ONDERNEMERSFONDSEN, BIZ & LOKALE BELASTINGEN, nr 20 Reclamebelasting: Reclamebelasting naar WOZ-waarde Geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor beperking van de heffing Aanslag wordt vernietigd wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel Keuze afgebakende gebied niet willekeurig of onredelijk, wisselende uitingen langer aanwezig dan 13 weken Verordening en tarieventabel onverbindend verklaard Hoornse reclamebelasting geen bestemmingsheffing BIZ-heffing: Bijdrage terecht en naar juist bedrag geheven Verordening onverbindend, aanslag BIZ-bijdrage vernietigd
Reclamebelasting: Reclamebelasting naar WOZ-waarde De gemeente Veldhoven heeft als eerste gemeente in Nederland een reclamebelasting ingevoerd, waarbij de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd, . Op dit moment zijn verschillende gemeenten aan het onderzoeken of deze heffingsmaatstaf ook voor hen geschikt is en sommige gemeenten zijn al bezig met de invoering van een reclamebelasting naar WOZwaarde. In Veldhoven zijn nauwelijks bezwaren tegen de reclamebelasting ingediend, waaruit kan worden afgeleid dat het draagvlak voor deze maatstaf groot is. Omdat de invoering van de reclamebelasting in Veldhoven niet tot een concrete beroepsprocedure heeft geleid, is het op dit moment nog niet zeker dat de belastingrechter deze heffingsmaatstaf eveneens zal accorderen. Van den Bosch & partners is van mening dat het hanteren van de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf mogelijk zou moeten zijn (zie ook het artikel in het Belastingblad 2012/156 van Peter van den Bosch en Edwin Borghols). Gemeenten die overwegen om een reclamebelasting naar WOZ-waarde in te voeren (dan wel naar deze heffingsmaatstaf willen overstappen), dienen zich te realiseren dat er ten aanzien van deze heffingsmaatstaf wel wat voetangels en klemmen liggen. Er zijn in onze optiek de nodige juridische vraagpunten die aandacht behoeven. Een van de belangrijke punten is de objectafbakening. Vestiging en WOZ-object zijn niet altijd gelijk. In sommige gevallen maakt de WOZ-waarde deel uit van een groter WOZ-object, bijvoorbeeld bij winkels met bovenwoningen of bedrijfsverzamelgebouwen. In de praktijk blijken vestigingen regelmatig kleiner, maar in een zeldzaam geval ook groter te zijn dan WOZ-objecten. In een substantieel deel van de gevallen zal er dus niet zomaar een WOZ-waarde aanwezig zijn die kan worden toegepast voor de reclamebelasting. De invoering van een reclamebelasting naar WOZ-waarde is in de praktijk dan ook ingewikkelder dan het op het eerste oog lijkt en de juridische risico’s mogen ons inziens niet onderschat worden. De adviseurs van Van den Bosch & partners beschikken over jarenlange ervaring op het gebied van de reclamebelasting en zullen u desgewenst graag helpen om de juridische risico’s zoveel mogelijk te beperken.
Geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor beperking van de heffing De heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar heeft een aanslag reclamebelasting van € 1.075 opgelegd. De heffingsambtenaar heeft de aanslag verminderd, omdat belanghebbende de reclame-uitingen aan zijn pand gedurende het belastingjaar heeft verwijderd. De verordening voorziet in het heffen van reclamebelasting binnen het centrumgebied en op twee bedrijventerreinen. De rechtbank overweegt dat uit de toelichting op de tarieventabel bij de verordening blijkt dat bij de heffing van reclamebelasting van de ondernemers gevestigd op één van de bedrijventerreinen 288 van de in totaal 601 daar gevestigde ondernemers niet in de heffing worden betrokken, omdat zij geen of minder dan 0,1 m² aan reclame-uitingen bij of aan hun pand hebben. Dit betekent dat 48% - bijna de helft - van de op het bedrijventerrein gevestigde ondernemers niet betrokken zijn in de heffing terwijl zij in gelijke mate profijt kunnen hebben van de besteding van de opbrengst van de heffing, als de ondernemers die daarin wel zijn betrokken. Met een dergelijk hoog percentage van buiten de heffing blijvende, mogelijke “profijthebbers”, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de beperking van de heffing tot dit bedrijventerrein is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak. (Rechtbank Alkmaar 23 februari 2012, nr. AWB 11/10, LJN BV9282) N.B. De Hoge Raad heeft geoordeeld in het Doetinchem arrest van 11 november 2011 (LJN BR4564, zie ook onze speciale nieuwsbrief over dit arrest) dat de gemeenteraad bij een gebiedsgerichte reclamebelasting er redelijkerwijs vanuit moet kunnen gaan dat de profijthebbers ook worden aangeslagen. Het aantal freeriders op de reclamebelasting mag dus niet te groot worden. Indien men de heffing beperkt tot het centrum van een gemeente, dan zal dit risico meestal beperkt zijn, want de ervaring leert dat in dat geval vrijwel alle profijthebbers in de heffing worden betrokken. Bij bedrijventerreinen is het echter niet ondenkbeeldig dat een substantieel aantal ondernemingen buiten de heffing van reclamebelasting blijft, omdat deze bijvoorbeeld geen of slechts zeer kleine aankondigingen voeren. Aanslag wordt vernietigd wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel De heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen heeft een aanslag reclamebelasting opgelegd voor het jaar 2009. Nadat is gebleken dat de verordening niet juist gepubliceerd is, is de aanslag ingetrokken. Het bezwaar van belanghebbende is niet-ontvankelijk verklaard. Hierna is de verordening juist gepubliceerd en is opnieuw een aanslag opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende hiertegen is ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat, nu de eerste aanslag is ingetrokken, het bezwaar hiertegen terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is dan ook ongegrond. Ten aanzien van de tweede aanslag overweegt de rechtbank dat het rechtszekerheidsbeginsel niet in de weg staat aan de terugwerkende kracht van de reclamebelasting. Gebleken is dat belanghebbende reeds lange tijd op de hoogte was van het voornemen om reclamebelasting in te voeren, zodat de invoering van de reclamebelasting, inclusief het belastingobject en de hoogte van het tarief, voor belanghebbende zodanig voorzienbaar was dat in 2010 daaraan terugwerkende kracht kon worden verleend (vgl. HR 24 april 2009, nr. 43 936, LJN BG4806). Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat de beleidsregels discriminerend zijn, niet eenduidig geformuleerd en in strijd met de wet. In de verordening wordt een vrijstelling verleend voor openbare aankondigingen die kunnen worden aangemerkt als algemene bewegwijzering en/of andere verkeersaanwijzingen en andere verkeer- en/of openbaar vervoeraanduidingen, waarmee een algemeen belang wordt gediend. Uit de beleidsregels volgt dat deze vrijstelling ook van toepassing is op openbare aankondigingen van beoefenaren van vrije en beschermde beroepen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een op de gevel aangebrachte openbare aankondiging van een vrije of beschermde beroepsbeoefenaar niet worden aangemerkt als een algemene bewegwijzering en/of andere verkeersaanwijzingen en andere verkeer- en/of openbaar vervoeraanduidingen, waarmee een algemeen belang wordt gediend. De beleidsregel kan dan ook geen nadere uitwerking van de belastingverordening vormen. De vrijstelling voor vrije en beschermde beroepsbeoefenaren had door de gemeentelijke wetgever in de verordening moeten worden opgenomen. Nu de heffingsambtenaar heeft gehandeld overeenkomstig de beleidsregel heeft hij een groep belastingplichtigen gunstiger behandeld dan andere belastingplichtigen. Uit de tekst en toelichting van de beleidsregel blijkt dat volgens het gemeentebestuur in de gevallen van de vrije en beschermde beroepsbeoefenaren geen sprake is van "commerciële uiting" of "reclame" en dat daarom de reclamebelasting niet van toepassing zou moeten zijn. In de verordening wordt een dergelijk onderscheid niet gemaakt en is uitsluitend sprake van "openbare aankondigingen". Het in de beleidsregels gemaakte onderscheid vindt derhalve geen steun in de verordening en ook overigens ziet de rechtbank geen objectieve rechtvaardigingsgrond voor het gemaakte onderscheid. Gelet hierop is er een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging is. De rechtbank verklaart het beroep tegen de tweede aanslag gegrond. (Rechtbank Arnhem 8 maart 2012, nrs. AWB 11/452, 11/455 en 11/878, LJN BV9934) Keuze afgebakende gebied niet willekeurig of onredelijk, wisselende uitingen langer aanwezig dan 13 weken De heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht heeft een aanslag reclamebelasting opgelegd die na bezwaar is gehandhaafd. De Rechtbank Maastricht heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag vernietigd. De rechtbank had overwogen dat de straat waarin het pand van belanghebbende is gelegen niet als een aanloopstraat naar het centrum kan worden beschouwd en dat er geen concrete plannen bestaan voor activiteiten of voorzieningen die voordeel zullen opleveren voor bewoners en ondernemers in die straat. Het hof is van oordeel dat voor alle ondernemers in het afgebakende gebied profijt kan ontstaan door de opbrengst van de reclamebelasting aan te wenden voor (verdere) professionalisering van het centrummanagement, alsmede door het verrichten van activiteiten en het treffen van voorzieningen door het centrummanagement. Het hof acht dan ook de keuze voor het afgebakende gebied niet willekeurig of onredelijk en de tot dit gebied beperkte heffing van reclamebelasting aanvaardbaar. Daaraan doet niet af dat voor de korte termijn bepaalde prioriteiten zijn gesteld die niet direct ten voordele strekken van het pand van belanghebbende. Belanghebbende betoogt dat geen reclamebelasting zou mogen worden geheven, omdat de teksten op de reclameborden iedere dag wisselen, omdat sprake is van dagaanbiedingen. Het hof overweegt dat gedurende de dagen dat de winkel van belanghebbende is geopend, gebruik wordt gemaakt van reclameborden. Er worden 48 weken per jaar mededelingen tot het publiek gericht om daarmee aandacht te trekken voor producten die vanuit het pand worden verkocht. Naar het oordeel van het hof brengt dit met zich mee, dat gedurende 48 weken per jaar sprake is van één of meer openbare aankondigingen, derhalve niet korter dan 13 weken. Het hof volgt niet het standpunt van belanghebbende, dat erop neerkomt dat een herrekening van 13 weken naar uren dient plaats te vinden en aan het aantal uren moet worden getoetst. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Nu belanghebbende kosten van hoger beroep heeft moeten maken om bij het hof te vernemen dat de rechtbank ten onrechte haar beroep gegrond heeft verklaard, is het hof van oordeel dat de onjuiste beslissing van de rechtbank niet voor rekening van belanghebbende behoort te komen. Het hof acht dan ook termen aanwezig om een tegemoetkoming te verlenen in de kosten van het hoger beroep die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van die tegemoetkoming. (Gerechtshof 's-Hertogenbosch 23 maart 2012, nr. 11/00478, LJN BW2256)
Verordening en tarieventabel onverbindend verklaard De heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg heeft aan belanghebbende een aanslag reclamebelasting opgelegd voor een gevelbord en 5 vlaggen, die aan belanghebbendes pand zijn bevestigd. Het bezwaar tegen de aanslag is ongegrond verklaard. De Rechtbank Middelburg heeft het beroep gegrond verklaard. Uit de Tarieventabel behorende bij de Verordening blijkt dat uitsluitend belasting wordt geheven ter zake van aankondigingen op de daar genoemde voorwerpen: gevelborden, markiezen of luifels, losse vitrines, vlaggen, reclamezuilen of uithangborden. Het hof is van oordeel dat de beperking van de heffing leidt tot een willekeurige belastingheffing. De openbare aankondigingen genoemd in de Tarieventabel zijn rechtens en feitelijk gelijke gevallen met de uitingen op winkelruiten en in etalages. De heffingsambtenaar voert aan dat de hoogte van de perceptiekosten en het welstandsbeleid een objectieve en redelijke rechtvaardiging zijn voor het onderscheid tussen de diverse vormen van openbare aankondigingen. De heffingsambtenaar heeft niet kunnen aangeven met welk bedrag de perceptiekosten zouden stijgen als alle openbare aankondigingen in de heffing zouden worden betrokken. Hieruit leidt het hof af dat de hoogte van de perceptiekosten geen objectieve en redelijke rechtvaardiging vormt voor het gemaakte onderscheid. Niet in geschil is dat de gemeente niet-toegestane openbare aankondigingen toestaat. Het welstandsbeleid heeft verder geen gevolg gekregen in de vorm van een afdwingbare verbodsbepaling. Het hof is van mening dat de gemeente met de invoering van de reclamebelasting nu juist een geschikt instrument heeft om het aantal niet-gewenste openbare aankondigingen terug te dringen. Het hof verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond. (Gerechtshof ’s-Gravenhage 4 april 2012, nr. BK-11/00142, LJN BW8486) Hoornse reclamebelasting geen bestemmingsheffing De heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn heeft aan belanghebbende een aanslag reclamebelasting opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeentelijke wetgever bij het vaststellen van de verordening de hem toekomende bevoegdheid heeft gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor zij is gegeven en dat de tariefstelling willekeurig en onredelijk is. Dit heeft tot het oordeel van de rechtbank geleid dat de verordening en de bijbehorende tarieventabel als onverbindend buiten toepassing moeten worden gelaten. In hoger beroep richten de grieven van de heffingsambtenaar zich hiertegen. Het hof oordeelt dat de Hoge Raad (11 november 2011, nr. 10/04446, LJN BR4564) overwogen heeft dat de reclamebelasting is voorzien als een algemene belasting. Dit brengt mee dat een gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting en dus ook de vrijheid heeft om die opbrengst te besteden aan activiteiten en voorzieningen binnen een bepaald gedeelte van haar grondgebied. Gelet hierop is de rechtbank volgens het hof ten onrechte tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een bestemmingsheffing. Daaraan doet niet af dat de gemeente de opbrengst van de belasting geheel of gedeeltelijk als subsidie uitkeert aan de Hoornse Ondernemers Federatie. De verordening bevat een tariefstelling die gebaseerd is op de zichtbare oppervlakte van de reclame-uitingen. Zoals het hof eerder (24 november 2011, nr. 10/00931, LJN BU5999) heeft overwogen, leidt de tariefdifferentiatie in de verordening niet tot een heffingsmaatstaf die een onredelijke en willekeurige belastingheffing oplevert. Gelet hierop oordeelt het hof, anders dan de rechtbank, dat de verordening niet onverbindend is. Dit is, nu er sprake is van een algemene belasting, niet anders indien, zoals belanghebbende heeft gesteld, zij geen profijt heeft van de reclame of van de besteding van de opbrengst daarvan. Wat betreft de aard en de omvang van de aankondigingen heeft belanghebbende aangevoerd dat de naamsvermelding op de gevel bestaat uit losse letters. Deze valt daardoor in een lagere, niet belastbare klasse. Een losse neonletter kan volgens belanghebbende niet als een
aankondiging worden aangemerkt. Voorts heeft zij ten aanzien van de naamsvermelding gesteld dat deze geen openbare aankondiging vormt, omdat daaruit niet blijkt dat er sprake is van een eetcafé. Hierover oordeelt het hof dat de naamsvermelding moet worden aangemerkt als één aankondiging, waaraan niet afdoet dat de naamsvermelding uit losse neonletters bestaat. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat de oppervlakte van de gehele naamsvermelding in aanmerking dient te worden genomen. Voorts moet de naamsvermelding worden aangemerkt als een openbare aankondiging nu deze er op gericht is de aandacht van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd (vgl. HR 30 maart 2007, nr. 42 353, LJN AX2154). Het feit dat uit de naamsvermelding niet blijkt welk soort bedrijf of welke activiteit in het pand wordt uitgeoefend, doet daar niet aan af. Belanghebbende heeft gesteld dat bij het bepalen van de oppervlakte van de aankondigingen ten onrechte een afronding naar boven heeft plaatsgevonden. Hierover oordeelt het hof dat op grond van de verordening de oppervlakte van openbare aankondigingen per voorwerp in aanmerking wordt genomen en uitgedrukt in hele vierkante meters. Het hof verstaat deze bepaling aldus dat de oppervlakte per voorwerp rekenkundig wordt afgerond op hele vierkante meters, dat wil zeggen een halve vierkante meter of meer wordt naar boven afgerond op een geheel aantal vierkante meters. De stelling van belanghebbende dat de afrondingen onjuist zijn toegepast, is dus gegrond. Het hoger beroep is gegrond. (Gerechtshof Amsterdam 3 mei 2012, nr. 11/00117, LJN BW5876)
BIZ-Heffing: Bijdrage terecht en naar juist bedrag geheven Belanghebbende heeft een winkel-/verkoopruimte in de BI-zone. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de aanslag BIZ-bijdrage ongegrond verklaard. Belanghebbende stelt dat de gemeenteraad het gebied waarin het pand is gelegen ten onrechte heeft aangewezen als BIzone. De rechtbank stelt voorop dat de heffingsambtenaar gemotiveerd en overtuigend heeft gesteld dat ten aanzien van de inwerkingtreding van de verordening is voldaan aan de in de Wet BIZ gestelde eisen. De regelgeving is juist in het leven geroepen om kosten verbonden aan activiteiten ter bevordering van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit dan wel een ander mede publiek belang in de openbare ruimte te verhalen op gebruikers van niet-woningen binnen een bepaalde (nader vast te stellen) zone, juist omdat ook ondernemers baat hebben bij investeringen in de bedrijfsomgeving. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat de aangewezen BI-zone een gebied betreft waarin in de (nabije) toekomst investeringen zullen worden gedaan in de kwaliteit van de omgeving. De gemeente heeft de BI-zone juist vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. (Rechtbank 's-Gravenhage 1 juni 2011, nr. AWB 11/1864, LJN BV0547) Verordening onverbindend, aanslag BIZ-bijdrage vernietigd De heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Drenthe heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag BIZ-bijdrage ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat de BIZ-heffing is bestemd voor de uitvoering van aanvullende activiteiten door samenwerkende ondernemers met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de bedrijfsomgeving. De opbrengst van deze heffing wordt als subsidie verstrekt aan de bij de verordening aangewezen vereniging of stichting, die is opgericht door de ondernemers die het initiatief hebben genomen voor het instellen van een BIZ. Naar volgt uit het derde lid van artikel
7 van de Experimentenwet BI-zones kan deze subsidie uitsluitend worden verstrekt aan een vereniging of stichting waarmee de gemeente ter uitvoering van de Verordening een overeenkomst heeft gesloten (uitvoeringsovereenkomst), waarin is bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt (afdwingovereenkomst). De gemeenteraad heeft in zijn Verordening de SOB aangewezen als subsidie-ontvanger. In de uitvoeringsovereenkomst is echter geen afdwingovereenkomst opgenomen. Er is slechts bepaald welke activiteiten de SOB met de subsidie mag financieren. Hierin kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gelezen dat de SOB verplicht is deze activiteiten te verrichten. Dit leidt tot de conclusie dat in de Verordening geen vereniging of stichting is aangewezen waarmee een uitvoeringsovereenkomst is gesloten waarin een afdwingovereenkomst is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan de door de formele wetgever in het bepaalde in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet BI-zones neergelegde voorwaarde voor de BIZ-heffing. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat geen BIZ-heffing kan plaatsvinden. De rechtbank acht de Verordening onverbindend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. (Rechtbank Assen 29 maart 2012, nr. AWB 11/1338, LJN BW0841)
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mr. Peter van den Bosch, mr. Robert Duits of mr. Edwin Borghols, tel. 0184-490149. Raadpleeg ook eens onze website: www.vandenbosch-partners.nl Wij zijn te volgen op Twitter: http://twitter.com/Bosch_van_den. Indien u deze nieuwsbrief niet meer wilt ontvangen kunt u een e-mail sturen aan
[email protected] met vermelding van “stop toesturen BIZ-nieuwsbrief”.