Nieuwe eisen aan bestuurders pensioenfondsen
Uitgave van TKP • Nummer 1 • Jaargang 6 • Oktober 2012
Hoogleraar Theo Kocken pleit voor eerlijker contract
Erik Lutjens:
‘Bijna niemand ruilt zeker voor onzeker pensioen’
COLUMN
INHOUD
Klaar voor een nieuw contract
Pensioenstelsel op de schop, wat nu? 4
Demissionair minister Kamp stuurde dit voorjaar de Hoofdlijnennota herziening Financieel Toetsingskader naar de Tweede Kamer. Samen met het recente september pakket is het een ingewikkeld verhaal geworden, dat wel écht ergens over gaat. Namelijk een flink ingrijpende wijziging van ons stelsel van aanvullende pensioenen.
Scheurtjes en barsten Dat het huidige pensioenstelsel scheurtjes en soms bar sten vertoont en aan herziening toe is, daar zijn de meeste deskundigen het wel over eens. Hoe deze scheurtjes en barsten het beste gerepareerd kunnen worden, daar ver schillen de meningen over. De één pleit voor enkele minder ingrijpende aanpassingen in het huidige stelsel (het nomi nale contract), een ander ziet juist heil in meer drastische aanpassingen (het reële contract). In deze editie van Punt van Aandacht leest u hoe twee deskundigen – Erik Lutjens en Theo Kocken – er beide anders tegenaan kijken. Zij laten zien hoe verschillend er wordt gedacht over de pensioen keuzes waar een knoop over moet worden doorgehakt. Consequenties De concrete invulling van een nieuw contract komt uiteinde lijk van de sociale partners. En dan gaat het niet meer om theoretische beschouwingen in vuistdikke rapporten, om uit werkingsmemoranda of mooie volzinnen in hoofdlijnennota’s. Op dat moment moet het voor alle betrokkenen klip en klaar zijn wat de mogelijke consequenties zijn van de keuze voor het één of het ander. En dat is een grote uitdaging voor de pensioenwereld! Wij, als TKP, zijn in elk geval klaar voor de uitvoering, ongeacht het contract waar organisaties en de sociale partners voor kiezen.
Hoogleraar Pensioenrecht Erik Lutjens vindt dat in de discussie over het nieuwe stelsel nog veel te veel geschermd wordt met onduidelijke begrippen. Hij pleit voor helderheid. “Het reëele contract is feitelijk niets anders dan de al bestaande premie overeenkomst.”
Kort nieuws Filmpje
loodst
deelnemers door UPO
Pensioenfonds DE
haalt Sara Lee uit naam
Ernst de Bie Algemeen directeur TKP
COLOFON Redactie: Hans Breuker, Mathilde Havinga, Marjolein Hoevers, Erik Hof, JCM Context Druk: Koninklijke Van Gorcum BV Fotografie: Wiebke Wilting Ontwerp en opmaak: Vormplan design bno, Amsterdam
www.tkppensioen.nl www.tkpinvestments.com www.tkp-ppi.nl
10
De stelling 11 Discussie ‘wel of niet invaren’ lijkt overbodig Kiezen de sociale partners voor een reëel contract, dan is invaren daar straks automatisch
Zo kunt u zich versterken 8 De nieuwe wet ’Versterking bestuur pensioen fondsen’ gaat naar alle waarschijnlijkheid per 1 januari 2013 in. Wat betekent dat voor bestuurders?
onderdeel van. Andersom geldt ook: wordt gekozen voor niet invaren, dan zou ook niet gekozen moeten worden voor een reëel contract. Of is hier meer speelruimte? Lees de mening van een consultant, bestuurder en pensioenrecht advocaat.
“Het nominaal contract kan veel beter als we ons concentreren op het eerlijk versleutelen van de pijn, in plaats van de pijn te ontkennen.” 12 Hoogleraar Risk Management Theo Kocken plaatst vraagtekens bij de keuze voor een nieuw contract.
Ultimate Forward Rate nu al relevant voor pensioenfondsen 14 Wat zijn de effecten van het werken met de UFR?
INTERVIEW
“Bestuurders van pensioenfondsen kunnen – in plaats van te wachten op een reëel contract – zelf beginnen met een premieovereenkomst, de Pensioenwet voorziet daar al in” 4
‘Een onzeker pensioen is onvermijdelijk’
Nieuwe contractvormen, tegengestelde belangen van jongeren en ouderen, de juridische complicaties van het invaren van een nieuw contractvorm: discussies in de pensioenwereld waren nog nooit zo complex. En begrippen nog nooit zo onduidelijk. Hoog leraar pensioenrecht Erik Lutjens (Vrije Universiteit Amsterdam) geeft zijn – af en toe ontnuchterende – visie.
PUNT VAN AANDACHT • Nummer 1 • Oktober 2012 • 5
H
et huidige pensioenstelsel is onhoudbaar, lijkt de wijd verspreide mening sinds Goudswaard. Bent u het daarmee eens? “Dat het huidige stelsel niet toe komstbestendig is, is inderdaad een breed gedragen opvatting. Ook door mij. Overigens werd dat al duidelijk toen de ingediende herstelplannen bij DNB in de jaren na 2008 – na de crisis op de financiële markten – niet haalbaar bleken binnen de gestelde termijn van drie jaar. Toen in 2010 de financiële situatie stabiliseerde kwam er een nieuw aspect bij: de toegenomen levens verwachting. Wanneer uitkeringsgerechtigden langer leven, dan zal daar extra geld voor gereserveerd moeten worden. En dat terwijl vanuit de Pensioenwet de eis wordt gesteld dat pensioenen met 105% gedekt moeten zijn – en dat is nog zonder de indexatie mee te nemen. Harde nominale verplichtingen zullen daardoor steeds lastiger te garanderen zijn, als je de onrust in de financiële markten ziet en nu ook nog de onrust in de EU-zone. Met al die onzekerheden is het niet meer realistisch om pensioenfondsen te vragen om hun financiële opzet in te richten op een harde uitkeringsgarantie en een dekkingspercentage van 105%. Van werkgevers kun je niet blijven vragen om bij te storten: het gaat om zulke grote bedragen, dat is niet meer op te brengen. Het is dus logisch om na te denken over een ander stelsel, met pensioenen die niet meer zeker zijn.” En hoe logisch is in dat licht de hoofdlijnennotitie van Kamp? “In die hoofdlijnennotitie zie ik twee belangrijke zaken terugkomen. Allereerst dat de keuze voor de inrichting van het aanvullend pensioen aan de sociale partners is. Niét aan de overheid. Logisch, want het pensioen is een arbeidsvoorwaarde, een zaak tussen werkgever en werknemer. Of, in ons collectieve stelsel, tussen werkgeversorganisaties en vakbonden. Toch wacht iedereen nu op plannen en uitwerkingen van de over heid. Een tweede punt in die hoofdlijnennotitie is een uitwerking van iets dat aanhaakt op een standpunt van de STAR, de introductie van een nominaal en een reëel contract. Onduidelijke termen, die staan – voor zover ik het kan overzien – voor een zekere en een onzekere pensioenuitkering. In de discussie hierover wordt enorm geschermd met begrippen, wat de discussie er niet helderder op maakt. Het reële contract is volgens mij niets anders dan een premie pensioen of premieverzekering – een contract waar mee wordt belegd en waarbij de pensioenaanspraken en -uitkeringen afhankelijk zijn van de situatie op de financiële markten. In een dergelijk pensioen voorziet de Pensioenwet al. Met de premieovereenkomst. Een nieuwe contractvorm is helemaal niet nodig.”
6
Het reële contract is dus overbodig, omdat de Pensioenwet al voorziet in de premieovereenkomst. Kunnen bestuurders van fondsen die premieovereenkomst dan zo inzetten? “Ja hoor, er is zelfs al een bedrijfstakpensioenfonds dat dit doet. Overigens is er wel één verschil met het reële contract, een element dat ook in de premie overeenkomst terug zou moeten komen: het element van de uitgestelde tijd. Pakken rendementen nega tief uit, dan heeft dat in de huidige contracten direct consequenties voor de hoogte van de pensioenaan spraken. Beter is het om tegenvallers op de financiële markten weg te kunnen middelen zodra de markt zich weer herstelt. Een dergelijke toepassing van de premieovereenkomst vraagt overigens wel een wijziging van de Pensioenwet – de mogelijkheid tot wegmiddelen zit er nu nog niet in. Maar verder kan deze overeenkomst wel zo ingezet worden.” Daarvoor moeten dan waarschijnlijk wel eerst de oude rechten ‘ingevaren’ worden in de nieuwe overeenkomst? “Nee, dat hoeft niet per se. Met ‘invaren’, dat overigens geen juridische term is, wordt bedoeld dat de rechten van het oude contract door waardeoverdracht over geheveld worden naar het nieuwe contract. Alle oude pensioenaanspraken gaan daarmee dus ook onder de nieuwe regels vallen. Vaar je de oude nominale rechten in in het nieuwe contract – of het nou de premieovereenkomst is of een reëel contract – dan betekent het dat ook die nominale rechten onzeker zijn geworden.” “Hoewel niet strikt noodzakelijk, is invaren wel wenselijk. Dat is niet alleen mijn mening, maar ook die van – bijvoorbeeld – de STAR. Want wanneer een pensioenfonds twee soorten contracten heeft – nominaal en reëel – dan profiteren de nominale deel nemers onevenredig veel van de reële deelnemers. Dat komt door het verbod op ‘ringfencing’: het verbod op het aanleggen van hekwerken tussen financiële voorzieningen van twee verschillende pensioen regelingen. Tekorten in het nominale deel zullen zonder een dergelijk hekwerk dan uit het reële deel
Erik Lutjens • h oogleraar Pensioenrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam, Expertisecentrum Pensioenrecht • advocaat bij DLA Piper • hoofdredacteur van onder meer vaktijdschriften Pensioenjurisprudentie en Pensioen&Praktijk • auteur van diverse boeken over pensioenwetgeving
“Invaren is absoluut wenselijk, willen de ‘onzekere’ pensioen uitkeringen niet de dupe worden van de nominale zekere uitkeringen”
gehaald worden. Deze deelnemers hebben tenslotte geen harde aanspraken. Dat maakt het onwenselijk om niét in te varen. Ook omdat het anders vooral de jongere deelnemers zijn die slechter af zijn.” “Het invaren heeft wel twee wettelijke bezwaren. Allereerst mag een wijziging van de pensioenregeling niet zomaar van toepassing worden op bestaande rechten. Hier is een uitzondering op mogelijk: de eerder genoemde waardeoverdracht. Daarmee kun je wel rechten overhevelen. Maar dan is er het tweede bezwaar dat voor een dergelijke wijziging individuele toestemming nodig is. Van elke deelnemer. Vraag je individuele deelnemers echter of zij hun zekere pen sioen om willen zetten naar een onzeker pensioen, dan zullen 9 van de 10 ‘nee’ zeggen. Ik denk dat dit te omzeilen is door in plaats van individuele toe stemming om collectieve toestemming te vragen. Om dit via de sociale partners te spelen. Hier is wel een wetswijziging voor nodig.” Complexe vragen en maatregelen dus, die we niet kunnen uitstellen. “Nee, want dan zadel je er een volgende genera tie mee op. Wacht je af tot de markten zich vanzelf herstellen en blijf je tot die tijd het nominale contract hanteren, dan schuif je de problemen van nu voor je uit. Dat gaat ten koste van toekomstige uitkerings gerechtigden, de jongeren.”
Voor welke contractvorm gaan de sociale partners straks kiezen, nominaal of reëel? “Ik sluit niet uit dat er best nog wel afspraken te maken zijn over een nominaal contract, maar dan niet zo volledig als nu. Wellicht op een beperkter deel van het salaris of de opbouw – het zal een soort samengesteld contract worden, een deel nominaal, een deel reëel. Zeker bij bedrijfstak pensioenfondsen met de comfortabele positie van de collectieve verplichting, is een beperkt nominaal contract nog wel een realistisch scenario. Vakbonden zullen toch strijden voor het behoud van zekerheid van pensioen voor hun leden.” Had de pensioenwereld niet al veel eerder en transparanter moeten communiceren over de voorwaardelijkheid van indexatie? “Met de inzichten van nu terugkijkend, ja, dan wel. Helemaal eerlijk is dat natuurlijk niet: de inzichten over communicatie en wat er aan onzekerheden moet worden uitgelegd, zijn enorm veranderd. Pas sinds 2007 zijn fondsen, met de herziening van de Pensioenwet, verplicht om in alle uitingen aan te geven dat indexatie voorwaardelijk is. Daarvoor was er formeel wel sprake van voorwaar delijkheid, maar omdat er bijna altijd geïndexeerd kon worden, kwam het nauwelijks aan de orde. Je kunt de normen van vandaag niet zomaar op het verleden leggen.” PUNT VAN AANDACHT • Nummer 1 • Oktober 2012 • 7
ARTIKEL
Een sterker bestuur voor pensioenfondsen Hoe voorziet het wetsvoorstel ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ daarin? 8
In januari 2013 krijgen alle pensioenfondsen te maken met de wet ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’. Althans, dat is de verwachting. Het wetsvoorstel ligt nu nog bij de Tweede Kamer. Overigens hoeven pensioenfondsen niet overhaast hun bestuur en toezicht te herinrichten. Gaat de wet in januari echt in, dan is er nog een jaar de tijd voor de noodzakelijke aanpassingen.
1 2 3
Het vertrouwen in ons pensioenstelsel kan beter, daar is iedereen in de sector het over eens. Aanpassing van de bestuursmodellen kan bijdragen aan het herstel van het ver trouwen. Het wetsvoorstel ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ geeft daarvoor drie speerpunten aan: 1. Meer deskundigheid en intern toezicht 2. Goede vertegenwoordiging van alle risicodragers 3. Heldere taken en bevoegdheden van de afzonderlijke raden en commissies
Eerder al concludeerden Frijns en DNB dat de deskundigheid en het interne toezicht binnen pensioenfondsen versterking konden gebruiken. Goudswaard stelde al in 2010 vast dat het huidige pensioenstelsel onvoldoende toekomstbestendig is en dat nieuwe contractsvormen noodzakelijk zijn. Verder lijken de taken en bevoegdheden van de afzonderlijke organen binnen een pensioenfonds niet altijd duidelijk te zijn en elkaar soms te overlappen. Een betere stroomlijning is daarom ook onderdeel van het wetsvoorstel.
1. Meer deskundigheid en intern toezicht Het wetsvoorstel biedt verschillende bestuursmodellen waarmee pensioenfondsen meer deskundigheid in het bestuur kunnen brengen. Zo is er de optie om het hele bestuur te laten bestaan uit onafhankelijke beroepsbestuurders. Daarnaast is er het paritaire model, met een bestuur waarin werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden zijn vertegenwoordigd, eventueel aangevuld met onafhankelijke beroepsbestuurders. De zogenoemde one tier board is een derde optie: het algemeen bestuur, dat bestaat uit vertegenwoordigers van belanghebbenden, houdt toezicht op het dagelijks bestuur, bestaande uit beroepsbestuurders. Het bestuur krijgt daarnaast nog instrumenten om de des kundigheid te bevorderen. Zo komt er de bevoegdheid een voorgedragen kandidaat-bestuurder te weigeren als deze niet voldoet aan het – vooraf opgestelde – functieprofiel. Bovendien zal voor alle beleidsbepalers van het fonds de DNB-deskundig heidstoets gaan gelden.
Versterken van het interne toezicht kan met een jaarlijkse visitatie of met het instellen van een permanente Raad van Toezicht (RvT), die bovendien een aantal goedkeuringsrechten krijgt. Bij bedrijfstakpensioenfondsen wordt zo’n RvT verplicht.
2 en 3. Vertegenwoordiging én stroomlijning Goede vertegenwoordiging van risicodragers en een betere stroomlijning van taken en bevoegdheden, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In het paritaire bestuur krijgen pensioengerechtigden volgens het wetsvoorstel altijd zitting. Kiest een pensioenfonds voor een paritair bestuur, dan vervalt dus de huidige raadpleging onder de pensioengerechtigden over bestuursvertegenwoor diging. Wel moet een deelnemers- en pensioengerechtigden raad worden ingericht. Deze raad is – kort gezegd – samen gesteld als de huidige deelnemersraad en heeft de taken en bevoegdheden van het huidige verantwoordingsorgaan. Worden er afspraken gemaakt over de maximalisatie van de premie? Dan is het aantal bestuurszetels voor de werkgever lager – tenzij het bestuur besluit om de reguliere zetelverdeling te handhaven. Mocht de keuze vallen op het externe model met een onafhankelijk bestuur, dan moet een belanghebbenden orgaan ingericht worden dat dezelfde samenstelling heeft als het bestuur van het paritaire model. Met werkgevers, werk nemers en pensioengerechtigden. Dit orgaan krijgt de taken en bevoegdheden van het huidige verantwoordingsorgaan, inclusief de huidige deelnemersraad, aangevuld met een aantal goedkeuringsrechten.
Hoe nu verder? Bekrachtigt het parlement binnenkort het wetsvoorstel, dan treedt de wet daadwerkelijk in werking op 1 januari 2013. Pensioenfondsen krijgen vervolgens nog een jaar de tijd om de interne organisatie en de relevante documenten aan te passen. Voorlopig is er nog een levendige discussie over de invulling van de wet, waardoor uitstel niet uit te sluiten is.
PUNT VAN AANDACHT • Nummer 1 • Oktober 2012 • 9
KORT
Kijk voor een voorbeeld op www.opfkpn.nl
Filmpje loodst deelnemers door UPO Pensioendeelnemers vinden hun pensioen nog steeds geen eenvoudig onderwerp. Om fondsen te helpen bij de communicatie hierover, biedt TKP nu ook filmpjes en animaties. Fondsen kunnen deze eenvoudig op maat maken. Het filmpje over het Uniform Pensioen Overzicht (UPO) begeleidt de kijker stap voor stap door het UPO en biedt steeds heldere uitleg – in beeld, met gespro ken uitleg en via extra toelichting in tekst. Met het eigen UPO in de hand wordt goed duidelijk hoe het werkt. Het filmpje duurt ongeveer drie minuten, precies genoeg om de aandacht vast te houden.
Ook over premieregeling en pensioenplanner Meerdere fondsen maken nu al gebruik van de middelloonversie van het filmpje én van een animatie over de beschikbare premieregeling. Inmiddels is er ook een animatie over het gebruik van de pensioen planner.
Pensioenfonds DE haalt Sara Lee uit naam In navolging van koffie- en theebedrijf DE, heeft ook het pensioenfonds van Sara Lee haar naam (terug)veranderd in stichting Douwe Egberts Pensioenfonds (DEPF). Sinds afgelopen zomer is Douwe Egberts weer zelfstandig genoteerd op de Nederlandse beurs. Douwe Egberts is in juni afgesplitst van multinational Sara Lee. De zelfstandige en beursgenoteerde onderneming in thee en koffie heet nu officieel
10
DE Master Blenders 1753. In september wijzigde het pensioenfonds, in navolging van DE zelf, haar naam van Sara Lee Nederland naar Douwe Egberts. Ondersteuning TKP bij overgang TKP stond het fonds bij in de overgang. Zo is er een nieuw logo gekomen en zijn middelen als de pensioen planner en alle e-mailadressen aangepast. Ook heeft TKP meegeholpen bij de herontwikkeling van de website depensioenfonds.nl
DE STELLING
“Het invaren van pensioenaanspraken en pensioenrechten in het reële pensioencontract is een no-brainer. Als door sociale partners niét gekozen wordt voor invaren, moet ook niet gekozen worden voor het reële contract.”
Willem Eikelboom
Gerard Roest
Nicolette Opdam
(consultant, Towers Watson):
(bestuurder, Pensioenen FNV Bondgenoten):
(pensioenrechtadvocaat, Holland Van Gijzen Advocaten en Notarissen)
‘Deel één is juist, deel twee omdraaien’
‘Keuze van sociale partners bepaalt uitkomst’
‘Het eerste deel van de stelling is juist: een reëel contract zonder invaren heeft weinig zin. Als hiervoor gekozen wordt, zou het fonds opgesplitst moeten worden. Eentje voor de oude regeling en eentje voor de nieuwe. Het effect van de nieuwe regeling is dan de eerste jaren verwaarloosbaar.’
‘Als sociale partners niet kiezen voor invaren, dan is er voor het pensioen fondsbestuur – zolang ringfencing niet is toegestaan – helemaal geen keuze. De uitvoering stopt dan. Het bestuur zal vervolgens moeten onderzoeken wat het financiële negatieve effect is, en dit met de werkgevers afrekenen.’
‘Er zijn ook andere mogelijkheden’ ‘Het huidige pensioenstelsel is onhoud baar. De reden daarvoor is de grote en onvoorspelbare invloed van de pensioenkosten op de resultaten van ondernemingen. Die invloed is door de vergrijzing tegenwoordig veel groter dan in eerdere decennia.’ ‘Aanpassing van de pensioenrege ling voor nieuwe pensioenopbouw is een goede stap. Maar het pensioen probleem is daarmee nog lang niet opgelost. Zo zijn er de opgebouwde pensioenverplichtingen, die een groot deel van het pensioenrisico uitmaken. Invaren is één van de mogelijkheden om dit pensioenrisico te beheersen. Maar er zijn ook andere mogelijkheden. Derisking, in wat voor vorm dan ook, is essen tieel – zowel in een nominaal als in een reëel contract – om het pensioen probleem écht op te lossen.’
‘Het tweede deel van de stelling zou ik omdraaien: kiezen voor het reële contract is vrijwel onmogelijk, omdat een bestuur zich hierdoor de invaar problematiek op de hals haalt. Wellicht verdedigbaar, maar verwacht mag worden dat belangenorganisaties zullen procederen tot aan het Europese Hof. Dat betekent jarenlange onzeker heid. Dus: niet doen.’
‘Komt het verzoek wel, dan heeft het pensioenfondsbestuur haar verantwoor delijkheid te nemen. Sociale partners vertegenwoordigen immers het belang van werkgevers en werknemers, pensioenfondsen daarnaast ook de belangen van slapers en pensioen gerechtigden. Het bestuur kan, of moet soms, voorwaar den stellen bij invaren. Over het afrekenen van lopende langere termijn verplichtingen bijvoorbeeld, zoals herstel betalingen.’ PUNT VAN AANDACHT • Nummer 1 • Oktober 2012 • 11
INTERVIEW
‘Verreweg het grootste pensioenfondsen kiest nominaal contract’ De publicatie van de Hoofdlijnennota herziening FTK zorgde voor een nieuwe ronde discussies binnen de pensioenwereld en daarbuiten. Het beoogde FTK biedt keuze uit twee contractsvormen: nominaal en reëel. Maar wat levert die keuze op? Hoogleraar Risk Management Theo Kocken plaatst zijn vraagtekens.
I
s de komst van een reëel contract – als alternatief naast een vernieuwd nominaal contract – een belangrijke stap naar een eerlijk en houdbaar pensioenstelsel? “Nee, eerlijk gezegd niet. Zoals het er nu naar uitziet, kiest verreweg het grootste deel van de pensioenfondsen voor het nominale contract. Zij vinden het reële contract veel te complex en zien veel haken en ogen bij het invaren. Ik vind dat goed te begrijpen. Maar als iedereen in een nominaal contract in haar huidige vorm blijft, schieten we per saldo weinig op.” Zijn de aanpassingen van het nominale contract dan geen verbetering? “Het nieuwe contract is wel iets beter dan het huidige. De staffel voor indexatie biedt duidelijkheid over wat er moet gebeuren bij een overschot. Een goede stap, maar het nominale contract is nog verre van compleet. Terwijl het debat nu vooral gaat over het reële contract. Als je ziet dat in de praktijk weinig pensioenfondsen over willen, dan is het verstandiger meer aandacht te besteden aan een beter nominaal contract.” Is het reële contract echt zo complex? Het CPB heeft een goed onderzoek gedaan naar de effecten voor een modelfonds van de overgang naar een reëel contract. Over dat onderzoek hebben ze een half jaar gedaan, met als uitkomst een complex geheel van plussen en minnen. Als het CPB voor zo’n
12
onderzoek met een modelfonds al een half jaar nodig heeft, dan kun je van individuele ondernemings pensioenfondsen niet verwachten dat zij goed uit de keuze komen en ‘generatieneutraal’ overstappen.” Zwart-wit gesteld zegt u dat we straks twee contracten hebben, waarvan de één niet goed is en de ander te complex. Maar het pensioenvraagstuk blijft. Wat moet er volgens u nu gebeuren? Ik pleit voor een beter nominaal contract, dat een reëel contract overbodig maakt zolang we geen inflatiegerelateerde producten hebben. Dit is, ver wacht ik, ook de volgende stap in het proces is. Het nominaal contract kan beter als we ons concen treren op het eerlijk versleutelen van de pijn, in plaats van de pijn ontkennen. Dat laatste gebeurt nu nog te veel. Neem de discussie over de dekkingsgraad. Sommigen doen alsof er geen probleem is, terwijl ouderen én jongeren best begrijpen dat er een probleem is. Als het eerlijk gaat, willen ze heus wel inleveren. Ook de meeste pensioenfondsen vinden nu dat er iets moet gebeuren en beseffen dat een eerlijke verdeling van de pijn over generaties de crux is. Ondernemingspensioenfondsen mogen zich op dit onderwerp meer in het publieke debat mengen.” Hoe kan het eerlijker? “Als we ons nu te rijk rekenen, is dat nadelig voor jongeren. We moeten dan ook geen kunstgrepen toepassen om via de dekkingsgraad de pijn op korte
deel voor termijn te verzachten. Tegelijk is het naar ouderen oneerlijk dat we bij een tekort in drie jaar tijd afstempelen. Die schok is te groot ineens en niet eerlijk als je nagaat dat overschotten over 10-12 jaar worden uitgedeeld. Mijn voorstel: smeer in het nominale contract bij een te lage dekkings graad de korting over een periode van tien jaar uit, maar verwerk die 10-jarige afstempe ling wel direct in de pensioenaanspraken. De pijn is dan direct verwerkt. Als je tegelijk de berekening van de dekkingsgraad eerlijk houdt, heb je een regeling die voor ouderen en jongeren acceptabel is. Het september pakket is daarin een kleine stap op de goede weg. Denk aan de verbeteringen van de UFR-aanpak, het onvoorwaardelijk maken van de afstempeling en de mogelijkheid dit iets langer uit te smeren. Wordt de UFR bovendien objectief bepaald, aan de hand van de werkelijke economische toestand, en gaat het maximum afstempelen per jaar verder naar beneden, dan ben ik nog iets optimistischer.” U legt veel nadruk op het belang van een generatieneutraal stelsel. Ook in uw commentaren en publicaties. Waarom? “Ons pensioenstelsel is en blijft gebaseerd op het principe van collectiviteit. Maar jongeren kijken heel kritisch naar wat er nu gebeurt, getuige een site als pensioen opstand.nl. Jongeren vinden dat ouderen al teveel voordeel hebben, bijvoorbeeld in de vorm van de doorsneepremie en de VUT-regeling. Als zij zich bij de nieuwe pensioenvoorstellen weer benadeeld voelen, dan komt de collectiviteit en daarmee de houdbaarheid van ons pensioenstelsel onder onhoudbare druk. Jongeren laten het systeem klappen als de dekkingsgraad op oneigenlijke gronden omhoog gaat. De CPB-generatiestudies kunnen helpen dit in goede banen te leiden.”
“Het septemberpakket is een kleine stap op de goede weg” Theo Kocken • h oogleraar Risk Management aan de VU Amsterdam • ceo Cardano Group, een adviesbureau met focus op risicomanagement bij Europese pensioen fondsen en verzekeraars • verschillende publicaties rond de invoering van een nieuw pensioenstelsel PUNT VAN AANDACHT • Nummer 1 • Oktober 2012 • 13
ARTIKEL
Ultimate Forward Rate
De effecten van werken met de UFR De Hoofdlijnennota herziening FTK bevat een voorstel voor een nieuwe rekenrente, gebaseerd op de Ultimate Forward Rate (UFR) methodiek. Voor verzekeraars voerde DNB deze methodiek al in, vooruitlopend op het nieuwe toezichtkader Solvency II. Met het septemberpakket is de UFR nu ook voor pensioenfondsen doorgevoerd, vooruitlopend op de herziening van het FTK. 14
Forward rates De vorm van de rentetermijnstructuur laat de toekomstverwachtingen voor de korte rente (1-jaars rente) zien. Momenteel liggen deze rond de 3%. Rekening houdend met een inflatie van 2%, is de verwachting voor de reële marktrente dan circa 1%. Dat is substantieel lager dan de reële rente van 2,2% waar de voorgestelde UFR (van 4,2%, inclusief 2% inflatie) op is gebaseerd.
Alternatieve waardebepaling De UFR-methodiek is een alternatief voor de huidige, op marktwaarde gebaseerde, waardebepaling van de verplich tingen. Uitgangspunt is dat de rentemarkt vanaf een bepaalde looptijd – de Hoofdlijnennota en het septemberpakket gaan uit van 20 jaar – niet meer goed functioneert. Daarom wordt een vaste Ultimate Forward Rate gehanteerd. In de Hoofdlijnen nota staat een UFR van 4,2%. Volgens de minister van SZW is het dus realistisch dat de 1-jaars rente in een periode van 60 jaar (ook een uitgangspunt uit de nota) stijgt naar een niveau van 4,2%.
Marktrente laag Pensioenfondsen waardeerden verplichtingen dit jaar tot nu toe op basis van een 3-maands gemiddelde marktrente. Uit de vorm van de rentetermijnstructuur valt het verwachte toekomstige verloop van de 1-jaars rente af te leiden: de forward rente. Volgens de huidige rentetermijnstructuur is de 1-jaars rente ook over zeer lange tijd nog steeds laag (figuur 1) en, rekening houdend met inflatie, de reële rente zeer laag. De huidige marktsituatie wordt toegeschreven aan de grote vraag van verzekeraars en pensioenfondsen naar zeer lange leningen en renteswaps.
Rekenrente kan lager zijn
met eind 2013 andere parameters gelden dan voor de UFR vanaf 2014.
Effect op de dekkingsgraad Waardering via de UFR-methodiek heeft effect op de dekkings graad. De omvang van dit effect hangt af van de fondskenmer ken en de actuele hoogte van de marktrentes. In de huidige situatie van een lage marktrente ligt de UFR-curve boven de marktcurve en komt de dekkingsgraad hoger uit. Voor een jong fonds is dit effect groter dan voor een oud fonds. Door de hogere UFR-dekkingsgraad lijkt het fonds rijker dan het op basis van de marktwaarde is. Een pensioenfonds kán dan dus op basis van de UFR-waardering een (gedeeltelijke) toeslag verlenen, terwijl de marktwaarde daar geen ruimte voor biedt. Dit kan weer leiden tot waardeoverdrachten tussen generaties.
Effect op afdekking renterisico De UFR-methodiek maakt het renterisico op het lange eind van de rentetermijnstructuur lager. Het totale renterisico kan zelfs 20 tot 30% afnemen. Daarbij blijft het van belang de marktwaarde van de verplichtingen niet uit het oog te verliezen. Want een structureel lagere rente kan ook duiden op een beleggingsomgeving met structureel lage rendementen.
De staatssecretaris van SZW gaf bovendien aan dat in 2013 een externe commissie onderzoek zal doen naar de UFR ná 2013. Daarom is het niet uitgesloten dat voor de UFR tot en
Wanneer een pensioenfonds haar renteafdekking volledig op de UFR-methodiek baseert, ontstaat een nieuw vraagstuk. In dat geval zullen pensioenfondsen moeten bekijken wat dan het optimale afdekkingsbeleid is. In de initiële voorstellen was de waarde van de verplichtingen sterk afhankelijk van de 20-jaars rente en het verschil tussen de 20-jaars en de 19-jaars rente. Om dit renterisico af te dekken zou het pensioenfonds grote, tegengestelde, swapposities moeten inzetten op beide rentes en jaarlijks transacties moeten doen om dit te behouden. In het septemberpakket wordt met een technische aanpassing van de UFR-methodiek rekening gehouden met deze praktische bezwaren.
4,5%
4,5%
4,0%
4,0%
3,5%
3,5%
3,0%
3,0%
2,5%
2,5%
2,0%
2,0%
Op basis van een UFR van 4,2% ligt de relevante rentecurve voor looptijden langer dan 20 jaar hoger dan de huidige marktrente (figuur 2). Stijgt de marktrente in de toekomst boven de 4,2%, dan leidt de UFR-methodiek tot een reken rente die lager is dan de marktrente. Welke methodiek en welke variabelen uiteindelijk gebruikt worden, is begin oktober bekend gemaakt.*
1,5% 1,0% 0,5% 0,0%
Markt rente Markt forward (1 jaars rente) 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 Looptijd in jaren
Figuur 1: DNB marktcurve 1 augustus 2012 * Deze editie van Punt van Aandacht lag op dat moment bij de drukker.
1,5% 1,0% 0,5% 0,0%
UFR rente UFR forward (1 jaars rente) 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 Looptijd in jaren
Figuur 2: UFR curve 1 augustus 2012 PUNT VAN AANDACHT • Nummer 1 • Oktober 2012 • 15