In Brabant Bert van der Linden
‘Een hoog geheven standerd’
Veertig jaar provinciehuis Noord-Brabant
Auteur Bert van der Linden (Kaatsheuvel, 1951), beeldend kunstenaar en publicist (www. bertvanderlinden. com), studeerde rechten (1975) en kunstgeschiedenis (2010) aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij voltooide vorig jaar een masterscriptie over de monumentale betekenis van het provinciehuis.
(Foto: Jurgen Pigmans, Erfgoed Brabant)
40 i n b r a b a n t
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Zonder het enthousiaste werk van de vele onderzoekers die zich met het Brabantse erfgoed bezighouden, zou de bron waaruit ook In Brabant put weldra leeg raken. In Brabant biedt daarom iedere editie een gastauteur uitgebreid de ruimte om zijn of haar verhaal te doen, om te tonen hoe diep hij of zij in het Brabantse verleden is gedoken.
‘Een rariteit’ van ‘een banale geest’. Dat zou je moeten zien wanneer je over de snelweg langs ’s-Hertogenbosch rijdt. Althans, volgens de kritiek van eind jaren zestig van de vorige eeuw, toen men voor het eerst het provinciehuis van Noord-Brabant in aanbouw zag - in die tijd het hoogste kantoorgebouw van Nederland. Een artistiek, monumentaal gebouw dat oorspronkelijk misschien nog immenser overkwam dan tegenwoordig. Op 12 november 2011 is het veertig jaar geleden dat Hare Majesteit Koningin Juliana de officiële opening verrichtte. De bouw van dit kantoor heeft echter heel wat voeten in de aarde gehad.
Torenhoog De voorgeschiedenis van de bouw start begin jaren vijftig. De provinciale organisatie was toen nog gehuisvest in de binnenstad van ‘s-Hertogenbosch, in oude panden aan de Verwerstraat en de Waterstraat. Hier wilde de provincie een nieuw onderkomen bouwen. Uit de vier architectenbureaus die werden uitgenodigd om een ontwerp in te dienen kwam het Rotterdamse bureau Van Tijen-Maaskant als winnaar tevoorschijn. Als toelichting op de kandidatuur van dit bureau schreef de directeur van de Provinciale Planologische Dienst: ‘bouwde o.m. industriehallen te ’s-Hertogenbosch (niet 2 R.K.)’. Hugh Maaskant, die zich later zou verzelfstandigden, was de man die feitelijk de opdracht kreeg. Met de keuze voor deze architect opende het provinciaal bestuur de weg naar een niet-traditioneel gebouw, want Maaskant vertegenwoordigde duidelijk een andere richting in de architectuur dan zijn 3 collega’s. Waarschijnlijk had Maaskant een heel goede naam in Brabant, zeker in ’s-Hertogenbosch. Men was blijkbaar van plan een modern gebouw te realiseren en stond open voor niet-conventionele architectuur. De ambtelijke commissie die Gedeputeerde Staten over de bouwplannen adviseerde, zei zich er van bewust te zijn dat de door Maaskant voorgestelde architectuurvormen in het stadsbeeld vreemd aan zouden doen en dat het inbrabant
N U M M E R 1 F E B R U A R I 2 0 1 1
Niet iedereen kent het provinciehuis van NoordBrabant. Maar een gebouw met een raar dak langs de A2 is de meeste voorbijgangers wel eens opgevallen. Het is de creatie van architect Hugh Aart Maaskant (1907-1977), gebouwd tussen 1966 en 1 1971. Van buitenaf een betonnen kolos met een monotone gevelpartij, bijna een industrieel gebouw dat evengoed een ziekenhuis, een bankgebouw of een universiteitsgebouw zou kunnen zijn. Des te verrassender is de rijke sfeer van het interieur. Door het gebruik van degelijke en kostbare materialen en een heel zorgvuldige afwerking, doet dit stijlvol en exclusief aan. Niet overdadig, maar smaakvol. Rode muren, groene en blauwe glasappliqués, verschillende kleuren marmer en paars mozaïek zorgen voor interessante contrasten. De gedempte kunstverlichting veroorzaakt subtiele lichteffecten. De stoere buitenkant is gecombineerd met schoonheid, verfijning en precisie aan de binnenkant. Extra allure krijgt het provinciehuis bovendien door een keur aan kunstobjecten, waaronder veertien grote wandtapijten die het interieur een vorstelijke aanblik verschaffen. Eigenlijk verwacht je een kantoor als dit niet in het Brabant van vier decennia geleden. Het leidt tot de vraag hoe men er destijds toe gekomen is een dergelijk spraakmakend project, zowel qua architectuur als qua artistieke inrichting, te realiseren.
41
foto boven: De Wolvenhoek in ’s-Hertogenbosch. De noordwestelijke gevelwand van de Waterstraat, gezien vanuit de Keizerstraat, begin jaren zestig van de vorige eeuw. Deze panden warden enige tijd later gesloopt om plaats te maken voor het nieuwe provinciehuis. De locatie viel door protest daarna echter af. Het lege terrein zou vervolgens eerst als een (tijdelijke) parkeerplaats gebruikt worden, waarna een parkeergarage werd gebouwd die er nu nog staat. (Foto: Frans Wijffels. Collectie Stadsarchief ’s-Hertogenbosch). foto onder: En dezelfde locatie in de Waterstraat op 15 mei 1975. De parkeergarage in aanbouw. (Foto onder: Fotopersbureau Het Zuiden. Collectie Stadsarchief ’s-Hertogenbosch)
42 i n b r a b a n t
aanvaarden ervan in het oude ‘s-Hertogenbosch zeker een precedent zou scheppen, maar zij vond dat naar een tegenstelling moest worden gegrepen om tot een nieuw en aantrekkelijk stadsbeeld 4 te komen. Voor de bestuurders van die tijd was Maaskant misschien wel een breekijzer om de 5 stad te kunnen moderniseren. Een bijkomend argument was dat hij op basis van kengetallen met de 6 laagste bouwkosten uit de bus kwam. Voordat de schop de grond in kon, diende er echter nog een hele weg te worden afgelegd. In de jaren vijftig hebben twee planrondes met diverse varianten de eindstreep niet gehaald. Het eerste plan voor nieuwbouw op de bestaande locatie in de binnenstad stuitte op bezwaren van het gemeentebestuur van ‘s-Hertogenbosch. Dat bedacht op het laatste moment een andere bestemming voor het geplande bouwterrein aan de Waterstraat. Een daaropvolgend plan voor nieuwbouw iets verder uit het centrum, aan de Zuidwal, sneuvelde ook. De bottleneck was de hoogbouw. In beide plannen was namelijk een kantoortoren opgenomen, een element dat al bij Maaskant in zijn hoofd zat nog vóór hij een eerste ontwerp had gemaakt. In zijn eerste plan uit 1958 was die toren 60 meter hoog en in het tweede uit 1962 maar liefst 80 meter. Dit pikten de Bosschenaren niet. Met de 70 meter hoge toren van de Sint-Janskathedraal op slechts een paar honderd meter afstand vonden zij het een veel te grote aantasting van de skyline van hun stad. Het debat speelde zich af in de tijd dat ’s-Hertogenbosch buiten de Sint-Jan nog geen echte hoogbouw kende. Er bestonden enkele middelhoge complexen met een grote horizontale uitgebreidheid, zoals de fabrieken van De Gruyter en het Paleis van Justitie. Zelfs deze relatief lage gebouwen werden al ervaren als een aanzienlijke aantasting van het oude stadsbeeld. De gemeentebestuurders van toen werden dus geconfronteerd met een problematiek die nieuw voor hen was. Zij stonden voor de vraag of men hoogbouw in het centrum wel moest toestaan. Maaskant had er een uitgesproken opvatting over: ‘Wanneer men nabij de Sint-Jan een
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Foto van een maquette van een ontwerp voor het provinciehuis aan de Zuidwal in ’s-Hertogenbosch, 1962, gemaakt om te bekijken hoe het silhouet van de stad eruit zou zien bij een hoogbouw van ruim 100 meter hoog. In het midden de Sint-Janskathedraal en links de geplande hoogbouw van het provinciehuis. (Foto: Cas Keuzenkamp, in: Ad van Drunen, ‘Het provinciehuis’, Bossche Bouwstenen 5 (1982), enige ongenummerde uitgave, p. 91)
meer zou meewerken, zo werd gedreigd, dan zou het provinciehuis wel eens kunnen gaan verhuizen 9 naar Tilburg of Breda. Dat dreigement werkte. In het begin van de jaren zestig werd een compleet andere oplossing bedacht. Het hele nieuwbouwplan werd overgeheveld naar de periferie van de stad, op een weiland nabij het voormalige Fort Pettelaar, oorspronkelijk deel uitmakend van de voormalige gemeente Den Dungen, maar destijds door middel van een gemeentelijke grenscorrectie binnen het grondgebied van de gemeente ’s-Hertogenbosch 10 gebracht. Tien jaar nadat men voor hem had gekozen, kreeg Maaskant uiteindelijk goedkeuring voor zijn derde en definitieve ontwerp, met zelfs een nog hogere toren dan in zijn eerdere ontwerpen, namelijk één van meer dan 100 meter. inbrabant
N U M M E R 1 F E B R U A R I 2 0 1 1
gebouw zet met een overwegend horizontale afmeting, een gebouw dat zes à zeven verdiepingen hoog is, dan wordt dit een soort kadaver en hierdoor wordt het silhouet van de stad veel ernstiger 7 aangetast dan door een slank hoog gebouw.’ De gemeente was echter niet overtuigd. Zij liet zich vervolgens adviseren door de Rotterdamse architect J.J.P. Oud. Hem stoorde het contrast tussen 8 hoog- en laagbouw ook niet. Ook de architecten J.F. Berghoef en S.J. van Embden brachten desgevraagd een advies uit. Zij meenden dat de gevolgen van introductie van hoogbouw in de stad bevredigend zouden kunnen worden opgevangen, en opperden het denkbeeld dat de architectonische tegenstelling tussen hoog- en laagbouw bewust zou kunnen worden gebruikt als een middel om het typische onderscheid tussen enerzijds het centrum en anderzijds de omringende woonwijken tot uitdrukking te brengen. Ondanks deze positieve adviezen van de externe deskundigen bleef de publieke opinie ten aanzien van nieuwbouw in de binnenstad negatief. Toen bouwen in de stad vanwege protesten van de bevolking en de weifelachtige houding van het gemeentebestuur niet haalbaar bleek, speelde de provincie de ontstane situatie handig uit. Als ’s-Hertogenbosch niet
43
foto boven: Dwarsdoorsnede van het provinciehuis. foto boven rechts: Handtekening van Maaskant in beton. (Foto: Bert van der Linden) foto onder: Commissaris van de Koningin Constant Kortmann (rechts) en architect Hugh Aart Maaskant (links) bij de bouw van het nieuwe provinciehuis, 18 juni 1968. Zij zijn op weg naar het storten van de laatste ‘hap’ beton (300 liter). (Foto: Frans Kuit. Collectie Stadsarchief ’s-Hertogenbosch)
Hoog geheven standerd De drijvende kracht hierachter was de Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, dr. Constant Kortmann (1908-1997). De bouwcommissie stond onder zijn leiding. Hij had een goede band met Maaskant en spande zich persoonlijk in om het project tot een succes te maken. De maquettes van het te bouwen provinciehuis stonden nota 11 bene bij hem thuis opgesteld. Niet alleen over de bouw, maar ook over de kunstaankopen die van belang waren voor het interieur van het nieuwe provinciehuis voerde Kortmann de regie. Dat hij pas achteraf de Commissie Culturele Zaken informeerde over de aankopen die hij had gedaan, leidde vlak voor de opening van het gebouw tot ongenoegen bij sommige Statenleden; zij voel12 den zich buitenspel gezet. Kortmann had bij zijn 44 i n b r a b a n t
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Knights of Columbus Building, New Haven, Connecticut. Een ontwerp van Roche, Dinkeloo and Associates, VS, 1967-1970. (Foto: Seth Tisue. Bron: Wikimedia Commons)
waar hij ongetwijfeld ook studie heeft gemaakt van hoogbouwprojecten. Heel opmerkelijk is dat de verticale hoekpylonen van het provinciehuis een aanblik geven die vergelijkbaar is met de bonkige structuur van het Knights of Columbus Building in de stad New Haven, gelegen ten noorden van New York. Je kunt je haast niet onttrekken aan de gedachte dat Maaskant het ontwerp voor dit gebouw gezien moet hebben. inbrabant
N U M M E R 1 F E B R U A R I 2 0 1 1
acties een helder doel: hij wilde een statement maken en Brabant positioneren binnen bestuurlijk Nederland. In een tijd waarin gewestvorming de provincie bestuurlijk in vieren dreigde te delen, moest het gevoel van zelfbewustzijn en eigenwaarde volgens hem nodig tot uitdrukking worden gebracht. Daarvoor was ook een herkenbaar gebouw nodig. De Brabantse gemeenschap nieuw leven inblazen; of anders gezegd, het geven van een teken van binding en hoop op een goede toekomst en het tot uitdrukking brengen van progressieve idealen. Dat heeft Kortmann kennelijk voor ogen gestaan toen hij het provinciehuis bij gelegenheid van de opening aanduidde als ‘een hoog geheven 13 standerd’. In Maaskant moet hij een man naar zijn hart hebben gevonden. Dit was een figuur met lef, geloof 14 in eigen kunnen en gevoel voor theater. Zijn in beton bestendigde handtekening, die nog steeds te zien is op een gevelplaat naast de ingang van 15 het provinciehuis, vormt daarvan het bewijs. Door in zijn geboortestad en woonplaats Rotterdam mee te werken aan de wederopbouw had Maaskant als architect naam gemaakt. Hij bouwde groot, groots, en voor de groten. Al vroeg in zijn carrière kreeg hij contacten in ‘s-Hertogenbosch, doordat het bureau Van Tijen-Maaskant vanaf 1945 met het Bossche architectenbureau K.C. Suyling & Zn. samenwerkte. Dit Bossche bureau werd in 1956 overgenomen door K. Bouwman en W. Hopmans en ging na de dood van Bouwman in 1960 op in het architectenbureau van Maaskant. De inmiddels gesloopte fabrieken op het oude industrieterrein De Wolfsdonken in ’s-Hertogenbosch, later omgedoopt tot het Paleiskwartier, waren het werk van deze Rotterdams-Bossche combinatie. Overigens trok Maaskant in de jaren zestig door heel Brabant een spoor: in Waalwijk, Boxtel, Breda, Best, Eindhoven, Rosmalen, Cuijk, 16 Oss en Roosendaal. Vermoedelijk heeft hij voor zijn industriële vormgeving inspiratie kunnen opdoen op een of meer studiereizen in Amerika,
45
(Bron: Cees Meijs, Provincie Noord-Brabant)
Glijbekisting Magnum opus Het provinciehuis gold voor Maaskant als zijn magnum opus, zijn laatste grote kunstje. Het was zijn vaste voornemen een gebouw met eeuwigheidswaarde te maken. Dat lijkt gelukt. Het provinciehuis is een monumentaal gebouw geworden, opgetrokken in een strakke zakelijke bouwvorm die veel werd toegepast tijdens de wederopbouwperiode, bekend onder de naam functionalisme. Niet alleen de vormgeving, maar ook het materiaalgebruik en de toegepaste bouwtechniek en constructiemethoden getuigen van een bouwopvatting die typerend is voor het naoorlogse, moderne bouwproces. Het accent lag op beton. Voor het betonskelet is de zogenaamde methode van glijbekisting of vijzelbouw toegepast, waardoor de bouwtijd met een half jaar werd bekort. De verticale sporen van het glijden zijn nog steeds zichtbaar op de muren van de torenkern. Van heinde en verre kwamen architecten en aannemers destijds kijken hoe deze nieuwe bouwmethode werkte. Behalve beton 46 i n b r a b a n t
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
De methode van glijbekisting wordt ook vijzelbouw genoemd. De kunsthistoricus Istvan Szénássy noemt dit het ‘Jackbloksysteem’. Het principe van deze bouwmethode is dat niet de ene etage op de andere wordt gestapeld, maar dat men begint met het maken van de bovenste etage, in het geval van het provinciehuis de achttiende. Wanneer die klaar is, wordt hij omhoog gevijzeld. Hieronder wordt dan de zeventiende etage gestort en opgevijzeld, tot ten slotte de eerste etage wordt gemaakt. Deze manier van bouwen verliep bij het Noord-Brabantse provinciehuis in een continu proces, dat 17 dag en nacht doorging.
(Foto’s: Jurgen Pigmans, Erfgoed Brabant)
werden ook andere moderne bouwmaterialen in het provinciehuis toegepast, bijvoorbeeld fabricaten van kunststof, aluminium en glasstenen. Het resultaat is dat nieuwe materialen tot nieuwe bouwmethoden leidden en dat die weer zorgden voor een nieuwe bouwvorm. Deze nieuwe, zakelijke manier van bouwen kwam in de jaren vijftig en zestig goed van pas, omdat er na de Tweede Wereldoorlog veel en snel moest worden her- en gebouwd. Het was dan ook een bouwvorm die aanvankelijk vrij algemeen werd aanvaard als de eigentijdse manier van bouwen. Behalve efficiënt is het provinciehuis tevens mo18 numentaal. Moderne monumentale architectuur kwam na de oorlog te staan voor vrijheid en democratie. Monumenten werden gezien als een teken van beschaving. Ze stralen voornaamheid, waardigheid, verhevenheid en duurzaamheid uit. Maaskant wilde het nieuwe provinciehuis een dergelijke uitstraling meegeven en zag het dan ook als een gebouw dat zeker driehonderd jaar mee inbrabant
N U M M E R 1 F E B R U A R I 2 0 1 1
47
moest kunnen. In zijn toespraak bij de opening van het gebouw zei hij er dit over: ‘Bouwen is een daad voor de toekomst met de gegevens van het verleden. Bijna alle mensen die in dit gebouw komen te werken of het zullen bezoeken moeten nog geboren worden. De Statenzaal van het oude provinciehuis is oorspronkelijk een kapel van een klooster geweest en is in ± 1600 gebouwd. Dit complex is langzamerhand uitgebreid, heeft drie bezettingen meegemaakt: Alva, Napoleon en Hitler. Welke maatschappelijke veranderingen zal dit provinciehuis meemaken? Het is niet erg zinvol een uitgesproken tijdgebonden gebouw te ontwerpen, daarvoor moet het teveel kunnen trotseren.’ Doordat het gebouw op kolommen boven het maaiveld staat, is het als het ware ‘opgetild’ – men spreekt van een podium- of plateaugebouw – en lijkt het te zweven. Een cruciaal middel om de status van het gebouw te verhogen, is zonder twijfel de toepassing van hoogbouw. Daarnaast zijn het de gesloten omtrek en de reusachtige hoekpijlers van de toren die de monumentaliteit versterken. De eenvoudige oppervlakken van de buitenwanden, gemaakt van hard beton, suggereren ongenaakbaarheid en onaantastbaarheid. En vooral ook de hal met zijn grote overspanning inclusief majestueuze staatsietrap en de zeer smaakvolle aankleding van het publieksgedeelte ademen voornaamheid. Beeldende kunst Ten slotte is de wijze waarop beeldende kunst het gebouw verrijkt karakteristiek voor de inrichting van overheidsgebouwen uit de jaren zestig. De combinatie van architectuur en beeldende kunst is een fenomeen dat typisch is voor naoorlogse overheidsgebouwen. Het idee was dat beeldende kunst moest worden ingezet om mensen na alle oorlogsellende geestelijk te verheffen. Bovendien konden werkloze kunstenaars op die manier aan opdrachten worden geholpen. Niet alleen plastieken en sculpturen, maar ook schilderwerken, wandtapijten, mozaïeken, reliëfs in glas, beton en metaal werden in samenhang met architectuur 48 i n b r a b a n t
tot stand gebracht. Zo ontstond de nu bij veel gebouwen uit de wederopbouwperiode nog te herkennen zogenoemde monumentale kunst, dat wil zeggen, kunst die specifiek voor een bepaalde plaats in of aan een gebouw is ontworpen. Dat kon figuratieve kunst zijn, maar ook abstracte kunst leende zich heel goed voor verwerking in 19 een gebouw. Kunstenaars beschouwden een gebouw, zeker een openbaar gebouw, als de meest geschikte plaats om hun werk aan een breed publiek te tonen. Als je een school, een postkantoor, een wijkgebouw of een politiebureau uit de jaren zestig ziet, wordt dit bijna altijd opgesierd door een vorm van monumentale kunst. Voor kunst was in het nieuwe provinciehuis een miljoen gulden beschikbaar. Er moest kunst van topklasse komen en de aan te kopen kunstwerken moesten, wilden ze tot hun recht komen, de maat van het huis hebben. Het op die uitgangspunten gebaseerde aanschafbeleid heeft geresulteerd in het bezit van diverse sculpturen, wandtapijten 20 en tweedimensionaal werk. Ongeveer vijfentwintig kunstenaars zijn betrokken geweest bij het maken van speciale kunstobjecten voor het gebouw. Het meest omstreden en daardoor het bekendste object is de zogenaamde ‘dikke deur’, een kolossale bronzen draaideur die toegang geeft tot de Statenzaal, vervaardigd door de beeldhouwer Toon Slegers (1929-2004) en passend in een symbolische traditie van een bronzen deur die toegang verschaft tot het domein van geestelijke of wereldlijke macht. Het plan dat alle Brabantse gemeenten een dubbeltje per inwoner zouden betalen om samen deze deur aan de provincie cadeau te doen, maakte heel wat los. Menige gemeenteraad, zich afvragend wat nou eigenlijk kunst is, zag de deur als het symbool van een in zijn ogen te duur gebouw. Nog steeds kennen Brabanders het gebouw vooral van het rare dak en van de dikke deur. Terwijl de deur in de publiciteit het meest tot de verbeelding heeft gesproken, wordt de kern van het provinciale kunstbezit gevormd door een als uniek bekend staande collectie van maar liefst
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
foto boven: De bronzen deur van Brabantse Statenzaal. Een ontwerp van Toon Slegers (19292004). (Bron: Cees Meijs, Provincie Noord-Brabant) foto onder: (Foto: Jurgen Pigmans, Erfgoed Brabant)
inbrabant
N U M M E R 1 F E B R U A R I 2 0 1 1
49
foto links: Wandtapijt ‘Compositie’ van Michel Tourlière (1925-2004), wol, 475 x 300 cm. (Foto: Jurgen Pigmans, Erfgoed Brabant) foto rechts: Beeldende kunst in de hal, met op de achtergrond de staatsietrap naar de bestuursvleugel. (Foto: Jurgen Pigmans, Erfgoed Brabant)
veertien wandtapijten. Maaskant noemde ze bij voorkeur gobelins; hij zag er een voortzetting in van Franse hofkunst. Het combineren van een chique interieur en kunst was in de jaren zestig in de mode. Voor het vinden van vergelijkingsmateriaal hoeven we Brabant niet uit te gaan. Ongeveer gelijktijdig met het provinciehuis werden namelijk ook de nieuwe stadhuizen van Eindhoven en Tilburg op soortgelijke wijze aangekleed met decoratieve kunst. Kritiek en protest Noord-Brabant was niet de enige provincie die in21 dertijd een geheel nieuw provinciehuis bouwde. Geen enkel provinciehuis uit de wederopbouwperiode kreeg echter zoveel kritiek te verduren als dat in ’s-Hertogenbosch. Naarmate de hoogbouw vanaf de eerste planvorming in de jaren vijftig tot en met het eindontwerp in hoogte 50 i n b r a b a n t
groeide, nam het maatschappelijk verzet naar evenredigheid toe. De schermutselingen rond de eerste ontwerpplannen voor de binnenstad zijn de opmaat geweest voor de kritiek die losbarstte toen de bouw van wat er nu staat daadwerkelijk van start ging. De klacht van televisiekijkers in de omgeving van de Pettelaarseweg dat zij vanwege de hoogbouw Nederland I dubbel zagen, was nog maar een bijverschijnsel. Het probleem was dat de Brabander zich gewoonweg moeilijk kon herkennen in dit grote en superieure gebouw. Men kende zoiets niet uit de eigen omgeving en voelde zich overvallen door de vreemde moloch. Het idee dat het gebouw ‘over the top’ was, werd versterkt door de aankoop van de kunstcollectie. De ideële gedachte om kunst onder het volk te brengen werd door het publiek, als het op deze manier moest, bepaald niet gewaardeerd; men
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
vond het teveel van het goede. Het verzet tegen de dikke deur toonde de emoties die het gebouw bij de mensen opriep. Men verweet de provincie dat geld werd verspild aan overmatig veel beeldende kunst. Voor dat geld, zo luidde het bezwaar, hadden wel duizend woningwetwoningen kunnen 22 worden gebouwd. Een van de puur feitelijke factoren die waarschijnlijk een rol zou kunnen hebben gespeeld bij de kritische ontvangst van het provinciehuis, is dat het gebouw hoofdzakelijk uit beton werd opgetrokken. De algemene ervaring van beton schijnt negatief te kunnen zijn, omdat het een grof materiaal 23 is. En wat de makers van het gebouw bij dat alles vermoedelijk opgebroken heeft, is het uitspre-
ken van hun nadrukkelijke bedoeling dat het een icoon van het gezag moest worden. Daar moest je uitgerekend in het ideologisch klimaat van de jaren zestig, toen het ontzag voor gezagsdragers sterk verschrompelde, niet mee aan komen. Want de Nederlandse samenleving was in korte tijd on24 herkenbaar veranderd. Er ontstonden nieuwe opvattingen over de mens, de samenleving en de verhouding tussen burger en overheid.
Protestdemonstratie op 12 november 1971 bij de opening van het provinciehuis. (Foto afkomstig uit: 1814-1989; 175 jaar provinciaal bestuur van Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant, 1989) p. 101)
inbrabant
N U M M E R 1 F E B R U A R I 2 0 1 1
51
Burgerweeshuis in Amsterdam, 1960. Een ontwerp van Aldo van Eyck (1918-1999).
Terwijl alom een tendens naar democratisering te bespeuren viel, zetten maatschappijkritische denkbeelden ook in de opvattingen over architectuur de 25 toon. Precies in de periode dat het provinciehuis gebouwd werd, vond een belangrijke smaakverandering plaats, een mentaliteitsrevolutie ten opzichte van de wederopbouwperiode met anonieme massawoningbouw, grootschalige kantorenbouw en cityvorming. Jongere architecten voelden een onbehagen over de manier waarop de wederopbouw gestalte had gekregen. Zij vonden de functionalistische architectuur te eenvormig, grof, nietsontziend, rücksichtslos en te weinig respectvol voor de menselijke maat. Hun conclusie was dat door het efficiënte en zakelijk-utilitaire karakter van de heersende architectuur kansen werden gemist om een menselijke en bewoonbare wereld te creëren. Het alternatief dat zij boden was een kleinschaliger, vriendelijker en socialer bouwconcept; zij maakten zich er sterk voor dat gebouwen voortaan menselijker, gemoedelijker, intiemer, behaaglijker, knusser, gezelliger en daardoor democratischer zouden zijn. Het Burgerweeshuis in Amsterdam gold voor de nieuwe garde als een schoolvoorbeeld van zulke, zogenoemde ‘structuralistische’ architectuur. 52 i n b r a b a n t
Achterhaald monument Ruimte in en rond een gebouw, die eerst de positieve associatie van vrijheid en welvaart verschafte, werd nu plotseling als leegte ervaren. Wat ooit bedoeld was als ruimte voor onbegrensde mogelijkheden, werd ineens beleefd als een onherbergzaam gebied dat niet voldeed aan de menselijke behoeften van geborgenheid, herkenning en ont26 moeting. Overdonderende grootschaligheid raakte door deze nieuwe visie spoedig uit de gratie. De pech die Maaskant had, toen hij medio jaren zestig eindelijk groen licht kreeg voor zijn plan, was dat de bouwopvatting die men enige jaren eerder nog modern vond, in heel korte tijd traditioneel was geworden. Een elitair, monumentaal provinciehuis paste helemaal niet in het beeld van menselijke architectuur dat toen populair werd. Critici beschouwden het gebouw waarmee de provincie bij de tijd wilde zijn eigenlijk al als achterhaald voordat het was voltooid. Zij knapten af op het vertoon van macht in dit monumentale complex. Het monumentale was niet te verenigen met de behoefte aan het intieme. Men streefde niet naar iets monumentaals, maar juist naar het tegenovergestelde, het a-monumentale of anti-monumentale, zeker in overheidsgebouwen. Het nieuwe inzicht was dat de overheid zich niet behoorde te verheffen boven de gewone burger. Monumentaliteit was trouwens sowieso een beetje verdacht. Een tijd lang kleefde aan monumentaliteit een negatieve connotatie, omdat enkele decennia eerder totalitaire regiems in Europa megalomane architectuur gebruikten om hun 27 macht te illustreren. Ofschoon architectuurcritici soms andere maatstaven hanteren dan het grote publiek, wist de vakpers het sentiment dat er in Brabant leefde goed onder woorden te brengen. In kranten en tijdschriften werd Maaskant verketterd om zijn achterhaalde creatie. Het gebouw werd ervaren als kil, decadent, ongenaakbaar, onderdrukkend, onmenselijk en onheilspellend. Hoogbouw werd gezien als een teken van hoogmoed. De beschul-
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Regeringsgebouwen in Brasilia, Brazilië, 1956-1960. Een ontwerp van Oscar Niemeyer (1907). (Foto: Eurico Zimbres. Bron: Wikimedia Commons)
diging luidde dat de overheid voor zichzelf een hooghartig monument oprichtte, over de rug van het volk. Harry Verwiel verwoordde het in het tijdschrift Brabantia zo: ‘[…] een brutaal gebaar […], een uitdaging ten opzichte van ons denken over een oprechte democratie en over open bestuur; een tarten van ons besef ten aanzien van het vergankelijke van zogeheten onwankelbare waarden en instituten. Dit provinciehuis is een verschrikkelijk introvert autoritair bestuurs- en ambtelijk instituut, dat spot met gemelde waarden en opvattingen. Het is een blijkbaar voor de eeuwigheid 28 gebouwd huis […]’.
Ondanks de protesten ging de bouw van het nieuwe provinciehuis door. Op deze foto het moment dat tijdens de bouw het hoogste punt werd bereikt, juni 1968. (Foto: Frans Kuit. Collectie Stadsarchief ’s-Hertogenbosch)
inbrabant
N U M M E R 1 F E B R U A R I 2 0 1 1
53
Tip Een volledig geannoteerde versie van dit artikel is terug te vinden op www. thuisinbrabant.nl en www.tijdschrift inbrabant.nl
Tip Wilt u reageren op dit artikel? Of hebt u vragen, aanvullingen of suggesties? Stuur dan een e-mail naar kunst@bertvander linden.com.
Nic. Tummers meldde in het Brabants Dagblad dat 29 hij zich in het gebouw een holbewoner voelde. Ruud Brouwers’ betiteling van het gebouw als 30 een ‘ambtenarensilo’ was nog aan de milde kant. Het meest bijtende commentaar was van de hand van zijn collega-redacteur Arnaud Beerends van het Tijdschrift voor architectuur en beeldende kunsten. Die had het over ‘fascistoïde kolonelsarchitectuur’. Hij stelde dat het hoge kantoorgebouw door zijn ongeïntegreerde en egocentrische profiel het silhouet van de stad eigenzinnig verstoorde en hij omschreef het werk van Maaskant als ‘een rariteit’ van ‘een banale geest’. Hij ging zelfs zover dat hij diens werk bestempelde tot ‘een samenvoegsel van Albert Speer en Oscar Niemeyer’, wat appelleerde aan de grootheidswaan die tot gestalte was gebracht in het Derde Rijk 31 en in de nieuwe Braziliaanse hoofdstad Brasilia. In zijn ogen getuigde het provinciehuis van een totalitaire en hiërarchische denktrant, van sociale discriminatie en schijndemocratie. Hij zag architecten als Maaskant als slippendragers van het 32 grootkapitaal. Gerehabiliteerd Ondanks alle kritiek zetten de provincie en Maaskant hun plan toch door, tegen de stroom van de tijd in roeiend. Veel later dan in 1963 had de besluitvorming echter niet moeten plaatsvinden, want dan had Maaskants ontwerp het misschien niet overleefd. De druk om een gebouw te maken dat meer aansloot bij de tijdgeest zou dan wellicht te groot zijn geworden. De hang naar kleinschaligheid, die zich in het bijzonder in de tweede helft van de jaren zestig ontwikkelde, maakte Maaskants plan tussen het ontwerp op de tekentafel, rond 1963, en het moment van voltooiing, in 1971, gedateerd. Toen het provinciehuis na een lange voorbereidingsperiode in 1971 eindelijk werd opgeleverd, was het moderne functionalistische vormconcept uit de wederopbouwperiode op zijn retour en had een ander concept van architectuur,
54 i n b r a b a n t
het structuralisme, zich als nieuwe richting aangekondigd. Het zou Maaskant, als hij nog leefde, waarschijnlijk deugd doen anno 2011 te kunnen constateren dat zijn doel om een duurzaam gebouw te maken niet volstrekt irreëel was. De architectenbranche heeft hem inmiddels min of meer gerehabiliteerd. Functionalistisch bouwen was nou eenmaal de bouwtrant van zijn generatie. De architectuurhistorische waarde van het provinciehuis is vandaag de dag onomstreden. En weliswaar viel monumentaliteit niet goed in de jaren zestig en zeventig, maar monumenten – denk aan piramides, paleizen, tempels en kathedralen – zijn van alle tijden. Dit neemt niet weg dat het imponerende van grote gebouwen niet iedereen bevalt. Het ongemakkelijke gevoel dat sommige mensen daarbij hebben wordt nog sterker, als het grote gebaar dat een gebouw wil maken uitmondt in lege grootheid, pretentieus vertoon, of het op een geforceerde wijze indruk willen maken. Een gevaar dat zeker geldt in ons land, dat van nature toch al niet zo gesteld is op groots vertoon. Onze volksaard is daarvoor misschien te bescheiden, te nuchter en 33 te ‘kruidenierig’. Nu, jaren later, wordt het provinciehuis niet meer zo negatief gewaardeerd als in het begin. De realisatie ervan leert, dat de moed en het doorzettingsvermogen om iets buitengewoons te creëren misschien niet onmiddellijk, maar op termijn worden beloond. Die wetenschap zou een stimulans behoren te zijn voor de overheid om als opdrachtgever verder te kijken dan het economisch noodzakelijke. Van haar mag immers worden verwacht dat zij als voortrekker het niveau van een gemeenschap op peil houdt. Eén van de manieren om dat te doen is investeringen een extra, culturele dimensie te geven. Met uitgesproken architectuur, gebaseerd op een visie die het belang van cultuur voor onze beschaving inziet, kan de overheid laten zien waar ze voor staat.
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
(Foto: Jurgen Pigmans, Erfgoed Brabant)
Noten
1
2
3 4
5 6
7 8
9
10
In 1995 is het oorspronkelijke complex uitgebreid met een vleugel aan de oostkant. In de jaren 19971999 heeft het gebouw uit 1971 een grootscheepse renovatie ondergaan. Brief d.d. 31 oktober 1952 van de directeur van de Provinciale Planologische Dienst, de heer ir. H.M. Buskens, aan Gedeputeerde Staten van NoordBrabant. (Brabants Historisch Informatie Centrum, ’s-Hertogenbosch, dossier bouwcommissie provinciehuis 1958-1972, nr. 9). De drie bureaus die afvielen waren Nico van der Laan, W. van Dael en Jos. Bedaux. Rapport d.d. 25 juni 1953 van de Commissie van Advies over de ingezonden ontwerpen voor de bouw van een nieuw bureau voor de provinciale diensten te ’s-Hertogenbosch (Stadsarchief ’s-Hertogenbosch, p. 5). Aldus Michelle Provoost in een interview in Brabants Dagblad, 21 juni 2003. Maaskant kwam met ƒ 892.500, - uit op het laagste bedrag. Bedaux rekende de hoogste prijs, te weten ƒ 1.494.220, -. Notulen buitengewone, besloten zitting Provinciale Staten van Noord-Brabant, 22 april 1960, p. 33. Brief van J.J.P. Oud d.d. 4 juni 1959 aan de burgemeester van ’s-Hertogenbosch (Brabants Historisch Informatie Centrum, ’s-Hertogenbosch, dossier bouwcommissie provinciehuis 1958-1972, nr. 9). Ruud Brouwers, ‘Hoe Den Bosch aan z’n provinciehuis kwam’, Tijdschrift voor architectuur en beeldende kunsten 37 (1970) 12, p. 278. Uitbreidingsplan ’s-Hertogenbosch Zuid II, gemeente Den Dungen, archief Den Dungen 1940-1995, nr. 768, dossier 2.07.151, stukken betreffende de grenscorrectie tussen ’s-Hertogenbosch, Den Dungen en Sint Michielsgestel (Brabants Historisch Informatie Centrum, ’s-Hertogenbosch).
56 i n b r a b a n t
11 12 13
14
15
16 17
De Stem, 17 september 1963. De Stem, 29 oktober 1971. Urias Nooteboom, ‘Beheerder en bouwheer’ in: Maarten Beks, Een harnas met zachte voering; wandkleden en andere kunstwerken in het provinciehuis van Noord-Brabant (’s-Hertogenbosch 1983), p. 20. Zie voor een impressie over leven en werk van Maaskant: http://cultuurgids.avro.nl/front/detailkunst.html? item=2338eed3e5cca78f2a75141020fff63f, geraadpleegd 5 maart 2010 (film over Maaskant, gemaakt door Jord den Hollander, vertoond in het AVROtelevisieprogramma Close-up). Bekende werken van de hand van Maaskant zijn behalve het provinciehuis de Euromast (Rotterdam 1960), die in 2010 bij zijn vijftigjarig bestaan de status van rijksmonument heeft gekregen, en het Groothandels-gebouw (Rotterdam, 1953). Er zijn – afgeleid van de enorme handtekeningen van Maaskant in door hem ondertekende brieven – twee verschillende gevel-handtekeningen van hem te vinden: een welke zich tegenwoordig op de gevel van het provinciehuis bevindt, en een afgebeeld in Brouwers 1970, p. 280. De gevelplaat is blijkbaar ooit vervangen. Zie Ruud Brouwers, ‘Hoe Den Bosch aan z’n provinciehuis kwam’, Tijdschrift voor architectuur en beeldende kunsten 37 (1970) 12, pp. 277-280. Viahttp://nai.minisisinc.com/FINDING_AIDS/MAAX _inv. pdf is een overzicht van projecten van Maaskant te raadplegen. De methode van glijbekisting wordt ook vijzelbouw genoemd. Szénássy noemt dit het Jackbloksysteem. Zie István L. Szénássy, Architectuur in Nederland 1960-1967 (Amsterdam 1969), p. 138 en Brabants Dagblad 15 juni 1968.
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
18
Zie Alan Colquhoun, Modern Architecture (Oxford 2002), pp. 212-213. 19 Voor zover het de rijksgebouwen betreft, bestaat er een overzicht van de na 1945 verleende kunstopdrachten, waaruit kan worden afgeleid welke technieken voor monumentale kunst werden toegepast c.q. welke objecten er werden gemaakt. Van de circa vijfhonderd rijksopdrachten resulteerden er tot 1970 ongeveer tien in een wandtapijt. Daarna, misschien onder invloed van het aanschafbeleid van de provincie Noord-Brabant, en omdat textielkunst populairder werd, kwamen er wat meer opdrachten voor wandtapijten. Aldus W. Jansen, Kunstopdrachten van de Rijksgebouwendienst na 1945 (Rotterdam 1995), passim. 20 Overzichten van de belangrijkste kunstwerken in het bezit van de provincie zijn opgenomen in het boek Een harnas met zachte voering; wandkleden en andere kunstwerken in het provinciehuis van NoordBrabant van Maarten Beks, ’s-Hertogenbosch 1983, en in twee uitgaven van de provincie Noord-Brabant: Kunst in en om het provinciehuis, september 2007, en Van Appel tot Zofia; de kunstcollectie in en om het provinciehuis, september 2007 (service-center provinciehuis Noord-Brabant). 21 Nieuwe provinciehuizen werden o.a. gebouwd in Gelderland (J.J.M. Vegter, Arnhem, 1954), Zuid-Holland (F.P.J. Peutz, ’s-Gravenhage, 1963) en Overijssel (M. Duintjer, Zwolle, 1972). 22 De totale kosten van het gebouw inclusief inrichting waren in eerste aanleg begroot op 32 miljoen gulden, maar kwamen uiteindelijk uit op 57 miljoen. 23 J.A.H. Hartmann, Beton, een complex en economisch belangrijk materiaal (s.l. 1978), p. 3. 24 J.J. Woltjer, Recent verleden; Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 1992), hoofdstuk 9, ‘Balans van de jaren zestig’, p. 547 e.v.
25 Zie Michelle Provoost, ‘Het provinciehuis in Den Bosch; Maaskant en de langharige critici’, Archis, Tijdschrift voor architectuur, stedebouw en beeldende kunst 14 (1999) 8, pp. 37-38. 26 Michelle Provoost, Hugh Maaskant; architect van de vooruitgang (Rotterdam 2003), p. 322. 27 William J.R. Curtis, Modern Architecture since 1900 (Londen 1982), p. 306. 28 Harry J. Verwiel, ‘Brabants provinciehuis een uitdaging’, Brabantia 19 (1970) 5, p. 184. 29 Nic. Tummers, ‘Versailles van de Flintstones’, Brabants Dagblad, 12 november 1971. 30 Ruud Brouwers, ‘Hoe Den Bosch aan z’n provinciehuis kwam’, Tijdschrift voor architectuur en beeldende kunsten 37 (1970) 12, pp. 277. 31 Arnaud Beerends, ‘De kolonelsarchitectuur van Maaskant’, Tijdschrift voor architectuur en beeldende kunsten 37 (1970) 11, p. 1250. 32 Arnaud Beerends, ‘Maaskant, representant van een schijndemocratie’, Tijdschrift voor architectuur en beeldende kunsten 37 (1970) 12, p. 282. 33 K. Wiekart, ‘Het risico van de symboliek’, NRC Handelsblad 5 november 1971.
inbrabant
N U M M E R 1 F E B R U A R I 2 0 1 1
57