BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen Beschrijving van de good practice
Auteur(s)
Corrie van Dam
Datum
Utrecht, februari 2010
© MOVISIE
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
Deze publicatie is ontwikkeld als één van de onderdelen van het project Professionaliteit Verankerd. Het project Professionaliteit Verankerd maakt deel uit van het VWS programma Beter in Meedoen dat een kwaliteitsimpuls wil geven aan de uitvoering van de Wmo. Dit gebeurt door kennis beschikbaar te stellen waarmee gemeenten, uitvoerende instellingen in wonen-zorg-en welzijn, professionals, organisaties op het gebied van vrijwillige inzet, actieve burgers en cliënten optimaal kunnen werken aan het succes van de Wmo. Het project Professionaliteit Verankerd heeft tot doel een kwaliteitsimpuls te geven aan de professionele kwaliteit van de uitvoering van de Wmo. Het is een samenwerkingsproject van de MOgroep, VGN, GGZ Nederland, ABVAKABO, NVMW, Phorza en BON en het project wordt uitgevoerd door MOVISIE Beroepsontwikkeling.
MOVISIE is het landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling. We bieden toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. In ons werk staan vijf actuele thema’s centraal: huiselijk en seksueel geweld, diversiteit en participatie, kwetsbare groepen, leefbaarheid, mantelzorg en vrijwillige inzet. Kijk voor meer informatie op www.movisie.nl/professionaliteitverankerd.
COLOFON Auteur(s): Corrie van Dam Projectnummer: P1854 Datum:februari 2010 © MOVISIE
Inhoudsopgave 1
2
3
4
5
6
De context.......................................................................................................................................... 1 1.1 De probleemsituatie ................................................................................................................... 1 1.2 De kern van een hostel .............................................................................................................. 2 1.3 Het bijzondere............................................................................................................................ 4 1.4 Project BinnenPlaats en de Wmo .............................................................................................. 4 1.5 Financiering en verantwoording................................................................................................. 5 De start en voortgang van de hostels................................................................................................ 6 2.1 Projectorganisatie ...................................................................................................................... 6 2.2 Planteam.................................................................................................................................... 7 2.3 Communicatie ............................................................................................................................ 7 2.4 Beheergroepen .......................................................................................................................... 8 2.5 Verbeteracties............................................................................................................................ 9 Het proces van uitvoering................................................................................................................ 10 3.1 Het dagelijks leven................................................................................................................... 10 3.2 De professionals ...................................................................................................................... 11 3.3 Gebruikte methodiek................................................................................................................ 12 3.4 Voorwaarden voor bewoners................................................................................................... 13 Maatschappelijke effecten ............................................................................................................... 15 4.1 Effect op de leefbaarheid en veiligheid in de buurt.................................................................. 15 4.2 Effect op de bewoners ............................................................................................................. 16 4.3 Effect voor de gemeente en de financier ................................................................................. 17 4.4 Overdraagbaarheid .................................................................................................................. 18 Voorwaarden voor succes en competenties van professionals ...................................................... 19 5.1 Rol van beheergroepen essentieel .......................................................................................... 19 5.2 Andere randvoorwaarden ........................................................................................................ 19 5.3 Competenties van professionals.............................................................................................. 20 Bronnenlijst ...................................................................................................................................... 22
1
De context
1.1
De probleemsituatie
In de jaren negentig van de vorige eeuw leefden veel dak- en thuislozen in Utrecht in en om het winkelcentrum Hoog Catharijne (HC). Uit onderzoeken van het Trimbos-instituut (1998) en het Instituut voor Verslavingsonderzoek (2000) kwamen de volgende groepskenmerken van de Utrechtse dakloze verslaafden naar voren:
•
De groep dakloze verslaafden bedroeg ongeveer vijfhonderd personen, waarvan circa de helft verslaafd was aan harddrugs.
•
De dakloze verslaafden waren overwegend langdurig dakloos, laag opgeleid, alleenstaand en hadden hoge schulden.
•
De meesten brachten de nacht overwegend buiten door.
•
Bij ongeveer de helft van hen ging de verslaving gepaard met ernstige psychiatrische problematiek.
•
Velen waren vaste klanten van politie en justitie.
De expeditiestraat onder Hoog Catharijne (‘de tunnel’) was voor veel van deze verslaafde dak- en thuislozen een permanente slaap-, deal- en ontmoetingsplaats én een plek om te gebruiken. Criminaliteit en overlast maakten dat de omgeving rondom HC voor veel mensen een onveilige plek werd. Bovendien was de gezondheidssituatie van de verslaafden slecht. Wethouder Hans Spekman, destijds verantwoordelijk voor onder meer de maatschappelijke opvang en verslavingszorg, besloot daarom in 2000 om samen met de betrokken partners en instellingen de situatie te verbeteren door meer en betere opvangplaatsen in de hele stad te realiseren.
‘De situatie in de tunnel was onhoudbaar. Je moet met elkaar besluiten dat je niet wilt dat medeburgers zó moeten leven. En dat geldt niet alleen voor de raad, de partners en zorginstellingen, maar ook voor de Utrechtse burgers.’ Wethouder Spekman In Utrecht werden daartoe in 2001 eerst drie gebruiksruimtes geopend, waar verslaafden met een toegangspasje in alle rust hun drugs konden gebruiken. Dat beperkte de overlast, maar het was niet voldoende.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
1
‘Decentraal, in de wijken, bouwen we 24-uursopvangvoorzieningen. Daar kan men wonen, tot rust komen en met nieuwe vormen van zorg en begeleiding weer een beetje mens worden. Dat tempert de behoefte aan drugs behoorlijk en hetzelfde geldt voor de criminaliteit en overlast die daarmee gepaard gaan.’ Wethouder Spekman De GG&GD kreeg daarom in 2000 van de gemeenteraad de opdracht om in de stad 24-uursopvangvoorzieningen (hostels) op te zetten voor 150 tot 200 verslaafde dak- en thuislozen. De afdeling Maatschappelijke Gezondheidsbevordering en -Zorg (MGZ) van de GG&GD kreeg hierin een regisserende taak. Binnen deze afdeling begeleidde het project BinnenPlaats de realisatie van de hostels. Vanwege de woonfunctie van de hostels met een min of meer vaste groep bewoners, was het de bedoeling dat de hostels over verschillende wijken in Utrecht verspreid zouden worden. Dit was een bewuste keuze. ‘Wil je bewoners weer een enigszins normaal leven laten leiden, dan moet je dat niet alleen in het centrum willen doen, maar juist in de wijken.’ Joke Kanis, beleidsondersteuner GG&GD Utrecht Na intensief overleg met wijkbewoners en betrokken instanties heeft de gemeenteraad in 2001 negen locaties aangewezen voor de bouw van de hostels. Vervolgens zijn er vanaf 2001 acht hostels gebouwd. Eén hostel is nog gepland in de wijk Leidsche Rijn. De drie in 2001 geopende gebruiksruimtes zijn later omgevormd tot zorgcentra die 24 uur per dag open zijn. Anno 2009 is er nog één zorgcentrum open: De Singel. De andere twee zorgcentra zijn dicht omdat de meeste dak- en thuislozen inmiddels fatsoenlijk gehuisvest zijn.
1.2
De kern van een hostel
Een hostel in Utrecht is een 24-uursopvangvoorziening waarin een groep al dan niet verslaafde dak- en thuislozen zo lang als ze willen – dit geldt alleen niet voor hostel de Bolksbeek – kunnen wonen. Het project heeft twee belangrijke doelstellingen: 1) Het bieden van opvang, huisvesting en zorg aan (verslaafde) dak- en thuislozen. 2) Het terugdringen van overlast die de groep van (verslaafde) dak- en thuislozen veroorzaakt en daarmee het verbeteren van de leefbaarheid en de veiligheid in de stad Utrecht.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
2
De hostels variëren in type doelgroep en grootte. Ook de mate van laagdrempeligheid en de vereiste zelfredzaamheid verschillen. Zo is hostel Habi Tante een hostel voor aan harddrugs verslaafde vrouwen. Een verslavingsspecifiek hostel richt zich op harddruggebruikers of op alcoholisten. De Hoek, Maliehof, Wittevrouwen en Overvecht zijn voorbeelden van hostels waar aan harddrugs verslaafde mannen en vrouwen wonen. In hostel Hogelanden wonen aan alcohol verslaafde dak- en thuislozen. Hostel de Bolksbeek is een woonvoorziening waar dakloze mensen één jaar kunnen wonen. De verschillen tussen de bewoners van dit hostel voor niet-harddrugsverslaafden zijn zeer divers en hun problematiek is enorm verschillend. De Bolksbeek begeleidt de bewoners binnen een á twee jaar naar een andere vorm van al dan niet begeleid wonen. In het toekomstige hostel Leidsche Maan zal de doelgroep bestaan uit harddrugsverslaafden mannen en vrouwen die al enige tijd in een van de bestaande hostels wonen en die toe zijn aan een meer zelfstandige woonvorm. Deze zogenoemde doorstromers ontvangen nog 24-uurszorg, maar de faciliteiten bieden meer mogelijkheden om met zelfstandig wonen te oefenen.
Kenmerkend voor de bewoners van de meeste hostels is het langdurige leven op straat, het jarenlange harddruggebruik, vaak in combinatie met grote problemen op meerdere levensgebieden. Vanwege hun jarenlange verslaving hebben de bewoners een slechte lichamelijke en geestelijke conditie. In de hostels krijgen ze de zorg en begeleiding van professionele hulpverleners die ze nodig hebben. De meeste medewerkers van de hostels omschrijven de bewoners als sociaal geïsoleerde mensen met bijbehorend verslavingsgedrag. Dat houdt in dat ze lastig kunnen zijn voor zichzelf, voor elkaar en voor de begeleiders. Ook is er onderling onenigheid over geld en drugs. Er zijn echter ook andere kanten aan de doelgroep: ‘De bewoners kunnen meer dan we met z’n allen ooit gedacht hadden. Het zijn bijzondere mensen die veel hebben meegemaakt. Ze delen hun leven met ons. We kunnen samen met cliënten ook lachen om hun gekke dingen, hun waanzin.’ Jeanine van het Goor-Milort, trajectcoördinator hostel De Hoek ‘Deze doelgroep maakt het zo bijzonder. Juist omdat ze uitgekotst worden. Ze zijn gekwetst en misbruikt. Veel vrouwen hebben geen andere contacten dan met ons. Ze schamen zich ook vaak voor hun kinderen. Dat is een emotioneel zwaar proces. Ze verdienen meer. Vroeger is het ergens misgegaan. Het had mij ook kunnen gebeuren.’ Elsbeth van Haaften, trajectcoördinator vrouwenhostel Habi Tante
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
3
1.3
Het bijzondere
De combinatie van het bestrijden van overlast en het ontwikkelen van een zorg- en begeleidingsprogramma voor verslaafde dak- en thuislozen maakt de Utrechtse aanpak bijzonder. Uniek voor de hostels is dat er permanente woonbegeleiding is en dat de bewoners van de hostels uitsluitend op de eigen kamer drugs mogen gebruiken. In hostel Hogelanden gaat het om alcoholgebruik. In hostel de Bolksbeek geldt deze regel niet omdat daar in principe niet-verslaafden wonen. De bewoners kunnen door de 24-uursopvang hun leef- en gezondheidssituatie sterk verbeteren en door een ‘thuis’ te bieden krijgen ze de ruimte en de rust om te mogen zijn wie ze zijn. Door het jarenlange gebruik van drugs is de geestelijke afhankelijkheid van de middelen groot. In de hostels worden daarom aan bewoners vooraf geen eisen gesteld aan hun gebruik; ze worden langzaam 'verleid' tot hulp en begeleiding. Ik zeg altijd: ‘Als jij niet verslaafd had willen zijn, had je dat allang geregeld. Dit is wat het is, daar moeten we het mee doen.’ Jeanine van het Goor-Milort, trajectcoördinator hostel De Hoek Om deze vorm van opvang, zorg en huisvesting voor verslaafde dak- en thuislozen voor elkaar te krijgen, was de inspanning van vele partijen nodig. De start van het project BinnenPlaats heeft het proces van structurele samenwerking tussen verschillende partijen op gang gebracht. Ook dat is bijzonder. 1.4
Project BinnenPlaats en de Wmo
Een van de randvoorwaarden voor het project BinnenPlaats was dat de hostels moesten passen binnen het geheel van voorzieningen voor sociaal kwetsbaren in de stad Utrecht. In december 2002 zijn daarom door de gemeente Utrecht, Agis zorgkantoor, de veldpartijen in de OGGZ en de belangenbehartigers gezamenlijke afspraken gemaakt over een sluitende zorgaanpak voor deze doelgroep. Dit programma is door alle betrokken partijen vastgesteld in de vorm van het convenant Voor een gezonder Utrecht. De samenwerking heeft geleid tot een ketenaanpak van preventie, opvang en herstel voor het wonen van sociaal kwetsbaren. Daarbij gaat het om een aanbod van gedifferentieerde woonvormen, in combinatie met zorg en begeleiding. Voor een gezonder Utrecht, waar het project BinnenPlaats deel van uitmaakt, is daarom eigenlijk een voorloper van de Wmo; het sluit met name aan op de Wmo-prestatievelden 7, 8 en 9: 7.
Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang.
8.
Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
4
9.
Het bevorderen van verslavingsbeleid.
Deze drie prestatievelden hangen nauw samen, omdat het gaat om mensen die als zeer kwetsbaar zijn aan te duiden. 1.5
Financiering en verantwoording
De gemeente Utrecht financiert de eenmalige investeringen in de hostels. Omdat de locaties nogal verschillend zijn, is alleen in algemene zin iets over de investeringskosten te zeggen. Globaal gesproken bedroegen deze in totaal per voorziening (met gemiddeld 25 bewoners) 2.000.000 tot 2.500.000 euro. Daarnaast zijn er ook incidenteel aanvullende subsidies aangevraagd bij de ministeries van VWS en VROM. In 2003 werd besloten om de 24-uurwoonvoorzieningen uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te financieren. Het gevolg hiervan was dat de hostels de overgang moesten gaan maken van een maatschappelijke opvangvoorziening naar een zorginstelling met het bijbehorende pakket aan eisen aan de kwaliteit van de geboden zorgverlening. De structurele exploitatiekosten van de hostels, zoals personeelslasten, huisvestingslasten en het zorgaanbod, worden betaald door Agis Zorgkantoor, die samen met de gemeente de opdrachtgever van de hostels is. Gezamenlijk zijn zij verantwoordelijk voor de selectie van de exploitant en voor het bewaken van de kwaliteit van zorg en begeleiding. In samenwerking met Agis Zorgkantoor zijn kwaliteitseisen opgesteld. Alle hostels moeten hieraan voldoen. Het dagelijkse beheer van de hostels en het verlenen van de dagelijkse zorg en begeleiding is in handen van een aantal AWBZ-erkende hulpverlenende instanties: de Stichting Beschermende Woonvormen Utrecht (SBWU), het Leger des Heils en De Tussenvoorziening, een stichting voor onder andere opvang van, en steun en begeleiding aan dak- en thuislozen in Utrecht. Deze hulpverlenende instanties moeten verantwoording over de geleverde zorg en begeleiding afleggen aan de gemeente en het zorgkantoor. Door de financiering van de verblijfsplaatsen vanuit de AWBZ is een belangrijke onzekerheidsfactor in de financiering weggevallen. Bovendien is hierdoor niet alleen meer zorg mogelijk, maar kan er ook meer en beter gekwalificeerd personeel worden ingezet. Omdat de bewoners niet de gehele alleenstaandenuitkering ontvangen, maar zak- en kleedgeld krijgen, betalen zij indirect ook mee aan het wonen in het hostel. In 2004 is door de gemeente verkend in hoeverre samenwerking met woningcorporaties mogelijk is. Dit heeft ertoe geleid dat één hostel ontwikkeld en gebouwd is in samenwerking met woningcorporatie BOEX. Het nieuwe hostel in Leidsche Rijn wordt ontwikkeld en gebouwd in samenwerking met woningcorporatie Portaal. De woningcorporaties nemen hiermee ook een deel van de investering voor hun rekening.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
5
2
De start en voortgang van de hostels
De gemeenteraad nam op 28 september 2000 een basisbesluit over het bouwen van negen hostels in diverse wijken van de stad Utrecht. Eind 2000 begon de gemeente met de voorbereiding en de bouw van de eerste van deze negen opvangvoorzieningen. Negen jaar later zijn door project BinnenPlaats acht voorzieningen gerealiseerd. Eén hostel is nog gepland in de wijk Leidsche Rijn. De officiële opening van dit hostel is in juni 2010. De hostels zijn tot stand gekomen door een intensief samenwerkingsverband tussen verschillende partijen. Het was voor de gemeente Utrecht van belang om al in het beginstadium samenwerking te zoeken met mogelijke partners in de stad. De GG&GD heeft als uitvoerder van het project een aparte projectorganisatie ingesteld om het hostelprogramma uit te voeren. In deze projectorganisatie staat die samenwerking met andere partijen ook centraal. 2.1
Projectorganisatie
De belangrijkste uitgangspunten van de projectorganisatie zijn: •
Het project is onderdeel van een sluitende aanpak onder bestuurlijke regievoering.
•
Er is één verantwoordelijke wethouder.
•
Verschillende disciplines maken deel uit van het projectteam.
•
Het opdrachtgeverschap krijgt samen met het Zorgkantoor gestalte.
•
De projectorganisatie werkt met beheergroepen, die een formele adviesmogelijkheid hebben.
Op bestuurlijk niveau voert de zogeheten Stuurgroep Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) de regie. In deze stuurgroep zijn alle betrokken partijen vertegenwoordigd, zoals gemeente, OGGZorganisaties, Agis Zorgkantoor, woningcorporaties, politie en justitie. Om een hostel te kunnen realiseren, moeten uiteenlopende disciplines in het projectteam vertegenwoordigd zijn: zorg, financiën, projectontwikkeling en bouw, communicatie, juridische zaken en administratieve ondersteuning. Om interne samenwerking te bevorderen tussen de verschillende gemeentelijke diensten, zoals het Ontwikkelingsbedrijf, de Dienst Stedenbouw, de Dienst Wijken en de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, is er een samenwerkingsovereenkomst afgesloten, die speciaal gericht is op project BinnenPlaats. In een zeer vroeg stadium is ook al contact gezocht met de betrokken zorginstellingen, zoals de SBWU, het Leger des Heils en De Tussenvoorziening. Ook deze samenwerking is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Eén wethouder is verantwoordelijk gesteld voor het project. Dat heeft de snelheid van werken en de besluitvorming sterk bevorderd.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
6
2.2
Planteam
Per hostel is een planteam gevormd waaraan de eigenaar van het pand, verschillende diensten van de gemeente en de voor de exploitatie verantwoordelijke zorginstelling deelnemen. Dit planteam is verantwoordelijk voor het programma van eisen, het ontwerp, het bouwtraject, de inrichting et cetera. Als de bouw/verbouwing klaar is, volgt de inrichting van het hostel. De deelnemende zorginstelling start met het selecteren en trainen van personeel en de selectie van bewoners vindt plaats. Een overkoepelend projectmanager voert de regie over alle deeltrajecten. 2.3
Communicatie
De besluitvorming over waar in de wijken de hostels gebouwd/verbouwd zouden worden heeft in Utrecht zeer zorgvuldig plaatsgevonden. Zeker als het gaat om ‘gevoelige’ en ‘omstreden’ voorzieningen zoals de hostels is communicatie en duidelijkheid over de inspraakmogelijkheden van buurtbewoners erg belangrijk. Het keuzeproces heeft daarom in overleg met de buurt plaatsgevonden, waarbij overigens wel vaststond dat er waar dan ook in de wijk een hostel zou moeten komen. Per wijk zijn verschillende mogelijke locaties aan de betreffende buurt gepresenteerd. Na het verzamelen van de meningen werd een voorstel gemaakt voor het college van B en W. Het collegebesluit werd vervolgens weer voorgelegd aan de buurt, waarna de bewoners van de buurt middels een inspraakronde formeel de mogelijkheid kregen om zowel schriftelijk als mondeling te reageren. Ten slotte nam de gemeenteraad het definitieve besluit, over alle locaties tegelijkertijd. In twee gevallen had de buurt een betere optie. Hierdoor zijn twee van de negen door B en W voorgestelde locaties na raadsbrede moties alsnog gewijzigd. In project BinnenPlaats is ervoor gekozen de buurtbewoners op een zo direct mogelijke manier te benaderen en op uiteenlopende wijze te informeren. Via allerlei communicatieve middelen, zoals voorlichtingsbijeenkomsten, huis aan huis verspreide informatie, persoonlijke voorlichting, de informatiekrant De Binnenk(r)ant, en een speciale website, zijn en worden (buurt)bewoners zo open mogelijk op de hoogte gehouden over de werkwijze, is ongerustheid over bijvoorbeeld bedelen en dealen serieus genomen, zijn vragen snel en adequaat beantwoord en is helderheid gegeven over de voortgang van het project. Op de informatieavonden was er vaak veel weerstand vanuit de buurt tegen de komst van het hostel. Toch is de dialoog met de buurt gezocht. Er waren korte lijnen tussen gemeente, politie en buurtbewoners en er is geïnvesteerd in vertrouwen. Het doel daarvan was een beter begrip en draagvlak te creëren voor de noodzaak van voorzieningen voor (verslaafde) dak- en thuislozen.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
7
2.4
Beheergroepen
Een belangrijke doelstelling bij het realiseren van de hostels was dat de omgeving veilig en leefbaar moest blijven. Ten minste een half jaar tot een jaar voor de opening van het hostel is daarom voor elk hostel een beheergroep opgericht. De beheergroep moet erop moeten toezien dat het beheergebied van het hostel schoon, veilig en leefbaar blijft. Het beheergebied is een afgebakend gebied in de omgeving van het hostel. De beheergroep stelt het beheergebied vast. De werving voor de leden is gedaan via huis-aan-huisbrieven. De beheergroep bestaat in ieder geval uit omwonenden uit de directe omgeving van het hostel, de GG&GD, het wijkbureau, de politie, de zorginstelling die de voorziening beheert én een onafhankelijk voorzitter en notulist om belangenverstrengeling tussen verschillende belanghebbenden te voorkomen. Soms kan, afhankelijk van de buurt, de beheergroep aangevuld worden met ondernemers, verenigingen en overige voorzieningen uit de buurt. Het is aan de beheergroep zelf of een bewoner van het hostel deel kan uitmaken van de beheergroep. De beheergroep kan over het omgevingsbeheer van het hostel gevraagd en ongevraagd advies aan B en W uitbrengen. In een beheerplan, dat in en door de beheergroep wordt gemaakt, worden afspraken vastgelegd over hoe mogelijke overlast kan worden opgelost of voorkomen. De beheergroep maakt deze afspraken met betrokken partijen en ziet erop toe dat de gemaakte afspraken worden nagekomen. Ook de klachtenregeling voor het beheergebied met de belangrijkste telefoonnummers van instanties waar omwonenden terecht kunnen met klachten of vragen, de manier van communiceren met de buurt, en eventuele benodigde eenmalige aanpassingen in de omgeving van het hostel (extra verlichting, snoeien van struikgewas, extra prullenbakken), worden in het beheerplan vastgelegd. Tot aan de opening van het hostel komt de beheergroep gemiddeld eens per drie weken bij elkaar, waarin zij overlegt over de gang van zaken rond het hostel en eventuele overlast. De klachtenregeling wordt na de opening van het hostel huis aan huis in het beheergebied verspreid. Een belangrijke taak van de beheergroep is erop toe te zien dat vragen van buurtbewoners en meldingen van overlast in de buurt zo goed mogelijk worden afgehandeld. De beheerder van het hostel, het Wijkbureau, de politie en het project BinnenPlaats rapporteren aan de beheergroep over binnengekomen vragen en klachten over het hostel en over de afhandeling ervan. ‘Bij het begin van de oprichting van een hostel zie ik dat alle mensen die aan tafel zitten verschillende belangen hebben. Langzamerhand vindt er een cultuuromslag plaats. Vaak worden de mensen die het hardst tekeer gaan de ambassadeurs van de hostels.’ Joke Kanis, beleidsondersteuner GG&GD Utrecht
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
8
2.5
Verbeteracties
De ‘Utrechtse aanpak’ is in een aantal fasen tot stand gekomen. Er is begonnen met het opvangen van (verslaafde) dak- en thuislozen. Door het instellen van gebruiksruimten (later zorgcentra) en het bouwen/verbouwen van hostels, werd de eerste opvang gerealiseerd. Een verandering in het denken over verslaafde dak- en thuislozen leidde tot een andere benadering van de samenwerkingspartners in de stad. Het zorgkantoor, zorginstellingen, politie, corporaties et cetera zijn op een structurele manier gaan meewerken aan convenanten. Toen de meeste voorzieningen geregeld waren, is gekeken naar een vervolg. Het convenant Niemand hoort op straat uit 2005 is hier de uitwerking van. In dit convenant zijn de rollen, taken en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen bij de zorg en het wonen van sociaal kwetsbaren vastgelegd tot 2010. Met het sluiten van dit convenant is een nieuwe stap gezet om de keten van huisvesting en zorg duurzaam sluitend te maken. Dak- en thuisloze, veelal chronisch verslaafde mensen kunnen hierdoor een menswaardiger bestaan gaan leiden.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
9
3
Het proces van uitvoering
3.1
Het dagelijks leven
In de hostels is 24 uur per dag begeleiding aanwezig. Er zijn vroege, late en nachtdiensten. Per dienst werken twee begeleiders op de groep. Een werkdag kan erg variëren.
‘Je weet eigenlijk nooit wat voor dag het gaat worden. ’s Nachts is het bijvoorbeeld heel druk bij ons. Vrouwen die op de tippelzone werken, komen dan thuis. Dan is er veel bedrijvigheid in huis.’ Elsbeth van Haaften, trajectcoördinator vrouwenhostel Habi Tante
In het hostel worden allerlei activiteiten georganiseerd. De bewoners kunnen daar vrijwillig aan meedoen. De dagbesteding in het hostel vindt plaats in een grote woonkamer. Een activiteitenbegeleider komt een of twee dagdelen per week langs en biedt de activiteiten aan. Langzaam 'snuffelen' de bewoners dan aan de activiteiten. De woonbegeleiders organiseren in het weekend vaak huiselijke activiteiten als een bingo of een pooltoernooi, zodat de bewoners zich op andere zaken kunnen richten dan de dope. Bij hostel Hogelanden is de woonkamer van het pand van de SBWU, om de hoek van het hostel, omgetoverd tot een activiteitencentrum. Er staan zes computers waarop de bewoners les kunnen krijgen in bijvoorbeeld typen of internetten. Aan het eind van de lessen krijgen ze een certificaat waarop vermeld staat dat zij de cursus positief hebben afgerond. Op deze manier worden de bewoners gestimuleerd door te gaan met leren en te ontdekken wat zij zelf kunnen. In de woonkamer staat ook een grote werktafel die gebruikt wordt bij handvaardigheidcursussen, zoals schilderen en tekenen. Een groot deel van de bewoners heeft moeite met lezen en schrijven, en door een lees- en schrijfcursus aan te bieden kunnen ze deze basisvaardigheid aanleren en krijgen ze (meer) zelfvertrouwen. Sommige bewoners klussen ook mee. Samen met een tuinman helpen bewoners mee met de aanleg en het onderhoud van de tuin van hostel Hogelanden. En in hostel Wittevrouwen is er onder leiding van een professional een kas in de tuin van het hostel gebouwd. Het plan is ook om de fietsenstalling bij dat hostel te verbouwen. Voor de begeleider die de dagbesteding organiseert, is het belangrijk om het vertrouwen te krijgen van de bewoners. De drempel is dan lager en bewoners durven zich meer te uiten.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
10
3.2
De professionals
In de hostels werken voornamelijk woonbegeleiders op mbo- en soms op hbo-niveau die verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse gang van zaken, zoals lunch klaarzetten, koken, samen eten, doorverwijzen. Elke bewoner heeft een persoonlijk woonbegeleider die hen intensief persoonlijk begeleidt. De caseload is klein: een tot drie bewoners per begeleider. Een trajectcoördinator maakt samen met de woonbegeleiders een individueel begeleidingsplan voor de bewoners, stuurt hen aan, is eindverantwoordelijk voor de inhoudelijke zorg in het hostel en heeft contacten rondom de cliëntenzorg. Een locatiemanager is verantwoordelijk voor zaken als beleid, organisatie van het hostel, personeel en financiën. Daarnaast is vanuit de hostels veel contact met andere hulpverleners, zoals de huisarts, de tandarts, de verpleegkundige, artsen van de verslavingszorginstelling, hulpverleners van Altrecht (psychiatrie) en medewerkers van de schuldhulpverlening. De verpleegkundige coördineert de lichamelijke zorg en heeft wekelijks een spreekuur, omdat veel bewoners somatische klachten hebben als gevolg van het druggebruik. Ook de huisarts heeft wekelijks een spreekuur. De begeleiders in de hostels hebben regelmatig contact met politie en justitie. Verder zijn er contacten met Centrum Maliebaan (instelling voor verslavingszorg) en met belangenbehartigers van de doelgroep, zoals Stichting Gebruikersdelegatie Onafhankelijke Utrechtse Drugsgebruikers (GOUD) en Harddrugsgebruikers Utrecht (HDGU). In het begin was het bieden van de eerste basisbehoeften, zoals een bed en een maaltijd, het belangrijkste doel. De begeleiding richtte zich vooral op het geven van structuur en regelmaat. Dat gebeurt nog steeds, maar inmiddels heeft iedere bewoner een individueel begeleidingsplan waarin doelen worden gesteld op diverse leefgebieden die samenhangen met het leren zelfstandig te wonen. In deze begeleidingsplannen zitten veel meetmomenten: behalen we wat we afspreken en waarom lukt het niet? Daarnaast dragen de begeleiders zorg voor rust en veiligheid in en om het hostel.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
11
‘In het begin kregen we een groep van verwilderde verslaafden in huis. Er heerste een soort straatcultuur, met weinig dag- en nachtritme en veel onrust. Dat is nu veel minder. Het is nu een nette groep, wie binnenkomt moet zich aanpassen.’ Jeanine van het Goor-Milort, trajectcoördinator hostel De Hoek
Naast de aandacht voor acute problemen wordt langzaam geprobeerd meer te werken aan dagbesteding en activering, en doorstroming naar zelfstandige woonruimte. Dat laatste hangt natuurlijk heel erg af van de persoonlijke ontwikkeling en individuele mogelijkheden, en gaat stapsgewijs. In een paar hostels is/wordt al bij de bouw rekening gehouden met het leren van vaardigheden om de zelfredzaamheid te vergroten. Zo heeft elke bewoner in hostel de Hoek een eigen douche en toilet, die ze zelf schoon moeten houden. Een aantal bewoners kookt ook met elkaar, ze doen daarvoor zelf boodschappen en wassen af. Ze hebben op eigen verzoek meer autonomie gekregen en werken meer samen. Het toekomstige hostel Leidsche Maan in Leidsche Rijn zal ook meer faciliteiten bieden om te oefenen met vaardigheden als koken, boodschappen doen, schoonmaken, zelfverzorging, dagbesteding, budgetverantwoordelijkheid en het gecontroleerd gebruiken van drugs.
‘Bij ons in huis hebben de vrouwen geen taak. We maken er geen afspraken over, want sommige vrouwen komen of hun bed niet uit of ze doen hun taak gewoon niet. Anderen vinden het wel prettig om een taak te hebben. We gaan onze visie bijstellen, omdat we zien dat als bewoners iets anders doen dan gebruiken of in bed liggen, dat dat openingen biedt. Het geeft zelfwaardering en structuur: op tijd naar bed gaan, op tijd opstaan en ontbijten omdat ze aan dagbesteding doen: computerles, sieraden maken, lassen, koken, Engelse les. Vrouwen leven op omdat ze iets doen wat ze leuk vinden. In het nieuwe hostel in Leidsche Rijn gaan we dat intensiveren.’ Elsbeth van Haaften, trajectcoördinator vrouwenhostel Habi Tante 3.3
Gebruikte methodiek
Een van de methodieken waar de hostels mee werken is het 8-fasenmodel. De methode is gericht op individuele trajectbegeleiding, begeleiding tussen hulpverlener en cliënt, en gaat uit van het werken met leefgebieden. Doel van de methode is cliënten doelgericht te laten werken aan hun toekomst en instellingen concrete instrumenten aan te reiken om cliënten daarbij te ondersteunen. Elke fase kent specifieke doelen en werkwijzen en bestaat uit een cyclus van drie maanden. Centraal in alle fasen staan acht leefgebieden: •
Lichamelijke gezondheid en zelfzorg
•
Psychiatrisch ziektebeeld
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
12
•
Verslavingsgedrag
•
Dagbesteding
•
Sociale en familiecontacten
•
Wonen en woonvaardigheden
•
Financiën en administratie
•
Zingeving
De leefgebieden zijn echter niet statisch; instellingen kunnen desgewenst een eigen leefgebied toevoegen. 3.4
Voorwaarden voor bewoners
Voor de hostelbewoners geldt dat ze een uitkering moeten hebben of een andere vorm van legale inkomsten. Een uitzondering hierop zijn mensen die nog geen uitkering hebben omdat zij net uit detentie komen. Voor de meeste bewoners geldt dat ze onder een zak- en kleedgeldregeling vallen. Dit betekent dat hun volledige uitkering vervalt en dat ze een maandelijkse bijdrage (zak- en kleedgeld) krijgen als ze in een hostel gaan wonen. Hier moeten ze goed op worden voorbereid. Om in een hostel te kunnen wonen, moet een dakloze ook een AWBZ-indicatie hebben. Op basis daarvan wijst AGIS Zorgkantoor een plaats in een hostel toe. Dat gebeurt in gezamenlijk overleg met de zorgaanbieders die de hostels beheren. Gemeentelijke criteria zijn dat de potentiële bewoners aan harddrugs verslaafd zijn (of aan alcohol, zoals geldt voor hostel Hogelanden), langdurig dak- of thuisloos zijn en bekend zijn als inwoner van de stad Utrecht. Voor hostel de Bolksbeek geldt de eis van verslaving niet. Als de indicatie is toegekend vindt een intakegesprek plaats waarin uitleg wordt gegeven over de dagelijkse gang van zaken in het hostel, zoals de huisregels, het medisch protocol en de interne klachtenprocedure. In de voorbereiding worden de toekomstige bewoners zorgvuldig onderzocht en bevraagd op hun gedrag. Bij binnenkomst moeten ze schriftelijk instemmen met de huisregels. Voorbeelden van huisregels zijn: •
Het niet toestaan van verbaal en fysiek geweld onderling en gericht op het personeel.
•
Het niet toestaan van overlast gevende activiteiten, zoals dealen in de omgeving van het hostel.
Als een bewoner zich ondanks al deze aandacht niet aanpast, dan riskeert de bewoner zijn plek. De hostelmedewerkers proberen dat te voorkomen, maar vaak willen de bewoners hun plek in huis helemaal niet kwijt.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
13
De bewoners zijn opgejaagd en ontheemd, maar gaan zich hechten aan hun plek, de groep, de begeleiding. Er is een sfeer van wantrouwen, maar ook van gezamenlijkheid, vertrouwelijkheid. De meesten kennen elkaar al heel lang. Een eigen plek hebben kost moeite, maar ze komen op het punt: ‘ik ga het niet meer doen, want ik wil mijn plek in huis niet kwijt’.
‘Soms zijn bewoners ook onvriendelijk en krijg je een grote mond. Dat accepteren we niet. We proberen met z’n allen gemotiveerd te blijven en proberen een sfeer te creëren van ‘zo zijn onze manieren’. Als de bewoner daar buiten valt, wordt hij of zij daarop aangesproken. Maar we willen wel dat ze binnen blijven. Dat moet ik soms wel honderdduizend keer tegen iemand zeggen, omdat ze achterdochtig zijn en weinig vertrouwen hebben in de hulpverlening.’ Jeanine van het Goor-Milort, trajectcoördinator hostel De Hoek
In principe moeten de bewoners zelf voor hun harddrugs zorgen. De Nederlandse en Europese wet- en regelgeving staan het huisdealerschap niet toe. In januari 2000 hebben het Openbaar Ministerie, de politie en de gemeente Utrecht afgesproken dat dealen rondom en in de voorzieningen niet wordt getolereerd. Verslaafden mogen alleen de gebruikshoeveelheid drugs bij zich dragen. Het is juridisch wel mogelijk om op medische indicatie middelen te verstrekken. Een aantal hostelbewoners zit in het heroïneverstrekkingsprogramma. Alle hostels (uitgezonderd hostel de Bolksbeek) werken met een methadonprogramma.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
14
4
Maatschappelijke effecten
4.1
Effect op de leefbaarheid en veiligheid in de buurt
Monitoring van de leefbaarheid en veiligheid in de buurten is onderdeel van de eerste afspraken over het hosteltraject in de gemeenteraad. Er was de nodige weerstand in de buurten. Buurtbewoners waren bang dat de criminaliteit en de vervuiling in de buurt zou toenemen. Het hostel zou een aanzuigende werking kunnen hebben op drugsdealers en andere verslaafden. Sommige buurtbewoners waren bang voor daling van de huizenprijzen. Daarom wordt een half jaar tot een jaar vóór de opening van een hostel in het vastgestelde beheergebied de leefbaarheid en veiligheid gemeten (0-meting). Daarvoor huurt de gemeente een onafhankelijk onderzoeksbureau in. De volgende meting vindt na een jaar plaats en wordt na twee jaar nog eens herhaald. De gegevens uit deze onderzoeken worden gebruikt om eventuele veranderingen in de leefbaarheid en veiligheid in kaart te brengen. Ook wordt er gekeken of er een verband is tussen de veranderingen en de komst van het hostel. Als voorbeeld nemen we hier de metingen die zijn uitgevoerd bij het hostel de Hoek aan de Sartreweg. De uitkomsten hiervan zijn door de beheergroep onderschreven. De 0-meting is uitgevoerd in 2001. De 1- en 2-meting zijn uitgevoerd in 2002 en 2003. Tijdens het onderzoek zijn de volgende bronnen gebruikt: •
statistische informatie van de gemeente;
•
informatie en registratie van meldingen en aangiften van de politie;
•
meldingen bij het wijkbureau en het hostel;
•
een telefonische enquête onder tweehonderd gebruikers en bewoners van het gebied rond het hostel;
•
een wijkschouw met bewoners;
•
interviews met sleutelpersonen.
Uit de 1-meting kwam naar voren dat er meer meldingen waren van onveilige of overlastgevende situaties. Dit bleek een directe relatie te hebben met het aantal politiecontroles in het gebied. Ook een folderactie van de politie speelde hierbij een rol. De tuindersvereniging naast het hostel gaf aan regelmatig langs te gaan om de stand van zaken te bespreken. Hierbij kwam soms ook overlastgevend gedrag aan de orde, maar dit leidde niet tot een klacht. De 2-meting liet zien dat het aantal klachten was genormaliseerd of gedaald tot onder het niveau van de eerste meting. Uit de 1- en 2-meting is ook duidelijk geworden dat mensen hoewel ze meer daklozen in de wijk zien, een minder negatief beeld hebben van daklozen. 95% van de deelnemers aan de 2-meting heeft nooit overlast gehad van de voorziening. Over het geheel genomen laten de
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
15
metingen zien dat de komst van het hostel geen aantoonbare invloed heeft gehad op de leefbaarheid en veiligheid van de omgeving. 4.2
Effect op de bewoners
Aan de eerste drie opgezette hostels de Hoek, Habi Tante en Maliehof is een longitudinaal evaluatieonderzoek gekoppeld dat is uitgevoerd door het Bureau Epidemiologie & Informatie van de GG&GD Utrecht (Vermeulen, Toet en Van Ameijden, 2005). Uit de samenvatting van het onderzoek komen de volgende korte- en langeretermijneffecten naar voren op het functioneren van de bewoners. Kortetermijneffecten Na een half jaar wonen in een hostel is er een aantal belangrijke veranderingen waar te nemen. Het slapen op straat komt niet meer voor: de groep heeft na zoveel jaren van dak- en thuisloos zijn een woning tot zijn beschikking waar men een eigen bed heeft, een gezamenlijke woonruimte waar gegeten wordt en sanitaire voorzieningen. Het binden van een moeilijk te bereiken groep verslaafden is in dit opzicht geslaagd. Het leven onder dak betekent een omslag voor een groep die gewend is aan het jachtige leven van de gebruikersscene. Bewoners merken dat ze rustiger en met meer regelmaat kunnen leven. Hoewel ze zelf vinden dat het hulpaanbod in de hostels veel meer kan worden uitgebreid, onder andere met vormen van betaalde dagactiviteiten en hulp, is het nog maar de vraag of men hier al aan toe is tijdens de eerste fase van wonen. Wel kan een beter aansluitend aanbod van dagactiviteiten ervoor zorgen dat gevoelens van verveling en sleur, die kunnen optreden na de eerste ‘euforiegevoelens’ over het wonen, bestreden worden. Ook kan dit leiden tot een nog betere regulatie van het druggebruik. Bewoners zijn beter in staat om hun druggebruik te minderen en te reguleren. Ze hebben vaker contact met de verslavingszorg. Financieel gezien hebben bewoners minder inkomsten en zo ook minder geld te besteden. De waardering van de lichamelijke gezondheid is verbeterd, maar de psychische staat van bewoners is niet veranderd. Veel bewoners zijn depressief en voelen zich eenzaam. De algemene tevredenheid met de nieuwe voorziening is groot te noemen.
Langeretermijneffecten Na een jaar van wonen is de binding tussen de woonvoorzieningen de Hoek en Habi Tante en de bewoners nog steeds groot te noemen. Het middelengebruik stabiliseert op redelijk laag niveau en de drugs worden minder vaak op straat in de scene gekocht. Men geeft wel aan dat de continue trek naar het gebruiken van cocaïne aanwezig blijft, en dat het een gevecht is om hier zo min mogelijk aan toe te geven. Na een jaar tijd zijn gevoelens van veiligheid duidelijk toegenomen. Op het gebied van de tevredenheid is er weinig veranderd: dit blijft voornamelijk positief.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
16
De financiële situatie verandert langzamerhand; echt zichtbare effecten zullen naar verwachting op nog langere termijn plaats gaan vinden, evenals mogelijke verbeteringen en stabilisaties van de (chronische) lichamelijke en psychische toestand van bewoners. Naar aanleiding van de ervaringen van de eerste paar jaar kunnen de volgende conclusies worden getrokken. De doelgroep van de woonvoorzieningen is bereikt en het laagdrempelige karakter van het hostel heeft in combinatie met redelijk intensieve woonbegeleiding de bewoners aan zich kunnen binden, op zowel korte als langere termijn. Doordat bewoners minder aanwezig zijn in de gebruikersscene en het druggebruik verminderd en gestabiliseerd is, is de overlastproblematiek in en rondom het centrum van Utrecht afgenomen. Het persoonlijk begeleiden van bewoners op structurele wijze is een positieve aanvulling op het basale bed-bad-brood aanbod en is voor de voorzieningen een randvoorwaarde om goed te functioneren. Hostelbewoners zijn over het algemeen tevreden. Ze komen tot rust, voelen zich veiliger, krijgen structuur (een dag- en nachtritme), hebben minder stress, het middelengebruik wordt gereguleerd en de lichamelijke gezondheid is verbeterd. Daarmee neemt ook de criminaliteit af. ‘Ik woon nu acht jaar in een hostel. Ik ben langzamerhand verslaafd geraakt, door verschillende oorzaken. Ik zal niet meer afkicken, daarvoor ben ik al te lang verslaafd. Ik vind rust en een veilige haven in het hostel. Met name dat eigen plekje is essentieel. Daardoor kun je weer aan andere dingen denken. Mijn doel is begeleid zelfstandig te gaan wonen, maar daar is het nu nog te vroeg voor. Ik kan zo weer terugvallen.’ Bewoonster hostel De Hoek De begeleiders hebben geen verwachtingen over het daadwerkelijk verminderen van het druggebruik tot afkicken op de korte termijn. Ook zijn er geen tot weinig korte- en langeretermijneffecten op het financiële vlak en op de psychische toestand gevonden. Naar verwachting zullen hier pas na meer dan twee jaar veranderingen in te zien zijn, mits er meer gespecialiseerde hulp op wordt ingezet. 4.3
Effect voor de gemeente en de financier
De gemeente heeft van het begin af aan alle belangengroepen bij het project betrokken en heeft ervoor gezorgd dat alle partijen het gemeenschappelijk belang hebben ingezien van het goed functioneren van het hostel. Een belangrijk resultaat is daarom de samenhang die gerealiseerd is door de samenwerking tussen partijen, de overdracht van kennis tussen instellingen en de inzet van de gemeente, het zorgkantoor en woningcorporaties bij de financiering en bestuurlijke ondersteuning van de opvang van dak- en thuislozen in Utrecht.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
17
4.4
Overdraagbaarheid
Er is een draaiboek verschenen waarin uitgebreid ingegaan wordt op de ervaringen met het realiseren van de hostels. Op basis van de leerervaringen die men in het project BinnenPlaats heeft opgedaan met het realiseren van de voorzieningen, kunnen belangengroepen in andere steden de handreiking gebruiken bij het opzetten van soortgelijke woonvoorziening. In hoofdstuk 5 gaan we daar kort op in.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
18
5
Voorwaarden voor succes en competenties van professionals
5.1
Rol van beheergroepen essentieel
De projectleider van BinnenPlaats heeft op verzoek van de beheergroepen hun bijdrage in relatie tot de hostels laten onderzoeken (Post en De Zeeuw, 2008). Er is ook een film gemaakt over de beheergroepen. Uit bronnenonderzoek en de gesprekken die met beheergroepleden zijn gevoerd, concluderen de onderzoekers dat de beheergroepen een cruciale rol hebben gespeeld in de acceptatie van de hostels door mensen die wonen en werken in het beheergebied. Met name het aanstellen van een onafhankelijke voorzitter en notulist is een belangrijke succesfactor geweest. Daarnaast was een aantal andere factoren van belang, zoals een overwogen samenstelling van de beheergroep, de 1- en 2-meting naar de veiligheid en leefbaarheid in de buurt, het opstellen van een beheerplan en de inventarisatie door de beheergroepleden van potentieel overlastgevende plekken in de buurt (buurtschouw).
‘Een belangrijke succesfactor van de beheergroepen is ook de inzet van de buurtbewoners die als beheergroepslid zo trouw naar de vergaderingen komen. Voor hen is het vrijwilligerswerk, terwijl ik en de andere professionals ervoor betaald worden omdat het ons werk is.’ Joke Kanis, beleidsondersteuner GG&GD Utrecht Citaten uit: Wakker beheer ‘We hebben veel bereikt.’ ‘De sfeer is goed.’ ‘Er wordt naar ons geluisterd.’ ‘Het is goed dat er beheergroepen zijn.’ ‘Het grootste compliment dat we als beheergroep hebben gekregen, is dat een van de buurtbewoners zei: Hier in de buurt een hostel?? O ja? Nooit wat van gemerkt.’ Hans Alsbach (buurtbewoner en lid beheergroep) 5.2
Andere randvoorwaarden
Om de hostels succes te kunnen realiseren is het noodzakelijk een aantal randvoorwaarden goed te regelen. Waar moet op gelet worden en wat zijn aandachtspunten tijdens de uitvoering geweest? In deze notitie is daar al de nodige aandacht aan gegeven.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
19
Daarom beperken we ons hier tot korte opsomming: 1. Ontwikkel structurele samenwerkingsverbanden 2. Zorg en overlastbestrijding zijn beide nodig 3. Schep duidelijke verwachtingen in de betrokken buurten en communiceer daar helder over 4. Stel beheergroepen in 5. Houd de regie stevig in handen 6. Betrek de zorginstelling erbij als een gelijkwaardige partner 7. Stel doelen, maar wel vanuit reële verwachtingen 8. Zorg bij een structurele aanpak voor voldoende financiële middelen 9. Werk vanuit een duidelijke visie op de zorg en begeleiding van de doelgroep 10. Toon betrokkenheid en durf 5.3
Competenties van professionals
Tijdens de start van de hostels lag bij het samenstellen van de begeleidingsteams de nadruk op vaardigheden als stressbestendigheid, affiniteit met de doelgroep, dienstvaardigheid en dergelijke. Een specifieke hulpverleningsachtergrond was van minder belang. Omdat de hostels later AWBZ gefinancierd werden, moesten ze voldoen aan een aantal kwaliteitseisen. Dat stelde ook eisen aan de competenties en het opleidingsniveau van de begeleiders. Inmiddels voldoen alle hostels aan de eisen. Kenmerkend voor de bewoners van de hostels is dat zij altijd te maken hebben met problematiek op meerdere leefgebieden en soms met forse gedragsproblematiek. Dat betekent dat vasthoudendheid van de begeleiders belangrijk is om vertrouwen te winnen en te behouden. Die vertrouwensrelatie is heel essentieel. De twee trajectcoördinatoren Elsbeth van Haaften en Jeanine van het Goor-Milort, benadrukken dat je veel geduld en een lange adem moet hebben en kleine stapjes moet leren waarderen. Je moet niet uitsluitend op successen uit zijn. Soms valt er niets te waarderen. Sommige medewerkers haken om die reden af. Ze willen meer bereiken. Tijdens de opleiding leren aankomend begeleiders ook niet hoe ze met deze doelgroep moeten omgaan, met de ruwheid en het manipulatieve gedrag. Het gebruiken van drugs leidt tot achterdocht, agressie, psychoses. Dat moet je kunnen herkennen, anders kun je er niet goed op reageren. Gemotiveerd zijn en blijven is een belangrijk thema in de hostels. De begeleiders bespreken hun ervaringen individueel en met elkaar, bijvoorbeeld op teamdagen. Aansturing door de trajectcoördinator en het bieden van steun en veiligheid door de organisatie is heel belangrijk.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
20
Jeanine van het Goor-Milort, (trajectcoördinator hostel De Hoek) en Elsbeth van Haaften (trajectcoördinator vrouwenhostel Habi Tante) vatten de benodigde vaardigheden en competenties samen: •
Flexibel zijn.
•
Langetermijndoelen in kleine stapjes kunnen zien.
•
Respectvol omgaan met de doelgroep.
•
Iets hebben met de doelgroep, kunnen omgaan met het uitzichtloze.
•
Plezier hebben in samen dingen doen: koffie drinken, film kijken.
•
Energie en relativerend vermogen hebben: je krijgt vaak te maken met bodemloze putten, met chronische problemen. Alles wat je doet kan zo weer verdwijnen.
•
Humor hebben.
•
De mens achter de verslaving kunnen zien.
•
Een leuk huis kunnen creëren.
Op basis van de ervaringen van de medewerkers zijn door de hostels specifieke opleidingsprogramma’s ontwikkeld.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
21
6
Bronnenlijst
Literatuur Gemeente Utrecht (2005) Niemand hoort op straat, convenant OGGZ Utrecht. GG&GD Utrecht (2005) Een thuis voor verslaafde daklozen. De realisatie van hostels in Utrecht. Utrecht: GG&GD, Project BinnenPlaats. Post, C. en J.W. de Zeeuw (2008) Wakker beheer: Evaluatieonderzoek beheergroepen hostels voor verslaafde dak- en thuislozen gemeente Utrecht. Houten: Laagland Advies. Vermeulen, K., J. Toet en E. van Ameijden (2005) Eindrapportage Hostelonderzoek Utrecht. Beter af met bad, bed, brood en begeleiding? Utrecht: Bureau Epidemiologie & Informatie van de GG&GD. Internet www.BinnenPlaats.nl Introductiegesprek Yolanda van Doeveren, afdelingshoofd GG&GD Utrecht, afdeling Maatschappelijke Gezondheidsbevordering en Zorg Interviews Joke Kanis, beleidsondersteuner kwetsbare groepen GG&GD Utrecht Elsbeth van Haaften, trajectcoördinator hostel Habi Tante Jeanine van het Goor-Milort, trajectcoördinator hostel De Hoek Bewoonster hostel De Hoek Citaat van Hans Albach, buurtbewoner en lid beheergroep komt uit: Wakker beheer: Evaluatieonderzoek beheergroepen hostels voor verslaafde dak- en thuislozen gemeente Utrecht.
Utrecht, februari 2010 * BinnenPlaats, hostels voor dak- en thuislozen
22