kan dan de paren beter over de ruimte verspreiden. De kleuters kunnen dan naar een paar schoenen toe gaan, bv. als de muziek stopt. De kleuters kunnen eventueel eerst wat tijd krijgen om de schoenen ‘te leren kennen’ (bovenop de schoenen staan, schoenen op de voeten zetten, over de schoenen springen, schoenen op hun voeten ‘laten springen’, ...). Om de ervaring van de te grote schoenen nog te verdiepen, kan de leidster aan de kleuters vragen of ze hun handjes bij hun voeten in de schoenen kunnen steken.
2 3
4. De leidster zet dezelfde vrolijke muziek op en de kleuters proberen nu met de te grote schoenen te dansen (of gewoon op de muziek rond te stappen). Dit ‘stappen’ kan de leidster eventueel al met een versje begeleiden (cf. 6.), bijvoorbeeld:
4
het versje ‘stappen’ 4
Stappen (Geert De Kockere)
Stappen stappen stoppen staan, ‘k heb twee reuzenvoeten aan, die nu gauw weer verder gaan.
5
5. Er kunnen allerlei bijkomende opdrachten gegeven worden, bijvoorbeeld: de kleuters springen voor- en achteruit; ze stappen met kleine stapjes en met grote stappen; ze stappen in hoepels, op banken, in dozen, ...; de schoenen worden ergens in de zaal gezet. De kleuters stappen of lopen rond op hun kousen terwijl de muziek speelt. Als de muziek stopt, lopen ze naar hun paar schoenen terug.
schoenen aan, schoenen uit
6 7 8 9
219 4
De Kockere, G. (1995), In: Dopido, november, p. 2
Deze handelingen kunnen telkens gecombineerd worden met stilstaan (cf. het versje ‘Stappen’). 6. De muziek wordt afgezet en de leidster zegt het versje ‘Stappen’ nog een aantal keren (duidelijk geritmeerd) op. Het versje wordt uitgebeeld: - ‘stappen’: stappen; - ‘stoppen’: stoppen; - ‘staan’: bv. even op de tenen gaan staan en dan weer op de grond; - ‘reuzenvoeten’: even de voeten opheffen.
1 2 tip
3
7. Indien de interesse en betrokkenheid van de kleuters nog hoog is, kunnen ze ook nog eens van schoenen wisselen. Dat kan bv. als volgt: de muziek stopt en de kleuters mogen een vriendje kiezen om bij te gaan staan. Ze wisselen met dat vriendje van schoenen.
4
8. De leidster kleeft de voetafdrukken op de grond. De kleuters moeten van de ene naar de andere voetafdruk stappen. tip
5 6
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
Variaties op het versje zijn ‘lopen, lopen, ...’ en ‘springen, springen, ...’.
220
Een moeilijkere variant is dat de kleuters dat stappen op de voetafdrukken telkens op een andere manier gebeurt. De bewegingen worden zoveel mogelijk aan een concrete situatie gekoppeld. De leidster stimuleert de kleuters zélf suggesties te geven. Indien de kleuters zelf geen ideeën hebben, doet de leidster een ‘stapmanier’ voor, bijvoorbeeld: Het heeft heel hard geregend en we willen niet dat onze schoenen nat worden. Hoe gaan we dat doen? Ja, we lopen op onze tenen. We zijn héél groot. (grote mama, papa, …) We nemen grote stappen. We zijn allemaal kleine kindjes. Hoe stappen kleine kleuters? We nemen allemaal heel kleine stapjes. We zijn op een verjaardagsfeest! We dansen (lopen, …) naar een andere voet. (op muziek) We zijn wel moe hé van al dat dansen! Hoe stappen we dan? (traag stappen, slepen met de schoenen, …) We stappen héél traag. 9. Als afsluiting worden eventueel een paar relaxatieoefeningen gedaan, bijvoorbeeld: de kleuters gaan op de grond liggen en luisteren naar rustige muziek. Ze zetten één schoen op hun buik; de schoen mag niet op de grond vallen en ze mogen hun schoen niet vasthouden; de kleuters liggen op hun rug en steken hun voeten in de lucht. Ze draaien rond met hun voeten, maken fietsbewegingen, ... en proberen ondertussen de schoenen aan te houden; de schoenen dansen op een rustig muziekje aan de handen van de kleuters. De muziek wordt stilgezet: de kleuters mogen gaan rechtzitten en om beurt op een speciale manier hun schoenen in de doos leggen.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Waar zou ik mijn schoenen toch achtergelaten hebben? Vinden jullie het leuke muziek? Willen jullie ook eens dansen? Kies allemaal maar een paar schoenen. Kan jij ze alleen aantrekken? Kijk eens naar X! Die draait helemaal in het rond. Oei, X is zijn schoenen verloren. Het is niet zo gemakkelijk hé, huppelen met die schoenen. Wat gaat het gemakkelijkst: lopen met schoenen of lopen op je sokken? Lukt het om met die grote schoenen te dansen? Hoe stap je het liefst? De schoenen zijn helemaal moe gedanst en willen nu een beetje rusten op jullie buik. Lukt het om die grote schoenen op je buik te laten liggen? Zijn jouw schoenen al wat uitgerust? Ben jij al uitgerust? Hoe stappen jouw schoenen het liefst? Jij kan wel hele grote stappen zetten, hoor. ...
1 2 3 4
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: SCHOENEN OM TE DANSEN Groeperingswijze klassikaal
Materiaal
5 5
eventueel de cd Dag Jules! Liedjes voor peuters .
Verloop
6
1. De leidster laat het volgende liedje horen of zingt het zelf:
Schoenen om te dansen (Kris Kuypers)
2. De leidster vraagt de kleuters wat de schoenen uit het lied allemaal doen. Wanneer een beweging uit het lied genoemd wordt, proberen alle kleuters die eens ter plaatse uit.
schoenen aan, schoenen uit
Schoenen om te dansen
7 8 9
221 5
Dag Jules! Liedjes voor Peuters. Zwijsen-Infoboek, Meerhout (cd, track 33)
tip
1
Een gemakkelijkere variant is dat de leidster al meteen tijdens het zingen de bewegingen uitvoert, of dat de leidster en de kleuters meteen alle bewegingen uitvoeren en pas daarna bespreken. 3. Het lied wordt een tweede maal beluisterd en deze keer doen de leidster en de kleuters ter plaatse mee, dit tot iedere kleuter goed weet wat hij moet doen. De leidster verwoordt zoveel mogelijk wat ze de kleuters ziet doen (bv. rondjes draaien, hoog springen, op één been, …) 4. Daarna vormen de kleuters een lange rij en bewegen ze door het klaslokaal op de muziek.
2
tip
3
Om dit laatste wat leuker te maken kunnen de kleuters ook in een kring staan en elkaars (gekke) bewegingen nabootsen.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
4 5
Wat doen de schoenen uit het lied? Of: Staan de schoenen uit het lied stil? Wat doen ze dan wel? Maken de schoenen lawaai als ze op en neer springen? Hoe komt dit? Maken ze lawaai als ze heen en weer schuiven? Hoe komt dit? Kijk eens naar X! Hij springt op één been! Kijk eens naar Y! Ze danst met haar schoenen: ze draait mooi rond. Kijk, ik ga eens schuiven. Zullen we eens heel snel stappen? Heel traag stappen? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: WIE HET SCHOENTJE PAST, …6
6
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
-
verschillende poppen, groot en klein (één per kleuter); erbij behorende poppenschoenen (eventueel zelfgemaakt, cf. werk vooraf); doos waarin alle poppenschoenen verzameld zijn; enkele vingerhoeden; enkele vingerpopjes; doos met nog enkele andere schoenen, waaronder zeker enkele babyschoentjes (uit de ontdekhoek).
Opmerking
Het vingerpopje zit ergens verstopt: bv. in de leidster haar handtas, achter een boek, ... in ieder geval niet bij de andere poppen.
Verloop
1. De leidster voert een kort spel met een pop uit de poppenhoek op: de pop is haar schoenen kwijt. Gisteren was er immers een groot poppenfeest en om te dansen hadden ze allemaal hun schoenen uitgedaan. Wanneer ze hun schoenen terug wilden aantrekken, merkten ze dat iemand alle schoenen zomaar in een doos had gegooid. Nu liggen alle schoenen door elkaar. Willen de kleuters de poppen helpen hun schoenen terug te vinden in de doos? 2. De kleuters krijgen elk een pop en zoeken een paar schoenen voor hun pop.
222 6
cf. ook Jaspaert, K. (red.) 1994, Taal-Materiaal. Wolters/Plantyn, Deurne
3. Wanneer iedereen voor zijn pop een paar schoenen heeft gevonden, horen de kleuters ineens een heel zacht gesnik. Ook de leidster is verwonderd en zoekt samen met de kleuters waar het geluid vandaan komt. Uiteindelijk vinden ze het vingerpopje. De leidster, of een kleuter, vraagt wat er aan de hand is, waarom het popje verdrietig is. Het popje vertelt dat ook zij haar schoenen kwijt is. Willen de kleuters haar ook helpen?
1
4. De kleuters gaan opnieuw op zoek in de doos. Vinden ze de vingerhoeden die als schoenen kunnen dienen voor de vingerpop? Indien ze de ‘schoenen’ niet vinden, kan de leidster nog enkele vragen stellen aan het popje.
2
Mogelijke vragen en opmerkingen
Heb jij al een paar schoenen voor je pop gevonden? Ja; die schoenen passen haar perfect zeg! Probeer ze eens. Passen ze of zijn ze te groot/te klein? Laat je pop eens stappen. Kan ze goed lopen met haar schoenen? Luister eens! Ik hoor precies iemand wenen. Waar komt dat geluid vandaan? Waarom zou het popje wenen? Zullen we het eens vragen? Wie wil het eens vragen? Zijn dat de schoenen van het vingerpopje? Neen hé, die zijn veel te groot. Hoe zouden haar schoenen er uitzien? Zullen we het eens aan het popje vragen? …
3 4 5 6
schoenen aan, schoenen uit
-
7 8 9
223
Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (muziek) De kleuters kunnen klanken, geluiden, stilte en stemmingen in beluisterde muziek ervaren en herkennen. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2
toelichting Schoenen die stappen of springen, maken muziek: luide of stille muziek, langzame of snelle muziek. De kleuters ervaren het verschil tussen hardklinkende en zachtklinkende schoenen, en experimenteren met de geluiden van verschillende types schoenen. Ze ontdekken dat ze met de meeste schoenen kunnen variëren: hard stampen of muisstil op de tippen lopen. Door de activiteiten heen komen kleuters ook tot het inzicht dat schoenen telkens met twee horen te zijn.
3 4
Werk vooraf
(bij de kern) Voor elke kleuter één paar schoenen voorzien. De schoenen moeten duidelijk verschillende geluiden maken, bv. (turn)pantoffels, schoenen met een hak, klompen, teenslippers, ...
5
INTRODUCTIEACTIVITEIT: SHHHT! STIL STAPPEN! Groeperingswijze
6
klassikaal
Materiaal
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
schoenen met hakken (die de leidster aanheeft).
224
Verloop
1. Vooraleer de kleuters de klas binnen gaan, wordt ‘een wedstrijdje’ georganiseerd: wie kan naar binnen gaan zonder ook maar één geluidje te maken? De leidster zelf loopt niet op de tippen van haar tenen, maar zorgt ervoor dat haar hakken te horen zijn. 2. In de kring gaat de leidster hier even op in. Daarna zegt de leidster dat zij ook eens wil proberen te stappen zonder geluid te maken. Ze vraagt aan de kleuters of ze ideeën hebben. De leidster probeert uit wat de kleuters voorstellen. Indien de kleuters zelf geen suggesties geven, stelt ze voor even op de mat rond te stappen. Hebben de kleuters ook deze keer haar hakken gehoord? Tot slot vraagt de leidster of de kleuters eens veel lawaai met hun schoenen kunnen maken. 3. De leidster benoemt wat de kleuters doen, en kiest er dan met de kleuters één manier uit om naar de bewegingsruimte te stappen, bv. stampen, springen, schuiven, …
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Hebben jullie iets gehoord? Wat hebben jullie gehoord? Wie hebben jullie niet gehoord? Wie hebben jullie wel gehoord? Hoe kwam dat? Heb je mij goed gehoord? Hoe kwam dat? Hoe komt het dat deze schoenen ‘lawaai’ maken? Luister eens goed! Horen jullie mijn schoenen als ik op het tapijt/op de vloer loop? Waar horen jullie de schoenen het best? …
1 2
KERN: STILLE SCHOENEN, LUIDE SCHOENEN
3
Groeperingswijze klassikaal
4
Materiaal -
schoenen die een duidelijk verschillend geluid maken (één paar per kleuter) (cf. werk vooraf); 7 de pictogrammen ‘stil’, ‘luid’, ‘snel’ en ‘traag’ uit bijlage 3; één grote doos; 8 muziekopname met afwisselend snelle en trage muziek, bv. ‘Minousjka’ ; eventueel dansmuziek.
5
Opmerking
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
6
Verloop
tip
De leidster kan opgewekte dansmuziek opzetten. De kleuters mogen tussen al de schoenen huppelen. Wanneer de muziek stopt, staan ze stil. Na enkele keren herhaling vervolgt de leidster de opdracht: als de muziek nu stopt, moeten de kleuters bij één paar schoenen gaan zitten. 2. Wanneer elke kleuter een paar schoenen gevonden heeft, nodigt de leidster de kleuters uit om hun eigen schoenen uit te trekken, de andere aan te trekken en naar de bank te komen. De eigen schoenen brengen ze mee en zetten ze aan de kant. Terwijl de kleuters van schoenen wisselen en vervolgens naar de bank stappen, verwoordt de leidster wat ze ziet gebeuren: ze gaat in op het aan- en uitdoen en benoemt de verschillende stapwijzen (cf. introductieactiviteit). 3. Wanneer iedereen bij de bank is aangekomen, voert de leidster een kort gesprekje over de schoenen: of ze geluid maken, of ze gemakkelijk stappen, … 4. De leidster verdeelt de kleuters in groepen, volgens de soort schoenen die ze aanhebben. Ze kan daarbij de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ uit bijlage 3 gebruiken. De kleuters krijgen vervolgens een aantal opdrachten rond de tegenstellingen ‘stil-luid’ en ‘traag-snel’; hierbij worden opnieuw de pictogrammen gebruikt.
7 8
cf. ‘Papier hier’, activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1 indien het de eerste keer is dat de kleuters met de pictogrammen worden geconfronteerd. Albers, M. & R. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 2, track 20)
schoenen aan, schoenen uit
1. Verspreid in de bewegingsruimte liggen allerlei paren schoenen, zoveel als er kleuters zijn. Wanneer de kleuters de ruimte binnenkomen, krijgen ze de opdracht elk bij één paar schoenen te gaan staan.
7 8 9
225
-
STIL – LUID De leidster nodigt de kleuters uit naar elkaar te luisteren: eerst stappen bv. de kleuters met de hakschoenen rond, daarna de kleuters met de pantoffels. Horen de kleuters het verschil? De leidster vraagt de kleuters met luide schoenen aan om eens héél stil te stappen. Kunnen ze dat? Ze doet hetzelfde voor de stille schoenen, maar nu omgekeerd.
-
TRAAG – SNEL De leidster zet de afwisselend trage en snelle muziek op. De kleuters gaan daarbij zitten omdat ze eerst goed moeten luisteren. Horen de kleuters dat de muziek eerst traag en dan snel gaat? Daarna mogen ze mee dansen op de muziek, afwisselend traag en snel.
-
LUID + SNEL – STIL + TRAAG De kleuters vormen een rij achter de leidster en gaan zo op stap. Ondertussen zegt de leidster het 9 ritmische versje ‘Stamp maar mee’ op. De leidster beeldt uit, de kleuters doen zoveel mogelijk mee of na en dit verschillende keren. De leidster spoort de kleuters aan goed te luisteren en op de maat van het versje mee te stappen. Ook de pauze na ‘stop’ en ‘wacht’ krijgt aandacht.
1 2 3 4 5 6
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
het versje ‘Stamp maar mee’ Stamp maar mee (Tietia Haarsma) Stappen, stappen, stamp maar mee, met de voetjes alletwee. Stop! Wacht! Heel zacht, als een muisje in de nacht.
5. Terug bij het vertrekpunt wisselen de kleuters, indien ze dat willen, eens van schoenen. Opnieuw kunnen de kleuters eens heel veel, en dan weer heel weinig lawaai maken met hun schoenen. 6. De leidster zet een doos in het midden van de zaal. Eén voor één stappen de kleuters naar de doos en gooien hun schoenen in de doos. tip
Een andere mogelijkheid is telkens met een groepje kleuters naar de doos te stappen, op het versje (bv. alle schoenen die veel lawaai maken samen, ...).
226 9
Hopster, M. & M. Van Maurik (2000), Zingen met Likkepot. Liedjes en muzikale spelletjes voor peuters. Van Tricht, Twello (boek en cd, track 15)
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Het is precies een beetje moeilijk hé X om met die grote klompen te stappen. Kijk eens naar X! Hij schuift over de grond met die grote pantoffels. Zet je eigen schoenen maar onder de bank. Vonden jullie het leuk/moeilijk/… om met die schoenen te stappen? Welke schoenen hebben jullie gevonden? Zijn er kleuters met dezelfde schoenen aan? Zoek eens iemand die dezelfde schoenen aan heeft. Maken die schoenen veel geluid? Weinig? Geen? Welke schoenen zijn ‘stille’ schoenen? Welke zijn ‘luide’ schoenen? …
1 2 3
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: DE ‘STILTE- EN LAWAAIDOOS’ Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
4
Materiaal -
de schoenen van de kern, aangevuld met een aantal andere schoenen (cf. ontdek– en experimenteerfase). Eventueel worden ook de schoenen van de kleuters gebruikt. De schoenenparen zijn verdeeld over twee dozen (de linkerschoenen in de ene doos, de rechterschoenen in de andere); elastiekjes om rond de schoenenparen te doen; eventueel een kopie van de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ uit bijlage 3; kleefband.
5
Verloop
6
2. Terwijl de kleuters kiezen, laat de leidster hen zoveel mogelijk de overeenkomsten en verschillen verwoorden. Indien dit te moeilijk is, verwoordt de leidster veel zelf. 3. Wanneer alle schoenen in paren gesorteerd zijn, vraagt de leidster alle ‘lawaaischoenen’ te zoeken en alle ‘stille’ schoenen. De kleuters kunnen hiervoor de schoenen uitproberen. De lawaaischoenen gaan in de ene doos, de stille in de andere doos. De kleuters proberen zelf de schoenen bijeen te binden met een elastiekje. tip
De leidster kan een kopie van de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ op de dozen kleven. Dit vergemakkelijkt het sorteren.
schoenen aan, schoenen uit
1. Alle schoenen liggen door elkaar (verdeeld over twee dozen)! De leidster vraagt de kleuters haar te helpen dezelfde schoenen terug bij elkaar te plaatsen. De kleuters mogen elk een schoen kiezen die ze mooi vinden. De leidster ziet erop toe dat ze allemaal uit dezelfde doos kiezen. Daarna zoeken ze de bijpassende schoen in de andere doos.
7 8 9
227
Mogelijke vragen en opmerkingen
1
-
2
-
Welke schoen vind jij (het) mooi(st)? Waarom? Zijn die twee schoenen helemaal hetzelfde? Wat is er anders aan? Waarom past deze schoen bij die schoen? Zoek nog eens goed! Vind je nog een rode schoen met veters? Lukt het om de schoenen aan te trekken? Moet ik je helpen met de veters? Maken die schoenen lawaai als je ermee stapt? Stap er maar eens mee rond op de vloer. Hoor je iets? In welke doos moet je de schoenen leggen? Hoor je die schoenen als je ermee stapt? In welke doos moet je ze dan leggen? …
3
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: GEHOORSPELLETJES10 Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
4
Materiaal -
Opmerking
Deze activiteit vindt plaats in een ruimte waar er voldoende plaats is om te bewegen.
5
Verloop
1. De leidster en de kleuters spelen verschillende gehoorspelletjes met schoenen, bv. het spelletje ‘Wat hoor je in de kring?’: iedereen zit in de kring. De leidster duidt één kleuter aan en neemt die bij zich, hij moet de ogen sluiten. Dan wijst ze naar een kleuter die in de kring mag lopen, stampen, schuiven, ... De ‘blinde’ kleuter zegt wat of wie hij hoort.
6
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
stille en luide schoenen (bv. klompen, pantoffels, sandalen, laarzen, ...).
2. Nog een spelletje is ‘Muziekschoenen’. Er staan drie soorten schoenen naast elkaar, bv. een klomp, een pantoffel, en een laars. De leidster toont hoe ze met elke schoen geluid kan maken (“stap, schuif, spring, …”). De leidster trekt de schoenen niet aan, maar steekt haar handen erin om het geluid en de beweging te maken. Daarna mag een kleuter dit nadoen, het liefst in dezelfde volgorde. De kleuters in de kring zeggen of het juist was. Als het na enkele keren goed lukt, kan het geluid uitgebreid worden naar een kort ritmisch patroon: bijvoorbeeld: stap-stap-stap, sch—ui—f, sprong! tip
Dit spelletje kan uitgebreid worden naar ‘muziek maken met je eigen schoenen’. Iedereen kan telkens het ritme nadoen met de eigen schoenen. Eerst met de handen in de schoen, daarna met schoenen aan. In dat laatste geval wordt het een soort ‘tap-dans’.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Wat hoorde je? Ah, jij denkt luide schoenen! Laat ze dan maar eens horen. Goed zeg! Wat doet het kindje? Ja zo hé, hij stampt hard met zijn voeten. Een klomp klinkt luid hé, en een pantoffel heel zacht. Die hoor je bijna niet. Maken jouw laarzen ook zoveel lawaai? En je pantoffeltjes? Zou je met die klompen aan goed kunnen springen? Wie wil het eens proberen? Welke schoen is het stilst, de sandaal of de pantoffel? Luister eens. Als ik ‘stap’ zeg, dan klop je even kort met de klomp op de vloer. Als ik schuif zeg, dan schuif je met de pantoffel, zo. En als ik ‘spring’ zeg, dan neem je de laars en doe je ‘hop’! ...
228 10
Naar een idee van D. Temmerman
Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. - (beeld) De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen. - (beeld) De kleuters kunnen impressies uiten in een persoonlijke, authentieke creatie en plezier scheppen in het zoeken en vinden. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting
Oude schoenen verdwijnen vaak gewoon in de vuilnisbak. Binnen dit activiteitengeheel ontdekken de kleuters dat je van die oude, versleten schoenen nog wat moois kunt maken: doordat ze vrij mogen kiezen uit een diversiteit aan materialen, kunnen ze er zelfs iets heel eigens van maken. De verschillende materialen vragen bovendien heel wat inspanningen op kleinmotorisch vlak. Op vrolijke muziek komen de zelfversierde schoenen makkelijk tot leven: zo heeft de schoenenpop van de leidster er al snel een heleboel vriendjes bij, en de verbeelding van de kleuters een heleboel prikkels. Met schoenen kun je ook stempelen: natte en modderige schoenen geven het voorbeeld; met verf (bv. op de zool van hun versierde schoen) kunnen de kleuters het stempelen zelf ervaren.
4 5
Werk vooraf -
(bij de kern) Van één oude en één nieuwe kinderschoen twee poppen maken (met ogen, haar, mond, neus, …); (bij de kern) De kleuters worden gevraagd een (kinder)schoen mee te brengen waarmee geknutseld mag worden. (bij uitbreidingsactiviteit 2) Een aantal duidelijke, opgedroogde schoenafdrukken (liefst van verschillende zolen) in de klas voorzien.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: EEN VERDRIETIGE OUDE SCHOEN Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
twee poppen gemaakt van een oude en een nieuwe kinderschoen (cf. werk vooraf) of een paar versleten kinderschoenen (cf. de twee mogelijkheden onder 1); een mooi biaislint; de schoenen die de kleuters meebrachten (of oude schoenen die de leidster zelf verzamelde).
Verloop
1. De leidster vertelt een kort verhaaltje over een meisje (of jongen) wiens oude schoenen te klein zijn geworden. De leidster bracht die schoenen mee. De papa (of mama) van het kindje wil de versleten schoenen weggooien, want ze staan toch maar in de weg. Het meisje (of de jongen) wil dit niet en komt zelf op het idee om haar (zijn) schoenen te versieren. Die mooi versierde schoenen wil ze (hij) dan op haar (zijn) kamer zetten.
6
schoenen aan, schoenen uit
-
7 8 9
229
Een andere mogelijkheid is de volgende: de leidster voert een poppenspelletje op tussen een nieuwe en een versleten schoen. De nieuwe schoen is heel trots en plaagt de oude schoen. De oude schoen wordt er heel verdrietig van en roept de hulp van de kleuters in.
1
Een voorbeeld: Oude schoen (OS): Hallo kinderen, oh wat ben ik moe. Ik ben de hele zomer (of winter, …) met Sam (of naam van de klaspop) op stap geweest. We zijn naar de speeltuin gegaan, op reis, we hebben lange wandelingen gemaakt, …! Alleen ben ik nu wel wat versleten, maar dat vind ik niet erg, want ik heb veel leuke dingen gedaan met Sam.
2 3
Nieuwe schoen (NS): Wat!? Vind je dat niet erg? Ik zou dat wel erg vinden hoor. Moet je die kleur eens zien! Die is bijna helemaal weg. Dat is toch echt niet mooi! En je bent zo vuil! Wie zou jou nu nog willen dragen? Niemand hoor! Alle kinderen willen mij! Kijk eens hoe mooi ik nog ben (NS laat zich van alle kanten zien, pronkt): nergens een spatje vuil, mooi (rood, wit, …) (NS beschrijft zichzelf nog wat verder) Jij bent alleen nog goed voor de vuilnisbak! (hahahaha)
4
OS: (Hij begint te snikken. Stilletjes zegt hij) Sam vindt mij wel nog mooi, hij wil mij niet in de vuilbak gooien. (Hij begint nog wat harder te snikken) Indien de kleuters zelf niet reageren, reageert de leidster. Ze troost de schoen en zegt dat hij wél nog mooi is, ook al is hij wat versleten. Misschien kan zij, samen met de kleuters, hem nog wel wat mooier maken. Ze vraagt aan de kleuters of ze ideeën hebben om de schoen te verfraaien. Indien de kleuters suggesties geven, probeert de leidster die zoveel mogelijk uit; indien niet, dan zegt ze dat ze nog wel iets moois heeft voor de schoen. De leidster haalt dan het biaislint boven en versiert er de schoen mee.
5
2. Zo maakt de leidster de overgang naar de kern. De oude schoenen van de kleuters (of: in haar doos) willen ook wat mooier zijn. Welke kleuters willen die nu versieren?
6
Mogelijke vragen en opmerkingen -
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
-
Maar schoen, je hoeft toch niet te wenen! Ik vind je echt nog altijd heel mooi. En weet je, misschien kan ik je zelfs nog een beetje mooier maken. Wat denken jullie, is dat een goed idee? Zullen we de schoen eens versieren? Kijk eens wat ik hier nog heb, een mooi lint. Wat zou ik daarmee kunnen doen? Hoe zou ik de schoen daar mooier mee kunnen maken? Zeg, kijk eens in deze doos. Wat zit daarin? Zijn dat mooie schoenen? Zouden we die schoenen ook niet een beetje mooier maken? Wie heeft zin om deze oude schoenen wat te versieren? …
KERN: SCHOENEN VERSIEREN11 Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
oude schoenen (van de kleuters); lijm;
230 11
cf. Jaspaert, K. (red.) (1994), Taal-Materiaal. Wolters/Plantyn, Deurne
-
verf en penselen; kostenloos materiaal (knopen, glitters, wol, touwen, biaislinten, kleine stickertjes, …).
Opmerkingen -
1
Indien de kleuters zelf schoenen meebrachten, neemt elke kleuter zijn paar schoenen uit de doos. In uitbreidingsactiviteit 1 worden de schoenen gebruikt die door de kleuters in de kern gemaakt zijn. Dit betekent dat de kern verschillende keren aan bod zal moeten komen, totdat elke kleuter die deze uitbreidingsactiviteit doet, een versierde schoen gemaakt heeft. De schoenen die door de kleuters versierd worden in de kern, kunnen ook bij de activiteitengehelen Muziek en/of Beweging gebruikt worden.
2
Verloop
1. De kleuters kiezen allemaal een schoen die ze willen versieren.
3
2. De leidster bespreekt kort met de kleuters waarmee ze hun schoen willen versieren en hoe ze dat kunnen doen. 3. De kleuters gaan aan de slag; de leidster begeleidt maar laat de kleuters zoveel mogelijk vrij.
4 5
Mogelijke vragen en opmerkingen -
(De kleuters vinden lintjes) Wat zouden we hiermee kunnen doen? (Een kleuter steekt het lint door een vetergaatje.) Ja, misschien kunnen we de linten door de gaatjes steken. Wat zou je met deze wol kunnen doen? Kijk, X heeft de stickertjes gebruikt als ogen. Nu krijgt hij precies een mannetje. Mooi! Hoe heb jij jouw schoen zo mooi gekregen? Wat heb je daar allemaal voor gebruikt? Wat ga je nu gebruiken? Waar ga je deze sticker plakken? Wat ga jij met dat lint doen? Ah, je wil het rond je schoen binden. Moet ik je even helpen? Wat ga jij met de verf doen? Ga je de schoen helemaal verven? Nu wordt jouw schoen wel echt weer een mooie schoen! Jij hebt vooraan wat wol geplakt, dat is ook een goed idee! …
schoenen aan, schoenen uit
6 7 8 9
231
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: SCHOENENDANS Groeperingswijze
1
klassikaal of begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
2
vrolijke muziek; de versierde schoenen uit de kern.
Opmerking
In deze activiteit hebben de kleuters veel plaats nodig. Indien de activiteit klassikaal doorgaat, vindt ze het best plaats in de bewegingsruimte.
3
Verloop
1. De leidster neemt er haar versierde schoen bij en knoopt een gesprekje aan met de schoenen van de kleuters. 2. De leidster stuurt het gesprek in de volgende richting: de schoenen zijn zo blij dat ze weer mooi zijn dat ze zin hebben om te dansen. Ze vragen aan de kleuters om mee te doen.
4
3. De leidster zet vrolijke muziek op en nodigt de kleuters uit om hun schoenen te laten dansen. De kleuters teken hun handje in de schoen. Zelf doet de leidster ook mee. Ze laat de kleuters zoveel mogelijk zelf bewegingen aanbrengen. Indien nodig geeft ze na een tijdje zelf een paar suggesties, bijvoorbeeld: de kleuters draaien rond met de schoen; ze huppelen, springen of schuiven met de schoen; ze stappen naar elkaar toe; ze dansen samen met een schoen van een andere kleuter ze doen elkaar na.
5 6
Mogelijke vragen en opmerkingen
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
232
-
Waaw, wat ben jij mooi zeg! Wie heeft jou versierd? En zoveel haar! Waarvan heeft X dat gemaakt? Ik heb heel veel haar en ik kan heel goed dansen: kijk maar… en jij? Ik vind dit leuke muziek om op te dansen, wil je meedoen? Wat heb jij mooie ogen gekregen! Kijk eens naar X! Hij laat zijn schoen ronddraaien. Of: huppelen/springen/schuiven … Zullen we dat eens allemaal proberen? Kan je je schoen nog hoger laten springen? Kijk! X en Y laten hun schoenen samen dansen. Zullen we dat eens allemaal doen? Of: Zouden de schoenen ook samen kunnen dansen? …
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: AFDRUKKEN MAKEN12 Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
heel groot vel papier; de versierde schoenen uit de kern; klaspop (met (eventueel vuile) schoenen); verf en verfborstels; vodden; schoenafdrukken in de klas (cf. werk vooraf) een stuk plastic om de vuile schoenen eventjes op te zetten.
2 3
Opmerking
Deze activiteit zou goed passen bij miezerig, nat en vuil weer. Op die manier kan de overstap naar ‘afdrukken maken’ of ‘sporen achterlaten’ vanuit levensechte ervaringen gemakkelijk gemaakt worden.
4
Verloop
1. De klaspop wijst op de vuile sporen die de leidster (en de kleuters) in de klas heeft (hebben) achtergelaten. Ze gaat tot bij de afdrukken en zegt dat ze kan zien wie welke afdruk gemaakt heeft. De leidster reageert verwonderd en vraagt hoe de klaspop kan weten van wie de ene of andere afdruk is. De klaspop zegt dat de leidster maar eens haar schoenzool moet laten zien. En ja hoor, de schoenzool en de afdruk op de vloer zijn inderdaad dezelfde.
3. De leidster vraagt wie zin heeft om van zijn versierde schoenen ook een afdruk te maken. 4. De kleuters beschilderen de onderkant van hun schoenen, trekken ze aan (of steken ze op hun handen) en maken er zoveel afdrukken mee als ze kunnen. Het komt er bij het afdrukken maken op aan te duwen, en niet te schuiven. De leidster kan hiervoor ter ondersteuning een versje aanbieden, bijvoorbeeld: het versje ‘Op, neer’ Op, neer Op neer Op neer Ik zet hem hier, ik zet hem daar, ik beweeg niet meer.
Kleuters kunnen verschillende kleuren uitproberen. Merken ze iets op wanneer bepaalde schoenafdrukken over elkaar heen lopen? 12
cf. ‘Uit de doeken’, Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 3
6
schoenen aan, schoenen uit
2. De klaspop vindt het jammer dat haar voetafdrukken er niet bij staan, maar veel zin om in de regen (sneeuw, …) te gaan lopen heeft ze niet. De leidster denkt even na en komt dan met een idee. Ze haalt een groot blad papier boven en vraagt de pop even haar schoen uit te doen. De leidster doet wat verf op de schoenzool van de klaspop en vraagt haar vervolgens om de schoen eens goed op het papier te drukken. Ziet ze nu haar schoenen staan? De klaspop vindt dit zo leuk dat ze het een aantal keer achter elkaar doet. Ze merkt op dat de verf en dus ook de afdruk steeds minder goed te zien is. Ook merkt ze op dat ze het wel leuk zou vinden indien de schoenen van de kleuters ook op het papier zouden staan; dan kunnen ze elkaars schoenen eens vergelijken.
5
7 8 9
233
tips
-
1
-
2
Mogelijke vragen en opmerkingen -
3 4 5 6
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
Indien de kleuters de schoenen aan de handen hebben, is het gemakkelijker en leuker om op een rij tafels, met daarover het papier gerold, te werken. Leuk is om de afdrukken op zwart papier te maken. De afdruk is dan duidelijk zichtbaar. De afdrukken kunnen dan verder met witte verf gemaakt worden. Afdrukken kunnen ook in zand gemaakt worden. Ze kunnen dan worden weggeveegd. Afdrukken in gips zijn dan weer blijvend. Verschillende afdrukken kunnen naast elkaar gezet worden (bv. van klein naar groot);
234
Wie is hier met vuile schoenen binnengekomen? Welke zijn jouw schoenen? Hoe weet je dat? Kijk eens aan de onderkant van je schoen. Je moet wel stappen met de schoenen, niet schuiven, anders vind je straks je schoen niet meer terug. Duw maar hard op je schoen, dan zie je je schoen goed staan straks. Kijk eens! De blauwe schoenen zijn door de gele gestapt! Welke kleur zie je nu? Stap maar goed door. Tot boven aan het blad. Wie heeft de grootste/de kleinste schoenen? …
Suggesties Suggesties voor bijkomende activiteiten
1
Opmerking Dit belangstellingscentrum kan in de periode rond Sinterklaas ingebouwd worden, als alternatief voor een thema als ‘Speelgoed’. De versierde schoenen uit het activiteitengeheel 3: Beeld kunnen dan voor de Sint worden klaargezet.
2
Beeld ‘Afdrukken van schoenen’ De kleuters maken afdrukken van (propere) schoenzolen in plasticine, speeldeeg, klei, ...
3
Andere - ‘Poppenhoek’ De poppenhoek wordt verrijkt met allerlei schoenen en schoenendozen: fantasiespel met de schoenen, de schoenen in dozen steken, schoenendozen in de blokkenhoek (dozen stapelen, dozen in andere dozen verstoppen, ...), ...
4
- ‘Memory met schoenen’ (of met digitale foto’s van de kleuterschoenen)
5
- ‘Rijgen met veters’
6
- ‘Schoenen poetsen’ (met kleurloze schoenpoets, borstels en doeken)
- ‘Een plaatsje voor de schoenen’ Schoenen netjes op een lijn plaatsen, op een rek zetten, ... - ‘Schoen verstoppen bij zichzelf’
Liedjes en versjes - Liedje ‘Voetje voetje’ (bron: http://www.pinkelotje.nl/liedjes/voetje_voetje.htm) Voetje Voetje Voetje voetje voetje waar ga je naar toe? Voetje voetje voetje in je nieuwe schoen. Ik lope lope lope lopen met mijn voeten. Springe springe springe springen met mijn voeten. Stampe stampe stampe stampen met mijn voeten. En.............rennnnnnnnnnnnnnnnne.
schoenen aan, schoenen uit
- ‘Schoenen en schoenendozen in de winkel’ Fantasiespel: een paar schoenen gaan kopen
7 8 9
235
- Liedje ‘Hinkeldepinkel’ Debaene, A. & C. Goossens (1993), Tante Nans zat op een gans. Altiora, Averbode Hinkeldepinkel (An Debaene en Cathy Goosens)
1
Hinkeldepinkel, daar komen wij aan. Wij hebben geen kousen of schoenen meer aan. Met de handjes op de rug hinkeldepinkel en dan weer terug.
2
Hinkeldepinkel, daar komen wij aan. Wij hebben geen kousen of schoenen meer aan. Met de handjes op de rug hinkeldepinkel en dan weer terug.
- Liedje ‘Stap, stap, stap’ Depondt, L., Van Coillie, J., Wille, R. & J. Bielen (2004), Liedjesboek. 11 liedjes voor peuters. Altiora, Averbode (of bij Dopido 3, 2004-2005)
3
Stap, stap, stap (Jan Van Coillie)
4
Kleine schoenen, stappestap. Grote schoenen, STAP STAP STAP. Hoge hakken, klappeklap. Veters knopen, KNAP KNAP KNAP!
- Liedje ‘Stap stap’ Leenhouts J., e.a. (2004) Boem ra ta ka ta. Kinderen zingen 40 vrolijke peuterliedjes. Trude Van Waarden Producties, Bussum (boek en cd, track 40)
5
Stap stap (Jolet Leenhouts)
6
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
Stap-stap-stap, daar kom ik aan met mijn nieuwe schoentjes aan. Zie me eens lopen zie me eens gaan met mijn mooie schoentjes aan.
236
- Liedje ‘Schoenenlied’ De Tweenies, Tweenies. Liedjestijd! 2. BBC/Teleac NOT (video/dvd, track 4) - Versje ‘Mama’s schoenen pakken’ Debaene, A. & C. Goossens (1993), Tante Nans zat op een gans. Altiora, Averbode Mama’s schoenen pakken (Ed Franck) Mama’s schoenen pakken, die met hoge hakken. Hoor de schoenen klakken. Tikke takke, tikke takke. Mooi rechtdoor. Moeilijk hoor!
- Versje ‘Blote voetjes op de stenen’ Debaene, A. & C. Goossens (1993), Tante Nans zat op een gans. Altiora, Averbode Blote voetjes op de stenen (Ed Franck) Blote voetjes op de stenen Lekker koud
1
Blote voetjes in de modder Lekker stout
2
- Versje ‘Stappestap op de trap’ Van Hooft, M. (2002), In: Dopido, mei Stappestap op de trap (Mieke van Hooft)
3
Ik heb mooie blauwe sokken en een trui met blokken. Ik heb papa-schoenen aan.
4
Ik heb mooie rode lippen en een bloes met stippen. Ik heb mama-schoenen aan. Arm in arm, stappestap papa, mama, op de trap.
5
Suggesties voor prentenboeken
6
- Busser, M. & R. Schröder (1995), Liselotje zet haar schoen. Van Holkema & Warendorf, Houten De papa van Liselotje zet voor sinterklaas alle schoenen die hij kan vinden klaar en hij vraagt een hele hoop cadeautjes. - Dros, I. (1994), Ik wil die. Van Holkema & Warendorf, Houten Ella mag nieuwe schoenen hebben. In de etalage ziet ze rode schoenen staan en ze wil die! Ze zijn echter net iets te klein, maar Ella wil ze toch. Wanneer ze later te voet naar oma moet, doen haar voeten heel veel pijn. Uiteindelijk komen de mooie rode schoenen in de kast terecht waar Ella ze altijd kan bewonderen. - Hest, A. & J. Barton (1995), Eendje in de regen. Lemniscaat, Rotterdam Het eendje Kiki heeft een enorme hekel aan de regen, totdat ze van haar opa rode laarsjes en een paraplu krijgt. Vanaf dan vindt Kiki het helemaal niet meer erg om in de regen te lopen en te spelen. - Krijger, M. (2003), Nieuwe schoenen voor Mosje. Leopold, Amsterdam Marjolein gaat met mama in de schoenenwinkel nieuwe schoenen kiezen, maar krijgt niet de schoentjes die ze wil. Ze maakt daarom van haar nieuwe schoenen haar droomschoentjes, met kurken als hakjes. Natuurlijk valt Marjolein met die schoenen en mama is erg boos. Toch mag Marjolein nieuwe schoenen gaan kiezen... haar droomschoenen!
schoenen aan, schoenen uit
Opmerking Indien dit belangstellingscentrum een plaats krijgt binnen het thema ‘sinterklaas’, dan kan deze lijst uiteraard aangevuld worden met allerlei sinterklaasboekjes.
7 8 9
237
- Petrone, V. & A. Dolinda (2002), Rare voeten. Zirkoon, Amsterdam Eend Tilda wil een paar nieuwe schoenen maar het duurt lang voor ze passende schoenen vindt. - Stubbs, L. (1997), Robbie’s rode laarsjes. De Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam Eendje Robbie krijgt van zijn oma rode laarsjes. Hij vindt ze zo mooi dat hij ze niet meer wil uitdoen, zelfs in bed niet. Het liefst zou hij er in de regen mee rond willen spetteren, maar jammer genoeg voor Robbie schijnt de zon. Oma weet er echter wel iets op: ze vult het opblaasbare zwembadje en nu kan Robbie naar hartelust rondspetteren. Helemaal leuk wordt het wanneer ook mama meedoet.
1 2
- Van Genechten, G. (1997) Nieuwe laarzen. Clavis, Hasselt Jan is apetrots op zijn nieuwe laarzen. Hij schept er plezier in om uit te testen wat hij allemaal met zijn laarzen kan doen.
3
- Van Norden, A. & J. Boeke (1999), ‘Schoen met muis’, In: Dikkie Dik. Het dikkerdandikke avonturenboek. Gottmer/Becht, Bloemendaal Wanneer Dikkie Dik een touwtje ziet, denkt hij dat het de staart van een muis is. Toch is er een muis, maar dan wel ín de schoen. Vooraleer Dikkie Dik de kans krijgt de muis te pakken, is die al lang terug in haar holletje gekropen.
4 5 6
8 9
schoenen aan, schoenen uit
7
238
KLEIN... NATUURLIJK! ‘T IS KLEIN NAT ’T IS KLEIN … NATUURLIJK 1
Ontdek- en experimenteerfase Doelen -
2
(beeld) De kleuters kunnen hun materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
Werk vooraf /
3 IN DE GROTE GROEP
Materiaal -
4
allerlei zakjes en doosjes van verschillende grootte, emmertjes, ... (één per kleuter); kinderkruiwagens; één zakje met een allegaartje van natuurmaterialen die je buiten vindt (steentjes, takjes, bladeren, grind, gras, beukennootjes, ...).
5
Verloop
1. De leidster komt in de kring met een plastic zakje vol kleine spulletjes. Ze is erg enthousiast over de ‘schatten’ die ze gevonden heeft. Terwijl ze het volgende liedje zingt, toont ze de kleuters hoe je die spulletjes kunt verzamelen (of sorteren, al naargelang de keuze van de leidster) in doosjes.
6
het liedje ‘Kijk eens wat ik vond’ Kijk eens wat ik vond (Lieve Verheyden en Ann Van Roy)
plitse pletse plas
7 8 9
239
1 2 3 ‘Dit gras’ kan vervangen worden door ‘aan een boom’, ‘in het zand’, ‘op de weg’, ... ‘Dit steentje’ kan vervangen worden door ‘die schelpjes’, ‘die takjes’, ‘dit doosje’, …
4
2. De leidster zegt dat de kleuters zelf ook op schattenjacht mogen gaan. De kleuters mogen hun jas aantrekken. Ondertussen doet de leidster de kleuters nadenken over wat ze nodig zullen hebben om hun schatten in te verzamelen. Kunnen ze wat ze vinden zomaar in hun jas verzamelen of hebben ze daar iets anders voor nodig? De leidster geeft elke kleuter een doosje, tas, emmer, ...
5
3. Samen met de leidster gaan de kleuters op zoek naar allerlei kleine spulletjes. De leidster verwoordt wat de kleuters vinden en doen. Het accent ligt op verwondering: wat een ongelooflijke schatten liggen er zomaar voor het oprapen! Indien de kleuters goed rondkijken, vinden ze heel gemakkelijk allerlei spulletjes.
6
tip
De kleuters krijgen elk een ‘bril’ opgezet. Zo vinden ze de schatten misschien beter. 4. In de klas wordt het materiaal verzameld: de doosjes, emmertjes, ... worden op een tafel geplaatst om er later mee te spelen. Indien sommige kleuters aangeven dat ze het materiaal willen sorteren, speelt de leidster daar uiteraard op in.
7
5. Indien nodig kan de leidster vóór het spelen in de kleine groep het materiaal (vooral de steentjes, keien, ...) wassen. Dit gebeurt dan in een begeleide groepsactiviteit vóór het verdere experimenteren.
9
‘t is klein... natuurlijk!
8
240
Opmerking In wat volgt werken de kleuters ofwel aan een verrijkte thematafel (1) of zandtafel (2). Het verschil tussen beide zit hem in de handelingen die het materiaal uitlokt. In de eerste mogelijkheid zal het materiaal vooral vullen, leegmaken, (uit)gieten, kijken, voelen, ... uitlokken, terwijl in de tweede mogelijkheid het muzische zelf al meer aangesproken wordt. tip
De kleuters kunnen de concrete opdracht krijgen om ook thuis naar kleine spulletjes te zoeken en die in een doosje mee naar school te brengen. Aan de ouders kan gevraagd worden om nog wat extra mee te geven (cf. materiaal). Al die kleine materialen komen in/op de thematafel terecht.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kijk eens wat ik op weg naar hier allemaal gevonden heb. Mooi hé? Willen jullie zelf ook van alles verzamelen / op schattenjacht gaan? Hoe gaan we die spulletjes naar de klas meebrengen? Zijn jullie zakken wel groot genoeg daarvoor? In jouw broekzak zal je wel niet veel kunnen verzamelen. Die is te klein. Heb jij geen zak? Oei, waarin ga jij dan je spulletjes steken? Dat is een goed idee! We kunnen doosjes en zakjes meedoen. Wacht, ik zal eens in de klas naar enkele dozen gaan zoeken. ...
1 2 3
IN DE KLEINE GROEP (1) Materiaal -
thematafel (bv. een watertafel met hogere rand) met de ‘schatten’ van de kleuters (cf. ‘in de grote groep’); selectie van klein natuurmateriaal: gedroogde vruchten en groenten (linzen, erwten, bonen, koffiebonen, rijst, maïs, ...), takjes, blaadjes, schors, bolsters, halmen, dennenappels, steentjes, kiezels, keien, schelpjes, noten (eikels, kastanjes, beukennootjes, ...), graantjes, zaden, veertjes, kersenpitten, slakkenhuisjes, ...; lege, grote en kleine dozen en potten met en zonder deksel, plastic flesjes, bloempotjes; eierdozen; tweetal gevulde doosjes die telkens, naast het natuurmateriaal, een niet-natuurmateriaal bevatten (bv. een grote rode parel); kokertjes en buisjes waar materialen doorheen kunnen glijden; schepjes, bekers, lepels en pincetten; vergrootglazen.
4 5
Opmerking
6
Verloop
7
Het is belangrijk om voorzichtig te zijn met dergelijk klein materiaal. De leidster moet de groepjes goed in de gaten kunnen houden en zal afspraken, eventueel ondersteund door duidelijke pictogrammen, vaak moeten herhalen.
2. Wanneer het spel afzwakt, kan de leidster meespelen en verdiepende suggesties geven, bijvoorbeeld: de kleuters slaan materialen tegen elkaar; ze laten materialen door een koker vallen, rollen; ze sorteren materialen (de leidster volgt de logica van de kleuters); ze ruiken eens goed aan de verschillende materialen; ze vergelijken de materialen qua grootte, uitzicht; ze vullen een doosje, maken het dicht en schudden ermee; ze maken een eigen doosje: ‘wat vind ik het mooist/leukst?’.
plitse pletse plas
1. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen.
8 9
241 1
Bakker, J. & T. Zaat (1997), Ding-Dong. Stichting ter bevordering van de muzikale vorming, Baarn
3. De leidster kan een raadspelletje spelen aan de hand van het volgende liedje: het liedje ‘Kan je raden?’
1
1
Kan je raden (Marijke Ram en Job Eppen)
2 3 Mogelijke vragen en opmerkingen
4
-
5
-
6
-
Kijk eens naar X! Hij roert heel snel met zijn handjes door de maïs. Wat zie je als je door het vergrootglas kijkt? Zijn de zaadjes dan nog even klein? Kan jij deze doos vullen met steentjes? Hoe ga je dat doen? Wat wil jij in jouw doosje? Wat vind je het mooist? Oei, het is precies niet zo gemakkelijk om de zaadjes van het ene in het andere over te gieten. Hoorde je dat? Er liet hier iemand een takje door een buis glijden. Wil je dat nog eens doen? Dan kunnen we het allemaal horen. Leg jij eens in elk vakje van je eierdoos een ander materiaal? Oei, kijk, daar ligt nog een koffieboon tussen je maïs. Die dennenappel is precies te groot om door dat wc-rolletje te laten vallen. Zoek eens een buis die wat groter is. Ja, als je ze naast elkaar legt, dan zie je wel goed welk takje het langste is hé? Wie zoekt eens de grootste steen? …
7 IN DE KLEINE GROEP (2)
9
Materiaal
‘t is klein... natuurlijk!
8
242
-
zandtafel; stokjes, takjes, kleine en grotere steentjes, schelpjes.
Verloop
1. De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen. 2. Wanneer het spel afzwakt, kan de leidster meespelen en verdiepende suggesties geven, bijvoorbeeld: de kleuters leggen met steentjes een paadje; ze tekenen met takjes lijnen, rondjes, ... in het zand; ze verstoppen schelpjes, ... om ze later zelf (of een andere kleuter) weer op te graven; ze planten stokjes in het zand en creëren zo de illusie van een bos; ze maken met takjes, schelpjes en steentjes een ‘gezichtje’, een ‘ventje’ in het zand.
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Hé, kijk eens naar X! Hij tekent lijnen in het zand. Wat een dikke streep zeg. Heb je die met deze tak getrokken? Kan iemand ook een rondje tekenen? Wat heb jij hier onder dit hoopje zand verstopt? X, wil jij eens voelen? Kijk eens naar X! Hij legt de steentjes mooi op een rij. ’t Is precies een wegje. Zullen we eens een mannetje maken om over dat weggetje te wandelen? Maar kijk nu eens: X heeft alle takjes naast elkaar in het zand gestoken. Mooi hé! ’t Is precies een bos. Welke van deze schelpjes vind jij de mooiste? ...
1 2 3 4 5 6 7
‘t is klein... natuurlijk!
-
8 9
243
Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (beweging) De kleuters kunnen meedoen met bewegingen die tijdens het vertellen van een verhaal aan bod komen, en belangstelling tonen om het bewegingsinspirerend gegeven nauwkeurig te observeren en na te bootsen. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting
Kleuters verzamelen allerlei kleine dingetjes: handen, broekzakken, draagtassen, kruiwagens vol. Het zijn net kleine hamsters, die alles wat ze op hun weg tegenkomen, gretig bij elkaar rapen, hardnekkig vasthouden én versleuren tot op de juiste plaats. Kleuters verkennen hoe zij (enigszins als hamsters) dingen (in dit geval maïs in allerlei containers) vasthouden en versleuren tot in hun ‘holletje’. Ze leren de mogelijkheden en beperkingen van hun eigen lijfje kennen, samen met het nut van allerlei gebruiksvoorwerpen én van samenwerken. Van wat goed terechtgekomen is, genieten de hamsters. En zo ook de kleuters: het verzamelde materiaal (maïsbak) geeft spelimpulsen, waarin ze een heel aantal andere ontwikkelingskansen op het senso-motorische vlak aangeboden krijgen. Door allerlei bijkomende materialen (bv. doosjes, schepjes, kokers, buisjes) kunnen de kleuters hun kleinmotorische vaardigheden ontwikkelen. Als hamsters versjouwen de kleuters (zakjes vol) noten, maïs, ... van de ene naar de andere plek: ze kruipen ermee over de vloer, laten de zakjes door buizen glijden, ... De verbeelding van de kleuters en motorische vaardigheden als gooien en vangen, krijgen heel wat kansen.
4 5 6
Werk vooraf -
7
9
Opmerkingen -
‘t is klein... natuurlijk!
8
(bij de introductieactiviteit, bij de kern, bij uitbreidingsactiviteiten) Een hamsterknuffel zoeken of maken. (Voor een voorbeeld en een mogelijke werkwijze naar een ontwerp van Koen Crul, cf. bijlage 4) (bij de introductieactiviteit) Een hol inrichten voor de knuffel Hadi Hamster, bv. met enkele doeken en een doos in de onthaalhoek. In het hol staan verschillende lege potjes; in één doosje zitten mooie steentjes. Rond het hol vind je bv. takjes, blaadjes, een hoopje maïskorrels of een kolf, enkele mooie keitjes, …
244
-
De hamsterknuffel kan eventueel vervangen worden door de klaspop of zelfs nog een andere pop die graag kleine dingetjes verzamelt. Ergens in het lokaal staat enkele dagen vóór dit activiteitengeheel een lege (maïs)tafel of -bak. Kleuters mogen daar al in spelen, bv. met auto’s. In de kern zullen enkele kleuters die met maïs vullen.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: HADI HAMSTER HEEFT HONGER Groeperingswijze klassikaal
Materiaal -
knuffel Hadi Hamster (cf. werk vooraf); Hadi’s holletje met lege potjes, doosjes en zakjes, en één doorzichtig potje gevuld met mooie steentjes (cf.
-
werk vooraf); decorelementen: takjes, blaadjes, een hoopje maïskorrels of een kolf, enkele mooie keitjes/steentjes, …; een pittig stapmuziekje; een ‘berg’ maïs (in verschillende plastic zakken of in één echt grote zak) zo ver mogelijk van Hadi Hamsters hol vandaan.
1
Verloop
1. De kleuters zitten samen rond een lage tafel (van enige lengte, zodat de knuffel heel goed kan bewegen), waarop de leidster een eenvoudig decor heeft klaargezet: het huisje van Hadi Hamster, enkele bomen en struikjes, wat blaadjes en takjes, één hoopje maïs of een maïskolf ertussenin (niet meteen goed zichtbaar), enkele mooie keitjes. In het huisje zien de kleuters allerlei doosjes en potjes. Ze zijn allemaal leeg.
2 3 4 5
2. De leidster speelt het volgende verhaaltje met Hadi Hamster: Hadi Hamster zit in zijn huisje. Hij heeft grote honger. Hij zoekt in alle dozen en potten, maar vindt niets lekkers: alle dozen, potten, zakken, kastjes, … zijn leeg, behalve één glazen potje met mooie steentjes, maar tja, die zijn niet eetbaar. Hij moet dus dringend op zoek naar allerlei lekkers. Hij neemt een mandje en gaat op stap. Een leuk stapmuziekje ondersteunt zijn tocht.
6
Driemaal vindt hij iets: een mooi steentje. Zijn zoektocht ondersteunt hij door het liedje ‘Kijk eens wat ik vond’ (cf. Ontdek- en experimenteerfase, in de grote groep). Hij brengt zijn steentje ook telkens naar z’n hol (muziek af) en stopt het in het stenenpotje. Hij is er telkens heel blij mee, totdat hij beseft dat het wel weer niets is om te eten. Een vierde maal trekt hij erop uit … Hij botst op een hoopje maïs (of een kolf). Opnieuw zingt hij het liedje ‘Kijk eens wat ik vond’.
Dan horen de kleuters niets meer. De leidster toont verbazing. Samen roepen ze Hadi terug. Die komt moe het decor ingelopen, en vertelt dat hij verderop een berg maïs heeft gezien. Hij vraagt aan de kleuters om mee te gaan kijken. 3. Samen met Hadi Hamster gaan de kleuters naar de berg maïs kijken. Hadi is erg blij, want daarmee geraken zijn doosjes wel gevuld. Alleen krijgt hij die klus echter niet geklaard. De leidster en de kleuters weten echter raad: als de kleuters nu eens zouden helpen (cf. kern).
‘t is klein... natuurlijk!
Dolgelukkig versleurt Hadi enkele korrels (of de kolf) naar zijn huisje. Zou hij nog meer maïs kunnen vinden? Hadi gaat opnieuw op zoek en verdwijnt van het decor terwijl hij vertelt dat hij nóg een korrel en nóg een korrel vindt.
7 8 9
245
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
-
Hé, waar zou Hadi Hamster naartoe zijn? Ik hoor precies niets meer. Horen jullie hem nog? Pfff, dat is wel veel werk hoor, maïs zoeken. En weet je, ik heb nog zóveel maïs gezien, ginder, aan de andere kant van de klas. Komen jullie eens mee kijken? Dat is wel veel maïs, Hadi! Goed hé! Nu zal je wel geen honger meer hebben. Daar kan je heel vaak van eten. Ja hoor! Hiermee zal ik al mijn doosjes kunnen vullen, maar... Oh, nu ben ik echt wel te moe om al die maïs naar mijn hol te sleuren. Het is er ook veel te veel om alleen te versleuren. Misschien moet ik eerst een beetje rusten en dan mijn vriendjes vragen om me te helpen. Maar Hadi toch! Wij kunnen je toch helpen! Zeg, zouden wij Hadi Hamster geen handje helpen? Wie wil Hadi Hamster helpen om de maïs naar zijn hol te dragen? ...
3 KERN: WIL JE HAMSTEREN, MOET JE SLEUREN Groeperingswijze
4
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
5
-
6
-
Verloop
7
9
1. De containers staan verspreid in de klas, maar wel allemaal binnen handbereik van de kleuters. 2. De leidster polst naar een oplossing voor het probleem van Hadi Hamster en/of licht het zelf nog eens toe: er ligt veel lekkere maïs in een hoek van de klas, maar de hamster is te klein en te moe om die hoop zelf te verhuizen. Misschien kunnen de kleuters helpen. Hoe kunnen ze dat het beste doen?
‘t is klein... natuurlijk!
8
Hadi Hamsters hol (cf. introductieactiviteit); allerlei ‘containers’ waarin de kleuters maïs kunnen transporteren, bv. schoenendozen, rieten manden, plastic draagtassen, kruiwagens, kindervrachtwagens, …; de ‘berg’ maïs van de introductieactiviteit (hoe groter ‘de berg’, hoe meer groepjes kleuters achtereenvolgens maïs kunnen versleuren); lege maïsbak (bv. opblaasbaar zwembadje, zandbakschelp, ... liefst een container die op de grond kan staan, zodat de kleuters er helemaal plaats in kunnen nemen in de uitbreidingsactiviteit), zo ver mogelijk van de ‘berg’ maïs verwijderd; stoffer en blik.
246
3. De leidster laat de kleuters experimenteren met manieren om de maïs te verhuizen. Ze speelt in op de suggesties van de kleuters en laat hen die uitproberen (bv. een handvol maïs naar de bak brengen). Zo nodig probeert ze de kleuters door vraagstelling tot andere en misschien wel betere oplossingen te brengen: ze wijst de kleuters op de lege doosjes en potjes in Hadi Hamsters huis en wanneer die vol zijn op de nog lege maïsbak. tips
-
Hadi Hamster kan de kleuters aanmoedigen. Hadi Hamster kan verwonderd reageren op de ideetjes van de kleuters. Eventueel probeert hij ook een van hun voorstellen uit.
1 2 3 4
4. De leidster stimuleert de kleuters ook om verschillende ‘draag’-wijzen uit te proberen: een doos met twee handen, in elke hand een draagtas, een doos die je met je voet voortduwt, een bekertje vol (zonder morsen), een vrachtwagen die je laat voortrijden, … 5. Wanneer de berg maïs verhuisd is, merkt Hadi Hamster op dat er vrij veel maïs op de grond gevallen is. Ook in zijn hol ligt er maïs op de grond. Er zal opgeruimd moeten worden. Met stoffer en blik ruimen de kleuters, samen met de leidster, de maïs op.
5
6. Wanneer de kleuters nog zin hebben, kan Hadi Hamster voorstellen in de nu gevulde maïsbak een spelletje te spelen: hij verstopt zich, de kleuters zoeken hem.
6
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Hoe zouden we de maïs naar zijn hol kunnen brengen? Kan jij die zak(ken) alleen dragen, X? Misschien moet je het eens samen met Y proberen. Lukt het nu al? Neen hé, die zak is veel te zwaar om hem in één keer naar het hol te dragen. Hoe kunnen we de maïs dan naar het hol krijgen? Wil jij de zak(ken) naar het hol duwen? Probeer maar eens. Ja, duw maar allemaal samen. Kijk, X schept maïs met zijn handjes. Maar oeioei, kijk nu eens, zo valt er wel veel maïs op de grond hoor. We zullen het nóg anders moeten doen. Met bekertjes? Ja, probeer maar eens. (...) Tja, dat zal wel heel lang duren hé, zoveel maïs in zo’n kleine bekers dragen. Wat kunnen we nog gebruiken? Maar hé, kijk eens, er staan nog zoveel lege potjes in Hadi’s hol. Kunnen we die niet gebruiken? Zou jij in elke hand een doosje maïs kunnen dragen? Probeer het eens. Alle doosjes van Hadi Hamster zijn gevuld en hier ligt nu nog zoveel maïs. Waar kunnen we die nog in doen? Hé, misschien kunnen we de maïs wel in deze grote lege bak gieten. Kijk eens naar X: hij duwt een grote doos vooruit met zijn voeten én hij draagt nog een doosje in zijn hand. Zo kan hij wel veel maïs tegelijk verhuizen hé. ...
7
‘t is klein... natuurlijk!
-
8 9
247
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: MAÏSBAK2 Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
2
-
Verloop
3
1. De kleuters mogen vrij experimenteren met de maïs: voelen, ruiken, vasthouden, door de vingers laten lopen, de handen in verstoppen, zoveel mogelijk maïs in de hand houden, van de ene hand in de andere hand overgieten, maïs op de gestrekte arm, maïs opgooien en opvangen, in de maïs gaan zitten en liggen, ...
4
2. Wanneer het spel wat afzwakt, biedt de leidster het extra materiaal aan. Indien nodig speelt de leidster mee en geeft ze enkele extra spelimpulsen, bijvoorbeeld: de kleuters vullen en legen emmertjes, doosjes, zakjes, met hun handen, maar ook met de lepels en schepjes; ze laten de maïs door de buisjes/trechters lopen; ze gieten de maïs van het ene doosje in het andere over; ze laten de maïs door een buis in een doosje vallen; ze proberen een andere kleuter te bedekken met maïs.
5 6
tips
-
7
-
9
‘t is klein... natuurlijk!
8
een gevulde maïsbak (cf. kern); grote en kleinere dozen, potjes, flesjes, zakjes, emmertjes, luciferdoosjes, fijne kokertjes, stukjes smalle PVC-buis; trechters, schepjes, lepels, zandbakvormpjes; eventueel een digitaal fototoestel.
248
2
Hadi Hamster kan bij deze activiteit betrokken worden: Hadi kan het wat vreemd vinden dat de kleuters in de maïs willen spelen: hamsters éten maïs, maar spelen er niet in. Zo mogelijk stelt de leidster voor om enkele foto’s te trekken van de spelende kleuters, … Hadi kan die foto’s dan aan andere hamsters laten zien. Hadi Hamster maakt/herhaalt nog enkele afspraken met de kleuters: geen maïs opeten of in neus/oren steken, geen al te kleine spulletjes meenemen in de maïsbak, de maïs na het spelen met stoffer en blik opruimen. De foto’s kunnen uitgeprint worden en als boekje aan Hadi Hamster aangeboden worden. Zo mogelijk heeft de leidster er de betrokken kleuters nog iets bij laten vertellen, wat zij dan noteerde. Nadien kan het boekje in de boekenhoek komen te liggen, het kan met een wisselbeurt mee naar huis gegeven worden of de losse foto’s kunnen (nadat ze even bij Hadi zijn geweest) in de buurt van de maïsbak opgehangen worden om andere kleuters op allerlei ideetjes te brengen.
cf. Van den Broeck, K. & P. Van Sanden (1996), Juf tussen culturen. Praktijkverhaal over ervaringsgericht werken met 2,5 en 3-jarige kansbelemmerden en migranten. CEGO, Leuven
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Goed zo X, je hebt het potje al helemaal met maïs gevuld. Leuk hé, zo met je handen door de maïs roeren. Hé, ik zie je handen niet meer! Waar heb je die verstopt? Hé ja, je kan ook maïs op je armen leggen. Hij valt er dan wel gemakkelijk af hé. Maar kijk, X houdt zijn armen goed stijf, dan valt de maïs er niet meer zo gemakkelijk af. Hoeveel maïs kan jij in je handen vasthouden? Oei, er vallen enkele maïskorrels uit. Dat is wel een klein doosje hé. Zou daar al die maïs in kunnen die je nu in je hand hebt? Probeer eens. Hé, dat is een goed idee. X laat maïs door de buis in zijn doosje vallen. Wil jij eens in de maïs gaan zitten? Ja dat kan, probeer maar eens. Is dat leuk? Voel je de maïs onder je rug? ...
1 2 3
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: WIJ WORDEN HAMSTERS
4
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
Hadi Hamster; enkele stoffen zakjes (bv. washandjes) (één per kleuter); klein materiaal om de zakjes mee te vullen: kersenpitten, rijst, koffiebonen, maïs, eikels, ...; schepjes, lepels, kleinere potjes; elastiekjes; ‘hamsterhoek’ met: een (Zweedse) bank, buizen, waarvan enkele met gaten in, een mand of kartonnen doos, enkele stoelen; bruine kinderschmink (of voor elke kleuter een paar hamsteroren).
5 6
Opmerkingen
Verloop
1. Hadi Hamster komt in de kring en vertelt dat hij het niet leuk vindt om de hele tijd alleen te moeten spelen. De leidster zegt dat ze daar misschien wel een oplossing voor weet. Ze haalt de schmink (of de hamsteroren) boven en zegt dat ze de kleuters in hamsters kan omtoveren. 2. De leidster tovert enkele kleuters om tot hamster door hen wat te schminken of oren op te zetten. Hadi Hamster reageert enthousiast: nu kunnen er enkele ‘hamsterkleuters’ in zijn hoek komen spelen. Hij merkt op dat de kleuters dan wel, net als echte hamsters, maïs, rijst, eikels, ... zullen moeten verzamelen. 3. Samen met de leidster vullen de kleuters enkele lege zakjes, telkens met één soort materiaal. De leidster knoopt ze samen met een elastiekje.
tip
7
De eerste twee stappen van deze activiteit gebeuren klassikaal, de rest gaat in de kleine groep door. De ‘hamsterhoek’ kan uitgroeien tot een echte bewegingshoek waarin de kleuters tijdens de duur van het belangstellingscentrum zelfstandig kunnen spelen. Eventueel hangt de leidster pictogrammen op met enkele bewegingsmogelijkheden.
De leidster kan de zakjes achteraf dicht stikken en in een gekleurd hoesje steken. Dit gekleurde ‘jasje’ gaat
‘t is klein... natuurlijk!
-
8 9
249
dicht met klittenband. Op die manier kunnen de zakjes (‘pittenzakjes’) achteraf nog in tal van activiteiten gebruikt worden. 4. Hierna mogen de kleuters met de zakjes spelen in de hamsterhoek. Indien nodig geeft de leidster enkele verdiepende suggesties, bijvoorbeeld: de kleuters laten de zakjes van de bank schuiven; ze gooien de zakjes door een buis en vangen ze op in de lege mand; ze kruipen onder de stoel door met een zakje op hun rug, in hun hand(en); ze stapelen de zakjes op elkaar; ze kruipen met één, twee, drie zakjes op hun rug van het ene uiteinde van de bank naar het andere uiteinde; ze lopen de bank af met een pittenzakje in elke hand, en dit met gestrekte armen; ze gooien de pittenzakjes in de mand van achter de bank of stoel; ze houden vijf (of meer) zakjes geklemd tussen hun handen.
1 2 3
Mogelijke vragen en opmerkingen -
4
-
5
-
6
-
7
9
‘t is klein... natuurlijk!
8
250
Hadi Hamster: Zeg juf, ik vind het hier eigenlijk wel wat saai. Ik moet altijd alleen spelen, echt leuk is dat niet hoor! Wie wil eens een hamster worden? Kijk, ik heb hier wat schmink en zo kan ik je omtoveren tot hamster. Dan kan je met Hadi Hamster spelen. Waarmee wil jij je zakje vullen? Moet ik je even helpen? Ik zal het zakje openhouden en dan kan jij er de maïs inscheppen. Wil je er nog bijdoen? Ik denk dat je zakje al vol genoeg is nu. In jouw zakje zit nog niet veel rijst hoor; doe er nog maar een beetje bij. X, help jij Y eens? Houd jij het zakje open, dan kan Y er de koffiebonen in doen. Hé kijk eens naar X! Hij kruipt onder de stoel door. Wie wil dat ook eens proberen, maar nu met een zakje op z’n rug? Hoeveel zakjes kan jij dragen? Kan je dat ook met gestrekte armen? Kijk, zo. Probeer eens. Goed X, vul de mand maar met de zakjes. Misschien kan je ze van de bank af laten glijden. Kijk, ik zet de mand onderaan de bank, goed? Hé, X kruipt over de stoel, met in zijn hand een zakje. Wie wil dat ook eens proberen? ...
Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (muziek) De kleuters kunnen een toenemende stembeheersing ontwikkelen. - (muziek) De kleuters kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. - (attitudes) de kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting Kleine natuurmaterialen zoals kiezeltjes, gedroogde bessen, zaden, kastanjes, zonnebloempitten, koffiebonen, ... maken op zich geen geluid. Wel veroorzaken ze elk een ander soort geluid wanneer ze tegen elkaar ‘botsen, schuren, …’, zoals in een ‘rammelaar’. Jonge kleuters kunnen genieten van het geluid dat door de materialen veroorzaakt wordt, en ook gevoelig worden voor de verschillen tussen doffere plofgeluiden en harde knallers, tussen ritmische patronen en veeleer kabbelende ruis. Misschien doen bepaalde geluiden hen wel aan een bepaalde realiteit denken (bv. de zee, de wind, de regen, …). Door zelf ritme in de geluiden te steken, kunnen ze een lied ondersteunen of een bepaalde realiteit oproepen (bv. harde regen).
4 5
Werk vooraf
(bij de introductieactiviteit, bij de kern) Voor elke kleuter die aan de kern deelneemt een kartonnen buis aan één zijde dichtmaken en ergens middenin een kijkgat maken dat afgeplakt wordt met een stukje stevige transparante folie. De buizen moeten elk gevuld zijn met een stuk kippengaas (even lang als de buis, ongeveer 40 cm breed en goed opgerold); het gaas moet tot tegen de wand van de buis zitten.
6
INTRODUCTIEACTIVITEIT: GELUID IN DE BUIS Groeperingswijze klassikaal
7
-
regengeluiden (echte of op cd); paraplu; regenbuis (cf. werk vooraf, kern); één kartonnen buis en vulmateriaal (cf. kern).
Verloop
1. In een enigszins verduisterde ruimte laat de leidster de kleuters luisteren naar het geluid van regen. Ze vraagt hen wat ze horen. Eventueel laat de leidster hen al eens het regengeluid nabootsen (cf. uitbreidingsactiviteit 3 3): ‘tik, tak, tikke tak’ of ‘drup drup’. 2. De leidster haalt de regenbuis boven en laat ‘de regen’ horen. De leidster reageert verwonderd: zou er regen in de buis zitten? Kan dat? Wat zou er dan wél in zitten?
‘t is klein... natuurlijk!
Materiaal
8 9
251 3
cf. ‘Plitse pletse plas’, Activiteitengeheel 2: Muziek, introductieactiviteit en kern
1 2 3 3. De leidster toont hoe de kleuters ‘regen’ kunnen maken. Ze neemt een kartonnen buis, toont wat er binnenin zit, laat de kleuters er even hun hand insteken en laat er dan maïs of gedroogde erwtjes in vallen. Ze spoort de kleuters aan om goed te luisteren. Horen ze de regen al? Ze laat het materiaal stuk voor stuk of met een grotere hoeveelheid vallen: het regent zachtjes of juist heel hard.
4
4. De tweede zijde wordt gesloten en de leidster speelt met de buis als met een regenmaker. Ze laat het opnieuw harder en zachter regenen. Eventueel laat ze op de achtergrond de regengeluiden (van de cd) horen.
5
Mogelijke vragen en opmerkingen -
6
-
7
9
‘t is klein... natuurlijk!
8
252
Zeg, luister eens allemaal. Wat horen jullie (op de ruiten/buiten)? Wie kan de regen eens nabootsen? Kijk, ik heb hier een speciale buis meegebracht. Luister eens. Wat hoor je nu? Raar hé? Dat klinkt een beetje als de regen van daarnet. Zou daar echt regen in zitten? Dat kan niet hé. Wat zou er dan wel in de buis zitten? Kijk, ik zal eens tonen hoe we zo’n regenbuis kunnen maken. Horen jullie de regen al? Regent het hard of juist heel zachtjes? Wie wil ook zo’n regenbuis maken? ...
KERN: DE REGENMAKERSHOEK Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
kartonnen buis (cf. werk vooraf) (één per kleuter); kleine vulmaterialen: maïs, rijst, gedroogde erwten, (koffie)bonen, zaden, …; schepjes, lepels; dikke stift.
Opmerking
Indien de leidster dit wenst en het voor de kleuters haalbaar is, kan de kern onmiddellijk aangevuld worden met suggesties uit uitbreidingsactiviteit 3.
Verloop
1
1. De kleuters krijgen elk een kartonnen buis en kiezen één of ander klein natuurmateriaal om te vullen. Met de hand of met een schepje doen ze het materiaal in de buis. Ondertussen luisteren en kijken ze goed naar de vallende maïs, rijst, erwten, … De leidster sluit de tweede zijde van de buis af.
2
2. De kleuters hebben nu elk een buis in handen en mogen daar vrij mee experimenteren: op en neer schudden, telkens weer omkeren, laten balanceren als een wip, ... Zien de kleuters de materialen vallen, rollen? Horen de kleuters verschillen tussen de buizen onderling (afhankelijk van het materiaal van de buis zelf of van de inhoud)? De leidster stimuleert de kleuters om te vertellen wat het geluid oproept. Opnieuw de regen? Of horen de kleuters ook nog wat anders?
3
tips
-
Indien de leidster dit haalbaar vindt, kan ze de kleuters attent maken op de officiële naam van het instrument, de ‘regenmaker’ of ‘-buis’. Via enkele kleinere ingrepen met een stift wordt de buis een regenmakerspop: ogen, een neus een jas en heel veel druppeltjes.
4
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Wat wil jij in je buis steken? Doe er nog maar wat meer bonen in. Oei, je hebt wat maïs naast je buis laten vallen. Raap het maar snel op. Hoor je de koffiebonen vallen? Schud er eens wat harder mee. Hoor je het regenen? Luister eens naar X, hij laat het heel zachtjes regenen. Zie je de bonen rollen in je buis? Wat hoor jij als je met je buis schudt? Zullen we eens elk om beurt regen maken? X, wil jij beginnen? En nu Y. Hé, hoorde je dat, dat klonk precies een beetje anders. Zullen we onze regenbuis een gezichtje geven? Dan hebben we een echt regenmannetje. ...
5 6 7
Groeperingsvorm
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
zes (of meer) niet-doorzichtige plastic flessen van een halve liter, in één ervan zit een eikeltje en op de flessen is een gezichtje getekend, in een flessenmand; drie of meer soorten klein natuurmateriaal (bv. eikeltjes, bonen, rijst).
Opmerkingen -
4
De leidster kan voor de kleuters een zelfcontrolesysteem inbouwen door flessen die met hetzelfde materiaal gevuld zijn, onderaan, bv. door middel van gekleurde bollen, te markeren. Dit geeft de kleuters achteraf de kans het spelletje nog eens te spelen.
- Naar een idee van A. Smans, K. Jansen en K. Van Edom - cf. ‘We zitten erin!’, Activiteitengeheel 2: Muziek, kern
‘t is klein... natuurlijk!
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: FLESSENMEMORY4
8 9
253
tip
1
De geluidenmemory wordt eerst met een beperkt aantal flessen gespeeld (bv. een drietal paren); wanneer de kleuters het principe beet hebben, kan het aantal flessenparen opgevoerd worden. Dit spelletje kan ook gespeeld worden met gevulde filmkokertjes. Die zijn niet doorzichtig, nemen minder plaats in en zijn dus gemakkelijker bij te houden voor een volgende keer.
Verloop
1. De leidster neemt de flessen, die in een flessenmandje zitten, op schoot en doet alsof de mand en z’n inhoud ‘slapen’. Bij een ‘onverwacht’ geluid (bv. de leidster die hoest), wordt er toch een flessenmannetje wakker. Het mannetje heeft honger, zijn buikje is helemaal leeg. Als de leidster ermee giet, komt er niets uit. Het vertelt wat het graag zou eten, bv. eikeltjes. De kleuters zoeken de eikels tussen het materiaal van de leidster en helpen het flessenmannetje om ze ‘op te eten’. Telkens als de kleuters een eikel in het flesje laten vallen, kan de leidster het onderstaande versje opzeggen:
2 3
het versje ‘Dit flesje is leeg’ Dit flesje is leeg (Lieve Verheyden)
4
Dit flesje is leeg Weet je wat ik geef? Tonk Tonk Tonk Tonk Vier eikels (of, ...) in zijn mond Eikels zijn gezond.
5
2. Wanneer zijn buikje vol is, is het flessenmannetje zo blij, dat hij ‘hoorbaar’ in de lucht springt. Daarmee maakt hij een ander popje wakker. Het verhaal herhaalt zich. Bij het bewegen klinken de popjes gelijk. Horen de kleuters dat?
6
3. De twee volgende popjes worden wakker (gemaakt): ook zij hebben honger, maar zij eten liever iets anders dan eikels: bv. rijst, maïs, … Opnieuw zoeken de kleuters het materiaal en vullen ze de flessen. Hetzelfde versje kan ondersteunen, maar met aangepaste woordkeuze en een aangepast klanknabootsend woord. 4. Het geluid van de vier popjes wanneer ze lopen, springen, … wordt vergeleken en al dat ‘lawaai’ maakt de laatste twee flesjes wakker. Ook zij worden gevuld, met weer een ander materiaal.
7
9
‘t is klein... natuurlijk!
8
5. Als alle flesjes gevuld zijn, staan de popjes kriskras door elkaar. Eén popje panikeert: waar is zijn vriendje? Kunnen de kleuters hem helpen zijn vriendje terug te vinden? Zijn vriendje maakt hetzelfde geluid...
254
6. elkens opnieuw mogen de kleuters de popjes door elkaar laten stappen, zodat het zoeken kan herbeginnen. De leidster wijst hen ook op het controlesysteem. tip
Indien haalbaar, kan de leidster het aantal flesjes uitbreiden met nog één of twee paar.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Wil jij het popje een eikeltje geven? Hé, hoor je dat? ‘Tonk, tonk’ doet de eikel. Wat hoor je? Klinkt de maïs hetzelfde als de eikels? Zullen we het popje helpen zijn vriendje terug te vinden? X, klinkt jouw fles zoals die van Y? Schud nog eens, dan kan je nog eens goed luisteren. Klinkt het even stil, even luid? Heb je al een fles gevonden die hetzelfde geluid maakt? Ik denk dat we nog verder moeten zoeken. Weten de anderen nog waar de fles met hetzelfde geluid stond? Schud er nog eens mee. Of: Schud er eens wat harder mee, dan horen we het misschien beter. Maak het eens allemaal héél stil. Dan horen we de flessen beter. Wie is er nu aan de beurt? …
1 2 3
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: LIEDJE ‘IN DOOSJES EN IN ZAKJES’ Groeperingswijze klassikaal
4
Materiaal -
allerlei doosjes, zakjes, bakjes, half gevuld met klein natuurmateriaal, in het hol van Hadi Hamster; een klein kastje (bv. een poppenkastje, bv. een beschilderde doos), naast het hol van Hadi Hamster; enkele steentjes, eikels, takjes, koffieboontjes, notenschalen, schelpjes, ... in en rond de kring; Hadi Hamster; eventueel schuddoosjes (één per kleuter).
5
Verloop
1. In en rond de kring ligt allerlei klein natuurmateriaal. De leidster reageert verwonderd: wie zou dit hier hebben laten liggen? Zou Hadi Hamster dit laten liggen hebben? De leidster (en de kleuters) roepen Hadi. Hadi komt uit zijn hol gekropen en verontschuldigt zich voor de rommel. Terwijl hij met het materiaal aan het spelen was, had hij plotseling iets gehoord in de klas ernaast. Hij was snel gaan kijken en was later vergeten het materiaal op te ruimen.
6 7
2. Hij haalt de doosjes, zakjes en bakjes uit zijn hol; het kastje staat ernaast. Hadi verzamelt wat hij in de kring vindt, legt het in het juiste doosje, zakje, kastje of bakje en gebruikt hierbij de volgende liedjestekst:
In doosjes en in zakjes (Lieve Verheyden en Ann Van Roy)
3. De leidster reageert heel tevreden: alles is opgeruimd! Dat denkt ze maar, want dan ziet ze (misschien
‘t is klein... natuurlijk!
‘In doosjes en in zakjes’
8 9
255
hadden de kleuters het al opgemerkt?) plotseling ook buiten de kring materiaal liggen. Ze raapt her en der iets op en zingt ook weer het liedje. 4. De leidster nodigt de kleuters uit om te helpen bij het verzamelen van de spulletjes. Telkens wordt het materiaal in de juiste doosjes, bakjes, … gelegd. Terwijl de kleuters bezig zijn, gebruikt de leidster zoveel mogelijk de versregels.
1
5. Wanneer de kleuters terug in de kring zitten, biedt de leidster het liedje ‘In doosjes en in zakjes’ enkele malen aan. Ze ondersteunt het liedje met de voorwerpen (doosje, zakje, kastje, bakje, hamsterpopje) en handelingen (allerlei kleine spulletjes oprapen en ergens in stoppen). Op het einde wordt Hadi Hamster telkens eventjes geknuffeld.
2 tips
3
-
4
Na enkele keren kan Hadi telkens bij een andere kleuter terechtkomen. Het hamstertje en de kleuter zoeken samen allerlei kleine materialen en verzamelen die. Ondertussen wordt het liedje gezongen, enigszins aangepast: in plaats van ‘ik’ komt de naam van de kleuter; ‘mijn’ wordt ‘zijn/haar’. Nu of later kunnen de kleuters het liedje herhalen terwijl ze (vrij of op elke achtste tijd) schudden met schuddoosjes vol kleine materialen.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
5
-
6
-
Hé, wat voor een rommel is dat hier! Wie heeft dat hier allemaal laten liggen? Jij kan wel goed opruimen hoor Hadi! Alles ligt mooi bij elkaar: de steentjes bij de steentjes, de takjes bij de takjes, ... Maar kijk eens: daar liggen er nog keitjes, takjes, ... Zullen we die ook opruimen? Goed X, de nootjes in het doosje van de nootjes. Hé, kijk eens goed. Je hebt het steentje in een verkeerd zakje gestoken. Waar moet het steentje? Eigenlijk is dat wel leuk hé, allerlei spulletjes sorteren. Luister eens, ik zal er eens een liedje over zingen. Wil jij nu eens samen met Hadi alles in de juiste doosjes steken? Wij zullen ondertussen het liedje nog eens zingen. ...
7 UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: WIJ MAKEN REGEN5
9
Groeperingswijze
‘t is klein... natuurlijk!
8
256
klassikaal
Materiaal -
de regenbuizen die de kleuters in de kern maakten; plastic folie; ritmestokjes; grote paraplu; 6 eventueel de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ uit bijlage 3 .
Verloop
1. De kleuters die de regenbuizen maakten in de kern, laten de andere kleuters de regen horen. De leidster haalt hierbij een paraplu boven en nodigt de kleuters uit om snel onder de paraplu te komen staan. Het regent immers hard, overal zijn er druppels, alles wordt nat. De kleuters die niet onder de paraplu kunnen,
5 6
cf. ‘Plitse, pletse, plas’, Activiteitengeheel 2: Muziek cf. ‘Papier hier’, Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 1 indien het de eerste keer is dat de kleuters met de pictogrammen worden geconfronteerd.
moedigt ze aan hun handen boven hun hoofdje te houden. 2. Wanneer de regen stopt, gaat iedereen terug zitten. De leidster merkt op dat het wel jammer is dat niet iedereen een regenbuis heeft. Hoe zouden ze het geluid van de regen nog kunnen nabootsen? De ideeën van de kleuters worden telkens uitgeprobeerd. Indien nodig geeft de leidster zelf suggesties, bijvoorbeeld: de kleuters tokkelen met de vingers, op het hoofd, of op de stoel/bank, op een doosje, op het zeil van de paraplu; ze gebruiken klanknabootsende woordjes zoals ‘tik, tik’ of ‘drup, drup’; ze gebruiken ritmestokjes; ze ritselen met plastic folie.
1 2
3. De kleuters leggen hun materiaal opzij en luisteren naar de leidster die het volgende versje zegt. Op ‘kindjes’ tokkelt ze met haar vingers. het versje ‘Regen, regen, spetter de spat’
3
7
Regen, regen, spetter de spat (José Bakker)
4
Regen, regen, spetter de spat Alle kindjes (banken, poppen, voeten,…) worden nat.
4. De leidster vraagt de kleuters wat er nog allemaal nat kan worden. De leidster zingt het liedje met de variatie, terwijl de kleuters het laten regenen (met de regenbuizen, folie, vingers, ...) en eventueel meezingen.
5
5. Eventueel last de leidster de pictogrammen ‘stil’ en ‘luid’ in, terwijl de kleuters het stilletjes, of juist heel hard laten regenen.
6
‘t is klein... natuurlijk!
7
7
Albers, M. & R. Rikhof (1997), Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem (boek en cd 2, track 7), cf. ‘Plitse pletse plas’, Activiteitengeheel 2: Muziek, introductieactiviteit De leidster kan ook een regenliedje gebruiken cf. ‘Plitse, pletse, plas’, Activiteitengeheel 2: Muziek
8 9
257
Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen. - (beeld) De kleuters kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. - (beeld) De kleuters kunnen impressies uiten in een persoonlijke, authentieke creatie en plezier scheppen in het zoeken en vinden. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting Kleine natuurmaterialen verschillen van uitzicht, maar zeker ook van aanvoelen. In dit activiteitengeheel staat de tactiele waarneming volop in de focus. Zo stellen kleuters met behulp van de leidster een voelboek samen. Hun tactiele waarnemingszin wordt geprikkeld, samen met hun kleinmotorische vaardigheden en ook hun zelfwaardegevoel. Doordat de leidster al schetsend elementen toevoegt van de realiteit waarin elk van de materialen thuishoort, vergroten de kleuters hun wereldkennis. Het plezier om zelf aan een boek te mogen meewerken en er iets van zichzelf in terug te vinden, verlaagt voor sommigen wellicht ook de boeken(hoek)drempel. Wanneer de kleuters met handen en vingers mogen experimenteren in zandpasta aangevuld met kleine natuurmaterialen en in verf verrijkt met superfijn natuurmateriaal (zand, zout), worden ze ook aan den lijve gevoelig gemaakt voor verschillen in textuur.
4 5 6
Werk vooraf
(bij uitbreidingsactiviteit 2) Een hol inrichten voor de knuffel Hadi Hamster (cf. Activiteitengeheel 1: Beweging), waarin enkele potjes staan die gevuld zijn met verschillende kleine, fijne materialen: koffiegruis, zand, zout, waspoeder.
7
INTRODUCTIEACTIVITEIT: HET ‘HADI HAMSTER’-VOELSPEL Groeperingswijze
9
‘t is klein... natuurlijk!
8
klassikaal
258
Materiaal -
allerlei vulmateriaal; een zestal identieke, niet-doorzichtige stoffen zakjes waar een kleuter zijn handje in kan steken om te voelen. De stof mag niet te dik zijn, zodat de kleuters ook van buitenaf kunnen voelen; evenveel doosjes, het liefst doorzichtig, gevuld met telkens een ander natuurmateriaal. De doosjes moeten gemakkelijk open kunnen, zodat de kleuters het materiaal kunnen voelen; elastiekjes; schepjes of lepels; kinderkruiwagen; Hadi Hamster.
Verloop
1. Hadi komt in de kring met een kruiwagentje waarin een zestal zakjes liggen, samen met de zes doosjes. Hij vertelt de kleuters dat hij hen een hamsterspelletje wil leren.
1
2. Eerst moeten de zakjes gevuld worden, telkens met een ander materiaal. Hadi vraagt de hulp van de leidster en enkele kleuters. Met behulp van schepjes worden de zakjes gevuld. Telkens wanneer er eentje gevuld is, laat Hadi de kleuters voelen, zowel in het zakje als aan de buitenkant.
2
3. Als de zes zakjes gevuld en met elastiekjes afgesloten zijn, begint het spelletje: één of enkele kleuters mag/mogen aan een zakje voelen en raden wat erin zit. Er kan geantwoord worden door naar het materiaal in een doosje te wijzen. Hadi en de leidster helpen de kleuters bij het zoeken: er wordt gevoeld, vergeleken en zo nodig ook gekeken. tip
3
Mogelijke variaties zijn: de kleuter mag alleen aan de buitenkant van het zakje voelen; de kleuter mag alleen kijken naar het materiaal in de doosjes (i.p.v. nog eens te voelen); de kleuter mag nog een tweede zakje met dezelfde inhoud (vooraf gemaakt) zoeken door erin of aan de buitenkant te voelen.
4
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Dag Hadi! Wat heb jij daar in je kruiwagen liggen? Waarmee zullen we dit zakje vullen? X, schep jij een beetje bonen in dit zakje? Doe er nog maar een beetje in. Oei, dat zullen er wat te veel zijn, neem er maar wat minder. Voel je de bonen nog? Weet jij wat er in dit zakje zit? Voel nog eens aan de buitenkant. Voel ook maar eens in het zakje. Misschien weet je dan weer wat erin zit. Wel niet kijken hé. ...
5 6
KERN: EEN KLASVOELBOEK
7
Groeperingswijze Materiaal -
een vijftiental stevige bladen in een ringmap. Voor elk blad steekt er een licht katoenen doekje; één afgewerkte tekening onder een doekje met geplakte materialen en een kleinere stifttekening erbij waaruit de context van dat materiaal blijkt, bv. zonnebloempitjes samen met een zwart-wittekening van een zonnebloem, graantjes op een blad met een tekening van een kip erbij; een alcoholstift; een heel aantal doosjes vol (plakbare) natuurmaterialen (zaden, takjes, gedroogde erwtjes, maïs, …); lijm.
Verloop
1. De leidster opent de ringmap en laat de kleuters voelen aan het doekje waarachter de afgewerkte tekening zit. De kleuters mogen raden welk materiaal er achter het doekje zou zitten. Indien ze het niet kunnen verwoorden, wijzen ze naar het doosje met hetzelfde materiaal. De tekening wordt bekeken en besproken.
‘t is klein... natuurlijk!
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
8 9
259
2. De leidster toont de andere, lege bladen en de doosjes vol kleine natuurmaterialen. De kleuters mogen elk een natuurmateriaal kiezen. De leidster voert telkens ook een gesprekje over de context van de materialen (bv. schelpjes vinden we aan de zee, takjes vinden we in/aan een bos/bomen, erwtjes kunnen we opeten, ...). De leidster besteedt ook voldoende aandacht aan hoe de materialen aanvoelen.
1
3. De kleuters mogen hun materiaal op een blad papier plakken. Indien mogelijk zoekt de leidster samen met de kleuter naar welke tekening erbij kan (de zee, een boom, een bord met een vork, …). De leidster tekent de suggestie van de kleuter.
2
4. De kleuter of de leidster zet zijn symbooltje op het blad; de leidster schrijft er zijn naam bij. Op die manier herkennen de kleuters hun eigen inbreng en die van hun klasgenootjes wanneer ze in het boek kijken. 5. Wanneer het werkje voldoende gedroogd is, worden de bladen in de ringmap verzameld. Eventueel worden de bladen nog op karton gekleefd. Voor elk blad komt een stukje stof terecht. De kleuters die het boek doorbladeren, kunnen dan telkens raden wat er achter het stukje stof zit.
3 tips
4
-
5
-
Mogelijke vragen en opmerkingen
6
-
7
9
‘t is klein... natuurlijk!
8
De leidster noteert ook het verhaal van de kleuters bij hun eigen plakwerk, hoe beperkt het ook is (een woord, een zin, enkele zinnen). Die geschreven taal kan opnieuw hardop verwoord worden, wanneer de leidster het boek samen met enkele kleuters doorbladert. Op het stukje stof kan ook wat te zien zijn: bv. de stempel van de kleuter die het blad erachter ‘gemaakt’ heeft, de zwart-wittekening van de context (boom, zee, bord met vork), ... Op de voorkant van de ringmap kan met sterke lijm een variatie aan materialen geplakt worden. De leidster kan er ook een doorzichtig sigarendoosje, gevuld met een selectie aan natuurmaterialen, op kleven. Het leuke hiervan is dat het boek dan ook ‘geluid’ maakt.
260
-
Hé, er zit een doekje in deze map. Wie wil er eens aan het doekje komen voelen? Wat zou er achter het doekje zitten? Zullen we eens kijken? Heel goed X, dat zijn graantjes. Lust jij dat graag? Wie wel? Wat wil jij op je blad kleven? Wat kan je doen met die erwtjes? Opeten? Eet jij die graag? Zullen we een bord met erwtjes erin tekenen? Duw er nu maar het takje goed op. Druk nog maar eens. Dan kan het niet meer loskomen. Ha, we hebben die takjes in het bos gevonden. Zal ik er een bos bij tekenen? Zet er maar je symbooltje op. Dan weten we later nog dat jij dit blad gemaakt hebt. Zal ik het erbij schrijven dat jij erwtjes héél graag eet? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: GEKLEURDE ZANDPASTA MET COLLAGE 8 VAN KLEIN NATUURMATERIAAL Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
8
schortjes (één per kleuter); lege ijsdozen (één per kleuter);
- Naar een idee van S. Hendrickx - cf. ‘We zitten erin!’, Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 1
-
zand; behangerslijm en witte houtlijm; verf; voor elke kleuter een lepel of schepje; voor elke kleuter een kaasdoos of -deksel om zandpasta in uit te smeren; enkele doosjes met telkens een ander natuurmateriaal.
1
Verloop
2
1. De kleuters scheppen een lege ijsdoos halfvol met zand. De leidster voegt de lijm toe. De kleuters mogen de ingrediënten tot een brij mengen, het liefst met hun handen. 2. Aan de brij wordt verf toegevoegd. Elke kleuter kiest zijn eigen kleur. Opnieuw wordt er goed gemengd.
3
3. Telkens scheppen twee kleuters hun brij (met de handen of met een lepel) in één kaasdoos (of kaasdoosdeksel). Met de handen smeren ze de brij uit. De twee kleuren kunnen zich vermengen. 4. De kleuters duwen allerlei kleine natuurmaterialen in de pasta.
4
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Oei, dat gaat precies niet zo gemakkelijk hé, zand scheppen met je handen. Je kan beter een schepje gebruiken. Kneed de lijm en het zand nog maar een beetje. Welke kleur verf wil jij bij je zandpasta doen? Doe je dat graag, zo met je handen in de zandpasta wrijven? Het plakt wel een beetje he. Blijft het zand aan je handjes kleven? Wrijf de zandpasta maar goed open, tot aan de rand. Hé, kijk eens naar X. Hij heeft een heleboel eikeltjes op een rij gelegd. Mooi! ...
5 6
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: WAT VOEL IK DAAR?9
7
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters -
verf en penselen; mengpotjes (één per kleuter); schorten (één per kleuter); enkele stokjes om alles goed te mengen; schepjes of lepels; grote vellen papier; Hadi Hamster; het hol van Hadi, waarin enkele potjes staan die gevuld zijn met verschillende kleine, fijne materialen: koffiegruis, zand, zout, waspoeder (cf. werk vooraf).
Verloop
1. Hadi Hamster komt op, verwelkomt de kleuters en zegt dat hij enkele hele leuke doosjes in zijn hol staan heeft. Ze ruiken zo lekker! Hij haalt ze uit zijn hol en laat ze aan de kleuters zien.
‘t is klein... natuurlijk!
Materiaal
8 9
261 9
Naar een idee van V. Devillé
2. De kleuters mogen aan de verschillende bakjes ruiken. Telkens vraagt Hadi of de leidster of ze weten wat het is en wat ze ermee kunnen doen. 3. De leidster vertelt dat je met die spulletjes ook kan schilderen! Ze geeft de kleuters elk een mengpotje, waarin ze een materiaal naar keuze mogen scheppen.
1
4. De kleuters kiezen een kleur verf en gieten wat verf in hun mengpot. Ze mengen het poeder goed met de verf.
2
5. De kleuters mogen zowel met penselen als met hun vingers verven op de grote vellen papier. Voelen ze het materiaal in de verf? Ruiken ze het materiaal nog altijd even goed? tips
3
-
4
Mogelijke vragen en opmerkingen -
5
-
6 7
9
‘t is klein... natuurlijk!
8
De kleuters kunnen ook de verf van een andere kleuter gebruiken. Zo ontstaan er verschillende kleuren en nieuwe texturen. Indien de kleuters nog geboeid zijn, kan de leidster een kam aanbieden waarmee de kleuters sporen trekken in de textuurverf.
262
Ruik je dat graag? Wat kun je daarmee doen? Of: Waarvoor gebruiken we dit normaal gezien? Weet je, je kan er ook ‘toververf’ mee maken. Kijk, je mengt een beetje koffie met verf, even goed roeren en zo kan ik er mee schilderen. Waarmee wil jij schilderen? Met welke kleur wil jij schilderen? Nu moet je wel goed roeren hé, ik mag de koffie niet meer zien. Goed zo. Vind je dat leuk, zo met je vingers verven? Voel je het waspoeder nog? Ruik je het nog? Wil je eens met een andere kleur schilderen? Met welke? ...
Suggesties Suggesties voor bijkomende activiteiten
1
Beeld - ‘Mooie steentjes’ De kleuters verzamelden zelf kleine steentjes. In de klas kunnen ze die schilderen. Ze kunnen dit met penselen doen of ze kunnen de steentjes in een blikken doos door verf laten rollen.
2
- ‘Ons eigen sorteerkastje’ Met luciferdoosjes maken de kleuters een eigen ladenkastje. De doosjes worden op en tegen elkaar 10 geplakt en eventueel overschilderd. Nadien vullen de kleuter hun kastje met allerlei kleine spulletjes .
3
- ‘Fotoframe’ De kleuters bekleven een kartonnen frame met allerlei klein (natuur)materiaal. Wanneer alles goed droog is wordt het frame geverfd en eventueel met lak bespoten/vernist.
4
- ‘Zadenstammetje’ De leidster zorgde voor stokjes met aan één kant een gaatje waardoorheen een stevige draad (of koperdraad) zit. De kleuters doppen hun stokje eerst in pindakaas en rollen het daarna in vogelzaad. De ‘zadenstammetjes’ worden buiten opgehangen en bezorgen de vogels een lekkere maaltijd.
5
11
- ‘Gips-stilleven’ Elke kleuter krijgt een schoenendoosdeksel met vochtig zand in. De kleuters duwen er allerlei kleine (platte) materialen in. Ze leggen er vervolgens een stukje fijn kippengaas over (voor de stevigheid). Samen met de leidster maken ze gips klaar (de leidster meet de juiste hoeveelheden af) en gieten ze het over hun werkje.
6
Andere
7
- ‘Voellinten’ De leidster versiert de klas of onthaalhoek met ‘voellinten’: linten met telkens een ander voelmateriaal aan vastgehecht, bv. pluimpjes, takjes, blaadjes, parels, ... - ‘Geurdoosjes/geurmemory’ De leidster vulde enkele kleine doosjes (bv. van bruistabletten, bv. filmkokertjes) met sterk ruikende kruiden, bv. lavendel, kruidnagel, ... Ook koffie bv. kan gebruikt worden. In het deksel prikte ze een klein gaatje waar de kleuters doorheen kunnen ruiken. Wat ruiken ze graag, niet graag? Indien er van elke geur twee exemplaren zijn, kunnen de kleuters memory spelen. Door middel van kleuren onderaan de doosjes kunnen de kleuters zelf controleren of ze de juiste paren gevormd hebben. - ‘Voelen, voelen maar’ Eén kleuter mag een voorwerp in de maïsbak verstoppen, een andere kleuter probeert het te zoeken vóór de keukenwekker afloopt.
10 11
cf. ‘We zitten erin!’, Activiteitengeheel 3: Beeld cf. Boudry, C. & M. Vandenbroeck (1995), Gepeuter. Kunstzinnige activiteiten met peuters van 2 tot 4 jaar. Vormingscentrum voor de begeleiding van het jonge kind, Utrecht
‘t is klein... natuurlijk!
- ‘Voelkoord’ In de klas hangen latex handschoenen op die telkens met een ander klein natuurmateriaal gevuld zijn. De kleuters voelen, al dan niet geblinddoekt, aan de handschoenen en proberen te raden wat erin zit.
8 9
263
1
- ‘Ontdek- en sorteertafel’ De leidster zorgt voor een grote bak met kleine onderverdelingen erin. In de verschillende bakjes liggen allerlei kleine (natuur)materialen. De kleuters mogen er vrij mee spelen. Naast de tafel liggen ook enkele vergrootglazen waarmee de kleuters het kleine materiaal kunnen ‘bestuderen’. Eventueel kleeft de leidster op de bodem van elk bakje een foto van het materiaal dat in dat bakje thuishoort.
2
- ‘Zaaien’ Samen met de leidster zaaien de kleuters waterkers. Na enkele dagen zie je de waterkers verschijnen. De waterkers kan bv. in een halve eierschaal gezaaid worden. Op het ei wordt een gezichtje getekend. De waterkers vormt op die manier het haar van het popje. - ‘Toverpapier’ In de handel is papier met waterkerszaadjes erin verwerkt verkrijgbaar. Wanneer je het papier in water legt, zie je na enige tijd de waterkers komen.
3
- ‘Wat weegt het meest?’ De kleuters krijgen een weegschaal en enkele bakjes met kleine natuurmaterialen (steentjes, keien, zaadjes, eikels, dennenappels, ...). Ze mogen er vrij mee spelen. De leidster stimuleert hen om te vergelijken.
4
- ‘Tellen’ De kleuters vullen lege eierdoosjes met kleine materialen. De leidster spoort hen aan om elk vakje met slechts één spulletje te vullen. Samen worden de gevulde vakjes geteld.
5
Liedjes en versjes - Liedje ‘Ik heb een sleutel in mijn hand’ Langelaar, A. (1975), 50 Kleuterliedjes. Muusses, Purmerend
6
Ik heb een sleutel in mijn hand (A. Langelaar (tekst en muziek)) ‘k Heb een sleutel (nootje, steentje, schelpje, ...) in mijn hand. Die (dat) gaat reizen door het land. Is hij hier, is hij daar? Als je ‘m ziet, dan zeg je ’t maar!
7
9
‘t is klein... natuurlijk!
8
264
- Liedje ‘Ritsel, ritsel’ Van Haute, H. & A. Fraeyman (1997), Hé, doe je mee? Liedjes, dansjes, versjes voor kleuters. Mozaïek, Hasselt Ritsel, ritsel (H. Van Haute) Ritsel, ritsel in het bos, alle blaadjes laten los. Ritsel, ritsel in het bos, alle blaadjes op het mos.
Suggesties voor prentenboeken - De Backer, V. en & K. Pellekaan (1999), Koosje maakt muziek. Gottmer, Haarlem Een jong koalabeertje ontmoet een kangoeroe die hem laat zien hoe je met allerlei voorwerpen uit de natuur muziek kan maken, bv. een holle tak blazen, kokosnoten, steentjes, ...
1
- Couprie, K. & A. Louchard (2004), In de tuin. Lannoo, Tielt Dit is het derde fotoboek op rij waarin kleuters naar hartelust kunnen bladeren en kijken. In dit boekje worden kleuters (én volwassenen) meegenomen naar de tuin en alles eromheen.
2
- Muller, G. (1994), Herfst. Christofoor, Zeist In dit hardkartonnen prentenboek, zonder tekst, zijn allerlei herfstactiviteiten te zien zoals: kastanjes rapen, met de vlieger spelen en knutselen met in de natuur gevonden materialen.
3
- Van Norden, A. & J. Boeke (1999), ‘Vogelhuisje’, In: Dikkie Dik. Het dikkerdandikke avonturenboek. Gottmer/Becht, Bloemendaal Op een mooie winterdag loopt Dikkie Dik door de sneeuw. Opeens vindt hij een stukje brood, en nog een, en nog een. Zo komt hij uiteindelijk bij het vogelhuisje terecht waar ook pinda’s hangen, allemaal lekker eten voor de vogels. Dikkie Dik stoot tegen de paal van het huisje en zo vallen alle stukjes brood naar beneden.
4
In hetzelfde boek zijn er nog verhalen die bij het belangstellingscentrum passen: - ‘Paardebloem’: In de tuin vindt Dikkie Dik een bloeiende paardebloem, samen met een pluisjesbol. De pluisjesbol kriebelt in Dikkie Dik z’n neus, zo hard dat hij ervan moet niezen. De pluisjes vliegen in het rond. - ‘Hooiberg’: Dikkie Dik ligt heerlijk te slapen bovenop een hooiberg. Plots schrikt hij wakker van een muisje. Dikkie Dik wil dat natuurlijk pakken en hij duikt de hooiberg in. Het muisje kan echter ontsnappen. En Dikkie Dik? Die hangt vol hooi. - ‘Hanenveren’: Om het hoekje ziet Dikkie Dik enkele mooie veren. Hij zou die graag hebben om zijn staart mee te versieren. Dikkie Dik trekt aan de veren. Dikkie Dik weet echter niet dat het meneer Haan z’n veren zijn. Die is dan ook heel boos wanneer Dikkie Dik met zijn veren gaat lopen. - ‘Eekhoorntjesbrood’: Buiten is een eekhoorn zijn buikje aan het vullen met eekhoorntjesbrood. Dikkie Dik neemt ook een hapje. De eekhoorn vindt dit maar niets en gooit eikels op de kop van Dikkie Dik. Dikkie Dik vlucht weg en de eekhoorn kan lekker verder eten.
6 7
‘t is klein... natuurlijk!
- Velthuijs, M. (2003), Het rode kippetje. Leopold, Amsterdam Kip wil graan zaaien en vraagt om hulp, maar niemand wil. Ook niet bij het wieden, oogsten, meel maken of brood bakken. Maar als het brood heerlijk geurend uit de oven komt, wil iedereen wel proeven, maar nu wil Kip niet meer delen. Dit boek is voor de iets oudere peuters.
5
8 9
265
1
2
3
4
5
6
7
9
‘t is klein... natuurlijk! 8
266
UIT DE DOEKEN UIT DE DOEKEN UIT D UIT DE DOEKEN 1
Ontdek- en experimenteerfase
2
Doelen -
(beeld) De kleuters kunnen hun materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. (attitudes) De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
Werk vooraf
3
-
(bij In de grote groep) Voor een lappenpopje zorgen (Jan Rapjes). Hij voelt superzacht aan en is goed ‘bespeelbaar’/manipuleerbaar. Hij heeft een zakje met daarin een heel speciaal, goed herkenbaar zakdoekje (waarop hij heel fier is, en dat hij koestert). Hij weet alles van grote doeken en van functionele doeken. Hij is gek op allerlei soorten doekjes - (bij In de grote groep) Het ‘doekenhuisje’ van Jan Rapjes maken, het lappenpopje dat in dit belangstellingscentrum centraal staat. Het huisje bestaat uit een vijftal vierkante stukken stof in toenemende grootte. Het eerste lapje is net groot genoeg om er Jan Rapjes mee in te pakken (ongeveer 40 cm x 40 cm). Het grootse stuk moet voldoende groot zijn om er een kleuter mee te ‘verpakken’. De stukken stof zijn heel erg verschillend van uitzicht en aanvoelen. De doeken worden telkens dichtgemaakt (eerst Jan Rapjes in het kleinste doek, dan het tweede doek errond, ...) door de vier punten samen te nemen en er een touw rond te bevestigen, op zo’n manier dat de kleuters het zelf kunnen losmaken. Als de doeken één na één losgemaakt worden, liggen ze zo op elkaar dat het grootste stuk onderaan ligt en ‘haaks’ daarop het volgende: op die manier blijven alle doeken tot op het einde goed zichtbaar en voelbaar. Aan het buitenste doek is een stevig kaartje bevestigd met daarop:
4 5 6
LAPPEN, DOEKJES, DOEKEN, LAPJES HIER WOON IK, JAN RAPJES!
-
-
(bij In de grote groep) Ervoor zorgen dat er in de klas enkele touwen gespannen zijn die voor de kleuters als waslijn kunnen dienen, zonder dat ze gevaar opleveren voor wie zich in de klas beweegt. (bij In de kleine groep (1)) Een ‘functionele mand’ samenstellen met doeken die een duidelijke functie hebben: dweil, stofdoek, handdoek, theedoek, zakdoek, sjaal, luier, servet, tafeldoek, placematje, zakdoek, ... (bij In de kleine groep (2)) Allerlei materialen samenbrengen voor in een ‘lapjesbak’: - lapjes stof van heel verschillende textuur: - deels met gaatjes erin, zodat ze geregen kunnen worden, zodat er een vinger doorgestoken kan worden, of zodat de kleuters erdoor kunnen kijken; - deels met klittenband erop zodat ze aan elkaar bevestigd kunnen worden; - deels met grote knopen of drukknopen; - deels met knoopsgaten. - rijgtouw, veters, grote houten parels, wasknijpers, linten, kleine (lappen)popjes (die ingewikkeld kunnen worden), ... (bij In de kleine groep (3)) De verkleedkoffer/-hoek aanvullen met aantrekkelijke en voldoende grote doeken, zodat kleuters uitgenodigd worden om er zich mee te verkleden; hierbij horen zeker ook meer exotische stoffen. (bij In de kleine groep (4)) (Met behulp van materialen die de kleuters van thuis meebrengen) een enigszins
7 8
uit de doeken
-
9
267
-
1 2
verduisterd, wat afgescheiden, gezellig snoezelhoekje samenstellen: heel wat zachte kussens op een grote mat, een door een laken verlaagd plafond, enkele zachte plaids, wat sfeerverlichting, rustige muziek, eventueel ook een luchtmatras, enkele superzachte knuffels, allerlei veertjes, zijden doekjes, watten, ... De ouders op de hoogte brengen van het belangstellingscentrum en (zo mogelijk) hun medewerking vragen, bijvoorbeeld: de kleuters mogen een kussen meebrengen van thuis, het liefst eentje dat zacht aanvoelt; de kleuters mogen lapjes stof van thuis meebrengen; de kleuters mogen verkleeddoeken meebrengen.
IN DE GROTE GROEP Materiaal -
3
Jan Rapjes in zijn huisje (cf. werk vooraf); wat extra doeken uit de klas (handdoek, doek uit de verkleedkoffer, tafeldoekje); een touw en wasknijpers (cf. werk vooraf).
Verloop
1. Wanneer de kleuters de klas binnenkomen, zien ze in de kring een bundel doeken liggen. De leidster stimuleert de nieuwsgierigheid van de kleuters. Ze leest wat er op het kaartje staat, en vraagt of iemand Jan Rapjes kent.
4
2. Eén voor één worden de doeken en stukken stof losgemaakt. De kleuters worden daar actief bij betrokken: de doeken moeten immers netjes opengespreid worden in de kring. De leidster speelt in op de spontane inbreng van de kleuters. Zij vult hun reacties eventueel aan met eigen suggesties, bijvoorbeeld: de kleuters denken na over wie Jan Rapjes toch zou zijn. De leidster kan dit met het versje ‘Doeken’ begeleiden:
5 6
Doeken Doeken, doeken, allemaal doeken. En wij maar zoeken, wij maar zoeken. Van wie is dit stoffen huisje? Van een olifant (kabouter, poesje, ...) of van een muisje?
7
de kleuters vertellen hoe het materiaal aanvoelt, en waarom welk materiaal nuttig kan zijn (warmte, licht, aanvoelen, ...). 3. Ten slotte komt het popje tevoorschijn. De leidster brengt het tot leven. Het stelt zichzelf voor: zijn naam en zijn huisje met het volgende versje:
8
Lappen, doekjes
uit de doeken
9
268
Lappen, doekjes, doeken, lapjes: Hier woon ik, Jan Rapjes!
Voor de kleuters past de leidster het versje aan: Lappen, doekjes, doeken, lapjes: Hier woont de (onze) pop Jan Rapjes!
Jan Rapjes vraagt of hij een tijdje in de klas mag blijven. Eventueel wordt op de kalender aangeduid hoelang hij blijft (tot aan het geplande einde van het belangstellingscentrum). Hij vraagt ook aan de kleuters om hem ’s avonds telkens in zijn huisje te wikkelen, en hem ’s ochtends eruit te halen.
tip
Hoewel het voor deze jonge kleuters goed is om rond Jan Rapjes een duidelijk ochtend- en avondritueel op gang te brengen (dezelfde handelingen, dezelfde materialen), kan de leidster toch hier en daar wat variatie aanbrengen, vooral voortbouwend op wat er overdag gebeurd is, of als vooruitblik op wat er die dag verder nog gebeurt, bijvoorbeeld: meer of minder laagjes aanbrengen (het is te koud/warm); één van de doeken vervangen door een ander doek (eentje dat Jan Rapjes graag ziet, of eentje dat spontaan door een kleuter werd meegebracht); hem laten inslapen met een knuffeltje, ...; het systeem van een muzikaal pak toepassen om het huisje open te maken. Op een muziekje wordt een stokje of iets anders doorgegeven. Als de muziek stopt, is de kleuter aan de beurt bij wie de stok aanbeland is.
1 2 3
4. Dan nodigt Jan Rapjes de kleuters uit om met de doeken te spelen. De leidster kan op dat ogenblik nog enkele ‘eigen’ doeken toevoegen. Ze laat de kleuters helpen. Jan Rapjes speelt gretig in op wat hij de kleuters ziet doen en kan zelf enkele suggesties geven, bijvoorbeeld: de kleuters kunnen de doeken aan een waslijn hangen en ertegen/-tussen stappen; de kleuters wikkelen één kleuter in het grootste laken, zoals Jan Rapjes zelf; enkele kleuters gaan op de grond liggen. Eén of twee kleuters dekken de kleuter op de grond toe; de kleuters maken een sjaal, jurk, rok, mantel van een stuk stof en bekijken zichzelf in de spiegel; de kleuters houden met z’n allen het laken vast en laten het wapperen.
4 5
5. Jan Rapjes vraagt aan de leidster of zij nog meer doeken en doekjes heeft. De leidster zoekt in verschillende hoeken, en brengt zo de materialen voor de lapjesbak, de ‘functionele mand’ en de verkleedhoek (cf. werk vooraf) in de kring.
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
Kijk eens hier, wat ligt er nu op onze mat. Een laken, geknoopt? Wat is dat, zeg? Kijk, er hangt een kaartje aan. (De leidster leest hardop.) Jan Rapjes, wie is dat? Zou hier iemand in wonen? In een stoffen huisje? In een huisje van lakens en doekjes? Hoe kan dat nu? Wie kan dat toch zijn? Zou het een muisje zijn? Of een olifant? Of een kabouter? Zullen we eens kijken? Wie kan de knoop losmaken? Laat ons het doek maar netjes openleggen. Trek nog eens aan de punt. Let op, niet te hard. Dit is wel een heel dikke stof. Zo heeft die Jan Rapjes het echt niet koud. En kijk, door deze stof kan je bijna kijken. Wie komt eens voelen? Wie is die Jan Rapjes toch? Luister eens goed! Hoor je hem piepen als een muisje? Of zou het toch een grote olifant zijn? Wie woont er in dit doekenhuisje? Als jij zo van doeken houdt, Jan Rapjes, dan ga ik eens kijken of ik nog wat doeken vind. En misschien kunnen de kleuters me helpen. X, kijk jij eens goed rond, zie jij nog een doek. Ga het maar halen, en toon het maar aan Jan Rapjes. Ja, de handdoek is ook een doek. En vind je nog doeken in de klas? JR: Zeg kleuters, en mag ik dan even in jullie klas blijven wonen? Tot ...? En kunnen jullie me dan ’s avonds in mijn huisje wikkelen? En vergeet je me ’s ochtends niet wakker te maken? JR: Weet je, ik speel heel graag met de doeken van mijn huisje. Spelen jullie mee? He, kijk eens naar X, hij heeft precies een mantel aan. Wie wil dat ook? En kijk eens, Y wikkelt zich in een doek? Zullen we hem ook eens een stoffen huisje geven, zoals Jan Rapjes. JR: Als de kleuters zo graag met doeken spelen, hebben we wel meer doeken nodig, hé juf. Heb je echt geen doeken meer? Kijk eens wat ik nog vond, een hele doos lapjes, en een mand met doeken. Wie helpt even om die mand/doos naar de kring te brengen? ...
6 7 8
uit de doeken
-
9
269
IN DE KLEINE GROEP (1) Materiaal
1
-
de ‘functionele mand’ (cf. werk vooraf).
Opmerkingen -
2
-
Deze activiteit vindt het best plaats in en rond de huishoek, hoewel ook de rest van het lokaal gebruikt kan worden bij het experimenteren met de verschillende functionele doeken. Jan Rapjes kan het spel begeleiden: hij is immers ‘specialist ter zake’.
Verloop
3
1. De leidster biedt de mand vol ‘functionele doeken en doekjes’ aan, De kleuters gaan vrij aan de slag met het aangeboden materiaal. De leidster vestigt de aandacht van de kleuters op elkaars ontdekkingen en verwoordt hun handelingen. De leidster observeert en onthoudt spelideeën van kleuters. In de bewegings-, muziek- of beeldkern kan ze hier eventueel op inspelen.
4
2. Wanneer het spel afzwakt, kan de leidster meespelen en verdiepende suggesties geven, bijvoorbeeld: de leidster kan zelf de doeken gebruiken waarvoor ze dienen: de kast afstoffen, de borden schoonmaken, het tafeldoekje op de tafel leggen, ...; de leidster kan enkele doekjes onder de aandacht brengen aan de hand van het liedje: het liedje ‘Zoeken in de mand’
5
1
Zoeken in de mand (Stan Van Vaerenbergh)
6 7 8
De leidster nodigt de kleuters uit om te tonen waarvoor het gekozen doekje dient. tips
uit de doeken
9
-
De ‘functionele mand’ kan met het liedje ook eens als tussendoortje in de kring aan bod komen. De ‘functionele mand’ kan geleidelijk aan definitief in de poppenhoek geïntegreerd worden.
270 1
Van Vaerenbergh, S. (2003), Pim pam peus ... tik eens op je neus. Deel 2. Van In, Wommelgem
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Vind jij dat een mooie doek, X? Wat ga je ermee doen? Kijk, deze doek daar kan je goed mee kuisen, je kan er de kast weer proper mee maken! Wie heeft er al zo’n doekje gezien? Wat doet je mama ermee? Kom jij eens voordoen wat je met deze doek goed kan doen, X? Dat is wel een zacht doekje en het is niet zo groot, het past in je broek, wat kan je ermee doen? Toon eens aan Jan Rapjes waarvoor dat doekje dient. Misschien weet Jan Rapjes wel hoe je die doek moet gebruiken, het is wel een harde doek. Gaan we het hem eens vragen? ...
1 2 3
IN DE KLEINE GROEP (2) Materiaal -
de lapjesbak (cf. werk vooraf); enkele kleinere en grotere boodschappentassen.
4
Opmerking
Jan Rapjes kan het ontdekken en experimenteren mee begeleiden. In dit geval is hij net als de kleuters op ontdekkingstocht, want op deze manier heeft hijzelf nog nooit met lapjes en doekjes gespeeld.
5
Verloop
1. Samen met Jan Rapjes en de kleuters vult de leidster de themabak met allerlei lapjes en doeken (door de leidster en/of de kleuters verzameld).
6
2. Jan Rapjes is in de wolken over alle soorten doekjes en lapjes en prikkelt op die manier ook de verwondering en de motivatie van de kleuters. Hij stelt zich erg leergierig op, en nodigt zo de kleuters uit om hem allerlei mogelijkheden te tonen. Hij speelt in op impulsen van kleuters, vestigt hun aandacht op elkaars vondsten, en experimenteert ook zelf. Hij vraagt zich vaak af hoe iets moet/kan/... of waartoe iets dient, en vraagt daarbij dan raad aan de kleuters, bijvoorbeeld: voelen aan een lapje/doekje met je hand, met je wang, ... een lievelingsdoekje uitzoeken (uitzicht, aanvoelen); de gaatjes in de doekjes en lapjes ontdekken, en er een vinger, een touw, een lint, een veter, ... doorsteken, of erdoor kijken; met wasknijpers doekjes en lapjes aan elkaar vastmaken, of aan een op voorhand gespannen touw; parels en lapjes (afwisselend) rijgen; een doekenslang maken door doeken aan elkaar te bevestigen met klittenband; doeken aan elkaar of dichtknopen; een doekenhuisje geven aan een lappenpopje; doekjes in een tas stoppen, en weer uitladen.
7
uit de doeken
8 9
271
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
-
3
Kijk eens hier een mandje, wat zou erin zitten? Nog doekjes, dat moeten we aan Jan Rapjes vertellen, hij zal erg blij zijn. Maar daar zijn gekke doekjes bij! Kijk, ik kan mijn vinger door dat gaatje steken! (JR kijkt door het gaatje in het doek) Ik kan je zien en jij mij niet!) JR: Wat moet je hiermee doen? Dat is iets raar, en hier is nog zo iets zwarts, dat plakt aan elkaar! We kunnen de doekjes aan elkaar vast maken! Doen jullie mee? JR: Kijk, X heeft touw gevonden, zouden we geen doekjestouw kunnen maken? Hoe kunnen we dat doen? Hier zijn doekjes met gaatjes! Dat doekje is zo mooi, en zacht, ... JR: Kijk ik heb een vriendje gevonden, nog een lappenpopje! Wie ben jij? JR: Maar jij hebt helemaal geen huisje! Zeg, gaan we een huisje voor hem zoeken? ...
IN DE KLEINE GROEP (3)
4
Materiaal
5
Opmerking
-
met allerhande doeken verrijkte verkleedkoffer/-hoek (cf. werk vooraf); spiegel; wasknijpers.
Jan Rapjes is gek op alle aangeboden stofjes; hij biedt eventueel ook de doeken van zijn huisje aan; hij moedigt de kleuters aan om de doeken ‘aan te doen’ en hij bewondert de kleuters in hun nieuwe outfits.
6
Verloop
1. Aan de kleuters wordt de hoek/koffer met verkleeddoeken aangeboden. 2. De leidster speelt in op de spontane inbreng van de kleuters, vestigt hun aandacht op elkaars vondsten, en biedt na verloop van tijd, zo nodig, zelf enkele impulsen aan, bijvoorbeeld: op zoek gaan naar hun ‘lievelingsdoek’ door allerlei doeken te vergelijken; zichzelf in de spiegel bekijken en bewonderen; doeken tot verschillende kledingstukken omtoveren: rok, jurk, mantel, cape, sjaal, hoofddeksel, ... doeken ‘aandoen’ en ze met wasknijpers vastmaken; Jan Rapjes inschakelen om zich te laten bewonderen.
7 8
Mogelijke vragen en opmerkingen -
uit de doeken
9
272
-
Kijk eens, ik heb hier nog een grote koffer, gaan we die eens openmaken? Maar dat zijn mooie doeken! Deze vind ik mooi, maar deze nog mooier, of deze, want die is groen, dat is mijn lievelingskleur: dat wordt mijn lievelingsdoek! Ik ga hem dragen zoals een rok, zo. Wil jij ook een rokje? Dan moet je een mooi doek kiezen! Gaan we eens kijken in de spiegel? Oh, wat ben jij mooi! Ik zal eens een wasknijper halen, dan kan jij deze doek aandoen als jas! Is dit stofje groot genoeg om er een rokje van te maken? Zullen we eens passen? Wat zou jij met dit stofje willen doen? Zal ik je helpen om een knoop te maken in het touw zodat je rok niet meer loskan? Zullen we Jan Rapjes eens roepen om al onze nieuwe kleren te laten zien? ..
IN DE KLEINE GROEP (4) Materiaal
1
allerlei zachte materialen waarin kleuters zich kunnen koesteren (cf. werk vooraf).
Opmerkingen -
Deze activiteit vindt plaats in de snoezelhoek. In de snoezelhoek voelt Jan Rapjes zich natuurlijk in zijn nopjes. Misschien wil hij ’s avonds daar ook het liefst achtergelaten worden. Het snoezelhoekje kan ook samen met de kleuters ingericht worden, zeker als er materiaal in verwerkt wordt dat zij van thuis meebrachten.
2
Verloop
3
1. De leidster opent de snoezelhoek: ze doet de sfeerverlichting aan en zet een rustig muziekje op. 2. De kleuters genieten van de rustige en gezellige sfeer en van de zachte materialen. De leidster beklemtoont dit genieten in haar verwoordingen.
4
3. Indien wenselijk kan de leidster enkele impulsen geven, bijvoorbeeld: zelf een kleuter wiegen, of een kleuter een andere kleuter of knuffel laten wiegen; met zachte materialen zoals veertjes of watten over de wang, de arm of het been van een kleuter ‘wrijven’ of een kleuter dat laten doen bij zichzelf of iemand anders; 2 elkaar vertroetelen : strelen, met de vingertoppen tikken, met de vlakke hand cirkelbewegingen uitvoeren, ... verschillende kussens en dekentjes laten ‘uitproberen’: welk ‘ligt’ het aangenaamst? een knuffel of een kleuter toedekken met een zacht dekentje, of laten toedekken door een andere kleuter.
5 6
Mogelijke vragen en opmerkingen -
7 8
uit de doeken
-
Jij voelt je al gezellig thuis in ons doekenhuisje. Wat lig jij goed op dat zachte doekje! Met dat lichtje aan is het hier echt heel knus, mag ik er nog bij? Ik ga ook een zachte knuffel zoeken om mee te wiegen. Of wacht, als jij me helpt X, dan kunnen we de knuffel wiegen in een doekje met z’n tweeën. Welk kindje wil ook eens gewiegd worden in een doek, zoals de knuffel? Vind je het leuk om dit stofje te voelen? Het is lekker zacht hé! Net zoals je knuffelbeer. - Welk van die twee kussentjes vind jij het zachtste? Kijk, X heeft een veer gevonden daar kan je zacht mee strelen! Zal ik je benen eens strelen? ...
9
273 2
cf. De Walsche, R. (2002), ‘Yoga op school’, In: Kleuters & ik, jg. 18, nr. 4
Activiteitengeheel 1: klemtoon op beweging Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (beweging) De kleuters kunnen spontaan meebewegen op muziek. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting Via een rijk aanbod aan doeken en via de motiverende en verbeeldingstimulerende impulsen van het lappenpopje Jan Rapjes, ontdekken de kleuters wat je met doeken allemaal kunt doen, en waartoe dit specifieke materiaal zich al dan niet leent. De variatie aan handelingen die de kleuters met doeken en doekjes uitvoeren, stimuleert hen ook in hun motorische vaardigheden en leert hen omgaan met de mogelijkheden en beperkingen van hun lijfje. Ten slotte helpen doeken hen om hun eigen lichaamsruimte en lichaamsgrenzen aan te voelen.
4
Werk vooraf -
5
-
6
(bij de introductieactiviteit, bij de kern, bij uitbreidingsactiviteit 3) Voor allerlei doeken zorgen: een doekje van (ongeveer) 20 à 30 cm x 20 à 30 cm voor elke kleuter (cf. Activiteitengeheel 2: Muziek en Activiteitengeheel 3: Beeld); een tiental doeken van (ongeveer) 70 cm x 70 cm; enkele grote doeken (lakengrootte). (bij uitbreidingsactiviteit 1) De bewegingsruimte als een doekenlandschap inrichten: waslijnen met enkele doeken en lakens eraan vastgemaakt; enkele geknoopte lakens, lakens als schommeldoeken, enkele stevige doeken van 1 m op 1 m, doeken waarmee een tunnel gemaakt kan worden, zes stroken laken en stoelen om ze aan te bevestigen, een laken of parachute, een tiental ballonnen, een ballonnenmatras.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: JAN RAPJES IS ZIJN SUPERDOEKJE KWIJT
7
Groeperingswijze klassikaal
8
Materiaal
9
Opmerking
-
uit de doeken
274
Jan Rapjes (zonder favoriet doekje); het favoriete doekje van Jan Rapjes, verstopt in de klas; een doekje voor elke kleuter (20 à 30 cm x 20 à 30 cm).
Jan Rapjes is ’s ochtends wakker geworden, en heeft de kleuters uitdrukkelijk en op een wat geheimzinnige manier op zijn favoriete doekje attent gemaakt: een heel mooi doekje (hij laat de kleuters het goed bekijken en betasten), een heel speciaal doekje (rara), een superdoekje!
Verloop
1. De kleuters komen in de kring en treffen Jan Rapjes verdrietig aan: hij is zijn doekje kwijt! En het was nog wel zo’n speciaal doekje. Kunnen de kleuters hem helpen zoeken?
3
2. Als de kleuters het doekje gevonden hebben, krijgt Jan Rapjes het terug, en zingt het liedje ‘Mijn doekje’ , terwijl de leidster de inhoud met Jan Rapjes uitspeelt. het liedje ‘Mijn doekje’
3
1
Mijn doekje (Lieve Verheyden)
2 3 3. Jan Rapjes herhaalt het liedje nog een keer, en nodigt de kleuters vervolgens uit om mee te doen. Aan de leidster vraagt hij of er doekjes zijn voor de kleuters. De leidster laat de kleuters elke een doekje zoeken in de lapjesbak of deelt de doekje uit. Samen met de kleuters wordt het liedje enkele keren herhaald.
4
4. Jan Rapjes vraagt aan de kleuters of zij nog wat anders kunnen met hun doekjes. Hij speelt in op wat zij aanbrengen. Indien nodig biedt hijzelf enkele bijkomende ideetjes aan, zoals ernaar gooien en ernaar graaien, of het laten vliegen en fladderen. Eventueel verwerkt Jan Rapjes de handelingen in het liedje. De twee eerste regels rijmen dan waarschijnlijk niet meer; de twee laatste zinnetjes worden behouden.
5 6
5. Na enkele ideetjes van kleuters uitgeprobeerd te hebben, nodigt Jan Rapjes hen uit om in de bewegingsruimte verder te spelen met doekjes.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
JR: Snif, dag kinderen, snif, ik ben verdrietig, ik ben mijn doekje kwijt, ik heb overal gezocht, in de mand, in de doos van de auto’s, ... ik kan het nergens vinden! Willen jullie helpen zoeken? Gaan we Jan Rapjes helpen? Jij bent al in de poppenhoek aan het zoeken, goed hoor. Ga jij in de winkel zoeken? Wie zoekt er in de zandbak? Is dat het doekje van Jan Rapjes denk je? Ga het hem maar eens vragen. JR: Wauw, je hebt mijn superdoekje teruggevonden! Waar heb je dat gevonden? JR: Ik heb een liedje over mijn doekje, luister maar: ... JR: Juf, mogen de kleuters meedoen? Krijgen ze ook allemaal een doekje? Natuurlijk, hier in de lapjesbak. Jullie mogen er allemaal eentje kiezen dat je leuk vindt! Welk doekje ga jij kiezen, X? Waarom? JR: Kunnen jullie doekjes hetzelfde als het mijne? Zijn het ook superdoekjes? Gaan we het eens proberen? JR: Zouden jullie doekjes nog iets anders kunnen? X, kan jij nog iets anders met je doekje doen? Ja! In de lucht gooien en weer vangen, tof! Dat ga ik ook eens proberen. JR: Gaan we naar de turnzaal spelen met ons doekje? Daar kunnen we er nog meer mee doen! ..
7 8
uit de doeken
-
9
275 3
cf. De Lathouwer, M., http://extern.kahosl.be/annemie.merckx/andersklas/images/Doeken.htm
KERN: MET DOEKJES EN DOEKEN KAN IK HEEL VEEL Groeperingsvorm
1
klassikaal
Materiaal -
2
Jan Rapjes en zijn eigen doekje; kleinere doekjes, ééntje voor elke kleuter (cf. introductieactiviteit); enkele grotere doeken (70 cm x 70 cm) (één per twee à vier kleuters); een heel groot doek.
Opmerkingen -
3
Verloop
1. Jan Rapjes (die heel erg blij is omdat hij zijn doekje terug heeft) pikt de draad op van de introductieactiviteit: hij zingt opnieuw het liedje ‘Mijn doekje’ en voert de handelingen uit. Hij nodigt de kleuters uit om een doekje te nemen en samen met hem het liedje te herhalen en de handelingen uit te voeren. Jan Rapjes laat ook de handelingen uitvoeren die door kleuters aangebracht werden tijdens de introductieactiviteit: hij verwijst er uitdrukkelijk naar.
4 5
2. Jan Rapjes maakt de kleuters attent op de grote ruimte: nu kunnen er heel wat andere handelingen uitgeprobeerd worden. Jan Rapjes laat de kleuters op ideetjes komen, vestigt de aandacht van alle kleuters op een leuke vondst, en biedt zelf eventueel ook impulsen aan, bijvoorbeeld: rennen met een doekje: het laten wapperen als een vlag; 4 het laten fladderen als een vogeltje ; ermee rondlopen zonder de handen te gebruiken, dus op het hoofd, over de arm gedrapeerd, op een voet, ... er propjes van makken, die de kleuters in de lucht kunnen gooien; naar de doekjes grabbelen en graaien.
6 7
Jan Rapjes verwoordt de handelingen en ervaringen van de kleuters, terwijl hij hen aanmoedigt en bewondert. Tussendoor kan hij de aandacht vragen door nogmaals het liedje ‘Mijn doekje’ te zingen. 3. Jan Rapjes toont nu een groter doek.
8
tip
Indien mogelijk wordt Jans kleinere doekje ‘omgetoverd’ tot een groter exemplaar, ... zo wordt het doekje helemaal bijzonder. Wat kunnen de kleuters met het grotere doek doen? Jan Rapjes stimuleert de kleuters tot allerlei handelingen. Hij speelt in op wat zij spontaan aanbrengen, en vult zo nodig aan, bijvoorbeeld: per twee een brugje maken: enkele andere kleuters kunnen eronderdoor; het brugje kan lager/hoger gehouden worden, zodat de kleuters moeten sluipen/kunnen stappen; de ene kleuter zit op het doek, de andere trekt hem voort; om beurten spookje spelen; er samen de voeten, handen, armen onder verstoppen; het achterin hun broekje/rokje als een staart bevestigen en dan rondlopen; andere kleuters mogen het doek wegtrekken; om beurten op het doek vooruitschuiven.
uit de doeken
9
Deze activiteit vindt het best plaats in de bewegingsruimte. Deze activiteit bevat drie fases; eventueel kunnen de fases over verschillende momenten gespreid worden.
276 4
cf. ‘Hakketak en stokketok’, Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 1
1 2 3 4 4. Jan Rapjes ‘tovert’ nu een heel groot doek tevoorschijn: alle kleuters mogen het vastgrijpen. Opnieuw nodigt Jan de kleuters uit om allerlei leuke dingen met het grote doek te verzinnen. Hij maakt de kleuters op elkaars vondsten attent, en biedt zelf zo nodig bijkomende impulsen aan, bijvoorbeeld: het grote doek laten wapperen, als in de wind; van het grote doek een zee maken: kleine en grote golven; het grote doek omhoog houden, en er een kleuter onderdoor laten kruipen; enkele strandballen op het doek laten opspringen; het doek omhoog houden en er allemaal onder gaan staan.
5 6
5. Jan Rapjes sluit de activiteit af door de kleuters uit te nodigen om op het grote laken te gaan liggen. Hij doet alsof hij elke kleuter met zijn ‘toverdoekje’ toedekt, en laat hen zo tot rust komen.
7
Mogelijke vragen en opmerkingen -
JR: Ik ga ons liedje nog eens zingen, doen jullie mee? En wat deden we nog allemaal met ons doekje? Ja, ik weet het weer, gooien in de lucht en weer vangen. JR: Nu we in de turnzaal zijn kunnen we nog meer doen, het is hier héél groot. Dat is echt tof, nu kunnen we onze superdoekjes pas echt goed gebruiken. JR: Goed hoor, zo rennen met je doekje en het laten wapperen als een vlag, dat is leuk! JR: Kijk eens wat ik kan met mijn doekje: ik leg het op mijn hoofd en loop ermee rond zonder dat het valt. Wie wil dat ook eens proberen? JR: Hocus, pocus pas, ik wou dat mijn doekje groter was! Kijk, ja hoor, het is een echt toverdoekje. Ik heb het jullie gezegd: mijn doekje is super! JR: Wat zouden we daarmee kunnen doen, met deze grote doek? Ja, we kunnen eronder kruipen! Hou jij hem aan de andere kent goed vast, X? Dan kunnen de andere kindjes eronder kruipen. JR: Hoe doen spookjes? Wie wil er eens een spookje spelen onder het laken? Zijn jullie een beetje bang? Het is geen echt spook, hoor! Kijk maar eens snel wie er onder het lakentje zit! Kijk, ik steek het doek in mijn broek, probeer het maar eens te pakken als je kan.
8
uit de doeken
-
9
277
-
1
-
2
-
JR: Hocus pocus pas, ik wou dat mijn doek nu héél groot was! Kijk, een héél groot doek, gaan we het allemaal samen vasthouden? JR: Als we allemaal zoals X doen, met de armen op en neer bewegen, dan komt er veel wind in het doek. JR: Wij houden het omhoog, wie durft eronderdoor te kruipen? JR: Ons doek is net als de zee, snel, en traag. Hoge golven, lage golven. JR: Gaan we er allemaal, alle kleuters samen eens onder staan? Dan moeten de armen wel heel hoog in de lucht! JR: Gaan we er eens op liggen? Ik ben moe, en jullie? Ik zal jullie eens toestoppen zoals in jullie bedje met mijn klein toverdoekje. ...
3 UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: EEN DOEKENLANDSCHAP Groeperingsvorm
4
klassikaal
Materiaal -
5
Opmerkingen -
6 -
Kleuters die vertrouwd zijn met het principe van een bewegingslandschap, kunnen vrij experimenteren in de diverse hoeken (nadat de leidster enkele afspraken maakte rond aantallen en handelingen). Kleuters die niet vertrouwd zijn met deze werkvorm, doorlopen samen met de leidster het landschap, voor zij er vrij in kunnen beginnen te spelen. Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
7
1. Wanneer de kleuters in de bewegingsruimte komen, staan de volgende stimuli klaar: doeken aan waslijnen zodat kleuters ertussen kunnen lopen (het liefst aan de zijkant van het lokaal, zodat de leidster het overzicht behoudt); één of meer geknoopte lakens, waar de kleuters aan kunnen hangen; één of meer schommeldoeken, waar kleuters zich in kunnen leggen, zodat ze kunnen schommelen; enkele doeken waarop de ene kleuter plaatsneemt, en die door een andere kleuter voortgetrokken wordt; 5 een doekentunnel (doeken over tafels), waar de kleuters onderdoor kunnen kruipen; een zestal smallere doeken die na elkaar opgespannen worden, zodat de kleuters erover kunnen stappen of eronderdoor kunnen kruipen. Tussen de stroken wordt voldoende ruimte gelaten; 6 een groot laken met ballonnen , die kleuters in de lucht kunnen laten springen; 7 een ballonnenmatras .
8
uit de doeken
9
de ingerichte bewegingsruimte (cf. werk vooraf); Jan Rapjes.
278
2. De leidster laat de kleuters vrij experimenteren in de verschillende hoeken. Ze speelt in op wat de kleuters aanbrengen, begeleidt het spel van de kleuters met taal en biedt na verloop van tijd ook zelf impulsen aan. Op die manier stimuleert ze de kleuters bijvoorbeeld: om de materialen (bewegings)rijk te hanteren; om in te gaan op de verschillende impulsen.
5 6 7
cf. ‘Een tunnel van lakens’, Jaspaert, K. (red.) (1994), Taal-Materiaal. Talig omgaan met materialen in de kleuterklas. Wolters/Plantyn, Deurne cf. ‘Rollen, rijden, botsen’, Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 1 cf. ‘Rollen, rijden, botsen’, Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 2
tip
Jan Rapjes kan de kleuters aanmoedigen. Hij kan hen ook een veilig gevoel geven, door zelf al eens te aarzelen, door iets te proberen zonder meteen glansrijk te slagen, en dan opnieuw uitleg te vragen, ... Zo wordt hij het maatje van de minder grote durvers.
1
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Vind je het leuk om te schommelen? In de doekenschommels mag wel maar één kleuter per keer! Ga jij X voortrekken? Dan kunnen jullie daarna wisselen! Jij loopt zo hard tussen de doeken dat ze gaan wapperen, goed hoor! Wie durft er als eerste door de tunnel? Ga jij, Jan Rapjes? Durf je niet? Wie wil er meegaan met Jan Rapjes door de tunnel? Hij durft niet alleen. Als je het doek goed vasthoudt, kan je je voetjes van de grond doen. Zal ik je ondersteunen? JR: Is het leuk daarboven? Ik durf niet zo hoog, hoor. Ik ga eens proberen. Hou jij me even vast? Jij zwiert echt zoals een aapje in een boom, is het leuk? Hier is een groot laken met ballonnen. Gaan we de ballonnen eens laten dansen? Neem jij het laken daar vast? En nu met de armen op en neer gaan. ...
2 3 4
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: IEDEREEN WORDT EEN LAPJESPOP
8
Groeperingswijze klassikaal
5
Materiaal -
Jan Rapjes; slobbertruien of slobber-T-shirts (één per kleuter); vrolijke muziek; eventueel een drukpopje; tamboerijn.
6
Opmerking
7
Deze activiteit vindt plaats in de bewegingsruimte.
Verloop
1. De leidster laat Jan Rapjes op vrolijke muziek door de ruimte bewegen; de kleuters mogen achter hem aan lopen. Als de muziek stopt, verspreiden de kleuters zich in de ruimte (bv. elk op een stip).
8
Hokus Pokus Papjes, je armen (benen) worden slapjes Hokus Pokus Papjes, nu word jij Jan/An Rapjes.
Als een echte lappenpop loopt de leidster door de ruimte, het liefst op vrolijke muziek. De kleuters volgen haar. 3. De leidster daagt de kleuters uit om zelf het lappenpopje Jan/An Rapjes te worden. Met een toverstokje en –spreuk en met een slobbertrui of te groot T-shirt voor elke kleuter lukt dat snel. Ze zegt opnieuw de toverspreuk: Hokus Pokus Papjes,
uit de doeken
2. Jan Rapjes tovert de leidster om in een lappenpop met slobbertrui (met toverstafje en –spreuk).
9
279 8
cf. ‘Hakketak en stokketok’, Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 2
Je armen (benen) worden slapjes Hokus Pokus Papjes, Nu word jij Jan/An Rapjes.
1
4. De leidster laat Jan Rapjes iets voordoen, wat de kleuters mogen nadoen, bv. de armen losschudden of met de armen zwaaien. Al snel daagt Jan Rapjes de kleuters uit om zelf iets voor te doen. Indien nodig vult Jan Rapjes zelf aan, bijvoorbeeld: naar voren buigen; opzij buigen; met het hoofd draaien; gaan zitten en ronddraaien; gaan zitten en ‘fietsen’; een bolletje maken en rollen.
2 3
5. Wanneer de kleuters weer op hun stip staan, speelt de leidster het spel met het kleine drukpopje. Eerst klassikaal: het popje gaat door de knieën en de kleuters volgen dat voorbeeld. Dan individueel: de leidster laat het popje door de knieën gaan voor de ogen van één van de kleuters: die kleuter wordt uitgenodigd om de beweging van het popje te imiteren.
4
6. Tot slot kan de leidster op de tamboerijn spelen: op de rinkelende belletjes mogen de kleuters lappenpopjes zijn; wanneer de leidster op de tamboerijn tikt, staan ze stil.
Mogelijke vragen en opmerkingen -
5
-
6
-
7
-
8
uit de doeken
9
-
280
JR: Wat een leuke muziek, lopen jullie mee? De muziek stopt, ik zoek een stip, jullie ook? JR: Ik heb hier een toverstokje, kijk eens wat ik doe met jullie juf! (JR tovert de leidster om in lappenpop) Hé! Wat leuk, nu ben ik net een lappenpop, mijn benen zwabberen zo, en mijn armen ook. Wie wil er ook eens een lappenpop worden? Mag Jan Rapjes jou betoveren? Voel je het, in je zwabberbenen? Jan Rapjes, ga je alle kleutertjes betoveren? Dan kunnen we samen spelen! (De leidster geeft elke kleuter een T-shirt en Jan Rapjes tovert ze allemaal om tot lappenpopjes) Wat kunnen we nu doen? Jan Rapjes, heb jij een idee? Oh ja, zo met de armen zwaaien, ok! Kijk, X, buigt zijn hoofdje, ja we kunnen onze hoofdjes laten rollen, en buigen, .... JR: Wie komt er nu eens hier staan en iets voordoen? Dan doen ik en alle kindjes hem/haar na! Kijk, ik heb hier een ander popje, wat leuk als je op dit knopje duwt, valt hij helemaal in elkaar, grappig. Gaan we ook eens in elkaar vallen zoals dit popje? Duw jij nu eens op het knopje en kijk goed, dan kan je het daarna ook eens nadoen. Luister goed naar de belletjes, als je die hoort ben je een gek lappenpopje. Als je tik hoort, sta je stil en ben je weer gewoon! Gaan we eens proberen? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: DOEKEN OM JE ONDER TE VERSTOPPEN
1
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
Jan Rapjes; allerlei knuffels; doeken van verschillende grootte.
2
Verloop
1. De leidster voert Jan Rapjes, die een heleboel doeken bij zich heeft (verschillende formaten) op. Ze daagt het popje uit om zich onder een doek te verstoppen. Jan Rapjes probeert enkele keren om zelf een goed doek te vinden, maar telkens blijft een stukje van zijn lijfje zichtbaar (voet, haartjes, ...). Hij roept de hulp in van de kleuters: die zoeken een goed doek voor hem uit.
3
2. Nu daagt Jan Rapjes (of de leidster) de kleuters uit: kunnen zij ‘iets’ verstoppen zodat het niet meer zichtbaar is? Wat zouden ze kunnen verstoppen? En met welk doek lukt dat makkelijk, amper of zelfs niet? Jan Rapjes zegt:
4
Zeven, acht, negen, tien. Alle ... die niet weg zijn, zijn gezien!
5
De kleuters proberen iets te verstoppen, bijvoorbeeld: * een knuffel; * een voet, twee voeten; * hun hoofdje (om beurten, want wie kijkt anders of ze het goed hebben gedaan?); * hun buik.
6
3. De kleuters mogen zich nu helemaal onder een doek proberen te verstoppen. Ze zoeken uit onder welke doeken dat allemaal kan. De leidster begeleidt deze zoektocht intensief, o.a. door zich zelf heel erg zoekend, passend, metend op te stellen. Misschien merkt de leidster op dat de jongste kleuters zich niet zo meteen helemaal durven te verstoppen. Min of meer doorschijnende doeken kunnen dan helpen, alsook ‘onzichtbare’ kijkgaatjes: de kleuter ziet de buitenwereld, maar de buitenwereld ziet de kleuter niet.
7
4. Terwijl drie kleuters hun ogen sluiten, proberen de drie andere kleuters zich elk apart onder een zelfgekozen doek te verstoppen.
8
Zonder het doek te verplaatsen, proberen de drie ‘zoekers’ te raden wie er onder welk doek zit. De leidster kan de verstopte kleuters vragen om te helpen: laat eens een voet zien, of een hand, of zeg eens iets, ...
uit de doeken
Zeven, acht, negen, tien Al wie niet weg is, is gezien!
9
281
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
-
3
-
4
-
5
-
6 7 8
uit de doeken
9
282
Dag Jan Rapjes, wat heb jij allemaal bij je vandaag? Oh, kijk eens aan, allemaal doeken, kleinere en grotere doeken! Zeg, Jan Rapjes, ken jij dat: verstoppertje spelen? Kruip maar eens onder één van je doeken, dan zullen wij opletten of we je nog kunnen zien of niet. JR: Ok, leuk spelletje, én gemakkelijk. Ik kies dit doekje, nu kunnen jullie me niet meer zien! Is dat waar, kunnen we Jan Rapjes niet meer zien? Toch wel he, ik zie zijn voetje nog heel goed! Jan Rapjes moet het nog een keer proberen. Wat moet hij doen? JR: Ik zal eens proberen met dit doekje. Kunnen jullie me nu nog zien? Wie ziet Jan Rapjes nog? Ja, we kunnen je nog zien. Wat zien we nog van zijn lijfje? Ga je nog eens proberen? Of mogen de kinderen jou een beetje helpen om een goed doekje te kiezen waar heel je lijfje onder kan, zodat wij je niet meer zien? Wie wil er Jan Rapjes eens helpen? Ja, goed X, dat doekje is groot genoeg, daar kan hij helemaal onder! Nu kunnen we je niet meer zien, Jan Rapjes. JR: Kunnen jullie dat ook? Iets helemaal onder een doekje verstoppen? Wacht eens even. Hier een knuffel, kan jij dat eens onder een goed doekje verstoppen? En onze voeten, kunnen we die ook verstoppen onder een doekje? Ik ga eens zoeken, ik moet een groter doekje hebben dan dit hier, want mijn voeten zijn veel groter. Dit zal wel gaan denk ik. Wie durft er helemaal onder het doek te kruipen, zodat we hem/haar niet meer kunnen zien, zoals Jan Rapjes deed? Ben je niet bang onder het doek? Je kan er nog een beetje licht door zien he. Ik ga ook een doek zoeken, zou dit groot genoeg zijn? Eens passen. Nee, hier geraken mijn benen niet mee onder, ik moet een groter doek vinden. Gaan we nu eens een verstopspelletje spelen? Als jullie drie je oogjes even toe doen, dan kruipen jullie onder je doek. Dan moeten zij raden welk kindje waar verstopt is. Wie denk je X, dat er hier onder zit. Weet je het niet? Laat eens een voetje zien. Weet je het nu wel? Goed hoor! ...
Activiteitengeheel 2: klemtoon op muziek Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (muziek) De kleuters kunnen klanken, geluiden, stilte en stemmingen in beluisterde muziek ervaren en herkennen. - (muziek) De kleuters kunnen signalen, functie en sfeer van beluisterde muziek of liedjes ervaren en herkennen, en alleen of in groep reproduceren. - (muziek) De kleuters kunnen een toenemende stembeheersing ontwikkelen. - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (drama) De kleuters kunnen genieten van een gevarieerd aanbod van hedendaagse en klassieke kinderliteratuur en voor hen bestemde culturele activiteiten. - (media) De kleuters kunnen vaststellen dat klanken, beelden en bewegingen elkaar wederzijds beïnvloeden. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3 4
toelichting
Op zichzelf en ook wanneer je ze manipuleert, maken doeken weinig of geen geluid, laat staan muziek. In dit activiteitengeheel geven de kleuters zingend uitdrukking aan het veilige, vertrouwde, ondersteunende gevoel dat doekjes hen geven (bij uitbreiding: knuffels). Ze ervaren ook de samenhang tussen het zachte en intieme van doeken (en bij uitbreiding zachte materialen) en bepaalde soorten muziek. Naar aanleiding daarvan worden de kleuters gestimuleerd om zich bij de aangeboden streepjes muziek allerlei te verbeelden. Ten slotte verkennen deze jonge kinderen de signaalfunctie van muziek: wanneer de muziek stopt, wordt een lapjeslang even niet meer doorgegeven.
5 6
Werk vooraf
-
-
(bij de introductieactiviteit, bij de kern) Een eigen superzachte (welruikende) knuffellap maken. (bij de kern) Voor knuffeldoekjes zorgen: ongeveer 20 à 30 cm x 20 à 30 cm (één per kleuter) (cf. Activiteitengeheel 1: Beweging en Activiteitengeheel 3: Beeld). (bij de kern) Voor twee illustraties bij het liedje ‘En ik vind mijn doekje lief’ zorgen: 1. een kleuter geeft een kusje aan zijn knuffellapje; 2. een kleuter houdt het knuffellapje tegen zijn wang, vlakbij zijn neusje. De illustraties in het prentenboek Waar is mijn toddeltje? kunnen inspireren. (bij uitbreidingsactiviteit 1) Een snoezelruimte met rustige muziek van uiteenlopende aard voorzien, bv. met dierengeluiden, met watergeluiden, met verschillende instrumenten en stemmen, klassieke muziek, kindermuziek, new age, ... (bij uitbreidingsactiviteit 1) Illustraties bij de verschillende streepjes muziek voorzien: vogels, de zee, instrumentjes, een zangertje, een zingende kleuter, belletjes, ...
7 8
uit de doeken
-
9
283
INTRODUCTIEACTIVITEIT: WAAR IS MIJN TODDELTJE? Groeperingswijze
1
klassikaal
Materiaal -
2
-
het prentenboek Waar is mijn toddeltje? of een ander prentenboek waarin een kleuter zijn knuffeldoekje kwijt is, en ernaar op zoek gaat (cf. suggesties); een heel zacht doekje (cf. werk vooraf); eventueel enkele instrumentjes of voorwerpen waarmee het geluid van een wasmachine, van een telefoon en van stampen/schoppen nagebootst kan worden. 9
Verloop
3
1. De leidster toont de voorlaatste prent van het boek (een dolgelukkig meisje met een (knuffel)doekje): samen met de kleuters interpreteert ze de prent. Als ondersteuning biedt de leidster een heel zacht doekje aan. De kleuters ervaren hoe zacht het is, en hoe ‘lief’. De leidster polst bij de kleuters wie ook zelf (thuis) een doekje heeft, en wie een knuffel.
4
tip
De leidster kan hier al eens het liedje van de kern zingen. Ze neemt dan even de rol van het meisje aan. 2. De leidster start met het verhaal: ‘Op een dag is het doekje weg ...’ Samen met de kleuters bouwt ze het verhaal op vanuit de prenten. Waar mogelijk laat de leidster de kleuters ook hun eigen ervaringen verwoorden, bv. rond de wasmachine, rond mama aan de telefoon, rond iets wat kwijt is, ... Tijdens deze eerste vertelbeurt ligt de klemtoon op het feit dat het doekje zo belangrijk is voor het meisje, dat ze het echt niet kan missen! In deze eerste versie hoeft nog niet uitgewerkt te worden dat de wasmachine aan het doekje een andere geur geeft. Dat element kan eventueel in een tweede of derde aanbieding meer nadruk krijgen.
5 6 tips
7
-
8
3. Aan het eind van het verhaal komt de prent van bij het begin terug. Opnieuw kan de leidster het liedje van de kern zingen.
uit de doeken
9
Het woord ‘toddeltje’ kan door ‘doekje’ worden vervangen. Het meisje kan een naam krijgen. In het verhaal zitten enkele elementen die geluiden oproepen, bv. de wasmachine, de telefoon, schoppen en stampen. De leidster kan gebruik maken van instrumenten waarmee de geluiden weergegeven kunnen worden.
284 9
Keuls, Y. & A. Berebrouckx (2001), Waar is mijn toddeltje? Zwijsen, Tilburg
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Waarom zou het meisje zo blij zijn? Wat heeft het meisje in haar handen? Een doekje, ja. Kijk, ik heb ook een doekje meegebracht, het is een knuffeldoekje. Willen jullie er eens aan voelen en er eens mee knuffelen? Hoe voelt het doekje? Kan je er goed mee knuffelen? Wie heeft thuis ook zo’n knuffeldoekje? En wie heeft er een knuffelbeer? Gaan we ook eens naar de andere prenten in het boekje kijken? Kijkt het meisje hier ook blij? Hoe kijkt ze dan? Kijken jullie ook eens allemaal boos? Waarom zou het meisje boos zijn? Waar zou haar doekje zijn? En mama is aan de telefoon en luistert niet. Waar denken jullie dat haar doekje zou zijn? Zijn jullie je knuffel ook al eens kwijt geweest? Weet je dat nog? Nu is het meisje weer heel blij, het doekje is terug. Oh, wat heeft ze het gemist! ..
1 2 3 4
KERN: EN IK VIND MIJN DOEKJE LIEF Groeperingswijze klassikaal
5
Materiaal -
een superzachte en lekker ruikende knuffellap voor de leidster; doekjes (één per kleuter) (cf. Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 4); twee illustraties bij ‘En ik vind mijn doekje lief’ (cf. werk vooraf).
6
Verloop
1. De leidster speelt even het meisje uit Waar is mijn toddeltje? (cf. introductieactiviteit), en gebruikt daarbij een eigen superzachte en lekker ruikende knuffeldoek. Ze integreert de woorden van het liedje, en toont de handelingen (kusjes geven, het koesteren als een hartendief, ...). Ze betrekt de kleuters bij het geven van kusjes en bij het koesteren van haar doek.
7
2. De leidster biedt de eerste strofe van het volgende liedje aan. Ze speelt wat ze zingt. ‘En ik vind mijn doekje lief’
10
8
uit de doeken
En ik vind mijn doekje lief (Naar: Stan Van Vaerenbergh)
9
285 10
cf. ‘En mijn hondje’, In: Van Vaerenbergh, S. (2003), Pim pam peus ... tik eens op je neus. Deel 2. Van In, Wommelgem
3. Alle kleuters krijgen een doekje (of beter nog: hun eigen doekje) en mogen ‘meedoen’ terwijl de leidster de eerste strofe enkele malen herhaalt: ze mogen handelingen uitvoeren en meezingen. Aan deze eerste strofe koppelt de leidster een illustratie van een kleutertje dat een doekje zoent. De leidster speelt in op de spontane inbreng van de kleuters, en geeft (indien wenselijk) zelf nog de volgende impuls: rechtstaan en heen en weer wiegen op het ritme van het liedje.
1
4. Tussendoor kan de leidster de opdracht geven om het doekje te verstoppen, en het dan (net zoals het meisje) terug te vinden. Ze bouwt verder op de suggesties van de kleuters: onder de benen, achter de rug, onder de trui, ... Elke keer wanneer het doekje opnieuw tevoorschijn komt, kan het liedje herhaald worden.
2
5. De leidster stimuleert de kleuters om aan hun doekje te ruiken en er goed aan te voelen. Ze biedt de tweede strofe aan, samen met een illustratie van een kleuter met een doekje vlakbij zijn wang en neusje. Ze herhaalt de strofe enkele keren en stimuleert de kleuters om mee te doen.
3
6. Het liedje wordt achteraf nog herhaaldelijk aangeboden; de twee illustraties maken aan de kleuters duidelijk welke strofe aan de beurt is. Indien de kleuters eraan toe zijn, varieert de leidster op het woord ‘doekje’: beertje, hondje, ... afhankelijk van wat de kleuters op dat moment als knuffeltje kozen.
4 5 6 7 8
uit de doeken
9
286
Mogelijke vragen en opmerkingen -
k ben zo blij met mijn lievelingsdoekje en ik vind mijn doekje zo lief. Ik wil het nooit meer kwijt geraken en altijd bij me houden. Ik geef het kusjes. Wil jij mijn doekje ook een kusje geven, X? Want het is zo lief! Het is mijn hartendief. Ik heb een liedje over mijn doekje. Luister maar. Nemen jullie ook je eigen doekje en doen jullie mee? Wat ben jij lief tegen je doekje. Mag ik eens voelen? Gaan we ons doekje eens verstoppen, onder de trui? Dan vinden we het weer terug en dan zingen we het liedje weer? Waar kunnen we ons doekje nog verstoppen? Mijn doekje ruikt heel lekker, en dat van jou? Mag ik eens ruiken? Ruik allemaal maar eens aan je doekje. Ruikt het lekker? Het liedje gaat ook over het lekker ruiken, luister maar. Hier op de prent kan je het zien. ..
1 2 3 4
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: MEER MUZIEK IN DE SNOEZELRUIMTE Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
5
Materiaal -
een ingerichte snoezelruimte; gevarieerde rustige muziek en bijbehorende illustraties (cf. werk vooraf); enkele instrumenten die rustige muziek kunnen creëren: regenmaker, gitaar, sambaballen, fijne belletjes, ...; Jan Rapjes.
6
1. De leidster nodigt de kleuters uit om zich een lekker gezellig plekje te zoeken in de snoezelruimte: op een kussen, onder een zacht dekentje, met hun knuffeldoekje. Aan de kleuters wordt gevraagd om ook aan Jan Rapjes een plekje te geven. Eventueel zingen de leidster en de kleuters ‘En ik vind mijn doekje lief’ van de kern.
7
-
Verloop
8
uit de doeken
2. De leidster laat de kleuters naar stukjes rustige muziek van uiteenlopende aard luisteren. Afhankelijk van wat de muziek biedt, en van wat de kleuters spontaan aanbrengen, kan de leidster impulsen geven, bijvoorbeeld: de kleuters wiegen zelf of ze wiegen hun doekje; ze kunnen ook samen met een andere kleuter wiegen; de kleuters laten hun doekje bewegen als water, als een vogeltje; ze laten er wind in waaien, ...; de kleuters blazen tegen het doekje; de kleuters wrijven met hun doekje over een eigen lichaamsdeel of een lichaamsdeel van een andere kleuter; de kleuters spreken over wat ze in de muziek horen; de illustraties kunnen het gesprek ondersteunen; de kleuters luisteren van onder een dekentje; ze luisteren met een doekje tegen elk oor; de kleuters geven aan welke ‘sfeer’ of welk soort geluid ze wensen (bv. vogeltjes), en proberen die samen op instrumentjes te creëren; de kleuters koesteren zich in een huisje als dat van Jan Rapjes (één laken) en luisteren van daaruit naar de muziek. 3. De leidster kan de kleuters laten nagenieten met hun favoriete muziek op de achtergrond.
9
287
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
-
3
Wie wil er mee naar de snoezelhoek? Jan Rapjes, wil jij ook mee? Gaan we een goed plekje zoeken? Waar wil jij graag zitten, X? Op een kussen, onder een dekentje, ...? X, geef jij Jan Rapjes een lekker plekje? Vraag hem maar waar hij wil zitten. Zal ik eens een beetje muziek opzetten? Luister eens, wat hoor je nu? Ik heb hier een paar prenten, toon eens wat jullie horen? Wat wil jij graag horen? Kijk eens op de prenten. De zee, ik zal die eens laten horen, ... Gaan we meewiegen, zoals X, op de golven van de zee? Ja, je kan je doekje ook laten bewegen zoals de zee, zachtjes wiegen.. Wil jij graag nog eens de vogeltjes horen, X? Luister maar. Gaan we meefluiten? Ik heb hier een fluitje, probeer maar eens. ..
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: DE LAPJESSLANG KRONKELT DOOR DE KRING
4
Groeperingswijze klassikaal
5
Materiaal
6
Verloop
-
1. De leidster brengt de lapjesslang van Jan Rapjes in de kring. Ze drukt haar eigen verwondering en bewondering uit, betrekt Jan Rapjes daarbij, en speelt ook in op de verwondering van de kleuters: ze kan het volgende beklemtonen: de slang is erg lang, zo lang als ... veel langer dan ...; de slang kan over de mat kronkelen; de slang ziet er mooi uit: vele kleurtjes, houten parels, …; de slang is leuk om te voelen: zachte stofjes, harde parels, ...
7
De leidster onderstreept dat het geen echte slang is, maar een lapjesslang, en dat de slang erg lief is. Indien de kleuters bang zijn van de slang, kan de leidster gewoon over een lapjesslinger spreken, en de vergelijking met een slang opgeven.
8
2. De leidster zet een vrolijk muziekje op en begint de lapjesslang door te geven. Het muziekje stopt wanneer alle kleuters en de leidster de slang samen vasthebben. De leidster bevestigt de ‘kop’ aan de ‘staart’.
uit de doeken
9
de lapjesslang (cf. Activiteitengeheel 3: Beeld, kern); vrolijke muziek op cd.
288
3. De leidster stelt het volgende spelletje voor: zolang het muziekje klinkt, wordt de lapjesslang doorgegeven; wanneer de muziek stopt, houden de kleuters de lapjesslang vast en voeren ze een opdrachtje uit.
4. De leidster en de kleuters spelen samen het spel. Voor de opdrachtjes tussendoor inspireert de leidster zich op wat de kleuters zelf aan impulsen geven. Zo nodig kan ze enkele impulsen aanreiken, bijvoorbeeld: de kleuters houden de slang heel hoog in de lucht – nog hoger, nog hoger; ze leggen de slang op hun voeten en steken hun voeten vooruit – valt ze er niet af? ze doen hun ogen even dicht en pakken (voelen) een parel/lapje/ander lapje; ze wrijven met een lapje tegen hun wang/neus/handpalm/ , ...; ze stoppen de lapjesslang onder de knieën. Zien ze haar nog? ze leggen de lapjesslang op hun twee handen en laten haar op en neer wippen. Valt ze niet van de handen?
1 2
5. De kleuters staan recht, zwaaien met de slang en geven hem dan door hoog in de lucht. Eventueel maakt de leidster het nog iets moeilijker, bijvoorbeeld: de kleuters geven de lapjesslang achter hun nek door; ze voelen haar daartegenaan wrijven; ze geven de lapjesslang gewoon achter hun rug door; ze geven de slang afwisselend in de ene en de andere richting door.
3
6 Aan het eind van de activiteit laat de leidster de lieve lapjesslang kronkelend in een slangenmandje terechtkomen. tip
4
Deze activiteit kan enkele malen herhaald worden. Telkens wordt de lapjesslang uit haar mand gehaald en er weer in te rusten gelegd.
Mogelijke vragen en opmerkingen
-
5
Kijk eens hier: de lapjesslang van Jan Rapjes, wat is die mooi! Vind jij haar ook zo mooi, Jan Rapjes? De slang kan over onze mat kronkelen, en ze is zo lang, ... Gaan we eens wat muziek opzetten? Dan kunnen we in een mooie kring zitten en de slang doorgeven. Stop, ik zet de muziek af, want elk kleutertje heeft de slang vast. Nu knoop ik de staart en de kop aan elkaar vast, en dan kunnen we een spelletje spelen met de lapsjesslang. Hoor, de muziek speelt, dan geven we de slang door. Geef jouw lapje maar aan mij door, X, en jij ook aan je buur, Y, goed zo. De muziek stopt, we houden het lapje vast. Wat zouden we nu kunnen doen? Ja, zoals X, we kunnen het lapje omhoog steken en een beetje zwaaien, goed hoor. De muziek begint weer, we geven de lapjesslang door. Ben jij bang van de slang? Het is geen echte hoor, het is maar een slinger van lapjes. Jan Rapjes, heb jij nog een ideetje om te doen? Gaan we eens rechtstaan en de slang dan doorgeven? De lapjesslang is moe en gaat naar haar bedje, zo in de mand. ...
6 7 8
uit de doeken
-
9
289
Activiteitengeheel 3: klemtoon op beeld Doelen
1
taaldoel cf. handleiding muzische doelen - (beeld) De kleuters kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren. - (beeld) De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen. - (drama) De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. - (attitudes) De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
2 3
toelichting Door samen een geregen lapjesslang te maken ervaren de kleuters hoe een (beeldend) product tot stand komt. Het samenhorigheidsgevoel en het gevoel van eigenwaarde worden gesterkt en hun kleinmotorische vaardigheden gestimuleerd. Doordat de lapjesslang (al dan niet door hun toedoen) tot leven komt, wordt hun verbeelding geprikkeld. In de uitbreidingsactiviteiten ervaren de kleuters dat er met doeken getoverd kan worden: gips maakt doeken hard en wat ruw; verf maakt doeken kleurrijk en geeft ze iets persoonlijks; vanachter doeken en doekjes kunnen kleuterkopjes piepen.
4 5
Werk vooraf -
6
-
7
(bij de introductieactiviteit, bij de kern) Met het maken van een lapjesslang starten (een touw waaraan lapjes stof afgewisseld met grote houten parels geregen worden). Het resterend stuk touw is nog erg lang. (bij de introductieactiviteit, bij de kern) Een heleboel lapjes verzamelen van 10 cm x 10 cm (verschillende kleuren en texturen), waarin er telkens een gaatje gemaakt wordt. (bij uitbreidingsactiviteit 2) Van elke kleuter een foto verzamelen. Indien de foto’s teruggegeven moeten worden, maakt de leidster een duidelijke kopie van elke foto. (bij uitbreidingsactiviteit 5) Een doek over een tafel spannen en er met zwarte textielverf een aantal vlakken op afbakenen. Enkele vlakken worden afgeplakt.
INTRODUCTIEACTIVITEIT: JAN RAPJES MAAKT EEN LAPJESSLANG
8
Groeperingswijze klassikaal
Materiaal
uit de doeken
9
290
-
een onafgewerkte lapjesslang met een erg lang touw (cf. werk vooraf); lapjes (cf. werk vooraf); houten parels en/of ander (stevig en voldoende groot) rijgbaar materiaal; Jan Rapjes.
Verloop
1. Wanneer de kleuters in de klas komen, zien ze een onafgewerkte slinger liggen: er zijn al enkele lapjes en parels aan geregen, maar het touw is nog verschrikkelijk lang. Het is de slinger waaraan Jan Rapjes die nacht hard gewerkt heeft. Het lappenpopje was immers onder de indruk van wat je met doekjes allemaal
kunt doen (cf. ontdek- en experimenteerfase, In de kleine groep (2)). Hij verwijst heel uitdrukkelijk en vol bewondering naar wat hij de kleuters in die activiteit heeft zien doen. 2. Jan Rapjes doet enkele spelletjes met het stukje slinger, bijvoorbeeld: rondzwaaien met de slinger en de kleuters hem laten vangen; hem op en neer laten gaan, terwijl een kleuter ernaar springt; de slinger laten kronkelen als een (lieve) slang; vanuit deze impuls ontstaat bij Jan Rapjes het idee om de slinger ‘lapjesslang’ te noemen.
1 2
3. De basismaterialen (doekjes met gaatje, grote houten parels of ander (stevig en voldoende groot) rijgbaar materiaal) liggen ook in de kring. Jan Rapjes nodigt de leidster en de kleuters uit om hem te helpen om de lapjesslang langer te maken. De kleuters kiezen enkele materialen en rijgen ze samen met de leidster aan het touw. Jan Rapjes spoort de kleuters aan om een ‘mooi’ lapje te kiezen, om telkens een doekje af te wisselen met een parel, om het materiaal zelf te rijgen, ...
3
4. Jan Rapjes is erg blij met de hulp, maar de leidster merkt op dat het resterende touw nog heel lang is. Ze stelt voor dat enkele kleuters eraan verder werken (in de kern).
4
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kijk eens wat er hier op de grond ligt, wat is dat? Een héél lang touw, en hier is dat touw heel mooi versierd met doekjes en parels, echt prachtig! Wie zou dat gedaan hebben? JR: Ik heb dat gedaan, maar het is niet af, het is een verrassing! Ik zag de kinderen vorige keer bezig met doekjes en touw en ik vond het een heel goed idee om door de gaatjes in de doeken touw te steken. Ik wilde een slinger maken. JR: Kijk eens wat je met mijn slinger allemaal kan: springen en zwaaien. JR: Zouden jullie willen helpen om de lapjesslang nog veel langer te maken? JR: Hier kan je de mooiste lapjes kiezen voor de lapjesslang en dan een pareltje rijgen en dan weer een ander heel mooi lapje. Vind jij dit het mooiste lapje? Wat ga je nu kiezen? Wie gaat er het volgende pareltje aan het touw rijgen? Kijk, zo wordt de lapjesslang altijd langer en langer. Wie wil er graag verder aan de lapjesslang werken? ...
5 6 7
KERN: DE LAPJESSLANG WORDT LANGER EN LANGER
8
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters -
de onafgewerkte doekjesslinger van Jan Rapjes uit de introductieactiviteit; een stuk touw voor elke kleuter (ongeveer 60 cm); een variatie van lapjes (ongeveer 10 cm x 10 cm) (cf. werk vooraf); houten parels en/of ander stevig rijgmateriaal.
Verloop
1. De kleuters krijgen elk een touw; de parels en lapjes liggen beschikbaar. De leidster en Jan Rapjes moedigen de kleuters aan om met hun stukje slinger te beginnen en om hem zo lang mogelijk te maken. Dan wordt de lapjesslang nog langer.
uit de doeken
Materiaal
9
291
tips
1
2. Terwijl de kleuters de materialen rijgen, verwoordt de leidster de handelingen en de ervaringen van de kleuters. -
De leidster kan zorgen voor enkele kleine ‘frustraties’: het touweinde kan misschien wat rafelen, de gaatjes in sommige lapjes zijn wat te klein; het gaatje van een houten parel kan verstopt zijn. Die kleine frustraties sporen kleuters aan om te communiceren: ze lokken hen misschien ook uit hun spreektent. Jan Rapjes kan allerlei probleempjes ondervinden of zelf creëren: hij kan teveel parels of teveel doekjes na elkaar rijgen; er kan al eens een parel van z’n touw glijden, .... Jan Rapjes borduurt verder op het beeld van de slang: de kleine slingers zijn kleine slangetjes (het popje speelt dat ook uit), en die worden straks een grote slang. Hij nodigt de kleuters ook uit om hun slang tot leven te brengen.
2
-
3
3. Aan het eind van de activiteit worden de verschillende individuele slingers aan elkaar geknoopt en aan het stukje van Jan Rapjes: de slang is nu al heel lang.
4 5 6 7
4. De lapjesslang kan nadien in de kring aan bod komen (cf. Activiteitengeheel 2: Muziek, uitbreidingsactiviteit 2) of in de snoezelruimte. tip
De lapjes waarmee de slang gemaakt worden, kunnen ook ontstaan uit een door de kleuters beschilderd/ bestempeld/... laken dat ze met behulp van de leidster in repen scheuren (de leidster knipt vervolgens de lapjes) of uit door de kleuters gebatikte repen (cf. uitbreidingsactiviteit 6).
8
Mogelijke vragen en opmerkingen
uit de doeken
9
292
-
Jij kiest wel hele mooie lapjes uit voor de lapjesslang. Ga je ook pareltjes rijgen? JR: Oei, dat lukt niet meer met dit touw. Het is niet meer goed. Ik moet er een stukje van knippen. Hoe zou het komen dat je niet door gaatje kan? Wat zouden we kunnen doen? Ga je een ander lapje kiezen? Zal ik eens helpen? JR: Straks als alle kleine slangetjes af zijn, kunnen we een hele lange slang maken door ze allemaal aan elkaar vast te maken. Lukt het om het touw door het gaatje te krijgen? Is je touw nog goed? Vraag eens aan Jan Rapjes of je slang al lang genoeg is. Nu we alle kleine slangetjes aan elkaar vastgemaakt hebben, is de lapjesslang heel lang geworden, kijk eens. ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 1: GIPSPLOOIEN11 Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
sneldrogend gips; stukken lakenstof (ongeveer 30 cm x 30 cm); emmertjes; voldoende grote planken uit kunststof of linoleum (ongeveer 50 cm x 50 cm); bekertjes; soeplepels of houten spatels.
2 3
Verloop
1. De leidster heeft al het materiaal klaargezet en per kleuter de juiste hoeveelheden water en gips al afgemeten. De activiteit vindt plaats in de buurt van de wastafel. 2. De kleuters gieten het water en het gipspoeder in hun emmertje. Ze roeren goed met de soeplepel of spatel tot er een glad papje ontstaat.
4
3. De kleuters roeren hun stukje lakenstof door het gips met behulp van de spatel. 4. Vervolgens pakken de kleuters het stukje laken met hun handjes vast en leggen het op hun plank. Ze mogen het stukje stof met hun handjes modelleren; ze mogen er ook proppen papier ondersteken (of een ander materiaal) om reliëf aan te brengen. Hoe meer plooien de lakens vertonen, hoe mooier het effect.
5
Voor kleuters die hun handjes niet graag ‘vuilmaken’, kan de leidster fijne plastic handschoenen klaarleggen.
6
tip
5. Het geheel moet eventjes drogen. Als de gipslaag te dun is, kan er nog gips over het laken gegoten worden.
7
6. Het reliëfwerkje kan met contactlijm op een stuk wit karton gekleefd worden. tip
In een volgende activiteit kan het gipsreliëf beschilderd worden.
8
-
11
Ga jij water bij het poeder gieten? Je mag heel dit kannetje erbij gieten. Jij bent wel heel goed aan het roeren! Nu mag je het doekje in het papje leggen en met je stokje goed roeren. Wil jij ook een doekje bij je papje doen? Wil je niet met je handjes aan het papje komen? Vind je het vies? Zal ik handschoentjes nemen? Neem het maar uit je papje je doek en leg hem maar op je plankje. Nu kan je erin kneden, maar straks niet meer, dan wordt het hard. Voel je het harder worden? Kijk, je kan er ook papier onder leggen, dan wordt het wat hoger langs deze kant. Vind je het leuk om met je handjes te kneden? Hoe voelt het aan? ...
- cf. Boudry, C. & M. Vandenbroeck (1995), Gepeuter. Kunstzinnige activiteiten met peuters van 2 tot 5 jaar. Vormingscentrum voor de begeleiding van het jonge kind, Utrecht - cf. ‘We zitten erin!’, Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 3
uit de doeken
Mogelijke vragen en opmerkingen
9
293
UITBREIDINGSACTIVITEIT 2: EEN PIEP-SHOW MAKEN Groeperingswijze
1
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
2 3
stevig karton (70 cm x 1 m); foto’s van de kleuters of een kopie (cf. werk vooraf); lapjes stof; lijm; perforator; schaar; schilder- of tekengerei.
Opmerkingen -
4
-
5
Deze activiteit volgt het best op Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 3, waar de kleuters zich onder doeken verstoppen. Als dit mogelijk is, kan het maken van de kopieën geïntegreerd worden in de activiteit. Voor jonge kleuters is dat een hele ervaring. Eventueel maakt de leidster ook een kopie van één van hun handjes. Het is heel fijn om deze activiteit aan te bieden aan alle kleuters. Zo wordt het een piep-showwand van de hele klas.
Verloop
1. De leidster verwijst naar de verstopspelletjes die zij tot dan toe bij de kleuters heeft kunnen observeren. Ze neemt de stapel foto’s en een wit doekje met gaatjes om ze achter te verstoppen. De kleuters komen door de gaatjes piepen en mogen het doekje langzaam wegtrekken; er wordt gezegd wie er op de foto staat. De kleuters kunnen vertellen over wie en wat ze op de foto zien. Zo worden de kleuters vertrouwd met de foto’s van zichzelf en hun klasgenootjes. De leidster selecteert de foto’s van de kleuters die aan de activiteit deelnemen.
6
2. De kleuters kleven (de kopie van) hun foto op een groot stuk karton. De leidster schrijft de naam eronder of de kleuters zetten er hun stempeltje bij.
7
3. Daarna krijgen de kleuters elk een lapje stof. Het lapje wordt gefixeerd, en de kleuters mogen het beschilderen of erop tekenen. tip
8
De kleuters kunnen hun stukje stof ook van een grotere lap scheuren. 4. Samen met de leidster maken de kleuters gaatjes in hun lapje: ze gebruiken een perforator of maken knipjes met een schaar. De leidster begeleidt hen hierbij intensief.
uit de doeken
9
294
5. Vervolgens kleven de kleuters de lapjes zo dat ze als een flapje over de foto terechtkomen. 6. De piep-showwand komt in de onthaalhoek terecht. Het is gegarandeerd een trekpleister op vele momenten. tip
Ongeveer dezelfde werkvorm kan leiden tot een piep-show in boekvorm. .
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kom eens kijken door dit gaatje en vertel eens wat je ziet. Wat doet X op de foto? Ken jij dat kindje op deze foto? Wie is het, denk je? Kunnen jullie nu nog zien welke foto ik hier heb? En nu, nu ik het doekje tot hier hou? Ga je wat lijm doen op je foto, aan de achterkant? Dan kleven we ze er nog bij. Welk symbooltje heb jij? Zal ik je naam er ook bijschrijven? Wat wil jij doen, schilderen met verf op je doekje of tekenen met wasco’s? Waar moet ik nog een gaatje knippen? Ga jij duwen op de perforator? Dan kijken we eens door het gaatje. ..
1 2 3
UITBREIDINGSACTIVITEIT 3: SPOORLOPEN OP DOEK12 Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
4
Materiaal -
een of twee grote, oude maar stevige lakens (wit); een paar wasteilen; water; oude handdoeken; tape; in verschillende kleuren verf gedrenkte sponsen.
5 6
Verloop
1. De leidster maakt de setting op voorhand klaar. Ze plaatst een teil met een met verf overgoten spons aan de ene zijde en een teil met water aan de andere zijde van het doek. Het doek is een langere strook lakenstof, met tape op de grond geplakt.
7
2. De kleuters gaan spoorlopen: ze stappen met hun blote voetjes op de spons vol verf, bewegen zich over het laken, spoelen hun voetjes af en wrijven ze droog met de oude handdoek. De leidster spoort aan tot variatie, bijvoorbeeld: stappen (traag): goed duwen met de het hele voetje; rennen (snel): de voet wordt niet helemaal afgedrukt; op de tenen stappen; met twee voetjes tegelijk springen; voetje voor voetje; rondjes draaien.
3. Eventueel biedt de leidster nog eens een ander, onbeschilderd laken aan. 4. De lakens worden opgehangen wanneer ze droog zijn. De leidster laat de kleuters zoeken naar hun eigen sporen. Ze vraagt waarom ze denken dat die voetjes van hen zijn.
12
- cf. Moons, J. (2004), ‘Kleuters in actie!’, In: Kleuters & ik, jg. 20, nr. 4 - cf. ‘Schoenen aan, schoenen uit’, Activiteitengeheel 3: Beeld, uitbreidingsactiviteit 2
uit de doeken
De kleuters ontdekken hun voetsporen en de verschillen in de sporen.
8 9
295
Mogelijke vragen en opmerkingen -
1
-
2
Vind jij het leuk om met je voetjes in de verf te gaan? Hoe ga je stappen over het laken, traag of snel? Welke kleur wil jij geven aan je voetsporen? Kijk eens hoe groot je voetjes al zijn! Wie wil er eens op zijn/haar teentjes over het doek lopen? Dat geeft vast en zeker hele gekke sporen, tenensporen, ... Ja, jij springt met je twee voetjes samen. Kijk eens naar je spoor! Welke sporen zouden van jou zijn denk je? Hoe weet je dat? ...
UITBREIDINGSACTIVITEIT 4: MIJN EIGEN KNUFFELDOEKJE
3
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
4
Materiaal -
5
een (wit) doekje per kleuter van 20 à 30 cm x 20 à 30 cm; allerlei materialen om het doekje een persoonlijk ‘tintje’ te geven: verf en penselen, textielstiften, elastiekjes, een sopje textielverf, stempels, kleine stukjes stof (om te kleven), textiellijm, glitters, ...; flesjes met (kleutervriendelijke) geurende essence (vanille, lavendel, ...).
Verloop
1. De leidster roept samen met de kleuters de anekdote rond Jan Rapjes en zijn verloren doekje op (cf. Activiteitengeheel 1: Beweging, introductieactiviteit) en het verhaal Waar is mijn toddeltje? (of een ander boekje, cf. suggesties; cf. Activiteitengeheel 2: Muziek, introductieactiviteit). Jan Rapjes en zijn doekje, en ook het prentenboekje worden erbij gehaald. De leidster heeft ook haar eigen knuffellapje bij. Samen zingen ze het liedje ‘En ik vind mijn doekje lief’ (cf. Activiteitengeheel 2: Muziek, kern).
6 7
2. De leidster nodigt de kleuters uit om van witte doekjes hun eigen, hoogstpersoonlijke doekjes te maken (anders weten we toch niet welk doekje van wie is!). Ze stelt de materialen voor, en laat de kleuters individueel kiezen.
8
3. Terwijl de kleuters hun eigen doekje versieren, begeleidt de leidster hen intensief. Ze speelt in op hun suggesties en ondersteunt hen in het uitvoeren van hun plannen (bv. praktische hulp). Ze maakt de kleuters ook attent op elkaars ideetjes. Samen met Jan Rapjes motiveert en stimuleert ze hen, o.a. om technieken te combineren, om het doekje helemaal te versieren Tussendoor zingt de leidster eventueel het liedje ‘En ik vind mijn doekje lief’ nog eens. Ze kan ook het volgende versje aanbrengen:
uit de doeken
9
296
het versje ‘Doekje lief Doekje lief Doekje lief Doekje zacht Ik slaap met jou De hele nacht.
4. Tot slot laat de leidster de kleuters kiezen welk geurtje hun doekje mag krijgen. Er worden enkele druppels gesprenkeld.
5. De leidster noteert de naam van de kleuter met textielstift op het doekje. 6. Dit ‘hoogstpersoonlijke’ doekje wordt geïntegreerd in allerlei activiteiten, bv. Activiteitengeheel 1: Beweging, kern en Activiteitengeheel 2: Muziek, kern.
1
tips
-
Het doekje kan een plaats krijgen bij de piep-show (cf. uitbreidingsactiviteit 2). De kleuters kunnen ook een slobber-T-shirt een persoonlijk tintje geven (cf. Activiteitengeheel 1: Beweging, uitbreidingsactiviteit 2).
2
Mogelijke vragen en opmerkingen -
Kennen jullie dit boekje nog? Wat was het meisje kwijt? Jan Rapjes heeft zijn eigen doekje meegebracht en ik ook. Willen jullie ook een eigen doekje maken? Hoe ga jij je doekje versieren? Met verf of met stiften? Je hebt al heel mooi getekend met de stiften. Wil je je doekje nog met iets anders versieren? Hier is nog plaats! Kijk, X kleeft nog een ander prachtig stukje stof in het hoekje. Vind jij dat ook mooi? Wil jij ook een heel mooi stofje kiezen? Ik zal al een beetje lijm in dit potje doen. Zal ik je naam hier onderaan schrijven? Dan weten we altijd dat dit doekje van jou is! Kom eens ruiken aan deze geurtjes. Dan mag je kiezen welk geurtje je op je doekje wil. Wil jij je doekje ook een lekker geurtje geven? ...
3 4 5
UITBREIDINGSACTIVITEIT 5: BATIKKEN
6
Groeperingswijze
begeleide groepsactiviteit met vijf à zes kleuters
Materiaal -
doek op tafel (cf. werk vooraf); textielverf en dikke penselen (bv. mousse balletje op stokje); elastiekjes; was, kookplaat en kookpot; kleurensopje; bruin papier; strijkijzer; water; emmers.
7 8
-
Het batikken verloopt over meer dan één moment. Het aandeel van de leidster in deze activiteit is groot in vergelijking met dat van de kleuters. Het hele proces lokt echter bijzonder veel verwondering (en dus communicatie) uit.
Verloop
1. De leidster heeft op voorhand een doek over een tafel gespannen en er met zwarte textielverf een aantal vlakken op afgebakend. Enkele vlakken heeft de leidster afgeplakt. Op een veilige afstand wordt de was verwarmd. In een wasteil staat een kleurensopje klaar.
uit de doeken
Opmerkingen
9
297
2. Met textielverf en een dik penseel schilderen de kleuters naar hartelust in de ‘open’ vlakken. 3. Over die gekleurde vlakken strijkt de leidster met een verfborstel vloeibare was. De was moet lang genoeg drogen. Dan kan het doek losgemaakt worden.
1
4. De leidster maakt samen met de kleuters de andere vlakken weer zichtbaar. Eventueel knopen ze hier en daar stukken ongekleurde stof samen met een elastiekje of een stukje touw.
2
5. Het doek wordt nu in zijn geheel in een kleurbad gedompeld. Tijdsduur en werkwijze hangen af van het product dat gebruikt wordt (cf. gebruiksaanwijzing). Ook de bijdrage van de kleuters hangt af van het product. 6. Eenmaal als het doek volledig droog is, strijkt de leidster de was weg met een strijkijzer en bruin papier.
3
7. Het doek wordt opgespannen en klaar is het kunstwerk. Dit is alweer een kunstwerk om de klas mee te versieren!
Mogelijke vragen en opmerkingen
4
-
5 6 7 8
uit de doeken
9
298
Jij bent wel heel mooi aan het schilderen in het rood! Wil je ook een andere kleur? Wie wil er hier nog schilderen? Wat ben jij aan het schilderen? Help je mee de plakband weg te doen? Waar gaan we nog een knoop maken? Nu gaan we ons prachtig doek verven. We dompelen het helemaal in deze teil met verf. Kijk eens naar ons kunstwerk. Weet je nog wie dat hier schilderde? Waar gaan we het hangen in de klas? ...
Suggesties Suggesties voor bijkomende activiteiten
1
Beweging - ‘Olifantenrij’ De leidster bindt lange repen om de buik van de kleuters en laat hen een olifantenrij vormen. Het liedje ‘Olifantje in het bos’ wordt aangeboden. Leenhouts, J. e. a. (2004), Boem ra ta ka ta. Kinderen zingen 40 vrolijke peuterliedjes. Trude Van Waarden Produkties, Bussum
2 3
Olifantje in het bos (Jolet Leenhouts) Olifantje in het bos laat je mammie toch niet los. Anders raak je de weg nog kwijt en dan krijg je later spijt. Olifantje in het bos Laat je mammie toch niet los.
4
Beeld
5
- ‘Stof in de draad’ De leidster maakt een constructie met kippendraad(gaas), en een scheidingswand. In de gaatjes van de kippendraad kunnen de kleuters lapjes stof duwen met hun vingertje.
6
- ‘Constructies maken’ De kleuters maken constructies met doeken, wasknijpers, stoelen, tafels, ... Het versje ‘Een huisje maken’ wordt aangeboden. Een huisje maken
7
Een huisje maken Van een oud laken Daar, die scheur! Dat is de deur
8
Liedjes en versjes
Lekker zacht (Mieke van Hooft) Lekker zacht en lekker lui, met mijn neus in mama’s trui. Met mijn hand op papa’s arm. Fijn hè baby,
uit de doeken
- Snoezelversje ‘Lekker zacht’ Van Hooft, M. (2002), Stamp stamp olifant. Holland, Haarlem
9
299
lief en warm.
- Zakdoekversje ‘Ik kreeg van moeke een doekje’ Van Den, F. (1999), Ik zeg het met een vers. In: Dopido, januari, p. 1
1
Ik kreeg van moeke een doekje (F. Van den)
2
Ik kreeg van moeke een doekje, ik steek het in mijn broekje. Ik haal het er weer uit als ik mijn neusje snuit.
- Versje ‘Op een doek met vier hoeken’ De Kockere, G. (1996), In: Dopido
3
Op een doek met vier hoeken (Geert De Kockere)
4
Op een doek met vier hoeken eten we taart, eten we koeken. En is alles op, dan plooien we hip, hap, hop, de vier hoeken mooi weer op
- Versje ‘Mijn tas’ Van Hooft, M. (2002), Stamp stamp olifant. Holland, Haarlem
5
Mijn tas (Mieke van Hooft) Er zit van alles in mijn tas: schone sokken, warme das (jas). Mijn pyjama en mijn beer. Nog wel honderd dingen meer. En als ik zoek en zoek vind ik gelukkig ook mijn doek. Mijn lieve knuffeldoek
6 7 8
uit de doeken
9
- Versje ‘In het donker’ Depondt, L. & T. Vercruysse (ill.) (1989), Kijk maar! Kijk maar! 40 gedichten voor peuters en kleuters. Standaard Uitgeverij, Antwerpen
300
In het donker (Luk Depondt) In het donker In mijn bed Beertje (doekje) Dicht bij mij Bang voor ’t donker In mijn bed Doekje
zorgt voor mij Mama weg Papa weg Doekje Aan mijn zij
1
- Versje ‘Beertje’ Depondt, L. (1998), Dichter bij mij. Bakermat, Mechelen Beertje (Luk Depondt)
2
Beertje (Doekje) Doekje weg Doekje zoek Ik zoek In elke hoek
3
Doekje lief Kom maar vlug bij mij Dan ben ik Weer blij!
4
Suggesties voor prentenboeken
5
- Anderson, L. (1999), Knuffellap. Clavis, Hasselt In dit tekstloos boekje is Olle, een peuter, haar knuffellap kwijt. Zonder haar lapje kan ze echter niet slapen. Een lief knuffelkonijn komt met een speelgoedkar en laat allerlei speelgoed zien waarom Olle mag slapen. Olle wordt echter steeds verdrietiger en bozer totdat ... ook de knuffellap uit de speelgoedbox tevoorschijn komt.
6
- Boeke, J. & A. Van Norden (1999), Waar is Dikkie Dik? Gottmer, Haarlem Wanneer Dikkie Dik verstoppertje speelt met zijn vrienden, valt hij in slaap in de wasmand. Zijn vrienden zoeken hem overal: onder het tapijt, achter het gordijn, in de slaapkamer, in de badkamer, ... totdat ze door al hun lawaai Dikkie Dik wakker maken.
7
- Bruna, D. (2002), Boris op de berg. Mercis, Amsterdam Wanneer Boris Beer op een berg is, wordt hij verrast door de regen. Gelukkig is zijn vriendin Barbara daar met een tent waarin ze kunnen schuilen. Net zoals de verhalen rond ‘Nijntje’, is de tekst op rijm geschreven.
8
- Dubois, C. (1991), Verstoppertje spelen. Infodok, Leuven Bas en Bieke en hun hamstertjes spelen verstoppertje in zowat elke kamer van het huis. Doeken allerhande bieden ideale verstopkansen. In Jaspaert, K. (red.) (1999), Taal-Verhaal. Prentenboeken, verhalen en drama in de kleuterklas, Wolters Plantyn, Deurne vind je een uitgebreide activiteitenfiche bij dit prentenboek.
uit de doeken
- Cousins, L. (2004), Voelen en aaien en tellen met muis. Leopold, Amsterdam Voel- , kijk- en telboek rond de bekende muis waarin de peuters aan heel wat verschillende doekjes uit het huis van Muis kunnen voelen.
9
301
- Gliori, D. (2001), Het dekentje van Deesje. Van Holkema & Warendorf, Houten Deesje, een knuffelkonijn, kan niet slapen want ze vindt haar knuffeldekentje niet. Iedereen helpt zoeken, maar het dekentje is nergens te vinden. Deesje mag bij mama en papa in het grote bed, en wat vinden ze daar onder het kussen? Het knuffeldekentje!
1
- Graham, B. & J. P. M. Meinderts (1987), Het rode wollen dekentje. Ploegsma, Amsterdam Julia krijgt voor haar geboorte een rood dekentje. Zij neemt het overal mee naartoe en doet er van alles mee.
2
- Oxenbury, H. (2003), Ik voel. Gottmer, Haarlem Dit is een aanwijsboekje waarin een peuter allerlei dingen om hem heen betast, van de poes en de baard van papa tot zijn eigen knuffellap.
3
- Visser, R. & T. Meirinck (2001), De groeijurk. Gottmer, Haarlem In dit telboekje groeit de jurk van Marieke mee tot ze 10 jaar is. Het verhaaltje begint wanneer Marieke 1 jaar wordt en een nieuwe roze feestjurk krijgt. Jaar na jaar wordt haar jurk een beetje langer. Wanneer ze 10 jaar is, heeft Marieke dan ook een fantastische jurk, vol verschillende lapjes stof.
4
- Van Norden, A. & J. Boeke (1999), ‘Hangmat’, In: Dikkie Dik. Het dikkerdandikke avonturenboek. Gottmer/ Becht, Bloemendaal Dikkie Dik zoekt een plekje om te slapen. Hij probeert in de hangmat te geraken. Gemakkelijk is dat niet, maar uiteindelijk slaagt hij er toch in.
5
In hetzelfde boek staan er nog verhaaltjes die bij het belangstellingscentrum ‘Uit de doeken’ passen: - ‘Worst’: Wanneer Dikkie Dik op een tafeltje een worst ziet liggen, wil hij die natuurlijk pakken. Hij trekt aan het tafelkleed en alles schuift van tafel af: de worst, de vaas met bloemen, ... - ‘Gordijn’: Samen met zijn vriendje Poeka rent Dikkie Dik door het huis. Eén van hun spelletjes is in gordijnen klimmen. Maar twee poezen aan één gordijn, dat is te veel van het goede. Samen met het gordijn vallen de twee poezen pardoes naar beneden.
6 7 8
uit de doeken
9
302
BIJLAGE 1 BIJLAGE 1 BIJLAGE 1 BIJLA Lijst met de gebruikte muziek, versjes en liedjes op cd Hopster, H. & M. Van Maurik, Zingen met likkepot. Liedjes en muzikale spelletjes voor peuters. Van Tricht, Twello - Plitse pletse plas Versje ‘Regen regen spetterdespat’, track 40 Liedje ‘Bellen blazen’, track 29 - Rollen, rijden en botsen Liedje ‘Wij gaan met de autobus’, track 43 - Schoenen aan, schoenen uit Versje ‘Stamp maar mee’, track 15 Dag Jules. Liedjes voor peuters. Zwijsen-Infoboek, Meerhout - Rollen, rijden en botsen Liedje ‘Rollen, rollen’, track 15 - Schoenen aan, schoenen uit Liedje ‘Schoenen om te dansen’, track 33 Albers, M. & A. Rikhof, Muziek tussen schoot en school, muziek met het jonge kind in gezin en groepsverband. De Toorts, Haarlem - Plitse pletse plas Liedje ‘Plitse pletse plater’, cd 1, track 13 - Papier hier Liedje ‘Eén en twee’, cd 1, track 37 Liedje ‘Ik wandel’, cd1, track 61 - Rollen, rijden en botsen Liedje ‘Rollen, rollen’, Bijloo, D., cd 1, track 24 Liedje ‘De wielen van de bus’, Van de vegt, L., cd 1, track 54 Liedje ‘De stoomtrein’, cd 2, track 21 Liedje ‘Zo gaat de molen’, cd 1, track 47 Liedje ‘Tsjoeke tsjoeke tsjoek’, cd 1, track 49 Stichting Nevofoon/Danskant, Peuters dansen deel 1. Hakketoon
- Uit de doeken Muziek ‘Gaap’, track 29 Muziek ‘Pim pam peus’, track 11
Bijlage 1
- Papier hier Liedje ‘Alle lieve kinderen’, track 21
303
Stichting Nevofoon/Danskant, Peuters dansen deel 2. Hakketoon - Rollen, rijden en botsen Muziek ‘Vroem ... Tuutuut’, cd A, track 3 - Hakketak en stokketok Muziek ‘Rommelen en trommelen’, cd B, track 5 De Haan, A. & S. Phillips, Stap maar in. Rij-, vaar- en vliegliedjes voor peuters en kleuters. Trude van Waarden Produkties, Bussum - Plitse pletse plas Liedje ‘Mijn schommelboot’, track 3 - Rollen, rijden en botsen Liedje ‘De autoblues’, tracks 10 en 28 Liedje ‘Rije, rije, rije’, track 9 Busser M. & R. Schröder, Voetje voor voetje. Beweegliedjes voor peuters, op muziek van Jean van Vugt. Trude van Waarden Produkties, Bussum - Papier hier Liedje ‘voetje voor voetje’, track 5 Liedje ‘Wie mag straks de kikker zijn?’, track 16 - Rollen, rijden en botsen Liedje ‘Treintje’, track 1 Leenhouts, J. e.a., Acht kleine eendjes. Liedjes voor peuters en kleuters over lente en zomer. Trude van Waarden Produkties, Bussum - Papier hier ‘Rijen, rijen, rijen’, track 13 Leenhouts, J. e.a., Boem ra ta ka ta. Kinderen zingen 40 vrolijke peuterliedjes. Trude Van Waarden Producties, Bussum - Plitse pletse plas Liedje ‘Tikke takke regen’, track 13 - Papier hier Liedje ‘De kikkertjes’, track 26
Bijlage 1 304
- Rollen, rijden en botsen Liedje ‘Autobus’, track 20 Liedje ‘Zo gaat de molen’, track 24 Liedje ‘De trein die rijdt op wielen’, track 37 Van Hooft, M. (tekst) & J. Bielen (muziek), Hola hee, ik zing mee!, Dopido-Doremi, 2003-2004 - Gaatjes en buizen Liedje ‘een gaatje in mijn sok’, track 10
BIJLAGE 2 BIJLAGE 2 BIJLAGE 2 BIJLA
Bijlage 2
Pictogrammen met watergeluiden
305
Bijlage 2
306
307
Bijlage 2
Bijlage 2
308
309
Bijlage 2
BIJLAGE 3 BIJLAGE 3 BIJLAGE 3 BIJLA Pictogrammen voor ‘luid’, ‘stil’, ‘snel’ en ‘traag’
LUID
Bijlage 3 310
STIL
A
TRAAG
Bijlage 3
SNEL
311
BIJLAGE 4 BIJLAGE 4 BIJLAGE 4 BIJL Een hamsterpopje (Koen Crul) Materiaal -
twee grote bruine ronde sponsen; een schaar en breekmes; twee witte papierballetjes voor de ogen; zwarte alkoholstift; patex contactlijm; kunstbont (bv. lichtbruin).
Werkwijze
1. Snij een driehoek uit één van de twee sponsen, lijm het terug aan elkaar (tekening 1) Dit wordt het lijfje van de hamster. 2. Pak de uitgesneden driehoek en plak het overlangs zodat je een spitse vorm krijgt. knip twee ronde hoeken van de andere spons af en plak het aan de voorkant van de spitse vorm. Knip het een beetje bij zodat het er wat rond uitziet (tekening 2). 3. Plak deze vorm op de scherpe kant van het lijfje. Met een rond stukje (derde hoek van de andere spons) maak je het achterhoofd. Hierop kan je de oren monteren, die maak je van twee ronde schijfjes die je wat rond zet (tekening 3). 4. De ogen zijn de witte papierpolletjes waarop je een pupil tekent. Laat ze goed naar voor kijken, niet naar boven! De afstand tussen twee ogen is een oog (tekening 4). 5. De voeten zijn twee rechte stukjes die je bijknipt om de tenen te vormen. De armen zijn iets moeilijker, daarvoor neem je een recht stuk, een balkje, waar je een stukje bijknipt om de handen aan te duiden en een stukje om de handpalmen weer te geven. De armen plak je zo dat ze naar voor en lichtjes naar buiten staan (tekening 5). 6. Ten slotte knip je een klein rond staartje en plak je dat op de achterzijde en kan je met kunstbont de voorkant harig maken en een klein stukje op zijn kop plakken. Zijn neusje kleur je een beetje donker.
tips
-
Bijlage 4 312
Pak het popje met één hand aan de achterkant vast en laat het rondstappen door links-rechte te bewegen. Duw de hoofdje in de richting dat je wil kijken, oogcontact is bijzonder belangrijk. Met de pootjes kan je dingen vastnemen door met je je eigen hand voorwerp te pakken en ze tegen het pootje van de hamster te drukken. Speel rustig en in kleine, duidelijke bewegingen, neem tijd voor je handelingen.
313
Bijlage 4
Bijlage 4
314
Bonte Boel! werd ontwikkeld door het Steunpunt NT2/Centrum voor Taal en Migratie in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs en de Provincie Vlaams-Brabant. Kleuterleidsters leverden talrijke ideeën voor dit boek.
Illustraties
Tine Vercruysse
Muzieknoten Claudine Martens Vormgeving
Riet Theys
Steunpunt Nederlands als Tweede Taal
via muzische vorming
Machteld Verhelst Kristien Coussement Silvie Vanoosthuyze Lieve Verheyden
Taalvaardigheidsstimulering voor de jongste kleuters
Auteurs
Bonte Boel!
Bonte Boel! is een bonte verzameling ideeën om er in kleurrijk gezelschap van jonge kleuters een bont geheel van te maken. Het is de bedoeling om via activiteiten rond muzische vorming (beweging, muziek en beeld) de taalvaardigheid te stimuleren.
Taalvaardigheidsstimulering voor de jongste kleuters via muzisch e vorming