FacilityPro Manager bestandsnaam: revisiedatum: softwareversie:
MAN8 FPMU NLED 3708.doc 09072014 3.7
Gebruikershandleiding
Voordat u dit product mag gebruiken dient u akkoord te gaan met de ingesloten Licensieovereenkomst. Als u niet akkoord gaat met de voorwaarden beschreven in de Licentieovereenkomst dient u dit product te retourneren en zal het aankoopbedrag aan u worden gerestitueerd. Systeemeisen: Om FacilityPro Manager te gebruiken heeft u het volgende nodig: 1) Ondersteunde OS (operating systems): Microsoft Windows XP, Windows 2000, Windows 2000 Server, Windows 2003 Server. Voor Collector module (als de terminals op de site automatisch moeten worden uitgelezen en geconfigureerd) aanbevolen Windows 2003 Server; 2) Ondersteunde Microsoft SQL Server versies: 2000, 2005, 2008 of 2008 R2. Desgewenst kan de Express editie van 2005, 2008 of 2008 R2 worden gebruikt; 3) Min. 512 MB RAM; 4) Per werkstation, inclusief het werkstation waar de collector service draait, minimaal 50 MB vrije hardeschijfruimte voor het programma, extra schijfruimte vereist als op het werkstation de database of rapporten worden opgeslagen; 5) Cd-romspeler; 6) VGA kaart: minimum VGA 640x480, 64K kleuren; 7) Microsoft muis of vergelijkbaar aanwijsapparaat; 8) Voor CardPro module vrije USB poort om PC kaartlezer aan te sluiten; 9) Voor Chipknip module een aansluiting op een netwerk met een door Currence gecertificeerde IP verbinding voor Pinnen en Chippen of een vrije seriële poort om een modem aan te sluiten voor het afstorten van Chipknip gegevens naar Equens; 10) TCP/IP-netwerk en 100 MB netwerkkaart vereist wanneer u FacilityPro Manager op meerdere werkstations wilt laten draaien met één centrale database of de terminals op de site via een netwerk wilt instellen en uitlezen; 11) Software COMET en HP iPAQ PDA vereist wanneer u stand-alone terminals op de site wilt kunnen instellen en uitlezen; Voor verdere informatie: Bezoek de Magna Carta Website http://www.magnacarta.nl/
© 2014 Magna Carta Chipcard Solutions. Alle rechten voorbehouden. Magna Carta, FacilityPro, FacilityPro Manager, Comet en het FacilityPro Manager logo zijn wettig gedeponeerde handelsmerken of handelsmerken van Magna Carta Chipcard Solutions in Nederland en/of andere landen. Alle andere productnamen zijn handelsmerken of wettig gedeponeerde handelsmerken van hun respectievelijke eigenaren.
INHOUDSOPGAVE
OVER DEZE GEBRUIKERSHANDLEIDING .................................... 8 1
INLEIDING .................................................... 10
1.1
FacilityPro Manager ................................................. 10
1.2
Begrippenlijst ..................................................... 14
2
BEGINNEN ................................................... 21
2.1 FacilityPro Manager opstarten .......................................... 2.1.1 Navigatie ..................................................... 2.1.1.1 Menubalk en toetscombinaties ..................................... 2.1.1.2 Navigatieknoppen .............................................. 2.1.1.3 Hyperlinks ................................................... 2.1.2 Indeling van de gegevensschermen .................................... 2.1.2.1 Lijst ....................................................... 2.1.2.2 Invoervlak ................................................... 2.1.2.3 De functieknoppen ............................................. 2.1.2.4 Velden wijzigen................................................ 2.1.2.5 Actieknoppen ................................................. 2.1.3 FacilityPro Manager afsluiten ........................................
3
21 23 23 24 24 24 25 27 28 32 32 32
KAARTEN .................................................... 34
3.1 Kaarten .......................................................... 35 3.1.1 Een kaart aanmaken in de database .................................... 36 3.1.2 De tabbladen van het gegevensscherm van kaarten ......................... 40 3.1.2.1 Het tabblad ‘Frames’ ............................................ 40 3.1.2.2 Het tabblad ‘Rechten’ ........................................... 42 3.1.2.3 Het tabblad ‘Toegang’ ........................................... 43 3.1.2.4 Het tabblad ‘Autoload’ ........................................... 45 3.1.2.5 Het tabblad ‘Kaartonderhoud’ ...................................... 46 3.1.2.5.1 Het kaartsaldo wijzigen met PIM ...................................................................... 47 3.1.2.5.2 Gebruikersgroep, kostenplaats of geldigheidsperiode wijzigen met PIM ................ 49 3.1.2.5.3 De waarde van een tokenteller verhogen met PIM .............................................. 51 3.1.2.5.4 Kaarten op de zwarte lijst zetten met PIM ......................................................... 53 3.1.2.5.5 Zwarte lijst kaarten en geblokkeerde kaarten weer bruikbaar maken met PIM ........ 53 3.1.2.5.6 De waarde van een frame aanpassen met PIM ................................................... 54 3.1.3 De actieknoppen van het gegevensscherm van kaarten ....................... 55 3.1.3.1 Het aanmaken van een kaarthouder vanaf het gegevensscherm van kaarten: Nieuw .. 55
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
3
3.1.3.2 Meerdere kaarten tegelijk aanmaken: Nieuwe reeks ....................... 3.1.3.3 Het inlezen van de kaartgegevens: Lezen ............................... 3.1.3.4 Het beschrijven van een kaart: Schrijven ............................... 3.1.3.5 Het uitgeven van een kaart: Uitgeven ................................. 3.1.3.6 Het innemen van een kaart: Innemen ................................. 3.1.3.7 Het beheren van de zwarte lijst: Zwarte lijst ............................. 3.1.3.8 Het deblokkeren van een kaart: Deblokkeren ............................ 3.1.3.9 Het heruitgeven van een kaart: Heruitgeven ............................ 3.1.3.10 Het overboeken van het kaartsaldo van de ene kaart naar een andere kaart: Overboeken 67 3.1.3.11 Het schrijven van een reeks kaarten met het veld ‘Schrijf reeks’ .............. 3.1.3.12 Naar Euro..................................................
56 58 61 62 63 64 65 66
3.2 Kaarthouders ...................................................... 3.2.1 Een kaarthouder aanmaken in de database ............................... 3.2.2 De actieknoppen van het gegevensscherm van kaarthouders ................... 3.2.2.1 Een nieuwe kaart aanmaken voor een kaarthouder: Nieuw ................... 3.2.2.2 Het verwijderen van een kaart van een kaarthouder: Verwijderen .............. 3.2.2.3 Een bestaande kaart toekennen aan een kaarthouder: Selecteren .............. 3.2.2.4 Een kaart schrijven voor een kaarthouder: Schrijven .......................
71 71 72 73 74 74 74
70 71
3.3 Kaartservice ...................................................... 75 3.3.1 Het wijzigen van het saldo of de geldigheidsperiode van een kaart ............... 76 3.3.2 Het wijzigen van de tellers van de tokens op een kaart ....................... 79 3.4 Gebruikersgroepen .................................................. 81 3.4.1 Een gebruikersgroep aanmaken in de database ............................ 82 3.4.2 De tabbladen van het gegevensscherm van gebruikersgroepen.................. 83 3.4.2.1 Het tabblad ‘Rechten’ ........................................... 83 3.4.2.1.1 De actieknop Tokens ...................................................................................... 86 3.4.2.2 Het tabblad ‘Frames’ ............................................ 88 3.4.2.3 Het tabblad ‘Toegang’ ........................................... 90 3.5 Kostenplaatsen .................................................... 92 3.5.1 Een kostenplaats aanmaken in de database............................... 92
4
TERMINALS ................................................... 94
4.1 Terminals ........................................................ 94 4.1.1 Een terminal aanmaken in de database ................................. 95 4.1.2 De tabbladen van het gegevensscherm van terminals ........................ 98 4.1.2.1 Het tabblad ‘Producten’ .......................................... 98 4.1.2.1.1 Invullen welke ‘Producten’ verkrijgbaar zijn bij een terminal................................. 99 4.1.2.1.2 Invullen welke ‘Producten’ verkrijgbaar zijn bij een terminal met een terminalprofiel 100 4.1.2.1.3 De actieknop Producten kopiëren… ................................................................. 101 4.1.2.2 Het tabblad ‘Toegang’ .......................................... 102 4.1.2.3 Het tabblad ‘Status’ ............................................ 104 4.1.2.3.1 De actieknop Status ...................................................................................... 106 4.1.2.3.2 De actieknop Diagnose .................................................................................. 107
4
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
4.1.2.4 Het tabblad ‘Overige’ ........................................... 4.1.3 De actieknoppen van het gegevensscherm van terminals..................... 4.1.3.1 De actieknop Configureren ....................................... 4.1.3.2 De actieknop Data uitlezen ....................................... 4.1.3.3 De actieknop Alles configureren .................................... 4.1.3.4 De actieknop Alle data uitlezen .................................... 4.1.3.5 De actieknop Chipknip .......................................... 4.1.3.6 De actieknop USB: configureren en data uitlezen van USB terminals ............ 4.1.3.7 De actieknop iPaq .............................................
108 110 110 112 113 117 119 120 123
4.2 Terminalgroepen .................................................. 124 4.2.1 Een terminalgroep aanmaken in de database ............................ 124 4.3 Machinetypes .................................................... 4.3.1 Een machinetype aanmaken in de database ............................. 4.3.2 De tabbladen van het gegevensscherm van machinetypes .................... 4.3.2.1 Het tabblad ‘Instellingen bedragen’ ................................. 4.3.3 De actieknoppen van het gegevensscherm van machinetypes ................. 4.3.3.1 De actieknop Parameter toevoegen ................................. 4.3.3.2 De actieknop USB .............................................
125 126 127 127 131 131 133
4.4 Locaties ........................................................ 135 4.4.1 Een locatie aanmaken in de database .................................. 135 4.4.2 Een sublocatie aanmaken in de database ............................... 136 4.5 Machineleveranciers ................................................ 137 4.5.1 Een machineleverancier aanmaken in de database ......................... 138
5
PRODUCTEN ................................................. 139
5.1 Terminalprofielen .................................................. 139 5.1.1 Een terminalprofiel aanmaken in de database ............................ 139 5.1.2 De tabbladen van het gegevensscherm van terminalprofielen ................. 141 5.1.2.1 Het tabbladen ‘Producten’ ....................................... 141 5.1.2.2 Het tabblad ‘Btw gebruikersgroepen’ ................................ 143 5.1.2.2.1 De actieknop Alle gebruikersgroepen toevoegen ............................................... 144 5.2 Producten ....................................................... 145 5.2.1 Een product aanmaken in de database ................................. 145 5.3 Productgroepen ................................................... 147 5.3.1 Een productgroep aanmaken in de database ............................. 147 5.4 Rechten ........................................................ 5.4.1 Een recht aanmaken in de database................................... 5.4.1.1 Het aanmaken van een ‘korting’ recht................................ 5.4.1.2 Het aanmaken van een ‘subsidie’ recht ............................... 5.4.1.3 Het aanmaken van een ‘extra betalen’ recht ........................... 5.4.1.4 Het aanmaken van een ‘reductie’ recht ............................... 5.4.1.5 Het aanmaken van een ‘prijsgroep’ recht ..............................
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
148 151 154 155 157 158 159
5
5.4.1.6 Het aanmaken van een ‘autoload’ recht .............................. 5.4.1.7 Het aanmaken van een recht om terminals te gebruiken ................... 5.4.2 De tabbladen van het gegevensscherm van rechten ........................ 5.4.2.1 Het tabblad ‘Productgroepen’ ..................................... 5.4.2.2 Het tabblad ‘Terminals’ .........................................
6
160 161 161 161 163
TOEGANG ................................................... 165
6.1 Zones .......................................................... 166 6.1.1 Een zone aanmaken in de database ................................... 166 6.2 Toegangsgroepen .................................................. 167 6.2.1 Een toegangsgroep aanmaken in de database ............................ 168
7
RAPPORTEN ................................................. 170
7.1 Rapporten genereren ............................................... 170 7.1.1 Rapporten genereren vanaf het gegevensscherm van rapporten ................ 171 7.1.2 Rapporten genereren vanaf het rapportdashboard ......................... 172 7.2
Nieuwe rapportontwerpen maken ...................................... 173
7.3
Een overzicht van de standaardrapportontwerpen ........................... 174
7.4
De tab ‘Rapportage-instellingen’ ........................................ 179
7.5
De tab ‘Rapportdashboard’ ........................................... 180
8
CONFIGURATIE ............................................... 184
8.1 Site-instellingen ................................................... 8.1.1 Het invoeren van de kerngegevens van de site ............................ 8.1.1.1 De actieknop Database loskoppelen ................................. 8.1.1.2 De actieknop Kaartsleutel bestand inlezen ............................. 8.1.1.3 De actieknop Descriptors wissen ................................... 8.1.1.4 De actieknop Logs opschonen ..................................... 8.1.2 De tabbladen van het gegevensscherm van site-instellingen ................... 8.1.2.1 Het tabblad ‘Datum/valuta notatie’ ................................. 8.1.2.2 Het tabblad ‘Systeemvaluta’ ...................................... 8.1.2.3 Het tabblad ‘Beveiliging’......................................... 8.1.2.4 Het tabblad ‘Overige’ ........................................... 8.1.2.5 Het tabblad ‘Terminal-configuratie’ .................................
184 185 187 188 188 189 191 191 192 193 195 195
8.2 Beheerders ...................................................... 197 8.2.1 Een beheerder aanmaken in de database ............................... 197 8.3 Beheerdersgroepen ................................................ 198 8.3.1 Een beheerdersgroep aanmaken in de database .......................... 201 8.4
6
Werkstations ..................................................... 203
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
8.4.1 De tabbladen van het gegevensscherm van werkstations ..................... 204 8.4.1.1 Het tabblad ‘Instellingen’ ........................................ 204 8.4.1.2 Het tabblad ‘Collector’ .......................................... 206 8.4.1.2.1 De actieknop Start ........................................................................................ 208 8.4.1.2.2 De actieknop Stop ........................................................................................ 208 8.4.1.2.3 De actieknop Log .......................................................................................... 208 8.4.1.2.4 De actieknoppen Uitlezen en Chipknip ............................................................. 210 8.4.1.3 Het tabblad ‘PC Kaartlezer’ ....................................... 213 8.4.1.4 Het tabblad ‘Servers’ ........................................... 214 8.4.2 De actieknoppen van het gegevensscherm werkstations ..................... 216 8.4.2.1 De actieknop Netscan .......................................... 216 8.4.2.2 De actieknop Computernaam ..................................... 218 8.5 Tijdstabellen ..................................................... 218 8.5.1 Een tijdstabel aanmaken in de database ................................ 220 8.6 Frametypes ...................................................... 225 8.6.1 Een frametype aanmaken in de database ............................... 226
9
HELP ...................................................... 229
9.1 Foutmeldingen en problemen oplossen ................................... 9.1.1 Cardconfig: group or site data not complete ............................. 9.1.2 Cardinterface: no keys for keyversion1 ................................. 9.1.3 Card could not be modified/Error opening card reader ...................... 9.1.4 Aantal frames is incorrect ......................................... 9.1.5 Kaart is niet geïnitialiseerd ......................................... 9.1.6 Foute statische handtekening ....................................... 9.1.7 Foute sitesleutels ............................................... 9.1.8 Foute sitecode .................................................
10
229 229 230 230 231 231 232 232 232
HET MENU ‘BESTAND’ ......................................... 233
10.1 Gegevens in de database importeren..................................... 233 10.1.1 Kaarten en kaarthouders importeren .................................. 233 10.1.2 Gebruikersgroepen en kostenplaatsen importeren ......................... 236 10.2
Gegevens vanuit de database exporteren .................................. 238
10.3
De menuoptie ‘Database script uitvoeren’ ................................. 238
10.4
De menuoptie ‘Database upgrade’ ...................................... 238
11
HET OPBOUWEN VAN EEN SITE ................................... 239
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
7
Over deze gebruikershandleiding Dit is een gebruikershandleiding voor FacilityPro Manager of FPM (versie MAN8 FPMU NLED 3708.doc), gebaseerd op FPM versie 3.7.10.81. De gebruikershandleiding kan op verschillende manieren gebruikt worden: als leerboek en als naslagwerk. Ook kunt u het op het scherm raadplegen terwijl u met FacilityPro Manager werkt. Wij raden u aan de gebruikershandleiding bij het in gebruik nemen van FacilityPro Manager van begin tot eind door te nemen. U weet dan wat FacilityPro Manager kan en hoe u met het programma moet werken. U kunt het dan in het vervolg als naslagwerk gebruiken als u wilt weten hoe een bepaalde taak uit te voeren. In de tekst treft u vele verwijzigingen, met het nummer van de paragraaf waar u meer informatie vindt over het betreffende onderwerp. Wanneer u deze handleiding op het scherm raadpleegt vanuit FacilityPro Manager klikt u eenvoudig op de verwijzing (paragraafnummer) om direct naar de betreffende paragraaf te gaan. Enkele hoofdstukken zijn voor u minder interessant als ze niet op het elektronische transactiesysteem in uw organisatie van toepassing zijn. Als het systeem door een dealer voor u wordt geïnstalleerd en onderhouden, zult u sommige taken nooit zelf hoeven uit te voeren. De opbouw van de hoofdstukken en paragrafen loopt zoveel mogelijk parallel aan de menu’s en menuopties van FacilityPro Manager. In de regel worden de taken die u het vaakst met FacilityPro Manager zult uitvoeren het eerst besproken, terwijl helemaal achter in het boek de taken staan beschreven die maar zelden uitgevoerd behoeven te worden. Het is echter zo, dat bij het in gebruik nemen van het systeem de taken juist in omgekeerde volgorde uitgevoerd zullen worden, en u het boek haast van achteren naar voren zult moeten lezen en uitvoeren om het systeem operationeel te maken. Vaak zal dit door een dealer worden gedaan. Vanwege deze omkeerbaarheid van het boek zult u bij de instructies soms een waarschuwing tegenkomen dat een andere taak (of taken) normaal gesproken aan de huidige taak vooraf dient te zijn gegaan. Wanneer in de tekst opsommingen voorkomen die geen instructies zijn zullen ze zijn genummerd met haken, als volgt: 1) Eerste punt. 2) Tweede punt, enzovoorts. In elk hoofdstuk, behalve de inleiding, zult u instructies vinden voor het uitvoeren van de diversen taken die FacilityPro Manager ondersteunt. Deze instructies hebben altijd een kop die begint met Zo, bijvoorbeeld Zo start u FacilityPro Manager:. De instructies voor die taak worden vervolgens stapsgewijs gegeven, in de volgorde waarin u ze uitvoert, en genummerd met punten, als volgt: 1. Stap 1. 2. Stap 2.
8
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
3. Stap 3, enzovoorts. In de instructies wordt verondersteld dat u, de gebruiker van FacilityPro Manager, enige ervaring heeft met het gebruik van computers. Voor de volledigheid leggen we hier kort toe wat bedoeld wordt met enkele in de instructies voorkomende begrippen: 1) ‘Klik [knopnaam]’ betekent: beweeg uw muis naar de aangegeven knop op het beeldscherm en druk op de linker muisknop. De naam van die knop zal met een grijze achtergrond worden weergegeven, zodat hij in de meeste gevallen lijkt op wat er op het scherm zichtbaar is. Voorbeeld: Klik OK. 2) ‘Klik op’ betekent: beweeg uw muis naar de aangegeven plek op het beeldscherm en druk op de linker muisknop. Bijvoorbeeld: Klik op de tab ‘Toegang’. 3) ‘Dubbelklik op’ betekent: beweeg uw muis naar de aangegeven plek op het beeldscherm en druk tweemaal snel achter elkaar op de linker muisknop. 4) ‘Klik rechts’ betekent: beweeg uw muis naar de aangegeven plek op het beeldscherm en en druk op de rechter muisknop. 5) ‘Kies’ zal alleen gebruikt worden bij het kiezen van een menu of menuoptie, en betekent: klik op het aangegeven menu of de aangegeven menuoptie. Het menu of de menuoptie wordt in vette letters getoond. Bijvoorbeeld: ‘Kies menu Kaarten’ betekent klik op het menu Kaarten. 6) ‘Selecteer’ betekent: klik op het aangegeven item. Het item zal een blauwe achtergrond krijgen en is nu geselecteerd. Voorbeeld: Selecteer het record dat u wilt verwijderen. 7) ‘Druk op’ zal altijd betrekking hebben op de toetsen op het toetsenbord. De toetsen hebben het formaat
. Voorbeeld: Druk op . 8) ‘Type’ betekent: voer met het toetsenbord gegevens in; de te typen tekst zal tussen aanhalingstekens staan en vet zijn afgedrukt. Voorbeeld: Type de naam van de kaarthouder ‘Jan Jansen’.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
9
1 Inleiding In dit hoofdstuk vindt u een algemene introductie tot het softwareprogramma FacilityPro Manager.
1.1
FacilityPro Manager
FacilityPro Manager is een software dat is ontwikkeld door Magna Carta Chipcard Solutions BV te Amsterdam voor het efficiënt beheren van een site. Een site is een locatie, bijvoorbeeld een bedrijf of een school, waar men een elektronisch transactiesysteem hanteert. Mensen kunnen er betalen voor producten of diensten bij een FacilityPro terminal met een FacilityPro kaart, een MiniTix betaalsleutel of een Chipknip. Ze kunnen bijvoorbeeld producten kopen uit een snoep-, frisdrank- of koffieautomaat, kopiëren, of toegang verkrijgen tot een parkeergarage. Met FacilityPro Manager, die een onderdeel is van het totale elektronische transactiesysteem, is het mogelijk de dienstverlening op de site efficiënt te beheren en besturen en bovendien de kwaliteit ervan te verhogen en beter op de gebruikers af te stemmen. FacilityPro Manager heeft een modulaire opbouw. De modules PayPro, AccessPro, CardPro, PowerPro, CardPro Interface, PIM, Autoload, MiniTix, Chipknip en de Collector module worden optioneel geactiveerd bij FacilityPro Manager afhankelijk van de opbouw van de site en de wensen van de systeembeheerder. De meeste modules zijn standaard beschikbaar, de modules CardPro en CardPro Interface moeten apart worden aangeschaft. FacilityPro Manager maakt het ook mogelijk nauwlettend in de gaten te houden wat er gebeurt op de site: elke chipkaarttransactie wordt geregistreerd en kan in rapporten overzichtelijk worden weergegeven. PayPro en AccessPro Één of meerdere van de beschikbare terminalmodules zullen altijd actief zijn binnen FacilityPro Manager: PayPro wanneer er op de site betaalterminals zijn en AccessPro wanneer er toegangsterminals zijn. Met FacilityPro Manager kan de beheerder van de site: 1) producten en prijzen definiëren 2) de terminals instellen (betaalterminals, opwaardeerstations en/of toegangsterminals) 3) zones definiëren (een zone heeft één of meerdere toegangsterminals) en de toegang per zone toekennen aan individuele FacilityPro kaarten of aan alle FacilityPro kaarten op de site 4) de omzetgegevens en andere gegevens over het gebruik van de terminals op de site uitlezen 5) eenvoudige rapporten genereren over het gebruik van de terminals met omzettotalen en transactieoverzichten 6) het laatste bekende saldo van een FacilityPro kaart opvragen, bijvoorbeeld van een defecte, verloren of gestolen kaart 7) verloren/gestolen kaarten toevoegen aan een ‘zwarte lijst’ zodat zij zullen worden geblokkeerd wanneer zij bij een terminal worden aangeboden 8) verschillende autorisatieniveaus instellen per beheerder
10
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
CardPro De CardPro module biedt de volgende extra mogelijkheden: 1) FacilityPro kaarten lezen 2) nieuwe FacilityPro kaarten beschrijven 3) bestaande FacilityPro kaarten opnieuw beschrijven 4) het saldo op FacilityPro kaarten wijzigen 5) kaarten die zijn geblokkeerd weer bruikbaar maken PowerPro Met PowerPro kunnen kaarthouders worden onderverdeeld in verschillende gebruikersgroepen waardoor het mogelijk wordt de diensten op de site gedifferentieerd aan te bieden. Gebruikersgroepen krijgen bepaalde privileges (die we rechten noemen) toegewezen, zoals het recht bepaalde producten met korting aan te schaffen, of het recht op toegang bij bepaalde toegangspoorten op bepaalde tijden. In het geval van een school zouden bijvoorbeelde gebruikersgroepen ‘studenten’ en ‘docenten’ kunnen bestaan en krijgen de docenten het recht op ‘5 gratis koffie per dag’. De PowerPro module biedt de volgende extra mogelijkheden: 1) gebruikersgroepen definiëren om de producten bij betaalterminals op de site gedifferentieerd aan te bieden: de producten worden aan verschillende groepen van gebruikers aangeboden tegen verschillende prijzen of op verschillende tijden 2) privileges (rechten) definiëren, bijvoorbeeld vrije verkoop van, korting op of budget voor bepaalde producten 3) meerdere privileges (rechten) aan iedere gebruikersgroep toekennen 4) de toegang per zone toekennen per gebruikersgroep 5) de kaarten en kaarthouders onderbrengen in verschillende kostenplaatsen, zodat transacties per kostenplaats kunnen worden doorbelast 6) uitgebreide rapporten genereren over het gebruik van de terminals waardoor het mogelijk is nauwlettend in de gaten te houden wat er gebeurt op de site, zoals bijvoorbeeld rapporten over verstrekte kortingen per kostenplaats die voor doorbelasten kunnen worden gestuurd naar de betreffende afdelingen CardPro Interface De CardPro Interface module is nodig wanneer u Facilitypro Manager wilt koppelen met een gangbare desktop kaartprinter en kaartpersonalisatiesoftware om het aanmaken van de kaarten zelf in handen te nemen. PIM (Post Issuance Management) De PIM module maakt het mogelijk om FacilityPro kaarten te wijzigingen zonder de kaarten fysiek in bezit te hebben. Deze wijzigingen kunnen zijn: 1) 2) 3) 4)
het kaartsaldo verhogen de gebruikersgroep of kostenplaats waartoe de kaart behoort wijzigen de teller van een token op de kaart verhogen het weer vrijgeven van een kaart die op de zwarte lijst staat of op de zwarte lijst heeft gestaan en is geblokkeerd
De wijzigingen worden opgeslagen in de FPM database en uitgevoerd wanneer een kaart bij een terminal wordt ingestoken. FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
11
Autoload De Autoload Server module (ALS) maakt het mogelijk om FacilityPro kaarten automatisch te laten opwaarderen bij de betaalterminals met tegoeden die op een backoffice PC worden opgeslagen, in een bestand afkomstig uit een extern administratiesysteem. Voor elke kaart kan dit een ander bedrag zijn. MiniTix Als MiniTix betaalsleutels bij de terminals van de site worden geaccpteerd is de MiniTix module nodig vereist. Chipknip Als Chipknip kaarten bij de terminals van de site worden geaccpteerd is de Chipknip module nodig voor de communicatie met Equens, tenzij de Chipknip transacties direct vanaf de terminal naar Equens zullen worden gestuurd. Collector De Collector module is nodig voor het automatisch via een netwerk uitlezen en configureren van de terminals op de site. FacilityPro Manager wordt op een site geïnstalleerd op één of meerdere computers, of werkstations. Het hart van FacilityPro Manager is een verzameling gegevens over de site, de database. Zo is er bijvoorbeeld een tabel van kaarthouders met de namen en adresgegevens van alle kaarthouders, een tabel van kaarten met alle relevante informatie per kaart, een terminaltabel met alle terminals/dispensers waar men de kaart kan gebruiken, en een transactietabel met de gegevens over alle transacties die hebben plaatsgevonden. De gebruikers van facilitypro Manager noemen we de beheerders. De mensen die een chipkaart hebben noemen we kaarthouders. Behalve de apparaten waar de kaarthouders hun chipkaart kunnen gebruiken om te betalen of om toegang te verkrijgen, zijn er ook apparaten waar een chipkaart kan worden opgewaardeerd, een nieuwe chipkaart gekocht kan worden, of een chipkaart kan worden ingeleverd. Al deze apparaten noemen wij de dispensers van de site. Elke dispenser is verbonden aan een zogenaamde terminal, die uit twee onderdelen bestaat: 1) Een Magnabox: deze houdt de gegevens over het gebruik van de dispenser bij. De Magnabox communiceert met FacilityPro Manager, met de dispenser en met de kaartlezer. 2) Een kaartlezer (kaart/gebruiker interface): de chipkaarten worden in de kaartlezer gestoken of er voor gehouden. De kaartlezer kan een Atlas 4 of een andere kaartlezer zijn. De meeste kaartlezers hebben een scherm waarop de kaarthouder de nodige instructies en informatie kan lezen. De kaartlezer communiceert alleen met de Magnabox. Om de hierboven opgesomde taken te kunnen uitvoeren moet FacilityPro Manager kunnen communiceren met de terminals op de site. Dit gebeurt in de meeste gevallen via een TCP/IP netwerk, of via een PSTN of GSM/GPRS modem. De Collector module van FacilityPro Manager 12
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
leest automatisch de gegevens van de terminals op gezette tijden uit. Deze module wordt op een PC geïnstalleerd (geadviseerd wordt een Windows Server PC), en draait als een service. Met terminals die niet aan een netwerk zijn verbonden (stand-alone terminals) wordt de communicatie tussen FacilityPro Manager en de terminals gerealiseerd via een USB-stick of met een PDA (Personal Digital Assistant) Pocket PC met de door Magna Carta ontwikkelde software COMET voor PDA 1. Bij de Magna Carta terminals kunnen transacties worden gedaan met de Chipknip, de ‘open’ bancaire chipkaart voor de Nederlandse markt. Ook kan gebruik worden gemaakt van de FacilityPro kaart, een chipkaart van het ‘gesloten’ elektronische transactiesysteem dat is ontwikkeld door Magna Carta. In het geval er gebruik wordt gemaakt van Chipknip moeten de betalingen worden afgestort naar de bank. Dit kan worden gedaan met de Chipknip module van FacilityPro Manager, of door direct afstorten vanaf de terminals naar de bank door de ingebouwde Chipknip terminalsoftware. FacilityPro Manager software wordt voor elke site geparametriseerd, geconfigureerd en op locatie geïnstalleerd. De database bevat dan alle op de site geïnstalleerde terminals, de juiste producten, prijzen, kaarten, kaarthouders, gebruikersgroepen, kostenplaatsen, rechten enz. FacilityPro Manager kan altijd met elk van de beschreven modules worden uitgebreid. In Figuur 1-1 wordt een site schematisch weergegeven.
1
Deze oplossing is verouderd en niet meer leverbaar, maar nog in gebruik bij sommige klanten
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
13
Figuur 1-1 Opbouw van een site
1.2
Begrippenlijst
Deze opsomming van begrippen die u zult tegenkomen bij het beheren van een site kunt u vluchtig doornemen om een indruk te krijgen van de opbouw van een site, maar meer nog zult u hem gebruiken om, wanneer u een begrip tegenkomt in de rest van de gebruikershandleiding waarvan het u niet duidelijk is wat ermee bedoeld wordt, op te zoeken wat dat begrip betekent. 1) Autoload: het automatisch opwaarderen van kaarten wanneer die worden ingestoken bij een terminal. De Autoload Server module (ALS) maakt het mogelijk om FacilityPro kaarten automatisch te laten opwaarderen bij de betaalterminals met tegoeden die op een backoffice PC worden opgeslagen, in een bestand afkomstig uit een extern administratiesysteem. Voor elke kaart kan dit een ander bedrag zijn. 14
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
2) Beheerder: iemand die gerechtigd is om met FacilityPro Manager te werken. Hij/zij heeft een loginnaam en een wachtwoord om in te kunnen loggen met FacilityPro Manager. 3) Beheerdersgroep: een groep beheerders met hetzelfde autorisatieniveau binnen FacilityPro Manager. 4) Blokkeren: het onbruikbaar maken van een kaart. Dit wordt gedaan door de terminal als een kaart die op de zwarte lijst staat bij een terminal/dispenser wordt gebruikt. 5) Chipknip: een ‘open’ elektronisch transactiesysteem voor de Nederlandse markt onder beheer van Equens. Als Chipknip kaarten bij de terminals van de site worden geaccpteerd is de Chipknip module nodig voor de communicatie met Equens, tenzij de Chipknip transacties direct vanaf de terminal naar Equens zullen worden gestuurd. Terminals die Chipknip accepteren zijn alleen beschikbare voor de Nederlandse markt. Chipknip zal worden uitgefaseerd en zal na 1-1-2015 niet meer bruikbaar zijn. 6) Collector: een module van FacilityPro Manager die op gezette tijden, bijvoorbeeld elk uur, via het netwerk verbinding zoekt met de terminals van de site om de gegevens over het gebruik van de site te verzamelen (terminaldata) en om wijzigingen in de configuratie van de terminals door te geven. De collector draait op één van de werkstations van de site. Vaak is dat een werkstation die alleen voor het vervullen van de collectorfunctie wordt gebruikt, en noemen we dat werkstation zelf wel de collector. 7) Configuratie: het geheel aan gegevens die de terminal nodig heeft om goed te functioneren (o.a. prijzen van producten, zwarte lijst, informatie over rechten). 8) Database: een verzameling tabellen met alle gegevens die FacilityPro Manager nodig heeft om te kunnen functioneren. In de database worden ook de transactiegegevens opgeslagen. 9) Deblokkeren: het weer bruikbaar maken van een geblokkeerde kaart. Daartoe wordt de kaart opnieuw beschreven door een PC kaartlezer. 10) Dispenser: een apparaat waar één of meer producten verkregen kunnen worden. Dat wil zeggen: waar producten gekocht kunnen worden (bijv. kopieermachine, kassa, verkoopautomaat), waar toegang verkregen kan worden (bijvoorbeeld deur), of waar een kaart gekocht, opgewaardeerd of ingeleverd kan worden (opwaardeerstation). Elke dispenser is gekoppeld aan een terminal. 11) FacilityPro: een 'gesloten' elektronisch transactiesysteem ontwikkeld door Magna Carta. FacilityPro Manager kan worden gebruikt om sites te beheren waar transacties worden uitgevoerd met FacilityPro kaarten, MiniTix betaalsleutels en/of Chipknip. 12) Frame: een geheugenruimte op een kaart die kan worden gebruikt voor het opslaan van door de beheerder vrij te definiëren gegevens, bijvoorbeeld de gebruikersgroep van de kaarthouder, zijn bloedgroep, het sitenummer van de site, tekst, een lidmaatschapsnummer om de kaart ook aan andere systemen te koppelen (bijvoorbeeld bibliotheek) of andere medische gegevens. Om te bepalen welke informatie in een frame zal worden geschreven, wordt een frametype aan het frame toegekend. 13) Frametype: in een frametype record wordt vastgelegd welk type informatie (tekst, numeriek, enz.) in de frames zal worden geschreven waaraan dat frametype wordt toegekend. Dit kan informatie zijn die uit de database wordt gehaald, of informatie die door de beheerder wordt ingetypt. Een frametype wordt meestal toegekend aan een frame van alle kaarten van een bepaalde gebruikersgroep, maar kan ook worden toegekend aan een frame van een specifieke kaart. 14) Gebruikersgroep: een groep kaarthouders met dezelfde rechten.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
15
15) Gepersonaliseerd: betekent dat de gegevens van een kaart in de database ook daadwerkelijk op een kaart zijn geschreven. Een gepersonaliseerde kaart bestaat dus niet alleen in de database, maar ook fysiek. 16) Handterminal: een palmtopcomputer (ook wel PDA genoemd: Personal Digital Assistant) die wordt gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen FacilityPro Manager en terminals die niet via een netwerk met FacilityPro Manager kunnen communiceren. 17) Heruitgeven: een aanmaken van een nieuw kaartrecord voor de geselecteerde kaart met hetzelfde kaartnummer en een uitgiftenummer 1 hoger dan het huidige uitgiftenummer. Dit kan nuttig zijn als een kaart verloren of gestolen is of onbruikbaar is geworden en men hetzelfde kaartnummer voor een bepaalde kaarthoduer wil gebruiken. De kaart met het huidige uitgiftenummer wordt op de zwarte lijst geplaatst. 18) Innemen: het uit het systeem halen van een kaart. Dit wordt gedaan door de gegevens op de kaart te wijzigen zodat de kaart onbruikbaar wordt. Ingenomen kaarten kunnen opnieuw worden gebruikt (ze worden dan opnieuw gepersonaliseerd en uitgegeven) of vernietigd. Een ingenomen kaart blijft in de database bestaan (met kaart status ‘no card’) totdat het record uit de tabel van kaarten wordt verwijderd. 19) Kaart: een chipkaart. 20) Kaart/gebruiker interface: het deel van een terminal dat de interface vormt tussen de kaarthouder en de terminal. Wordt meestal kaartlezer genoemd. De kaartlezer is aan de Magnabox gekoppeld en stuurt en ontvangt relevante informatie van en naar de Magnabox. FacilityPro terminals hebben een Atlas 4 kaartlezer. De kaarthouder steekt zijn kaart in de kaartlezer en kan op het scherm van de kaartlezer de nodige instructies en informatie lezen (niet alle kaartlezers hebben een scherm). De kaartlezer leest kaarten, bijvoorbeeld het kaartnummer, het saldo en de tokens op de kaart. De kaartlezer beschrijft ook kaarten, bijvoorbeeld een gewijzigd saldo na een transactie, of om een kaart te blokkeren die op de zwarte lijst staat. 21) Kaarthouder: bezitter van een kaart. 22) Kaartlezer: zie kaart/gebruiker interface. 23) Kaartonderhoud: een tabblad van het gegevensscherm van kaarten dat zichtbaar is als de PIM module actief is, waarop elke PIM wijziging zichtbaar is en ook de status van die wijziging. 24) Kaartstatus: een veld van de tabel van kaarten dat aangeeft of een kaart al dan niet is gepersonaliseerd, is uitgegeven, op de zwarte lijst staat, of is geblokkeerd. Als de kaart alleen in de database bestaat, en niet als fysieke kaart, zal de kaartstatus ‘no card’ zijn. 25) Kostenplaats: een indeling van de kaarthouders voor budgetdoeleinden die het mogelijk maakt een koppeling te maken met financiële administraties of automatische factureringssystemen van derden. FacilityPro Manager kan rapporten genereren over de transacties per kostenplaats en over de omzet per kostenplaats. 26) Locatie: de plaats op de site waar een terminal en de bijbehorende dispenser staan. 27) Machineleverancier: het bedrijf dat de dispenser heeft geleverd. 28) Machinetype: een type dispenser. Er kunnen op de site meerdere terminals zijn met dispensers van hetzelfde machinetype. 29) MiniTix: MiniTix is een (mobiele) betaalmethode ontwikkeld door de Rabobank die het mogelijk maakt te betalen vanaf een online MiniTix portemonnee. Terminals die MiniTix accepteren zijn alleen beschikbare voor de Nederlandse markt. 30) Opwaardeerstation: een dispenser waar een kaarthouder een kaart kan kopen, inleveren of opwaarderen. 16
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
31) Opwaarderen: het verhogen van het saldo op een kaart. 32) PC kaartlezer: een hardware dat kan worden gekoppeld aan een werkstation en dat kaarten kan lezen en schrijven. 33) Personaliseren: het schrijven van de kaartgegevens van een record van de tabel van kaarten op een fysieke kaart. Een gepersonaliseerde kaart bestaat dus niet alleen in de database, maar ook fysiek. Wanneer een kaart is gepersonaliseerd is het gekoppeld aan een gebruikersgroep en een kostenplaats, en eventueel ook aan een kaarthouder. Een gepersonaliseerde kaart kan uitgegeven worden, d.w.z. aan een persoon worden uitgereikt. Kaarten kunnen worden gepersonaliseerd met een PC kaartlezer of door de fabrikant van de kaarten. 34) PIM: Post Issuance Management. De PIM module van FacilityPro Manager maakt het mogelijk om FacilityPro kaarten te wijzigingen zonder de kaarten fysiek in bezit te hebben. Deze wijzigingen kunnen zijn: het kaartsaldo verhogen, de gebruikersgroep of kostenplaats waartoe de kaart behoort wijzigen, de teller van een token op de kaart verhogen of het weer vrijgeven van een kaart die op de zwarte lijst staat of op de zwarte lijst heeft gestaan en is geblokkeerd. 35) Pollen/polronde: de collector voert op gezette tijden een polronde uit. De collector zoekt dan verbinding met de terminals die op het netwerk zijn aangesloten (voor de andere terminals wordt het pollen handmatig gedaan met een handterminal) en haalt de transactiegegevens op (en eenmaal per dag ook de tellers met o.a. omzettotalen, zowel de interim- als de cumulatieve tellers). In geval er wijzigingen in de configuratie voor die terminal zijn aangebracht sinds de vorige polronde geeft de collector deze nieuwe configuratie tevens aan de terminals door. 36) Preset periode: een lengte in de tijd waarna een recht steeds opnieuw gegeven wordt. Voorbeeld: In ‘5 gratis koffie per dag’ is de preset periode een dag. 37) Product: een dienst of product die bij een terminal/dispenser door een kaarthouder verkregen kan worden, al dan niet tegen betaling. Voorbeelden van een product zijn: een fotokopie, een kop koffie, toegang tot de bibliotheek, enz. Soms kan een product alleen verkregen worden als aan de kaarthouder een recht toegekend is voor de productgroep waartoe die product behoort. Dit recht wordt dan vertegenwoordigd door een token op de kaart. 38) Productgroep: een verzameling producten die bij elkaar horen. Rechten worden toegekend op basis van productgroep, dus men zal bij het bepalen van de productgroepen rekening moeten houden met de rechten die men wil toekennen aan de verschillende gebruikersgroepen. 39) Rapport: een rapport over de gegevens of het gebruik van de site, dat FacilityPro Manager op elk moment kan genereren met de meest recente gegevens uit de database. 40) Rapportdashboard: een gebruikersinterface om het uirdraaien van rapoprten heel eenvoudig te maken voor beheerders die niet bekend zijn met FacilityPro Manager en het programma alleen gebruiken om rapporten uit te draaien. 41) Recht: legt het recht vast om de producten van bepaalde productgroepen met korting (tegen een bepaald percentage van de standaard ingestelde prijs), met een prijsreductie, tegen een andere prijs of op subsidie te verkrijgen of er een toeslag voor te moeten betalen, of om bepaalde terminals te mogen gebruiken, of om kaarten op te waarderen bij een autoload terminal. Een recht kan een tijdstabel bevatten om aan te geven wanneer het recht geldig is en een tijdstabel om een preset periode te definiëren. Een recht wordt toegekend aan een of meerdere gebruikersgroepen. FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
17
42) Record: een informatie-eenheid uit een tabel. Elk record vertegenwoordigt een entiteit en bestaat uit velden waarin de gegevens van die entiteit zijn opgeslagen. Zo is er in de tabel van kaarthouders een record voor elke kaarthouder, in de transactietabel een record voor elke transactie, in de terminaltabel een record voor elke terminal, enz. 43) Site: de organisatie waar het elektronische transactiesysteem wordt gebruikt. 44) Tabel: een verzameling gegevens van dezelfde aard. Een tabel bestaat uit records. Alle tabellen samen vormen de database. Er zijn bijvoorbeeld tabellen van kaarthouders, transacties, rechten, terminals, kaarten, enz. 45) Terminal: een terminal bestaat uit een Magnabox en een kaartlezer, en is verbonden aan een dispenser op de site. Een kaarthouder steekt zijn kaart in de kaartlezer om een product te verkrijgen. De Magnabox leest de informatie op de kaart en laat de dispenser producten verkopen of verlenen aan de kaarthouder volgens de bepalingen op zijn kaart. Verder bewaart de terminal (in de Magnabox) alle relevante informatie over de transacties die plaatsvinden en houdt een groot aantal tellers bij, o.a. de totale omzet in geld en per product. Omdat de geheugenruimte in de Magnabox beperkt is (maximaal 4000 transacties2), wordt de terminal op gezette tijden gepold (zie pollen/polronde), waarbij de gegevens van de terminal worden opgehaald door de collector of met een handterminal en in de database worden opgeslagen. Een terminal ontvangt bij het pollen ook informatie van FacilityPro Manager, zoals gewijzigde prijzen van producten, gewijzigde rechten van gebruikersgroepen, een update van de zwarte lijst, enz. Deze informatie noemen wij de configuratie van de terminal. 46) Terminaldata: de gegevens die uit de terminals gelezen worden, ofwel door de collector via het netwerk, ofwel met behulp van een handterminal. De terminaldata bestaan uit transactiegegevens en de gegevens uit de tellers in de Magnabox (tellerstanden). De tellers bevatten onder andere gegevens over omzettotalen per product, per gebruikersgroep, totaal aantal transacties, enz. De interim tellers houden alle totalen bij vanaf de vorige keer dat de tellers warden uitgelezen. Zij worden bij elke uitlezing op ‘0’ gezet. De cumulatieve tellers houden alle totalen bij vanaf het in gebruik nemen van de Magnabox, of vanaf het het op ‘0’ zetten van deze tellers (dit gebeurt o.a. bij een software-update). De terminaldata wordt op gezette tijden opgehaald van de terminals, bijvoorbeeld elk uur de transactiegegevens en één maal per dag, week of maand ook de tellerstanden. 47) Terminalgroep: een verzameling terminals van dezelfde aard. FacilityPro Manager kan rapporten genereren over het gebruik van de terminals per terminalgroep. Men zou de terminals bijvoorbeeld kunnen indelen naar functionaliteit: kopieermachines, toegangsterminals, opwaardeerstations, enz. 48) Tijdstabel: geeft aan gedurende welke tijd iets geldig is (bijvoorbeeld een recht) of na hoeveel tijd iets gebeuren moet (bijvoorbeeld het opnieuw toekennen van een dynamisch recht). 49) Toegangslijst: een lijst van kaartnummers die wordt gestuurd naar de toegangsterminals als een onderdeel van hun configuratie. Wanneer een kaarthouder zijn kaart invoert, zal de toegangsterminal alleen toegang verlenen als het kaartnummer van die kaart op de toegangslijst van die toegangsterminal staat. 2
Voor terminals met een MBX2 Magnabox met firmwareversie lager dan 3.90 geldt dat er geheugenruimte voor 1000 transacties is en voor Magnaboxen in oudere terminals met een MBX1 Magnabox is de geheugenruimte 500 transacties.
18
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
50) Token: op elke kaart staan een aantal tokens, die op de kaart zijn geschreven bij het personaliseren van die kaart. Deze tokens kunnen worden gekoppeld aan rechten. In de database wordt voor elke gebruikersgroep opgeslagen welke rechten zijn gekoppeld aan welke tokens. De terminal leest de tokens van de kaart en weet bij welke rechten deze tokens horen (dit is een onderdeel van de configuratie van de terminal). Wanneer een gebruikersgroep wordt aangemaakt worden er automatisch door FacilityPro Manager ‘lege’ tokens in de database aangemaakt voor die gebruikersgroep (zoveel als er op een kaart passen). Wanneer een recht aan een gebruikersgroep wordt toegekend, wordt dit recht gekoppeld aan een token op de kaarten van deze gebruikersgroep, en wordt de veranderde configuratie aan de terminals gestuurd, waarmee het ‘lege’ token dus een invulling heeft gekregen. Tokens hebben een teller die bijhoudt hoeveel keer een recht is gebruikt (of hoeveel subsidie er nog over is van een subsidierecht). Het aantal tokens dat op de kaarten van een site wordt geschreven wordt opgeslagen in een veld van het siteinstellingen record en hangt af van het type kaart. 51) Transactie: de gebeurtenis waarbij een kaarthouder zijn kaart in de kaartlezer steekt bij een terminal. Wanneer een transactie succesvol is, zal er door de dispenser bij die terminal een product aan de kaarthouder worden verleend. Maar een transactie kan ook resulteren in een weigering van de terminal om de dispenser de dienst aan de kaarthouder te laten verlenen, of in het blokkeren van de kaart omdat die op de zwarte lijst staat. Een succesvolle transactie bestaat uit de volgende stappen: de kaarthouder steekt zijn kaart in de kaartlezer en geeft aan welk product hij verlangt; de terminal gaat na of de kaarthouder het recht heeft op het gewenste product, en tegen welke condities; het eventueel te betalen bedrag wordt van het kaartsaldo afgetrokken; als het product wordt verstrekt op basis van een recht, dan wordt de teller van het token voor dat recht met 1 verminderd of (bij een subsidierecht) met het bedrag van de aankoop; de dispenser verleent het product. 52) Uitgeven: het uitreiken van een gepersonaliseerde kaart aan een kaarthouder. 53) Uitgiftenummer: als een kaart wordt heruitgegeven wordt er een kaartrecord aangemaakt met hetzelfde kaartnummer en wordt de waarde in het veld ‘Uitgiftenummer’ met 1 verhoogd. 54) Unittype: een technische indeling van machinetypes die bepalend is voor de interface tussen de terminal en de dispensers van dat machinetype. Machinetypes kunnen alleen behoren tot een unittype die FacilityPro Manager kent. 55) Veld: een onderdeel van een record, waarin informatie ligt opgeslagen. In een kaartrecord zijn bijvoorbeeld velden voor kaartnummer, saldo, kaartstatus, kaarthouder, enz. 56) Werkstation: een computer waarop de beheerders FacilityPro Manager gebruiken om de site te beheren. Op één (of meer) van de werkstations is de collector geïnstalleerd. 57) Zone: Een zone is een groep van één of meerdere toegangsterminals waar u toegang wilt verlenen aan bepaalde kaarten. Een toegangsterminal is een terminal die is verbonden aan een dispenser die toegang beheert, zoals elektrische schuifdeuren. Als er bijvoorbeeld op drie plaatsen toegang kan worden verkregen tot de parkeergarage, zou men die drie toegangsterminals samen in één zone kunnen opnemen genaamd ‘Toegang tot de parkeergarage’. Bij de configuratiegegevens die een toegangsterminal ontvangt zit een lijst van alle kaartnummers waaraan toegang verleend moet worden bij die toegangsterminal. Deze lijst noemen wij de toegangslijst voor die toegangsterminal. Door een zone aan een kaart toe te kennen, geven we de kaarthouder van die kaart het FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
19
recht op toegang bij de toegangsterminals van die zone. Het kaartnummer van die kaart wordt dan toegevoegd aan de toegangslijst van elk van die toegangsterminals. Door een zone aan een gebruikersgroep toe te kennen, geven we de kaarthouders van alle kaarten die daarna worden aangemaakt voor die gebruikersgroep het recht op toegang bij de toegangsterminals van die zone. Bij het aanmaken van een kaart van die gebruikersgroep wordt in het vervolg het kaartnummer toegevoegd aan de toegangslijst van elk van die toegangsterminals. 58) Zwarte lijst: een lijst van kaartnummers die wordt doorgegeven aan de terminals en onderdeel vormt van de configuratie van de terminals. De terminals maken een kaart die op de zwarte lijst staat onbruikbaar (blokkeren) zodra de kaart wordt gebruikt. Meestal gaat het om verloren of gestolen kaarten.
20
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
2 Beginnen Voordat u met FacilityPro Manager aan de slag kunt moet FacilityPro Manager eerst zijn geïnstalleerd op ten minste één werkstation. Eventueel zal op één of meerdere werkstations een PC kaartlezer zijn aangesloten. De terminals zijn op de site geïnstalleerd en aangesloten op het systeem. De installatiehandleiding van FacilityPro Manager en de installatiehandleidingen van de verschillende terminals bevatten instructies voor bovenstaande taken. In dit hoofdstuk leest u hoe u kunt werken met FacilityPro Manager.
2.1
FacilityPro Manager opstarten
U kunt FacilityPro Manager alleen maar opstarten als u daartoe geautoriseerd bent, d.w.z. als u in de database staat geregistreerd als beheerder met een loginnaam en een wachtwoord. Na de eerste installatie van het programma is er een standaardbeheerder met loginnaam = ‘klant’ en wachtwoord = ‘klant’. U dient bij ingebruikneming van FacilityPro Manager deze beheerdersnaam te gebruiken om het systeem op te starten. U ziet dan op het scherm het bericht ‘Verander het wachtwoord aub.’, omdat wij aanraden dat u meteen één of meerdere nieuwe beheerders aanmaakt (zie §8.2.1) en deze dummybeheerder verwijdert (zie Verwijderen in §2.1.2.3), of de loginnaam en het wachtwoord wijzigt (zie Wijzigen in §2.1.2.3) om misbruik van het programma te voorkomen. De dummybeheerder die bij het programma wordt geleverd behoort tot de beheerdersgroep steembeheerder’. Wanneer de installatie van FacilityPro Manager voor u door een dealer is gedaan zal hij waarschijnlijk de beheerders al in de database hebben ingevoerd, en kunt u direct inloggen met de aan u toegekend loginnaam en wachtwoord. Zo start u FacilityPro Manager: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Klik op de knop Start van Windows. Kies Programma’s. Kies FacilityPro Manager. Kies FacilityPro Manager. U ziet het inlogscherm van FacilityPro Manager (Figuur 2-1). Type uw loginnaam. Druk op . De cursor springt naar het veld ‘Wachtwoord’. Type uw wachtwoord. Let op: het wachtwoord is ‘case-sensitive’, u moet kleine- en hoofdletters als aparte karakters beschouwen. 8. Klik OK. (Wanneer u heeft ingelogd met de standaardloginnaam en wachtwoord die met het programma worden geleverd, ziet u de boodschap ‘Verander het wachtwoord aub.’ and moet u opnieuw OK klikken). U ziet het startscherm van FacilityPro Manager (Figuur 2-2).
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
21
Figuur 2-1 Het inlogscherm
Figuur 2-2 Het startscherm
22
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
2.1.1 Navigatie Wanneer u FacilityPro Manager opstart verschijnt altijd het startscherm (Figuur 2-2). Het startscherm heeft vier ‘knoppen’ waarmee u direct naar de schermen gaat die behoren bij de taken die u vermoedelijk het meest zal uitvoeren. De vier knoppen heten Kaarten, Terminals, Producten, en Rapporten. Wanneer u op één van deze knoppen klikt, gaat u naar het betreffende scherm. Het startscherm biedt dus een aantal knoppen om snel binnen FacilityPro Manager te komen waar u zijn wilt. Er zijn binnen FacilityPro Manager in totaal vijf manieren om ergens te komen: 1) 2) 3) 4) 5)
via de knoppen op het startscherm via de menu’s met toetscombinaties met de navigatieknoppen met de hyperlinks
In de volgende paragrafen worden deze navigatietechnieken voor zover nodig verder uitgelegd. U zult daarna inzien dat er veel verschillende manieren zijn om een taak met FacilityPro Manager uit te voeren. In de instructies zullen wij voor de duidelijkheid echter steeds één manier aangeven om een taak uit te voeren, en steeds de menu’s gebruiken om te navigeren. 2.1.1.1 Menubalk en toetscombinaties Ten alle tijden ziet u tijdens het gebruik van FacilityPro Manager boven in het scherm de menubalk met de negen hoofdmenu’s van FacilityPro Manager: Bestand, Bewerken, Beeld, Kaarten, Terminals, Producten, Rapporten, Configuratie, en Help. Wanneer u als beheerder slechts beperkte autorisatie heeft kan het zijn dat u een aantal van deze menu’s niet ziet. Wanneer u een taak wilt uitvoeren met FacilityPro Manager kunt u altijd het juiste scherm vinden door het juiste menu en de juiste menuoptie te kiezen. De hoofdmenu’s hebben menuopties voor de specifieke taken. U kiest een menu door erop te klikken. De bijbehorende menuopties worden dan zichtbaar. U kiest een menuoptie door erop te klikken. U komt dan bij het scherm dat hoort bij die menuoptie. In sommige gevallen is dit een gegevensscherm, dat behoort bij één van de tabellen van de database van FacilityPro Manager (zie §2.1.2). Op deze gegevensschermen kunt u de gegevens van de bijbehorende tabel in de database bekijken of bewerken. Sommige menuopties openen niet een gegevensscherm, maar een submenu of een ander scherm, dat de mogelijkheid geeft om specifieke taken uit te voeren, zoals het importeren van gegevens in de database of het wijzigen van de gegevens op een kaart in de PC kaartlezer. U kunt elke menuoptie ook kiezen met toetscombinaties. Wanneer u op drukt wordt in de menubalk de letter behorende bij elk menu onderstreept. Een menu kiest u door op te drukken, vervolgens kunt u een keuze maken uit de menuopties door alleen op de letter behorende bij uw menuoptie te drukken. Zo is drukken op een manier om het menu Kaarten te openen en menuoptie Gebruikersgroepen te kiezen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
23
2.1.1.2 Navigatieknoppen Er zijn drie navigatieknoppen die altijd links onder in het scherm te zien zijn. Klik Start om naar het openingsscherm terug te keren. Klik Vorig, om terug te keren naar het vorige scherm waar u mee werkte. Klik Volgend, om terug te keren naar het scherm waar u was toen u Vorig klikte. 2.1.1.3 Hyperlinks De verschillende tabellen van de database van FacilityPro Manager bevatten gegevens die veelal gerelateerd zijn aan gegevens uit één of meerdere andere tabellen van de database. Een duidelijk voorbeeld is het verband tussen een kaart en een kaarthouder. Wanneer u aan het werk bent met het gegevensscherm van kaarten, is een van de velden op dat scherm het veld ‘Kaarthouder’. Wanneer u snel wilt overspringen van het gegevensscherm van kaarten naar het bijbehorende gegevensscherm van kaarthouders kunt u gebruik maken van de hyperlink. U herkent een hyperlink aan het feit dat de veldnaam niet in zwarte maar in blauwe letters is geschreven. Bovendien verandert de cursor van een pijltje in een handje wanneer hij zich boven een hyperlink bevindt. Wanneer u in het bovengenoemde voorbeeld op de blauwe veldnaam ‘Kaarthouder’ klikt verschijnt vanzelf het gegevensscherm van kaarthouders. De kaarthouder die is geselecteerd is de kaarthouder die hoort bij de kaart die in het gegevensscherm van kaarten was geselecteerd op het moment dat u de hyperlink klikte.
2.1.2 Indeling van de gegevensschermen Veel van de taken die u zult uitvoeren met FacilityPro Manager zult u doen vanuit een zogenaamd gegevensscherm. Een gegevensscherm representeert eigenlijk een tabel uit de database van FacilityPro Manager. Er bestaan veel verschillende gegevensschermen binnen FacilityPro Manager, maar de indeling ervan is altijd dezelfde. Er zijn gegevensschermen van Kaarten, Kaarthouders, Gebruikersgroepen, Kostenplaatsen, Terminals, Terminalgroepen, Machinetypes, Locaties, Machineleveranciers, Producten, Productgroepen, Rechten, Zones, Rapporten, Site instellingen, Beheerders, Beheerdersgroepen, Werkstations, Tijdstabellen en Frame types. Elk van deze gegevensschermen kan worden geopend door het juiste menu en vervolgens de juiste menuoptie te kiezen (zie §2.1.1.1). Elk gegevensscherm is in twee hoofdvlakken verdeeld: de lijst en het invoervlak. De lijst Links ziet u de ‘lijst’. In de lijst ziet u alle verschillende records uit de betreffende tabel. Bijvoorbeeld alle kaarthouders, alle terminals of alle machineleveranciers. Het invoervlak Rechts ziet u de gegevens van één specifiek record, en wel van het record dat in de lijst aan de linkerkant is geselecteerd. We noemen dit rechterdeel het ‘invoervlak’. Wanneer u een gegevensscherm voor het eerst opent zal in de lijst het eerste record zijn geselecteerd, en in het invoervlak ziet u dan de gegevens van dat eerste record. Wanneer u het
24
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
gegevensscherm heropent nadat u ondertussen in andere gegevensschermen heeft gewerkt, zal het record zijn geselecteerd dat was geselecteerd toen u eerder in dat gegevensscherm werkte. Wanneer u een gegevensscherm opent door op een ander gegevensscherm op een hyperlink te klikken (zie §2.1.1.3) zal het record zijn geselecteerd dat behoort bij het record dat in dat andere gegevensscherm was geselecteerd. Behalve de twee hoofdvlakken van de gegevensschermen zijn er de zogenaamde functieknoppen en actieknoppen, waarmee u specifieke bewerkingen verricht met de gegevens in de betreffende tabel. Tenslotte ziet u rechts onder in het gegevensscherm altijd de naam van het gegevensscherm in grote letters. In de volgende vier paragrafen gaan we nader in op de verschillende onderdelen van de gegevensschermen: de lijst, het invoervlak, de functieknoppen en de actieknoppen. 2.1.2.1 Lijst Wanneer u een gegevensscherm opent ziet u links op het scherm de lijst. In de lijst ziet u alle verschillende records uit de tabel die hoort bij dat gegevensscherm (Figuur 2-3). Van elk record ziet u in de lijst alleen het meest kenmerkende veld. Op het gegevensscherm van gebruikersgroepen ziet u links een lijst van alle gebruikersgroepen, van elke gebruikersgroep ziet u alleen de naam.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
25
Figuur 2-3 Gegevensscherm van gebruikersgroepen
In sommige gevallen kunnen deze lijsten erg lang en onoverzichtelijk zijn en bent u erbij gebaat de lijst te laten groeperen. U wilt bijvoorbeeld de kaarthouders bekijken per gebruikersgroep. Hoe u dit kan doen wordt hieronder uitgelegd. Een aantal lijsten worden standaard gegroepeerd getoond. Niet alle lijsten kunnen worden gegroepeerd. Bovenaan de lijst ziet u het woord ‘Groeperen’ en daarnaast het veld volgens welke de lijst nu is gegroepeerd. Wanneer u op het pijltje naast dit veld klikt ziet u de velden volgens welke u de records kunt groeperen. Het bovenste veld is het identificerende veld van de records in de lijst. Als u deze kiest is het effect dat de lijst niet gegroepeerd zal worden getoond. Zo verdeelt u een lijst onder in groepen: 1. Klik op het pijltje naast het veld rechts van het woord ‘Groeperen’. 2. Selecteer het veld waarop u de lijst wilt groeperen. De lijst zal nu gegroepeerd zijn weergegeven. Heeft u bijvoorbeeld op het gegevensscherm van kaarthouders de lijst gegroepeerd naar gebruikersgroep, dan ziet u i.p.v. een lijst van kaarthouders nu een lijst van gebruikersgroepen. U ziet in de lijst de kaarthouders van één gebruikersgroep tegelijk. Klik op naast een gebruikersgroep uit de lijst om de kaarthouders van die gebruikersgroep te zien (Figuur 2-4).
26
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 2-4 Gegevensscherm van kaarthouders met gegroepeerde lijst
2.1.2.2 Invoervlak Wanneer u een gegevensscherm opent ziet u rechts op het scherm het invoervlak. U ziet dan de velden van een specifiek record uit de tabel die hoort bij dat gegevensscherm. Dat record noemen wij het geselecteerde record. Meestal zult u het gegevensscherm hebben geopend ofwel om gegevens op te zoeken, ofwel om wijzigingen aan te brengen in gegevens. Zoekt u bijvoorbeeld het adres van een bepaalde kaarthouder, dan selecteert u die kaarthouder in de lijst links. In het invoervlak rechts worden de gegevens van die kaarthouder zichtbaar en kunt u ook het gezochte adres zien. Soms bestaat het invoervlak uit meerdere tabbladen. Elk record bevat dan teveel gegevens om ze op één scherm te kunnen weergeven. Voor de overzichtelijkheid kunt u dan op elk tabblad een ander deel van de gegevens behorende bij het geselecteerde record zien en bewerken. Wanneer u een gegevensscherm opent dat uit meerdere tabbladen bestaat, is normaal gesproken het eerste tabblad altijd zichtbaar. Dit is bijna altijd het tabblad ‘Instellingen’. Klik op de gewenste tab om met de gegevens op een ander tabblad te werken.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
27
2.1.2.3 De functieknoppen Bovenaan elk gegevensscherm ziet u acht functieknoppen. U zult de functieknoppen gebruiken om de gegevens in de betreffende tabel te zien en/of te wijzigen. In deze paragraaf leest u hoe u elk van deze functieknoppen kunt gebruiken. Wanneer u als beheerder slechts beperkte autoriasatie heeft kan het zijn dat sommige van de functieknoppen grijs zijn en u ze niet kan gebruiken. Zoek De functieknop Zoek gebruikt u als u een specifiek record wilt opzoeken in een tabel. U zoekt dan naar het record door aan te geven welke waarde één van de velden in dat record heeft. Bijvoorbeeld: u wilt in de tabel van kaarthouders zoeken naar Piet Monder. U gaat zoeken naar het record met de waarde ‘Monder’ in het veld ‘Achternaam’. U ziet dit voorbeeld terug in de instructies. Zo zoekt u een record in een tabel: Opmerking: met de functieknop Zoek kunt u alleen zoeken naar het eerst voorkomende record in de tabel die aan de zoekconditie voldoet. U kunt niet zoeken naar eventuele andere records die aan dezelfde zoekconditie voldoen. Daarom zult u de records vóór het zoeken sorteren (stap 3). Alle records die aan de zoekconditie voldoen staan dan bij elkaar en zijn na het zoeken gemakkelijk te identificeren. 1. Klik Zoek. U ziet het zoekdialoogscherm (Figuur 2-5). 2. Klik op de veldnaam van het veld dat u gaat gebruiken voor de zoekconditie (voorbeeld: klik op ‘Achternaam’). Hiermee bepaalt u dat dit veld gebruikt zal worden voor de zoekconditie. 3. Klik nogmaals op de veldnaam van het veld dat u heeft gekozen voor de zoekconditie (voorbeeld: klik op ‘Achternaam’), zodat de records op alfabetische of alfanumerieke volgorde van de waarde van dat veld worden gesorteerd. Er verschijnt een sterretje naast de naam van het veld. Wanneer er dan bij het zoeken meer dan één record aan de zoekconditie voldoet, zult u de betreffende records allemaal samen kunnen zien en het gewenste record gemakkelijk kunnen selecteren. 4. Klik op het eerste dataveld in de kolom van het veld dat u gaat gebruiken voor de zoekconditie (voorbeeld: klik op het eerste dataveld in de kolom ‘Achternaam’). 5. Klik in het lege invoerveld naast de knop Zoek links onder in het zoekdialoogscherm. 6. Type de waarde waarop u wilt zoeken (voorbeeld: type ‘Monder’).
28
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 2-5 Zoekdialoogscherm kaarthouders
7. Als het veld dat u voor de zoekconditie gebruikt een tekstveld is, zal er gezocht worden naar een record dat de in stap 6 ingevoerde waarde heeft aan het begin van dat veld. Wilt u dat er ook gezocht wordt naar records die die waarde ergens in dat veld hebben (dus niet noodzakelijkerwijs aan het begin), dan klikt u in veld ‘Beginnen met’ om de vink weg te halen. 8. Klik Zoek naast het in stap 6 ingevulde veld. In het zoekdialoogscherm wordt het eerste record dat aan de zoekconditie voldoet geselecteerd. Andere records die aan de zoekconditie voldoen zullen direct onder het geselecteerde record staan. Wanneer er geen enkel record in de tabel bestaat dat voldoet aan de zoekconditie, verschijnt de melding ‘Niets gevonden’. Wanneer u bij stap 6 een waarde heeft ingevuld die niet geldig is voor het veld van de zoekconditie krijgt u een foutmelding. 9. Wanneer er meerdere records zijn die aan de zoekconditie voldoen, en het geselecteerde record niet het record is dat u zoekt, klik dan nu op een willekeurig dataveld van het door u gezochte record om het te selecteren (u zult eventueel eerst met het omlaagpijltje moeten bladeren om dat record zichtbaar te maken). 10. Klik OK. U beëindigt hiermee het zoeken en keert terug naar het gegevensscherm. In de lijst van records is het gevonden record (als er een record gevonden is) nu geselecteerd. Nieuw Met de functieknop Nieuw maakt u een nieuw record aan in een tabel. Het aanmaken van een nieuwe kaarthouder gaat anders dan het aanmaken van een nieuwe beheerder of een nieuwe product. Er zijn in de hierna volgende hoofdstukken aparte paragrafen met instructies voor het aanmaken van nieuwe records voor elke tabel, bijvoorbeeld §3.1.1, §3.2.1, enzovoorts.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
29
Dupliceren Met de functieknop Dupliceren maakt u een kopie van het geselecteerde record. Er wordt een nieuw record aangemaakt in de database. U zult dat willen doen wanneer een nieuw aan te maken record voor het merendeel dezelfde gegevens moet gaan bevatten als een al bestaand record. Zo hoeft u niet alle gegevens opnieuw in te voeren, en alleen de gegevens die afwijken van het record dat is gedupliceerd moeten wijzigen. U heeft bijvoorbeeld een nieuwe frisdrankautomaat gekocht. De nieuwe automaat is van hetzelfde type als een andere dispenser dat in gebruik is op de site, en gaat dezelfde producten bieden. Met de functieknop Dupliceren kunt u een kopie maken van de terminal bij het al in gebruik zijnde apparaat. Dit nieuwe record wordt de terminal bij de nieuwe dispenser. U hoeft slechts enkele gegevens in het nieuwe record te wijzigen zodat het de juiste gegevens bevat voor de nieuwe terminal, en u hoeft niet alle gegevens voor de terminal opnieuw in te typen. Afhankelijk van de tabel waarin u aan het werk bent, zal een met de functieknop Dupliceren gemaakte kopie al dan niet automatisch te onderscheiden zijn van het record dat is gekopieerd. Tenzij de twee elkaar te onderscheiden zijn, zult u het nieuwe record niet kunnen bewaren totdat u wijzigingen hebt aangebracht in ten minste één veld van dat nieuwe record. Elk record heeft een identificerend veld dat voor elke record van de betreffende tabel een unieke waarde moet hebben. Maar dat identificerende veld is niet altijd zichtbaar voor u. Maakt u een kopie van een kaart, dan krijgt de nieuwe kaart automatisch een nieuw kaartnummer, dat u op het scherm kunt zien, maar is verder gelijk aan het origineel. Maakt u een kopie van een kaarthouder, dan is er een identificerend veld in de database die de kopie en het origineel onderscheidt (in dit geval is dit het veld ’Cardholder ID’), maar dat is een veld dat niet in het gegevensscherm wordt weergegeven. Voor u zijn het origineel en de kopie dus niet van elkaar te onderscheiden. Toch kunt u het nieuwe record bewaren. Er zijn dan twee kaarthouders met dezelfde naam, adres enz. Maakt u een kopie van een terminal dan zult u het veld ‘terminalnaam’ moeten wijzigen voor u de kopie kunt bewaren, daar het een identificerend veld betreft en er geen twee terminalrecords met dezelfde terminalnaam mogen voorkomen in de database. Zo maakt u een kopie van een record met de functieknop Dupliceren: 1. Selecteer het record waar u een kopie van wil maken. 2. Klik Dupliceren. Er wordt een nieuw record aangemaakt met dezelfde gegevens als het originele record. 3. Wijzig de velden waarvan u wilt dat zij andere waarden krijgen dan het originele record. Let op: u zult in de meeste gevallen ten minste het identificerende veld (het naamveld) moeten wijzigen. Alleen bij een kaart, een kaarthouder, een rapport en een frametype hoeft dit niet. 4. Klik Toepassen. 5. Klik OK. Het nieuwe record wordt bewaard. In de lijst op het linkerdeel van het gegevensscherm verschijnt de naam van het nieuwe record.
30
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Verwijderen Wanneer u een record verwijdert kunt u een melding krijgen dat het record niet verwijdert kan worden omdat het nog in gebruik is (bijvoorbeeld als u een gebruikersgroep probeert te verwijderen waarin nog kaarten bestaan: ‘Deze groep heeft nog kaarten!’), of met de vraag of u de andere records die bij dit record horen ook wilt verwijderen (‘Gebruikersgroep heeft kaarten, deze VERWIJDEREN?’). Zo verwijdert u een record uit een tabel: 1. Selecteer het record dat u wilt verwijderen. 2. Klik Verwijderen. U ziet de vraag ‘Wilt u dit record verwijderen?’. 3. Klik Ja. Het record wordt verwijderd. Het staat dus ook niet meer in de lijst op het linkerdeel van het gegevensscherm. Wijzigen Zo wijzigt u een record in een tabel: 1. Selecteer het record dat u wilt wijzigen. 2. Klik Wijzigen. 3. Als het veld dat u wilt wijzigen op een ander tabblad staat dan het actieve tabblad, dan klik u op het gewenste tabblad. 4. Klik in het veld dat u wilt wijzigen. 5. Als er een lijst met mogelijke waarden voor dit veld verschijnt, dan klikt u op de gewenste waarde. Anders dubbelklikt u in het veld en typt de gewenste waarde voor het veld. 6. Herhaal de stappen 3 t/m 5 voor alle velden die u wilt wijzigen. 7. Klik Toepassen. 8. Klik OK. Het gewijzigde record wordt bewaard. Opmerking: Om snel wijzigingen aan te brengen kunt u ook direct data in een veld invoeren zoals in stappen 4 en 5 hierboven. De functie ’wijzigen’ wordt vanzelf geactiveerd zodra u informatie in een veld zet. De informatie wordt pas in de database opgenomen nadat de knoppen Toepassen en OK zijn ingedrukt. Opmerking: niet alle velden kunnen gewijzigd worden door de beheerder. Zulke velden heten ‘read-only’ velden. De gegevens in die velden zijn grijs in plaats van zwart. Toepassen U gebruikt de functieknop Toepassen wanneer u een nieuw record heeft gemaakt met de functieknoppen Nieuw of Dupliceren en wanneer u een record heeft gewijzigd met de functieknop Wijzigen. Wanneer u Toepassen klikt, geeft u aan dat u het nieuwe of het gewijzigde record wilt bewaren. U zult dan altijd de volgende boodschap zien ‘Wijzigingen opslaan?’. U kunt dan kiezen tussen OK of Annuleren. Klikt u OK, dan wordt het nieuwe of het gewijzigde record bewaard. Klikt u Annuleren, dan keert u terug naar het wijzigen of aanmaken
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
31
van het record. U kunt het wijzigen of aanmaken van dat record alleen definitief annuleren door vervolgens Annuleren te klikken. Annuleren U gebruikt de functieknop Annuleren wanneer u een nieuw record aan het aanmaken bent met de functieknop Nieuw of Dupliceren of wanneer u een record aan het wijzigen bent met de functieknop Wijzigen. Wanneer u Annuleren klikt, geeft u aan dat u af wilt zien van de aanmaak of wijziging van het record. De door u ingevoerde gegevens worden niet bewaard. Verversen U gebruikt deze functieknop wanneer u denkt dat de gegevens die op het scherm zichtbaar zijn niet zijn aangepast aan de meest recente wijzigingen in de database. 2.1.2.4 Velden wijzigen Zo wijzigt u een veld: 1. Klik Wijzigen. (U kunt deze stap ook overslaan). 2. Klik in het veld dat u wilt wijzigen. 3. Als er een lijst met mogelijke waarden voor dit veld verschijnt, dan klikt u op de gewenste waarde. Anders dubbelklikt u in het veld en typt de gewenste waarde voor het veld. 4. Om de gegevens in een veld te verwijderen: selecteer de gegevens en druk op . 2.1.2.5 Actieknoppen Welke actieknoppen u op het scherm ziet hangt af van het gegevensscherm waar u mee werkt en van het autorisatieniveau waarmee u als beheerder bent ingelogd. U gebruikt de actieknoppen om specifieke taken uit te voeren die alleen betrekking hebben op de tabel waarbij die actienop hoort, en niet op alle tabellen, zoals de functieknoppen die besproken zijn in §2.1.2.3. Uitleg over het gebruik van de actieknoppen vindt u daarom in de desbetreffende hoofdstukken. Enkele voorbeelden van actieknoppen zijn de actieknop Nieuwe reeks op het gegevensscherm van kaarten, waarmee u meerdere kaarten tegelijk kunt aanmaken in de database, en de actieknop Configureren op het gegevensscherm van terminals, waarmee u een gewijzigde configuratie naar een terminal kunt sturen.
2.1.3 FacilityPro Manager afsluiten Als u wilt stoppen met werken met FacilityPro Manager, zult u het programma normaal gesproken afsluiten. Om de veiligheid te vergroten zal FacilityPro Manager automatisch gedeeltelijk afsluiten als u gedurende 15 minuten niet met het programma hebt gewekt. Het login scherm zal dan verschijnen en om verder te kunnen werken zult u opnieuw moeten 32
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
inloggen. Overigens kunt u dit ingebouwde automatische uitloggen uitschakelen of wijzigen door de regel ‘Shutdown=15’ in het bestand <PayPro.ini> in de map c:\PayPro\bin te wijzigen. Zo sluit u FacilityPro Manager af: 1. Kies menu Bestand. 2. Kies Einde. U ziet het loginscherm (Figuur 2-1). 3. Klik Afsluiten.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
33
3 Kaarten FacilityPro Manager is een programma voor het beheren van elektronische transactiesystemen. De chipkaart, kortweg kaart, is één van de meest elementaire onderdelen van zo’n systeem, en dus ook van FacilityPro Manager. Een kaart bevat een microchip waarin informatie kan worden opgeslagen. Niet alle voor het systeem relevante informatie wordt in de microchip op de kaart opgeslagen. Veel van die informatie wordt juist door FacilityPro Manager elders bewaard, namelijk in de database. Het kaartnummer staat bijvoorbeeld op de kaart (en ook in de database), maar de naam van de kaarthouder staat niet op de kaart, maar in de database. Wil men van een gevonden kaart weten wie de kaarthouder is, dan kan het kaartnummer van de kaart worden gelezen. De naam en andere gegevens van de kaarthouder komen vervolgens uit de database van FacilityPro Manager. Kaartstatus Een belangrijk begrip om uit te leggen wanneer wij het hebben over kaarten is de kaartstatus. Chipkaarten worden gekocht van de fabrikant en kunnen bij aflevering nog helemaal blank zijn, of al geïnitialiseerd. Geïnitialiseerd wil zeggen dat er software op de kaarten is geschreven. Geïnitialiseerde kaarten kunnen al of niet al gepersonaliseerd zijn. Gepersonaliseerd wil zeggen dat er gegevens op de kaart zijn geschreven. Wij maken onderscheid tussen een kaart die nog in het bezit van de systeembeheerder is, en een kaart die is uitgereikt aan een kaarthouder en die wij een ‘uitgegeven’ kaart noemen. Een kaart die wordt aangegeven als gestolen of verloren wordt op een zwarte lijst gezet en deze lijst wordt naar alle terminals gestuurd. Zodra de kaart door iemand (de ‘vinder’) wordt gebruikt herkent de terminal een kaart van de zwarte lijst, weigert diensten uit te leveren, en blokkeert de kaart. De kaart wordt verwijdert van de zwarte lijst, en is onbruikbaar geworden. Een kaart kan dan ook weer bruikbaar worden gemaakt. De dief of vinder van de kaart zou kunnen beslissen om de kaart terug te brengen naar de beheerder, die de kaart in een bruikbare status kan teruggeven aan zijn rechtmatige eigenaar. Een kaart kan worden ingenomen door de beheerder. Een kaart kan kapot gaan. Kaartstatus beschrijft de status van een kaartrecord, oftewel van een kaart in de database. Het veld ‘Statusdatum’ van de kaartrecords geeft aan op welke datum de kaartstatus voor het laatst is gewijzigd. Om u deze begrippen allemaal beter te doen begrijpen worden de mogelijke statussen van een kaart hieronder uitgebreid beschreven in bovenstaande tabel (Tabel 3-1). Het hoofdmenu ‘Kaarten’ van FacilityPro Manager heeft vier menuopties die elk één van de gegevensschermen openen die behoren bij de tabellen uit de database die gegevens bevatten die met kaarten hebben te maken: kaarten, kaarthouders, gebruikersgroepen en kostenplaatsen. De paragrafen §3.1, §3.2, §3.4 en §3.5 leggen uit hoe u met elk van die gegevensschermen moet werken. Het hoofdmenu ‘Kaarten’ heeft ook de menuoptie ‘Kaartservice’. Hiermee opent u een scherm waarvandaan u alleen bepaalde gegevens op een kaart kunnen zien of wijzigen (zie §3.3).
34
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
KAARTSTATUS GEEN KAART: GEPERSONALISEERD:
UITGEGEVEN: ZWARTE LIJST:
GEBLOKKEERD:
BESCHRIJVING Voor de kaart in de database is nog geen fysieke kaart aangemaakt. Er bestaat een fysieke kaart waarop de gegevens van deze kaart uit de tabel van kaarten zijn geschreven met een PC kaartlezer, of al in de fabriek. De fysieke kaart die behoort bij dit kaartrecord uit de database is overhandigd aan de kaarthouder. De kaart staat op de zwarte lijst. Zodra de kaart bij een terminal wordt gebruikt, zal die terminal de kaart blokkeren. De kaart is onbruikbaar. Een terminal zal een geblokkeerde kaart altijd weigeren. Tabel 3-1 Kaartstatus
3.1
Kaarten
Op het gegevensscherm van kaarten is de lijst een lijst van alle kaarten. Vanuit dit scherm kunt u kaartrecords zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen. De tabbladen van het gegevensscherm van kaarten Het gegevensscherm van kaarten heeft de tabbladen: ‘Instellingen’, ‘Frames’, ‘Rechten’, ‘Toegang’, ‘Autoload’ en ‘Kaartonderhoud’. Het tabblad ‘Frames’ is standaard onzichtbaar, omdat de meeste sites geen frames gebruiken. Om deze tab zichtbaar te maken dient het autorisatieniveau voor frametypes te worden gewijzigd (zie §8.3) en dient er ten minste één frametype te zijn aangemaakt (zie §8.6.1). Het tabblad ‘Rechten’ is een ‘read-only’ tabblad, waarop u kunt zien welke rechten er op een kaart zijn geschreven nadat u de kaart heeft ingelezen met de actieknop Lezen (zie §3.1.3.3). Dit tabblad wordt besproken in §3.1.2.2. Het tabblad ‘Toegang’ is alleen zichtbaar als er zones zijn gedefineerd op de site. Het tabblad ‘Autoload’ is alleen zichtbaar als de Autoload module is geactiveerd. Het tabblad ‘Kaartonderhoud’ is alleen zichtbaar als de PIM module is geactiveerd. Om deze tab zichtbaar te maken dient het veld ‘Kaartonderhoud (PIM)’ van het siterecord te zijn aangevinkt (zie §8.1.1) en dient het autorisatieniveau voor ‘Kaarten.Kaartonderhoud (PIM)’ de waarde ‘Beschikbaar’ te hebben (zie §8.3). Één van de tabbladen is steeds het actieve tabblad, en u ziet altijd op het scherm alleen die gegevens van een kaart die op het actieve tabblad staan. Op elk tabblad kunt u een ander deel van de gegevens van een kaartrecord zien of bewerken. Boven de tabbladen, bovenaan het invoervlak van het gegevensscherm van kaarten, staat één veld: ‘Kaartnummer’. Dit veld is dus zichtbaar onafhankelijk van welk tabblad actief is. Het tabblad ‘Instellingen’ bevat de kerngegevens van een kaart (zie §3.1.1‘).
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
35
Het tabblad ‘Frames’ zult u gebruiken wanneer u informatie in de frames op de kaarten wilt vastleggen die per kaart verschillend is en dus op kaartniveau moet worden ingevuld (zie §3.1.2.1). Het tabblad ‘Toegang’ zult u gebruiken wanneer u aan een specifieke kaart toegang wilt verlenen (of juist geen toegang meer wilt verlenen) bij de toegangsterminals van een bepaalde zone (zie §6.1). U zult deze zone toekennen aan de kaart of de zone verwijderen van de aan de kaart toegekende zones (zie §3.1.2.3). Het kaartnummer van de kaart wordt toegevoegd (of verwijderd) van de toegangslijsten van de toegangsterminals van die zone. FacilityPro Manager beheert toegang door middel van deze toegangslijsten, namelijk door kaartnummers te controleren bij de toegangsterminals. Een zone kan ook worden toegekend aan een gebruikersgroep. In dat geval wordt aan alle daarna aangemaakte kaarten van die gebruikersgroep die zone automatisch toegekend (zie §3.4.2.3). Het tabblad ‘Autoload’ zult u gebruiken om te zien welke Autoload opdrachten zijn gegeven voor de geselecteerde kaart, of deze reeds zijn uitgevoerd of nog moeten worden uitgevoerd, welk bedrag de kaart nog via Autoload tegoed heeft (klaar staat om met Autoload te worden bijgeschreven op deze kaart wanneer die wordt ingestoken in een Autoload terminal) en om het wachtwoord te wijzigen voor webopladen voor deze kaart. Dit tabblad wordt besproken in §3.1.2.4. U zult het tabblad ‘Kaartonderhoud’ gebruiken om te zien welke PIM opdrachten zijn gegeven voor een kaart en of deze reeds zijn uitgevoerd of nog moeten worden uitgevoerd. Dit tabblad wordt besproken in §3.1.2.5.
3.1.1 Een kaart aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van kaarten (als het tabblad ‘Instellingen’ actief is) worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Kaartnummer*: het nummer van de kaart. 2) Kaarthouder: de kaarthouder aan wie de kaart toebehoort. Bij dit veld is een actieknop Nieuw waarmee een nieuwe kaarthouder voor een kaart kan worden aangemaakt of waarmee een bestaande kaarthouder kan worden gezocht om de kaart aan toe te wijzen door een correcte ‘Extra kenmerk’ (§3.2.1) in te voeren. 3) Gebruikersgroep*: de gebruikersgroep waartoe de kaart behoort. 4) Kostenplaats*: de kostenplaats waartoe de kaart behoort. 5) Kaartstatus: dit veld kan de volgende waardes hebben: ‘geen kaart’, ‘gepersonaliseerd’, ‘uitgegeven’, ‘zwarte lijst’ of ‘geblokkeerd’ (zie inleiding hoofdstuk 3, Tabel 3-1). Dit is een read-only veld. 6) Kaartstatus wijzigingsdatum: De datum waarop de kaartstatus voor het laatst is gewijzigd. Dit is een read-only veld. 7) Uitgiftenummer (Kaartstatus): het is mogelijk meerdere keren een kaart uit te geven met hetzelfde kaartnummer. Als een kaart wordt heruitgegeven, bijvoorbeeld omdat de kaart is verloren of gestolen of beschadigd en onbruikbaar geraakt is, wordt het uitgiftenummer met 1 verhoogd en wordt de kaart met het voorgaande uitgiftenummer op de zwarte lijst gezet zodat het niet meer gebruikt kan worden.
36
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
8) Startdatum (geldigheidsperiode): datum waarop de geldigheidsperiode van de kaart begint. De standaardwaarde voor dit veld is de waarde van het veld ‘Startdatum’ van de gebruikersgroep waartoe de kaart behoort (zie §3.4.1). U zult alleen een waarde in dit veld zien wanneer het apart is ingevoerd voor deze specifieke kaart. 9) Einddatum (geldigheidsperiode): datum waarop de geldigheidsperiode van de kaart eindigt. De standaardwaarde voor dit veld is de waarde van het veld ‘Einddatum’ van de gebruikersgroep waartoe de kaart behoort (zie §3.4.1). U zult alleen een waarde in dit veld zien wanneer het apart is ingevoerd voor deze specifieke kaart. 10) Laatst geziene saldo: dit is een read-only veld. Dit veld toont het saldo op de kaart, volgens de gegevens in de database. Dit veld wordt geüpdate bij elke polronde, als er transacties hebben plaatsgevonden die het saldo op de kaart hebben gewijzigd. Hieruit volgt dat de waarde van dit veld niet ten alle tijden het werkelijke saldo op de fysieke kaart representeert. Dit kan men alleen van de kaart zelf aflezen, met de actieknop Lezen van het gegevensscherm van kaarten (zie §3.1.3.3) of met de actieknop Lezen van het kaartservicescherm (zie §3.3). 11) Extern kaartnummer: een nummer dat aan de kaart kan worden toegekend. Dit nummer kan ook op de buitenkant van de kaart worden afgedrukt. 12) Opmerking: opmerkingen over de kaart. Om een nieuwe kaart aan te maken in de database, zult u enkele van bovenstaande velden een waarde moeten geven. Andere velden hoeven niet een waarde te hebben, maar kunt u desgewenst invullen. Instructies voor het aanmaken van een nieuwe kaart vindt u verderop in deze paragraaf. Misschien wilt u ook specifieke informatie willen opslaan in de frames van de nieuwe kaart (zie §3.1.2.1) en/of één of meerdere zones aan de nieuwe kaart willen toekennen. (zie §3.1.2.3). Nieuwe kaarten kunnen ook worden aangemaakt met de actieknop Nieuwe reeks (zie §3.1.3.1‘). Wanneer kaarten worden aangemaakt met deze actieknop biedt FacilityPro Manager de mogelijkheid om de kaartnummers zo toe te kennen, dat de kaarten van elke gebruikersgroep opeenvolgende nummers hebben. FacilityPro Manager vermenigvuldigt daartoe de waarde van het veld ‘Gebruikersgroep ID’ (zie §3.4.1) met 100,000 en kent kaartnummers toe aan kaarten van die gebruikersgroep binnen het bereik dat zo ontstaat (bijvoorbeeld: kaarthouders van gebruikersgroep STUDENT hebben kaartnummers 100001..199999, kaarthouders van gebruikersgroep PERS-DA hebben kaartnummers 200001..299999, enz.). Wanneer u nieuwe kaarten aanmaakt met de functieknop Nieuw zoals hieronder aangegeven, zullen de toegekende kaartnummers alleen dit systeem van aparte kaartnummers per gebruikersgroep volgen als u eerst de lijst van kaarten groepeert per gebruikersgroep, en vervolgens de gebruikersgroep selecteert waarvoor u een nieuwe kaart wilt aanmaken. Gebruikt u de functieknop Nieuw als de lijst van kaarten niet is gegroepeerd per gebruikersgroep, dan zal elke nieuwe kaart de waarde krijgen toegekend van het hoogste nummer dat ooit is toegekend aan een kaart, vermeerderd met één. Wij raden daarom aan dat als u gebruik wilt maken van het systeem van aparte kaartnummers per gebruikersgroep, u ofwel alleen nieuwe kaarten aanmaakt met de actieknop Nieuwe reeks, ofwel met de functieknop Nieuw nadat u de lijst heeft gegroepeerd per gebruikersgroep en de juiste gebruikersgroep heeft geselecteerd.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
37
Zo maakt u een nieuwe kaart aan: Opmerking: Voordat u een kaart gaat aanmaken dienen de bijbehorende gebruikersgroep, kostenplaats en kaarthouder (behalve bij een anonieme kaart) te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaarten. U ziet het gegevensscherm van kaarten (Figuur 3-1). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’. De lijst van records moet zijn gegroepeerd per gebruikersgroep.)
Figuur 3-1 Het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van kaarten
3. Selecteer de gebruikersgroep waarvoor u de nieuwe kaart wilt aanmaken. 4. Klik Nieuw. Een nieuw kaartrecord wordt aangemaakt, waarvan het veld ‘Kaartnummer’ automatisch de waarde krijgt van het hoogste nummer dat ooit is toegekend aan een kaart van deze gebruikersgroep, vermeerderd met één. 5. Zorg dat het veld ‘Kostenplaats’ de juiste waarde krijgt en wijzig alle andere velden waarvan u de waarde wilt aanpassen of invullen (zie §2.1.2.4). Als u een bestaande kaarthouder wilt invullen voor deze kaart en u kent de naam, kunt u deze kiezen uit de drop-down lijst (mits u een kostenplaats heeft geselecteerd). Als u een nieuwe kaarthouder wilt aanmaken, kunt u de actieknop Nieuw naast het kaarthouderveld 38
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
gebruiken en de naam van de nieuwe kaarthouder invullen (formaat [Voornaam (,tussenvoegsel,) Achternaam]), en desgewenst ook het ‘Extra kenmerk’ van de nieuwe kaarthouder, in het dialoogscherm als in Figuur 3-2, en vervolgens op OK klikken. Wanneer u de nieuwe kaart opslaat zult u worden gevraagd of u de nieuwe kaarthouder ook wilt opslaan in de tabel van kaarthouders (Figuur 3-3) en dient u Ja te klikken. Als u een bestaande kaarthouder wilt invullen voor deze kaart en u kent de waarde van het veld ‘Extra kenmerk’, kunt u de actieknop Nieuw naast het kaarthouderveld gebruiken en het extra kenmerk invullen in het dialoogscherm. FPM zal de naam van de kaarthouder met dat extra kenmerk tonen en u kunt bevestigen door OK te klikken.
Figuur 3-2
Figuur 3-3
6. Wanneer u informatie in de frames op de kaarten wilt schrijven die per kaart verschillend is en dus op kaartniveau moet worden ingevuld, volg stappen 5 tot en met 13 van §3.1.2.1. U kunt ook de informatie die in de frames op de kaart geschreven moeten worden op een later tijdstip invoeren door alle stappen van die paragraaf te volgen. 7. Wanneer u één of meerdere zones wilt toekennen aan deze kaart, vul dan de nodige gegevens in op het tabblad ‘Toegang’ door stappen 5 tot en met 9 van §3.1.2.3 te volgen. U kunt ook de zones op een later tijdstip toekennen door alle stappen van die paragraaf te volgen. 8. Klik Toepassen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
39
9. Klik OK. De nieuwe kaart wordt bewaard. In de lijst van het gegevensscherm verschijnt het nummer van de nieuwe kaart.
3.1.2 De tabbladen van het gegevensscherm van kaarten Behalve het tabblad ‘Instellingen’ zijn er op het gegevensscherm van kaarten nog vier andere tabbladen die in de volgende drie paragrafen worden besproken. 3.1.2.1 Het tabblad ‘Frames’ Daar de mogelijkheid die FacilityPro Manager geeft om frames te beschrijven op een kaart op de meeste sites niet wordt gebruikt, is het menu ‘Frametypes’ evenals het tabblad ‘Frames’ op de gegevensschermen van kaarten en van gebruikersgroepen standaard onzichtbaar in FacilityPro Manager. Om frames te gebruiken zult u het autorisatieniveau voor frametypes moeten wijzigen voor de beheerdesgroep waartoe u als beheerder behoort. Een frame is een geheugenruimte op een kaart die kan worden gebruikt voor het opslaan van door de beheerder vrij te definiëren gegevens, bijvoorbeeld de gebruikersgroep van de kaarthouder, zijn bloedgroep, het sitenummer van de site, tekst, een lidmaatschapsnummer om de kaart ook aan andere systemen te koppelen (bijv. bibliotheek) of andere medische gegevens. Per gebruikersgroep wordt bepaald hoeveel frames er op de kaarten van die gebruikersgroep zullen zijn (zie §3.4.2.2). De frames worden dienovereenkomstig genummerd. Dus als er drie frames zijn, hebben ze nummers 1, 2 en 3. Om te bepalen welke informatie in een frame zal worden geschreven, wordt een frametype aan het frame toegekend. Normaal gesproken wordt een frametype toegekend aan een frame van een gebruikersgroep (zie §3.4.2.2), en niet aan een frame van een individuele kaart. Alle kaarten van die gebruikersgroep hebben dan dezelfde informatie in dat frame. Voor de meeste sites biedt dit voldoende functionaliteit. Deze paragraaf beschrijft hoe u een frametype kan toekennen aan een frame van een specifieke kaart, zo dat specifieke gegevens kunnen worden toegevoegd aan dat frame van die kaart. Het zou ook kunnen dat u wilt dat er GEEN informatie wordt geschreven in de frames van een specifieke kaart, ook al zijn er frametypes toegekend aan de frames van de gebruikersgroep van die kaart. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als er al informatie in de frames van die kaart is geschreven door een ander systeem. Het tabblad ‘Frames’ van het gegevensscherm van kaarten heeft een veld ‘Frames op de kaart schrijven’ die standaard is aangevinkt. Wanneer dit veld in een bepaald kaartrecord niet is aangevinkt, wordt er GEEN informatie geschreven in de frames van die kaart wanneer die kaart wordt gepersonaliseerd. Zo voert u specifieke informatie in die moet worden geschreven in een frame van een specifieke kaart: Opmerking: Voordat u informatie in een frame op een kaart gaat schrijven dient het bijbehorende frametype te zijn aangemaakt in de database. Opmerking: Normaal gesproken wordt een frametype toegekend aan een frame van een gebruikersgroep (zie §3.4.2.2), en niet aan een frame van een individuele kaart. U moet de 40
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
onderstaande instructies alleen uitvoeren als u informatie in een frame wilt schrijven die verschilt per kaart binnen dezelfde gebruikersgroep. Opmerking: Om een frametype te kunnen toekennen aan een frame (bijvoorbeeld frame 2) van een individuele kaart, is het nodig dat datzelfde frametype eerst is toegekend aan datzelfde frame (frame 2) van de gebruikersgroep waartoe die kaart behoort. De gegevens die alleen op die ene kaart in dat frame moeten worden geschreven kunnen worden ingevoerd in het veld ‘Data’ van dat frame, zoals hieronder beschreven. Alleen frametypes die de waarde ‘Kaarten’ in het veld ‘Tabel’ hebben, en die geen waarde hebben in het veld ‘Veld’ (zie §8.6.1) kunnen worden toegekend aan een frame van een individuele kaart. 1. 2. 3. 4. 5.
Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Selecteer de kaart waarop u informatie wilt schrijven in een of meerdere frames. Klik Wijzigen. Klik op de tab ‘Frames’. U ziet het tabblad ‘Frames’ (Figuur 3-4). Rechts op het tabblad ziet u een lijst van alle frametypes. Links op het tabblad ziet u een lijst van frametypes die specifiek zijn toegekend aan frames van deze kaart (deze lijst kan leeg zijn).
Figuur 3-4 Het tabblad ‘Frames’ van het gegevensscherm van kaarten
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
41
6. Selecteer rechts het frametype waaraan u informatie wil toevoegen voor deze kaart. 7. Klik op het pijltje <+ om het geselecteerde frametype toe te voegen aan de lijst van frametypes die specifiek zijn toegekend aan frames van deze kaart. Het frametype moet de waarde ‘Kaarten’ in het veld ‘Tabel’ hebben, en geen waarde hebben in het veld ‘Veld’ (zie §8.6.1). Bovendien moet het frametype zijn toegekend aan een frame van de gebruikersgroep van deze kaart. Het geselecteerde frametype zal automatisch worden toegekend aan hetzelfde frame als de frame waaraan het is toegekend voor de gebruikersgroep van deze kaart (zie §3.4.2.2). 8. Dubbelklik in het veld ‘Data’ van het frametype dat u zojuist hebt toegevoegd aan de lijst van frametypes links. U ziet een dialoogscherm met de tekst ‘Voer data in:’. 9. Type de gegevens die u wilt schrijven in het frame van deze kaart. 10. Klik OK. 11. Herhaal stappen 6 tot en met 10 wanneer u nog meer kaartspecifieke gegevens wilt toevoegen aan de frames op deze kaart. 12. Wanneer u een frametype uit de linker lijst wilt verwijderen: selecteer het frametype en klik op het pijltje >- om het te verwijderen. 13. Wanneer u alle frametypes uit de linker lijst wilt verwijderen: klik op het pijltje >> om ze te verwijderen. 14. Wanneer u de lijst van frametypes die specifiek zijn toegekend aan frames van deze kaart naar tevredenheid heeft gewijzigd, Klik Toepassen. 15. Klik OK. De gewijzigde kaart wordt bewaard, d.w.z. de gegevens die u hebt ingevoerd om op deze kaart te worden geschreven worden opgeslagen in de database en zullen in de frames op de kaart worden geschreven als de kaart wordt gepersonaliseerd. Zo bepaalt u voor een specifieke kaart dat frametypes die zijn toegekend aan de frames van de gebruikersgroep van die kaart NIET op die kaart moeten worden geschreven: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Selecteer de kaart waarop u wilt dat GEEN informatie wordt geschreven in de frames. Klik Wijzigen. Klik op de tab ‘Frames’. U ziet het tabblad ‘Frames’ (Figuur 3-4). Klik in het veld ‘Frames op de kaart schrijven’ om de vink weg te halen. Klik Toepassen. Klik OK. De gewijzigde kaart wordt bewaard. Wanneer de kaart wordt gepersonaliseerd, zullen er geen gegevens worden geschreven in de frames van deze kaart.
3.1.2.2 Het tabblad ‘Rechten’ Het tabblad ‘Rechten’ is een read-only tabblad. Alleen na het lezen van een kaart met de actieknop Lezen (zie §3.1.3.3) kunt u op dit tabblad zien welke rechten er op die kaart staan (Figuur 3-5).
42
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-5 Het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van kaarten
3.1.2.3 Het tabblad ‘Toegang’ Op het tabblad ‘Toegang’ kunt u een toegangsgroep koppelen aan de geselecteerde kaart (zie §6.2). Door een toegangsgroep aan een kaart te koppelen wordt het kaartnummer van die kaart toegevoegd aan alle toegangslijsten van alle toegangsterminals van alle zones van die toegangsgroep, tezamen met de tijdstabellen die voor die toegangsgroep zijn vastgelegd (als die er zijn). Deze toegangslijsten worden naar de toegangsterminals gestuurd als een onderdeel van hun configuratie. Wanneer een kaarthouder zijn kaart invoert bij een toegangsterminal, zal die terminal nagaan of het kaartnummer van die kaart op zijn toegangslijst staat en het tijdstip van kaartinvoer toetsen tegen de bijbehorende tijdstabel om te bepalen of aan de kaarthouder al dan niet toegang moet worden verleend. Als een toegangsgroep is gekoppeld aan een gebruikersgroep, wordt die toegangsgroep automatisch gekoppeld aan elke kaart die daarna wordt aangemaakt voor die gebruikersgroep. Die toegangsgroep zal dan dus ook zichtbaar zijn op het tabblad ‘Toegang’ van het gegevensscherm van die kaarten. U kunt ook met behulp van een actieknop alle al bestaande kaarten uit de gebruikersgroep koppelen aan de toegangsgroep die aan de gebruikersgroep is gekoppeld. Mee hierover leest in §3.4.2.3).
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
43
Vanaf het tabblad ‘Toegang’ van het gegevensscherm van kaarten kunt u een toegangsgroep aan een kaart koppelen. Instructies hiervoor vindt u hieronder. U zult dit bijvoorbeeld willen doen als u aan een specifieke kaart toegang wil verlenen bij de toegangsterminals van de zones van die toegangsgroep op de tijden bepaald voor die toegangsgroep, en die toegangsgroep is niet gekoppeld aan de gebruikersgroep waartoe die kaart behoort. Soms is een toegangsgroep gekoppeld aan een kaart (automatisch, bij het aanmaken van die kaart, omdat de toegangsgroep aan de gebruikersgroep van die kaart was gekoppeld, of handmatig), en zult u die kaart het recht op toegang bij de toegangsterminals van de zones van die toegangsgroep willen ontnemen. In dat geval zult u de toegangsgroep moeten verwijderen als gekoppelde toegangsgroep. Instructies hiervoor vindt u ook hieronder. Zo koppelt u een toegangsgroep aan een kaart, of verwijdert u een gekoppelde toegangsgroep: Opmerking: Voordat u een toegangsgroep gaat koppelen aan een kaart dient die toegangsgroep te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaarten. 3. Selecteer de kaart waaraan u een toegangsgroep wilt koppelen of waarvan u een gekoppelde toegangsgroep wilt verwijderen. 4. Klik Wijzigen. 5. Klik op de tab ‘Toegang’. U ziet het tabblad ‘Toegang’ (Figuur 3-6). U ziet het veld ‘Toegangsgroep’ die leeg kan zijn of een eerder gekoppelde toegangsgroep kan bevatten. 6. Om de gegevens in dit veld te wissen en zo de gekoppelde toegangsgroep te verwijderen: dubbelkik in het veld ‘Toegangsgroep’ en druk op . 7. Om een toegangsgroep te koppelen aan de kaart, klik op het pijltje naast het veld ‘Toegangsgroep’. U ziet een lijst van de bestaande toegangsgroepen. Selecteer in deze lijst de toegangsgroep die u aan de kaart wilt koppelen. 8. Klik Toepassen. 9. Klik OK. De gewijzigde kaart wordt bewaard.
44
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-6 Het tabblad ‘Toegang’ van het gegevensscherm van kaarten
3.1.2.4 Het tabblad ‘Autoload’ Het tabblad ‘Autoload’ is alleen zichtbaar als de Autoload module is geactiveerd (zie de installatiehandleiding van FacilityPro Manager). De Autoload Server module (ALS) maakt het mogelijk om FacilityPro kaarten automatisch te laten opwaarderen bij de betaalterminals met tegoeden die op een backoffice PC worden opgeslagen, in een bestand afkomstig uit een extern administratiesysteem. Voor elke kaart kan dit een ander bedrag zijn. De Autoload opdrachten voor elke kaart worden in de database opgeslagen en zijn te zien op het tabblad ‘Autoload’. De opdrachten worden uitgevoerd al seen kaart wordt in gestoken bij een terminal. De volgende wijzigingen aan een kaart kunnen worden gerealiseerd met Autoload: het opwaarderen van het saldo. De Autoload functionaliteitcan ook worden gebruikt voor webopladen van kaarten. Hierop wordt in deze versie van de gebruikershandleiding niet uitgebreid ingegaan. De velden van het tabblad ‘Autoload’ worden hieronder opgesomd en uitgelegd:
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
45
1) Account: (read-only) laat zien welk bedrag de kaart nog via Autoload tegoed heeft (klaar staat om met Autoload te worden bijgeschreven op deze kaart wanneer die wordt ingestoken in een Autoload terminal) 2) Alsaccount2: (read-only) veld voor een toekomstige implementatie om ook tokenwaardes te kunnen verhogen met Autoload 3) Wachtwoord Kaartopladen.nl: wachtwoord dat zal worden geaccepteerd voor webopladen op deze kaart. Op het tabblad ‘Autoload’ is ook te zien welke Autoload opdrachten zijn gegeven voor de geselecteerde kaart en of deze reeds zijn uitgevoerd of nog moeten worden uitgevoerd, met alle relevante gegevens van elke opdracht (tijdstip, bedrag, enz.). 3.1.2.5 Het tabblad ‘Kaartonderhoud’ Het tabblad ‘Kaartonderhoud’ is alleen zichtbaar als de PIM module van FacilityPro Manager is geïnstalleerd. Het veld ‘Kaartonderhoud (PIM)’ van het siterecord moet zijn aangevinkt (§8.1.1). PIM staat voor Post Issuance Management (management na het uitgeven) van kaarten. Het vereist dat de PIM server is geïnstalleerd en actief is (zie de installatiehandleiding van FacilityPro Manager). PIM wordt gewoonlijk geïnstalleerd in dezelfde map als waar FacilityPro is geïnstalleerd, standaard: C:\Program Files\Magna Carta\FacilityPro Manager\bin. Ook moet het IP adres van de PIM server worden ingevuld in de parameter ‘Server_IP’ van alle machinetypes van de terminals waar met wil dat PIM opdrachten worden uitgevoerd (§4.3.1). Tenslotte is het nodig dat het autorisatieniveau van ‘Kaarten.Kaartonderhoud (PIM)’ en één of meerdere van de functies ‘Kaarten.nieuw saldo’, ‘Kaarten.tokenwaardes aanpassen’, ‘Kaarten.nieuwe tokens’ en ‘Kaarten.zwarte lijst’ de waarde ‘beschikbaar’ hebben (§8.3.1). PIM maakt het mogelijk voor een beheerder om de informatie die op een kaart geschreven staat te wijzigen, zonder dat hij daarvoor die kaart nodig heeft. De wijzigingen voor elke kaart worden opgeslagen in de database en zijn zichtbaar op het tabblad ‘Kaartonderhoud’. De wijzigingen worden uitgeoerd wanneer een kaart bij een terminal wordt ingestoken. De volgende wijzigingen kunnen worden gerealiseerd met PIM: 1) 2) 3) 4) 5)
het kaartsaldo wijzigen (§3.1.2.5.1) de gebruikersgroep of kostenplaats waartoe de kaart behoort wijzigen (§3.1.2.5.2) de teller van een token op de kaart verhogen (§3.1.2.5.3) een kaart op de zwarte lijst zetten (§3.1.2.5.4) de kaartstatus van een kaart die op de zwarte lijst staat of op de zwarte lijst heeft gestaan en vervolgens is geblokkeerd wijzigen naar ‘gepersonaliseerd’ zodat de kaart weer bruikbaar wordt (§3.1.2.5.5) 6) de waarde van een frame op de kaart wijzigen () 7) de geldigheidsperiode van een kaart wijzigen (startdatum, einddatum, §3.1.2.5.2)
Een belangrijk voordeel van PIM is dat er geen beperkingen zijn aan het aantal kaarten die met 100% zekerheid onbruikbaar kunnen worden gemaakt door ze op de zwarte lijst te plaatsen. FacilityPro terminals hebben een zwarte lijst die maximaal 1000 kaartnummers kan bevatten,
46
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
maar PIM terminals zullen niet de zwarte lijst in de terminal raadplegen, maar de PIM server raadplegen. Wanneer een kaarthouder zijn kaart aanbiedt bij een PIM terminal, zal de PIM terminal communiceren met de PIM server om uit te vinden of er PIM opdrachten klaar staan voor die kaart. Als dat het geval is, wordt de kaart eerst tijdelijk geblokkeerd (PIM-blocked), worden vervolgens de PIM opdrachten uitgevoerd terwijl de display de melding ‘Kaart wordt bijgewerkt’ toont, dan wordt de kaart weer gedeblokkeerd en ten slotte kan een transactie worden uitgevoerd. Als de kaart uit de kaartlezer wordt genomen terwijl dit proces nog in gang is, en voordat de kaart is gedeblokkeerd, zal de kaart nog steeds geblokkeerd zijn (PIM-blocked). De volgende keer dat de kaart wordt aangeboden bij een PIM terminal of wordt gelezen vanuit FPM, zal het the proces worden afgemaakt zodat de PIM opdrachten worden uitgevoerd en de kaart wordt gedeblokkeerd. In de tussentijd zal de kaart echter niet gebruikt kunnen worden bij een terminal die geen PIM terminal is. 3.1.2.5.1 Het kaartsaldo wijzigen met PIM U kunt het kaartsaldo verhogen of verlagen met een in te voeren bedrag of het kaartsaldo de waarde ‘0’ geven door de waarde ‘-999,99’ in te voeren. Zo wijzigt u het kaartsaldo met PIM: NB: U dient alleen PIM opdrachten te geven voor kaarten die ooit zijn gepersonaliseerd. Deze kunnen iedere kaartstatus hebben behalve de status ‘Geen kaart’. 1. 2. 3. 4.
Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Selecteer de kaart waarvan u het saldo wilt wijzigen. Klik op de tab ‘Kaartonderhoud’. U ziet het tabblad ‘Kaartonderhoud’ (Figuur 3-7).
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
47
Figuur 3-7 Het tabblad ‘Kaartonderhoud’ van het gegevensscherm van kaarten
5. Klik Kaartsaldo wijzigen. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 3-8. 6. Type het bedrag dat u op de kaart wilt bijschrijven (‘12’ = €12 en niet €0,12). (Als u een bedrag invoert voorafgegaan door het minteken leidt tot het verlagen van het kaartsaldo met het ingevoerde bedrag, als u de waarde ‘-999,99’ invoert zal het kaartsaldo naar ‘0’ worden gewijzigd.) 7. Klik OK. Een PIM opdracht wordt als nieuw record toegevoegd op het tabblad ‘Kaartonderhoud’ (Figuur 3-9). Datum en tijd van het geven van de opdracht worden getoond evenals de status van de opdracht (‘Te verzenden’). 8. Wanneer de betreffende kaart hierna wordt ingestoken bij een terminal die als PIM terminal is geconfigureerd (de waarde van de parameter ‘server_ip’ van het machinetype van de terminal is het IP adres van de PIM server, zie §4.3), zal de terminal de PIM server benaderen en zien dat er een PIM opdracht voor deze kaart klaar staat om te verzenden. Het saldo zal overeenkomstig de PIM opdracht worden gewijzigd voordat er transacties worden uitgevoerd. Wanneer hierna het tabblad ‘Kaartonderhoud’ wordt geraadpleegd zal de status van de PIM opdracht ‘Gereed’ zijn en de datum en tijd van het uitvoeren van de PIM opdracht worden getoond (Figuur 3-10).
48
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-8 Het dialoogscherm bij kaartsaldo wijzigen
Figuur 3-9 PIM opdracht voor kaartsaldo wijzigen met status ‘Te verzenden’
Figuur 3-10 PIM opdracht voor kaartsaldo wijzigen met status ‘Gereed’
3.1.2.5.2 Gebruikersgroep, kostenplaats of geldigheidsperiode wijzigen met PIM Zo wijzigt u de gebruikersgroep, kostenplaats of geldigheidsperiode waartoe een kaart behoort met PIM: NB: U dient alleen PIM opdrachten te geven voor kaarten die ooit zijn gepersonaliseerd. Deze kunnen iedere kaartstatus hebben behalve de status ‘Geen kaart’. 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaarten. (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Selecteer de kaart waarvan u de gebruikersgroep, kostenplaats en/of de geldigheidsperiode wilt wijzigen. 4. Klik, als u de gebruikersgroep wilt veranderen, op het pijltje naast het veld ‘Gebruikersgroep’. U ziet een lijst van de bestaande gebruikersgroepen. Ga anders naar stap 6.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
49
5. Selecteer de nieuwe gebruikersgroep voor deze kaart. (Als deze nieuwe gebruikersgroep geen standaardkosenplaats heeft (§3.4.1) zult u ook de kostenplaats moeten invullen, ook als deze niet wijzigt.) 6. Voer, als u de kostenplaats wilt wijzigen (of moet invullen na het veranderen van de gebruikersgroep) de voorgaande twee stappen uit voor het veld ‘Kostenplaats’. 7. Als u de startdatum en/of de einddatum van de geldigheidsperiode van de kaart wilt wijzigen, de gewenste waarde in in de betreffende velden. 8. Klik Toepassen. Als u de gebruikersgroep en/of de kostenplaats heeft gewijzigd en het veld ‘Kaarthouder’ een waarde heeft ziet u een dialoogscherm als getoond in Figuur 3-11, en dient u op Ja of Nee te klikken. 9. Klik OK. De gewijzigde kaart wordt bewaard. 6 PIM opdrachten (of zoveel als er tokens op de kaarten zijn, zie §8.1.1 veld ‘Aantal tokens’) worden toegevoegd op het tabblad ‘Kaartonderhoud’ (Figuur 3-12) als de gebruikersgroep en/of kostenplaats zijn gewijzigd. 1 PIM opdracht wordt toegevoegd als de geldigheidsperiode is gewijzigd. Datum en tijd van het geven van de opdrachten worden getoond evenals de status van de opdrachten (‘Te verzenden’). 10. Wanneer de betreffende kaart hierna wordt ingestoken bij een terminal die als PIM terminal is geconfigureerd (de waarde van de parameter ‘server_ip’ van het machinetype van de terminal is het IP adres van de PIM server, zie §4.3), zal de terminal de PIM server benaderen en zien dat er PIM opdrachten voor deze kaart klaar staan om te verzenden. Het zal de betreffende tokens op de kaart schrijven en/of de geldigheidsperiode van de kaart wijzigen voordat er transacties worden uitgevoerd. Wanneer hierna het tabblad ‘Kaartonderhoud’ wordt geraadpleegd zal de status van de PIM opdrachten ‘Gereed’ zijn en de datum en tijd van het uitvoeren van de PIM opdrachten worden getoond (Figuur 3-13).
Figuur 3-11 Dialoogscherm na wijzigen gebruikersgroep en/of kostenplaats
50
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-12 PIM opdrachten voor wijzigen tokens na wijzigen gebruikersgroep en/of kostenplaats, ‘Te verzenden’
Figuur 3-13 PIM opdrachten voor wijzigen tokens na wijzigen gebruikersgroep en/of kostenplaats, ‘Gereed’
3.1.2.5.3 De waarde van een tokenteller verhogen met PIM Zo verhoogt u de waarde van de teller van een token op een kaart met PIM: NB: U dient alleen PIM opdrachten te geven voor kaarten die ooit zijn gepersonaliseerd. Deze kunnen iedere kaartstatus hebben behalve de status ‘Geen kaart’. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Selecteer de kaart waarvan u een tokenwaarde wilt verhogen. Klik op de tab ‘Kaartonderhoud’. U ziet het tabblad ‘Kaartonderhoud’ (Figuur 3-7). Klik Tokenwaarde verhogen. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 3-14. Klik op het pijltje naast het veld ‘Recht’. U ziet een lijst van alle rechten die horen bij de tokens op de kaart. Selecteer het recht waarvan u de tokenwaarde wilt verhogen. Klik in het veld ‘Verhoging’. Type de hoeveelheid waarmee u de tokenwaarde voor dit recht wilt verhogen. Als het een subsidierecht betreft zal de waarde voor een geldbedrag staan (bijv. ‘12’=€12 er bij). Als het een kortingsrecht is zal de waarde voor een aantal transacties staan (bijv. ‘3’ voor het recht ‘5 gratis koffie per dag’ zal tot gevolg hebben dat op de dag dat de tokenteller wordt verhoogd 8 gratis comsumpties uit de productgroep ‘Koffie’ kunnen worden verkregen).
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
51
10. Klik OK. De PIM opdracht wordt toegeveogd op het tabblad ‘Kaartonderhoud’ (Figuur 3-15). Datum en tijd van het geven van de opdracht worden getoond evenals de status van de opdracht (‘Te verzenden’). 11. Wanneer de betreffende kaart hierna wordt ingestoken bij een terminal die als PIM terminal is geconfigureerd (de waarde van de parameter ‘server_ip’ van het machinetype van de terminal is het IP adres van de PIM server, zie §4.3), zal de terminal de PIM server benaderen en zien dat er een PIM opdracht voor deze kaart klaar staat om te verzenden. Het zal de betreffende waarde in de tokenteller op de kaart bijschrijven voordat er transacties worden uitgevoerd. Wanneer hierna het tabblad ‘Kaartonderhoud’ wordt geraadpleegd zal de status van de PIM opdracht ‘Gereed’ zijn en de datum en tijd van het uitvoeren van de PIM opdracht worden getoond (Figuur 3-16).
Figuur 3-14 Dialoogscherm tokenwaarde verhogen
Figuur 3-15 PIM opdracht voor wijzigen tokenwaarde, ‘Te verzenden’
Figuur 3-16 PIM opdracht voor wijzigen tokenwaarde, ‘Gereed’
52
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
3.1.2.5.4 Kaarten op de zwarte lijst zetten met PIM Wanneer u een kaart op de zwarte lijst zet (zie §3.1.3.7) ontstaat er automatisch een PIM opdracht om die kaart te blokkeren. Een kaart op de zwarte lijst zetten wordt dus niet op een andere manier gedaan met PIM dan zonder PIM, maar heeft wel een andere afhandeling. 3.1.2.5.5 Zwarte lijst kaarten en geblokkeerde kaarten weer bruikbaar maken met PIM Wanneer u een kaart van de zwarte lijst af haalt (zie §3.1.3.7) ontstaat er automatisch een PIM opdracht om die kaart weer de kaartstatus ‘Gepersonaliseerd’ te maken, en daarmee bruikbaar. Een kaart van de zwarte lijst halen wordt dus eigenlijk niet op een andere manier gedaan met PIM dan zonder PIM, maar heeft wel een andere afhandeling. Omdat een geblokkeerde kaart niet meer op de zwarte lijst staat moet met de geblokkeerde kaart eerst weer op de zwarte lijst zetten en daarna weer er af halen om de juiste PIM opdracht klaar te zetten die de kaart weer bruikbaar maakt. Zo maakt u een kaart die op de zwarte lijst is gezet of is geblokkeerd weer bruikbaar met PIM: 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaarten. (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Selecteer de kaart die op de zwarte lijst staat (kaartstatus = ‘Zwarte lijst’) of is geblokkeerd (kaartstatus = ‘Geblokkeerd’). 4. Als de kaartstatus = ‘Geblokkeerd’, klik op de actieknop Zwarte lijst. U wordt gevraagd of u de kaart op de zwarte lijst wilt zetten. Klik OK. (Dit is nodig omdat een PIMopdracht tot het weer bruikbaar maken van een kaart alleen kan worden gegeven aan een kaart die op de zwarte lijst staat). 5. Klik op de actieknop Zwarte lijst. U wordt gevraagd of u de kaart van de zwarte lijst wilt afhalen. Klik OK. De PIM opdracht om de kaart de status ‘Gepersonaliseerd’ te geven en weer bruikbaar te maken wordt toegevoegd op het tabblad ‘Kaartonderhoud’ (Figuur 3-17). Datum en tijd van het geven van de opdracht worden getoond evenals de status van de opdracht (‘Te verzenden’). Een eventuele PIM opracht om de kaart op de zwarte lijst te zetten gegeven in de voorgaande stap wordt hiermee praktisch gezien herroepen. 6. Wanneer de betreffende kaart hierna wordt ingestoken bij een terminal die als PIM terminal is geconfigureerd (de waarde van de parameter ‘server_ip’ van het machinetype van de terminal is het IP adres van de PIM server, zie §4.3), zal de terminal de PIM server benaderen en zien dat er een PIM opdracht voor deze kaart klaar staat om te verzenden. Het zal de kaart de status ‘Gepersonaliseerd’ geven en zo weer bruikbaar maken waarna er transacties kunnen worden uitgevoerd. Wanneer hierna het tabblad ‘Kaartonderhoud’ wordt geraadpleegd zal de status van de PIM opdracht ‘Gereed’ zijn en de datum en tijd van het uitvoeren van de PIM opdracht worden getoond (Figuur 3-18),
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
53
Figuur 3-17 PIM opdrachten om een geblokkeerde kaart weer bruikbaar te maken (‘Te verzenden’)
Figuur 3-18 PIM opdrachten om een geblokkeerde kaart weer bruikbaar te maken (‘Gereed’)
3.1.2.5.6 De waarde van een frame aanpassen met PIM Er zijn twee soorten frames. Als een frametype wordt toegekend aan een frame van een gebruikersgroep (§3.4.2.2) bevatten de frames dezelfde gegevens voor alle kaarten binnen een gebruikersgroep. Als een frametype wordt toegekend aan een frame van een specifieke kaart (§3.1.2.1) bevatten de frames gegevens die specifiek zijn voor de betreffende kaart. Alleen deze kaartspecifieke frames kunnen met PIM worden aangepast. Het veld ’Tabel’ van het frametype moet de waarde ‘Kaarten’ hebben en het veld ‘Veld’ mag geen waarde hebben (§8.6.1). Het frametype moet zijn toegekend aan een frame van de gebruikersgroep van de kaart (§3.4.2.2). Zo past u de waarde van een frame aan met PIM: 1. 2. 3. 4. 5.
54
Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Selecteer de kaart waarvan u een frame een andere waarde wil geven. Klik op de tab ‘Kaartonderhoud’. U ziet het tabblad ‘Kaartonderhoud’ (Figuur 3-7). Klik Frame aanpassen. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 3-19.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-19 Dialoogscherm Frame aanpassen
6. Klik op het pijltje naast het veld ‘Nr’ en selecteer het frame dat u wilt aanpassen. U ziet een lijst van alle frames op de kaart die u kunt aanpassen (alleen kaartspecifieke frames). 7. Klik in het veld ‘Data’ en type de waarde die u aan het frame wilt toekennen. 8. Klik OK. De PIM opdracht wordt toegeveogd op het tabblad ‘Kaartonderhoud’. Datum en tijd van het geven van de opdracht worden getoond evenals de status van de opdracht (‘Te verzenden’). 9. Wanneer de betreffende kaart hierna wordt ingestoken bij een terminal die als PIM terminal is geconfigureerd (de waarde van de parameter ‘server_ip’ van het machinetype van de terminal is het IP adres van de PIM server, zie §4.3), zal de terminal de PIM server benaderen en zien dat er een PIM opdracht voor deze kaart klaar staat om te verzenden. Het zal de betreffende waarde in het frame op de kaart schrijven voordat er transacties worden uitgevoerd. Wanneer hierna het tabblad ‘Kaartonderhoud’ wordt geraadpleegd zal de status van de PIM opdracht ‘Gereed’ zijn en de datum en tijd van het uitvoeren van de PIM opdracht worden getoond.
3.1.3 De actieknoppen van het gegevensscherm van kaarten Het gegevensscherm van kaarten heeft een aantal actieknoppen en een veld ‘Schrijf reeks’, die in de hiernavolgende paragrafen worden uitgelegd. 3.1.3.1 Het aanmaken van een kaarthouder vanaf het gegevensscherm van kaarten: Nieuw Meestal zult u kaarthouders aanmaken vanaf het gegevensscherm van kaarthouders. U kunt ook een kaarthouder aanmaken vanaf het gegevensscherm van kaarten op het moment dat u een kaart aanmaakt voor de betreffende nieuwe kaarthouder of op het moment dat u een bestaande kaart toekent aan die kaarthouder. In dit geval zult u alleen de naam van de nieuwe kaarthouder invullen. Andere gegevens, zoals adresgegevens van die kaarthouder, kunnen later worden ingevoerd vanaf het gegevensscherm van kaarthouders.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
55
Zo maakt u een kaarthouder aan vanaf het gegevensscherm van kaarten met de actieknop Nieuw naast het veld ‘Kaarthouder’: 1. Klik Nieuw naast het veld ‘Kaarthouder’ op het gegevensscherm van kaarten. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 3-2 . 2. Vul de naam van de nieuwe kaarthouder in met het format [Voornaam (,tussenvoegsel,) Achternaam]. 3. Klik OK. 4. Wanneer u de nieuwe kaart opslaat zult u worden gevraagd of u de nieuwe kaarthouder wilt toevoegen aan de tabel van kaarthouders (Figuur 3-3) en dient u Ja te klikken. 3.1.3.2 Meerdere kaarten tegelijk aanmaken: Nieuwe reeks Met de actieknop Nieuwe reeks kunt u meer dan één kaart tegelijk aanmaken in de database. De kaarten krijgen automatisch opeenvolgende kaartnummers. U kunt anonieme kaarten aanmaken voor een specifieke gebruikersgroep en kostenplaats, of u kunt kaarten laten aanmaken voor alle kaarthouders van een bepaalde gebruikersgroep en kostenplaats die nog geen kaart hebben, of zelfs voor alle kaarthouders van alle gebruikersgroepen en/of kostenplaatsen, die nog geen kaart hebben. Als de fysieke kaarten die worden gerepresenteerd door deze in de database aan te maken kaarten al door de fabrikant zijn gepersonaliseerd, kunt u aangeven dat de in de database aan te maken kaarten meteen de kaartstatus ‘gepersonaliseerd’ moeten krijgen. U kunt zelf de kaartnummers van de nieuwe kaarten bepalen, of u kunt FacilityPro Manager nummers aan de kaarten laten toekennen. FacilityPro Manager zal de kaartnummers zo toekennen, dat de kaarten van elke gebruikersgroep opeenvolgende nummers hebben. FacilityPro Manager vermenigvuldigt daartoe de waarde van het veld ‘Gebruikersgroep ID’ (zie §3.4.1) met 100,000 en geeft aan de eerste kaart van de nieuw aan te maken reeks kaarten als kaartnummer de waarde van het hoogste kaartnummer dat ooit is toegekend aan een kaart binnen het kaartnummerbereik van die gebruikersgroep, vermeerderd met één. Wanneer u dit systeem van aparte kaartnummers per gebruikersgroep wilt aanhouden, moet u dus zorgen dat als u zelf kaartnummers toekent, u kaartnummers kiest die binnen het kaartnummerbereik van de gebruikersgroep van de aan te maken kaarten liggen. Zo maakt u nieuwe reeks anonieme kaarten aan in de database: Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Klik Nieuwe reeks. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 3-20. Dubbelklik in het veld ‘Aantal’. Type het aantal kaarten dat u wilt aanmaken. Als u wilt dat de kaartnummers voor de nieuwe kaarten automatisch worden bepaald door FacilityPro Manager, ga dan naar stap 9. Klik anders in het veld naast ‘Automatisch, per groep gescheiden nummers’ om de vink weg te halen. 7. Klik in het veld ‘Eerste kaartnummer’. 8. Type het eerste kaartnummer van de nieuwe serie kaarten. Kies dit kaartnummer zodanig, dat dat nummer, en voldoende opeenvolgende nummers voor het aantal 1. 2. 3. 4. 5. 6.
56
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
kaarten dat u aanmaakt, nog niet bestaan in de database. Anders zult u na het uitvoeren van stap 13 de foutmelding ‘Kaartnummer [Kaartnummer] bestaat al’ krijgen.
Figuur 3-20 Het dialoogscherm van de actieknop Nieuwe reeks
9. Klik in het veld ‘Markeren als gepersonaliseerd’ als de fysieke kaarten die worden gerepresenteerd door de in de database aan te maken kaarten al door de fabrikant zijn gepersonaliseerd. 10. Klik op het pijltje naast het veld ‘Gebruikersgroep’. U ziet een lijst van de bestaande gebruikersgroepen. Selecteer in deze lijst de gebruikersgroep waarvoor u de kaarten wilt aanmaken. 11. Klik op het pijltje naast het veld ‘Kostenplaats’. U ziet een lijst van de bestaande kostenplaatsen. Selecteer in deze lijst de kostenplaats waarvoor u de kaarten wilt aanmaken. 12. Klik OK. U ziet het bericht ‘[aantal] kaart(-en) zal/zullen worden toegevoegd, doorgaan?’ 13. Klik nogmaals OK. De kaarten worden aangemaakt en u ziet de nieuwe kaarten in de lijst op het gegevensscherm. Zo maakt u een reeks nieuwe kaarten aan in de database voor kaarthouders zonder kaart: 1. 2. 3. 4.
Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Klik Nieuwe reeks. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 3-20. Klik in het veld ‘Kaarten voor kaarthouders zonder kaart’.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
57
5. Als u wilt dat de kaartnummers voor de nieuwe kaarten automatisch worden bepaald door FacilityPro Manager, ga dan naar stap 8. Klik anders in het veld naast ‘Automatisch, per groep gescheiden nummers’ om de vink weg te halen. 6. Klik in het veld ‘Eerste kaartnummer’. 7. Type het eerste kaartnummer van de nieuwe serie kaarten. Kies dit kaartnummer zodanig, dat dat nummer, en voldoende opeenvolgende nummers voor het aantal kaarten dat u aanmaakt, nog niet bestaan in de database. Anders zult u na het uitvoeren van stap 14 de foutmelding ‘Kaartnummer [Kaartnummer] bestaat al’ krijgen. 8. Klik in het veld ‘Markeren als gepersonaliseerd’ als de fysieke kaarten die worden gerepresenteerd door de in de database aan te maken kaarten al door de fabrikant zijn gepersonaliseerd. 9. Als u kaarten aan wilt maken voor kaarthouders zonder kaart van alle gebruikersgroepen, klik dan in het veld ‘Alle’ bij Gebruikersgroep en ga naar stap 11. 10. Klik op het pijltje naast het veld ‘Gebruikersgroep’. U ziet een lijst van de bestaande gebruikersgroepen. Selecteer in deze lijst de gebruikersgroep waarvoor u de kaarten wilt aanmaken. 11. Als u kaarten aan wilt maken voor kaarthouders zonder kaart van alle kostenplaatsen, klik dan in het veld ‘Alle’ bij Kostenplaats en ga naar stap 13. 12. Klik op het pijltje naast het veld ‘Kostenplaats’. U ziet een lijst van de bestaande kostenplaatsen. Selecteer in deze lijst de kostenplaats waarvoor u de kaarten wilt aanmaken. 13. Klik OK. U ziet het bericht ‘Kaarten maken voor Gebruikersgroep [gebruikersgroep] en Kostenplaats [kostenplaats], doorgaan?’. 14. Klik nogmaals OK. De kaarten worden aangemaakt en u ziet het bericht ‘[aantal] kaart(en) toegevoegd’. 15. Klik OK. U ziet de nieuwe kaarten in de lijst op het gegevensscherm. 3.1.3.3 Het inlezen van de kaartgegevens: Lezen Met de actieknop Lezen kunt u de gegevens lezen van een kaart die u in de PC kaartlezer hebt gestoken. Na het gebruiken van de actieknop Lezen ziet u in het veld ‘Laatst geziene saldo’ op het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van kaarten het saldo dat van de kaart is afgelezen, en ziet u op het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van kaarten de tokens die van de kaart zijn afgelezen. De actieknop Lezen zal alleen bruikbaar zijn als op het werkstation waarop u werkt een werkende PC kaartlezer is aangesloten De juiste gegevens voor die PC kaartlezer moeten zijn ingevoerd voor dit werkstation en het veld ‘Actief’ moet zijn aangevinkt (zie §8.4.1.3). Als de gelezen kaart op de zwarte lijst staat en nog niet bij een terminal is geblokkeerd, zal de kaart worden geblokkeerd door het lezen met FPM. Als de gelezen kaart PIM-blocked is (§3.1.2.5) zal dit worden gemeld, onafgeronde PIM opdrachten zullen worden uitgevoerd en de kaart zal worden gedeblokkeerd.
58
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Zo leest u een kaart met de actieknop Lezen: 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaarten. (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Plaats de kaart die u wilt lezen in of op de PC kaartlezer. 4. Klik Lezen. a. Als de sleutels die op de kaart staan niet overeenkomen met de sleutels die in de database staan zult u een foutmelding zien zoals in Figuur 3-21 of .
Figuur 3-21 Foutmelding bij verkeerde sleutels
Figuur 3-22 Foutmelding wrong static signature
b. Als de sitecode die op de kaart is geschreven niet gelijk is aan de sitecode in de database zult u een foutmelding zien (Figuur 3-23).
Figuur 3-23 Foutmelding bij verkeerde sitecode
c. Als er een record bestaat in de tabel van kaarten met hetzelfde kaartnummer als de ingelezen kaart, en de van de kaart gelezen gegevens overeenkomen met de gegevens voor die kaart in de database, ziet u de boodschap ‘Kaart gevonden’. Klik OK. De ingelezen kaart zal nu geselecteerd zijn in de lijst van records en het veld ‘Laatst geziene saldo’ zal het van de kaart ingelezen saldo tonen. Klik op de tab ‘Rechten’ om de tokens te zien die van de kaart zijn gelezen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
59
d. Als er geen record bestaat in de tabel van kaarten met hetzelfde kaartnummer als de ingelezen kaart, ziet u de boodschap ‘Onbekend kaartnummer [kaartnummer], toevoegen aan database?’. (Figuur 3-24). Als u de kaart aan de database wilt toevoegen, klik dan achtereenvolgens op Ja, Toepassen, OK. Klik anders op Nee.
Figuur 3-24 Onbekend kaartnummer
e. Als er een record bestaat in de tabel van kaarten met hetzelfde kaartnummer als de ingelezen kaart, maar de tokens die van de kaart zijn gelezen niet overeenkomen met de tokens voor die kaart in de database, ziet u een waarschuwingsboodschap (Figuur 3-25), waarin u wordt aangeraden de gegevens op de kaart te overschrijven met de gegevens uit de database met de actieknop Schrijven (zie §3.1.3.4). Klik OK. U ziet u de boodschap ‘Kaart gevonden’. De ingelezen kaart zal nu geselecteerd zijn in de lijst van records. Het tabblad ‘Rechten’ zal actief zijn en daarop kunt u zien welke verschillen er zijn tussen de tokens op de ingelezen kaart en de tokens voor die kaart in de database.
Figuur 3-25 Waarschuwingsbericht
f. Als er tokens op de kaart staan die niet in de database staan, ziet u een waarschuwingsboodschap (Figuur 3-25). Klik OK.
60
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-26 Onbekend token op kaart
3.1.3.4 Het beschrijven van een kaart: Schrijven Met de actieknop Schrijven kunt u de gegevens van een kaart uit de database schrijven op een kaart die u in de PC kaartlezer steekt. Door de actieknop Schrijven te gebruiken krijgt het veld ‘Kaartstatus’ van die kaart de waarde ‘gepersonaliseerd’. Wanneer u de actieknop Schrijven gebruikt wordt de waarde van het veld ‘Startsaldo’ van de gebruikersgroep waartoe de kaart behoort (zie §3.4.1) op de kaart in de PC kaartlezer geschreven. De actieknop Schrijven zal alleen bruikbaar zijn als op het werkstation waarop u werkt een werkende PC kaartlezer is aangesloten De juiste gegevens voor die PC kaartlezer moeten zijn ingevoerd voor dit werkstation en het veld ‘Actief’ moet zijn aangevinkt (zie §8.4.1.3). Ook moet het bestand Cardkeys.ini zijn ingelezen met de actieknop Kaartsleutel bestand inlezen (§8.1.1.2). Zo beschrijft u een kaart met de actieknop Schrijven: Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Selecteer de kaart die u wilt personaliseren. Voer de kaart die u wilt beschrijven in de PC kaartlezer. Klik Schrijven. U ziet een dialoogscherm als in Figuur 3-27. Als de kaart al de kaartstatus ‘Gepersonaliseerd’ heeft, met andere woorden deze kaart is al eerder geschreven, ziet u een dialoogscherm als in Figuur 3-28 als het autorisatieniveau voor ‘Kaarten.kaartnummer herschrijven’ de waarde ‘Beschikbaar’ heeft (§8.3.1) of zoals in Figuur 3-29 als dit niet het geval is. 6. Klik OK. U ziet de boodschap ‘Kaart is beschreven’. 7. Klik OK. 1. 2. 3. 4. 5.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
61
Figuur 3-27 Dialoogscherm kaart schrijven
Figuur 3-28 Dialoogscherm kaart herschrijven
Figuur 3-29 Waarschuwing kaart herschrijven niet toegestaan
3.1.3.5 Het uitgeven van een kaart: Uitgeven Wanneer een systeembeheerder een nieuwe kaart uitreikt aan een kaarthouder, kan hij in de database de gegevens van het kaartrecord aanpassen met de actieknop Uitgeven. Het veld ‘Kaartstatus’ krijgt dan de waarde ‘uitgegeven’. Het is niet noodzakelijk om de kaartstatus te wijzigen in ‘uitgegeven’, maar het wordt wel aangeraden. Zo is het voor de systeembeheerder mogelijk om onderscheid te maken tussen kaarten die daadwerkelijk in het bezit zijn van een kaarthouder, en kaarten die al wel beschreven zijn, maar nog klaar liggen om uitgegeven te worden. Een kaart kan alleen maar uitgegeven worden wanneer het veld ‘Kaartstatus’ de waarde ‘gepersonaliseerd’ heeft. Overigens krijgt een kaart die gekocht wordt bij een terminal
62
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
meteen de status ‘uitgegeven’, daar de kaart tegelijkertijd gepersonaliseerd en aan de kaarthouder gegeven wordt. Zo geeft u de kaartstatus van een kaart de waarde ‘uitgegeven’ wanneer u de kaart aan een kaarthouder uitreikt: 1. 2. 3. 4. 5.
Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Selecteer de kaart die u heeft uitgegeven of gaat uitgeven. Klik Uitgeven. U ziet de boodschap ‘Deze kaart uitgeven?’. Klik OK. U ziet in het invoervlak dat het veld ‘Kaartstatus’ de waarde ‘uitgegeven’ heeft gekregen.
3.1.3.6 Het innemen van een kaart: Innemen Wanneer de systeembeheerder van een kaarthouder een kaart terug krijgt, kan hij in de database de gegevens van het kaartrecord aanpassen met de actieknop Innemen. Om veiligheidsredenen zal de kaart worden geblokkeerd. Het veld ‘Kaartstatus’ krijgt dan de waarde ‘Geblokkeerd’. De kaart kan dan niet worden gebruikt totdat het opnieuw is uitgegeven aan een andere kaarthouder, waarbij het weer wordt gedeblokkeerd. De actieknop Innemen zal alleen bruikbaar zijn als op het werkstation waarop u werkt een werkende PC kaartlezer is aangesloten De juiste gegevens voor die PC kaartlezer moeten zijn ingevoerd voor dit werkstation en het veld ‘Actief’ moet zijn aangevinkt (zie §8.4.1.3). Zo geeft u de kaartstatus van een kaart de waarde ‘Geblokkeerd’ en maakt u de kaart onbruikbaar wanneer u een kaart van een kaarthouder inneemt: Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Voer de kaart die u wilt innemen in de PC kaartlezer. Klik Innemen. Het record dat hoort bij de kaart in de PC kaartlezer zal worden geselecteerd in de lijst. U ziet de boodschap ‘Deze kaart innemen? Kaart [kaartnummer]’. (Als er geen record in de tabel van kaarten bestaat met hetzelfde kaartnummer als de kaart in de PC kaartlezer, ziet u de boodschap ‘Onbekend kaartnummer [kaartnummer], toevoegen aan database?’. (Figuur 3-24). Als u de kaart aan de database wilt toevoegen, klik dan achtereenvolgens op Ja, OK, Toepassen, OK en begin dan opnieuw bij deze stap om de kaart in te nemen. Klik anders op Nee.). 5. Klik OK. FPM toont de melding ‘Kaart is geblokkeerd’ en daarna de melding ‘Kaart innemen AUB. Saldo €[saldo] verwijderd.’. Op basis van deze melding kunt u het genoemde bedrag desgewenst uitkeren aan de kaarthouder. Op het gegevensscherm van kaarten ziet u dat het veld ‘Kaartstatus’ de waarde ‘Geblokkeerd’ heeft gekregen. 1. 2. 3. 4.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
63
3.1.3.7 Het beheren van de zwarte lijst: Zwarte lijst Een kaarthouder kan zijn kaart kwijt zijn of zijn kaart kan gestolen zijn. Om misbruik van de kaart te voorkomen kan de beheerder de kaart op de zwarte lijst zetten. Bij elke polronde ontvangen de terminals de meest recente zwarte lijst van de collector. Zodra een kaart die op de zwarte lijst staat wordt gebruikt bij een terminal wordt de kaart door de terminal herkend en geblokkeerd, waardoor de kaart onbruikbaar wordt. De volgende keer dat de collector de gegevens van terminals ophaalt wordt de kaart van de zwarte lijst afgehaald en krijgt het veld ‘Kaartstatus’ van de kaart de waarde ‘geblokkeerd’. Helaas kunnen de terminals, vanwege geheugenbeperking, niet meer dan 1000 kaarten van de zwarte lijst tegelijkertijd kennen (voor terminals met de MBX1 besturingsmodule is dit 300). De zwarte lijst in de database heeft geen beperking. De kaarten staat op de zwarte lijst in de volgorde van de datum en het tijdstip dat ze met behulp van de actieknop Zwarte lijst op de zwarte lijst zijn gezet. De meest recent op de zwarte lijst geplaatste kaarten staan dus bovenaan. Zodra er meer dan 1000 (300 voor MBX1) kaarten op de zwarte lijst staan zullen de terminals kaarten die op een positie hoger dan 1000 staan niet blokkeren. De transactie met de kaart die op de zwarte lijst staat zal echter worden herkend en de kaart zal weer bovenaan de zwarte lijst worden gezet en de eerstvolgende keer dat het wordt gebruikt alsnog worden geblokkeerd. Als de PIM module in gebruik is, zijn er feitelijk geen beperkingen aan het aantal kaarten dat effectief op de zwarte lijst staat. PIM terminals zullen de zwarte lijst in het geheugen van de terminal niet gebruiken maar op de PIM server na gaan of er een opdracht klaar staat om de kaart te blokkeren. Wanneer een kaart op de zwarte lijst wordt geplaatst, of van de zwarte lijst wordt gehaald, zal ere en PIM opdracht ontstaan die zal worden uitgevoerd als de kaart bij een PIM terminal wordt gebruikt. De kaart zal al naar gelang worden geblokkeerd of gedeblokkeerd. Alleen kaarten die gepersonaliseerd zijn kunnen op de zwarte lijst worden gezet. Dat wil zeggen kaarten met kaartstatus ‘beschreven’ of ‘uitgegeven’. Het kan ook voorkomen dat u een kaart van de zwarte lijst wilt afhalen, bijvoorbeeld als een verloren kaart is teruggevonden door de rechtmatige kaarthouder zonder dat de kaart bij een terminal was geblokkeerd. WAARSCHUWING: Wanneer er meer dan 1000 kaarten (voor terminals met de MBX1 besturingsmodule is dit 300) op de zwarte lijst staan zullen de kaarten die al het langste op die lijst staan niet bij de terminals bekend zijn en kunnen die kaarten ongestraft gebruikt worden. De beheerder dient daar rekening mee te houden. Zodra zo’n kaart bij een terminal inderdaad gebruikt wordt en daarna de transacties van die terminal worden opgehaald zal het systeem herkennen dat een kaart van de zwarte lijst is gebruikt en de kaart opnieuw bovenaan de zwarte lijst plaatsen. De volgende keer dat de kaart dan wordt gebruikt zal de kaart alsnog geblokkeerd worden. Zo zet u een kaart op de zwarte lijst: 1. Kies menu Kaarten.
64
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
2. 3. 4. 5.
Kies Kaarten. Selecteer de kaart die u op de zwarte lijst wilt zetten. Klik Zwarte lijst. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 3-30. Klik OK. U ziet op het gegevensscherm van kaarten dat het veld ‘Kaartstatus’ van deze kaart de waarde ‘zwarte lijst’ heeft gekregen. Wanneer er reeds 1000 kaarten op de zwarte lijst stonden ziet u een waarschuwingsboodschap.
Figuur 3-30 Het dialoogscherm van de actieknop Zwarte lijst
Zo haalt u een kaart van de zwarte lijst af: 1. 2. 3. 4. 5.
Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Selecteer de kaart die u van de zwarte lijst af wilt halen. Klik Zwarte lijst. U ziet de boodschap ‘Deze kaart van de zwarte lijst halen?’ Klik OK. U ziet op het gegevensscherm dat het veld ‘Kaartstatus’ van deze kaart niet meer de waarde ‘zwarte lijst’ heeft.
3.1.3.8 Het deblokkeren van een kaart: Deblokkeren Het kan voorkomen dat u een kaart, die door een terminal is geblokkeerd en dus de kaartstatus ‘geblokkeerd’ heeft, weer bruikbaar wilt maken. Een voorbeeld: iemand heeft een verloren of gestolen kaart geprobeerd te gebruiken en bij die ontmoeting is de kaart geblokkeerd. Diegene heeft de kaart toen maar ingeleverd bij de beheerder. De kaart kan nu teruggegeven worden aan de eigenlijke kaarthouder van die kaart. Daarvoor moet de kaart eerst gedeblokkeerd worden. De actieknop Deblokkeren zal alleen bruikbaar zijn als op het werkstation waarop u werkt een werkende PC kaartlezer is aangesloten De juiste gegevens voor die PC kaartlezer moeten zijn ingevoerd voor dit werkstation en het veld ‘Actief’ moet zijn aangevinkt (zie §8.4.1.3). Zo deblokkeert u een kaart: 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaarten. 3. Selecteer de kaart die u wilt deblokkeren. FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
65
4. Voer de kaart die u wilt deblokkeren in de PC kaartlezer. 5. Klik Deblokkeren. U ziet de boodschap ‘Kaart gevonden’. (Als er geen record in de tabel van kaarten bestaat met hetzelfde kaartnummer als de kaart in de PC kaartlezer, ziet u de boodschap ‘Onbekend kaartnummer [kaartnummer], toevoegen aan database?’. (Figuur 3-24). Als u de kaart aan de database wilt toevoegen, klik dan op Ja. Klik anders op Nee.) 6. Klik OK. U ziet de boodschap ‘Deze kaart deblokkeren?’ (als de kaart die u had ingevoerd niet geblokkeerd was verschijnt echter de melding ‘Kaart is niet geblokkeerd’). 7. Klik OK. U ziet de boodschap ‘Kaart is gedeblokkeerd’. U ziet op het invoervlak van deze kaart dat de kaartstatus niet langer de waarde ‘geblokkeerd’ heeft. Het is mogelijk dat de kaart bij sommige terminals op de site nog op de zwarte lijst staat (als ie nog niet een aangepaste configuratie hebben ontvangen na het blokkeren van de kaart). Om ervoor te zorgen dat de kaart niet bij de terminals van de site zal worden geweigerd en opnieuw geblokkeerd zult u de terminals een nieuwe configuratie moeten sturen (zie §4.1.3.1 of §4.1.3.3). 3.1.3.9 Het heruitgeven van een kaart: Heruitgeven De actieknop Heruitgeven zal alleen actief zijn als het autorisatieniveau voor ‘Kaarten.kaartnummer heruitgeven’ de waarde ‘Beschikbaar’ heeft (zie §8.3.1). In sommige gevallen zult u een kaart willen schrijven met hetzelfde kaartnummer, maar het willen kunnen onderscheiden van voorgaande kaarten met dat kaartnummer, die moeten worden geweigerd bij terminals en dus op de zwarte lijst moeten komen te staan. U zult de kaart dan heruitgeven. De database houdt het uitgiftenummer bij en zet alle kaarten met hetzelfde kaartnummer en een lager uitgiftenummer op de zwarte lijst. Zo geeft u een kaart opnieuw uit met een nieuw uitgiftenummer: 1. 2. 3. 4. 5.
66
Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Selecteer de kaart die u wilt heruitgeven. Klik Heruitgeven. U ziet het dialoogscherm als in Figuur 3-31. Klik OK. De kaartstatus verandert naar ‘Geen kaart’ en het uitgiftenummer wordt met 1 verhoogd. Het kaartnummer met het voorgaande uitgiftenummer wordt aan de zwarte lijst toegevoegd. U moet de kaart nog schrijven (§3.1.3.4). De kaart krijgt dan het startsaldo van de gebruikersgroep (meestal 0). Als u het laatst gezien saldo op de nieuwe kaart wilt bijschrijven, moet u dit vanaf het kaartservicescherm realiseren, waarop u na het lezen van de kaart het laatst geziene saldo van dit kaartnummer nog kunt terugzien. (§3.3.1).
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-31 Dialoogscherm heruitgeven kaart
3.1.3.10 Het overboeken van het kaartsaldo van de ene kaart naar een andere kaart: Overboeken De actieknop Overboeken zal alleen actief zijn als het autorisatieniveau voor ‘Kaarten.overboeken’ de waarde ‘Beschikbaar’ heeft (zie §8.3.1). In sommige gevallen zult u het laatst bekende kaartsaldo van een kaart willen overboeken naar een andere kaart, bijvoorbeeld als de oude kaart beschadigd is of verloren of gestolen. Dit kan met de actieknop Overboeken. Het laatst bekende kaartsaldo wordt naar een kaart met een ander kaartnummer overgeboekt. Men gaat er vanuit dat de oude kaart niet meer zal worden gebruikt. Deze oude kaart wordt op de zwarte lijst gezet. De kaart waarheen het saldo wordt overgeboekt kan een nieuwe kaart zijn die is aangemaakt, bijv. om de oude kaart te vervangen. Het kan ook een bestaande kaart zijn. Wanneer de kaart waarheen u het kaartsaldo wilt overboeken beschikbaar is, kunt u het overboeken uitvoeren door die kaart op de PC kaartlezer te plaatsen. Als de PIM functionaliteit op de site wordt gebruikt (§3.1.2.5), kunt u het overboeken ook doen door het kaartnummer van ed doelkaart in te voeren. Er wordt dan een PIM opdracht aangemaakt die is te zien op het tabblad ‘Kaartonderhoud’ van die kaart op het gegevensscherm van kaarten. De kaart waarvan het saldo wordt overgeboekt komt op de zwarte lijst. Er wordt een PIM opdracht aangemaakt om het saldo van die kaart af te schrijven en de kaart vervolgens te blokkeren bij het eerstvolgende gebruik. Nota bene: als de actieknop Overboeken gebruikt wordt op een site waar ook offline terminals worden gebruikt, kan de kaart waarvan het saldo wordt overgeboekt niet geblokkeerd worden (als de kaart kwijt of gestolen is) en als die kaart nog in gebruik is, zal in feite het saldo zijn verdubbeld. Het staat immers nog op de oude kaart en ook op de nieuwe kaart. U dient zich er derhalve van te vergewissen dat de oude kaart niet meer gebruikt zal worden (bijv. in geval defecte kaart). Zo boekt u saldo over van een defecte, gestolen of verloren kaart naar een andere kaart met de PC kaartlezer: 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaarten.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
67
3. Selecteer de bronkaart, d.w.z. de kaart waarvan u het saldo wilt overboeken naar een andere kaart en plaats de doelkaart waarheen u het saldo wilt overboeken op de PC kaartlezer. 4. Klik Overboeken. U ziet een dialoogscherm als in Figuur 3-32. Als de geselecteerde kaart en de kaart op de PC kaartlezer dezelfde zijn, ziet u een dialoogscherm als in Figuur 3-33.
Figuur 3-32 Saldo overboeken
Figuur 3-33
5. Klik OK. U ziet een dialoogscherm als in Figuur 3-27. 6. Klik OK. Het saldo zal worden geschreven op de doelkaart. De bronkaart (de geselecteerde kaart) wordt op de zwarte lijst geplaatst en PIM opdrachten worden aangemaakt om het bedrag van de bronkaart af te schrijven en de kaart te blokkeren bij het eerstvolgende gebruik. U ziet een dialoogscherm als in Figuur 3-34.
Figuur 3-34
68
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
7. Klik OK. Zo boekt u saldo over van een defecte, gestolen of verloren kaart naar een andere kaart met PIM: 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaarten. 3. Selecteer de bronkaart, d.w.z. de kaart waarvan u het saldo wilt overboeken naar een andere kaart. Als er een PC kaartlezer is aangesloten: zorg dat daar geen kaart op ligt (anders wordt die gezien als de doelkaart). 4. Klik Overboeken. U ziet een dialoogscherm als in Figuur 3-35.
Figuur 3-35 Saldo overboeken
5. Voer het kaartnummer in van de doelkaart waarheen u het saldo van de geselecteerde kaart wilt overboeken en klik OK. U ziet een dialoogscherm als in Figuur 3-36. Als de geselecteerde kaart en het ingevoerde kaartnummer dezelfde zijn, ziet u een dialoogscherm als in Figuur 3-33.
Figuur 3-36 Saldo overboeken
6. Klik OK. Een PIM opdracht wordt aangemaakt om het saldo op de doelkaart bij te schrijven, de bronkaart (de geselecteerde kaart) wordt op de zwarte lijst geplaatst en er worden PIM opdrachten aangemaakt om het bedrag van de bronkaart af te schrijven en die kaart te blokkeren bij het eerstvolgende gebruik. U ziet een dialoogscherm als in Figuur 3-34.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
69
7. Klik OK. 3.1.3.11 Het schrijven van een reeks kaarten met het veld ‘Schrijf reeks’ Met het veld ‘Schrijf reeks’ kunt u de gegevens van een aantal kaarten uit de database naar de fysieke kaarten schrijven, die u één voor één in de PC kaartlezer zult invoeren. U zult de kaartnummers moeten opgeven van de eerste en de laatste kaart van de reeks kaarten die u wilt schrijven. Alle achtereenvolgende kaartnummers, beginnend met het eerste en eindigend met laatste ingevoerde nummer, zullen worden geschreven. Door het schrijven van de gegevens van een kaart uit de database naar een fysieke kaart verandert de waarde van het veld ‘Kaartstatus’ van die kaart naar ‘gepersonaliseerd’. Het veld ‘Schrijf reeks’ zal alleen bruikbaar zijn als op het werkstation waarop u werkt een werkende PC kaartlezer is aangesloten De juiste gegevens voor die PC kaartlezer moeten zijn ingevoerd voor dit werkstation en het veld ‘Actief’ moet zijn aangevinkt (zie §8.4.1.3). Ook moet het bestand Cardkeys.ini zijn ingelezen met de actieknop Kaartsleutel bestand inlezen (§8.1.1.2). Zo schrijft u een reeks kaarten met het veld ‘Schrijf reeks’: Kies menu Kaarten. Kies Kaarten. Voer de kaart die u als eerste van de reeks wilt schrijven in de PC kaartlezer. Klik in het veld ‘Schrijf reeks’ zodat er een vink in het veld verschijnt. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 3-37. Het veld ‘Eerste kaartnummer’ is geselecteerd’. 5. Type het kaartnummer van de eerste van de reeks kaarten in de database die u wilt schrijven. 6. Dubbelklik in het veld ‘Laatste kaartnummer’ en type het kaartnummer van de laatste van de reeks kaarten in de database die u wilt schrijven. 7. Klik OK. 8. U ziet de boodschap ‘Kaart is beschreven. Verwijder kaart en voer nieuwe in.’ Verwijder de kaart, wacht tot de boodschap verdwijnt en voer dan pas de volgende kaart in. Als u de nieuwe kaart te snel invoert pauzeert het proces. Haal dan de kaart opnieuw weg en wacht tot de boodschap verdwijnt voordat u de kaart weer invoert. 9. Herhaal stap 8 totdat de boodschap ‘Kaart is beschreven. Reeks is gedaan.’ verschijnt. 10. Klik OK. 1. 2. 3. 4.
70
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-37 Het dialoogscherm van het veld ‘Schrijf reeks’
3.1.3.12 Naar Euro Al seen site in transitie is van de ene muntsoort naar de andere (bijv. £ -> €), moet de regel ‘Advancedsettings=1’ worden toegevoegd aan het bestand paypro.ini (in de map waar FacilityPro is geïnstalleerd, standaard: C:\Program Files\Magna Carta\FacilityPro Manager\bin). Het autorisatieniveau voor ‘Kaarten.euroconvert’ moet de waarde ‘Beschikbaar’ krijgen (zie §8.3.1). Het veld ‘Omrekeningsdatum’ van het siterecord moet een waarde krijgen. De actieknop Naar Euro zal dan actief zijn. Het kan worden gebruikt om een kaart om te schrijven naar de nieuwe muntsoort en de waarde van het saldo aan te passen aan de nieuwe muntsoort.
3.2
Kaarthouders
Kaarthouders zijn de gebruikers in een elektronisch transactiesysteem. Zij hebben één of meerdere chipkaarten en gebruiken die kaarten om diensten en producten te kopen of te verkrijgen. Op het gegevensscherm van kaarthouders is de lijst een lijst van alle kaarthouders. Vanuit dit scherm kunt u kaarthouders zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen.
3.2.1 Een kaarthouder aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van kaarthouders (als het tabblad ‘Instellingen’ actief is) worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Voornaam 2) Tussenvoegsel
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
71
3) Achternaam* 4) Gebruikersgroep*: gebruikersgroep waartoe de kaart behoort 5) Kostenplaats*: kostenplaats waartoe de kaart behoort 6) Adres 7) Postcode 8) Woonplaats 9) Land 10) Telefoon 11) Extra kenmerk 12) Opmerking 1 13) Opmerking 2 14) Opmerking 3 15) Man/Vrouw: het geslacht van de kaarthouder 16) Kaarten: een overzicht van welke kaarten op dit moment in het bezit zijn van de kaarthouder Zo maakt u een nieuwe kaarthouder aan: Opmerking: Voordat u een kaarthouder gaat aanmaken dienen de bijbehorende gebruikersgroep en kostenplaats te zijn aangemaakt in de database. Kies menu Kaarten. Kies Kaarthouders. U ziet het gegevensscherm van kaartenhouders (Figuur 3-38). Klik Nieuw. Zorg dat de velden ‘Achternaam’, ‘Gebruikersgroep’ en ‘Kostenplaats’ de juiste waarde krijgen en wijzig alle andere velden waarvan u de waarde wilt aanpassen of invullen (zie §2.1.2.4). 5. Klik Toepassen. 6. Klik OK. De nieuwe kaarthouder wordt bewaard. In de lijst van het gegevensscherm verschijnt de naam van de nieuwe kaarthouder. 1. 2. 3. 4.
3.2.2 De actieknoppen van het gegevensscherm van kaarthouders Vanuit het gegevensscherm van kaarthouders is het mogelijk een nieuwe kaart aan te maken voor een kaarthouder, een kaart die in het bezit is van een kaarthouder te verwijderen, een bestaande anonieme kaart toe te kennen aan een kaarthouder en een kaart te schrijven met de actieknoppen Nieuw, Verwijderen, Selecteren en Schrijven respectievelijk. Deze taken kunnen ook worden uitgevoerd vanuit het gegevensscherm van kaarten.
72
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-38 Het gegevensscherm van kaarthouders
3.2.2.1 Een nieuwe kaart aanmaken voor een kaarthouder: Nieuw Wanneer een kaart wordt aangemaakt voor een specifieke kaarthouder met de actieknop Nieuw van het gegevensscherm van kaarthouders, kent FacilityPro Manager de kaartnummers zo toe, dat de kaarten van elke gebruikersgroep opeenvolgende nummers hebben. FacilityPro Manager vermenigvuldigt daartoe de waarde van het veld ‘Gebruikersgroep ID’ (zie §3.4.1) met 100,000 en kent kaartnummers toe aan kaarten van die gebruikersgroep binnen het bereik dat zo ontstaat (bijvoorbeeld: kaarthouders van gebruikersgroep STUDENT hebben kaartnummers 100001..199999, kaarthouders van gebruikersgroep PERS-DA hebben kaartnummers 200001..299999, enz.). Wanneer u NIET wilt gebruik maken van het systeem van aparte kaartnummers per gebruikersgroep, maar de kaartnummers anders wilt organiseren, moet u NIET kaarten aanmaken met de actieknop Nieuw van het gegevensscherm van kaarthouders. Zo maakt u een nieuwe kaart aan voor een kaarthouder: 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaarthouders 3. Selecteer de kaarthouder voor wie u een nieuwe kaart wilt aanmaken.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
73
4. Klik Nieuw in het vak ‘Kaarten’. U ziet de boodschap ‘Kaart aanmaken voor deze kaarthouder?’. 5. Klik OK. Een nieuwe kaart wordt aangemaakt in de tabel van kaarten. In het vak ‘Kaarten’ ziet u de nieuwe kaart. 3.2.2.2 Het verwijderen van een kaart van een kaarthouder: Verwijderen Zo verwijdert u een kaart van een kaarthouder: 1. 2. 3. 4. 5.
Kies menu Kaarten. Kies Kaarthouders Selecteer de kaarthouder waarvan u een kaart wilt verwijderen. Klik Verwijderen in het vak ‘Kaarten’. U ziet de boodschap ‘Kaart verwijderen?’. Klik OK. In het vak kaarten ziet u dat de verwijderde kaart is verdwenen. In de tabel van kaarten is het betreffende record verwijderd.
3.2.2.3 Een bestaande kaart toekennen aan een kaarthouder: Selecteren Zo kent u een kaart toe aan een kaarthouder: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Kies menu Kaarten. Kies Kaarthouders Selecteer de kaarthouder waaraan u een kaart wilt toekennen. Klik Selecteren in het vak ‘Kaarten’. Er verschijnt een dialoogscherm. Type het kaartnummer van de kaart die u wilt toekennen aan deze kaarthouder. Klik OK. De kaart wordt toegekend aan deze kaarthouder. In het vak ‘Kaarten’ verschijnt het kaartnummer van de kaart die u hebt toegekend. Als de kaart die u hebt toegekend al aan een andere kaarthouder behoort, of aan een andere gebruikersgroep of kostenplaats toebehoort dan de gebruikersgroep of kostenplaats van de geselecteerde kaarthouder, of niet bestaat in de database, ziet u een foutmelding.
3.2.2.4 Een kaart schrijven voor een kaarthouder: Schrijven Met de actieknop Schrijven kunt u de gegevens van een kaart uit de database die is toegekend aan de geselecteerde kaarthouder schrijven op een kaart die u in de PC kaartlezer steekt. Door de actieknop Schrijven te gebruiken krijgt het veld ‘Kaartstatus’ van die kaart de waarde ‘gepersonaliseerd’. Wanneer u de actieknop Schrijven gebruikt wordt de waarde van het veld ‘Startsaldo’ van de gebruikersgroep waartoe de kaart behoort (zie §3.4.1) op de kaart in de PC kaartlezer geschreven. De actieknop Schrijven zal alleen bruikbaar zijn als op het werkstation waarop u werkt een werkende PC kaartlezer is aangesloten De juiste gegevens voor die PC kaartlezer moeten zijn ingevoerd voor dit werkstation en het veld ‘Actief’ moet zijn aangevinkt (zie §8.4.1.3).
74
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Zo schrijft u een kaart voor een kaarthouder: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
3.3
Kies menu Kaarten. Kies Kaarthouders Selecteer de kaarthouder waarvoor u een kaart wilt schrijven. Selecteer in het vak ‘Kaarten’ de kaart die u wilt schrijven. Klik Schrijven in het vak ‘Kaarten’. U ziet de boodschap ‘Schrijf kaart: [kaartnummer]?’ Klik OK. U ziet de boodschap ‘Kaart is beschreven’. Klik OK.
Kaartservice
Vanuit het kaartservicescherm kunt u sommige gegevens van een fysieke kaart wijzigen, namelijk het saldo en de geldigheidsperiode van de kaart, en de tellers van de tokens op de kaart. De tokens op een kaart representeren rechten. Soms zijn rechten (§5.4.1) zodanig ingesteld dat het recht slechts een bepaald aantal maal per tijdsperiode mag worden verleend. Bij een subsidierecht moet worden bijgehouden hoeveel subsidie er nog over (ongebruikt) is. op de kaart zijn de tokens rechten representeren daarom gekoppeld aan een teller waarvan de waarde aangeeft hoe vaak de kaarthouder het recht nog kan gebruiken of hoeveel subsidie er nog over is. Het kan voorkomen dat u de waarde van zo een teller zou willen wijzigen in specifieke gevallen. Het kaartservicescherm zal alleen bruikbaar zijn zal alleen bruikbaar zijn als op het werkstation waarop u werkt een werkende PC kaartlezer is aangesloten De juiste gegevens voor die PC kaartlezer moeten zijn ingevoerd voor dit werkstation en het veld ‘Actief’ moet zijn aangevinkt (zie §8.4.1.3). Het kaartservicescherm is niet een gegevensscherm, daar het niet alle de tabel van kaarten toont. Op het kaartservicescherm ziet u slechts de gegevens van één kaart tegelijk, en slechts een deel van de gegevens van die kaart. Wanneer u als beheerder daartoe geautoriseerd bent (zie §8.3), kunt u vanuit het kaartservicescherm het saldo op een fysieke kaart (en tevens in de database) verhogen of verlagen, de geldigheidsperiode van de kaart wijzigen en de tellers van de tokens op de kaart wijzigen. Deze functie van FacilityPro Manager maakt het mogelijk voor een kaarthouder om betalingen bij de beheerder te doen, die het verschuldigde bedrag van het kaartsaldo kan aftrekken. Een ander voorbeeld: als een kaarthouder zijn beklag komt doen over een op de site gedane aankoop omdat het product niet is geleverd of niet in goede staat was, terwijl er daarvoor een bedrag van zijn saldo is afgetrokken, kan de beheerder beslissen om het betreffende bedrag terug te vergoeden door het kaartsaldo te verhogen. Voorts kan de beheerder de tellers van de tokens op de kaart verhogen, bijvoorbeeld als hij het verzoek van een docent om meer gratis fotokopieën te maken dan zijn normale dagelijks toegestane aantal, wil honoreren. De tabbladen van het kaartservicescherm Het kaartservicescherm heeft de tabbladen: ‘Saldo’ en ‘Tokens’. Één van deze tabbladen is steeds het actieve tabblad, en u ziet altijd op het scherm alleen de gegevens van het actieve
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
75
tabblad. Op elk tabblad kunt u een ander deel van de gegevens van een kaartrecord zien of bewerken. U zult het tabblad ‘Saldo’ gebruiken om het saldo of de geldigheidsperiode van een kaart te wijzigen (zie §3.3.1). U zult het tabblad ‘Tokens’ gebruiken om de tellers van de tokens op een kaart te wijzigen (zie §3.3.2).
3.3.1 Het wijzigen van het saldo of de geldigheidsperiode van een kaart Het tabblad ‘Saldo’ toont de volgende velden met gegevens zowel van de kaart in de PC kaartlezer als van de kaarthouder van die kaart: 1) Kaartnummer: het kaartnummer van de kaart. 2) Voornaam: de voornaam van de kaarthouder van de kaart. 3) Achternaam: de achternaam van de kaarthouder van de kaart. 4) Extra kenmerk: een persoonscode van de kaarthouder van de kaart. 5) Extern kaartnummer: het externe kaartnummer van de kaart. 6) Gebruikersgroep: de gebruikersgroep waartoe de kaarthouder van de kaart behoort. 7) Kostenplaats: de kostenplaats waartoe de kaarthouder van de kaart behoort. 8) Laatst geziene saldo: dit veld toont het saldo op de kaart, volgens de gegevens in de database, op het moment van insteken van de kaart (zie §3.1.1). 9) Startdatum: de datum waarop de geldigheidsperiode van de kaart start. Door dit veld een nieuwe waarde te geven kunt u de geldigheidsperiode van de kaart wijzigen. 10) Einddatum: de datum waarop de geldigheidsperiode van de kaart eindigt. Door dit veld een nieuwe waarde te geven kunt u de geldigheidsperiode van de kaart wijzigen. 11) Pincode: code die de kaarthouder op sommige opwaardeerstations moet invoeren om vanaf bijvoorbeeld het salaristegoed op te waarderen. 12) Huidig saldo: Het saldo dat van de kaart is gelezen met de actieknop Lezen van het kaartservicescherm. 13) Wijziging: u zult in dit veld de waarde invoeren van het bedrag dat moet worden afgetrokken van of opgeteld bij het huidige saldo van de kaart. Een negatief bedrag zal worden afgetrokken. Wanneer u verkiest om het bedrag van het nieuwe saldo in te voeren in het veld ‘Nieuw saldo’ in plaats van het bedrag van de wijziging in te voeren, dan zal dit veld door FacilityPro Manager worden ingevuld wanneer u de actieknop Bereken gebruikt. Het bedrag dat moet worden afgetrokken van of bijgeteld bij het huidige saldo om het ingevoerde nieuwe saldo te bereiken zal worden getoond in dit veld. 14) Nieuw saldo: u zult in dit veld de waarde invoeren van het bedrag dat het nieuwe saldo van de kaart moet worden. Wanneer u verkiest om het bedrag dat moet worden afgetrokken van of bijgeteld bij het huidige saldo in te voeren in het veld ‘Wijziging’ in plaats van het gewenste nieuwe saldo in te voeren, dan zal dit veld door FacilityPro Manager worden ingevuld wanneer u de actieknop Bereken gebruikt. Het nieuwe saldo dat op de kaart zal komen te staan na verwerking van het ingevoerde wijzigingsbedrag zal worden getoond in dit veld. Het tabblad ‘Saldo’ heeft ook twee actieknoppen: 1) Overnemen ->: wanneer u een bestaande kaart herschrijft, bijvoorbeeld omdat de oude kaart defect is, kunt u met deze actieknop het laatst bekende saldo van de oude kaart, d.w.z. de waarde van het veld ‘Laatst geziene saldo’ naar de nieuwe kaart schrijven. Dit
76
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
is alleen mogelijk wanneer de nieuwe kaart hetzelfde kaartnummer en uitgiftenummer heft als de oude kaart. U moet dan eerst de nieuwe kaart schrijven vanaf het gegevensscherm van kaarten met de actieknop Schrijven (§3.1.3.4). Het saldo van de nieuwe kaart wordt in eerste instantie gezet op het startsaldo van de gebruikersgroep waartoe de kaart behoort (meestal €0,00), maar het veld ‘Laatst geziene saldo’ zal nog altijd het laatst bekende saldo van de oude kaart tonen. (NB: nadat u de nieuwe kaart heft geschreven vanaf het gegevenesscherm van kaarten moet u de kaart niet lezen vanaf het gegevensscherm van kaarten, anders wordt het veld ‘Laatst geziene saldo’ aangepast en kunt u niet meer het oude kaartsaldo terughalen en overboeken naar de nieuwe kaart). Na het schrijven van de nieuwe kaart moet u de nieuwe kaart lezen vanaf het kaartservicescherm en vervolgens op de actieknop Overnemen -> klikken. De waarde van het veld ‘Laatst geziene saldo’ zal worden gekopieerd naar het veld ‘Nieuw saldo’. Daarna schrijft u de kaart. Zie onder voor stapsgewijze instructies. NB: houdt u er rekening mee dat het veld ‘Laatst geziene saldo’ de waarde heeft van het saldo van de kaart na de laatst uitgelezen transactie van die kaart. Als de oude kaart is gebruikt bij een terminal die nog niet is uitgelezen, zal het veld niet de werkelijke waarde van het kaartsaldo bevatten en loopt u het risico een te groot bedrag naar de nieuwe kaart over te boeken. Wij raden aan alle terminals uit te lezen alvorens de nieuwe kaart te schrijven. 2) Bereken: deze actieknop vult één van beide velden ‘Wijziging’ en ‘Nieuw saldo’ in zodanig dat ‘Nieuw saldo’ gelijk is aan de waarde van ‘Oud saldo’ na toepassing van de waarde van ‘Wijziging’. Alle velden zijn read-only velden, behalve de velden ‘Wijziging’ en ‘Nieuw saldo’, die worden gebruikt om het saldo op de kaart te wijzigen, en de velden ‘Startdatum’ en ‘Einddatum’, die worden gebruikt om de geldigheidsperiode van de kaart te wijzigen. Zo wijzigt u het saldo of de geldigheidsperiode van een kaart in de PC kaartlezer vanuit het kaartservicescherm: 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Kaartservice. U ziet het kaartservicescherm waarop het tabblad ‘Saldo’ actief is 3. Voer de kaart waarvan u het saldo of de geldigheidsperiode wilt wijzigen in de PC kaartlezer. 4. Klik Lezen. De gegevens die worden gelezen van de kaart en de bijbehorende gegevens uit de database worden zichtbaar op het scherm. De cursor staat in het veld ‘Wijziging’. Als de kaart PIM-blocked is (§3.1.2.5) zal dit worden aangegeven. Onaffe PIM opdrachten moeten eerst worden afgerond en de kaart moet worden gedeblokkeerd voordat u verder kunt gaan. 5. Als u het kaartsaldo niet wilt wijzigen, ga naar stap 8. Als u een specifiek bedrag wilt optellen bij of aftrekken van het kaartsaldo, type de gewenste mutatie in het veld ‘Mutatie’, en ga naar stap 7. Een bedrag dat u wilt aftrekken van het saldo moet worden ingevuld als een negatief bedrag (bijvoorbeeld ‘-3,7’). Als u de waarde van het veld ‘Laatst geziene saldo’ op de kaart wilt schrijven (zie uitleg hierboven), klik op de actieknop Overnemen -> en ga naar stap 8. 6. Als u het gewenste nieuwe saldo direct wilt invoeren, dubbelklik in het veld ‘Nieuw saldo’ en type het gewenste bedrag. FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
77
7. Klik Bereken. Als u een waarde in het veld ‘Mutatie’ heeft ingevoerd, zal de corresponderende waarde van het veld ‘Nieuw saldo’ berekend worden en op het scherm zichtbaar worden. Als u een waarde in het veld ‘Nieuw saldo’ heeft ingevoerd, zal de corresponderende waarde van het veld ‘Mutatie’ berekend worden en op het scherm zichtbaar worden. 8. Als u de startdatum van de geldigheidsperiode van de kaart wilt wijzigen, klik in het veld ‘Startdatum’ en voer de gewenste nieuwe startdatum in. 9. Als u de einddatum van de geldigheidsperiode van de kaart wilt wijzigen, klik in het veld ‘Einddatum’ en voer de gewenste nieuwe einddatum in. .
Figuur 3-39 Het tabblad ‘Saldo’ van het kaartservicescherm
10. Klik Schrijven. U ziet de boodschap ‘Schrijf kaart: [kaartnummer]?’. 11. Klik Ja. U ziet de boodschap ‘Bon printen?’. 12. Klik Ja om een bon van de wijzigingen op de kaart te printen, of Klik Nee. De gewijzigde gegevens worden naar de kaart geschreven. U ziet de boodschap ‘Kaart is beschreven.’. 13. Als u wilt verifiëren dat de wijzigingen op de kaart zijn doorgevoerd, klik weer op de actieknop Lezen. De gegevens die worden gelezen van de kaart en de bijbehorende gegevens uit de database worden zichtbaar op het scherm en u kunt zien dat de in stappen 5 tot 12 uitgevoerde wijzigingen zijn doorgevoerd. 14. Herhaal stappen 3 tot 13 om de gegevens van een andere kaart te wijzigen, of verlaat het kaartservicescherm.
78
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
3.3.2 Het wijzigen van de tellers van de tokens op een kaart Het tabblad ‘Tokens’ toont de volgende velden voor elke tokenpositie op de kaart in de PC kaartlezer (hoeveel tokenposities er op een kaart staan wordt bepaald in het veld ‘Aantal tokens’ van site-instellingen (zie §8.1)): 1) Token (op kaart): het nummer van het token op die positie zoals gelezen van de kaart in de PC kaartlezer. 2) Teller: de huidige waarde van de teller van het token zoals gelezen van de kaart in de PC kaartlezer. 3) Nieuw: u zult in dit veld de waarde invoeren die u wilt toekennen aan de teller van het token. De standaardwaarde voor dit veld is de waarde van het veld ‘Start preset’ van het recht dat door dit token wordt gerepresenteerd (zie §5.4.1). 4) <-Preset: dit veld toont de waarde van het veld ‘Korting Presetwaarde’ of ‘Subsidiebedrag’ of ‘Extra betalen Presetwaarde’ van het recht dat door dit token wordt gerepresenteerd (zie §5.4.1), afhankelijk van het type van het recht. U kunt de waarde van dit veld toekennen aan het veld ‘Nieuw’. 5) Recht op kaart: het recht dat in de database hoort bij het tokennummer in het veld genoemd onder punt 1), dus bij het tokennummer dat van de kaart is gelezen. 6) Laatste preset: de datum en tijd waarop de waarde van de teller van het token het laatst is gewijzigd, of dit nu een wijziging was bij een terminal toen het recht dat door het token wordt gerepresenteerd werd gebruikt door de kaarthouder (bijvoorbeeld toen hij een gratis kopje koffie kreeg), of een wijziging gedaan vanuit het kaartservicescherm van FacilityPro Manager. 7) Token (in database): het nummer van het token dat volgens de gegevens in de database op kaarten van kaarthouders van deze gebruikersgroep en kostenplaats zou moeten staan op deze token-positie. 8) Recht in database: het recht dat in de database hoort bij het tokennummer in het veld genoemd onder punt 7), dus bij het tokennummer dat uit de database is gelezen. Al deze velden zijn read-only velden, behalve de velden ‘Nieuw:’ en ‘<-Preset’ die u kunt gebruiken om de waarde van de tellers van de tokens op de kaart te wijzigen. Zo wijzigt u de waarde van de tellers van de tokens van een kaart in de PC kaartlezer vanaf het kaartservicescherm: Kies menu Kaarten. Kies Kaartservice. Klik op de tab ‘Tokens’. U ziet het tabblad ‘Tokens’ (Figuur 3-40). Voer de kaart waarvan u de waarde van de tellers van de tokens wilt wijzigen in de PC kaartlezer. 5. Klik Lezen. De gegevens die worden gelezen van de kaart en de bijbehorende gegevens uit de database worden zichtbaar op het scherm. 6. Als u de waarde van de teller van één van de tokens op de kaart wilt veranderen naar de waarde van het veld in de kolom ‘<-Preset’, dubbelklik in de kolom ‘<-Preset’ voor dat token. U zult zien dat de waarde van het veld in de kolom ‘Nieuw’ gelijk wordt aan de waarde van het veld in de kolom ‘<-Preset’. Ga naar stap 8. 1. 2. 3. 4.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
79
7. Als u de gewenste waarde van de teller van een token direct wilt invoeren, klik in het veld in de kolom ‘Nieuw’ voor dat token en type de gewenste waarde.
Figuur 3-40 Het tabblad ‘Tokens’ van het kaartservicescherm
8. Herhaal stappen 6 of 7 voor elk token waarvan u de waarde van de teller wilt wijzigen. 9. Klik Schrijven. U ziet de boodschap ‘Schrijf kaart: [kaartnummer]?’. 10. Klik Ja. U ziet de boodschap ‘Bon printen?’. 11. Klik Ja om een bon van de wijzigingen op de kaart te printen, of klik Nee. De gewijzigde waarden van de tellers van de tokens worden naar de kaart geschreven. U ziet de boodschap ‘Kaart is beschreven.’. 12. Als u wilt verifiëren dat de tellers van de tokens op de kaart zijn gewijzigd, klik weer op de actieknop Lezen. De gegevens die worden gelezen van de kaart en de bijbehorende gegevens uit de database worden zichtbaar op het scherm en u kunt zien dat de in stappen 6 tot 11 uitgevoerde wijzigingen zijn doorgevoerd: de waarden van de velden in de kolom ‘Teller’ moeten nu de waarden zijn die in de velden van de kolom ‘Nieuw’ stonden voordat u stap 9 uitvoerde. 13. Herhaal stappen 3 tot 12 om de tellers van de tokens op een andere kaart te wijzigen, of verlaat het kaartservicescherm.
80
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
3.4
Gebruikersgroepen
Een gebruikersgroep is een groep kaarthouders die dezelfde voorrechten heeft. Een recht (zie §5.4) kan worden toegekend aan een gebruikersgroep. Alle kaarthouders van die gebruikersgroep, en dus alle kaarten van die kaarthouders, hebben dezelfde rechten. Een toegangsgroep (zie §6.2) kan worden gekoppeld aan een gebruikersgroep. Die toegangsgroep zal dan automatisch worden gekoppeld aan alle kaarten die daarna worden aangemaakt voor die gebruikersgroep. In de voorbeeld site van deze handleiding, een fictieve universiteit, zijn er vijf gebruikersgroepen: 3) PERS-DA, het docerend en administratief personeel. De kaarthouders van deze gebruikersgroep hebben recht op gratis koffie, op gratis fotokopieën, en op het gebruik van de parkeergarage. Zij zijn de enige kaarthouders die het recht hebben om de kopieermachine te gebruiken die buiten de docentenkamer staat. 4) PERS_OVERIG, het overige personeel, zoals de conciërge. De kaarthouders van deze gebruikersgroep hebben recht op gratis koffie en op het gebruik van de parkeergarage. 5) STUDENT, alle studenten. 6) GAST. Gewone bezoekers moeten een hogere prijs betalen voor de meeste producten dan de studenten en het personeel. 7) REP, officiële gasten die recht hebben op gratis producten, waarvoor met een representatiekaart betaald zal worden. Op het gegevensscherm van gebruikersgroepen is de lijst een lijst van alle gebruikersgroepen. Vanuit dit scherm kunt u gebruikersgroepen zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen. De tabbladen van het gegevensscherm van gebruikersgroepen Het gegevensscherm van gebruikersgroepen heeft de tabbladen: ‘Instellingen’, ‘Rechten’ , ‘Frames’ en ‘Toegang’. Één van deze tabbladen is steeds het actieve tabblad, en u ziet altijd op het scherm alleen die gegevens van een gebruikersgroep die op het actieve tabblad staan. Op elk tabblad kunt u een ander deel van de gegevens van een gebruikersgroep zien of bewerken. Boven de tabbladen, bovenaan het invoervlak van het gegevensscherm van gebruikersgroepen, staan twee velden: ‘Gebruikersgroep’ en ‘Gebruikersgroep ID’. Deze velden zijn dus zichtbaar onafhankelijk van welk tabblad actief is. Het tabblad ‘Instellingen’ bevat de kerngegevens van een gebruikersgroep, en wordt besproken in §3.4.1. Het tabblad ‘Rechten’ zult u gebruiken om rechten toe te kennen aan een gebruikersgroep, of om rechten die eerder aan een gebruikersgroep zijn toegekend weer te ontnemen. Dit tabblad wordt besproken in §3.4.2.1. Met de actieknop Tokens van het tabblad ‘Rechten’ kunt u zien en wijzigen welke tokennummers zullen worde geschreven op kaarten van een gebruikersgroep en aan welke rechten die tokennummers zijn gekoppeld (zie §3.4.2.1.1). Het tabblad ‘Frames’ zult u alleen gebruiken wanneer u één of meerdere frametypes wilt toekennen aan een gebruikersgroep, zodat bepaalde gegevens zullen worden geschreven in de frames van alle kaarten van kaarthouders van die gebruikersgroep (zie §3.4.2.2). U zult het tabblad ‘Toegang’ gebruiken om een toegangsgroep (zie §6.2) aan een gebruikersgroep te koppelen, of om een toegangsgroep die aan een gebruikersgroep is gekoppeld te verwijderen (zie §3.4.2.3). Als een toegangsgroep wordt gekoppeld aan een gebruikersgroep, wordt aan elke kaart van die gebruikersgroep die daarna wordt aangemaakt FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
81
automatisch die toegangsgroep gekoppeld. De toegangsgroep die is gekoppeld aan een kaart kunnen altijd worden gewijzigd vanaf het tabblad ‘Toegang’ van het gegevensscherm van kaarten.
3.4.1 Een gebruikersgroep aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van gebruikersgroepen (als het tabblad ‘Instellingen’ actief is) worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Gebruikersgroep*: De naam van de gebruikersgroep, maximaal 30 karakters. Wij raden aan om korte namen te gebruiken. 2) Gebruikersgroep ID: Het nummer van de gebruikersgroep. Dit is een read-only veld. 3) Standaard kostenplaats: De kostenplaats waartoe elke nieuwe kaarthouder in deze gebruikersgroep standaard zal behoren (dus wanneer er niet een andere kostenplaats voor die kaarthouder wordt ingevoerd). Wanneer dit veld niet wordt ingevuld, zal de kostenplaats voor elke kaarthouder apart ingevoerd moeten worden. 4) Geldigheid in jaren: (standaardwaarde 10) 5) Startdatum: Vóór deze datum zullen de terminals kaarten van kaarthouders uit deze gebruikersgroep niet accepteren. 6) Einddatum: Na deze datum zullen de terminals kaarten van kaarthouders uit deze gebruikersgroep niet accepteren. 7) Startsaldo: Een bedrag dat op nieuwe kaarten die worden aangemaakt voor deze gebruikersgroep wordt geschreven als het saldo. 8) Max. saldo: Het maximale bedrag dat op de kaart mag staan. Door een bedrag in te vullen in dit veld wordt het risico bij verlies of diefstal beperkt. Als dit veld een waarde heeft dan prevaleert deze waarde over de waarde van het veld met dezelfde naam op het gegevensscherm van site-instellingen. WAARSCHUWING: Wanneer de waarde van het veld ‘Startsaldo’ groter is dan 0, zou het voor kaarthouders wel eens erg interessant kunnen worden om kaarten te ‘verliezen’, daar elke nieuwe kaart met een positief saldo wordt aangemaakt. De beheerder zal bij het aanmaken van een nieuwe kaart voor een kaarthouder die zijn kaart kwijt is, het saldo moeten wijzigen naar nul, of een aankoopbedrag instellen voor nieuwe kaarten na verlies of diefstal. Om een nieuwe gebruikersgroep aan te maken in de database, zult u enkele van bovenstaande velden een waarde moeten geven. Andere velden hoeven niet een waarde te hebben, maar kunt u desgewenst invullen. Instructies voor het aanmaken van een nieuwe gebruikersgroep vindt u verderop in deze paragraaf. Misschien wilt u ook bepaalde rechten aan de nieuwe gebruikersgroep toekennen (zie §3.4.2.1) en/of bepaalde gegevens over deze gebruikersgroep willen schrijven in de frames (zie §3.4.2.2) en/of bepaalde zones aan deze gebruikersgroep willen toekennen (zie §3.4.2.3). Zo maakt u een nieuwe gebruikersgroep aan: 1. Kies menu Kaarten.
82
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
2. Kies Gebruikersgroepen. U ziet het gegevensscherm van gebruikersgroepen (Figuur 3-41). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Nieuw. 4. Zorg dat het veld ‘Gebruikersgroep’ de juiste waarde krijgt en wijzig alle andere velden waarvan u de waarde wilt aanpassen of invullen (zie §2.1.2.4). 5. Klik Toepassen. 6. Klik OK. De nieuwe gebruikersgroep wordt bewaard. In de lijst van het gegevensscherm verschijnt de naam van de nieuwe gebruikersgroep.
Figuur 3-41 Het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen
3.4.2 De tabbladen van het gegevensscherm van gebruikersgroepen Behalve het tabblad ‘Instellingen’ zijn er op het gegevensscherm van gebruikersgroepen nog drie andere tabbladen die in de volgende twee paragrafen worden besproken. 3.4.2.1 Het tabblad ‘Rechten’ U kent een recht (zie §5.4) toe aan een gebruikersgroep door het toe te voegen aan de lijst van rechten die aan die gebruikersgroep is toegekend op het tabblad ‘Rechten’ van het
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
83
gegevensscherm van gebruikersgroepen. Het toegekende recht wordt gekoppeld aan de tokens van die gebruikersgroep in de database. De tokens staan op de kaarten van die gebruikersgroep geschreven. Informatie over welke rechten zijn gekoppeld aan de tokens wordt naar de terminals gestuurd als een deel van de configuratie van de terminals. Wanneer een kaarthouder zijn kaart invoert bij een terminal, leest de terminal de tokens van de kaart en weet dan welke producten aan de kaarthouder mogen worden verleend, tegen welke prijs, en op welke voorwaarden. Opmerking: Wanneer een gebruikersgroep wordt aangemaakt worden er lege of ‘dummy’tokens voor die gebruikersgroep in de database gezet, en wel zoveel als er op de kaart passen (zie §8.1.1). Deze tokens worden op alle kaarten van die gebruikersgroep geschreven. U kunt niet méér rechten toekennen aan een gebruikersgroep dan het aantal tokens op de kaarten. Wanneer u een recht toekent aan een gebruikersgroep wordt dat recht gekoppeld aan een token van die gebruikersgroep. Het kan zijn dat er op dat moment van die gebruikersgroep al kaarten in gebruik zijn op de site. Een token dat op een kaart stond en eerst geen recht gaf, geeft nu wel een recht aan de houder van die kaart. Daarom moet u, als u de rechten van een gebruikersgroep waarvoor al kaarten zijn beschreven verandert (toekent óf ontneemt), de betreffende kaarthouders op de hoogte stellen van hun gewijzigde rechten. Zo kent u een recht toe aan een gebruikersgroep: Opmerking: Voordat u een recht gaat toekennen aan een gebruikersgroep dient het recht te zijn aangemaakt in de database. Opmerking: Wanneer u een recht toekent aan een gebruikersgroep dient u er rekening mee te houden dat de volgorde van de lijst met rechten prioriteitsafhankelijk is. Het recht bovenaan de lijst heeft de hoogste prioriteit. Bij het toekennen van een nieuw recht aan een gebruikersgroep zult u daarom soms de volgorde van de lijst van toegekende rechten willen wijzigen. Daartoe moet u een voorheen toegekend recht eerst ontnemen, die daarna opnieuw toekennen aan een andere positie op de lijst van toegekende rechten, en vervolgens het nieuwe toe te kennen recht toekennen aan de leeggemaakte positie op de lijst. 1. 2. 3. 4.
84
Kies menu Kaarten. Kies Gebruikersgroepen. Selecteer de gebruikersgroep waar u een recht aan wilt toekennen. Klik op de tab ‘Rechten’. U ziet het tabblad ‘Rechten’ (Figuur 3-42). Rechts ziet u een lijst van alle rechten die FacilityPro Manager kent. Links ziet u een genummerde lijst van de rechten die aan deze gebruikersgroep zijn toegekend (deze lijst kan leeg zijn).
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-42 Het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen
5. Klik Wijzigen. 6. Klik in de rechter lijst op het recht dat u wilt toekennen aan deze gebruikersgroep. 7. Klik in de linker lijst op de positie van de lijst van toegekende rechten waaraan u het in stap 6 geselecteerde recht wilt toekennen. Deze positie in de linker lijst moet leeg zijn. 8. Klik op het pijltje <+ om het geselecteerde recht toe te kennen. Het nieuw toegekende recht verschijnt in de linker lijst op de gekozen positie. 9. Herhaal stappen, 6, 7 en 8 voor elk recht dat u wilt toekennen. 10. Klik Toepassen. 11. Klik OK. Wanneer de rechten van een gebruikersgroep zijn gewijzigd dienen de terminals te worden geconfigureerd (zie §4.1.3.1 of §4.1.3.3). Zo ontneemt u een recht aan een gebruikersgroep: Kies menu Kaarten. Kies Gebruikersgroepen. Selecteer de gebruikersgroep waaraan u een recht wilt ontnemen. Klik op de tab ‘Rechten’. U ziet het tabblad ‘Rechten’ (Figuur 3-42). Rechts ziet u een lijst van alle rechten die FacilityPro Manager kent. Links ziet u een genummerde lijst van de rechten die aan deze gebruikersgroep zijn toegekend. 5. Klik Wijzigen. 1. 2. 3. 4.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
85
6. Wanneer u alle toegekende rechten aan de gebruikersgroep wilt ontnemen, klik op het pijltje >> . De linkerlijst zal daarna leeg zijn. Ga naar stap 10. 7. Klik in de linker lijst op het recht dat u wilt ontnemen aan deze gebruikersgroep. 8. Klik op het pijltje >- om het recht te ontnemen. Het gekozen recht verdwijnt uit de linker lijst. 9. Herhaal stappen 7 en 8 voor elk recht dat u wilt ontnemen. 10. Klik Toepassen. 11. Klik OK. Wanneer de rechten van een gebruikersgroep zijn gewijzigd dienen de terminals te worden geconfigureerd (zie §4.1.3.1 of §4.1.3.3) Opmerking: de gevorderde gebruiker van FacilityPro Manager zal wellicht liever wijzigingen aanbrengen in de rechten die aan de tokens zijn gekoppeld met de tokeneditor, die kan worden geactiveerd met de actieknop Tokens (zie §3.4.2.1.1). 3.4.2.1.1 De actieknop Tokens Deze actieknop zal alleen worden gebruikt door de gevorderde gebruiker in specifieke gevallen. De actieknop Tokens op het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen biedt de mogelijkheid om de gegevens van de tabel van tokens van de database te zien en te wijzigen. Het toont meer gedetailleerde informatie dan het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen, zoals de nummers van de tokens. Tokennummers worden normaal gesproken door FacilityPro Manager toegekend aan elke combinatie van gebruikersgroep en kostenplaats, ook wel kaartgroep genoemd. Normaal gesproken is het nooit nodig deze tokennummers te wijzigen. Echter, wanneer FacilityPro Manager in gebruik wordt genomen op een site waar voorheen een ander elektronisch transactiesysteem in gebruik was, en u wilt dat de kaarten van het oude systeem ook in het nieuwe systeem bruikbaar zijn, zult u wellicht de tokennummers moeten aanpassen, zodat de tokennummers op de bestaande kaarten in de database van FacilityPro Manager komen te staan. Wanneer u op de actieknop Tokens klikt verschijnt het scherm van de tokeneditor (Figuur 3-43). Dit scherm toont welk tokennummer is gegeven aan elke tokenpositie van de kaarten van een kaartgroep (een kaartgroep is een combinatie van een gebruikersgroep en een kostenplaats). Tevens ziet u welke rechten zijn gekoppeld aan de tokennummers (hoeveel tokenposities er op de kaarten staan wordt bepaald in het veld ‘Aantal tokens’ van site instellingen (zie §8.1.1)).
86
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 3-43 Het scherm van de tokeneditor
U kunt van een andere kaartgroep de gegevens op het scherm van de tokeneditor zien door op een ander kostenplaatsveld te klikken in de kolom rechts op het scherm. U kunt alleen de gegevens van de kaartgroepen zien die behoren bij de gebruikersgroep die was geselecteerd toen u de tokeneditor activeerde. Als u de gegevens van kaartgroepen van andere gebruikersgroepen wilt zien, moet u de tokeneditor eerst verlaten, dan de gewenste gebruikersgroep selecteren, en vervolgens de tokeneditor weer activeren met de actieknop Tokens. Vanuit het scherm van de tokeneditor kunt u de velden in de kolommen links op het scherm wijzigen. Wij raden sterk af dit te doen, daar wijzigingen die u hier aanbrengt niet zichtbaar zullen zijn vanuit de gegevensschermen van FacilityPro Manager. Bovendien kunnen wijzigingen die u vervolgens invoert vanuit de gegevensschermen van FacilityPro Manager, de wijzigingen die u heeft aangebracht met de tokeneditor weer ongedaan maken. Dit zal leiden tot een gebrek aan overzicht in de gegevens van het systeem. Zo wijzigt u de tokennummers die worden toegekend aan de kaarten van een kaartgroep: 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Gebruikersgroepen. 3. Selecteer de gebruikersgroep waartoe de kaartgroep waarvoor u de tokennummers wilt wijzigen behoort. 4. Klik Tokens. 5. Klik in de kolom rechts op het scherm op de ‘Kostenplaats’ van de kaartgroep waarvoor u de tokennummers wilt wijzigen. 6. Dubbelklik in het veld ‘Nieuw token’ en type het tokennummer dat u wilt toekennen aan de eerste tokenpositie van de kaarten van de kaartgroep die nu op het scherm wordt gerepresenteerd. Het tokennummer dat u hier invoert moet zodanig zijn dat dat
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
87
nummer en voldoende opeenvolgende nummers om alle tokenposities op de kaarten te vullen, niet al zijn toegekend aan enige andere tokenpositie van enige andere kaartgroep. Anders zult u na het uitvoeren van stap 8 een foutmelding zien ‘Record bestaat al. TOKEN: Key violation.’ 7. Klik Wijzig tokens. FacilityPro Manager zal om een bevestiging vragen dat u de tokennummers voor deze kaartgroep wilt wijzigen. 8. Klik Ja. De kolom ‘Token’ op het linkerdeel van het tokeneditor scherm zal de nieuw toegekend tokennummers tonen. 9. Herhaal stappen 5 tot en met 8 om de tokennummers van andere kaartgroepen van dezelfde gebruikersgroep te wijzigen. 10. Klik OK om het tokeneditor scherm te verlaten. 11. Herhaal stappen 3 tot en met 10 om de tokennummers van kaartgroepen van andere gebruikersgroepen te wijzigen. Wanneer de tokennummers zijn gewijzigd dienen de terminals te worden geconfigureerd (zie §4.1.3.1 of §4.1.3.3). 3.4.2.2 Het tabblad ‘Frames’ Daar de mogelijkheid die FacilityPro Manager geeft om frames te beschrijven op een kaart op de meeste sites niet wordt gebruikt, is het menu ‘Frametypes’ evenals het tabblad ‘Frames’ op de gegevensschermen van kaarten en van gebruikersgroepen standaard onzichtbaar in FacilityPro Manager. Om frames te gebruiken zult u het autorisatieniveau voor frametypes moeten wijzigen voor de beheerdersgroep waartoe u als beheerder behoort. Een frame is een geheugenruimte op een kaart die kan worden gebruikt voor het opslaan van door de beheerder vrij te definiëren gegevens, bijvoorbeeld de gebruikersgroep van de kaarthouder, zijn bloedgroep, het sitenummer van de site, tekst, een lidmaatschapsnummer om de kaart ook aan andere systemen te koppelen (bijv. bibliotheek) of andere medische gegevens. Per gebruikersgroep wordt bepaald hoeveel frames er op de kaarten van die gebruikersgroep zullen zijn. Om te bepalen welke informatie in een frame zal worden geschreven, wordt een frametype aan het frame toegekend. Normaal gesproken wordt een frametype toegekend aan een frame van een gebruikersgroep volgens de instructies die in deze paragraaf volgen. Alle kaarten van die gebruikersgroep hebben dan dezelfde informatie in dat frame. Voor de meeste sites biedt dit voldoende functionaliteit. Het is ook mogelijk om een frametype toe te kennen aan een frame van een specifieke kaart, zo dat specifieke gegevens kunnen worden toegevoegd aan dat frame van die kaart (zie §3.1.2.1). Alleen frametypes die de waarde ‘Kaarten’ in het veld ‘Tabel’ hebben, en die geen waarde hebben in het veld ‘Veld’ (zie §8.6.1), en die eerst zijn toegekend aan de gebruikersgroep van de betreffende kaart volgens de instructies in deze paragraaf, kunnen worden toegekend aan een frame van een individuele kaart.
88
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Zo kent u frames toe aan een gebruikersgroep: Opmerking: Het aantal beschikbare frames op een kaart hangt af van het type kaart (Mifare kaarten accepteren alleen 0 of 2 frames, Legic kaarten accepteren ook 1 frame). Controleer het maximum aantal mogelijke frames alvorens u de waarde van het veld ‘Frames’ van een gebruikersgroep wijzigt. Opmerking: Voordat u een frame aan een gebruikersgroep gaat toekennen dient het bijbehorende frametype te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Gebruikersgroepen. 3. Selecteer de gebruikersgroep waaraan u één of meerdere frametypes wilt toekennen.
Figuur 3-44 Het tabblad ‘Frames’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen
4. Klik Wijzigen. 5. Klik op de tab ‘Frames’. Het tabblad ‘Frames’ verschijnt op het scherm (Figuur 3-44). Onderaan ziet u in het veld ‘Frames’, het aantal frames op de kaarten van deze gebruikersgroep. Rechts ziet u een lijst van alle frametypes die FacilityPro Manager kent. Links ziet u een genummerde lijst van frametypes die aan deze gebruikersgroep zijn toegekend (deze lijst kan leeg zijn). Deze lijst zal voor elk frame op de kaarten één positie
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
89
hebben, waarvan het nummer correspondeert aan het nummer van het frame op de kaart. 6. Als het aantal beschikbare frames niet voldoende is voor het aantal frametypes dat u wilt toekennen, dubbelklik in het veld ‘Frames’, type de gewenste hoeveelheid frames (let wel: de linker lijst zal niet worden herschreven met de nieuwe hoeveelheid posities totdat u in stap 9 op <+ klikt. Let op: u verandert hiermee het aantal frames op alle kaarten van deze gebruikersgroep. Let op: voer nooit een getal in dat groter is dan het aantal frames dat kan worden geschreven op de kaarten van de site. 7. Selecteer in de linker lijst het frame waaraan u een frametype wilt toekennen. 8. Selecteer in de rechter lijst het frame type dat de informatie bevat die u wilt schrijven in het geselecteerde frame. 9. Klik op het pijltje <+ om het geselecteerde frametype toe te voegen aan de lijst van frametypes die op de kaarten van deze gebruikersgroep zullen worden geschreven. 10. Als u specifieke gegevens op gebruikersgroepniveau wilt toevoegen aan het frametype dat u zojuist heeft toegekend (dit kan alleen bij frametypes met de waarde ‘Gebruikersgroepen’ in het veld ‘Tabel’ en die geen waarde hebben in het veld ‘Veld’, zie §8.6.1), klik in het veld ‘Data’. U ziet een dialoogscherm met de tekst ‘Voer data in:’. Type de gegevens die u wilt schrijven in het betreffende frame van de kaarten van deze gebruikersgroep en Klik OK. 11. Herhaal stappen 7 tot en met 10 wanneer u nog meer frametypes wilt toekennen aan deze gebruikersgroep. 12. Wanneer u een frametype uit de linker lijst wilt verwijderen: selecteer het frametype en klik op het pijltje >- om het te verwijderen. 13. Wanneer u alle frametypes uit de linker lijst wilt verwijderen: klik op het pijltje >> om ze te verwijderen. 14. Klik Toepassen. 15. Klik OK. De gewijzigde gebruikersgroep wordt bewaard. 3.4.2.3 Het tabblad ‘Toegang’ Op het tabblad ‘Toegang’ kunt u een toegangsgroep koppelen aan de geselecteerde gebruikersgroep (zie §6.2). Door een toegangsgroep aan een gebruikersgroep te koppelen worden de kaartnummers van alle kaarten die daarna worden aangemaakt voor die gebruikersgroep toegevoegd aan alle toegangslijsten van alle toegangsterminals van alle zones van die toegangsgroep, tezamen met de tijdstabellen die voor die toegangsgroep zijn vastgelegd (als die er zijn). U kunt ook met behulp van een actieknop alle al bestaande kaarten uit de geselecteerde gebruikersgroep koppelen aan de toegangsgroep die aan die gebruikersgroep is gekoppeld, waarbij alle corresponderende kaartnummers worden toegevoegd aan de betreffende toegangslijsten. Deze toegangslijsten worden naar de toegangsterminals gestuurd als een onderdeel van hun configuratie. Wanneer een kaarthouder zijn kaart invoert bij een toegangsterminal, zal die terminal nagaan of het kaartnummer van die kaart op zijn toegangslijst staat en het tijdstip van kaartinvoer toetsen tegen de bijbehorende tijdstabel om te bepalen of aan de kaarthouder al dan niet toegang moet worden verleend. Instructies voor het koppelen van een toegangsgroep aan een gebruikersgroep vindt u hieronder.
90
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Soms is een toegangsgroep gekoppeld aan een gebruikersgroep, en wilt u niet langer dat kaarten die worden aangemaakt voor die gebruikersgroep automatisch die toegangsgroep krijgen en daarmee toegang tot de toegangsterminals van de zones van die toegangsgroep. In dat geval kunt u de toegangsgroep verwijderen. Instructies hiervoor vindt u hieronder. Vanaf het tabblad ‘Toegang’ van het gegevensscherm van kaarten kunt u handmatig een toegangsgroep aan een individuele kaart toekennen (zie §3.1.2.3). Wanneer u de toegangsgroep die aan een gebruikersgroep is gekoppeld verandert, zal de gekoppelde toegangsgroep voor de kaarten die reeds bestaan voor die gebruikersgroep niet dienovereenkomstig gewijzigd worden, en zult u misschien de actieknop Kaarten in deze toegangsgroep plaatsen willen gebruiken. Zo koppelt u een toegangsgroep aan een gebruikersgroep, of verwijdert u een gekoppelde toegangsgroep: Opmerking: Voordat u een toegangsgroep aan een gebruikersgroep gaat koppelen dient die toegangsgroep te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Kaarten. 2. Kies Gebruikersgroepen. 3. Selecteer de gebruikersgroep waaraan u een toegangsgroep wilt koppelen of waarvan u een toegangsgroep wilt verwijderen. 4. Klik op de tab ‘Toegang’. U ziet het tabblad ‘Toegang’ (Figuur 3-45). U ziet het veld ‘Standaard toegangsgroep’ die leeg kan zijn of een eerder gekoppelde toegangsgroep bevat. 5. Om de gegevens in dit veld te wissen en zo de gekoppelde toegangsgroep te verwijderen: dubbelkik in het veld ‘Toegangsgroep’ en druk op . 6. Om een toegangsgroep te koppelen aan de gebruikersgroep, klik op het pijltje naast het veld ‘Toegangsgroep’. U ziet een lijst van de bestaande toegangsgroepen. Selecteer in deze lijst de toegangsgroep die u aan de gebruikersgroep wilt koppelen. 7. Als u een gekoppelde toegangsgroep hebt verwijderd of de gekoppelde toegangsgroep hebt gewijzigd en u wilt dat alle al bestaande kaarten in de gebruikersgroep dienovereenkomstig zullen worden aangepast, klik op de actieknop Kaarten in deze toegangsgroep plaatsen. Let op: als de kaarten van de gebruikersgroep eerder aan een toegangsgroep waren gekoppeld, zullen deze worden vervangen door de nu gekoppelde toegangsgroep (of verwijderd als u de waarde van het veld ‘Standaard toegangsgroep‘ heeft gewist). Klik daarna twee maal op OK. 8. Klik Toepassen. 9. Klik OK. De gewijzigde gebruikersgroep wordt bewaard.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
91
Figuur 3-45 Het tabblad ‘Toegang’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen
3.5
Kostenplaatsen
Kostenplaatsen worden gebruikt om de kaarthouders voor budgetdoeleinden in groepen in te delen. Hierdoor wordt het mogelijk het elektronische transactiesysteem van uw site te koppelen aan financiële administratiesystemen of geautomatiseerde betaalsystemen van andere bedrijven. FacilityPro Manager kan standaardrapporten genereren over de transacties die hebben plaatsgevonden per kostenplaats, en over de omzet per kostenplaats. In de voorbeeld site van deze handleiding zijn er 6 kostenplaatsen: taalvernieuwing (TV), literatuur (LIT), fonetiek (FO), didactiek (DID), grammatica (GRA) en algemeen (ALG). Op het gegevensscherm van kostenplaatsen is de lijst een lijst van alle kostenplaatsen. Vanuit dit scherm kunt u kostenplaatsen zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen.
3.5.1 Een kostenplaats aanmaken in de database Het invoervlak van het gegevensscherm van kostenplaatsen heeft slechts twee velden, met de naam van de geselecteerde kostenplaats en een opmerkingen veld. Om een nieuwe kostenplaats aan te maken in de database, zult u het naamveld een waarde moeten geven. 92
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Zo maakt u een nieuwe kostenplaats aan: Kies menu Kaarten. Kies Kostenplaatsen. U ziet het gegevensscherm van kostenplaatsen (Figuur 3-46). Klik Nieuw. Geef het veld ‘Kostenplaats’ een waarde en eventueel ook het veld ‘Opmerking’ (zie §2.1.2.4). 5. Klik Toepassen. 6. Klik OK. De nieuwe kostenplaats wordt bewaard. In de lijst van het gegevensscherm verschijnt de naam van de nieuwe kostenplaats. 1. 2. 3. 4.
Figuur 3-46 Het gegevensscherm van kostenplaatsen
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
93
4 Terminals Een terminal bestaat uit een Magnabox en een kaartlezer, en is verbonden aan een dispenser op de site. Een kaarthouder steekt zijn kaart in de kaartlezer om een product te verkrijgen. De Magnabox leest de informatie op de kaart en laat de dispenser producten verkopen of verstrekken aan de kaarthouder volgens de bepalingen op zijn kaart. Verder bewaart de terminal (in de Magnabox) alle relevante informatie over de transacties die plaatsvinden. Omdat de geheugenruimte in de Magnabox beperkt is (maximaal 500 transacties), wordt de terminal op gezette tijden gepold, waarbij de gegevens van de terminal worden opgehaald door de collector of met een handterminal en in de database worden opgeslagen. Een terminal ontvangt bij het pollen ook informatie van FacilityPro Manager, zoals gewijzigde prijzen van producten, gewijzigde rechten van gebruikersgroepen, een update van de zwarte lijst, enz. Deze informatie noemen wij de configuratie van de terminal. Het hoofdmenu ‘Terminals’ van FacilityPro Manager heeft vijf menuopties die elk één van de gegevensschermen openen die behoren bij de tabellen uit de database die gegevens bevatten die met terminals hebben te maken: terminals, terminalgroepen, machinetypes, locaties en machineleveranciers. De paragrafen §4.1 t/m §4.5 leggen uit hoe u met elk van die gegevensschermen moet werken.
4.1
Terminals
Op het gegevensscherm van terminals is de lijst een lijst van alle terminals. Vanuit dit scherm kunt u terminals zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen. De tabbladen van het gegevensscherm van terminals Het gegevensscherm van terminals heeft de tabbladen: ‘Instellingen’, ‘Producten’, ‘Overige’ en ‘Toegang’. Één van deze tabbladen is steeds het actieve tabblad, en u ziet altijd op het scherm alleen die gegevens van een terminal die op het actieve tabblad staan. Op elk tabblad kunt u een ander deel van de gegevens van een terminalrecord zien of bewerken. Boven de tabbladen, bovenaan het invoervlak van het gegevensscherm van terminals, staan drie velden: ‘Terminalnaam’, ‘Machinetype’ and ‘Max. producten’. Deze velden zijn dus zichtbaar onafhankelijk van welk tabblad actief is. Het tabblad ‘Instellingen’ bevat de kerngegevens van een terminal, en wordt besproken in §4.1.1. Het tabblad ‘Producten’ zult u gebruiken om per dispenserslot van een terminal te bepalen welk product kan worden verkregen (zie §4.1.2.1). Het tabblad ‘Toegang’ zal alleen zichtbaar zijn wanneer de geselecteerde terminal een toegangsterminal is. U zult dit tabblad gebruiken om te zien bij welke zone deze toegangsterminal hoort, en om eventueel een tijdsperiode te bepalen waarin deze toegangsterminal zogenaamde vrije doorgang geeft, wat wil zeggen dat een ieder zonder kaart toegang kan verkrijgen bij de dispenser van die toegangsterminal (zie §4.1.2.2). Het tabblad ‘Status’ gebruikt u onder andere om uit te vinden wanneer een terminal voor het laatst is uitgelezen, welke softwareversie in de terminal is geladen, en of er een actieve netwerkverbinding met de terminal bestaat (zie §4.1.2.3). 94
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Op het tabblad ‘Overige’ staan ook enkele velden, waaronder de tekst die op de display van een terminal moet staan wanneer de terminal niet in gebruik is (zie §4.1.2.4).
4.1.1 Een terminal aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van terminals (als het tabblad ‘Instellingen’ actief is) worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Terminalnaam*: de naam van de terminal. 2) Machinetype*: het machinetype van de terminal (zie §4.3). 3) Max. producten: de waarde van dit veld geeft aan hoeveel verschillende producten bij de dispenser van deze terminal verkregen kunnen worden, hetgeen gelijk is aan het aantal serviceslots van de dispenser. Dit veld zal standaard de waarde bevatten van het veld ‘Max. producten’ van het machinetype van deze terminal (zie §4.3), maar kan desgewenst gewijzigd worden. 4) Magnabox serienummer*: het serienummer van de Magnabox van de terminal. 5) Terminalgroep*: de terminalgroep waartoe de terminal behoort. 6) Locatie*: de locatie van de terminal op de site. 7) Sublocatie 1: een extra veld waardoor er een mogelijkheid ontstaat de terminals op een extra manier te groeperen op basis van fysieke locatie en over die groepen van terminals te rapporteren. 8) Sublocatie 2: een extra veld waardoor er een mogelijkheid ontstaat de terminals op een extra manier te groeperen op basis van fysieke locatie en over die groepen van terminals te rapporteren. 9) Connectie: het soort verbinding die er bestaat tussen de terminal en FacilityPro Manager. Dit kan zijn: a) Netwerk – gegevens worden uitgewisseld tussen de terminal en FacilityPro Manager via een netwerkverbinding. b) USB – gegevens worden uitgewisseld tussen de terminal en FacilityPro Manager door een USB-stick aan te sluiten op de terminal. c) Handterminal - gegevens worden uitgewisseld tussen de terminal en FacilityPro Manager door een handterminal aan te sluiten op de terminal. 10) IP-adres: dit veld is alleen relevant als de waarde van het veld ‘Connectie’ (zie boven) ‘Netwerk’ is. Het bevat de naam van de terminal binnen het netwerk. Deze naam wordt door de collector gebruikt als adres van de terminal om de verbinding met de terminal tot stand te brengen als de terminal gepold moet worden. Als de terminal via inbellen op een modem zal worden gerealiseerd dient ook het veld ‘IP-adres’ te zijn ingevuld, en wel met het modem IP adres van de Magnabox, die een standaardwaarde heeft van 192.168.002.100. Deze waarde is ook standaard ingevuld in het veld ‘IP-adres’ als u een nieuwe terminal aanmaakt. Het modem IP adres van de Magnabox kan worden opgezocht en/of gewijzigd via het menu ‘modem’ van de Magnabox (zie handleiding Magnabox). 11) Inbelverbinding: als de verbinding met de terminal tot stand zal worden gebracht via een inbelverbinding, moet deze inbelverbinding eerst worden ingesteld in Windows, dan toegevoegd worden aan de inbelverbindingen die FacilityPro Manager kent (zie §8.4.1.1) en ten slotte in dit veld worden ingevuld.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
95
12) Tel. nr: als de verbinding met de terminal tot stand zal worden gebracht via een telefonisch netwerk (GSM/GPRS of PSTN), moet hier het juiste telefoonnummer worden ingevoerd. 13) Descriptorversie: de versie van de gegevensbestanden van de Magnabox. Dit veld heeft een waarde die lijkt op ‘desvxxxx’. Dit veld wordt automatisch ingevuld de eerste keer dat er via het netwerk een verbinding met de terminal tot stand wordt gebracht. De bestanden die de descriptor (formaat van de gegevens in de terminals) voor deze descriptorversie bevatten worden door de collector opgehaald van de terminal, en de descriptortabel van de database wordt aangepast zodat die naar de juiste bestanden wijst. Wanneer de terminal niet met FacilityPro Manager is verbonden via een netwerk zal het veld handmatig moeten worden ingevuld. De bestanden die de descriptor (formaat van de gegevens in de terminals) voor elke descriptorversie bevatten zijn gewoonlijk tijdens de installatie van FacilityPro Manager naar het werkstation gekopieerd (in de map c:\PayPro\bin). Wanneer dit niet het geval is, dan moeten ze handmatig worden gekopieerd van de terminal naar de map c:\PayPro\bin. FacilityPro Manager zal dan automatisch de database aanpassen zodat die naar de juiste bestanden wijst. Raadpleeg uw dealer voor de descriptorversie van de terminal en voor verdere details over de descriptorbestanden. 14) Collector: de naam van het werkstation dat de collectorfunctie voor deze terminal uitvoert in het geval het soort verbinding tussen de terminal en FacilityPro Manager een netwerkverbinding zal zijn (zie onder). Dat werkstation polt de terminal en haalt daarbij de gegevens van de terminal op en zendt de configuratiebestanden naar de terminal. 15) Deze terminal overslaan: wanneer dit veld aan staat (vink) zal de terminal niet gepold worden bij een polronde van de collector. 16) Alleen transacties ophalen: wanneer dit veld aan staat (vink) worden van deze terminal niet de tellerstanden opgehaald bij het uitlezen van de terminaldata door de collector. Alleen de transacties worden opgehaald. De interim tellerstanden van deze terminal zullen dan ook niet op 0 gezet worden. Dit veld wordt soms aangezet voor opwaardeerstations, als er de voorkeur aan wordt gegeven de tellerstanden op te halen en op 0 te zetten met een handterminal wanneer het opwaardeerstation wordt geleegd, hetgeen handmatig wordt gedaan op de locatie van de terminal. 17) Altijd collecteren: dit veld is alleen zichtbaar als er Chipknip kaarten op de site worden geaccepteerd. Wanneer dit veld aan staat (vink) worden de Chipknip transacties altijd opgehaald als de tellerstanden worden uitgelezen. Anders worden deze alleen uitgelezen als een minimum aantal Chipknip transacties heeft plaatsgevonden of een minimum periode is verstreken sinds de laatste keer dat de Chipknip transacties zijn opgehaald. 18) Gebruiksrecht nodig: deze variabele wordt aangezet (vink) als een kaarthouder alleen de producten op de dispenser kan verkrijgen wanneer hij een token op zijn kaart heeft dat toegang geeft tot die terminal. Dat wil zeggen dat er tenminste één recht gedefinieerd moet zijn voor het gebruik van die terminal (zie §5.4) en aan de gebruikersgroep van de kaarthouder moet zijn toegekend (zie §3.4.2.1). Wanneer er geen rechten zijn aangemaakt die het recht geven om die terminal te gebruiken zal dit veld grijs getoond worden en kan het veld niet worden aangevinkt. Voor een toegangsterminal zal dit veld altijd grijs zijn. 19) Producten ook verkrijgbaar zonder recht: wanneer deze variabele aan is (vink) kunnen alle producten van de dispenser verkregen worden zonder dat er een token op de kaart hoeft te zijn voor die producten. Dit veld is standaard aangevinkt. Wanneer u de vink weghaalt, zullen de producten van die dispenser voor niemand verkrijgbaar zijn tenzij u één of meerdere rechten op die producten aanmaakt en die aan één of meerdere
96
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
gebruikersgroepen toekent. Voor een toegangsterminal zal dit veld altijd grijs worden getoond en het veld kan niet worden uitgevinkt. Instructies voor het aanmaken van een nieuwe terminal vindt u verderop in deze paragraaf. Verder zult u per dispenserslot van een terminal moeten vastleggen welk product kan worden verkregen. Instructies hiervoor vindt u in §4.1.2.1. Als de terminal een toegangsterminal is kunt u een periode van vrije doorgang voor die terminal bepalen (een ieder kan dan tijdens die periode zonder kaart toegang verkrijgen bij de dispenser van die toegangsterminal, zie §4.1.2.2). Eventueel zult u enkele van de velden van het tabblad ‘Overige’ willen invullen (zie §4.1.2.4). Zo maakt u een nieuwe terminal aan: Opmerking: Voordat u een terminal gaat aanmaken dienen de bijbehorende machinetype, terminalgroep en locatie te zijn aangemaakt in de database. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Kies menu Terminals. Kies Terminals. U ziet het gegevensscherm van terminals (Figuur 4-1). Klik Nieuw. Zorg dat de velden ‘Terminalnaam’, ‘Machinetype’, ‘Magnabox serienummer’, ‘Terminalgroep’ en ‘Locatie’ de juiste waarde krijgen en wijzig alle andere velden waarvan u de waarde wilt aanpassen of invullen (zie §2.1.2.4). Vul op het tabblad ‘Producten’ in welke producten bij deze terminal verkrijgbaar zijn, door stappen 5 t/m 13 te volgen van §4.1.2.1. U kunt ook later vastleggen welke producten bij de terminal verkrijgbaar zijn door alle stappen van die paragraaf te volgen. Wanneer de nieuwe terminal een toegangsterminal is en u een periode van vrije doorgang wilt vastleggen (gedurende welke er geen kaart nodig is om toegang te verkrijgen bij die terminal), vul dan het tabblad ‘Toegangscontrole’ in (zie §4.1.2.2). Vul op het tabblad ‘Overige’ de velden in die u een waarde wilt geven. Klik op functieknop Toepassen. Klik OK. De nieuwe terminal wordt bewaard. In de lijst van het gegevensscherm verschijnt de naam van de nieuwe terminal.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
97
Figuur 4-1 Het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals
4.1.2 De tabbladen van het gegevensscherm van terminals Behalve het tabblad ‘Instellingen’ zijn er op het gegevensscherm van terminals nog vier andere tabbladen die in de volgende drie paragrafen worden besproken. 4.1.2.1 Het tabblad ‘Producten’ Op het tabblad ‘Producten’ kunt u zien en wijzigen welke product per dispenserslot beschikbaar is op de dispenser bij een terminal. Ook heeft het tabblad ‘Producten’ de actieknop Producten kopiëren… waarmee u de gegevens over de producten die beschikbaar zijn bij die terminal, kopieert naar alle terminals op de site van hetzelfde machinetype (zie §4.1.2.1.3). Als op uw site terminalprofielen worden gebruikt (het veld ‘Terminalprofielen’ op het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen is aangevinkt (§8.1.2.5)) wordt in een terminalprofiel vastgelegd welke producten bij een terminal verkrijgbaar zijn en zal het tabblad ‘Producten’ van een terminal een veld ‘Terminalprofiel’ hebben waar u kunt aangeven welk terminalprofiel bij de terminal hoort. In dit geval kunt u op dit tabblad wel zien, maar niet wijzigen, welk product uit elk van de dispensersloten van de terminal verkrijgbaar is. Onderstaande instructies zijn dan niet van toepassing.
98
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
4.1.2.1.1 Invullen welke ‘Producten’ verkrijgbaar zijn bij een terminal Deze paragraaf is alleen van toepassing bij sites waar geen gebruik wordt gemaakt van terminalprofielen, d.w.z. waar het veld ‘Terminalprofielen’ op het tabblad ‘Terminalconfiguratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen is niet aangevinkt (§8.1.2.5). Voor sites waar wel terminalprofielen worden gebruikt, zie §4.1.2.1.2. Zo vult u in welk product per serviceslot beschikbaar is bij een terminal: Opmerking: de producten dienen te zijn aangemaakt in de database. Kies menu Terminals. Kies Terminals. Selecteer de terminal waarvoor u wilt vastleggen welke producten er verkrijgbaar zijn. Klik Wijzigen. Klik op de tab ‘Producten’. U ziet het tabblad ‘Producten’ (Figuur 4-2). Rechts ziet u een lijst van alle producten, gegroepeerd per productgroep. Links ziet u een lijst van producten die bij de dispenser bij deze terminal verkrijgbaar zijn (deze lijst kan leeg zijn). De standaardlengte van de linker lijst komt overeen met de waarde van het veld ‘Max. Producten’ van het machinetype van de dispenser bij deze terminal (zie §4.3). Deze waarde staat ook in het veld ‘Max. producten’ van het gegevensscherm van terminals en kan hier voor een individuele terminal aangepast worden. Elke positie op de lijst behoort bij een specifieke serviceslot van de dispenser. De bovenste positie in de lijst behoort bij dispenserslot 1, enz. 6. Wanneer u de waarde van het veld ‘Max. Producten’ voor deze terminal wilt wijzigen, dubbelklik in het veld ‘Max. Producten’ en type de gewenste waarde. De lengte van de lijst van producten die verkrijgbaar zijn bij de terminal zal pas aangepast worden wanneer u in stap 10 een product toevoegt aan de lijst. 7. Selecteer in de linker lijst de positie die overeenkomt met het dispenserslot waarvan u wilt vastleggen welk product er verkrijgbaar is. 8. Klik in de lijst van productgroepen rechts op de plus naast de productgroep waartoe het product behoort die bij de dispenser uit het geselecteerde slot verkrijgbaar is. U ziet een lijst van de producten die tot deze productgroep behoren. 9. Selecteer rechts het product dat bij de dispenser uit het geselecteerde slot verkrijgbaar is. 10. Klik op het pijltje <+ om het geselecteerde product toe te kennen aan de geselecteerde positie in de lijst links. U heeft nu vastgelegd dat dit product verkrijgbaar is uit het gerepresenteerde serviceslot van de dispenser van deze terminal. Als u de waarde van het veld ‘Max. producten’ heeft gewijzigd in stap 0, zal de lengte van de lijst links nu worden aangepast aan de nieuwe waarde van ‘Max. producten’. 11. Herhaal stappen 7 tot en met 10 om nog meer producten toe te voegen. U zult gewoonlijk, maar niet noodzakelijk, voor elke positie in de linkerlijst een product invullen. 12. Wanneer u een product uit de linker lijst wilt verwijderen: selecteer dat product en klik op het pijltje >- om het te verwijderen. 1. 2. 3. 4. 5.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
99
Figuur 4-2 Het tabblad ‘Producten’ van het gegevensscherm van terminals
13. Wanneer u alle producten uit de linker lijst wilt verwijderen: klik op het pijltje >> om ze te verwijderen. 14. Klik Toepassen. 15. Klik OK. Het gewijzigde terminalrecord wordt bewaard. 4.1.2.1.2 Invullen welke ‘Producten’ verkrijgbaar zijn bij een terminal met een terminalprofiel Deze paragraaf is alleen van toepassing bij sites waar gebruik wordt gemaakt van terminalprofielen, d.w.z. waar het veld ‘Terminalprofielen’ op het tabblad ‘Terminalconfiguratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen is aangevinkt (§8.1.2.5). Zo vult u in welke producten beschikbaar zijn bij een terminal met een terminalprofiel: Opmerking: het terminalprofiel dat u wilt toewijzen aan de terminal dient te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Terminals. 2. Kies Terminals. 3. Selecteer de terminal waarvoor u wilt vastleggen welke producten er verkrijgbaar zijn.
100
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
4. Klik Wijzigen. 5. Klik op de tab ‘Producten’. U ziet het tabblad ‘Producten’ (Figuur 4-3). 6. Klik op het pijltje naast het veld ‘Terminalprofiel’ en selecteer het gewenste terminalprofiel. 7. Klik Toepassen. 8. Klik OK. Het gewijzigde terminalrecord wordt bewaard. U ziet een lijst van de producten die bij de dispenser bij deze terminal verkrijgbaar zijn Elke positie op de lijst behoort bij een specifieke serviceslot van de dispenser. De bovenste positie in de lijst behoort bij dispenserslot 1, enz.
Figuur 4-3 Het tabblad ‘Producten’ van het gegevensscherm van terminals voor sites met terminalprofielen
4.1.2.1.3 De actieknop Producten kopiëren… Deze paragraaf is alleen van toepassing bij sites waar geen gebruik wordt gemaakt van terminalprofielen, d.w.z. waar het veld ‘Terminalprofielen’ op het tabblad ‘Terminalconfiguratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen is niet aangevinkt (§8.1.2.5). Vaak hebben alle terminals met dispensers van hetzelfde machinetype dezelfde lijst van beschikbare producten. Om te voorkomen dat u voor elke terminal met een dispenser van dat machinetype de lijst van beschikbare producten opnieuw zou moeten invoeren heeft FacilityPro Manager de actieknop Producten kopiëren… op het tabblad ‘Producten’ van het FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
101
gegevensscherm van terminals. Deze actieknop kopieert de lijst van beschikbare producten van de geselecteerde terminal naar alle terminals met dispensers van hetzelfde machinetype. Wanneer op het moment dat u de actieknop Producten kopiëren… gebruikt de lijst van terminals is gegroepeerd, wordt de lijst van beschikbare producten alleen gekopieerd naar de terminals binnen de geselecteerde groep, met dispensers van hetzelfde machinetype als de geselecteerde terminal. Zo kopieert u de lijst van beschikbaar producten van een terminal naar andere terminals met dispensers van hetzelfde machinetype met de actieknop Producten kopiëren…: 1. Kies menu Terminals. 2. Kies Terminals. 3. Als u de lijst van beschikbare producten van een bepaalde terminal alleen wilt kopiëren naar de terminals met dispensers van hetzelfde machinetype van één bepaalde terminalgroep, collector, locatie, type connectie of machineleverancier, en niet naar alle terminals van de site met dispensers van hetzelfde machinetype, groepeer dan eerst de lijst van terminals door op het pijltje naast het veld rechts van het woord ‘Groepeer’ te klikken, en vervolgens het betreffende veld voor het groeperen te selecteren. 4. Selecteer in de ongegroepeerde lijst van terminals, of binnen de groep van terminals waarnaar u de lijst van beschikbare producten wilt kopiëren, de terminal waarvan u de lijst van beschikbare producten (die u al heeft ingevoerd) wilt kopiëren naar andere terminals met dispensers van hetzelfde machinetype. 5. Klik op de tab ‘Producten’. U ziet het tabblad ‘Producten’ (Figuur 4-2). 6. Klik Producten kopiëren…. Er verschijnt een lijst van alle terminals naar welke de lijst van beschikbare producten gekopieerd zal worden als u de actie voltooit en u ziet de boodschap: ‘Kopiëren producten naar al deze terminals?’. 7. Als u de lijst van terminals op het scherm wilt printen, klik Print. 8. Klik OK (of Annuleren om de actie af te breken). De actie wordt uitgevoerd. Alle terminals van de site (of, als de lijst van terminals gegroepeerd was, alle terminals binnen de groep waartoe de geselecteerde terminal behoorde) met dispensers van hetzelfde machinetype hebben nu dezelfde lijst van beschikbare producten. 4.1.2.2 Het tabblad ‘Toegang’ Het tabblad ‘Toegang’ is alleen van toepassing bij toegangsterminals, d.w.z. terminals waar de verkrijgbare product een toegang is. Het tabblad ‘Toegang’ is niet zichtbaar op het gegevensscherm van terminals, tenzij de geselecteerde terminal een toegangsterminal is (d.w.z. de waarde van het veld ‘Unittype’ van de machinetype van de dispenser bij de terminal de waarde ‘Access’ heeft (zie §4.3)). De velden van het tabblad ‘Toegang’ worden hieronder opgesomd en uitgelegd: 5) Vrije doorgang: een tijdsperiode bepalen waarin deze toegangsterminal zogenaamde vrije doorgang geeft, wat wil zeggen dat er geen kaart nodig is om toegang te verkrijgen bij de dispenser van die toegangsterminal. Er kan een keuze gemaakt worden uit de tijdstabellen die in de database zijn aangemaakt.
102
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
6) Toegang voor alle kaarten: als dit veld is aangevinkt zullen alle kaarten toegang kunnen verkrijgen bij deze terminal. 7) Zone: de zone waartoe deze toegangsterminal behoort (zie §6.1). Dit is een read-only veld. We geven een voorbeeld waarbij men een periode van vrije doorgang zou willen definiëren: veronderstel dat we willen dat gedurende de dag alleen het personeel van de universiteit toegang tot de parkeergarage mag hebben, maar dat buiten normale werkuren iedereen er mag parkeren. Tenslotte zijn er dan gewoonlijk minder mensen aanwezig en is er daarom geen gebrek aan parkeerruimte in de parkeergarage. We zouden dan een tijdstabel kunnen maken voor de vrije uren, bijvoorbeeld van 18:00 – 8:00 uur. Gedurende deze periode is de toegang tot de parkeergarage geopend en is er geen kaart nodig. Deze tijdstabel kiezen we dan als periode van vrije toegang op het tabblad ‘Toegang’ van de toegangsterminal bij de parkeergarage. Verolgens moeten we een zone aanmaken die alle toegangsterminals tot de parkeergarage bevat (zie §6.1). Dan moeten we een toegangsgroep aanmaken waar deze zone in zit met een tijdstabel voor de tijden 08:00 – 18:00 (zie §6.2.1). Deze toegangsgroep moeten we toekennen aan de gebruikersgroepen PERS-DA en PERS-OVERIG (zie §3.4.2.3).
Figuur 4-4 Het tabblad ‘Toegang’ van het gegevensscherm van terminals
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
103
4.1.2.3 Het tabblad ‘Status’ Het tabblad ‘Status’ van het gegevensscherm van terminals (Figuur 4-5) heeft een aantal readonly velden die informatie over de terminal geven en twee actieknoppen. Met de actieknop Status kan de status van de geselecteerde terminal worden bepaald (zie §4.1.2.3.1) en met de actieknop Diagnose kan, als er een actieve verbinding met de terminal is, de inhoud van een bestand worden bekeken dat wordt bewaard in de Magnabox van de terminal en bepaalde gegevens bevat over de werking van de Magnabox (zie §4.1.2.3.2). De velden van het tabblad ‘Status’ worden hieronder opgesomd en uitgelegd: 1) Netwerkstatus: de netwerkstatus van de terminal de laatste keer dat die werd uitgelezen of een poging werd gedaan die uit te lezen. 2) Netwerkstatusdatum 3) Softwareversie: de versie van de software die in de Magnabox is geladen. Dit veld wordt automatisch ingevuld de eerste keer dat er via het netwerk een verbinding met de terminal tot stand wordt gebracht. Wanneer de terminal niet met FacilityPro Manager is verbonden via een netwerk zal het veld ook automatisch worden ingevuld de eerste keer dat de terminal wordt gepold met een USB-stick of een handterminal. Dit is een readonly veld. 4) Chipknip terminal ID: een ID die door Equens aan deze terminal is gegeven en die vereist is voor het mogen accepeteren van Chipknip. Dit is een read-only eld. Dit veld zal alleen zichtbaar zijn als Chipknip wordt geaccepeteerd op de site en er tenminste één Chipknip collectie heeft plaatsgevonden. De eigenlijke communicatie en het transport van de opgehaalde Chipknip gegevens wordt uitgevoerd door de module Chipknip van FacilityPro Manager. Wij verwijzen naar de gebruikershandleiding van de Chipknip module voor verdere informatie over het gebruik van Chipknip technologie binnen elektronische transactie systemen die worden beheerd met FacilityPro Manager. 5) Configuratietijd: de datum en tijd waarop de terminal het laatste nieuwe configuratiebestanden heeft ontvangen (van de collector of van een USB-stick of handterminal). Dit is een read-only veld. 6) Tellers uitgelezen op: de datum en tijd waarop de collector voor het laatst de tellerstanden uit de terminal heeft gelezen (en de interim tellers op ‘0’ heeft gezet). Als de terminal via een netwerk is verbonden met de collector, zal dit gewoonlijk eenmaal per dag gebeuren. Dit is een read-only veld. 7) Laatst uitgelezen op: de datum en tijd waarop de collector voor het laatst gegevens van de terminal heeft opgehaald, ook als het alleen transactiegegevens waren. Dit is een read-only veld. 8) Laatste geldlichting: de datum en tijd waarop voor het laatst de contanten uit een opwaardeerstation zijn gelicht. Dit veld is alleen zichtbaar als de terminal een opwaardeerstation is waar met munten en/of biljetten kan worden opgewaardeerd, en op zijn minst eenmaal de contanten zijn gelicht. 9) Laatste Chipknip collectie: de datum en tijd waarop de laatste keer een Chipknip collectie heeft plaatsgevonden op deze terminal. Dit is een read-only veld. Dit veld is alleen zichtbaar als er Chipknip kaarten op de site worden geaccepteerd en er tenminste één Chipknip collectie heeft plaatsgevonden. Chipknip is het ‘open’ elektronisch transactiesysteem voor de Nederlandse markt onder beheer van Equens. De eigenlijke 104
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
communicatie en het transport van de opgehaalde Chipknip gegevens wordt uitgevoerd door de module Chipknip van FacilityPro Manager. Wij verwijzen naar de gebruikershandleiding van de Chipknip module voor verdere informatie over het gebruik van Chipknip technologie binnen elektronische transactie systemen die worden beheerd met FacilityPro Manager. 10) Zwarte-lijstdatum: de datum waarop de terminal het laatst de zwarte lijst heeft ontvangen. Dit is een read-only veld.
Figuur 4-5 Het tabblad ‘Status’ van het gegevensscherm van terminals
Van alle genetwerkte terminals (d.w.z. terminals met de waarde ‘Netwerk’ in het veld ‘Connectie’), wordt de status van de terminal ten tijde van het laatste uitlezen van de terminaldata getoond op het gegevensscherm van terminals in de lijst van records naast de terminalnaam (Figuur 4-1). Zo kan de systeembeheerder eenvoudig zien of er terminals onbereikbaar zijn geworden of in storing staan of dreigen te komen en de nodige actie ondernemen als dit het geval zou zijn. Er zijn drie verschillende iconen die de terminalstatus aangeven: terminal is online
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
105
terminal is nog nooit bezocht, daarom is de status van de terminal onbekend terminal is offline, netwerkverbinding was niet mogelijk, of er was een fout tijdens het uitlezen of tijdens het configureren 4.1.2.3.1 De actieknop Status De werking van actieknop Status hangt af van de waarde van het veld ‘Connectie’ van de geselecteerde terminal (zie §4.1.1). Als het veld ‘Connectie’ op het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, zal de actieknop Status niet werken. Als het veld ‘Connectie’ op het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘Netwerk’ heeft, zal de actieknop Status de status van de terminal lezen en op het scherm tonen. De waarde van de terminalstatus is normaal gesproken ‘Terminal OK’, maar kan ook aangeven dat er fouten zijn in de configuratie van de terminal. Tabel 4-1 toont de mogelijke waarden van terminalstatus en hun betekenis. TERMINALSTATUS Terminal OK Terminal needs to be configured Config CRC error [file] not complete [field] not set Blacklist not sorted No producten loaded Unknown [field] Not all necessary timetables loaded Missing coin currencies Missing bank note currencies
BESCHRIJVING OK De configuratie die de terminal heeft ontvangen is niet juist Er was een foutmelding gedurende de transmissie van de configuratie Het bestand [file] is niet in zijn geheel ontvangen Het veld [field] heeft geen waarde gekregen (bijv. sitecode) De zwarte lijst is niet gesorteerd Een terminal moet tenminste één product hebben De waarde van het veld [field] is onbekend Niet alle tijdstabellen die in de configuratie voorkomen zijn in de terminal geladen De muntvaluta’s van alle munten die in gebruik zijn dienen een waarde te hebben De bankbiljetvaluta’s van alle bankbiljetten die in gebruik zijn dienen een waarde te hebben
Tabel 4-1 Mogelijke waarden van de terminalstatus van een terminal met connectie ‘Netwerk’
106
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Zo gebruikt u de actieknop Status voor een terminal met connectie ‘Netwerk’: Kies menu Terminals. Kies Terminals. Selecteer de terminal waarvan u de status wilt uitvinden. Klik op de tab ‘Overige’. Klik Status. Als er geen actieve netwerkverbinding is met de terminal ziet u de boodschap ‘Kan deze terminal niet benaderen: [IP adres]’. Als er wel een actieve netwerkverbinding is met de terminal ziet u op het scherm de waarde van de terminalstatus, die u kunt interpreteren met behulp van Tabel 4-1. 6. Klik OK. 1. 2. 3. 4. 5.
4.1.2.3.2 De actieknop Diagnose Met de actieknop Diagnose kunt u, als er een actieve verbinding met de terminal is, de inhoud van een bestand bekijken dat wordt bewaard in de Magnabox van de terminal en dat bepaalde gegevens bevat over de werking van de Magnabox. Zo gebruikt u de actieknop Diagnose voor een terminal met connectie ‘Netwerk’ waarmee een actieve verbinding bestaat: Kies menu Terminals. Kies Terminals. Selecteer de terminal waarvoor u de actieknop Diagnose wilt gebruiken. Klik op de tab ‘Overige’. Klik Diagnose. U ziet de inhoud van het bestand ‘diagnose.txt’ dat wordt gelezen uit de Magnabox van de geselecteerde terminal (Figuur 4-6). Als er geen actieve netwerkverbinding is met de terminal ziet u de boodschap ‘Kan deze terminal niet benaderen’. 6. Als u de inhoud van het bestand ‘diagnose.txt’ wilt printen, klik Print. 7. Klik OK om terug te keren naar het gegevensscherm van terminals. 1. 2. 3. 4. 5.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
107
Figuur 4-6 Het scherm dat verschijnt bij gebruik van de actieknop Diagnose
4.1.2.4 Het tabblad ‘Overige’ Op het tabblad ‘Overige’ kunt u een aantal velden van de geselecteerde terminal zien en wijzigen. De velden van het tabblad ‘Overige’ worden hieronder opgesomd en uitgelegd: 1) Welkomsttekst: wanneer de terminal niet actief is worden twee schermen afwisselend getoond op de display. Dit veld bevat de eerste regel van het eerste scherm. Wanneer geen waarde wordt toegekend aan dit veld, wordt op de eerste regel standaard “WELKOM” getoond. De tweede regel zal altijd “UW PAS AUB” zijn. Het tweede scherm toont de datum en de tijd. Dit veld zal alleen zichtbaar zijn voor sites waar geen gebruik wordt gemaakt van terminalprofielen, d.w.z. waar het veld ‘Terminalprofielen’ op het tabblad ‘Terminalconfiguratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen is niet aangevinkt (§8.1.2.5). Voor sites waar wel terminalprofielen worden gebruikt, wordt dit veld getoond op het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminalprofielen (§5.1.1). 2) Welkomsttekst2: als dit veld een waarde krijgt zullen als de terminal niet actief is drie in plaats van twee schermen afwisselend worden getoond (zie boven). Het derde scherm toont de tekst die in dit veld wordt ingevuld. De opmaak van de tekst op de display kan worden bestuurd door commando’s in de tekst te plaatsen. De Magnabox zal deze herkennen en implementeren. De commando’s voor een tekstregel moeten aan het begin van de tekst van die regel staan. De commando’s zijn: a) ‘\c’ centreer de tekst op de display b) ‘\l’ lijn de tekst links aan c) ‘\r’ lijn de tekst rechts aan d) ‘\n’ nieuwe regel
108
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
3) 4) 5) 6) 7)
e) ‘\1’ deze tekst moet op de eerste regel komen f) ‘\2’ deze tekst moet op de tweede regel komen g) ‘\3’ deze tekst moet op de derde regel komen h) ‘\4’ deze tekst moet op de vierde regel komen Dit veld zal alleen zichtbaar zijn voor sites waar geen gebruik wordt gemaakt van terminalprofielen, d.w.z. waar het veld ‘Terminalprofielen’ op het tabblad ‘Terminalconfiguratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen is niet aangevinkt (§8.1.2.5). Voor sites waar wel terminalprofielen worden gebruikt, wordt dit veld getoond op het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminalprofielen (§5.1.1). Machineleverancier: de machineleverancier van de dispenser die bij de terminal hoort. Servicememo Memo Koptekst op bon: tekst die zal worden geprint bij opwaardeerstations en andere terminals waar ontvangstbewijzen worden geprint door een printer die wordt aangestuurd door de Magnabox. Voettekst op bon: tekst die zal worden geprint bij opwaardeerstations en andere terminals waar ontvangstbewijzen worden geprint door een printer die wordt aangestuurd door de Magnabox.
Figuur 4-7 Het tabblad ‘Overige’ van het gegevensscherm van terminals
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
109
4.1.3 De actieknoppen van het gegevensscherm van terminals U kunt de actieknoppen van het gegevensscherm van terminals gebruiken om gegevens op te halen van de terminals (terminaldata) of gegevens te sturen naar de terminals (configuratie) zoals wordt uitgelegd in de paragrafen §4.1.3.1 tot en met §4.1.3.4. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, moet deze uitwisseling van gegevens met een USB-stick respectieveljik met een handterminal worden gedaan. Zie de gebruikershandleiding van COMET software voor verdere uitleg van deze procedure bij gebruik van een handterminal. 4.1.3.1 De actieknop Configureren Veranderingen die worden aangebracht in de database van FacilityPro Manager leiden soms tot een gewijzigde configuratie van één of meerdere terminals. Voorbeelden zijn: 1) De prijzen van producten zijn gewijzigd in de tabel van producten. De terminals waar dat product (die producten) verkrijgbaar is (zijn) moeten een nieuwe configuratie ontvangen. 2) De zwarte lijst is gewijzigd. Alle terminals moeten een nieuwe configuratie ontvangen. De collector voert op gezette tijden (bijvoorbeeld elk uur) een polronde uit (zie §8.4.1.2, veld ‘Loop period (min)’), waarbij hij met alle terminals verbinding zoekt die een netwerkverbinding hebben (andere terminals worden met USB-stick of met een handterminal 3 gepold). Wanneer er wijzigingen zijn aangebracht in de configuratie van een terminal, wordt deze nieuwe configuratie bij de volgende polronde aan die terminal doorgegeven. Het kan echter voorkomen dat u een nieuwe configuratie onmiddellijk naar een terminal wilt sturen, en niet tot de volgende polronde wilt wachten. Daarvoor is de actieknop Configureren. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘Netwerk’ heeft, resulteert het gebruiken van deze actieknop in een vervroegde pol van de geselecteerde terminal, waarbij de gewijzigde configuratie naar de terminal wordt gestuurd. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, dient u liever de actieknoppen USB en iPAQ respectievelijk te gebruiken (§4.1.3.6 en §4.1.3.7) om configuraties te versturen. Het gebruik van de actieknop Configureren resulteert echter ook in het schrijven van de configuratiebestanden naar de USB-stick en de synchronisatemap van de PDA respectievelijk, zodat de configuratie naar de terminal zal worden geschreven zodra de terminal wordt uitgelezen met de USB-stick of met de PDA (na synchronisatie). Wat betreft het ophalen van de transactiegegevens en tellerstanden van die terminal moet u kiezen uit drie opties: 1) Configuratie zenden/geen terminaldata uitlezen: Noch de tellerstanden noch de transactiegegevens worden opgehaald, en de interim tellerstanden en cumulatieve tellerstanden worden dan ook niet op 0 gezet. Wij raden deze keuze af, daar omzetgegevens hierbij verloren kunnen gaan, bijvoorbeeld wanneer de nieuwe configuratie bepaalt dat een zeker product niet meer verkrijgbaar zal zijn bij die terminal. 3
Deze oplossing is verouderd en niet meer leverbaar, maar nog in gebruik bij sommige klanten
110
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
2) Configuratie zenden en terminaldata uitlezen: Zowel de tellerstanden als de transactiegegevens worden opgehaald van de terminal, waarbij de interim tellerstanden op 0 wordt gezet, maar de cumulatieve tellerstanden niet op 0 wordt gezet. (Dit is de standaardkeuze voor de actieknop Configureren). 3) Configuratie zenden, terminaldata uitlezen en cummulatieve tellerstanden op 0 zetten: Zowel de tellerstanden als de transactiegegevens worden opgehaald van de terminal, waarbij zowel de interim- als de cumulatieve tellerstanden op 0 worden gezet. Deze optie kan bijvoorbeeld worden gebruikt aan het begin van elk financieel boekjaar of elk studiejaar. Zo zendt u een nieuwe configuratie naar een terminal met de actieknop Configureren: 1. 2. 3. 4.
Kies menu Terminals. Kies Terminals. Selecteer de terminal waarnaar u een gewijzigde configuratie wilt opsturen. Klik Configureren. U ziet het dialoogscherm van Configureren (Figuur 4-8).
Figuur 4-8 Het dialoogscherm van de actieknop Configureren
5. Als u de terminaldata wilt ophalen van de terminal, en de nieuwe configuratie wilt sturen, maar niet de cumulatieve tellers op 0 wilt zetten, ga naar stap 8. 6. Als u niet de terminaldata wilt ophalen van de terminal voordat u de nieuwe configuratie stuurt, klik in het veld ‘Terminaldata uitlezen’ om de vink weg te halen en ga naar stap 8. Wij raden deze keuze af (zie boven). 7. Als u de terminaldata wilt ophalen van de terminal en de nieuwe configuratie wilt sturen, en bovendien de cumulatieve tellers op 0 wilt zetten, klik in het veld ‘Cumulatieven wissen’ om het aan te vinken. 8. Klik OK (of Annuleren om de actie af te breken). Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, worden de configuratiebestanden naar de USB-stick respectievelijk naar de synchronisatemap van de PDA geschreven, waarna u de boodschap ‘Gereed’ ziet (u kunt de verdere stappen overslaan). 9. Als het werkstation waarop u werkt, het werkstation is dat de collectorfunctie heeft voor de terminal waarnaar u probeert een nieuwe configuratie te sturen, (zie §4.1.1, veld
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
111
‘Collector’ van het terminalrecord), ga naar stap 10. Zo niet, dan zal FacilityPro Manager vanaf uw werkstation proberen verbinding te krijgen met de terminal via het netwerk. Wanneer er een verbinding tot stand komt, ga naar stap 11. Wanneer er geen verbinding tot stand gebracht kan worden, ziet u de boodschap ‘Dit werkstation heeft geen directe toegang tot de terminal. De collector een opdracht geven?’. Klik Ja om de Configureren te laten uitvoeren door de collector voor deze terminal (of klik Nee om de actie af te breken). Als het veld ‘Is collector’ van de collector voor deze terminal niet is aangevinkt (zie §8.4.1.1), ziet u de boodschap ‘Werkstation van deze terminal is geen collector.’ en wordt de actie afgebroken. Als de collector van deze terminal niet aan staat ziet u de boodschap ‘Collector is niet actief.’ en wordt de actie afgebroken. 10. Als er geen actieve netwerkverbinding is met de terminal ziet u de boodschap ‘Kan deze terminal niet benaderen’. Klik OK, de actie wordt afgebroken. 11. Het uitvoeren van de Configureren begint. Afhankelijk van de keuzes die u maakte in de voorgaande stappen, zal de terminaldata al dan niet worden opgehaald van de terminal, zullen de cumulatieve tellers al dan niet op 0 worden gezet, en zal de nieuwe configuratie naar de terminal worden gestuurd. Terwijl uitvoering van de Configureren aan de gang is ziet u een scherm waarop u de voortgang van de actie kunt volgen. Klik Annuleren wanneer u de actie wilt afbreken. Als de Configureren succesvol is ziet u de boodschap ‘Gereed’. 4.1.3.2 De actieknop Data uitlezen De collector voert op gezette tijden (bijvoorbeeld elk uur) een polronde uit (zie §8.4.1.2, veld ‘Loop period (min)’), waarbij hij met alle terminals verbinding zoekt die een netwerkverbinding hebben (andere terminals worden met een handterminal gepold). Bij elke polronde haalt de collector de transactiegegevens van de terminal op. Minder vaak, bijvoorbeeld eens per dag (zie §8.4.1.2.4) worden bovendien de tellerstanden van de terminal opgehaald. De tellers bevatten onder andere gegevens over omzettotalen per product, per gebruikersgroep, totaal aantal transacties, enz. De interim- en cumulatieve tellerstanden worden dan opgehaald, en de interim tellerstanden worden in de terminal op 0 gezet (de interim tellerstanden houden alle totalen bij vanaf de vorige uitlezing). Het kan echter voorkomen dat u onmiddellijk de gegevens van een terminal wilt ophalen, en niet tot de volgende polronde wilt wachten. Daarvoor is de actieknop Data uitlezen. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘Netwerk’ heeft, resulteert het gebruiken van deze actieknop in een vervroegde pol van de geselecteerde terminal, waarbij de tellerstanden en transactiegegevens van de terminal worden opgehaald en de interim tellerstanden in de terminal op 0 wordt gezet. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, dient u liever de actieknoppen USB en iPAQ respectievelijk te gebruiken (§4.1.3.6 en §4.1.3.7) om data uit te lezen. Het gebruik van de actieknop Data uitlezen resulteert echter ook in het zoeken naar gegevensbestanden voor deze terminal op de USB-stick of in de synchronisatemap van de PDA respectievelijk, en het importeren van de gevonden gegevens in de database. Als het veld ‘Alleen transacties ophalen’ op het tabblad ‘Instellingen’ van de terminal is aangevinkt (zie §4.1.1), kunt u nog wel de actieknop Data uitlezen gebruiken om gegevens op te halen van deze terminal.
112
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Zo haalt u de terminaldata op van een terminal met de actieknop Data uitlezen: Kies menu Terminals. Kies Terminals. Selecteer de terminal waarvan u de terminaldata wilt uitlezen. Klik Data uitlezen. U ziet de boodschap: ‘Terminaldata uitlezen van [terminalnaam].’. Klik OK (of Annuleren om de actie af te breken). Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, worden de gegevensbestanden van de USB-stick respectievelijk van de synchronisatemap van de PDA gelezen, waarna u de boodschap ‘Gereed’ ziet (u kunt de verdure stappen overslaan). 6. Als het werkstation waarop u werkt, het werkstation is dat de collectorfunctie heeft voor de terminal waarvan de terminaldata probeert op te halen, (zie §4.1.1, veld ‘Collector’ van het terminalrecord), ga naar stap 7. Zo niet, dan zal FacilityPro Manager vanaf uw werkstation proberen verbinding te krijgen met de terminal via het netwerk. Wanneer er een verbinding tot stand komt, ga naar stap 8. Wanneer er geen verbinding tot stand gebracht kan worden, ziet u de boodschap ‘Dit werkstation heeft geen directe toegang tot de terminal. De collector een opdracht geven?’. Klik Ja om de actie Data uitlezen te laten uitvoeren door de collector voor deze terminal (of klik Nee om de actie af te breken). Als het veld ‘Is collector’ van de collector voor deze terminal niet is aangevinkt (zie §8.4.1.1), ziet u de boodschap ‘Werkstation van deze terminal is geen collector.’ en wordt de actie afgebroken. Als de collector van deze terminal niet aan staat ziet u de boodschap ‘Collector is niet actief.’ en wordt de actie afgebroken. 7. Als er geen actieve netwerkverbinding is met de terminal ziet u de boodschap ‘Kan deze terminal niet benaderen’. Klik OK, de actie wordt afgebroken. 8. Het uitvoeren van de actie Data uitlezen begint. De gegevens worden opgehaald van de terminals en in de database gezet. Terwijl uitvoering van de actie aan de gang is ziet u een scherm waarop u de voortgang van de actie kunt volgen. Klik Annuleren wanneer u de actie wilt afbreken. Als de actie succesvol is ziet u de boodschap ‘Gereed’. 1. 2. 3. 4. 5.
4.1.3.3 De actieknop Alles configureren Met de actieknop Alles configureren kunt u in één keer een nieuwe configuratie sturen naar alle terminals die dezelfde waarde hebben in het veld ‘Connectie’ als de geselecteerde terminal. Wanneer op het moment dat u de actieknop Alles configureren gebruikt de lijst van terminals is gegroepeerd, wordt de nieuwe configuratie alleen gestuurd naar de terminals binnen de geselecteerde groep met dezelfde waarde in het veld ‘Connectie’ als de geselecteerde terminal. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘Netwerk’ heeft, resulteert het gebruiken van de actieknop Alles configureren in een vervroegde pol van alle terminals (binnen de geselecteerde groep, als de lijst van terminals is gegroepeerd) die dezelfde waarde hebben in het veld ‘Connectie’ als de geselecteerde terminal, waarbij gewijzigde configuraties naar de terminals worden gestuurd. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, dient u liever de actieknoppen USB en iPAQ respectievelijk te gebruiken (§4.1.3.6 en §4.1.3.7) om configuraties te versturen. Het gebruik van de actieknop Alles configureren resulteert echter ook in het schrijven van de configuratiebestanden van alle
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
113
terminals (binnen de geselecteerde groep, als de lijst van terminals is gegroepeerd) die dezelfde waarde hebben in het veld ‘Connectie’ als de geselecteerde terminal naar de USB-stick of naar de synchronisatemap van de PDA respectievelijk, zodat de configuraties naar de terminals zullen worden geschreven zodra de terminals worden uitgelezen met de USB-stick of met de PDA (na synchronisatie). Wat betreft het ophalen van de transactiegegevens en tellerstanden van die terminals moet u kiezen uit drie opties: 1) Configuratie zenden/geen terminaldata uitlezen: Noch de tellerstanden noch de transactiegegevens worden opgehaald, en de interim tellerstanden en cumulatieve tellerstanden worden dan ook niet op 0 gezet. Wij raden deze keuze af, daar omzetgegevens hierbij verloren kunnen gaan, bijvoorbeeld wanneer een nieuwe configuratie bepaalt dat een zeker product niet meer verkrijgbaar zal zijn bij een terminal. 2) Configuratie zenden en terminaldata uitlezen: Zowel de tellerstanden als de transactiegegevens worden opgehaald van de terminal, waarbij de interim tellerstanden op 0 wordt gezet, maar de cumulatieve tellerstanden niet op 0 wordt gezet. (Dit is de standaardkeuze voor de actieknop Alles configureren). 3) Configuratie zenden, terminaldata uitlezen en cummulatieve tellerstanden op 0 zetten: Zowel de tellerstanden als de transactiegegevens worden opgehaald van de terminal, waarbij zowel de interim- als de cumulatieve tellerstanden op 0 worden gezet. Deze optie kan bijvoorbeeld worden gebruikt aan het begin van elk financieel boekjaar of elk studiejaar. Zo zendt u een nieuwe configuratie naar meerdere terminals tegelijkertijd met de actieknop Alles configureren: 1. Kies menu Terminals. 2. Kies Terminals. 3. Als u alleen een nieuwe configuratie wilt sturen naar de terminals (met een bepaald type connectie) van één bepaalde terminalgroep, machinetype, collector, locatie of machineleverancier, en niet naar alle terminals van de site met een bepaald type connectie, groepeer dan eerst de lijst van terminals door op het pijltje naast het veld rechts van het woord ‘Groepeer’ te klikken, en vervolgens het betreffende veld voor het groeperen te selecteren. 4. Selecteer één van de terminals die u wilt configureren. 5. Klik Alles configureren. U ziet het eerste Alles configureren dialoogscherm (Figuur 4-9). Als u in een ongegroepeerde lijst werkte ziet u meteen het tweede Alles configureren dialoogscherm (Figuur 4-10) en kunt u verder gaan met stap 8. 6. Geef aan of u alle terminals van de site met hetzelfde type connectie als de geselecteerde terminal wilt configureren of alleen die in dezelfde groepering zitten door de juiste optie te selecteren (radio button). 7. Klik OK. U ziet het tweede Alles configureren dialoogscherm (Figuur 4-10). 8. Als u de terminaldata wilt ophalen van de terminals, en de nieuwe configuraties wilt sturen, maar niet de cumulatieve tellerstanden op 0 wilt zetten, ga naar stap 11.
114
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
9. Als u niet de terminaldata wilt ophalen van de terminals voordat u de nieuwe configuraties stuurt, klik in het veld ‘Terminaldata uitlezen’ om de vink weg te halen en ga naar stap 11. Wij raden deze keuze af (zie boven). 10. Als u de terminaldata wilt ophalen van de terminals en de nieuwe configuraties wilt sturen, en bovendien de cumulatieve tellerstanden op 0 wilt zetten, klik in het veld ‘Cumulatieven wissen’ om het aan te vinken. 11. Als u tijdens het pollen van de actie Alles configureren op de hoogte wilt worden gebracht van foutmeldingen, in plaats van deze foutmeldingen pas te zien nadat de actie is voltooid, klik in het veld ‘Doorgaan bij eventuele fouten?’ om de vink weg te halen. 12. Klik OK. (Of klik Annuleren om de actie af te breken.) U ziet een boodschap waarin u kunt lezen naar hoeveel terminals een nieuwe configuratie gestuurd zal worden (Bijv. ‘9 terminal(s) wordt(en) geconfigureerd.’). 13. Klik OK. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, worden de configuratiebestanden voor de betreffende terminals naar de USB-stick respectievelijk naar de synchronisatemap van de PDA geschreven. U ziet na afloop een scherm met de resultaten van de actie Alles configureren, waarop voor elk van de betreffende terminals te zien is of er terminaldata is opgehaald van de USB-stick respectievelijk van de synchronisatemap van de PDA en of er configuratiebestanden zijn geschreven naar de USB-stick respectievelijk naar de synchronisatemap van de PDA. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘Netwerk’ heeft, zullen, afhankelijk van de keuzes die u maakte in voorgaande stappen de tellerstanden en transactiegegevens al dan niet worden opgehaald van de terminals, de cumulatieve tellerstanden al dan niet op 0 worden gezet, en zullen de nieuwe configuraties naar de terminals worden gestuurd. U ziet na afloop een scherm met de resultaten van de actie Alles configureren. Hierop ziet u een lijst van de terminals waarnaar een nieuwe configuratie werd gestuurd en voor elk van die terminals kunt u zien of de pol succesvol was of welke foutmelding er voor die terminal was (Figuur 4-11). De mogelijke foutmeldingen op dit scherm en hun betekenis staan in Tabel 4-2.
Figuur 4-9 Het eerste dialoogscherm van de actieknop Alles configureren
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
115
Figuur 4-10 Het tweede dialoogscherm van de actieknop Alles configureren
14. Klik Print als u de resultaten van de actie Alles configureren wilt printen. 15. Klik OK om terug te keren naar het gegevensscherm van terminals.
Figuur 4-11 Het resultatenscherm van de actieknop Alles configureren
116
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Foutmelding ‘Collector is niet actief’
‘Werkstation van deze terminal is geen collector’
‘Kan deze terminal niet benaderen’ ‘De collector heeft de opdracht niet uitgevoerd’
Betekent FacilityPro Manager probeerde de actie uit te laten voeren door de collector voor deze terminal, maar die collector loopt niet FacilityPro Manager probeerde de actie uit te laten voeren door de collector voor deze terminal, maar de collectorfunctie van dat werkstation staat niet aan (zie veld ‘Is collector’ van het werkstation in §8.4.1.1), Er is geen actieve netwerkverbinding met deze terminal FacilityPro Manager probeerde de actie uit te laten voeren door de collector voor deze terminal, maar er is geen actieve netwerkverbinding tussen die collector en de terminal dus de actie is niet uitgevoerd
Tabel 4-2 Mogelijke foutmeldingen op het resultatenscherm van de actieknoppen Alles configureren en Alle data uitlezen
4.1.3.4 De actieknop Alle data uitlezen Met de actieknop Alle data uitlezen kunt u in één keer de terminaldata ophalen van alle terminals die dezelfde waarde hebben in het veld ‘Connectie’ als de geselecteerde terminal. Wanneer op het moment dat u de actieknop Alle data uitlezen gebruikt de lijst van terminals is gegroepeerd, wordt de terminaldata alleen opgehaald van de terminals binnen de geselecteerde groep met dezelfde waarde in het veld ‘Connectie’ als de geselecteerde terminal. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘Netwerk’ heeft, resulteert het gebruiken van deze actieknop in een vervroegde pol alle terminals (binnen de geselecteerde groep, als de lijst van terminals is gegroepeerd) die dezelfde waarde hebben in het veld ‘Connectie’ als de geselecteerde terminal, waarbij de tellerstanden en transactiegegevens van de terminals worden opgehaald en de interim tellerstanden in de terminals op 0 wordt gezet. Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, dient u liever de actieknoppen USB en iPAQ respectievelijk te gebruiken (§4.1.3.6 en §4.1.3.7) om data uit te lezen. Het gebruik van de actieknop Alle data uitlezen resulteert echter ook in het zoeken naar gegevensbestanden op de USB-stick respectievelijk in de synchronisatemap van de PDA voor alle terminals (binnen de geselecteerde groep, als de lijst van terminals is gegroepeerd) die dezelfde waarde hebben in het veld ‘Connectie’ als de geselecteerde terminal, en het importeren van de gevonden gegevens in de database. Als het veld ‘Alleen transacties ophalen’ op het tabblad ‘Instellingen’ van één van de terminals is aangevinkt (zie §4.1.1), zult u de terminaldata van die terminal niet kunnen ophalen met de actieknop Alle data uitlezen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
117
Zo haalt u de terminaldata op van meerdere terminals tegelijk met de actieknop Alle terminal uitlezen: 1. Kies menu Terminals. 2. Kies Terminals. 3. Als u alleen de terminaldata wilt ophalen van de terminals (met een bepaald type connectie) van één bepaalde terminalgroep, machinetype, collector, locatie of machineleverancier, en niet naar alle terminals van de site met een bepaald type connectie, groepeer dan eerst de lijst van terminals door op het pijltje naast het veld rechts van het woord ‘Groepeer’ te klikken, en vervolgens het betreffende veld voor het groeperen te selecteren. 4. Selecteer één van de terminals die u wilt uitlezen. 5. Klik Alle data uitlezen. Tenzij u in een ongegroepeerde lijst werkte (ga dan naar stap 8) ziet u een dialoogscherm als in Figuur 4-12.
Figuur 4-12
6. Geef aan of u alle terminals van de site met hetzelfde type connectie als de geselecteerde terminal wilt uitlezen of alleen die in dezelfde groepering zitten door de juiste optie te selecteren (radio button). 7. Klik OK. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 4-13.
Figuur 4-13
118
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
8. Klik Ja als u wilt dat FacilityPro Manager eerst van de terminals de terminaldata ophaalt en daarna een scherm toont met de resultaten van de actie Alle data uitlezen. Wanneer u Nee klikt zult u na het pollen van elke terminal op de hoogte worden gebracht van de resultaten van de pol bij die terminal. Wanneer de laatste terminal is gepold zult u een scherm zien met alle resultaten van de actie Alle data uitlezen (als boven). Als het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals de waarde ‘USB’ of ‘Handterminal’ heeft, worden de gegevensbestanden van de USB-stick respectievelijk van de synchronisatemap van de PDA ingelezen, waarna u een scherm ziet met de resultaten (u kunt dan de volgende stap overslaan). 9. FacilityPro Manager begint met de actie Alle data uitlezen door met alle betreffende terminals één voor één verbinding te zoeken, de terminaldata op te halen en die in de database op te slaan. U ziet na afloop een scherm met de resultaten van de actie Alle data uitlezen. Hierop ziet u een lijst van de terminals waarvan de terminaldata werd opgehaald en voor elk van die terminals kunt u zien of de pol succesvol was of welke foutmelding er voor die terminal was (Figuur 4-14). De mogelijke foutmeldingen op dit scherm en hun betekenis staan in Tabel 4-2. 10. Klik Print als u de resultaten van de actie Alle data uitlezen wilt printen. 11. Klik OK om terug te keren naar het gegevensscherm van terminals.
Figuur 4-14 Het resultatenscherm van de actieknop Alle data uitlezen
4.1.3.5 De actieknop Chipknip De actieknop Chipknip heeft tot gevolg dat van de geselecteerde terminal de Chipknip transacties worden opgehaald. De actieknop is alleen zichtbaar op een site waar Chipknip wordt gebruikt.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
119
Wanneer Chipknip op een terminal is geactiveerd zal in het veld ‘Chipknip map’ van siteinstellingen (voor de hele site) of van het werkstation dat de terminal uitleest (voor uitlezingen vanaf dat werkstation) zijn ingevuld wat de synchronisatiemap is voor Chipknip transacties. Wanneer de actieknop Chipknip wordt gebruikt, worden de Chipknip transacties uit de terminal gelezen en opgeslagen in de synchronisatiemap. Daar worden ze ingelezen door de Chipknip module (ook wel ICS genoemd) van FacilityPro Manager. Als er in de synchronisatiemap bestanden klaar staan die van Equens zijn ontvangen voor die terminal worden die in de terminal gezet door de actie Chipknip. Voor meer informatie verwijzen wij naar de handleiding van de Chipknip module. Klikt u op de actieknop Chipknip terwijl een terminal is geselecteerd waarop geen Chipknip kaarten worden geaccepteerd, dan krijgt u de melding zoals in Figuur 4-15.
Figuur 4-15
4.1.3.6 De actieknop USB: configureren en data uitlezen van USB terminals De actieknop USB is alleen relevant voor sites waar terminals worden gebruikt met de waarde ‘USB’ in het veld ‘Connectie’. Als er in de database niet tenminste één zo’n terminal is aangemaakt is de actieknop niet actief (wordt grijs getoond). Het gebruik van deze actieknop vormt een onderdeel van het proces van het uitlezen van de data van en/of het versturen van nieuwe configuraties naar een enkele, meerdere of alle terminals die de waarde ‘USB’ hebben in het veld ‘Connectie’ van het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals. Zulke terminals hebben een ingebouwde USB-module (een interne USB-stick) in de Magnabox waar de data van de tellers in de Magnabox dagelijks op een vast tijdstip één maal wordt opgeslagen, waar dus een collectie per dag staat opgeslagen. Voor het uitlezen van data dient men eerst de externe USB-stick in de USB-poort van de Magnabox in te steken. De al opgeslagen data wordt dan van de interne naar de externe USBstick gekopieerd. Tegelijkertijd wordt de data over de transacties vanaf de laatste collectie tot nu opgeslagen op beide USB-sticks. Nadat op deze manier van één of meerdere terminals de gegevens zijn opgehaald, kan de actieknop USB worden gebruikt om de data van de USB-stick in de FPM database te importeren. Voor het verzenden van nieuwe configuraties naar USB-terminals, dient met eerst de externe USB-stick aan te sluiten op de PC en vanuit FPM de actieknop USB te gebruiken, waardoor de nieuwe configuraties op de USB-stick worden geschreven. Daarna moet dan de USB-stick 120
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
worden ingestoken in de USB-poort van de Magnabox van elke terminal. De configuraties worden dan naar de terminal geschreven. Voor een effectieve communicatie tussen FPM en de USB-terminals raden wij aan een hoge kwaliteit USB-stick te gebruiken en een firmwareversie van 3.91 of hoger in de Magnaboxen te programmeren. Vanaf die versie worden meldingen op de display van de Magnabox getoond om aan te geven wanneer het uitlezen van de data, die start als de USB-stick wordt ingestoken, is afgerond. Bij lagere versies is dat alleen te zien aan een knipperende led, die ophoudt te knipperen als de uitlezing compleet is. Dat vereist dat de USB-stick een led heeft. Het uitlezen van gegevens kan veel tijd in beslag nemen, vooral wanneer de terminal al langere tijd niet is uitgelezen. Als u de actieknop USB gebruikt voert FacilityPro Manager de volgende stappen uit voor iedere terminal op de site met de waarde ‘USB’ in het veld ‘Connectie’: 1) De configuratiebestanden worden opgeslagen in de config map van de USB-stick (\CONFIG), in een submap met als naam het serienummer van de terminal (bijv. \CONFIG\MBX12345\). Als de USB-stick de volgende keer wordt ingestoken in de USBpoort van de Magnabox van die terminal, zal de nieuwe configuratie in de terminal worden geladen nadat de terminaldata zijn uitgelezen. 2) Als er gegevensbestanden staan opgeslagen in de terminaldatamap op de USB-stick (\AUDIT), in een submap met als naam het serienummer van de terminal, de datum waarop de gegevens werden opgeslagen in de terminal en een nummer, (bijv. \AUDIT\MBX12345\20091201.001\), zullen de terminaldata worden geïmporteerd in de database en vervolgens worden gewist van de USB-stick. Een acknowledge-bestand wordt op de USB-stick geschreven met information over welke gegevensbestanden succesvol warden geïmporteerd in de FPM database voor deze terminal. Wanneer de USB-stick ed volgende keer in de USB-poort van de Magnabox van de terminal wordt gestoken, zal dit acknowledge-bestand worden gelezen en weet de Magnabox dat de betreffende data veilig kan worden verwijderd uit de terminal. Zo leest u de gegevens uit van een USB-terminal of zet u een nieuwe configuratie in een USBterminal met de USB-stick bij de terminal: 1. Steek de USB-stick voor gegevensuitwisseling tussen FPM en de USB-terminals in de USB-poort van de Magnabox. De Magnabox display en de display van de kaartlezer tonen de melding “USB stick inserted”. Voor Magnaboxen met een firmwareversie lager dan 3.91 is er geen melding op de displays, maar begint het ledje op de USB-stick te knipperen (mits de USB-stick een led heeft). 2. Wacht op de meldingen “Reading configuration from USB stick”, “Writing audit to USB stick”, “Comparing audit on USB stick” en “Remove USB stick” en verwijder dan de USBstick. Ook hoort u als de gegevensuitwisseling is voltooid, biepjes totdat de USB-stick wordt uitgenomen. In het geval de firmwareversie lager is dan 3.91, wacht tot het ledje ophoudt met knipperen en verwijder dan de USB-stick. Alle beschikbare gegevens uit de terminal zijn nu opgelsagen op de USB-stick. Als er acknowledge-bestanden op de USBstick stonden voor eerdere collecties, zullen de betreffende bestanden nu zijn gewist van de interne USB-stick in de terminal. Als er een nieuwe configuratie voor de terminal op de USB-stick stond zal die naar de terminal zijn geschreven. FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
121
Zo leest u de gegevens uit van een USB-terminal of zet u een nieuwe configuratie in een USBterminal met de actieknop USB: 1. Kies menu Terminals. 2. Kies Terminals. 3. Steek de USB-stick voor gegevensuitwisseling tussen FPM en de USB-terminals in de USB-poort van het werkstation. In het veld ‘Terminaldata map’ op het tabblad ‘Settings’ van het gegevensscherm van site-instellingen (§8.1.1) moet het pad zijn ingevuld dat Windows toekent voor toegang tot de USB-stick (bijv. F:\). 4. Selecteer een USB-terminal waarvan u de gegevens wilt ophalen of waar u een nieuwe configuratie in wilt zetten. 5. Klik USB. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 4-16.
Figuur 4-16 Het dialoogscherm van de actieknop USB
6. Klik OK om alleen de terminalgegevens die op de USB-stick staan (omdat met die USBstick terminals zijn uitgelezen) in te lezen in de FPM database en geen nieuwe configuraties naar USB-terminals te sturen. U zie een dialoogscherm zoals hieronder.
Selecteer de radio button ‘Terminaldata uitlezen en configuraties schrijven’ en klik
122
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
vervolgens OK om zowel de terminalgegevens die op de USB-stick staan (omdat met die USB-stick terminals zijn uitgelezen) in te lezen in de FPM database, als nieuwe configuraties naar USB-terminals te sturen (u dient deze optie te kiezen wanneer er veranderingen zijn geweest in de terminalconfiguraties, bijvoorbeeld als nieuwe kaarten op de zwarte lijst zijn gezet, of als er prijzen veranderd zijn). U zie een dialoogscherm zoals hieronder.
7. Klik OK. All gegevens op de USB-stick in de map \audit zal worden ingelezen in de FPMdatabase. Afhankelijk van de keuzes in de voorgaande stappen, zullen de configuraties voor alle USB-terminals op de site al dan niet op de USB-stick worden geschreven in de map \config. U ziet een scherm met de resultaten van de actie. Wanneer de gegevens op de USB-stick worden herkend als gegevens die reeds eerder in de database zijn ingelezen, ziet u de melding ‘Deze terminaldata is al geïmporteerd.’. Dit kan voorkomen wanneer meerdere USB-sticks op de site worden gebruik om terminalgegevens uit te lezen. 8. De volgende keer dat de USB-stick in de Magnabox van een terminal wordt gestoken waarvan in stap 7 de gegevens van de USB-stick zijn ingelezen in de FPM database, of waarvoor in stap 7 een nieuwe configuratie op de USB-stick is geschreven, zullen de acknowledge bestanden voor de ingelezen gegevens worden ontvangen door de Magnabox en zullen de betreffende gegevensbestanden worden verwijderd van de interne USB-stick van die terminal, en/of zal de configuratie van de terminal worden geüpdatet. De configuratiebestanden zullen daarna worden verwijderd van de USB-stick. 4.1.3.7 De actieknop iPaq De actieknop iPaq is alleen relevant voor sites waar terminals worden gebruikt met de waarde ‘Handterminal’ in het veld ‘Connectie’. Als er in de database niet tenminste één zo’n terminal is aangemaakt is de actieknop iPaq onzichtbaar. De actieknop iPaq is alleen actief als er een PDA is aangesloten op het werkstation waarop FacilityPro Manager draait. Anders wordt de knop grijs getoond. Wanneer de actieknop iPaq wordt gebruikt worden voor alle terminals op de site waarvan het veld ‘Connectie’ de waarde ‘Handterminal’ heeft de volgende acties ondernomen:
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
123
1) Als er een gewijzigde configuratie is voor die terminal wordt het nieuwe configuratiebestand opgeslagen in de synchronisatiemap van de PDA. Zodoende zal bij de volgende synchronisatie het bestand op de PDA komen te staan en zal bij een volgend bezoek aan de terminal met de PDA de nieuwe configuratie in de terminal worden gezet. 2) Als er een bestand met terminladata op de PDA staat van die terminal, en dus ook in de synchronisatiemap, wordt de terminaladata ingelezen in de database en wordt vervolgens het bestand gewist van de synchronisatiemap zodat hij bij de volgende synchronisatie ook zal worden gewist van de PDA. Zie voor verdere uitleg van deze procedure de gebruikershandleiding van COMET, de door Magna Carta ontwikkelde software voor de uitwisseling van gegevens tussen FacilityPro Manager en een terminal met gebruik van een PDA.
4.2
Terminalgroepen
Door terminalgroepen te definiëren kunt u de terminals van de site groeperen volgens een andere indeling dan op machinetype of op locatie, zoals bijvoorbeeld op functionaliteit (kopieermachines, snackautomaten, toegangsterminals, enz.). Voor rapportagedoeleinden kan dit vaak nuttig zijn.
4.2.1 Een terminalgroep aanmaken in de database Het invoervlak van het gegevensscherm van terminalgroepen heeft slechts één veld, met de naam van de geselecteerde terminalgroep. Om een nieuwe terminalgroep aan te maken in de database, zult u dat veld een waarde moeten geven. Zo maakt u een nieuwe terminalgroep aan: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
124
Kies menu Terminals. Kies Terminalgroepen. U ziet het gegevensscherm van terminalgroepen (Figuur 4-17). Klik Nieuw. Klik in het veld ‘Terminalgroep’. Type de naam van de nieuwe terminalgroep. Klik Toepassen. Klik OK. De nieuwe terminalgroep wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe terminalgroep.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 4-17 Het gegevensscherm van terminalgroepen
4.3
Machinetypes
Wanneer u een nieuwe dispenser koopt, bijvoorbeeld een frisdrankautomaat, of een nieuwe kopieermachine, kan het zijn dat het een nieuw machinetype betreft, die nog niet in de database van de site is opgenomen. U zult dan een nieuw machinetype moeten aanmaken in de tabel van machinetypes, waarin de gegevens komen die FacilityPro Manager nodig heeft om met de nieuwe dispenser te communiceren. De tabbladen van het gegevensscherm van machinetypes Het gegevensscherm van terminals heeft de tabbladen: ‘Parameters en ‘Instellingen bedragen’. Één van deze tabbladen is steeds het actieve tabblad, en u ziet altijd op het scherm alleen die gegevens van een terminal die op het actieve tabblad staan. Op elk tabblad kunt u een ander deel van de gegevens van een machinetyperecord zien of bewerken. Boven de tabbladen, bovenaan het invoervlak van het gegevensscherm van machinetypes, staan drie velden: ‘Machinetype’, ‘Unittype’ and ‘Max. producten’. Deze velden zijn dus zichtbaar onafhankelijk van welk tabblad actief is. Het tabblad ‘Parameters’ bevat de kerngegevens van een machinetype, en wordt besproken in §4.3.1.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
125
Het tabblad ‘Instellingen bedragen’ zal alleen zichtbaar zijn wanneer de geselecteerde machinetype een waarde heeft in het veld ‘Unittype’, die aangeeft dat het een opwaardeerdstation is. U zult dit tabblad gebruiken om vast te leggen welke munten, bankbiljetten of geldbedragen worden gebruikt in de modules van de terminals van dit machinetype die geldbedragen verwerken: de muntproever, de biljetlezer, de hoppers en/of de Point of Sale terminal (zie §4.3.2.1).
4.3.1 Een machinetype aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van machinetypes (als het tabblad ‘Parameters’ actief is) worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Machinetype*: de naam van het machinetype. 2) Unittype*: dit veld bepaalt de interface tussen de terminal (Magnabox) en de dispenser. FacilityPro Manager kent veertien unittypes. Een nieuwe dispenser kan alleen aan uw elektronische transactiesysteem worden gekoppeld wanneer het van één van die veertien unittypes is. Afhankelijk van het unittype zullen door de gebruiker een aantal parameterwaarden moeten worden ingevuld voor het nieuwe machinetype. Zowel het unittype van de nieuwe dispenser als de in te vullen parameterwaarden zult u moeten halen uit de documentatie bij de nieuwe dispenser. 3) Max. producten*: dit veld bepaalt hoeveel producten dispensers van dit machinetype kunnen bevatten. Dit hangt af van het aantal serviceslots die de dispenser heeft. Als een kopieermachine alleen A4 kan kopiëren zal de waarde van ‘Max. producten’ 1 zijn. In een snackautomaat kunnen soms wel twintig verschillende producten worden aangeboden. 4) Valuta: al shier een valutasoort is gekozen, zult u de machinetypes voor opwaardeerstations van andere valutasoorten niet zien. Dit veld is alleen zichtbaar als de ingelogde beheerder het autorisatieniveau ‘beschikbaar’ heeft voor ‘Tools.databasescript uitvoeren’ (§8.3.1). 5) Parameters: dit is eigenlik een tabblad met daarop een tabel met de waarden van de parameters die behoren bij het unittype dat is ingevuld in het veld ‘Unittype’. 6) Memo: hier kan eventuele verdere informatie over het machinetype worden opgeslagen. Zo maakt u een nieuw machinetype aan: Kies menu Terminals. Kies Machinetypes. U ziet het gegevensscherm van machinetypes (Figuur 4-18). Klik Nieuw. Zorg dat de velden ‘Machinetype’ en ’Unittype’ de juiste waarde krijgen en wijzig alle andere velden waarvan u de waarde wilt aanpassen of invullen (zie §2.1.2.4). 5. Klik Toepassen. 6. Klik OK. Het nieuwe machinetype wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe machinetype. Als het nieuwe machinetype een waarde heeft in het veld ‘Unittype’ die aangeeft dat het een opwaardeerstation is, zult u aan de velden van het 1. 2. 3. 4.
126
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
tabblad ‘Instellingen bedragen’ een waarde moeten toekennen door de instructies in §4.3.2.1 te volgen.
Figuur 4-18 Het gegevensscherm van machinetypes
4.3.2 De tabbladen van het gegevensscherm van machinetypes Behalve het tabblad ‘Parameters’ is er op het gegevensscherm van machinetypes nog een ander tabblad dat alleen zichtbaar is voor opwaardeerstations en dat in de volgende paragraaf wordt besproken. 4.3.2.1 Het tabblad ‘Instellingen bedragen’ Het tabblad ‘Instellingen bedragen’ zal alleen zichtbaar zijn wanneer de geselecteerde machinetype een waarde heeft in het veld ‘Unittype’, die aangeeft dat het een opwaardeerstation is met modules die geldbedragen verwerken, zoals een muntproever of biljetlezer waar munten respectievelijk biljetten worden ingevoerd, de hoppers die munten uitbetalen, of een Point of Sale Terminal waarmee een kaart kan worden opgewaardeerd of betaald met een pinpas of met een kaart van een open e-purse systeem zoals Chipknip. Op het tabblad ‘Instellingen bedragen’ kunt u zien en wijzigen welke munten, bankbiljetten of geldbedragen worden gebruikt in de modules van de terminals van dit machinetype die
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
127
geldbedragen verwerken. Het tabblad ‘Instellingen bedragen’ bestaat uit een aantal tabellen. Het gebruik van deze tabellen wordt hieronder uitgelegd: 1)
Muntwaarden: de waarden in de kolom ‘Muntwaarden’ bepalen welke munten zullen worden geaccepteerd door de muntproever. De muntproever is geprogrammeerd om munten van een bepaalde munteenheid te accepteren. Elke rij van de tabel ‘Muntwaarden’ komt overeen met een munt van die munteenheid, oplopend van kleine naar grote muntwaarden. Als een bepaalde munt moet worden geaccepteerd door de muntproever, moet in de bijbehorende rij de waarde van die munt worden ingevuld in hoeveelheden van de kleinste valutaeenheid. Als een bepaalde munt niet moet worden geaccepteerd door de muntproever, moet in de bijbehorende rij de waarde ‘0’ worden ingevuld. Als de valuta Euro’s is, en de kleinste valutaeenheid dus de cent, betekent Tabel 4-3 dat de muntproever de volgende munten zal accepteren: 20 cent, 50 cent, 1 Euro en 2 Euro, en de volgende munten niet zal accepteren: 5 cent, 10 cent. 1 2 3 4 5 6
Muntwaarden 0 0 20 50 100 200
Tabel 4-3 Muntwaarden tabel
2) Muntvaluta’s : Deze table is standaard onzichtbaar. Het is alleen zichtbaar als een site in een periode van migratie is en van het ene muntsoort op het andere over gaat (bijvoorbeeld £ -> €). In dit geval heeft het veld ‘Omrekeningsdatum’ van siteinstellingen een waarde. Gewoonlijk zal de munteenheid die door de muntproever wordt geaccepteerd gelijk zijn aan de systeemvaluta (zie §8.1.2.2), en deze waarde wordt automatisch toegekend aan de corresponderende rij van de tabel ‘Muntvaluta’s’ wanneer een muntwaarde wordt toegekend aan de tabel ‘Muntwaarden’. De valuta van de munten die worden geaccepteerd door de muntproever wordt in de fabriek geconfigureerd, en kan alleen op hardwareniveau worden gewijzigd. Als de valuta anders is dan de systeemvaluta, moeten de waarden in de kolom ‘Muntvaluta’s’ worden gewijzigd door een andere waarde uit de dropdown lijst te kiezen. Tabel 4-4 betekent dat de muntproever Euro munten accepteert van de waarden bepaald in de tabel ‘Muntwaarden’.
128
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
1 2 3 4 5 6
Munt valuta’s Euro Euro Euro Euro Euro Euro
Tabel 4-4 Muntvaluta’s tabel voor Engelse Ponden
3)
Biljetwaarden: de waarden in de kolom ‘Biljetwaarden’ bepalen de geldwaarde van de bankbiljetten die zullen worden geaccepteerd door de biljetlezer, in hoeveelheden van de kleinste valutaeenheid. Als de valuta Euro’s is, en de kleinste valutaeenheid dus de cent, betekent Tabel 4-5 dat de biljetlezer de volgende bankbiljetten zal accepteren: 5 Euro, 10 Euro, 20 Euro en 50 Euro. 1 2 3 4
Biljetwaarden 500 1000 2000 5000
Tabel 4-5 Biljetwaarden tabel
Biljetvaluta’s: deze tabel werkt op dezelfde manier als de ‘Muntvaluta’s’ tabel (zie boven). 5) Hopperwaarden: de eerste kolom representeert de genummerde hoppers van de hoppermodule. De waarden van de kolom ‘Hopperwaarden’ bepalen de geldwaarde van de munten in elk van deze hoppers, in hoeveelheden van de kleinste valutaeenheid van de systeemvaluta (zie §8.1.2.2). Als de valuta Euro’s is, en de kleinste valutaeenheid dus de cent, betekent Tabel 4-6 dat (van rechts naar links) de eerste hopper 10 cent munten bevat, de tweede hopper 1 Euro munten, enz. De waarden die moeten worden ingevoerd in deze tabel hangen af van de hopperwielen in de hoppers van de hoppermodule van deze machinetype, en als andere waarden worden ingevuld zal de hardware daaraan aangepast dienen te worden: de hopperwielen zullen moeten worden vervangen daar elke munt een andere maat heeft. 4)
1 2 3 4
Hopperwaarden 200 50 100 10
Tabel 4-6 Hopperwaarden tabel
6)
Hopper bijvul preset: de eerste kolom representeert de genummerde hoppers van de hoppermodule. De waarden van de kolom ‘Hopper bijvul preset’ bepalen de totale geldwaarde van de munten die aan elk van de hoppers zullen worden toegevoegd, in hoeveelheden van de kleinste valutaeenheid van de systeemvaluta
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
129
(zie §8.1.2.2), voor elke hopper bijvulopdracht die op de terminal wordt gegeven. Als de tabel ‘Hopperwaarden’ is ingevuld zoals in Tabel 4-6, betekent Tabel 4-7 dat elk van de hoppers met 50 munten tegelijk wordt bijgevuld. 1 2 3 4
Hopper bijvul preset 500 5000 2500 10000
Tabel 4-7 Hopper bijvul preset tabel
7)
Hopper max. niveau: de eerste kolom representeert de genummerde hoppers van de hoppermodule. De waarden in de tweede kolom bepalen het maximal aantal munten dat in elk van deze hoppers kan worden bevat. De maximale waarde die voor elke hopper kan worden ingevuld hangt af van het type munt dat in die hopper zit. Wij raden aan voor de meeste munten een waarde van 200 in te vullen (Tabel 4-8). 1 2 3 4
Hopper max. niveau 200 200 200 200
Tabel 4-8 Hopper max. niveau tabel
8)
Bedragen voor cashless opwaardeer: de waarden in de kolom ‘Bedragen voor cashless opwaardeer’ bepalen de geldbedragen waarmee een kaarthouder bij het opwaardeerstation zijn kaart kan opwaarderen met een pinpas of een kaart van een open e-purse systeem zoals Chipknip, of vanaf zijn salaristegoed, in hoeveelheden van de kleinste valutaeenheid van de systeemvaluta (zie §8.1.2.2). De gebruiker kan uit een menu op het opwaardeerstation kiezen tussen de beschikbare bedragen. Als de valuta Euro’s is, en de kleinste valutaeenheid dus de cent, betekent Tabel 4-9 dat de gebruiker van het opwaardeerstation zijn kaart kan opwaarderen met 2 Euro, 5 Euro, enz., tot en met 100 Euro. 1 2 3 4 5 6
Bedragen voor cashless opwaardeer 200 500 1000 2000 5000 10000
Tabel 4-9 Bedragen voor cashless opwaardeer tabel
130
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 4-19 Het tabblad ‘Instellingen bedragen’ van het gegevensscherm van machinetypes (tabel muntwaarden)
4.3.3 De actieknoppen van het gegevensscherm van machinetypes
4.3.3.1 De actieknop Parameter toevoegen Het gegevensscherm van machinetypes kent één actieknop: Parameter toevoegen Deze actieknop gebruikt u wanneer u een parameter wilt toevoegen aan de lijst van parameters van een unittype. Dit kan een bestaande parameter zijn, die al in de database van FacilityPro Manager staat. Maar het kan ook een nieuwe parameter zijn. De database bevat een tabel met alle parameters die aan FacilityPro Manager bekend zijn. De actieknop Parameter toevoegen kan ook worden gebruikt om een parameter te verwijderen van de lijst van parameters van een bepaalde unittype.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
131
Zo voegt u een parameter toe aan de lijst van parameters van een unittype: 1. 2. 3. 4.
Kies menu Terminals. Kies Machinetypes. Klik Wijzigen. Klik Parameter toevoegen. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 4-20.
Figuur 4-20 Het dialoogscherm van de actieknop Parameter toevoegen
5. Als de parameter die u wilt toevoegen al bestaat in de database, klik op het pijltje naast het veld ‘Parameter’. U ziet een lijst van de aan FacilityPro Manager bekende parameters. Als de parameter die u wilt toevoegen nog niet bestaat in de database, klik in het veld ‘Parameter’. 6. Selecteer de parameter die u wilt toevoegen of type de naam van de nieuwe parameter. 7. Klik op het pijltje naast het veld ‘Unittype’. U ziet een lijst van de bestaande unittypes. 8. Selecteer het unittype waarvoor u een parameter wilt toevoegen. 9. Als de parameter die u wilt toevoegen nog niet bestaat, klik in het veld ‘Min. waarde’ en type de minimumwaarde voor deze parameter. (Als de parameter die u wilt toevoegen al bestaat zullen de velden ‘Min. Waarde’ en ‘Max. Waarde’ automatisch ingevuld zijn toen u in stap 6 de parameter selecteerde). 10. Als de parameter die u wilt toevoegen nog niet bestaat, klik in het veld ‘Max. waarde’ en type de maximumwaarde voor deze parameter. 11. Klik OK. Als de parameter die u wilt toevoegen nog niet bestaat ziet u de boodschap ‘Parameter bestaat nog niet. Toevoegen aan lijst?’. Klik Ja. De parameter is nu toegevoegd aan de lijst van parameters van het unittype dat u hebt geselecteerd in stap
132
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
8. U moet alle machinetypes van dat unittype wijzigen om een juiste waarde toe te kennen aan deze nieuwe parameter. (Als de parameter die u heeft toegevoegd nog niet bestond is het nu opgenomen in de database als een aan FacilityPro Manager bekende parameter.) Zo verwijdert u een parameter van de lijst van parameters van een bepaald unittype: Kies menu Terminals. Kies Machinetypes. Klik Wijzigen. Klik Parameter toevoegen. Klik op het pijltje naast het veld ‘Parameter’. U ziet een lijst van de aan FacilityPro Manager bekende parameters. 6. Selecteer de parameter die u wilt verwijderen. 7. Klik op het pijltje naast het veld ‘Unittype’. U ziet een lijst van unittypes. 8. Selecteer het unittype waarvoor u de parameter wilt verwijderen. 9. Klik in het veld ‘Verwijderen’ om het aan te vinken. 10. Klik OK. 1. 2. 3. 4. 5.
4.3.3.2 De actieknop USB De actieknop USB is alleen relevant voor sites waar terminals worden gebruikt met de waarde ‘USB’ in het veld ‘Connectie’. Als er in de database niet tenminste één zo’n terminal is aangemaakt is de actieknop niet actief (wordt grijs getoond). De actieknop USB kan worden gebruikt om generieke configuratiebestanden voor alle terminals van een bepaalde machinetype naar een USB-stick te schrijven. Als de USB-stick wordt inegstoken in de USB-poort van een terminal van deze machinetype die nog geen configuratie heeft, zal deze generieke configuratie in de terminal worden geladen. Volg de instructies in §4.1.3.6 onder het kopje “Zo leest u de gegevens uit van een USB-terminal of zet u een nieuwe configuratie in een USB-terminal met de USB-stick bij de terminal” om de configuratie in de terminal te laden). Deze functionaliteit maakt het mogelijk een groot aantal terminals tijdens de installatiefase van een nieuwe site te configureren, zelfs als de Magnaboxnummers van die terminals nog niet bekend zijn, zoals meestal het geval is bij de installatie van terminals die handmatig uitgelezen en geconfigureerd zullen gaan worden. De generieke configuratie wordt ingelezen van de terminal met het betreffende machinetype met het laagste terminalID. Zo schrijft u generieke configuratiebestanden naar een USB-stick: 1. Zorg dat voor alle terminals die de generieke configuratie moeten krijgen de juiste producten zijn ingevuld op het tabblad ‘Producten’. Vul eerst het tabblad ‘Producten’ voor een van de terminals in (§4.1.2.1.1 Invullen welke ‘Producten’ verkrijgbaar zijn bij een terminal of §4.1.2.1.2 Invullen welke ‘Producten’ verkrijgbaar zijn bij een terminal met een terminalprofiel). Kopieer dan de productlijst naar alle terminals met de actieknop Producten kopiëren… op het tabblad ‘Producten’ (§4.1.2.1.3), of, als
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
133
2. 3. 4. 5.
terminalprofielen worden gebruikt, door hetzelfde terminalprofiel te kiezen voor alle betreffende terminals. Kies menu Terminals. Kies Machinetypes. Selecteer het machinetype waarvoor u generieke configuratiebestanden naar de USBstick wilt schrijven. (Als u voor alle machinetypes generieke configuratiebestanden naar de USB-stick wilt schrijven kunt u deze stap overslaan.) Klik USB. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 4-21.
Figuur 4-21
6. Selecteer de juiste radio button om alleen voor terminals van het geselecteerde machinetype configuratiebestanden naar de USB-stick te schrijven of voor alle machinetypes. 7. Klik OK. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 4-22.
Figuur 4-22
8. Klik OK. De configuratiebestanden worden naar de USB-stick geschreven en u ziet op het scherm de resultaten van de actie (Figuur 4-23). De configuratie is opgeslagen in een map op de USB-stick met de naam config\[unittype].[descriptorversie]\[machinetype] en bestaat uit bestanden met de naam .
134
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 4-23
4.4
Locaties
Een locatie is de fysieke plaats waar een terminal en de bijbehorende dispenser zich bevinden. Sommige sites zijn zo groot, zelfs eventueel gehuisvest in meerdere gebouwen, dat het beheren van het systeem vergemakkelijkt wordt door het definiëren van locaties. FacilityPro Manager biedt de mogelijkheid niet alleen de locatie van de terminal te definieren, maar ook de sublocatie 1 binnen die locatie en de sublocatie 2 binnen die subloactie 1. Op deze manier kunt u bijvoorbeeld voor een site die zich uitstrekt over meerdere steden in meerdere provincies in de locatie de provincie vastleggen, in sublocatie 1 de naam van de stad zetten en in sublocatie 2 op welke verdieping en/of in welk gebouw of welke vleugel de terminal zich bevindt (RODE TOREN, A3). U kunt dan rapporten genereren per provincie, per stad en/of per sublocatie 2.
4.4.1 Een locatie aanmaken in de database Het invoervlak van het gegevensscherm van locaties heeft slechts twee velden, met de naam van de geselecteerde locatie en eventuele opmerkingen over die locatie. Om een nieuwe locatie aan te maken in de database, zult u in ieder geval het naamveld een waarde moeten geven. Zo maakt u een nieuw locatie aan: 1. Kies menu Terminals. 2. Kies Locaties (en als er een submenu verschijnt, kies dan opnieuw Locaties). U ziet het gegevensscherm van locaties (Figuur 4-24).
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
135
Figuur 4-24 Het gegevensscherm van locaties
3. 4. 5. 6.
Klik Nieuw. Vul het veld ‘Locatie’ in en desgewenst het veld ‘Opmerking’. Klik Toepassen. Klik OK. De nieuwe locatie wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe locatie.
4.4.2 Een sublocatie aanmaken in de database De invoervlakken van de gegevensschermen van sublocaties 1/sublocaties 2 hebben drie velden, met de naam van de geselecteerde sublocatie, de locatie/sublocatie 1 waar de sublocatie 1/sublocatie 2 bij hoort en eventuele opmerkingen over de sublocatie. Om een nieuwe sublocatie aan te maken in de database, zult u in ieder geval het veld ‘Sublocatie 1’/ ‘Sublocatie 2’ een waarde moeten geven en het veld ‘Locatie’/’Sublocatie 1’. Zo maakt u een nieuwe sublocatie aan: 1. Kies menu Terminals.
136
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
2. Kies Locaties en dan Sublocaties 1 of Sublocaties 2. U ziet het gegevensscherm van sublocaties 1 of 2 (Figuur 4-25). 3. Klik Nieuw. 4. Vul het veld ‘Sublocatie 1’ (of ‘Sublocatie 2’) in en desgewenst het veld ‘Opmerking’. 5. Wijzig desgewenst de waarde van het veld ‘Locatie’/ ‘Sublocatie 1’. 6. Klik Toepassen. 7. Klik OK. De nieuwe sublocatie wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe sublocatie.
Figuur 4-25 Het gegevensscherm van sublocaties 1
4.5
Machineleveranciers
De machineleverancier is de leverancier van de dispenser bij een bepaalde terminal. Wanneer de dispenser bij een terminal defect is, kunt u eenvoudig via de hyperlink ‘Machineleverancier’ op het tabblad ‘Overige’ van het gegevensscherm van terminals de gegevens van de leverancier van die dispenser op uw scherm krijgen en hem bellen om het probleem te komen verhelpen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
137
4.5.1 Een machineleverancier aanmaken in de database Het invoervlak van het gegevensscherm van machineleveranciers heeft velden met de naam, het adres en de telefoonnummers van de geselecteerde machineleverancier. Om een nieuwe machineleverancier aan te maken in de database, zult u in ieder geval het naamveld een waarde moeten geven. Zo maakt u een nieuwe machineleverancier aan: 1. Kies menu Terminals. 2. Kies Machineleveranciers. U ziet het gegevensscherm van machineleveranciers (Figuur 4-26).
Figuur 4-26 Het gegevensscherm van machineleveranciers
3. Klik Nieuw. 4. Zorg dat het veld ‘Machineleverancier’ de juiste waarde krijgt en wijzig alle andere velden waarvan u de waarde wilt aanpassen of invullen (zie §2.1.2.4). 5. Klik Toepassen. 6. Klik OK. De nieuwe machineleverancier wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe machineleverancier.
138
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
5 Producten De essentie van een elektronisch transactiesysteem is het leveren van producten aan kaarthouders bij de verschillende terminals op de site, waarbij het recht om dat product te verkrijgen wordt bepaald door de informatie op de kaart, en de betaling (zo er betaald moet worden) elektronisch wordt gerealiseerd, door het betreffende bedrag af te trekken van het saldo op de kaart of van het subsidietegoed op de kaart dat is toegekend d.m.v. een subsidierecht (§5.4). Voorbeelden van producten die een kaarthouder zou kunnen verkrijgen door zijn kaart bij een terminal in de kaartlezer in te voeren, zijn: een kopje koffie, een Mars, toegang tot de parkeergarage, een fotokopie of een opwaardering van het saldo op zijn kaart. Het hoofdmenu ‘Producten’ van FacilityPro Manager heeft menuopties die elk één van de gegevensschermen openen die met producten hebben te maken: producten, productgroepen en rechten. Als het veld ‘Terminalprofielen’ op het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen is aangevinkt, zal er ook een menuoptie ‘Terminalprofielen’ zijn.
5.1
Terminalprofielen
Terminalprofielen kunnen worden gebruikt om specifieke configuratiegegevens vast te leggen die voor meerdere terminals dezelfde zullen zijn. De configuratiegegevens die worden vastgelegd in een terminalprofiel zijn: 1) de welkomsttekst zoals die wordt getoond op de display wanneer de terminal niet actief is 2) de producten die verkrijgbaar zijn met de prijs (of prijzen, als het veld ‘Aantal extra prijzen’ van het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van siteinstellingen een waarde groter dan 0 heeft) van elk product 3) informatie over welk btw-tarief te hanteren per gebruikersgroep De menuoptie ‘Terminalprofielen’ is alleen zichtbaar in het menu ‘Producten’ als het veld ‘Terminalprofielen’ van het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van siteinstellingen aangevinkt is (§8.1.2.5). Op het gegevensscherm van terminalprofielen is de lijst een lijst van alle terminalprofielen. Vanuit dit scherm kunt u terminalprofielen zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen.
5.1.1 Een terminalprofiel aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van terminalprofielen (als het tabblad ‘Instellingen’ actief is) worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Profiel*: de naam van het terminalprofiel
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
139
2) Max. producten: het aantal producten dat in dit terminalprofiel wordt opgenomen; dit zal meestal overeenkomen met de waarde van het veld met dezelfde naam van de terminals waaraan dit terminalprofiel zal worden toegekend. 3) Welkomsttekst: dit veld wordt uitgelegd in de paragraaf over het tabblad ‘Overige’ van het gegevensscherm van terminals (§4.1.2.4) waar het veld getoond wordt als er op de site geen terminalprofielen worden gebruikt. 4) Welkomsttekst 2: dit veld wordt uitgelegd in de paragraaf over het tabblad ‘Overige’ van het gegevensscherm van terminals (§4.1.2.4) waar het veld getoond wordt als er op de site geen terminalprofielen worden gebruikt. Zo maakt u een nieuw terminalprofiel aan: Opmerking: Voordat u een terminalprofiel gaat aanmaken dienen de bijbehorende producten te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Terminalprofielen. U ziet het gegevensscherm van terminalprofielen (Figuur 5-1). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.)
Figuur 5-1 Het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminalprofielen
3. Klik Nieuw. 140
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
4. Zorg dat de velden ‘Profiel’ en ‘Max. producten’ de juiste waarde krijgen en wijzig alle andere velden waarvan u de waarde wilt aanpassen of invullen (zie §2.1.2.4) 5. Vul op het tabblad ‘Producten’ in welke producten bij terminals met dit terminalprofiel verkrijgbaar zijn, door stappen 5 t/m 12 te volgen van §5.1.2.1. U kunt ook later vastleggen welke producten verkrijgbaar zijn door alle stappen van die paragraaf te volgen. 6. Vul op het tabblad ‘Btw gebruikersgroepen’ in voor welke gebruikersgroepen een specifiek btw-tarief moet worden gehanteerd (§8.1.2.5), door stappen 5 t/m 11 te volgen van §5.1.2.2. U kunt ook later vastleggen voor welke gebruikersgroepen een specifiek btw-tarief moet worden gehanteerd door alle stappen van die paragraaf te volgen. 7. Klik Toepassen. 8. Klik OK. Het nieuwe terminalprofiel wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe terminalprofiel. U dient het terminalprofiel nog toe te kennen aan de desbetreffende terminals door voor iedere terminal het veld ‘Terminalprofiel’ op het tabblad ‘Producten’ van het gegevensscherm van terminals in te vullen (§4.1.2.1).
5.1.2 De tabbladen van het gegevensscherm van terminalprofielen Behalve het tabblad ‘Instellingen’ zijn er op het gegevensscherm van terminalprofielen nog twee andere tabbladen die in de volgende twee paragrafen worden besproken. 5.1.2.1 Het tabbladen ‘Producten’ Op het tabblad ‘Producten’ van het gegevensscherm van terminalprofielen kunt u zien en wijzigen welke producten beschikbaar zijn bij de verschillende dispensersloten van de dispensers bij de terminals die dit terminalprofiel zullen kijrgen toegewezen. Ook kunt u invullen welke prijzen zullen worden gehanteerd voor de verschillende producten. Zo vult u in welke producten verkrijgbaar zullen zijn bij terminals met dit terminalprofiel: Opmerking: de betreffende producten dienen te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Terminalprofielen. 3. Selecteer het terminalprofiel waarvoor u wilt vastleggen welke producten in het profiel horen. 4. Klik Wijzigen. 5. Klik op de tab ‘Producten’. U ziet het tabblad ‘Producten’ (Figuur 5-2). Rechts ziet u een lijst van alle producten, gegroepeerd per productgroep. Links ziet u een lijst van de producten die bij dit terminlaprofiel horen (deze lijst kan leeg zijn). De lengte van deze lijst is gelijk aan de waarde van het veld ‘Max. producten’ van dit terminalprofiel. Elke positie op de lijst behoort bij een specifieke serviceslot van de dispenser. De bovenste positie in de lijst behoort bij dispenserslot 1, enz. 6. Selecteer in de linker lijst de positie die overeenkomt met het dispenserslot waarvan u wilt vastleggen welk product er verkrijgbaar is. FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
141
Figuur 5-2 Het tabblad ‘Producten’ van het gegevensscherm van terminalprofielen
7. Klik in de lijst van productgroepen rechts op de plus naast de productgroep waartoe het product behoort die bij de dispenser uit het geselecteerde slot verkrijgbaar is. U ziet een lijst van de producten die tot deze productgroep behoren. 8. Selecteer rechts het product dat bij de dispenser uit het geselecteerde slot verkrijgbaar is. 9. Klik op het pijltje <+ om het geselecteerde product toe te kennen aan de geselecteerde positie in de lijst links. U heeft nu vastgelegd dat dit product verkrijgbaar is uit het gerepresenteerde serviceslot van de dispensers van terminals met dit terminalprofiel. De prijs die wordt getoond in het veld ‘Prijs’ in de lijst links is de prijs die is gedefinieerd in het veld ‘Prijs’ van het gegevensscherm van producten. Als daar geen prijs is gedefinieerd wordt hier de prijs €999,99 getoond en dient dit veld hier te worden gewijzigd om de juiste prijs te bepalen voor dit product bij dit terminalprofiel 4. 10. Herhaal stappen 6 tot en met 9 om nog meer producten toe te voegen. U zult gewoonlijk, maar niet noodzakelijk, voor elke positie in de linkerlijst een product invullen. 11. Wanneer u een product uit de linker lijst wilt verwijderen: selecteer dat product en klik 4
NB: wanneer gebruik wordt gemaakt van terminalprofielen kan voor één en hetzelfde product per terminalprofiel een ander prijs worden vastgesteld. Wanneer de prijs in het terminalprofiel wordt gewijzigd prevaleert deze prijs over de waarde van het veld ‘Prijs’ van het gegevensscherm van producten.
142
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
op het pijltje >- om het te verwijderen. 12. Wanneer u alle producten uit de linker lijst wilt verwijderen: klik op het pijltje >> om ze te verwijderen. 13. Klik Toepassen. 14. Klik OK. Het gewijzigde terminalprofiel wordt bewaard. 5.1.2.2 Het tabblad ‘Btw gebruikersgroepen’ Op het tabblad ‘Btw gebruikersgroepen’ van het gegevensscherm van terminalprofielen kunt u vastleggen dat voor bepaalde gebruikersgroepen specifieke btw-tarieven worden gehanteerd. Er zijn drie btw-tarieven die kunnen worden toegekend: ‘Nul’, ‘Middel’ en ‘Hoog’. De percentages die bij deze drie btw-tarieven horen worden vastgelegd in het veld ‘Btw-tarieven’ op het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen (§8.1.2.5). Als u in een terminalprofiel aan een gebruikersgroep een btw-tarief toewijst, zullen alle terminals met dat terminalprofiel het bijbehorende btw-tarief hanteren bij alle transacties met kaarten van die gebruikersgroep. De rapporten van FacilityPro Manager kunnen tonen hoeveel btw is verschuldigd voor gedane verkopen.
Figuur 5-3 Het tabblad ‘Btw gebruikersgroepen’ van het gegevensscherm van terminalprofielen
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
143
Zo kent u in een terminalprofiel btw-tarieven toe aan gebruikersgroepen: 1. Kies menu Producten. 2. Kies Terminalprofielen. 3. Selecteer het terminalprofiel waarvoor u btw-tarieven wilt toekennen aan één of meerdere gebruikersgroepen. 4. Klik Wijzigen. 5. Klik op de tab ‘Btw gebruikersgroepen’. U ziet het tabblad ‘Btw gebruikersgroepen’ (Figuur 5-3). Rechts ziet u een lijst van alle gebruikersgroepen. Links ziet u een lijst van de gebruikersgroepen waarvoor bij dit terminlaprofiel al een btw-tarief is toegekend (deze lijst kan leeg zijn). De volgorde waarin de gebruikersgroepen worden getoond is onbelangrijk. 6. Klik in de lijst van gebruikersgroepen rechts op de gebruikersgroep waaraan u een btwtarief wilt toekennen bij dit terminalprofiel, tenzij deze gebruikersgroep al in de lijst links staat. Ga dan naar stap 8. 7. Klik op het pijltje <+ om de geselecteerde gebruikersgroep toe te voegen aan de lijst links. In het veld ‘Modus’ zal standaard de waarde ‘Btw van product’ worden ingevuld omdat standaard het btw-tarief wordt gehanteerd zoals gedefinieerd in het veld ‘Btw’ van het gegevensscherm van producten (§5.2.1). 8. Klik om het btw-tarief voor deze gebruikersgroep te wijzigen in het veld ‘Modus’ om het te selecteren, en klik daarna nogmaals. Er verschijnt een drop-down pijltje naast het veld. Klik hierop en selecteer het gewenste btw-tarief (‘Nul’, ‘Middel’ of ‘Hoog’). 9. Herhaal stappen 6 tot en met 8 om aan nog meer gebruikersgroepen btw-tarieven toe te kennen. 10. Wanneer u een gebruikersgroep uit de linker lijst wilt verwijderen: selecteer die gebruikersgroep en klik op het pijltje >- om het te verwijderen. 11. Wanneer u alle gebruikersgroepen uit de linker lijst wilt verwijderen: klik op het pijltje >> om ze te verwijderen. 12. Klik Toepassen. 13. Klik OK. Het gewijzigde terminalprofiel wordt bewaard. 5.1.2.2.1 De actieknop Alle gebruikersgroepen toevoegen Met deze actieknop kunt u alle gebruikersgroepen van de site aan alle terminalprofielen toevoegen met het standaard btw-tarief. U kunt vervolgens de btw-tarieven voor deze gebruikersgroepen wijzigen volgens de instrcuties in §5.1.2.2. Wanneer u op deze actieknop klikt, zie u een dialoogscherm zoals in Figuur 5-4.
144
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 5-4
5.2
Producten
Op het gegevensscherm van producten is de lijst een lijst van alle producten die beschikbaar zijn bij de terminals/dispensers van de site. Vanuit dit scherm kunt u productrecords zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen.
5.2.1 Een product aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van producten worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Product*: naam van het product 2) Productgroep*: de productgroep waartoe het product behoort 3) Btw: het btw-tarief voor dit product. De waarde moet worden gekozen uit een dropdown lijst met drie waarden, die kunnen worden gedefinieerd op de tab ‘Terminalconfiguratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen (§8.1.2.5). Als dit veld een waarde heeft dan prevaleert deze waarde over de waarde van het veld met dezelfde naam van de productgroep waar het product toe behoort. Dit veld kan worden gebruikt om rapporten te genereren over hoveel btw dient te worden afgedragen voor verkochte producten. Als op uw site terminalprofielen worden gebruikt (het veld ‘Terminalprofielen’ op het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen is aangevinkt (§8.1.2.5)) en u heeft een specifiek btw-tarief aan een gebruikersgroep toegekend (§5.1.2.2 en §8.1.2.5), dan prevaleert dat btw-tarief over de waarde in dit veld bij verkoop aan een kaarthouder uit die gebruikersgroep. 4) Terminal display tekst*: de naam die de kaarthouder op de display van de terminal zal kunnen lezen, maximaal 8 karakters 5) Prijs: als er geen prijs is ingevuld (de standaard waarde ‘n.v.t.’ wordt getoond) is het product gratis. Als het veld ‘Aantal extra prijzen’ van het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen een waarde groter dan 0 heeft (§8.1.2.5), ziet u de extra velden ‘Prijs B’, ‘Prijs C’, enz. waar een waarde aan kan worden toegekend. De waarde van het veld ‘Prijs’ wordt gebruikt bij een transactie, tenzij de
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
145
transactie wordt uitgevoerd en geregistreerd op basis van een ‘prijsgroep’-recht (§5.4.1.5). Dan wordt een van de extra prijzen gebruikt. Zo maakt u een nieuw product aan: Opmerking: Voordat u een product gaat aanmaken dient de bijbehorende productgroep te zijn aangemaakt in de database. Kies menu Producten. Kies Producten. U ziet het gegevensscherm van producten (Figuur 5-5). Klik Nieuw. Zorg dat de velden ‘Product’, ‘Productgroep’ en ‘Terminal display tekst’ de juiste waarde krijgen en wijzig alle andere velden waarvan u de waarde wilt aanpassen of invullen (zie §2.1.2.4). 5. Klik Toepassen. 6. Klik OK. Het nieuwe product wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe product. 1. 2. 3. 4.
Figuur 5-5 Het gegevensscherm van producten
146
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
5.3
Productgroepen
Het goed definiëren van productgroepen is zeer belangrijk omdat het toekennen van rechten op basis van productgroepen gebeurt.
5.3.1 Een productgroep aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van productgroepen worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Productgroep*: de naam van de productgroep 2) Btw: het btw-tarief voor producten van deze productgroep. De waarde moet worden gekozen uit een drop-down lijst met drie waarden, die kunnen worden gedefinieerd op de tab ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen (§8.1.2.5). Als het veld met dezelfde naam op het gegevensscherm van producten een waarde heeft, prevaleert de waarde in dat veld. Dit veld kan worden gebruikt om rapporten te genereren over hoveel btw dient te worden afgedragen voor verkochte producten. Als op uw site terminalprofielen worden gebruikt (het veld ‘Terminalprofielen’ op het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen is aangevinkt (§8.1.2.5)) en u heeft een specifiek btw-tarief aan een gebruikersgroep toegekend (§5.1.2.2 en §8.1.2.5), dan prevaleert dat btw-tarief over de waarde in dit veld bij verkoop aan een kaarthouder uit die gebruikersgroep. Zo maakt u een nieuwe productgroep aan: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Kies menu Producten. Kies Productgroepen. U ziet het gegevensscherm van productgroepen (Figuur 5-6). Klik Nieuw. Vul het veld ‘Productgroep’ in en desgewenst het veld ‘Btw’. Klik Toepassen. Klik OK. De nieuwe productgroep wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe productgroep.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
147
Figuur 5-6 Het gegevensscherm van productgroepen
5.4
Rechten
Rechten worden toegekend aan één of meerdere gebruikersgroepen. Er zijn drie soorten rechten: 1) Recht op producten: het recht om de producten van bepaalde productgroepen te verkrijgen voor een prijs die verschilt van de standaardprijs (kan ook gratis zijn). Dit soort recht is weer onderverdeeld in vijf soorten rechten: a) korting: bijv. ‘5 keer gratis koffie (of een ander product uit dezelfde productgroep) per dag’ of ‘50% korting op printen en kopiëren’ b) subsidie: bijv. ‘€10 lunchgeld per dag’ c) extra-betalen: bijv. ‘10% extra betalen op alle verkoopautomaten’ d) reductie: bijv. ‘€0,10 korting op alle producten van verkoopautomaten’ e) prijsgroep: het recht producten van bepaalde productgroepen te verkrijgen voor de prijs die is ingevoerd in het veld ‘Prijs B’ of ‘Prijs C’, enz. Dit type recht is alleen relevant als de waarde van het veld ‘Aantal extra prijzen’ op het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen groter is dan 0 (§8.1.2.5). Let op: wanneer transacties worden gedaan en geregistreerd tegen
148
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
een recht van het type ‘Prijsgroep’, wordt het verschil tussen de standaardprijs (Prijs A) van het gekochte product en de prijs die wordt gehanteerd (gedefinieerd in het veld ‘Prijs B’ of ‘Prijs C’ enz.) beschouwd als een korting en getoond als het ‘token bedrag’ in de rapporten. 2) Recht op terminals: het recht om bepaalde terminals te gebruiken. 3) Autoload recht: de Autoload Server (ALS) module van FacilityPro Manager maakt het mogelijk om FacilityPro kaarten automatisch te laten opwaarderen bij de betaalterminals met tegoeden die op een backoffice PC worden opgeslagen, in een bestand afkomstig uit een extern administratiesysteem. Voor elke kaart kan dit een ander bedrag zijn. Kaarten kunnen alleen op deze manier worden opgewaardeerd al seen recht van het type ‘Autoload’ is aangemaakt en toegekend aan de gebruikersgroep waartoe de kaart behoort. Dit type recht is alleen relevant als de ALS server is geïnstalleerd. Een voorbeeld van een recht op producten (type korting) is ‘5 keer gratis koffie (of een ander product uit dezelfde productgroep) per dag’. Als we dit recht aan al het personeel willen toekennen, dan moeten we eerst het recht aanmaken en het daarna toekennen aan de gebruikersgroepen PERS-DA en PERS-OVERIG (zie §3.4.2.1). Een kaarthouder van één van deze gebruikersgroepen kan zijn gratis koffie (100% korting) bij alle terminals verkrijgen die koffie leveren. Een recht op terminals zou u bijvoorbeeld aanmaken als u wilde vastleggen dat een bepaalde terminal slechts door bepaalde gebruikersgroepen gebruikt mag worden. Men zou bijvoorbeeld een kopieermachine buiten de docentenkamer kunnen zetten waarvan men wil dat die alleen door docenten en administratief personeel gebruikt kan worden. We moeten dan een recht op terminals aanmaken voor die terminal en het toekennen aan de gebruikersgroep PERS-DA. Ook moet dan het veld ‘Gebruiksrecht nodig’ van die terminal worden aangevinkt (zie §4.1.1), zodat die terminal alleen producten zal verlenen aan kaarthouders van gebruikersgroepen waaraan dat recht is toegekend. Een recht kan eenmalig geldig zijn of herhalend zijn. Herhalende rechten worden ‘gepreset’, bijvoorbeeld dagelijks, wekelijks of maandelijks. Rechten worden geïmplementeerd door het gebruik van tokens op de kaarten. Elke kaart heeft een aantal tokens. Als een kaart wordt gepersonaliseerd worden de tokens op de kaart geschreven. Deze tokens kunnen worden gekoppeld aan rechten. De database bevat per gebruikersgroep de informatie over welke rechten aan welke tokens zijn gekoppeld. Een terminal leest de tokens op de kaart en weet welke rechten bij de tokens horen (dit is een onderdeel van de configuratie van de terminal). Als een nieuwe gebruikersgroep wordt aangemaakt, maakt FacilityPro Manager automatisch lege tokens aan in de database (zo veel als er op de kaarten komen) voor deze gebruikersgroep. Als een nieuw recht aan een gebruikersgroep wordt toegekend, wordt dat recht gekoppeld aan een specifiek token van die gebruikersgroep. De veranderde configuratie wordt naar de terminals gestuurd. Het token op de kaarten van die gebruikersgroep dat eerst geen betekenis had (leeg token), geeft nu aan dat het gekoppelde recht geldt voor die kaarten. Een token kan worden beschouwd als een extra elektronische portemonnee op de kaart, die een aantal aankopen bevat (bijvoorbeeld ‘100 keer gratis kopiëren per week’) of een hoeveelheid geld (bijvoorbeeld ‘€10 lunchgeld’). De inhoud van deze elektronische portemonnee kan eindig of oneindig zijn, en kan desgewenst steeds FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
149
worden bijgevuld door een preset-tijdstabel in te stellen zoals uitgelegd in dit hoofdstuk. Wanneer men een token per kaarthouder met een verschillend bedrag of aantal aankopen wil vullen kan dit met de PIM module van FacilityPro Manager per kaarthouder worden ingevoerd (als de PIM server is geïnstalleerd). De beheerder voert dan het aantal aankopen of het bedrag in die in het token geschreven moeten worden. Het is ook mogelijk voor meerdere of alle kaarthouders tegelijk tokens te laden met een verschillend bedrag of aantal aankopen per kaarthouder door het importeren van de gewenste gegevens met de ALS module van FacilityPro Manager (als de ALS server is geïnstalleerd). Wanneer de PIM of ALS module gebruikt worden, wordt het token gevuld met het juiste aantal aankopen of het juiste bedrag op het moment dat de kaart bij een terminal wordt ingestoken. Het recht data van het token is gekoppeld bepaalt voor welke producten het token gebruikt kan worden. Op deze wijze kunnen rechten en tokens gebruikt worden om oude applicaties te importeren in het FacilityPro systeem gedurende een migratieperiode. Op het gegevensscherm van rechten is de lijst een lijst van alle rechten. Vanuit dit scherm kunt u rechten zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen. De tabbladen van het gegevensscherm van rechten Het gegevensscherm van rechten heeft de tabbladen: ‘Instellingen’, ‘Productgroepen’ en ‘Terminals’. Één van deze tabbladen is steeds het actieve tabblad, en u ziet altijd op het scherm alleen die gegevens van een recht die op het actieve tabblad staan. Op elk tabblad kunt u een ander deel van de gegevens van een recht zien of bewerken. Boven de tabbladen, bovenaan het invoervlak van het gegevensscherm van rechten, staat één veld: ‘Recht’. Dit veld is dus zichtbaar onafhankelijk van welk tabblad actief is. Het tabblad ‘Instellingen’ bevat de kerngegevens van een recht, en wordt besproken in §5.4.1. Het tabblad ‘Productgroepen’ zult u alleen gebruiken voor het eerste soort recht dat hierboven is besproken, rechten op producten. Op dit tabblad zult u vastleggen voor welke productgroepen het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.1. Het tabblad ‘Terminals’ zult u alleen gebruiken voor het tweede soort recht dat hierboven is besproken, rechten op terminals. Dit tabblad zal daarom alleen zichtbaar worden wanneer het geselecteerde recht een recht op terminals is (als het veld ‘Gebruiksrecht’ van het recht aangevinkt is). Op het tabblad ‘Terminals’ zult u vastleggen voor welke terminals het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.2. Op onze voorbeeld site zullen we rechten moeten aanmaken voor: 1) , toe te kennen aan al het personeel, d.w.z. aan de gebruikersgroepen PERS-DA en PERS-OVERIG. Dit is een kortingsrecht (zie §5.4.1.1) en zal recht geven op 5 gratis kopjes koffie (of ander product van dezelfde productgroep) per dag. 2) , toe te kennen aan het docerend en administratief personeel, d.w.z. aan de gebruikersgroep PERS-DA. Dit is een kortingsrecht (zie §5.4.1.1). 3) <25% toeslag>, toe te kennen aan gebruikersgroep GAST. Dit is een extra-betalenrecht (zie §5.4.1.3). 4) , toe te kennen aan gebruikersgroep REP. We zullen een maximumbedrag vaststellen waarvoor deze officiële gasten gratis mogen eten en drinken, dus is dit een subsidierecht (zie §5.4.1.2).
150
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
5) , toe te kennen aan het docerend en administratief personeel, d.w.z. aan de gebruikersgroep PERS-DA. Dit is een recht op terminals (zie §5.4.1.4). In de hiernavolgende paragrafen, waarin instructies worden gegeven voor het aanmaken van de verschillende soorten rechten, zullen wij deze op onze voorbeeld site site aan te maken rechten als voorbeelden gebruiken.
5.4.1 Een recht aanmaken in de database Welke velden op het invoervlak van het gegevensscherm van rechten worden getoond (als het tabblad ‘Instellingen’ actief is) hangt af van de waarde van het veld ‘Recht’. Alle velden worden hieronder opgesomd en uitgelegd: 1) Recht: de naam van het recht. Wij raden een naam te kiezen dat de eigenschappen van het recht zo goed mogelijk beschrijft. 2) Type: Dit veld heeft één van de volgende waardes (de waarde kan worden gekozen uit een drop-down lijst): a) Korting: bepaalt dat voor de producten van de productgroepen gedefinieerd op het tabblad ‘Productgroepen’ een prijs moet worden betaald die percentueel lager is dan de standaardprijs (kan ook gratis zijn). b) Subsidie: bepaalt dat de producten van de productgroepen gedefinieerd op het tabblad ‘Productgroepen’ gratis kunnen worden verkregen tot een maximum subsidiebedrag. c) Extra betalen: bepaalt dat voor de producten van de productgroepen gedefinieerd op het tabblad ‘Productgroepen’ een prijs moet worden betaald die percentueel hoger is dan de standaardprijs. d) Reductie: bepaalt dat voor de producten van de productgroepen gedefinieerd op het tabblad ‘Productgroepen’ een prijs moet worden betaald gelijk is aan de standaardprijs verminderd met de waarde van het veld ‘Reductie’. e) Prijsgroep: bepaalt dat voor de producten van de productgroepen gedefinieerd op het tabblad ‘Productgroepen’ de prijs moet worden betaald die hoort bij de prijsgroep gedefinieerd in het veld ‘Prijsgroep’ (prijs B, prijs C, enz.). Rechten van dit type moeten alleen worden aangemaakt als de waarde van het veld ‘Aantal extra prijzen’ op het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen groter is dan 0 (§8.1.2.5). f) Autoload: bepaalt dat kaarthouders van de gebruikersgroepen aan wie het recht is toegekend, hun kaarten kunnen opwaarderen bij autoload terminals. Een recht van dit type moeten alleen worden aangemaakt als de autoload module is geënstalleerd. 3) Korting (%): het percentage van de korting die het recht geeft. Een waarde van 100% maakt dat de producten gratis zijn. Dit veld is alleen zichtbaar voor rechten van het type ‘Korting’. 4) Extra betalen (%): het percentage van de toeslag die door het recht wordt bepaald. De standaardprijs van de producten zal worden verhoogd met dit percentage voor
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
151
kaarthouders van gebruikersgroepen aan wie dit recht is toegekend. Dit veld is alleen zichtbaar voor rechten van het type ‘Extra betalen’. 5) Reductie: het bedrag dat zal worden afgetrokken van de productprijs. Dit veld is alleen zichtbaar voor rechten van het type ‘Reductie’. 6) Prijsgroep: bepaalt welke prijs zal worden gerekend voor de producten. Dit veld kan de waardes ‘Prijs B’, ‘Prijs C’, ‘Prijs D’ of ‘Prijs E’ krijgen, onafhankelijk van de waarde van het veld ‘Aantal extra prijzen’ van het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen (§8.1.2.5). Let er op dat u een waarde kiest waarvoor ook daadwerkelijk alternatieve productprijzen zijn gedefinieerd. Dit veld is alleen zichtbaar voor rechten van type ‘Korting’, ‘Subsidie’ en ‘Prijsgroep’. Voor een kortingsrecht wordt de korting gegeven op de prijs die hoort bij de in dit veld bepaalde prijsgroep, en het verschil tussen die prijs en de betaalde prijs wordt beschouwd als een korting en getoond als het ‘token bedrag’ in de rapporten. Voor een subsidierecht wordt de prijs die hoort bij de in dit veld bepaalde prijsgroep afgetrokken van het resterende subsidiebedrag op de kaart, en wordt die prijs beschouwd als een korting en getoond als het ‘token bedrag’ in de rapporten. Voor een recht van het type ‘Prijsgroep’ wordt de prijs die hoort bij de in dit veld bepaalde prijsgroep afgerekend zonder verdere korting. Het verschil tussen deze prijs en de standaardprijs (Prijs A) wordt beschouwd als een korting en getoond als het ‘token bedrag’ in de rapporten. 7) Presetwaarde: (alleen voor rechten van type ‘Korting’, ‘Extra betalen’, ‘Reductie’ en ‘Prijsgroep’) het aantal keren dat een transactie kan worden gedaan tegen dit recht. Voor herhalende rechten: het aantal keren dat een transactie kan worden gedaan tegen dit recht per preset periode (de periode gedefinieerd in het veld ‘Preset-tijdstabel’). 8) Subsidie: (alleen voor rechten van het type ‘Subsidie’) het bedrag waarvoor gratis producten kunnen worden verkregen. Voor herhalende rechten: het bedrag waarvoor gratis producten kunnen worden verkregen per preset periode (de periode bepaald in het veld ‘Preset-tijdstabel’). 9) Max. waarde: a) voor herhalende rechten van type ‘Korting’, ‘Extra betalen’, ‘Reductie’ en ‘Prijsgroep’: het maximum aantal keren dat de korting kan worden verkregen op enig moment. De waarde van dit veld bepaalt of het aantal keren dat de korting kan worden verkregen kan worden meegenomen naar de volgende preset periode. Na elke preset periode zal de teller (die bijhoudt hoeveel keer het recht nog verkregen kan worden) worden verhoogd met de waarde van het veld ‘Presetwaarde’, tenzij de waarde van het veld ‘Max. waarde’ daarmee wordt overschreden. b) voor herhalende rechten van het type ‘Subsidie’: het maximum bedrag waarvoor gratis producten kunnen worden verkregen op enig moment. De waarde van dit veld bepaalt of niet opgebruikte subsidie kan worden meegenomen naar de volgende preset periode. Na elke preset periode zal de teller (die bijhoudt hoeveel subsidie nog beschikbaar is) worden verhoogd met de waarde van het veld ‘Subsidie’, tenzij de waarde van het veld ‘Max. waarde’ daarmee wordt overschreden. 10) Preset-tijdstabel: (voor herhalende rechten) een tijdstabel (die kan worden gekozen uit een drop-down lijst) die een periode bepaalt waarna het recht (van type ‘Korting’, ‘Subsidie’, ‘Extra betalen’, ‘Reductie’ en ‘Prijsgroep’) wordt herhaald (gepreset), gebruik makend van de waarde van het veld ‘Presetwaarde’ of ‘Subsidie’. In dit veld kan alleen 152
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
een tijdstabel worden gekozen waarvan het veld ‘Voor het presetten van een recht’ is aangevinkt. Als dit veld geen waarde heeft, zal het recht niet een herhalend recht zijn. 11) Start preset: (voor rechten van type ‘Korting’, ‘Subsidie’, ‘Extra betalen’, ‘Reductie’ en ‘Prijsgroep’) het aantal keren dat de korting kan worden verkregen als het recht voor het eerst wordt gebruikt (meestal gelijk aan de waarde van het veld ‘Presetwaarde’). 12) Geldigheidstijdstabel: een tijdstabel (die kan worden gekozen uit een drop-down lijst) die bepaalt wanneer het recht geldig is. Als dit veld geen waarde heeft, is het recht altijd geldig. 13) Gebruiksrecht: dit veld zal worden aangevinkt als het recht een recht op terminals is. Elke terminalrecord heeft een veld ‘Gebruiksrecht nodig’. Wanneer dit veld is aangevinkt (zie §4.1.1) zal die terminal een ingestoken kaart weigeren, tenzij een recht op terminals is aangemaakt voor die terminal (met het veld ‘Gebruiksrecht’ aangevinkt), en dat recht is toegekend aan de gebruikersgroep van de kaarthouder van die kaart. 14) Transparant: als dit veld is aangevinkt, zal de kaarthouder nog altijd de producten van de productgroepen gedefinieerd op het tabblad ‘Productgroepen’ kunnen verkrijgen nadat de waarde van de teller van het token op zijn kaart tot 0 is gedaald, echter zonder het betreffende recht. De prijs die wordt gehanteerd zal de prijs in prijsgroep A zijn, zonder korting, subsidie, extra betalen of reductie en deze prijs zal van het saldo op de kaart worden afgetrokken. Op de voorbeeld site zullen we een recht <5 gratis koffie per dag> aanmaken, dat het personeel het recht zal geven op 5 gratis kopjes koffie per dag. Als we het recht transparant maken kunnen kaarthouders die al vijf gratis kopjes koffie op hebben nog steeds koffie krijgen, tegen de normale prijs. Zouden we het recht niet transparant maken dan zou het personeel geen 6e kopje koffie meer kunnen krijgen. Om een nieuw recht aan te maken in de database, zult u de relevante velden een waarde moeten geven. Voor rechten van type ‘Korting’, ‘Subsidie’, ‘Extra betalen’, ‘Reductie’ en ‘Prijsgroep’ zult u ook gegevens moeten invoeren op het tabblad ‘Productgroepen’ (zie §5.4.2.1). En voor rechten waarvan het veld ‘Gebruiksrecht’ is aangevinkt, zult u ook gegevens moeten invoeren op het tabblad ‘Terminals’ (zie §5.4.2.2). Afzonderlijke instructies voor het aanmaken van de verschillende soorten rechten vindt u in de hiernavolgende paragrafen: 1) het recht om de producten van bepaalde productgroepen te verkrijgen met korting (zie §5.4.1.1) 2) het recht om de producten van bepaalde productgroepen te verkrijgen op subsidiebasis (zie §5.4.1.2) 3) het recht om de producten van bepaalde productgroepen te verkrijgen met extra betalen (zie §5.4.1.3) 4) het recht om de producten van bepaalde productgroepen te verkrijgen met reductie (§5.4.1.4) 5) het recht om de producten van bepaalde productgroepen te verkrijgen tegen de prijs gedefinieerd in een andere prijsgroep dan de standaardprijsgroep (prijsgroep A) (§5.4.1.5) 6) een recht van het type ‘Autoload’ (§5.4.1.6) 7) het recht om bepaalde terminals te gebruiken (zie §5.4.1.7)
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
153
Opmerking: om geheugenruimte op de kaarten te besparen, kan men een recht op producten aanmaken (korting, subsidie, extra betalen, reductie of prijsgroep), die tegelijkertijd een recht op terminals is. Zo een recht wordt op een kaart door slechts één token gerepresenteerd. Wij raden echter aan zo mogelijk aparte rechten aan te maken om het systeem transparanter te houden (er zullen dan twee tokens nodig zijn op de kaarten). In de instructies hieronder kunt u ook lezen hoe u zo een combinatierecht kunt aanmaken. 5.4.1.1 Het aanmaken van een ‘korting’ recht Wij raden aan altijd beperkingen te stellen aan het aantal keren dat een korting zal worden verleend in verband met mogelijk verlies of diefstal van kaarten. In ons voorbeeld kunnen wij het recht realiseren door 5 gratis kopjes koffie per dag toe te kennen, en in te stellen dat een maximum van 15 gratis kopjes koffie verkregen kunnen worden op enig moment (zodat als de kaarthouder minder dan 5 kopjes koffie per dag drinkt er maar beperkt ‘gespaard’ kan worden). Is de kaart in de verkeerde handen terecht gekomen dan zal de kaart in principe snel op de zwarte lijst komen te staan (zie §3.1.3.7) en vervolgens onbruikbaar worden. In de tussentijd zal er maar beperkt misbruik gemaakt kunnen worden van de kaart. Zo maakt u een nieuw recht aan van het type ‘Korting’: Opmerking: Voordat u een recht gaat aanmaken dienen de bijbehorende tijdstabellen te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Rechten. U ziet het gegevensscherm van rechten (Figuur 5-7). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Recht’. 5. Type de naam van het nieuwe recht. De standaardwaarde van het veld ‘Type’ is ‘Korting’ zodat dit veld niet hoeft te worden gewijzigd. 6. Klik in het veld ‘Korting %’. 7. Type het kortingspercentage. Een waarde ‘100’ resulteert in gratis producten. 8. Als u wilt dat bij toepassing van dit recht de prijs gedefinieerd in een andere prijsgroep dan de standaardprijsgroep (prijsgroep A) wordt gebruikt, klik op het pijltje naast het veld ‘Prijsgroep’ en selecteer de gewenste prijsgroep. De korting zal worden verleend op die andere prijs. 9. Als u het aantal keer dat de korting gegeven zal worden wilt beperken, dubbelklik in het veld ‘Presetwaarde’ en type het aantal keren dat de korting gegeven zal worden, of dat nu éénmalig zal zijn of per preset periode bepaald in het veld ‘Preset-tijdstabel’. 10. Als u wilt dat het recht herhalend zal zijn, d.w.z. dat het recht steeds gepreset zal worden na een bepaalde periode, klik op het pijltje naast het veld ‘Preset-tijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is.
154
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 5-7 Het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van rechten
11. Als het recht slechts gedurende bepaalde periodes geldig moet zijn: klik op het pijltje naast het veld ‘Geldigheidstijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 12. Als u een waarde heeft ingevuld in de velden ‘Presetwaarde’ en/of ‘Start preset’, en u wilt dat de kaarthouder de te bepalen producten nog wel kan kopen nadat het aantal keren dat de korting verkregen kan worden tot nul is afgeteld, maar dan zonder korting, klik in het veld ‘Transparant’ om het veld aan te vinken. 13. Als u wilt dat dit recht behalve een recht op producten van het type korting, ook een recht op terminals is, klik in het veld ‘Gebruiksrecht’ zodat het veld een vink krijgt. 14. Klik Toepassen. 15. Klik OK. Het nieuwe recht wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe recht. U moet nog wel bepalen voor welke productgroepen het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.1. Als u het veld ‘Gebruiksrecht’ heeft aangevinkt moet u ook bepalen voor welke terminals het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.2. U moet het recht toekennen aan één of meerdere gebruikersgroepen op het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen (§3.4.2.1). 5.4.1.2 Het aanmaken van een ‘subsidie’ recht Wij raden aan het bedrag van de subsidie niet te hoog te stellen in verband met mogelijk verlies of diefstal van kaarten.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
155
In ons voorbeeld kunnen wij het recht voor officiële gasten realiseren door een subsidiebedrag toe te kennen van 20 Euro per dag voor de productgroepen die van toepassing zijn en een maximum subsidiebedrag op enig moment te specificeren van 30 Euro (zodat als de kaarthouder minder dan 20 Euro per dag verbruikt er maar beperkt ‘gespaard’ kan worden). Is de kaart in de verkeerde handen terecht gekomen dan zal de kaart in principe snel op de zwarte lijst komen te staan (zie §3.1.3.7) en vervolgens onbruikbaar worden. In de tussentijd zal er maar beperkt misbruik gemaakt kunnen worden van de kaart. Zo maakt u een nieuw recht aan van het type ‘Subsidie’: Opmerking: Voordat u een recht gaat aanmaken dienen de bijbehorende tijdstabellen te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Rechten. U ziet het gegevensscherm van rechten (Figuur 5-7). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Recht’. 5. Type de naam van het nieuwe recht. 6. Klik op het pijltje naast het veld ‘Type’ en selecteer het type ‘Subsidie’. 7. Als u wilt dat bij toepassing van dit recht de prijs gedefinieerd in een andere prijsgroep dan de standaardprijsgroep (prijsgroep A) wordt gebruikt, klik op het pijltje naast het veld ‘Prijsgroep’ en selecteer de gewenste prijsgroep. 8. Klik in het veld ‘Subsidie’. 9. Type het subsidiebedrag dat gegeven zal worden, of dat nu éénmalig zal zijn of per preset periode bepaald in het veld ‘Preset-tijdstabel’. 10. Als u wilt dat het subsidiebedrag dat gegeven zal worden als het recht voor het eerst wordt gebruikt, anders is dan de waarde ingevuld bij de vorige stap, dubbelklik in het veld ‘Start preset’ en type de gewenste waarde. Als u in dit veld geen waarde invult zal het automatisch dezelfde waarde krijgen als het veld ‘Subsidie’. 11. Als u het maximale bedrag dat als subsidie zal worden gegeven op enig moment wilt beperken, klik in het veld ‘Max. Waarde’ en type het gewenste maximum bedrag. Als u in dit veld geen waarde invult zal het automatisch dezelfde waarde krijgen als het veld ‘Subsidie’. 12. Als u wilt dat het recht herhalend zal zijn, d.w.z. dat het recht steeds gepreset zal worden na een bepaalde periode, klik op het pijltje naast het veld ‘Preset-tijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 13. Als het recht slechts gedurende bepaalde periodes geldig moet zijn: klik op het pijltje naast het veld ‘Geldigheidstijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 14. Als u wilt dat de kaarthouder de te bepalen producten nog wel kan kopen nadat het beschikbare subsidiebedrag tot nul is gedaald, maar dan tegen betaling, klik in het veld ‘Transparant’ om het veld aan te vinken. 15. Als u wilt dat dit recht behalve een recht van het type ‘Subsidie’ ook een recht op terminals is, klik in het veld ‘Gebruiksrecht’ zodat het veld een vink krijgt. 16. Klik Toepassen. 156
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
17. Klik OK. Het nieuwe recht wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe recht. U moet nog wel bepalen voor welke productgroepen het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.1. Als u het veld ‘Gebruiksrecht’ heeft aangevinkt moet u ook bepalen voor welke terminals het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.2. U moet het recht toekennen aan één of meerdere gebruikersgroepen op het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen (§3.4.2.1). 5.4.1.3 Het aanmaken van een ‘extra betalen’ recht Zo maakt u een nieuw recht aan van het type ‘Extra betalen’: Opmerking: Voordat u een recht gaat aanmaken dienen de bijbehorende tijdstabellen te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Rechten. U ziet het gegevensscherm van rechten (Figuur 5-7). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Recht’. 5. Type de naam van het nieuwe recht. 6. Klik op het pijltje naast het veld ‘Type’ en selecteer het type ‘Extra betalen’. 7. Klik in het veld ‘Extra betalen %’. 8. Type het percentage dat extra betaald moet worden voor de te bepalen producten. 9. Als u het aantal keer dat de toeslag betaald moet worden wilt beperken, dubbelklik in het veld ‘Presetwaarde’ en type het aantal keren dat de toeslag betaald moet worden, of dat nu éénmalig zal zijn of per preset periode bepaald in het veld ‘Preset-tijdstabel’. 10. Als u wilt dat het aantal keer dat de toeslag betaald zal moeten worden als het recht voor het eerst wordt gebruikt, anders is dan de waarde ingevuld bij de vorige stap, dubbelklik in het veld ‘Start preset’ en type de gewenste waarde. Als u in dit veld geen waarde invult zal het automatisch dezelfde waarde krijgen als het veld ‘Presetwaarde’. 11. Als u het maximale aantal keer dat de toeslag betaald moet worden op enig moment wilt beperken, klik in het veld ‘Max. Waarde’ en type het gewenste maximum aantal. Als u in dit veld geen waarde invult zal het automatisch dezelfde waarde krijgen als het veld ‘Presetwaarde’. 12. Als u wilt dat het recht herhalend zal zijn, d.w.z. dat het recht steeds gepreset zal worden na een bepaalde periode, klik op het pijltje naast het veld ‘Preset-tijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 13. Als het recht slechts gedurende bepaalde periodes geldig moet zijn: klik op het pijltje naast het veld ‘Geldigheidstijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 14. Als u een waarde heeft ingevuld in de velden ‘Presetwaarde’ en/of ‘Start preset’, en u wilt dat de kaarthouder de te bepalen producten nog wel kan kopen nadat het aantal keren dat de toeslag betaald moet worden tot nul is afgeteld, maar dan zonder toeslag, klik in het veld ‘Transparant’ om het veld aan te vinken. 15. Als u wilt dat dit recht behalve een recht op producten van het type extra betalen, ook een recht op terminals is, klik in het veld ‘Gebruiksrecht’ zodat het veld een vink krijgt. 16. Klik Toepassen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
157
17. Klik OK. Het nieuwe recht wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe recht. U moet nog wel bepalen voor welke productgroepen het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.1. Als u het veld ‘Gebruiksrecht’ heeft aangevinkt moet u ook bepalen voor welke terminals het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.2. U moet het recht toekennen aan één of meerdere gebruikersgroepen op het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen (§3.4.2.1). 5.4.1.4 Het aanmaken van een ‘reductie’ recht Zo maakt u een nieuw recht aan van het type ‘Reductie’: Opmerking: Voordat u een recht gaat aanmaken dienen de bijbehorende tijdstabellen te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Rechten. U ziet het gegevensscherm van rechten (Figuur 5-7). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Recht’. 5. Type de naam van het nieuwe recht. 6. Klik op het pijltje naast het veld ‘Type’ en selecteer het type ‘Reductie’. 7. Klik in het veld ‘Reductie’. 8. Type het reductiebedrag (bijv. 1 = €1, 0,5 = €0,50). 9. Als u het aantal keer dat de reductie toegepast zal worden wilt beperken, dubbelklik in het veld ‘Presetwaarde’ en type het aantal keren dat de reductie toegepast zal worden, of dat nu éénmalig zal zijn of per preset periode bepaald in het veld ‘Preset-tijdstabel’. 10. Als u wilt dat het aantal keer dat de reductie toegepast zal worden als het recht voor het eerst wordt gebruikt, anders is dan de waarde ingevuld bij de vorige stap, dubbelklik in het veld ‘Start preset’ en type de gewenste waarde. Als u in dit veld geen waarde invult zal het automatisch dezelfde waarde krijgen als het veld ‘Presetwaarde’. 11. Als u het maximale aantal keer dat de korting zal worden gegeven op enig moment wilt beperken, klik in het veld ‘Max. Waarde’ en type het gewenste maximum aantal. Als u in dit veld geen waarde invult zal het automatisch dezelfde waarde krijgen als het veld ‘Presetwaarde’. 12. Als u wilt dat het recht herhalend zal zijn, d.w.z. dat het recht steeds gepreset zal worden na een bepaalde periode, klik op het pijltje naast het veld ‘Preset-tijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 13. Als het recht slechts gedurende bepaalde periodes geldig moet zijn: klik op het pijltje naast het veld ‘Geldigheidstijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 14. Als u een waarde heeft ingevuld in de velden ‘Presetwaarde’ en/of ‘Start preset’, en u wilt dat de kaarthouder de te bepalen producten nog wel kan kopen nadat het aantal keren dat de reductie toegepast moet worden tot nul is afgeteld, maar dan zonder reductie, klik in het veld ‘Transparant’ om het veld aan te vinken. 15. Als u wilt dat dit recht behalve een recht op producten van het type reductie, ook een recht op terminals is, klik in het veld ‘Gebruiksrecht’ zodat het veld een vink krijgt.
158
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
16. Klik Toepassen. 17. Klik OK. Het nieuwe recht wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe recht. U moet nog wel bepalen voor welke productgroepen het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.1. Als u het veld ‘Gebruiksrecht’ heeft aangevinkt moet u ook bepalen voor welke terminals het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.2. U moet het recht toekennen aan één of meerdere gebruikersgroepen op het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen (§3.4.2.1). 5.4.1.5 Het aanmaken van een ‘prijsgroep’ recht Een recht van het type ‘Prijsgroep’ (bijv. ‘Recht op prijsgroep B’) wordt toegekend aan bepaalde gebruikersgroepen als één of meerdere products op de site meerdere prijzen hebben (het veld ‘Aantal extra prijzen’ op het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van siteinstellingen heeft dan een waarde groter dan 0 (§Error! Reference source not found.)). Als aan een gebruikersgroep het recht ‘Recht op prijsgroep B’ van het type ‘Prijsgroep’ is toegekend zullen kaarten van die gebruikersgroep prijs B betalen voor de producten van de productgroepen gedefinieerd op het tabblad ‘Productgroepen’ in plaats van de standaardprijs (prijs A). Zo maakt u een nieuw recht aan van het type ‘Prijsgroep’: Opmerking: Voordat u een recht gaat aanmaken dienen de bijbehorende tijdstabellen te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Rechten. U ziet het gegevensscherm van rechten (Figuur 5-7). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Recht’. 5. Type de naam van het nieuwe recht. 6. Klik op het pijltje naast het veld ‘Type’ en selecteer het type ‘Prijsgroep’. 7. Klik op het pijltje naast het veld ‘Prijsgroep’ en selecteer de gewenste prijsgroep voor dit recht. 8. Als u het aantal keer dat het recht toegepast zal worden wilt beperken, dubbelklik in het veld ‘Presetwaarde’ en type het aantal keren dat de prijs uit de gekozen prijsgroep betaald mag worden, of dat nu éénmalig zal zijn of per preset periode bepaald in het veld ‘Preset-tijdstabel’. 9. Als u wilt dat het aantal keer dat het recht toegepast zal worden als het recht voor het eerst wordt gebruikt, anders is dan de waarde ingevuld bij de vorige stap, dubbelklik in het veld ‘Start preset’ en type de gewenste waarde. Als u in dit veld geen waarde invult zal het automatisch dezelfde waarde krijgen als het veld ‘Presetwaarde’. 10. Als u het maximale aantal keer dat de prijs uit de gekozen prijsgroep betaald mag worden op enig moment wilt beperken, klik in het veld ‘Max. Waarde’ en type het gewenste maximum aantal. Als u in dit veld geen waarde invult zal het automatisch dezelfde waarde krijgen als het veld ‘Presetwaarde’.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
159
11. Als u wilt dat het recht herhalend zal zijn, d.w.z. dat het recht steeds gepreset zal worden na een bepaalde periode, klik op het pijltje naast het veld ‘Preset-tijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 12. Als het recht slechts gedurende bepaalde periodes geldig moet zijn: klik op het pijltje naast het veld ‘Geldigheidstijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 13. Als u een waarde heeft ingevuld in de velden ‘Presetwaarde’ en/of ‘Start preset’, en u wilt dat de kaarthouder de te bepalen producten nog wel kan kopen nadat het aantal keren dat de prijs uit de gekozen prijsgroep betaald mag worden tot nul is afgeteld, maar dan voor de standaardprijs (prijs A), klik in het veld ‘Transparant’ om het veld aan te vinken. 14. Als u wilt dat dit recht behalve een recht op producten van het type ‘Prijsgroep’, ook een recht op terminals is, klik in het veld ‘Gebruiksrecht’ zodat het veld een vink krijgt. 15. Klik Toepassen. 16. Klik OK. Het nieuwe recht wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe recht. U moet nog wel bepalen voor welke productgroepen het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.1. Als u het veld ‘Gebruiksrecht’ heeft aangevinkt moet u ook bepalen voor welke terminals het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.2. U moet het recht toekennen aan één of meerdere gebruikersgroepen op het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen (§3.4.2.1). 5.4.1.6 Het aanmaken van een ‘autoload’ recht Zo maakt u een nieuw recht aan van het type ‘Autoload’: Opmerking: Voordat u een recht gaat aanmaken dienen de bijbehorende tijdstabellen te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Rechten. U ziet het gegevensscherm van rechten (Figuur 5-7). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Recht’. 5. Type de naam van het nieuwe recht. 6. Klik op het pijltje naast het veld ‘Type’ en selecteer het type ‘Autoload’. 7. Als het recht slechts gedurende bepaalde periodes geldig moet zijn: klik op het pijltje naast het veld ‘Geldigheidstijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 8. Als u wilt dat dit recht behalve een recht op producten van het type ‘Prijsgroep’, ook een recht op terminals is, klik in het veld ‘Gebruiksrecht’ zodat het veld een vink krijgt. 9. Klik Toepassen. 10. Klik OK. Het nieuwe recht wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe recht. Als u het veld ‘Gebruiksrecht’ heeft aangevinkt moet u ook bepalen voor welke terminals het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.2. U moet het recht toekennen aan één of meerdere gebruikersgroepen op het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen (§3.4.2.1).
160
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
5.4.1.7 Het aanmaken van een recht om terminals te gebruiken Een recht op terminals kunt u het beste aanmaken door een recht van het type korting aan te maken met een kortingspercentage van 0 (zodat het niet werkelijk een recht van het type korting is), en het veld ‘Gebruiksrecht’ van dat recht aan te vinken. Om geheugenruimte op de kaarten te besparen, beslist men soms om een recht op producten aan te maken (korting, subsidie, extra betalen, reductie, prijsgroep of autoload), dat tegelijkertijd een recht op terminals is. Als u zo’n combinatierecht wilt aanmaken moet u de instructies voor het aanmaken van een recht volgen zoals gegeven in de voorgaande paragrafen. In deze paragraaf vindt u instructies voor het aanmaken van een recht dat alleen een recht op terminals is en geen korting, subsidie of toeslag geeft. Zo maakt u een nieuw recht op terminals aan: Opmerking: Voordat u een recht gaat aanmaken dienen de bijbehorende tijdstabellen te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Rechten. U ziet het gegevensscherm van rechten (Figuur 5-7). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Recht’. 5. Type de naam van het nieuwe recht. 6. Klik in het veld ‘Korting %’. 7. Type de waarde ‘0’, daar dit recht geen korting zal geven. 8. Als het recht slechts gedurende bepaalde periodes geldig moet zijn: klik op het pijltje naast het veld ‘Geldigheidstijdstabel’ en selecteer de tijdstabel die van toepassing is. 9. Klik in het veld ‘Gebruiksrecht’ zodat het veld een vink krijgt. 10. Klik Toepassen. 11. Klik OK. Het nieuwe recht wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe recht. U moet nog wel bepalen voor welke terminals het recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in §5.4.2.2. U moet het recht toekennen aan één of meerdere gebruikersgroepen op het tabblad ‘Rechten’ van het gegevensscherm van gebruikersgroepen (§3.4.2.1).
5.4.2 De tabbladen van het gegevensscherm van rechten Behalve het tabblad ‘Instellingen’ zijn er op het gegevensscherm van rechten nog twee andere tabbladen die in de volgende twee paragrafen worden besproken. 5.4.2.1 Het tabblad ‘Productgroepen’ Als u een recht heeft aangemaakt dat bepaalt dat de producten van bepaalde productgroepen te verkrijgen zijn voor een prijs die verschilt van de standaardprijs (een recht van het type
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
161
korting, subsidie of extra betalen), zult u moeten vastleggen voor welke productgroepen dat recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in deze paragraaf. Zo bepaalt u voor welke productgroepen een recht geldt: Opmerking: de betreffende productgroepen dienen eerst te zijn aangemaakt in de database. Kies menu Producten. Kies Rechten. Selecteer het recht waarvoor u wilt vastleggen voor welke productgroepen het geldt. Klik Wijzigen. Klik op de tab ‘Productgroepen’. U ziet het tabblad ‘Productgroepen’ (Figuur 5-8). Rechts ziet u een lijst van alle productgroepen. Links ziet u een lijst van de productgroepen waarvoor het recht geldt (deze lijst kan leeg zijn). 6. Selecteer rechts een productgroep waarvoor dit recht zal gelden. 7. Klik op het pijltje <+ om de geselecteerde productgroep toe te voegen aan de lijst van productgroepen waarvoor dit recht geldt. 8. Herhaal stappen 6 en 7 om nog meer productgroepen toe te voegen aan de lijst links. 9. Wanneer u een productgroep uit de linker lijst wilt verwijderen, selecteer die productgroep en klik op het pijltje >- om het te verwijderen. 10. Wanneer u alle productgroepen uit de linker lijst wilt verwijderen, klik op het pijltje >> om ze te verwijderen. 11. Klik Toepassen. 12. Klik OK. Het gewijzigde recht wordt bewaard. 1. 2. 3. 4. 5.
162
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 5-8 Het tabblad ‘Productgroepen’ van het gegevensscherm van rechten
5.4.2.2 Het tabblad ‘Terminals’ Als u een recht op terminals heeft aangemaakt, dus een recht dat toegang tot bepaalde terminals geeft (dit kan ook een recht op producten zijn dat bovendien toegang tot bepaalde terminals geeft), zult u moeten vastleggen voor welke terminals dat recht geldt. Instructies hiervoor vindt u in deze paragraaf. Dit tabblad zal alleen zichtbaar zijn wanneer het geselecteerde recht een recht op terminals is (als het veld ‘Gebruiksrecht’ van het recht aangevinkt is). Zo bepaalt u voor welke terminals een recht geldt: Opmerking: de betreffende terminals dienen eerst te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Producten. 2. Kies Rechten. 3. Selecteer het recht waarvoor u wilt vastleggen voor welke terminals het geldt. Dit moet een recht zijn waarvan het veld ‘Gebruiksrecht’ aangevinkt is. 4. Klik Wijzigen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
163
5. Klik op de tab ‘Terminals’. U ziet het tabblad ‘Terminals’ (Figuur 5-9). Rechts ziet u een lijst van alle terminals, gegroepeerd per terminalgroep. Links ziet u een lijst van de terminals waarvoor het recht geldt (deze lijst kan leeg zijn). 6. Als u wilt dat het recht geldt voor alle terminals van een bepaalde terminalgroep, selecteer die terminalgroep in de lijst rechts en ga naar stap 9. 7. Klik in de lijst van terminalgroepen rechts op de plus van de terminalgroep waartoe de terminal behoort waarvoor dit recht zal gelden. U ziet een lijst van de terminals die tot deze terminalgroep behoren.
Figuur 5-9 Het tabblad ‘Terminals’ van het gegevensscherm van rechten
8. Selecteer in die lijst de terminal waarvoor dit recht zal gelden. 9. Klik op het pijltje <+ om de geselecteerde terminal(s) toe te voegen aan de lijst van terminals waarvoor dit recht geldt. 10. Herhaal stappen 6 tot en met 9 om nog meer terminals toe te voegen aan de lijst links. 11. Wanneer u een terminal uit de linker lijst wilt verwijderen, selecteer die terminal en klik op het pijltje >- om het te verwijderen. 12. Wanneer u alle terminals uit de linker lijst wilt verwijderen, klik op het pijltje >> om ze te verwijderen. 13. Klik Toepassen. 14. Klik OK. Het gewijzigde recht wordt bewaard.
164
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
6 Toegang Een toegangsterminal is een terminal die is verbonden aan een dispenser die toegang beheert, zoals elektrische schuifdeuren. Als er op een site toegangsterminals zijn, worden deze in zones onderverdeeld, waarbij de toegangsterminals van elke individuele fysieke ruimte samen een zone vormen. Als er bijvoorbeeld op drie plaatsen toegang kan worden verkregen tot de parkeergarage, zal men die drie toegangsterminals samen in één zone opnemen genaamd ‘Toegang tot de parkeergarage’. Iedere terminal kan maar in één zone voorkomen. Voor iedere gebruikersgroep kunnen we definiëren tot welke zones de kaarten uit die gebruikersgroep toegang mogen verkrijgen en op welke tijden. Dit doen we door toegangsgroepen te definiëren. Een toegangsgroep is een lijst van zones met voor elke zone desgewenst een tijdstabel waarmee de tijden waarop kaarthouders toegang kunnen verkrijgen tot die zone worden beperkt. Voor meer informatie over tijdstabellen zie §8.5. Bij de configuratiegegevens die een toegangsterminal ontvangt zit een lijst van alle kaartnummers waaraan toegang verleend moet worden bij die toegangsterminal en op welke tijden. Deze lijst noemen wij de toegangslijst voor die toegangsterminal. Een voorbeeld: Er zijn 3 toegangsterminals die toegang geven tot de parkeergarage, twee tot het universiteitsgebouw, en één tot de serverruimte. We kunnen bijvoorbeeld drie zones en drie toegangsgroepen definiëren: Zone Parkeergarage
Terminals Garage toegang1, Garage toegang2, Garage toegang3 Voordeur, Zijdeur Serverruimte
Universiteitsgebouw Serverruimte Toegangsgroep Hoogste toegangsniveau
Medewerkers Studenten
Zones Parkeergarage Universiteitsgebouw Serverruimte Parkeergarage Universiteitsgebouw Universiteitsgebouw
Tijdstabellen Altijd Altijd Altijd Van 7 tot 20 Van 7 tot 20 Van 8 tot 19 alleen op weekdagen
Deze toegangsgroepen zouden als volgt kunnen worden toegekend aan de gebruikersgroepen: Toegangsgroep Hoogste toegangsniveau Medewerkers Studenten
Gebruikersgroepen PERS-DA PERS-OVERIGE STUDENT
Kaarten ICT-medewerkerskaarten
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
165
6.1
Zones
Een zone is een groep van één of meerdere toegangsterminals die toegang geven tot een bepaalde ruimte. Op het gegevensscherm van zones, is de lijst een lijst van alle zones. Vanuit dit scherm kunt u zones zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen.
6.1.1 Een zone aanmaken in de database Om een zone aan te maken moet u het veld ‘Zonenaam’ een waarde geven en bepalen welke toegangsterminals tot die zone behoren. Zo maakt u een nieuwe zone aan: Opmerking: Voordat u een zone gaat aanmaken dienen de bijbehorende toegangsterminals te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Toegang. 2. Kies Zones. U ziet het gegevensscherm van zones (Figuur 6-1). Rechts ziet u een lijst van alle toegangsterminals die nog niet in een zone zitten en daarom aan de geselecteerde zone zouden kunnen worden toegevoegd. Links ziet u een lijst van de toegangsterminals die zijn opgenomen in de geselecteerde zone (deze lijst kan leeg zijn). 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Zonenaam’. 5. Type de naam van de nieuwe zone. 6. Selecteer in de rechter lijst een toegangsterminal die u wilt opnemen in de nieuwe zone. 7. Klik op het pijltje <+ om de geselecteerde toegangsterminal op te nemen in de nieuwe zone (het verschijnt in de linker lijst). 8. Herhaal stappen 6 en 7 voor elke toegangsterminal die u wilt opnemen in de nieuwe zone. 9. Klik Toepassen. 10. Klik OK. De nieuwe zone wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe zone.
166
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 6-1 Het gegevensscherm van zones
6.2
Toegangsgroepen
Een toegangsgroep is een groep van één of meer zones waar bepaalde kaarthouders naar binnen mogen. Voor elke zone in een toegangsgroep kunt u desgewenst een tijdstabel kiezen om de tijden waarop toegang verkregen kan worden te beperken. Door een toegangsgroep aan een kaart toe te kennen (zie §3.1.2.3) bepalen we dat de houder van die kaart toegang mag worden verleend bij alle toegangsterminals van alle zones van die toegangsgroep. Het nummer van die kaart wordt toegevoegd aan de toegangslijsten van al die terminals, met de bijbehorende tijdstabellen. Door een toegangsgroep aan een gebruikersgroep toe te kennen (zie §3.4.2.3), geven we de kaarthouders van alle kaarten die daarna worden aangemaakt voor die gebruikersgroep het recht op toegang bij de toegangsterminals van de zones van die toegangsgroep. Bij het aanmaken van een kaart van die gebruikersgroep wordt in het vervolg het kaartnummer toegevoegd aan de toegangslijst van elk van die toegangsterminals, met de bijbehorende tijdstabellen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
167
Op het tabblad ‘Toegang’ kunt u een tijdsperiode bepalen waarin deze toegangsterminal zogenaamde vrije doorgang geeft, wat wil zeggen dat een ieder zonder kaart toegang kan verkrijgen bij de dispenser van die toegangsterminal (zie §4.1.2.2). Op het gegevensscherm van toegangsgroepen, is de lijst een lijst van alle toegangsgroepen. Vanuit dit scherm kunt u toegangsgroepen zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen.
6.2.1 Een toegangsgroep aanmaken in de database Om een toegangsgroep aan te maken moet u het veld ‘Toegangsgroep’ een waarde geven en bepalen welke zones tot die toegangsgroep behoren en welke tijdstabel bij elke zone in die toegangsgroep hoort. Zo maakt u een nieuwe toegangsgroep aan: Opmerking: Voordat u een toegangsgroep gaat aanmaken dienen de bijbehorende zones en tijdstabellen toegangsterminals te zijn aangemaakt in de database. 1. Kies menu Toegang. 2. Kies Toegangsgroepen. U ziet het gegevensscherm van toegangsgroepen (Figuur 6-2). Rechts ziet u een lijst van alle zones inde database. Links ziet u een lijst van de zones die zijn opgenomen in de geselecteerde toegangsgroep (deze lijst kan leeg zijn), met een kolom waar voor elke zone een tijdstabel kan worden ingevuld. 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Toegangsgroep’. 5. Type de naam van de nieuwe toegangsgroep. 6. Selecteer in de rechter lijst een zone die u wilt opnemen in de nieuwe toegangsgroep. 7. Klik op het pijltje <+ om de geselecteerde zone op te nemen in de nieuwe toegangsgroep (het verschijnt in de linker lijst). 8. Als u voor deze zone een tijdstabel wilt definiëren, klik in het veld ‘Tijdstabel’ voor deze zone om het te selecteren en klik dan nog eens. Er verschijnt een drop-down pijltje naast het veld. Klik hierop en selecteer de gewenste tijdstabel. 9. Herhaal stappen 6 t/m 8 voor elke zone die u wilt opnemen in de nieuwe toegangsgroep. 10. Klik Toepassen. 11. Klik OK. De nieuwe toegangsgroep wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe toegangsgroep.
168
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 6-2 Het gegevensscherm van toegangsgroepen
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
169
7 Rapporten Voor het maken van rapporten over alle gegevens van een site is het softwareprogramma Report Builder ingebouwd in FacilityPro Manager. Magna Carta heeft een groot aantal standaardrapportontwerpen meegeleverd met FacilityPro Manager. Een overzicht van de meegeleverde standaardrapportontwerpen vindt u in §7.3. De standaardrapportontwerpen zijn opgeslagen in de tabel van rapporten. U kunt ook nieuwe rapportontwerpen aanmaken en in deze tabel opslaan. Op het gegevensscherm van rapporten is de lijst een lijst van alle rapportontwerpen. Vanuit dit scherm kunt u rapportontwerpen zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen. Met de actieknoppen van het gegevensscherm van rapporten kunt u rapporten zien, printen en bewaren, of eerder bewaarde rapporten ophalen. De rapportontwerpen zijn onderverdeeld in rapportgroepen. FacilityPro Manager kent de rapportgroepen: Omzet, Producten, Kaarten, Terminals, Groepen, Transacties, Systeem. U kunt niet zelf rapportgroepen aanmaken, verwijderen of wijzigen. U ziet tot welke rapportgroep het geselecteerde rapportontwerp behoort in het veld ‘Rapportgroep’ op het gegevensscherm van rapporten. De lijst van het gegevensscherm van rapporten is standaard gegroepeerd op rapportgroep (u kunt de lijst ook groeperen per rapport om een complete lijst van alle rapportontwerpen te zien, zie §2.1.2.1). De tabbladen van het gegevensscherm van rapporten Het gegevensscherm van rapporten heeft de tabbladen: ‘Data selectie’, ‘Rapportageinstellingen’ en ‘Rapportdashboard’. Één van de tabbladen is steeds het actieve tabblad, en u ziet altijd op het scherm alleen die gegevens die op het actieve tabblad staan. Op elk tabblad kunt u een aantal velden of instellingen zien of bewerken die betrekking hebben op rapporten. Boven de tabbladen, bovenaan het invoervlak van het gegevensscherm van kaarten, staan twee velden: ‘Rapportnaam’ en ‘Rapportgroep’. Deze velden zijn dus zichtbaar onafhankelijk van welk tabblad actief is. Op het tabblad ‘Data selectie’ kan worden aangegeven welk deel van de gegevens uit de database u wilt gebruiken voor het genereren van een rapport (§7.1). Op het tabblad ‘Rapportage-instellingen’ wordt ingevoerd waar rapporten standard worden opegslagen, over welke periode rapporten standard worden gegenereerd en welke dag van de week als het begin van de week wordt beschouwd (§7.4). Op het tabblad ‘Rapportdashboard’ kunt u aangeven welke rapporten regelmatig op uw site dienen te worden uitgedraaid. Deze rapporten kunnen dan op een eenvoudig en overzichtelijk rapportdashboard worden geselecteerd door die beheerders die verantwoordelijk zijn voor het uitdraaien van rapporten. Het rapportdashboard is veel gebruikersvriendelijker dan het gegevensscherm van rapporten voor gebrukiers die verder niet veel met FacilityPro Manager werken (§7.5).
7.1
Rapporten genereren
Als u een rapportontwerp activeert om een rapport te genereren, zal het gegenereerde rapport worden gemaakt op basis van de gegevens die op dat moment in de database van FacilityPro 170
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Manager staan. Rapporten kunnen worden gegenereerd vanaf het gegevensscherm van rapporten of vanaf het rapportdashboard.
7.1.1 Rapporten genereren vanaf het gegevensscherm van rapporten Zo genereert u een rapport: 1. Kies menu Rapporten. 2. Kies Rapporten. U ziet het gegevensscherm van rapporten (Figuur 7-1). (Het tabblad ‘Data selectie’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Data selectie’.)
Figuur 7-1 Het gegevensscherm van rapporten
3. Selecteer het rapportontwerp dat u wilt gebruiken voor het genereren van een rapport. Afhankelijk van welk rapportontwerp u heeft gekozen, ziet u in het invoervlak al dan niet een aantal velden waar u condities kunt invoeren die zullen bepalen welk deel van de gegevens van de database zullen worden gebruikt voor het genereren van het rapport. U kunt bijvoorbeeld voor een rapport op basis van het rapportontwerp ‘Terminal configuraties’ vaststellen over welke terminal gerapporteerd zal worden, door de waarde van het veld ‘Terminalnaam’ in te vullen. Als u geen waarde invult zal het rapport de gegevens over alle terminals op de site bevatten. Standaard zal elk rapport
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
171
4.
5.
6.
7.
8.
worden gegenereerd over de gegevens van vandaag, als datums kunnen worden ingevuld en over de kaart met nummer 100001 waar een kaartnummer kan worden ingevuld. Deze standaardwaarden zijn gekozen om te voorkomen dat per ongeluk een rapport wordt gegenereerd over grote hoeveelheden gegevens, daar dit enige tijd in beslag kan nemen. Type de gewenste condities in de velden op het invoervlak om te bepalen op basis van welk deel van de database het rapport zal worden gegenereerd. Als u geen condities invoert zal het rapport gegenereerd worden op basis van de gegevens uit de gehele database. Voor uitleg over de condities die kunnen worden ingevoerd voor elk standaardrapportontwerp, zie §7.3. Klik Bekijk als u het rapport dat u aan het genereren bent op het scherm wilt bekijken. Op het scherm ziet u hoe het rapport eruit zal zien. Met de menuknoppen boven aan het scherm kunt u op de in Windows gebruikelijke manier het rapport in verschillende groottes bekijken, de volgende of vorige bladzijde bekijken, de eerste of laatste bladzijde bekijken of een specifiek bladzijdennummer, of het rapport naar de printer sturen. Klik Sluiten om terug te keren naar het gegevensscherm van rapporten. Klik Print als u het rapport dat u aan het genereren bent wilt printen. U ziet een standaard Windows printdialoogscherm, waar u kunt bepalen welke bladzijdes u wilt printen, welke printer moet worden gebruikt, de kwaliteit van de afdruk kunt instellen, enz., voordat u het rapport laat afdrukken door OK te klikken. Klik Archiveer als u het rapport dat u aan het genereren bent wilt bewaren in een bestand. U ziet de boodschap ‘Rapport opslaan in archief?’. Klik Ja. Er verschijnt een standaard Windows ‘Opslaan als’ dialoogscherm. U kunt kiezen onder welke bestandsnaam en in welke map het rapport zal worden opgeslagen op de in Windows gebruikelijke manier. De standaardmap voor het opslaan van rapporten is de map die is ingevoerd in het veld ‘Rapportagemap’ van de tab ‘Rapportage-instellingen’ van het gegevensscherm van rapporten. De standaardbestandsnaam van het opgeslagen rapport is de naam van het gebruikte rapportontwerp, gevolgd door de datum. In het veld ‘Save as type’ kunt u kiesen tussen ‘Text file (*.csv)’ en ‘Adobe PDF file (*.pdf)’. Klik Bewaren. Het rapport wordt bewaard. U keert terug naar het gegevensscherm van rapporten. Herhaal stappen 3 tot en met 7 om andere rapporten te genereren.
7.1.2 Rapporten genereren vanaf het rapportdashboard Een beheerder kan alleen rapporten genereren vanaf het rapportdashboard als de beheerdersgroep waartoe hij/zij behoort het autorisatieniveau ‘Zichtbaar’ heeft voor het rapportdashboard (§8.3.1). Zo genereert u een rapport: 1. Klik op de knop ‘Rapporten’ op het startscherm van FacilityPro Manager (Figuur 2-2). U ziet het rapportdashboard (Figuur 7-3). 2. Klik op het rapport dat u wilt genereren. U ziet een afdrukvoorbeeld van het rapport. 3. Als u het rapport wilt printen, klik op het printer icoon. U ziet een standaard Windows printdialoogscherm, waar u kunt bepalen welke bladzijdes u wilt printen, welke printer moet worden gebruikt, de kwaliteit van de afdruk kunt instellen, enz., voordat u het
172
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
rapport laat afdrukken door OK te klikken. U keert daarna terug naar het afdrukvoorbeeld. 4. Om terug te keren naar het rapportdashboard, klik Sluiten. 5. Herhaal stappen 2 tot en met 4 om nog meer rapporten te bekijken en/of afdrukken. 6. Klik het Facilitypro Manager icoon rechts bovenin het scherm en kies ‘Sluiten’ om FacilityPro Manager af te sluiten.
7.2
Nieuwe rapportontwerpen maken
Het is mogelijk om zelf nieuwe rapportontwerpen te creëren. U zult dit willen doen als u rapporten wilt genereren die niet kunnen worden gegenereerd vanuit de standaardrapportontwerpen die met FacilityPro Manager zijn meegeleverd. Wij verwijzen u voor instructies naar de gebruikershandleiding van Report Builder. Het ligt buiten het bestek van deze gebruikershandleiding om gedetailleerde instructies te geven voor het creëren van nieuwe rapportontwerpen met Report Builder. In deze paragraaf vindt u alleen enkele instructies voor het creëren van een nieuw rapportontwerp voor zover ze de stappen binnen FacilityPro Manager betreffen. Een gebruikershandleiding van Report Builder kunt u via uw FacilityPro Manager dealer aanvragen. Opmerking: om een nieuw rapportontwerp te creëren met Report Builder, zult u eerst een leeg rapportontwerp moeten aanmaken in de tabel van rapporten van de database van FacilityPro Manager. Als u met Report Builder aan het werk gaat voordat u het nieuwe (lege) rapportontwerp in FacilityPro Manager heeft bewaard, zult u vastlopen. Zo creëert u een nieuw rapportontwerp: 1. Kies menu Rapporten. 2. Kies Rapporten. 3. Klik Nieuw. (Als het rapportontwerp dat u wilt creëren lijkt op een bestaand rapportontwerp, is het beter dat rapportontwerp te selecteren en op de functieknop Dupliceren te klikken om een kopie te maken dat u dan zult wijzigen.) 4. Klik in het veld ‘Rapportnaam’. 5. Type de naam van het nieuwe rapportontwerp. 6. Klik op het pijltje naast het veld ‘Rapportgroep’. 7. Selecteer de rapportgroep waartoe het nieuwe rapportontwerp zal behoren. 8. Klik Toepassen. 9. Klik OK. Het nieuwe rapportontwerp, dat nu nog een leeg rapportontwerp of een kopie van een bestaand rapportontwerp is (zie stap 3), wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van het nieuwe rapportontwerp. 10. Klik Wijzigen. 11. Klik Ontwerp. Het programma Report Builder wordt gestart. 12. Creëer met behulp van Report Builder het nieuwe rapportontwerp. Zie hiervoor de gebruikershandleiding van Report Builder. 13. Kies Save as van het menu File van Report Builder. U ziet een ‘Save as’ dialoogscherm.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
173
14. Type de naam van het bestand waarin het rapportontwerp zal worden opgeslagen. U moet dezelfde naam typen die u in stap 5 aan het rapportontwerp record gaf in de tabel rapporten van FacilityPro Manager. 15. Klik Save. 16. Klik Yes. Het rapportontwerp wordt bewaard. 17. Verlaat de Report Builder. U keert terug naar het gegevensscherm van rapporten. 18. Klik Toepassen. 19. Klik OK. Het nieuwe rapportontwerp wordt bewaard. Report Builder bewaart elk rapportontwerp, zowel de standaardrapportontwerpen die met FacilityPro Manager zijn meegeleverd, als rapportontwerpen die u zelf heeft toegevoegd, in de database in een zogenaamd template bestand. Dit template bestand kunt u bekijken vanaf het gegevensscherm van rapporten van FacilityPro Manager door te klikken in het veld ‘Template’ om het aan te vinken. Wanneer u de vink weer verwijdert door nogmaals in het veld te klikken verdwijnt ook het template bestand van het scherm.
7.3
Een overzicht van de standaardrapportontwerpen
Tabel 7-1 bevat een overzicht van alle standaardrapportontwerpen die worden meegeleverd met FacilityPro Manager en waarmee de gebruiker standaardrapporten kan genereren. De tabel toont: de rapportgroep waartoe het rapportontwerp behoort, de naam van het rapportontwerp, een beschrijving van de inhoud van de rapporten die het rapportontwerp kan genereren, en een lijst van mogelijke condities die kunnen worden ingevoerd zodat een rapport gegenereerd zal worden op basis van slechts een deel van de gegevens van de database. De condities die kunnen worden ingevoerd voor sommige van de rapporten zijn: 1) Bedrag: de hoogte van het bedrag van een PIM opdracht zodat alleen PIM opdrachten met dat bedrag getoond zullen worden. 2) Beheerder: de waarde van het veld ‘Beheerder’ van een beheerder zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor die beheerder. 3) Connectie: de beginletter(s) van de waarde van het veld ‘Connectie’ van een terminal zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor terminals met bepaalde types connectie. 4) Gebruikersgroep: de beginletter(s) van de waarde van het veld ‘Gebruikersgroep’ van een gebruikersgroep zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor gebruikersgroepen beginnend met die letter(s). 5) Kaartnummer: de waarde van het veld ‘Kaartnummer’ van een kaart zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor de kaart met dat kaartnummer. 6) Kaartstatus: de waarde van het veld ‘Kaartstatus’ van een kaart zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor kaarten met die kaartstatus. 7) Kostenplaats: de waarde van het veld ‘Kostenplaats’ van een kostenplaats zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor die kostenplaats. 8) Locatie: de waarde van het veld ‘Locatie’ van een terminal zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor terminals met die locatie.
174
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
9) Machinetype: de waarde van het veld ‘Machinetype’ van een terminal zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor terminals van dat machinetype. 10) Product: de beginletter(s) van de waarde van het veld ‘Product’ van een product zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor producten beginnend met die letter(s). 11) Productgroep: de waarde van het veld ‘Productgroep’ van een productgroep zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor die productgroep. 12) Recht: denaam van een recht (de waarde van het veld ‘Recht’) zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor dat recht. 13) Terminalgroep: de waarde van het veld ‘Terminalgroep’ van een terminalgroep zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor die terminalgroep. 14) Terminalnaam: de waarde van het veld ‘Terminalnaam’ van een terminal zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor die terminal. 15) Toegevoegd: (PIM) u kunt een conditie invoeren voor de datum en tijd waarop een PIM opdracht is toegevoegd. U kunt de begin- en einddatum voor de conditie wijzigen door te klikken op het pijltje naast het datumveld. U ziet dan een kalender waarop u de gewenste begin- of einddatum kunt selecteren. 16) Transactietijd: u kunt een conditie invoeren voor de datum en tijd van de transacties. U kunt de begin- en einddatum voor de conditie wijzigen door te klikken op het pijltje naast het datumveld. U ziet dan een kalender waarop u de gewenste begin- of einddatum kunt selecteren. 17) Tijdstip: u kunt een conditie invoeren voor de datum en tijd van bepaalde velden, de datum en tijd van een actie, een foutmelding, enz. U kunt de begin- en einddatum voor de conditie wijzigen door te klikken op het pijltje naast het datumveld. U ziet dan een kalender waarop u de gewenste begin- of einddatum kunt selecteren. 18) Type: een type transactie zodat transactierapporten alleen transacties van dat type weergeven, bijvoorbeeld ‘afwaardering’ of ‘mislukte opwaardering’. 19) Uitgiftenummer: de waarde van het veld ‘Uitgiftenummer’ van een kaart zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor kaarten met dat uitgiftenummer. 20) Uitleestijd: u kunt een conditie invoeren voor de datum en tijd van de uitlezingen. U kunt de begin- en einddatum voor de conditie wijzigen door te klikken op het pijltje naast het datumveld. U ziet dan een kalender waarop u de gewenste begin- of einddatum kunt selecteren. 21) Werkstation: de waarde van het veld ‘Werkstation’ van een werkstation zodat het rapport alleen gegenereerd zal worden voor dat werkstation. Rapportgroep:
Rapportnaam:
Beschrijving:
Groepen
Gebruikersgroepen en kostenplaatsen
lijst van alle gebruikersgroepen met de waarde van de velden "Gebruikersgroep ID", "Geldigheidsperiode", "Startdatum" en "Einddatum" en lijst van alle kostenplaatsen met de waarde van het veld "Kostenplaats ID" per gebruikersgroep, per kostenplaats een lijst van alle tokens met bijbehorende tokennummers en daaraan gekoppeld rechten per gebruikersgroep de toegewezen zones per gebruikersgroep, per kostenplaats alle kaarten met kaartnummer, kaarthouder, saldo en kaartstatus per positie op de zwarte lijst kaartnummer,
Rechten en tokens
Kaarten
Zones per gebruikersgroep Kaarten Kaarten -zwarte lijst
Mogelijke condities: geen
geen geen kaartstatus gebruikersgroep,
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
175
Kaarthouders Kaarthouders per groep Saldo overzicht (totaal saldo in groep) Saldo reconstructie Zones per kaart Zones, toegang per terminal Omzet
Omzet -FacilityPro kaart
Omzet -totalen
Omzet per product
Omzet per productslot
Omzetten -betaalterminals
Omzetten –FacilityPro kaart
Omzetten –kassa’s
Opwaardeerstations -geldbak
176
kaarthouder, gebruikersgroep, kostenplaats, datum op zwarte lijst gezet per kaarthouder (alfabetische volgorde), per kaart: kaartnummer, gebruikersgroep, kostenplaats, saldo, kaartstatus per gebruikersgroep de kaarthouders (alfabetische volgorde) met per kaart: kaartnummer, kostenplaats, saldo, kaartstatus per gebruikersgroep het in totaal op alle kaarten uitstaande saldo, met totaal voor alle kaarten toont voor alle laatst bekende transacties van de opgevraagde kaart in de periode terminalnaam, tijdstip, saldo na transactie toont per kaart de toegewezen zones toont per zone welke terminals in die zone zitten per terminalgroep, per terminal een regel met over de totale gedefineerde uitleesperiode 1) geregistreerde verkopen: aantal verkopen, betaald bedrag en korting gegeven, 2) ongeregistreerde verkopen: aantal verkopen en betaald bedrag, 3) bruto en netto omzet FacilityPro kaarten, en totalen per terminal en per terminalgroep per terminalgroep, per terminal een regel met over de totale gedefineerde uitleesperiode totaal opgewaardeerd bedrag, aantal verkopen, omzet gesloten kaart, omzet Chipknip, totale omzet, met totalen per terminalgroep per productgroep, per product een regel over de totale gedefineerde uitleesperiode met prijs van het product, aantal verkopen en totale (bruto) omzet in de periode, met totalen per productgroep per terminal, per serviceslot een regel over de totale gedefineerde uitleesperiode met product in dat slot en in de periode aantal verkopen en bruto omzet, met totalen per terminal per terminalgroep, per terminal, voor elke uitlezing een regel met uitleesnummer, tijdstip, aantal verkopen, omzet gesloten kaarten, omzet Chipknip en bruto omzet, en totalen per terminal en per terminalgroep per terminalgroep, per terminal, per uitlezing een regel met in de periode sinds de vorige uitlezing 1) geregistreerde verkopen: aantal verkopen, betaald bedrag en korting gegeven, 2) ongeregistreerde verkopen: aantal verkopen en betaald bedrag, 3) bruto en netto omzet FacilityPro kaarten, en totalen per terminal en per terminalgroep per terminalgroep, per terminal, voor elke uitlezing een regel met uitleesnummer, tijdstip, totaal opgewaardeerd, aantal verkopen, omzet gesloten kaarten, omzet Chipknip en bruto omzet, en totalen per terminal en per terminalgroep Een bladzijde voor iedere keer dat de geldbakken zijn geleegd (op voorwaarde dat de
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
kostenplaats gebruikersgroep gebruikersgroep geen uitleestijd, kaartnummer kaartnummer terminalnaam uitleestijd, terminalnaam, terminalgroep
uitleestijd, terminalnaam, terminalgroep
uitleestijd, productgroep
uitleestijd, terminalnaam, terminalgroep uitleestijd, terminalnaam, terminalgroep uitleestijd, terminalnaam, terminalgroep
uitleestijd, terminalnaam, terminalgroep
uitleestijd, terminalnaam
Omzet
Opwaardeerstations -hoppers
Opwaardeerstations -kaarten
Opwaardeerstations -uitgebreid Registratie per groep, kost.pl., recht
Registratie per groep, terminal
Registratie per kostenplaats, terminal
Registratie per recht, groep, kostenplaats
Registratie per terminal, groep, kost.
terminal ten minste één keer is uitgelezen voorafgaand aan iedere geldbakleging) met datum en tijd dat de geldbakken geleegd zijn, de bedragen die in de geldbakken zaten op het moment van legen, datum en tijd van de eerste uitlezing na het legen (dat wil zeggen wanneer de getoonde gegevens uit zijn gelezen) en de parameter ‘Leging nr.’ die bij iedere leging met 1 wordt opgehoogd. Een bladzijde voor iedere uitgebreide uitlezing gedurende de geselecteerde periode met voor iedere munt die gehopt kan worden: het cumulatieve aantal (en de waarde daarvan) munten dat door kaarthouders in ingeworpen en door de muntproever naar de hoppers is gevoerd, het cumulatieve aantal (en de waarde daarvan) munten dat gehopt is, het cumulatieve aantal (en de waarde daarvan) munten waarmee de hoppers via de service menu’s zijn bijgevuld, het aantal munten (en de waarde daarvan) dat zich in de hoppers bevindt op het moment van de uitlezing Een regel voor iedere uitgebreide uitlezing gedurende de geselecteerde periode met: hoeveel kaarten zijn gekocht, hoeveel kaarten zijn ingeleverd en hoeveel kaarten bij een poging tot uitgeven direct van de bak voor kaartuitgifte naar de bak voor kaartinname zijn doorgesluisd omdat ze niet uitgegeven konden worden per geslaagde uitlezing (chronologisch) een bladzijde met alle uitgelezen gegevens per gebruikersgroep, per kostenplaats, per recht een regel met tokennummer, en in de periode: aantal verkopen, totaal betaald bedrag en totaal aan korting gegeven bedrag; de regels worden getotaliseerd per gebruikersgroep en voor alle gebruikersgroepen per gebruikersgroep, per terminal een regel met in de periode: aantal verkopen, totaal betaald bedrag en totaal aan korting gegeven bedrag; de regels worden getotaliseerd per gebruikersgroep en voor alle gebruikersgroepen per kostenplaats, per terminal een regel met in de periode: aantal verkopen, totaal betaald bedrag en totaal aan korting gegeven bedrag; de regels worden getotaliseerd per kostenplaats en voor alle kostenplaatsen per recht, per gebruikersgroep, per kostenplaats een regel met tokennummer, en in de periode: aantal verkopen, totaal betaald bedrag en totaal aan korting gegeven bedrag; de regels worden getotaliseerd per recht en voor alle rechten per terminal, per gebruikersgroep, per kostenplaats een regel met tokennummer en in de periode: aantal verkopen, totaal betaald bedrag en totaal aan korting gegeven bedrag; de regels worden getotaliseerd per terminal en voor alle terminals
uitleestijd, terminalnaam
uitleestijd, terminalnaam
uitleestijd, terminalnaam uitleestijd, gebruikersgroep
uitleestijd, gebruikersgroep, terminalnaam
uitleestijd, terminalnaam
uitleestijd, recht
uitleestijd, terminalnaam
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
177
Uitlezingen -chronologisch
per geslaagde uitlezing (chronologisch) een bladzijde met alle uitgelezen gegevens
Uitlezingen -opwaardeerstations
Een overzicht van de tijdstippen waarop de collector met succes de Magnabox tellers heeft uitgelezen per geslaagde uitlezing (chronologisch) een bladzijde met alle uitgelezen gegevens toont per productgroep de producten met de prijs toont per recht de relevante informatie (zoals kortingspercentage en geldigheid) en voor welke productgroepen het recht geldt toont per recht die een recht op terminals is voor welke terminals het recht geldt toont per beheerdersgroep de beheerders per beheerdersgroep voor alle schermen en knoppen het ingestelde autorisatieniveau toont een regel voor elke actie (opstarten, afsluiten, inloggen, uitloggen, foute loginnaam+wachtwoord) met actie, tijdstip, beheerder en werkstation toont voor elke actie van de collector (bijv. uitlezing, configuratie) een regel met aard van de actie, tijdstip, werkstation, terminal en eventuele foutmelding Bijna leeg rapportontwerp als startpunt voor het creëren van een nieuw rapportontwerp Het aantal kaarten, kaarthouders, gebruikersgroepen, beheerders, terminals, transacties, uitlezingen, werkstations en kaarten op de zwarte lijst in de database voor elk machinetype een overzicht van alle belangrijke velden en parameters per terminal een overzicht van alle belangrijke velden en instellingen een lijst van de terminalgroepen per machinetype, per terminal een regel met terminalnaam, serienummer, locatie, softwareversie, type connectie, IP adres, datum laatste config, datum laatste uitlezing en totaal aantal terminals per machinetype per terminal een lijst van de servicesloten met productnaam, prijs, productgroep per terminal een lijst van transacties met kaartfouten (zoals foute sitecode) met tijdstip, kaartnummer (indien bekend), foutcode per productgroep, per product het totaal in de periode omgezette bedrag
Uitlezingen -uitgebreid Producten
Producten Rechten en productgroepen Rechten en terminals
Systeem
Beheerders Beheerdersgroepen Beheerderslog
Collector log
Leeg rapport Status
Terminals
Machinetypes Terminal configuraties Terminalgroepen Terminals
Terminals en producten Transacties
Kaartfouten Transacties per product Transacties&mutaties
een regel voor iedere transactie of handeling met Facilitypro Manager (in chronologische volgorde) met alle relevante gegevens
uitleestijd, terminalnaam, terminalgroep, connectie uitleestijd, terminalnaam uitleestijd, terminalnaam productgroep geen geen geen geen tijdstip, beheerder
tijdstip, terminalnaam geen geen
geen terminalnaam geen connectie
terminalnaam uitleestijd, kaartnummer, terminalnaam uitleestijd, kaartnummer, product uitleestijd, kaartnummer, terminalnaam, werkstation, transactietype
Tabel 7-1 Overzicht van de standaardrapportontwerpen die zijn meegeleverd met FacilityPro Manager
178
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
7.4
De tab ‘Rapportage-instellingen’
Op het tabblad ‘Rapportage-instellingen’ (Figuur 7-2) kunt u een aantal velden zien en wijzigen. Deze velden hebben betrekking op alle rapporten en worden hieronder opgesomd. Als er een standaardwaarde voor een veld is, ziet u die tussen haakjes. U hoeft deze velden alleen te wijzigen als u een andere waarde dan de standaardwaarde wilt toekennen.
Figuur 7-2 Het tabblad ‘Rapportage-instellingen’ van het gegevensscherm van rapporten
1) Scheidingsteken: (Tab) het karakter dat als scheidingsteken zal worden gebruikt als rapporten worden opegslagen naar een.csv bestand. 2) Rapportagemap: (archive) de map waar rapportbestanden worden opgeslagen. Het padnaam van e map waar het FacilityPro executable bestand is opgeslagen (standaard: C:\Program Files\Magna Carta\FacilityPro Manager\bin) zal worden toegevoegd voor de waarde die in dit veld wordt ingevuld. 3) Startdatum rapportage: als hier een datum wordt ingevuld zullen alle rapporten worden gegenereerd over de gegevens vanaf die datum, tenzij andere data worden opgegeven op de tab ‘Data selectie’. 4) Start van de week: (Maandag) de dag van de week die wordt gebruikt om te bepalen over welke periode een rapport moet worden gegenereerd als op de tab ‘Data selectie’ de radio button ‘Deze week’ of ‘Vorige week’ actief is.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
179
7.5
De tab ‘Rapportdashboard’
Op het tabblad ‘Rapportdashboard’ word het rapportdashbord ontworpen. Het rapportdashboard kan alleen worden geopend door te klikken op de knop ‘Rapporten’ vanaf het startscherm (Figuur 2-2). Als het autorisatieniveau voor ‘Rapportdashboard’ voor de beheerdesgroep van de huidige beheerder de waarde ‘Zichtbaar’ heeft (§8.3.1), zal het rapportdashboard altijd worden geopend als op het startscherm op de knop ‘Rapporten’ wordt geklikt. Vanaf het rapportdashboard kunnen een beperkt aantal rapporten worden bekeken en/of afgedrukt, waarbij is voorgedefinieerd over welke data deze rapporten dienen te worden gegenereerd. Na het werken met het rapportdashboard kan de beheerder alleen maar uitloggen uit FacilityPro Manager. Een voorbeeld van een rapportdashboard is te zien in Figuur 7-3. FacilityPro Manager ken teen groot aantal standaardrapporten en een groot aantal dataselectiecriteria waarmee kan worden aangegeven welke data uit de database in een rapport moet worden opgenomen. Door een beperkt aantal (maximal 10) rapporten te definiëren die voor het beheer van uw site van belang zijn en vast te leggen over welke data die moeten worden uitgdraaid, kan het genereren van rapporten sterk vereenvoudigd worden. Op het tabblad ‘Rapportdashboard’ kan de beheerder van een site vastleggen welke rapporten op het rapportdashboard moeten komen. Beheerders uit beheerdersgroepen met het autorisatieniveau ‘Wijzigen’ of hoger voor ‘Rapportdashboard’ (§8.3.1) kunnen de rapporten van het rapportdashboard wijzigen. Als het autorisatieniveau ‘Wijzigen/Toevoegen/Verwijderen’ is, kan de beheerder ook rapporten toevoegen aan het dashboard of verwijderen van dashboard. Om een beheerdersgroep aan te maken die uitsluitend het recht geeft om rapporten te genereren vanaf het rapportdashboard, dient men een nieuwe beheerdersgroep aan de te maken en die het autorisatieniveau ‘Zichtbaar’ te geven voor het rapportdashboard (§8.3.1). Alle andere autorisatieniveaus zullen ‘Onzichtbaar’ zijn en beheerders in deze groep zullen na inloggen alleen de knop ‘Rapporten’ zien op het openingsscherm en bij het rapportdashboard komen als zij er op klikken. Zo voegt u een rapport toe aan het rapportdashboard: 1. Kies menu Rapporten. 2. Kies Rapporten. 3. Klik op de tab ‘Rapportdashboard’. Op het tabblad ‘Rapportdashboard’ (Figuur 7-4) kunt u zien welke rapporten al op het rapportdashboard staan in het veld ‘Dashboard rapporten’. 4. Klik Wijzigen. 5. Klik Nieuw (onder het veld ‘Dashboard rapporten’). Een lege regel zal verschijnen in het veld ‘Dashboard reporten’. 6. Voer in het veld ‘Dashboardnaam’ de naam in dat het rapport moet hebben op het dashboard. 7. Wijzig de waarde van het veld ‘Positie’ als u niet wilt dat het rapport als onderste op het dashboard zal staan.
180
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 7-3 Het rapportdashboard
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
181
Figuur 7-4 Het tabblad ‘Rapportdashboard’ van het gegevensscherm van rapporten
8. Klik op het pijltje naast het veld ‘Rapportnaam’ en selecteer het rapport dat u aan het dashboard wilt toevoegen. 9. Voer warden in één of meer velden van de sectie ‘Data selectie’ als u niet een rapport wil over de hele database maar over een specifieke dataset. 10. Klik Toepassen. 11. Klik OK. Het rapport is aan het rapportdashboard toegevoegd. Zo verwijdert u een rapport van het rapportdashboard: 1. Kies menu Rapporten. 2. Kies Rapporten. 3. Klik op de tab ‘Rapportdashboard’. Op het tabblad ‘Rapportdashboard’ (Figuur 7-4) kunt u zien welke rapporten op het rapportdashboard staan in het veld ‘Dashboard rapporten’. 4. Selecteer in het veld ‘Dashboard rapporten’ het rapport dat u wilt verwijderen. 5. Klik Wijzigen. 6. Klik Verwijderen (onder het veld ‘Dashboard rapporten’). 7. Klik Toepassen. 8. Klik OK. Het rapport is verwijderd van het rapportdashboard.
182
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Zo wijzigt u een rapport van het rapportdashboard: 1. Kies menu Rapporten. 2. Kies Rapporten. 3. Klik op de tab ‘Rapportdashboard’. Op het tabblad ‘Rapportdashboard’ (Figuur 7-4) kunt u zien welke rapporten op het rapportdashboard staan in het veld ‘Dashboard rapporten’. 4. Selecteer in het veld ‘Dashboard rapporten’ het rapport dat u wilt wijzigen. 5. Klik Wijzigen. 6. Wijzig één of meerdere velden rechts van het veld ‘Dashboard rapporten’. 7. Klik Toepassen. 8. Klik OK.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
183
8 Configuratie Het hoofdmenu ‘Configuratie’ van FacilityPro Manager heeft zes menuopties die elk één van de gegevensschermen openen die behoren bij de tabellen uit de database die gegevens bevatten die met de configuratie het elektronische transactiesysteem hebben te maken: site-instellingen, beheerders, beheerdersgroepen, werkstations, tijdstabellen en frametypes. De paragrafen §8.1 t/m §8.6 leggen uit hoe u met elk van die gegevensschermen moet werken.
8.1
Site-instellingen
De tabel van site-instellingen is anders dan de meeste tabellen van de database van FacilityPro Manager, want hij bestaat altijd maar uit één record, die bepaalde gegevens over de site bevat, zoals de naam van de site en welke valuta er wordt gebruikt op de site. U zult op het gegevensscherm van site-instellingen de functieknoppen Nieuw, Dupliceren en Verwijderen niet kunnen gebruiken. Wanneer FacilityPro Manager wordt geïnstalleerd is de standaardnaam van de site ‘Site’. Sommige andere velden van het site-instellingen hebben ook standaardwaarden, terwijl anderen niet zijn ingevuld. Op het gegevensscherm van site-instellingen bevat de lijst één record, die de site representeert waar FacilityPro Manager wordt gebruikt voor het beheren van een elektronisch transactiesysteem. Vanuit dit scherm kunt u de velden van het site record zien en wijzigen. Nadat FacilityPro Manager is geïnstalleerd en u eventueel een PC kaartlezer heeft aangesloten, is het invoeren van bepaalde gegevens in het site record één van de eerste dingen die gedaan moet worden om het systeem gebruiksklaar te maken (zie §8.1.1). Als er een PC kaartlezer is aangesloten op één van de werkstations, zal de actieknop Kaartsleutel bestand inlezen op het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van site-instellingen moeten worden geactiveerd voordat FacilityPro Manager kaarten zal kunnen lezen en schrijven met die PC kaartlezer. De tabbladen van het gegevensscherm van site-instellingen Het gegevensscherm van site-instellingen heeft de tabbladen: ‘Instellingen’, ‘Datum/valuta notatie’, ‘Systeemvaluta’, ‘Beveiliging’, ‘Overige’ en ‘Terminal-configuratie’. Één van deze tabbladen is steeds het actieve tabblad, en u ziet altijd op het scherm alleen die gegevens van de site die op het actieve tabblad staan. Op elk tabblad kunt u een ander deel van de gegevens van het site record zien of bewerken. Boven de tabbladen, bovenaan het invoervlak van het gegevensscherm van site-instellingen, staat één veld: ‘Sitenaam’. Dit veld is dus zichtbaar onafhankelijk van welk tabblad actief is. Het tabblad ‘Instellingen’ bevat de kerngegevens van de site, en wordt besproken in §8.1.1. Het tabblad ‘Datum/valuta notatie’ wordt besproken in §8.1.2.1. Het tabblad ‘Systeemvaluta’ wordt besproken in §8.1.2.2. Het tabblad ‘Beveiliging’ wordt besproken in §8.1.2.3. Het tabblad ‘Overige’ wordt besproken in §8.1.2.4. Het tabblad ‘Terminal-configuratie’ wordt besproken in §8.1.2.5.
184
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
8.1.1 Het invoeren van de kerngegevens van de site De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van site-instellingen (als het tabblad ‘Instellingen’ actief is) worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Sitenaam*: de naam van de site, standaardwaarde ‘Site’ 2) Sitecode*: de numerieke code die behoort bij deze site. Deze code is vrij te kiezen maar dient uiteraard niet dezelfde te zijn als enige sitecode van enige andere site. Sitecodes worden toegekend door Magna Carta of uw lokale FacilityPro leverancier. Elke kaart zal worden beschreven met deze code. De PC kaartlezers en de terminals van FacilityPro Manager kunnen alleen kaarten lezen zijn als de sitecode op de kaart overeenstemt met de sitecode in dit veld. Alleen in het geval van een MiniTix-only (d.w.z. alleen MiniTix betaalsleutels zullen worden geaccepteerd) of een Chipknip-only site zult u dit veld niet invullen. 3) Aantal tokens*: het aantal tokens dat op de kaarten zal worden geschreven (dit aantal moet groter zijn dan nul, en kleiner of gelijk aan het aantal tokens dat fysiek op de kaart past). Elk token kan worden gekoppeld aan een recht. Hoe groter de waarde van dit veld, hoe groter de flexibiliteit van de site. Voor elke gebruikersgroep – kostenplaats combinatie wordt automatisch dit aantal tokens aangemaakt in de tabel van tokens in de database. Hoeveel tokens er fysiek op een kaart passen hangt af van het type kaart, en kunt u navragen bij de producent van de kaarten. De standaardwaarde voor het veld ‘Max. aantal tokens’ is 6, omdat dit het aantal tokens is dat wij adviseren op Mifare kaarten te gebruiken, die momenteel het meest met FacilityPro Manager worden gebruikt. 4) Service kaartnummer: de servicekaart is een kaart waarmee de beheerder toegang heeft tot de terminals/dispensers om bijvoorbeeld opwaardeerstations te kunnen legen. Dit veld bevat het kaartnummer van de servicekaart. 5) Chipknip map: als Chipknip kaarten bij de terminals van de site worden geaccpteerd, dient dit veld de map te bevatten waar de Chipknip collecties worden opgeslagen voordat zij worden doorgestuurd naar Equens, tenzij deze map is ingevuld in het veld ‘Chipknip map’ van het werkstation (zie §8.4.1.1). 6) Terminaldata map: u zult dit veld een waarde geven wanneer u een vaste map wilt bepalen waar de configuratie- en terminaldatabestanden worden opgeslagen voor terminals die met een handterminal of met een USB-stick worden gepold. Voor handterminals zal dit veld normaal gesproken leeg blijven en FacilityPro Manager zal bepalen in welke map de configuratie- en terminaldatabestanden zullen worden bewaard voor terminals die met een handterminal worden gepold, op basis van welke handterminal wordt gebruikt en het Windows login. Hierdoor kunnen verschillende beheerders het handmatig pollen uitvoeren en kunnen verschillende handterminals worden gebruikt. Voor USB-sticks dient u de padnaam (diskdrive) in te vullen die Windows toekent aan de USB-stick. 7) PIN journaal map: 8) Server: de naam van de SQL server waar de database is opgeslagen en wordt beheerd. Dit is een read-only veld. 9) Database: de naam van de database. Dit is een read-only veld.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
185
10) Gebruiker: als een SQL Server database login wordt gebruikt, wordt hier de gebruikersnaam getoond. 11) Zwarte-lijstdatum: de datum waarop de zwarte lijst voor het laatst gewijzigd is. Dit is een read-only veld. 12) Zwarte-lijstlengte: (1000) de maximale lengte van de zwarte lijst in de terminals. Dit is een read-only veld. Voor terminals met een oudere firmware dan versie 3.16 is de waarde 300. 13) Kaartonderhoud (PIM): dit veld kan worden aangevinkt als de PIM module van FacilityPro Manager is aangeschaft. Alleen als het is aangevinkt zijn de tabbladen ‘Kaartonderhoud’ van het gegevensscherm van kaarten en ‘Servers’ van het gegevensscherm van werkstations zichtbaar en kan de PIM functionaliteit worden gebruikt. PIM staat voor Post Issuance Management (management na het uitgeven) van kaarten. Het vereist dat de PIM server is geïnstalleerd en actief is in dezelfde map waar FacilityPro is geïnstalleerd, standaard: C:\Program Files\Magna Carta\FacilityPro Manager\bin. Ook moet het IP adres van de PIM server worden ingevuld in de parameter ‘Server_IP’ van alle machinetypes van de terminals waar met wil dat PIM opdrachten worden uitgevoerd. Tenslotte is het nodig dat het autorisatieniveau van ‘Kaarten.Kaartonderhoud (PIM)’ en één of meerdere van de functies ‘Kaarten.nieuw saldo’, ‘Kaarten.tokenwaardes aanpassen’ en ‘Kaarten.nieuwe tokens’ en ‘Kaarten.zwarte lijst’ de waarde ‘beschikbaar’ hebben. Sommige van bovenstaande velden moeten een waarde krijgen voordat u met FacilityPro Manager de site kan gaan beheren. Sommige velden op het tabblad ‘Beveiliging’ moeten ook worden ingevuld. Het tabblad ‘Instellingen’ heeft ook drie actieknoppen die worden beschreven in de paragrafen §8.1.1.1 t/m §8.1.1.3. Zo voert u de gegevens in van het tabblad ‘Instellingen’ van het site record: 1. Kies menu Configuratie. 2. Kies Site-instellingen. U ziet het gegevensscherm van site-instellingen (Figuur 8-1). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Wijzigen. 4. Zorg dat de velden ‘Sitenaam’, ‘Sitecode’ en ‘Aantal tokens’ de juiste waarde krijgen en wijzig alle andere velden waarvan u de waarde wilt aanpassen of invullen (zie §2.1.2.4). 5. Vul de velden op het tabblad ‘Beveiliging’ in (zie §8.1.2.3). 6. Klik Toepassen. 7. Klik OK. Het gewijzigde site record wordt bewaard.
186
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 8-1 Het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van site-instellingen
8.1.1.1 De actieknop Database loskoppelen De actieknop Database loskoppelen wist de instellingen in de Windows registry die verwijzen naar de database van FacilityPro Manager. Wanneer u deze acteknop heeft gebruikt en daarna FacilityPro Manager afsluit zal de volgende keer als FacilityPro Manager wordt opgestart een scherm openen waarin wordt gevraagd welke database te gebruiken (Figuur 8-2).
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
187
Figuur 8-2
8.1.1.2 De actieknop Kaartsleutel bestand inlezen De actieknop Kaartsleutel bestand inlezen leest het bestand Cardkeys.ini en zet de gegevens uit dat bestand in de database. Wanneer kaarten worden beschreven met de actieknop Schrijven (zie §3.1.3.4), zal de PC kaartlezer eerst nagaan of de kaart al is geïnitialiseerd (beschreven met de FacilityPro kaartsoftware). Als dat niet het geval is wordt de kaart eerst geïnitialiseerd, en daarna gepersonaliseerd (de gegevens uit de database worden op de kaart geschreven). Het bestand Cardkeys.ini bevat de sleutels die FacilityPro Manager nodig heeft om kaarten te kunnen initialiseren, lezen of schrijven met een PC kaartlezer. U hoeft de actieknop Kaartsleutel bestand inlezen slechts éénmaal te gebruiken op één werkstation. U zult dan op alle werkstations waarop een PC kaartlezer is aangesloten kaarten kunnen lezen en schrijven. Wij raden aan de actieknop Kaartsleutel bestand inlezen te gebruiken nadat u FacilityPro Manager heeft geïnstalleerd en de PC kaartlezer(s) heeft aangesloten (zie installatiehandleiding FacilityPro Manager) en de juiste gegevens voor die PC kaartlezer(s) heeft ingevoerd in de tabel van werkstations (zie §8.4.1.3). Hierna zult u deze actieknop alleen hoeven te gebruiken wanneer er wijzigingen in het bestand cardkeys.ini zijn aangebracht. Het bestand Cardkeys.ini wordt door uw dealer geleverd. Wanneer u de actieknop Kaartsleutel bestand inlezen gebruikt zult u moeten aangeven in welke map het bestand is opgeslagen. 8.1.1.3 De actieknop Descriptors wissen Soms wordt een nieuwe versie software op één of meerdere van de terminals op de site geïnstalleerd. De descriptor zal dan zijn gewijzigd. Als de waarde van de descriptorversie niet verandert op die terminals terwijl de descriptor wel is veranderd, dan zal de tabel van descriptors in de database niet langer correct zijn. In deze tabel staat voor elke descriptorversie de descriptor (het formaat van de gegevens in de terminals). De actieknop Descriptors wissen verwijdert de records uit de tabel van descriptors die horen bij één of meerdere door u te bepalen descriptorversies.
188
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Wanneer FacilityPro Manager een verbinding maakt met een terminal die een decriptorversie heeft waarvan het record uit de tabel van descriptors is gewist, zullen de nieuwe gegevens vanzelf uit de terminal worden gelezen en in de tabel van descriptors worden opgeslagen. FacilityPro Manager moet voor elke terminal de juiste descriptorversie kennen en de bijbehorende descriptor om goed met de terminals te kunnen communiceren. Zo gebruikt u de actieknop Descriptors wissen: 1. Kies menu Configuratie. 2. Kies Site-instellingen. U ziet het gegevensscherm van site-instellingen (Figuur 8-1). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Descriptors wissen. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 8-3. 4. Type de descriptorversie van de terminals waar nieuwe software op is geïnstalleerd (bijvoorbeeld ‘desv0003’). U kunt ook alleen de beginkarakters van de descriptorversies typen, en zodoende de actie Descriptors wissen voor meerdere descriptorversies tegelijk uitvoeren (als u bijvoorbeeld ‘desv001’ typt zullen de descriptors van de descriptorversies desv0010 tot en met desv0019 gewist worden). Alle records in de tabel van descriptors die horen bij de descriptorversies die u hier invoert zullen worden verwijderd. Voor elk van deze descriptorversies zullen nieuwe records met de juiste descriptorgegevens worden aangemaakt in de tabel van descriptors de volgende keer dat FacilityPro Manager een verbinding heeft met een terminal met die descriptorversie. 5. Klik OK. U ziet de boodschap ‘Verwijder versies beginnend met … [descriptorversie]’. 6. Klik OK. De actie is voltooid.
Figuur 8-3 Het dialoogscherm van de actieknop Descriptors wissen
8.1.1.4 De actieknop Logs opschonen FacilityPro Manager houdt een aantal logbestanden bij: 1) De collectorlog (§8.4.1.2.3) laat alle handelingen van de collector zien FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
189
2) De gebruikerslog of admin log laat zien wanneer het programma is opgestart of afgesloten en welke beheerdes wanneer zijn in- of uitgelogd 3) De serverlog (ALS/PIM) laat alle handelingen van de PIM en ALS servers zien (§8.4.1.4) 4) De transactielog is een log van alle transacties die zijn uitgevoerd ofwel bij een terminal ofwel met FacilityPro Manager (zoals het schrijven van een kaart, het ophogen van het saldo van een kaart met kaartservice, enz.) Om de grootte van de database binnen de perken te houden kunnen oude records die niet langer van belang zijn worden gewist met behulp van de actieknop Logs opschonen. U kunt aangeven welk logbestand u wilt opschonen en tot welke datum u de records wilt wissen. Zo schoont u een logbestand op: 1. Kies menu Configuratie. 2. Kies Site-instellingen. U ziet het gegevensscherm van site-instellingen (Figuur 8-1). (Het tabblad ‘Instellingen’ is normaal gesproken actief, als een ander tabblad actief is, klik op de tab ‘Instellingen’.) 3. Klik Logs opschonen. U ziet een dialoogscherm zoals in Figuur 8-4.
Figuur 8-4 Het dialoogscherm bij logs opschonen
4. Als het logbestand dat u wilt opschonen niet de collectorlog is, klik dan op het pijltje naast het veld dat de logtabel aangeeft en selecteer de gewenste logtabel. 5. Voer een datum in. De log zal tot die datum worden gewist. Records van die datum worden niet gewist. 6. Klik OK. Het scherm toont als in Figuur 8-5.
190
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 8-5 Records te verwijderen
7. Klik OK. (Of klik Annuleren om de actie af te breken.) U ziet de melding ‘Gereed’.
8.1.2 De tabbladen van het gegevensscherm van site-instellingen Behalve het tabblad ‘Instellingen’ zijn er op het gegevensscherm van site-instellingen nog vier andere tabbladen die in de volgende paragrafen worden besproken. 8.1.2.1 Het tabblad ‘Datum/valuta notatie’ Op het tabblad ‘Datum/valuta notatie’ (Figuur 8-6) kunt u een aantal velden van het site record zien en wijzigen. Deze velden worden hieronder opgesomd. Als er een standaardwaarde voor een veld is, ziet u die tussen haakjes. U hoeft deze velden alleen te wijzigen als u een andere waarde dan de standaardwaarde wilt toekennen. 1) 2) 3) 4) 5)
Decimaalteken (,) Duizend scheidingsteken (.) Decimalen in bedragen (2) Datum scheidingsteken (-) Korte datum formaat (dd-MM-yy)
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
191
Figuur 8-6 Het tabblad ‘Datum/valuta notatie’ van het gegevensscherm van site-instellingen
8.1.2.2 Het tabblad ‘Systeemvaluta’ Op het tabblad ‘Systeemvaluta’ (Figuur 8-7) kunt een aantal velden van het site record zien en wijzigen. Deze velden worden hieronder opgesomd. Als er een standaardwaarde voor een veld is, ziet u die tussen haakjes. U hoeft deze velden alleen te wijzigen als u een andere waarde dan de standaardwaarde wilt toekennen. 1) Systeemvaluta: (Euro) 2) Valuta teken: (€) 3) Max. saldo: (€655) het maximale saldo dat op een kaart mag staan. Tevens zijn er een aantal velden die gewoonlijk onzichtbaar zijn. Zij zijn alleen zichtbaar in een periode van migratie van het ene muntsoort naar het andere (bijvoorbeeld £ -> €). Om ze zichtbaar te maken dient de regel ‘Advancedsettings=1’ aan het bestand paypro.ini toe te worden gevoegd (dit bestand staat in de map waar FacilityPro is geïnstalleerd, standaard: C:\Program Files\Magna Carta\FacilityPro Manager\bin). Het zijn de volgende velden: 4) Vorige valuta: als de huidige systeemvaluta wordt omgezet naar Euro en er zijn nog kaarten in gebruik met een saldo in de vorige valuta, zal het systeem door een
192
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
transitieperiode gaan. Het veld ‘Systeemvaluta’ krijgt de waarde Euro, het veld ‘Vorige valuta’ moet worden ingevuld, en de datum van overgang naar de Euro moet in het veld ‘Omrekeningsdatum’ worden gezet. 5) Omrekeningsdatum: de dag waarop het systeem naar de Euro zal overgaan. Vanaf de in dit veld ingevulde datum wordt in de terminal gewerkt met Euro’s. De Euro is dan de systeemvaluta. De kaarthouder krijgt prijzen van producten en ook zijn kaartsaldo dan in Euro’s te zien. 6) Valuta omrekening: de waarde van 1 Euro in de valuta van het systeem.
Figuur 8-7 Het tabblad ‘Systeemvaluta’ van het gegevensscherm van site-instellingen
8.1.2.3 Het tabblad ‘Beveiliging’ Op het tabblad ‘Beveiliging’ (Figuur 8-8) kunt u een aantal velden van het siterecord zien en wijzigen. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Sleutelversie1*: een nummer. Samen vormen de velden ‘Sleutelversie1’, ‘Paymentmasterkey1’ en ‘Servicemasterkey1’ de eerste sleutelset (sleutelset1). Een sleutelset is een combinatie van drie velden, en dient om de gegevens op een kaart te beveiligen. Op elke kaart is een sleutelset geschreven. FacilityPro Manager kan werken met drie verschillende sleutelsets, en de terminals en de PC kaartlezers van FacilityPro
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
193
2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
Manager zullen alleen kaarten accepteren die één van deze drie sleutelsets bevatten. Wanneer kaarten worden beschreven gebruikt FacilityPro Manager de sleutelset behorende bij de hoogste bestaande sleutelversie. Dat zal altijd de nieuwste sleutelset zijn (en wel sleutelset3, als die een waarde heeft, en anders sleutelset2, als die een waarde heeft, en anders sleutelset1). Om ervoor te zorgen dat sleutelset3 inderdaad altijd de nieuwste sleutelset is, moeten de sleutelsets handmatig door de beheerder worden ‘opgeschoven’ als een nieuwe sleutelset in gebruik wordt genomen: de oude sleutelset1 wordt verwijderd en wordt vervangen door de oude sleutelset2, de oude sleutelset2 wordt vervangen door de oude sleutelset3 en de oude sleutelset3 wordt vervangen door de nieuwe sleutelset. Alleen in het geval van een MiniTix-only of een Chipknip-only site zult u dit veld niet invullen. Paymentmasterkey1*: een hexadecimaal getal van 16 cijfers. Zie verder bij Sleutelversie1. Servicemasterkey1*: een hexadecimaal getal van 16 cijfers. Zie verder bij Sleutelversie1. Sleutelversie2: zie bij Sleutelversie1. Paymentmasterkey2: zie bij Paymentmasterkey1. Servicemasterkey2: zie bij Servicemasterkey1. Sleutelversie3: zie bij Sleutelversie1. Paymentmasterkey3: zie bij Paymentmasterkey1. Servicemasterkey3: zie bij Servicemasterkey1.
Figuur 8-8 Het tabblad ‘Beveiliging’ van het gegevensscherm van site-instellingen
194
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
8.1.2.4 Het tabblad ‘Overige’ Op het tabblad ‘Overige’ (Figuur 8-9) kunt een aantal velden van het site record zien en wijzigen. Deze velden worden hieronder opgesomd. Als er een standaardwaarde voor een veld is, ziet u die tussen haakjes. U hoeft deze velden alleen te wijzigen als u een andere waarde dan de standaardwaarde wilt toekennen. 1) Contactpersoon: naam van de contactpersoon voor deze site 2) Adres: adres van de contactpersoon voor deze site 3) Telefoon: telefoonnummer van de contactpersoon voor deze site
Figuur 8-9 Het tabblad ‘Overige’ van het gegevensscherm van site-instellingen
8.1.2.5 Het tabblad ‘Terminal-configuratie’ Op het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen (Figuur 8-10) kunt een aantal velden van het site record zien en wijzigen. Deze velden worden hieronder opgesomd. Als er een standaardwaarde voor een veld is, ziet u die tussen haakjes.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
195
Figuur 8-10 Het tabblad ‘Terminal-configuratie’ van het gegevensscherm van site-instellingen
1) Terminalprofielen (leeg): als dit veld is aangevinkt, worden terminalprofielen gebruikt en zal er een extra menuoptie ‘Terminalprofielen’ zijn onder het hoofdmenu ‘Producten’. Op het tabblad ‘Producten’ van het gegevensscherm van terminals zult u invullen welk terminalprofiel bij een terminal hoort en niet welke producten bij de terminal verkregen kunnen worden. In een terminalprofiel legt u vast welke producten verkrijgbaar zijn en voor welke prijs, en, desgewenst, welke btw tarieven voor bepaalde gebruikersgroepen gelden voor deze producten. Als u meerdere terminals heeft waar dezelfde producten verkregen kunnen worden, is het gebruik van terminalprofielen tijdsbesparend. U hoeft maar één maal vast te leggen welke producten verkrijgbaar zijn en bij wijzigingen hoeft u alleen het terminalprofiel aan te passen in plaats van het tabblad ‘Producten’ voor elke terminal. 2) Aantal extra prijzen (0): dit veld heeft een maximumwaarde van 4. Als de waarde van dit veld groter is dan 0 kunnen producten verkocht worden tegen verschillende prijzen. Een product wordt voor een andere prijs verkocht dan de standaardprijs als de gebruikersgroep van de kaarthouder een recht heeft toegewezen gekregen van het type ‘Prijsgroep’ (§5.4.1.5). Om extra prijzen te gebruiken moet u dus rechten van het type ‘Prijsgroep’ aanmaken. 3) Btw-tarieven (0, 7 en 20%): Dit veld maakt het mogelijk drie verschillende btw-tarieven te definiëren, genaamd ‘Nul’, ‘Middel’ en ‘Hoog’. Wanneer een btw-tarief voor producten of productgroepen wordt toegekend, kan worden gekozen uit een drop-down 196
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
lijst met deze drie btw-tarieven. Het percentage voor btw-tarief ‘Nul’ zal meestal, maar niet noodzakelijkerwijs, 0 zijn. Als op uw site terminalprofielen worden gebruikt (het veld ‘Terminalprofielen’ is aangevinkt), kunnen deze btw-tarieven aan gebruikersgroepen worden toegekend in terminalprofielen, zodat de btw die dient te worden afgedragen voor de verkopen per gebruikersgroep kan verschillen. De rapporten kunnen tonen hoeveel btw is verschuldigd voor gedane verkopen. 4) Taalkeuze in de terminals: Dit veld bevat een lijst (in de linker kolom) van talen die door de terminals zullen worden gebruikt. Als deze lijst niet leeg is, zullen de berichten op de displays van de terminals standaard worden getoond in de taal die als eerste in de lijst staat. De kaarthouder kan tussen de talen in de lijst kiezen (in de volgorde van de lijst) door één of meermalen op de taalkeuzeknop op de kaartlezer te drukken. Als een terminal een descriptorversie lager dan desv0011 heeft (dit kunt u zien in het veld ‘Descriptorversie’ op het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van terminals) kan er niet op de terminal tussen talen worden gekozen en zal de terminal niet beïnvloed worden door deze lijst. Talen kunnen worden verwijderd van en toegevoegd aan de lijst met de knoppen >- en <+ . Als de lijst met talen leeg blijft (standaard) zal de terminal de taal gebruiken die was ingeprogrammeerd als eerste taal bij levering (standaardtaal) en kan er worden gekozen tussen alle andere beschikbare talen, te beginnen met de taal volgende op de standaardtaal, in deze volgorde: Nederlands – Engels – Duits – Frans - Portugees. Door in deze lijst slechts één of twee talen te kiezen zal dus tot gevolg hebben dat de niet gekozen talen ook niet op de terminals gekozen kunnen worden. Dit kan wenselijk zijn op een site.
8.2
Beheerders
Die mensen die met FacilityPro Manager zullen gaan werken noemen wij beheerders. Soms zal het wenselijk zijn dat meerdere mensen met het programma werken, omdat verschillende mensen verschillende taken met FacilityPro Manager gaan uitvoeren. Daarbij is het belangrijk te bedenken dat de gebruiker van FacilityPro Manager heel eenvoudig acties kan ondernemen met ver dragende gevolgen. Het gaat tenslotte om het beheer van gelden. Wie FacilityPro Manager kan gebruiken om prijzen van producten te wijzigen, om rechten toe te kennen, enzovoorts, kan ook heel eenvoudig misbruik maken zijn macht. Daarom is het mogelijk verschillende autorisatieniveaus toe te kennen aan de beheerders door ze in te delen in beheerdersgroepen (zie §8.3). Op het gegevensscherm van beheerders is de lijst een lijst van alle beheerders. Vanuit dit scherm kunt u beheerders zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen.
8.2.1 Een beheerder aanmaken in de database Op het invoervlak van het gegevensscherm van beheerders ziet u velden met de naam, het wachtwoord en de beheerdersgroep van de geselecteerde beheerder. Om een nieuwe beheerder aan te maken in de database, zult u al die velden een waarde moeten geven.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
197
Zo maakt u een nieuwe beheerder aan: Opmerking: Voordat u een beheerder gaat aanmaken dient de bijbehorende beheerdersgroep te zijn aangemaakt in de database. Kies menu Configuratie. Kies Beheerders. U ziet het gegevensscherm van beheerders (Figuur 8-11). Klik Nieuw. Zorg dat de velden ‘Beheerder’, ‘Beheerdersgroep’ en ‘Wachtwoord’ de juiste waarde krijgen (zie §2.1.2.4). 5. Klik Toepassen. 6. Klik OK. De nieuwe beheerder wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe beheerder. 1. 2. 3. 4.
Figuur 8-11 Het gegevensscherm van beheerders
8.3
Beheerdersgroepen
Een beheerdersgroep is een groep beheerders die geautoriseerd is om bepaalde handelingen te verrichten met FacilityPro Manager.
198
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Wanneer u een nieuwe beheerdersgroep aanmaakt, moet u voor elk van de gegevensschermen aangegeven wat beheerders uit deze groep mogen doen met de gegevens op het scherm. U moet ook aangeven welk autorisatieniveau de beheerders uit deze groep krijgen voor wat betreft het gebruik van het kaartservicescherm, het rapportdashboard, de menu opties ‘Importeren’ en ‘Exporteren’ van het menu ‘Bestand’ en voor het beheer van de collectors. Voor alle bovenstaande taken zijn er vijf autorisatieniveaus: 1) ‘Onzichtbaar’: de beheerder kan het gegevensscherm of het kaartservicescherm niet openen (de menuoptie is onzichtbaar) / kan het rapportdashboard niet zien of wijzigen / kan menuopties ‘Importeren’ en ‘Exporteren’ niet zien / kan het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations niet zien. 2) ‘Zichtbaar’: de beheerder kan de gegevens op het gegevensscherm alleen zien / kan het kaartservicescherm openen / zal het rapportdashboard zien wanneer op de knop ‘Rapporten’ wordt geklikt vanaf het startscherm / kan het rapportdashboard niet wijzigen / kan menuopties ‘Importeren’ en ‘Exporteren’ zien en gebruiken / kan het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations zien en de actieknop Log gebruiken. 3) ‘Wijzigen’: de beheerder kan de gegevens op het gegevensscherm zien en wijzigen (en de actieknop Planner gebruiken op het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations)/ kan het kaartservicescherm openen / kan het rapportdashboard niet zien / kan de rapporten op het dashboard wijzigen / kan menuopties ‘Importeren’ en ‘Exporteren’ zien en gebruiken / kan het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations zien en de actieknoppen Start, Stop, Test en Log gebruiken. 4) ‘Wijzigen/Toevoegen’: de beheerder kan de gegevens op het gegevensscherm zien, wijzigen en toevoegen, maar niet verwijderen (en hij de actieknop Planner gebruiken op het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations)/ kan het kaartservicescherm openen / kan het rapportdashboard niet zien, maar kan rapporten op het dashbord wijzigen en toevoegen / kan menuopties ‘Importeren’ en ‘Exporteren’ zien en gebruiken / kan het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations zien en de actieknoppen Start, Stop en Log gebruiken. 5) ‘Wijzigen/Toevoegen/Verwijderen’: de beheerder kan de gegevens op het gegevensscherm zien, wijzigen, toevoegen en verwijderen (en de actieknop Planner gebruiken op het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations)/ kan het kaartservicescherm openen / kan het rapportdashboard niet zien, maar kan rapporten op het dashbord wijzigen, toevoegen en verwijderen / kan menuopties ‘Importeren’ en ‘Exporteren’ zien en gebruiken / kan het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations zien en de actieknoppen Start, Stop en Log gebruiken. Voor een aantal actieknoppen op het gegevensscherm van kaarten en het kaartservicescherm, voor het ophogen of verlagen van het saldo op een kaart vanaf het kaartservicescherm, voor het tabblad ‘Tokens’ op het kaartservicescherm en voor de menuopties ‘Databasescript uitvoeren’ en ‘Database upgrade’ van het menu ‘Bestand’, moet u één van de drie hieronder uitgelegde autorisatieniveaus toekennen aan de nieuwe beheerdersgroep: 1) ‘Zichtbaar’: de actieknop/het tabblad/het veld zal niet zichtbaar zijn op het scherm. 2) ‘Zichtbaar’: de actieknop/het tabblad/het veld zal wel zichtbaar zijn op het scherm maar de beheerder kan er niet mee werken. FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
199
3) ‘Beschikbaar’: de beheerder kan met de actieknop/het tabblad/het veld werken. Het is aannemelijk dat maar één persoon, de systeembeheerder, nieuwe beheerders en beheerdersgroepen mag aanmaken. Misschien is er een andere beheerder alleen verantwoordelijk voor het maken van rapporten over het gebruik van het systeem, en mag hij/zij alleen werken met het gegevensscherm van de rapporten. Wanneer een nieuwe beheerdersgroep wordt aangemaakt is de standaardinstelling voor elk autorisatieniveau ‘Onzichtbaar’. Het niveau van autorisatie heeft het volgende effect op de functie- en actieknoppen van een gegevensscherm: ‘Wijzigen/Toevoegen/Verwijderen’ Alle functie- en actieknoppen kunnen worden gebruikt. ‘Wijzigen/Toevoegen’ Alle functie- en actieknoppen kunnen worden gebruikt, behalve de functionknop Verwijderen. ‘Wijzigen’ Functieknoppen Verwijderen, Nieuw en Dupliceren kunnen niet worden gebruikt, evenals de volgende actieknoppen Gegevensscherm Kaarten Machinetypes Gebruikersgroepen
Op tabblad
Rechten
Actieknoppen Nieuw, Verwijderen, Selecteren (op gegevensscherm van kaarthouders) Parameter toevoegen Tokens
‘Zichtbaar’ Alle functie- en actieknoppen die niet gebruikt kunnen worden bij het autorisatieniveau ‘Wijzigen’ kunnen ook niet worden gebruikt. Ook de functieknop Wijzigen is onbruikbaar evenals de volgende actieknoppen: Gegevensscherm Terminals
Op tabblad
Terminals
Overige
Actieknoppen Configureren, Data uitlezen, Alles configureren, Alle data uitlezen Status, Diagnose
‘Onzichtbaar’ Geen van de functie- of actieknoppen kunnen worden gebruikt. Het gegevensscherm kan niet worden geopend en de gegevens zijn dus niet zichtbaar. De menuoptie waarmee men normaal gesproken het gegevensscherm zou openen is niet zichtbaar voor de beheerder. Het autorisatieniveau voor ‘Tools’ bepaalt of de menuopties ‘Importeren’ en ‘Exporteren’ beschikbaar zijn in het menu ‘Bestand’.
200
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Op het gegevensscherm van beheerdersgroepen is de lijst een lijst van alle beheerdersgroepen. Vanuit dit scherm kunt u beheerdersgroepen zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen.
8.3.1 Een beheerdersgroep aanmaken in de database Het invoervlak van het gegevensscherm van beheerdersgroepen heeft een veld met de naam van de geselecteerde beheerdersgroep en een lijst van de schermen, menuopties, tabbladen, actieknoppen, velden en activiteiten waar een autorisatieniveau aan moet worden toegekend. Om een nieuwe beheerdersgroep aan te maken in de database, zult u het naamveld een waarde moeten geven en een autorisatieniveau moeten toekennen aan alle items van die lijst waaraan u een andere autorisatieniveau wilt toekennen dan de standaardwaarde (‘Onzichtbaar’). Aan de volgende schermen, menuopties, tabbladen, actieknoppen, velden en activiteiten kunt u een autorisatieniveau toekennen: Gegevensschermen: Beheerders, Beheerdersgroepen, Frametypes, Gebruikersgroepen, Kaarten, Kaarthouders, Kostenplaatsen, Locaties, Machineleveranciers, Machinetypes, Rapporten, Rechten, Productgroepen, Producten, Site (Site-instellingen), Terminalgroepen, Terminals, Tijdstabellen, Toegangsgroepen, Werkstations, Zones Kaartservicescherm Menuopties: Tools Tabbladen: ‘Collectors’ voor het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations (dit bepaalt of een beheerder van deze beheerdersgroep de collectors kan beheren, ofwel vanaf het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations, ofwel vanaf het inlogscherm (§8.4.1.2.1)) ‘Kaarten.kaartonderhoud (PIM)’ voor het tabblad ‘Kaartonderhoud’ van het gegevensscherm van kaarten en het tabblad ‘Servers’ van het gegevenscherm van werkstations ‘Kaartservice.tokens’ voor het tabblad ‘Tokens’ van het kaartservicescherm Actieknoppen: Kaarten.deblokkeren, Kaarten.euroconvert, Kaarten.innemen, Kaarten.kaartnummer herschrijven (zonder deze autorisation zult u een kaart met kaartstatus ‘Gepersonaliseerd’ niet kunnen schrijven met de actieknop Schrijven op het gegevensscherm van kaarten, tenzij het onmiddelijk daarvoor is gelezen. I ziet de melding ‘Dit kaartnummer is al in gebruik. Het is niet toegestaan een tweede kaart met dit kaartnummer te schrijven’), Kaarten.kaartnummer heruitgeven, Kaarten.lezen, Kaarten.nieuw saldo, Kaarten.nieuwe reeks, Kaarten.nieuwe tokens, Kaarten.schrijven (het autorisatieniveau dat aan deze actieknop wordt toegekend geldt ook voor het veld ‘Schrijf reeks’ op het gegevensscherm van kaarten), Kaarten.tokens verwijderen, Kaartenﺏ.tokenwaardes aanpassen, Kaarten.uitgeven, Kaarten.zwarte lijst, Kaartservice.lezen, Kaartservice.schrijven, Terminals.alle data uitlezen, Terminals.chipknip, Terminals.config alles, Terminals.data uitlezen, Terminals.iPaq, Terminals.USB, Terminals.zend config Velden: Kaarten.wachtwoord Kaartopladen.nl voor het veld ‘Wachtwoord Kaartopladen.nl’ op het tabblad ‘Autoload’ van het gegevensscherm van kaarten. Activiteiten: ‘Kaartservice.verlagen’ en ‘Kaartservice ophogen’ (deze bepalen de beschikbaarheid en de beperkingen in het gebruik van de velden ‘Mutatie’ en ‘Nieuw saldo’ en van de actieknop ‘Bereken’ van het tabblad ‘Saldo’ van het kaartservicescherm)
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
201
‘Kaartservice.pincode’ (bepaalt of u de pincode van een kaart mag wijzigen) ‘Tool.databasescript uitvoeren’ bepaalt of de menuopties ‘Databasescript uitvoeren’ en ‘Database upgrade’ van het menu ‘Bestand’ beschikbaar zijn en of u op het gegevensscherm van machinetypes alleen de machinetypes voor opwaardeerstations ziet die behoren bij de systeemvaluta van uw site of alle machinetypes voor opwaardeerstations. Zo maakt u een nieuwe beheerdersgroep aan: 1. Kies menu Configuratie. 2. Kies Beheerdersgroepen. U ziet het gegevensscherm van beheerdersgroepen (Figuur 8-12). 3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘Beheerdersgroep’. 5. Type de naam van de nieuwe beheerdersgroep. 6. Klik in het veld ‘Rechten’ op een scherm, menuoptie, tabblad, actieknop, veld of activiteit waarvoor u een hoger autorisatieniveau wilt toekennen dan de standaardwaarde zodat de beheerders uit deze groep ermee kunnen werken. 7. Klik op het gewenste autorisatieniveau voor het in de vorige stap geselecteerde item voor de beheerders van deze beheerdersgroep. 8. Herhaal de voorgaande 2 stappen voor elk scherm, menuoptie, tabblad, actieknop, veld en activiteit waarvan u wilt dat de beheerders uit deze beheerdersgroep er mee kunnen werken. 9. Klik Toepassen. 10. Klik OK. De nieuwe beheerdersgroep wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe beheerdersgroep.
202
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 8-12 Het gegevensscherm van beheerdersgroepen
8.4
Werkstations
Een werkstation is een computer waar FacilityPro Manager wordt gebruikt om de site mee te beheren. Soms zal er op een site maar één werkstation zijn. Op grotere sites, bijvoorbeeld sites verspreid over meerdere gebouwen, of sites waar verschillende beheerders elk vanaf hun eigen computer met FacilityPro Manager willen kunnen werken, zullen er meerdere werkstations zijn. Voor elk werkstation is er een record in de tabel van werkstations. Bij het installeren van FacilityPro Manager zijn er nog geen werkstations. Wanneer FacilityPro Manager wordt opgestart vanaf een computer die nog niet in de tabel van werkstations bekend is, creëert FacilityPro Manager een record voor dat werkstation en geeft het de naam die de computer in Windows heeft. De relevante gegevens voor dat werkstation zult u invullen in het invoervlak van dat record op het gegevensscherm van werkstations, zoals of dat werkstation een collector zal zijn, en zo ja, hoe die collector zal opereren, en of er een PC kaartlezer is geïnstalleerd op dat werkstation, en zo ja, wat voor een PC kaartlezer. Op het gegevensscherm van werkstations is de lijst een lijst van alle werkstations. Vanuit dit scherm kunt u werkstations zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen. U zult echter normaal gesproken geen werkstations aanmaken omdat FacilityPro Manager die automatisch aanmaakt.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
203
De tabbladen van het gegevensscherm van werkstations Het gegevensscherm van werkstations heeft de tabbladen: ‘Instellingen’, ‘Collector’ en ‘PC Kaartlezer’. Één van deze tabbladen is steeds het actieve tabblad, en u ziet altijd op het scherm alleen die gegevens van een werkstation die op het actieve tabblad staan. Op elk tabblad kunt u een ander deel van de gegevens van een werkstation zien of bewerken. Boven de tabbladen, bovenaan het invoervlak van het gegevensscherm van werkstations, staat één veld: ‘Werkstation’. Dit veld is dus zichtbaar onafhankelijk van welk tabblad actief is. Het tabblad ‘Instellingen’ bevat de kerngegevens van een werkstation, en wordt besproken in §8.4.1.1. U gebruikt het tabblad ‘Collector’ alleen als het werkstation een collector is, om te bepalen hoe de collector zal werken en om de collector te beheren. Instructies hiervoor vindt u in §8.4.1.2. U gebruikt het tabblad ‘PC Kaartlezer’ alleen als u aan het werkstation een PC kaartlezer heeft aangesloten. Instructies voor het werken met het tabblad ‘PC Kaartlezer’ vindt u in §8.4.1.3.
8.4.1 De tabbladen van het gegevensscherm van werkstations Het gegevensscherm van werkstations heeft meerdere tabbladen die in de volgende paragrafen worden besproken. 8.4.1.1 Het tabblad ‘Instellingen’ De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van werkstations (als het tabblad ‘Instellingen’ actief is) worden hieronder opgesomd en uitgelegd (zie Figuur 8-13): 1) Werkstation: de naam van het werkstation in de database. 2) Netwerknaam: de naam van de computer die gebruikt wordt voor het werkstation zoals bekend bij Windows. Met de actieknop Computernaam... onderaan het invoervlak van het gegevensscherm van werkstations kunt u uitvinden onder welke naam de computer waarop u werkt bij Windows bekend is. 3) Is collector: dit veld wordt aangevinkt als dit werkstation de collectorfunctie vervult op de site. 4) Huidige beheerder: dit is een read-only veld. U ziet welke beheerder is ingelogd. 5) Chipknip map: als Chipknip kaarten bij de terminals van de site worden geaccepteerd, en als de Chipknip collecties op dit werkstation worden opgeslagen, dient dit veld de map te bevatten waar de Chipknip collecties worden opgeslagen voordat zij worden doorgestuurd naar Equens, tenzij deze map is ingevuld in het veld ‘Chipknip map’ op het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van site-instellingen (§8.1.1). Als beide velden een waarde hebben, dan prevaleert de waarde van dit veld van het werkstation over het veld van de site-instellingen. 6) TCP/IP timeout (ms): bepaalt na hoeveel sekonden FacilityPro Manager oordeelt dat een terminal onbereikbaar is, als er nog geen netwerkverbdining tot stand gebracht is kunnen worden. Als verbinding met de terminal tot stand gebracht wordt via een telefonisch netwerk, of dat nu GSM/mobiel of PSTN/analoog is, kan het nodig zijn hier een grote waarde in te vullen tot 10.000.
204
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
7) Terminaldata map: u zult dit veld een waarde geven wanneer u een vaste map wilt bepalen op dit werkstation waar de configuratie- en terminaldatabestanden worden opgeslagen voor terminals die met een handterminal of met een USB-stick worden gepold. Voor handterminals zal dit veld normaal gesproken leeg blijven en FacilityPro Manager zal bepalen in welke map de configuratie- en terminaldatabestanden zullen worden bewaard voor terminals die met een handterminal worden gepold, op basis van welke handterminal wordt gebruikt en het Windows login. Hierdoor kunnen verschillende beheerders het handmatig pollen uitvoeren en kunnen verschillende handterminals worden gebruikt. Voor USB-sticks dient u de padnaam (diskdrive) in te vullen die Windows toekent aan de USB-stick. Als dit veld een waarde heeft dan prevaleert deze waarde over de waarde van het veld met dezelfde naam op het gegevensscherm van site-instellingen. 8) Inbelverbindingen: een lijst van in Windows aangemaakte inbelverbindingen die het werkstation gebruikt om in te bellen naar terminals, bijvoorbeeld wanneer de terminal wordt uitgelezen door op een modem in de terminal in te bellen. Wanneer u in de wijzigingsmodus bent in het gegevensscherm kunt u inbelverbindingen toevoegen of verwijderen. Voor iedere inbelverbinding zijn er twee velden: o Permanent: als dit veld is aangevinkt zal de inbelverbinding niet door FacilityPro Manager worden verbroken als hij eenmaal is tot stand gebracht. De verbinding kan alleen handmatig worden verbroken door de gebruiker met Windows. o Niet inbellen voor trans.: als dit veld is aangevinkt zal FacilityPro Manager niet een verbinding toto stand brengen om alleen transacties uit een terminal te lezen. Dit heeft tot gevolg dat terminals die deze inbelverbinding gebruiken slechts 1x per dag worden uitgelezen, of minder vaak afhankelijk van de waarde van de parameter ‘Planner voor uitlezen’ (zie §8.4.1.2.4). Normaal gesproken zult u geen werkstations aanmaken, omdat FacilityPro Manager dit automatisch doet. U zult de gegevens van het tabblad ‘Instellingen’ meestal alleen veranderen om de collectorfunctie van een werkstation te activeren (het veld ‘Is collector’ aan te vinken) en/of de naam van het werkstation in de database te wijzigen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
205
Figuur 8-13 Het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van werkstations
8.4.1.2 Het tabblad ‘Collector’ Het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations zal alleen zichtbaar zijn als van het geselecteerde werkstation het veld ‘Is collector ‘ is aangevinkt, m.a.w. als het werkstation een collector is op de site. Afhankelijk van het autorisatieniveau dat voor dit tabblad is toegekend aan de beheerdersgroep waartoe u als beheerder behoort, zal het tabblad voor u misschien onzichtbaar zijn, of zult u niet alle actieknoppen mogen gebruiken (zie §8.3). Op het tabblad ‘Collector’ kunt u, als het geselecteerde werkstation een collector is, een aantal velden zien en wijzigen. De waarden van deze velden bepalen hoe de collector zal werken. Voor alle werkstations die geen collector zijn, zullen de velden van het tabblad ‘Collector’ leeg blijven. Het tabblad ‘Collector’ heeft ook een aantal actieknoppen die worden gebruikt om de collector te beheren (zie §8.4.1.2.1 tot en met §8.4.1.2.4). De velden van het tabblad ‘Collector’ van het invoervlak van het gegevensscherm van werkstations (Figuur 8-14) worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen:
206
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 8-14 Het tabblad ‘Collector’ van het gegevensscherm van werkstations
1) Interval (uu:mm): de periode waarna de collector een nieuwe polronde begint. Bij een waarde van 01:00 zal dit werkstation elk uur via het netwerk verbinding zoeken met de terminals om de transactiegegevens op te halen en de configuratie door te geven. 2) Uitleestijd: bepaald op welk tijdstip op de dag de tellers zullen worden uitgelezen tezamen met de transacties. Als dit veld geen waarde heeft, zal de uitleestijd standard 00:00:00 uur zijn, d.w.z. middernacht. 3) Starttijd (uu:mm): de tijd waarop de collector elke dag zal beginnen met pollen. Als dit veld geen waarde heeft zal de starttijd standaard 00:00:00 zijn (middernacht). 4) Eindtijd (uu:mm): de tijd waarop de collector elke dag zal stoppen met pollen. Als dit veld geen waarde heeft zal het pollen continu zijn nadat het eenmaal is gestart. 5) Terminalpauze (sec): de tijd die de collector zal wachten tussen het pollen van twee terminals in een pol-ronde. Een waarde van 10 betekent dat de collector 10 seconden zal wachten na het afbreken van de verbinding met de ene terminal, voordat het verbinding met een volgende terminal zoekt. Deze pauze is nodig om netwerkstoringen te voorkomen. 6) Uitstel zend config (datum tijd): als dit veld een waarde heeft (datum en tijd) zullen wijzigingen in de configuratie van de terminals NIET worden doorgegeven aan de terminals (behalve de zwarte lijst) tot die datum en tijd. De collector zal totdat de datum en tijd in dit veld is bereikt, bij het pollen alleen de terminaldata ophalen en de zwarte
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
207
lijst doorgeven. Dit veld zal worden gebruikt wanneer er prijswijzigingen moeten worden ingevoerd vanaf een bepaalde datum. 7) Poortnummer: het nummer van de poort die gebruikt moet worden voor de IPcommunicatie tussen werkstations en collector. 8) Status (deze velden zijn read-only velden): • Status: In dit veld ziet u wat de status is van de collector. In Tabel 8-1 kunt u zien welke statussen de collector kan hebben en wat ze betekenen. • Volgende terminal: de waarde van het veld ‘Terminal ID’ van de volgende terminal die zal worden gepold. • Actietijd: het tijdstip waarop de collector verbinding zal gaan maken met de volgende terminal. • Poging: als de collector geen verbinding kan krijgen met een terminal probeert hij het drie keer. In dit veld ziet u het nummer van de huidige poging (0, 1 of 2). Status ‘’ ‘wachten’
’terminaldata uitlezen’ ‘config sturen’
Betekent Collector is niet gestart. De collector heeft geen verbinding met een terminal. Dit is het geval tussen de polrondes, tijdens de terminalpauze (zie boven) en als er een beheerder is ingelogd op FacilityPro Manager op het werkstation dat de collector is. De collector is bezig terminaldata uit te lezen van de terminal. De collector is bezig de configuratiegegevens te sturen naar een terminal.
Tabel 8-1 De statuswaarden van een collector
8.4.1.2.1 De actieknop Start Met de actieknop Start start u de collector. De collector zal aan blijven totdat het pollen handmatig gestopt wordt met de actieknop Stop. 8.4.1.2.2 De actieknop Stop Met de actieknop Stop stopt u de collector zodat die geen terminals meer zal pollen totdat het pollen weer handmatig gestart wordt met de actieknop Start. 8.4.1.2.3 De actieknop Log Als u op de actieknop Log klikt ziet u het collector-logscherm (Figuur 8-15). Dit toont voor elke actie van de collector (bijv. terminaldata uitlezen, configuratie) een regel met aard van de actie, tijdstip, werkstation, terminal en eventuele foutmelding. De resultaten van de acties van de collector worden opgeslagen in twee tabellen: de collector log en de collectorfouten log. Het collector-logscherm toont de beide tabellen. Klik OK om het scherm te sluiten.
208
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 8-15
De velden van het collector-logscherm worden hieronder opgesomd en uitgelegd: 1) 2) 3) 4) 5)
Log nr.: het nummer van het record in de tabel ‘collector log’ of ‘collectorfouten log’. Tijdstip: het tijdstip waarop de actie of de fout plaats vond. Werkstation: het workstation waar de actie of de fout plaats vond. Errorcode: de waarde van dit veld geeft aan om welk type fout het gaat. Magnabox serienummer: het serienummer van de Magnabox van de terminal waar de actie of fout plaats vond. 6) Actie: de waarde van dit veld geeft de naam van de actie. Onderstaande tabel (Tabel 8-2) toont de mogelijke warden van dit veld en hun betekenis. Actie ‘interim counters’ ‘hotlist’ ‘Open e-purse collection’ ‘config’ ‘error’
‘loop end’ ‘loop start’ ‘open connection’
Betekent De tellerwaarden zijn opgehaald van de terminal Zwarte lijst is verstuurd Chipknip collectie is gedaan Configuratie is verstuurd Er is een fout opgetreden. Deze fout is opgeslagen in de table ‘collectorfouten log’ en is zichtbaar in het onderste gedeelte van het collector-logscherm Een polronde is beëindigd Een polronde is gestart Een MCS netwerkverbinding is tot stand gebracht
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
209
Actie ‘collection’ ‘powerdown’ ‘powerup’ ‘failed collection’
‘started [werkstation]’ ‘stopped [werkstation]’
Betekent Terminal uitgelezen De collector is gestopt omdat de tijd gedefinieerd in het veld ‘Eindtijd (uu:mm)’ werd bereikt De collector is gestart omdat de tijd gedefinieerd in het veld ‘Starttijd (uu:mm)’ werd bereikt Er waren tveel pogingen bij het pollen van een terminal. Deze fout is opgeslagen in de table ‘collectorfouten log’ en is zichtbaar in het onderste gedeelte van het collector-logscherm Collector is opgestart op [werkstation] Collector is gestopt op [werkstation]
Tabel 8-2 De mogelijke waarden van het veld ‘Actie’ op het collector-logscherm
7) Foutmelding: de waarde van dit veld geeft informatie over de opgetreden fout. Onderstaande tabel (Tabel 8-3) toont de mogelijke warden van dit veld en hun betekenis. Foutmelding ‘Terminal is niet bereikbaar: [IP address]’ ‘Terminal has incorrect address’ ‘Ander serienummer gevonden op dit IP adres: [serienummer]’
Betekent Er kon geen netwerkverbinding met deze terminal worden gemaakt Voor deze terminal is geen IP adres ingevoerd Het serienummer van de Magnabox op dit IP adres komt niet overseen met serienummer in de database voor deze terminal
Tabel 8-3 De meest voorkomende warden van het veld ‘Foutmelding’ van het collector-logscherm
Steeds wanneer u Verversen klikt zal het collector-logscherm worden bijgewerkt met de meest recente gegevens van het pollen tot op dat moment. Klik OK om het scherm te sluiten. 8.4.1.2.4 De actieknoppen Uitlezen en Chipknip De collector voert op gezette tijden (bijvoorbeeld elk uur) een polronde uit (zie §8.4.1.2, veld ‘Loop periode (hh:mm)’), waarbij hij met alle terminals verbinding zoekt die een netwerkverbinding hebben (andere terminals worden met een handterminal gepold). Bij elke polronde haalt de collector de terminaldata van de terminal op. De terminaldata bestaat uit transactiegegevens en de gegevens uit de tellers in de Magnabox (tellerstanden). De tellers bevatten onder andere gegevens over omzettotalen per product, per gebruikersgroep, totaal aantal transacties, enz. De interim tellers houden alle totalen bij vanaf de vorige keer dat de tellers warden uitgelezen. Zij worden bij elke uitlezing op ‘0’ gezet. De cumulatieve tellers houden alle totalen bij vanaf het in gebruik nemen van de Magnabox, of vanaf het het op ‘0’ zetten van deze tellers (dit gebeurt o.a. bij een software-update). De terminaldata wordt op
210
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
gezette tijden opgehaald van de terminals, bijvoorbeeld elk uur de transactiegegevens en één maal per dag, week of maand ook de tellerstanden. Met de actieknop Uitlezen kunt u bepalen hoe vaak de collector behalve de transactiegegevens ook de tellerstanden zal ophalen van de terminals. De standaardinstelling is één maal per dag, maar u kunt ook kiezen om het eenmaal per week te laten doen, waarbij u dan moet aangeven op welke dag van de week, of eenmaal per maand waarbij u dan moet aangeven op welke dag van de maand. Het uitlezen van de tellerstanden, kan niet meer dan éénmaal per etmaal, en zal over het algemeen door de collector worden gedaan om 00:00 uur, of zodra de collector actief is geworden op die dag. Met de actieknop Chipknip kunt u bepalen hoe vaak de collector behalve de transactiegegevens ook de Chipknip transacties zal ophalen van de terminals. Deze actieknop werkt op dezelfde wijze als de actieknop Uitlezen. Zo stelt u in hoe vaak de tellerstanden zullen worden opgehaald bij het pollen: Kies menu Configuratie. Kies Werkstations. Selecteer het collector werkstation. Klik op de tab ‘Collector’. Klik Wijzigen. Klik Uitlezen. U ziet een dialoogscherm. (Figuur 8-16). Als u wilt dat de tellerstanden meermalen per week worden opgehaald van de terminals, selecteer dan de radio button ‘Dagelijks’ en zorg dat bij de gewenste dagen een vink staat. 8. Als u wilt dat de tellerstanden éénmaal per week worden opgehaald van de terminals, selecteer dan de radio button ‘Wekelijks’, klik op het pijltje naast het veld dat de dagen van de week aangeeft en selecteer de gewenste dag. 9. Als u wilt dat de tellerstanden éénmaal per maand worden opgehaald van de terminals, selecteer dan de radio button ‘Maandelijks’, klik op één van de pijltjes naast het veld dat de dagen van de maand aangeeft en type de gewenste dag. 10. Klik OK. 11. Klik Toepassen. 12. Klik OK. Het gewijzigde werkstation wordt bewaard. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
211
Figuur 8-16 Het dialoogscherm van de actieknop Uitlezen
Zo stelt u in hoe vaak de Chipknip transacties zullen worden opgehaald bij het pollen: Kies menu Configuratie. Kies Werkstations. Selecteer het collector werkstation. Klik op de tab ‘Collector’. Klik Wijzigen. Klik Chipknip. U ziet een dialoogscherm. (Figuur 8-17). Als u wilt dat de Chipknip transacties meermalen per week worden opgehaald van de terminals, selecteer dan de radio button ‘Dagelijks’ en zorg dat bij de gewenste dagen een vink staat. 8. Als u wilt dat de tellerstanden éénmaal per week worden opgehaald van de terminals, selecteer dan de radio button ‘Wekelijks’, klik op het pijltje naast het veld dat de dagen van de week aangeeft en selecteer de gewenste dag. 9. Klik OK. 10. Klik Toepassen. 11. Klik OK. Het gewijzigde werkstation wordt bewaard. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
212
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Figuur 8-17 Het dialoogscherm van de actieknop Chipknip
8.4.1.3 Het tabblad ‘PC Kaartlezer’ Uw PC kaartlezer moet worden ingesteld voor het gebruik met FacilityPro kaarten door Magna Carta of uw FacilityPro leverancier. FacilityPro is het ‘gesloten’ elektronische transactiesysteem ontwikkeld door Magna Carta. Op elk werkstation van de site zal al dan niet een PC kaartlezer worden aangesloten, afhankelijk van of de beheerder die op dat werkstation werkt FacilityPro kaarten moet kunnen lezen en schrijven. U kunt slechts één PC kaartlezer op een werkstation aansluiten. Als u een PC kaartlezer wilt gebruiken om kaarten te lezen of schrijven zult u die eerst moeten aansluiten op uw werkstation (instructies hiervoor zijn te vinden in de installatiehandleiding van FacilityPro Manager). Daarna zult u de juiste gegevens voor die PC kaartlezer moeten invoeren op het tabblad ‘PC Kaartlezer’ van het werkstation, zoals hieronder beschreven. Zo vult u de gegevens van het tabblad ‘PC Kaartlezer’ in: Kies menu Configuratie. Kies Werkstations. Selecteer het werkstation warvoor u de gegevens van de PC kaartlezer wilt invullen. Klik op de tab ‘PC kaartlezer’. U ziet het tabblad ‘PC kaartlezer’ (Figuur 8-18). Klik in het veld ‘Actief’ om het aan te vinken en de PC kaartlezer voor dat werkstation te activeren. 6. Klik op het pijltje naast het veld ‘PC kaartlezer’ en selecteer welk type PC kaartlezer u heeft aangesloten. Standaard zijn er een aantal mogelijke waardes voor dit veld in de 1. 2. 3. 4. 5.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
213
drop-down lijst te vinden. U kunt ook zelf een waarde invullen. Als u niet zeker weet wat u moet invullen gaat u als volgt te werk: a. Klik op de Windows Start knop. b. Kies Instellingen (Settings), Configuratiescherm (Control Panel). c. Dubbelklik op het icoon van ‘Diagnostic tool’. d. Een programma voor het beheren van chipkaartlezers opent. In het vaak ‘Naam’ (‘Name’) ziet u de naam of namen van de op uw werkstation aangesloten PC lezers. Wilt u contactlozen kaarten lezen dan kiest u de naam met CL erin. Deze naam vult u in in het veld ‘PC kaartlezer’. 7. Klik Toepassen. 8. Klik OK. Het gewijzigde werkstation wordt bewaard. Zie uw PC kaartlezer gebruikershandleiding voor verdere instructies.
Figuur 8-18 Het tabblad ‘PC kaartlezer’ van het gegevensscherm van werkstations
8.4.1.4 Het tabblad ‘Servers’ Het tabblad ‘Servers’ toont de acties van de Autoload server (ALS) en de PIM server. De resultaten van alle acties van die servers worden bewaard in een tabel van de database, de tabel ‘ALS log’. Het tabblad ‘Servers’ toont de inhoud van deze tabel, waarbij u kunt kiezen om
214
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
alleen de acties van één van beide servers te zien door de gewenste waarde te kiezen uit de drop-down lijst van het veld ‘Toon servertype’. U kunt ook de periode waarvoor u de server log wilt zien kiezen door de velden ‘Startdatum’ en ‘Einddatum’ in te vullen. De acties worden getoond in chronologische volgorde.
Figuur 8-19 Het tabblad ‘Servers’ van het gegevensscherm van werkstations
De velden van het server-logscherm worden hieronder opgesomd en uitgelegd: 1) Tijdstip: de exacte datum en tijd waarop de actie plaats vond 2) Kaartnummer: het nummer van de kaart die bij deze actie was betrokken. Als er geen kaart bij was betrokken is dit veld 0 3) Saldo: waar van toepassing, het bedrag dat op de kaart stond voordat het saldo werd verhoogd door de actie 4) Actie: de waarde van dit veld geeft aan wat voor type actie plaats vond. Onderstaande tabel (Tabel 8-4) toont de mogelijke warden van dit veld en hun betekenis 5) Type: een korte omschrijving van de actie. Tabel 8-4 laat zien welke waarden dit veld kan hebben en geeft ook een langere omschrijving van de actie 6) Bedrag: voor een PIM reply (Actie = 22) zal dit de waarde 0 of 1 tonen; voor een PIM new data, PIM finish, ALS reply en ALS finished (Actie = 2, 3, 24 of 25) toont dit het op te waarderen bedrag.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
215
7) ALS account: het bedrag dat klaar staat om te worden bijgeschreven op de kaart (kan ook de som zijn van meerdere geïmporteerde bedragen) 8) Account nr: er is een ALS account voor het bijschrijven van saldo op de kaart (Account nr = 1) en een ALS account voor het bijschrijven van waarde op de teller van een token (Account nr = 2) 9) Melding: beschrijving van foutmelding of andere informatie Actie ‘1’
Type ALS inquire
‘2’
ALS reply
‘3’ ‘6’
ALS finish ALS import
‘7’ ‘8’ ‘21’
Server start Server stop PIM inquire
‘22’ ‘23’
PIM reply PIM data
‘24’ ‘25’
PIM new data PIM finish
‘27’ ‘28’ ‘29’
PIM start PIM stop PIM info
Beschrijving van de actie
Een kaart is ingevoerd in een autoload terminal en de terminal vraagt of er een bedrag voor deze kaart klaar staat in het veld ALSACCOUNT De ALS server antwoord op de vraag met een positief bedrag of met een ‘nee’ (0) De terminal heeft met success de kaart opgewaardeerd Een regel met kaartnummer en bedrag is geïmporteerd vanuit een ALS Export bestand De ALS server is gestart De ALS server is gestopt Een kaart is ingevoerd in een PIM terminal en de terminal vraagt of ere en PIM actie voor deze kaart in de wacht staat
De PIM server antwoord op deze vraag met een ‘ja’ (1) of een ‘nee’ (0) De terminal verzend de kaartconfiguratie van de ingestoken kaart naar de PIM server De PIM server verzend de vereiste, aangepaste configuratie die de kaart moet krijgen door de PIM actie die klaar staat De terminal heeft met success de kaart herbeschreven met de nieuwe configuratie De PIM server is gestart De PIM server is gestopt Informatie over de server, bij voorbeeld foutmeldingen
Tabel 8-4 De mogelijke waarden van het veld ‘Actie’ van het server-logscherm
8.4.2 De actieknoppen van het gegevensscherm werkstations Onderaan het gegevensscherm van werkstations staan twee actieknoppen die in de twee volgende paragrafen worden uitgelegd. 8.4.2.1 De actieknop Netscan De actieknop Netscan wordt gebruikt om na te gaan welke terminals zijn verbonden aan het netwerk. U geeft aan van welke terminals u wilt weten of ze zijn verbonden aan het netwerk. Als u aangeeft dat alle terminals van de site getest moeten worden, zal de actie Netscan resulteren in een lijst van IP-adressen van de terminals die zullen worden gepold bij een polronde. U kunt de actieknop echter ook gebruiken om na te gaan of één of meerdere specifieke terminals verbinding met het netwerk hebben.
216
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Als FacilityPro Manager een netscan uitvoert ‘sweept’ hij door de lijst van IP-adressen, beginnend met het IP-adres dat u invoert in het veld ‘Start IP-adres’ van het netscan dialoogscherm, en zoveel opeenvolgende IP-adressen aandoend als u heeft ingevoerd in het veld ‘Aantal’ van het netscan dialoogscherm. FacilityPro Manager stuurt een korte ping naar elk van deze IP-adressen en controleert of er een antwoord komt van de terminal binnen de tijd die u heeft ingevoerd in het veld ‘Timeout’ (in milliseconden) van het netscan dialoogscherm. Een voorbeeld van het resultaat van een netscan is:
IP-adres
------------------------------192.168.2.100 192.168.2.101 --------------------------------2
aantal terminals gevonden op het netwerk Zo voert u een netscan uit: Kies menu Configuratie. Kies Werkstations. Klik Netscan. U ziet het netscan dialoogscherm (Figuur 8-20). Dubbelklik in het veld ‘Start IP-adres’. Type het IP-adres dat u als eerste wilt testen. Als u maar één terminal wilt testen zult u daarvan het IP-adres typen. Als u alle terminals op de site wilt testen, moet u het laagste IP-adres op de site typen. 6. Dubbelklik in het veld ‘Aantal’. 7. Type het aantal opeenvolgende IP-adressen dat u wilt testen, inclusief het IP-adres dat u in stap 5 heeft opgegeven. Als u maar één terminal wilt testen zult u de standaardwaarde van dit veld (1) niet wijzigen. Als u alle terminals op de site wilt testen, moet u een waarde intypen die ten minste zoveel is als het hoogste IP-adres op de site minus het laagste IP-adres op de site, plus 1. 8. Als u de waarde van het veld ‘Timeout’ wilt wijzigen (de standaardwaarde is 300 milliseconden), dubbelklik in het veld en type de gewenste waarde. 9. Klik Start. U ziet het resultaat van de netscan in het veld ‘Gevonden adressen’ van het netscan dialoogscherm. 10. Klik OK. 1. 2. 3. 4. 5.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
217
Figuur 8-20 Het dialoogscherm van de actieknop Netscan
8.4.2.2 De actieknop Computernaam Computernaam: Met deze actieknop kunt de naam opvragen waaronder de computer (het werkstation) waarop u aan het werk bent bij Windows is bekend.
8.5
Tijdstabellen
Als een kaart wordt gebruikt bij een betaalterminal, moet de terminal kunnen bepalen of de rechten, die worden gerepresenteerd door de tokens op de kaart, op dat moment gelden. Dit gebeurt door de tijdstabellen die zijn ingevoerd in het veld ‘Geldigheidstijdstabel’ van die rechten te evalueren. De terminal moet ook bepalen of het de waarde van de teller van herhalende subsidies of kortingen moet wijzigen. Een voorbeeld: voor het recht <5 gratis koffie per dag> moet de terminal bepalen of er een dag voorbij is sinds de ‘gratis-koffieteller’ het laatst op 5 werd gezet. Dit gebeurt door de tijdstabellen die zijn ingevoerd in het veld ‘Presettijdstabel’ van die rechten te evalueren. Als een kaart wordt gebruikt bij een toegangsterminal, moet de terminal eerst bepalen of het betreffende kaartnummer op zijn toegangslijst staat. Als dat het geval is, en er aan dat kaartnummer een tijstabel is gekoppeld in de toegangslijst, moet de terminal bepalen of de 218
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
kaarthouder op het tijdstip van insteken van de kaart al dan niet toegang moet worden verleend. Evaluatie van een tijdstabel geeft altijd een uitslag ‘positief’ of ‘negatief’. Bij een positieve evaluatie geldt het recht of moet de teller worden gewijzigd of mag toegang worden verleend. Bij en negatieve evaluatie geldt het recht niet of moet de teller niet worden gewijzigd of mag geen toegang worden verleend. Er zijn twee soorten tijdstabellen: 1) Geldigheidstijdstabellen Deze worden bij betaalterminals gebruikt om aan te geven of een recht geldig is op het moment van insteken van de kaart (zie §5.4.1). Bij toegangsterminals worden geldigheidstijdstabellen gebruikt om te bepalen of er op het moment van insteken van de kaart vrije doorgang is bij die terminal (zie §4.1.2.2) danwel of een kaart op de toegangslijst van die terminal op het moment van het insteken van de kaart toegang mag krijgen (zie §6.2.1). Voorbeeld: docerend en administratief personeel (PERS-DA) kunnen per dag tot 500 gratis fotokopieën maken. Om misbruik van dit recht te voorkomen zullen we bepalen dat deze fotokopieën alleen gemaakt mogen worden tussen 7 uur ’s ochtends en 7 uur in de avond. Daarvoor moet een tijdstabel worden aangemaakt die de periode 7 tot 19 uur representeert. 2) Preset-tijdstabellen Deze worden gebruikt om aan te geven na welke periode een herhalend recht opnieuw ingaat. Voorbeeld: Onderwijzend en administratief personeel (PERS-DA) mag per dag maximaal 500 fotokopieën maken. Dat wil dus zeggen dat elke 24 uur de teller voor dat recht weer terug op 500 gezet moet worden. Daarvoor moet een tijdstabel worden aangemaakt die een periode van 24 uur representeert. We onderscheiden ook enkelvoudige en samengestelde tijdstabellen, die we ook signaaltijdstabellen en expressie-tijdstabellen noemen. De twee hierboven gegeven voorbeelden zijn signaal-tijdstabellen. Expressie-tijdstabellen zijn combinaties van signaal-tijdstabellen, waarbij twee signaal-tijdstabellen gecombineerd worden met een logische expressie (zie later in deze paragraaf). Een expressie-tijdstabel wordt gebruikt wanneer de tijdsperiode voor een tijdstabel te complex is om in een signaal-tijdstabel te definiëren. Expressie-tjdstabellen kunnen niet worden gebruikt als preset-tijdstabellen. Op het gegevensscherm van tijdstabellen is de lijst een lijst van alle tijdstabellen. Vanuit dit scherm kunt u tijdstabellen zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen. Wanneer FacilityPro Manager is geïnstalleerd bevat de database een aantal standaardtijdstabellen. Onderstaand vindt u instructies voor het aanmaken van signaal-tijdstabellen, waarbij de twee bovenstaande voorbeelden worden gebruikt. Ook vindt u de instructies voor het maken van een andere voorbeeld signaal-tijdstabel en een expressie-tijdstabel.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
219
8.5.1 Een tijdstabel aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van tijdstabellen worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Tijdstabel: de naam van de tijdstabel. Als het een preset-tijdstabel is raden wij aan het woord ‘preset’ in de naam op te nemen. 2) Voor het presetten van een recht: dit veld moet worden aangevinkt als de tijdstabel als een preset tijdstabel zal worden gebruikt. 3) Startdatum: dit veld wordt alleen ingevuld bij een signaal-tijdstabel. Het is de datum waarop de periode vastgelegd in de eerste rij van de kolom ‘Periode’ van het veld ‘Periodes (dd:uu:mm)’ (zie onder) zal starten. Voor een expressie-tijdstabel kan geen waarde worden ingevuld in dit veld, daar de startdatum van de expressie-tijdstabel wordt bepaald door de startdatums van de twee signaal-tijdstabellen die samen de expressie-tijdstabel vormen. 4) Starttijd: dit veld wordt alleen ingevuld bij een signaal-tijdstabel. Het is de tijd waarop de periode vastgelegd in de eerste rij van de kolom ‘Periode’ van het veld ‘Periodes (dd:uu:mm)’ (zie onder) zal starten. Voor een expressie-tijdstabel kan geen waarde worden ingevuld in dit veld, daar de starttijd van de expressie-tijdstabel wordt bepaald door de starttijden van de twee signaal-tijdstabellen die samen de expressie-tijdstabel vormen. 5) Type: dit veld heeft de waarde ‘Signaal-tijdstabel’ of ‘Expressie-tijdstabel’. 6) Periodes (dd:uu:mm): dit veld wordt alleen ingevuld bij een signaal-tijdstabel. Het veld ‘Periodes (dd:uu:mm)’ is een tabel met twee kolommen en zeven rijen. Elke rij van de kolom ‘Periode’ legt een tijdsperiode vast. De tijdsperiode die wordt vastgelegd in de eerste rij begint op de datum ingevoerd in het veld ‘Startdatum’ op de tijd ingevoerd in het veld ‘Starttijd’. De tijdsperiode in elke volgende rij begint als de tijdsperiode in de voorgaande rij eindigt. In elke rij legt de waarde van de kolom ‘Actieve periode’ vast voor welk deel van de tijdsperiode vastgelegd in de kolom ‘Periode’ van die rij het tijdstabel geldig is en evaluatie van de tijdstabel derhalve positief zal zijn. Voor een presettijdstabel moeten de waardes van de kolom ‘Actieve periode’ altijd worden ingevuld als ‘0:0:1’. De gegevens in de tabel ‘Periodes (dd:uu:mm)’ worden ingevuld met het formaat dd:uu:mm (dd=dagen, uu=uren, mm=minuten). Onderstaand vindt u een aantal voorbeelden van hoe de tabel ‘Periodes (dd:uu:mm)’ kan worden ingevuld. 7) Operator: dit veld wordt alleen ingevuld bij een expressie-tijdstabel. Het veld heeft drie delen. Twee om de twee signaal-tijdstabellen te selecteren die samen de expressietijdstabel zullen vormen en één om de logische expressie te selecteren waarmee de twee signaal-tijdstabellen worden verbonden: ‘AND’, ‘OR’ of ‘XOR’. Voor verdere uitleg, zie het deel over expressie-tijdstabellen later in deze paragraaf. 8) Herhalend: Dit veld moet worden aangevinkt als de perioden vastgelegd in de kolom ‘Periode’ van het veld ‘Periodes (dd:uu:mm)’ herhalend moet zijn. Voor een expressietijdstabel kan dit veld niet worden aangevinkt, daar de waarden van het veld ‘Herhalend’ van de twee signaal-tijdstabellen die samen de expressie-tijdstabel vormen zullen bepalen of de expressie-tijdstabel herhalend is.
220
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Om een nieuwe tijdstabel aan te maken in de database, zult u enkele van bovenstaande velden een waarde moeten geven. Andere velden hoeven niet een waarde te hebben, maar kunt u desgewenst invullen. Enkele voorbeelden van mogelijke waarden in de tabel ‘Periodes (dd:uu:mm)’: De volgende tabel betekent: ’elke dag de hele dag’, als ‘Herhalend’ aangevinkt is. Periode 1:0:0
Actieve periode 1:0:0
De volgende tabel betekent: ’alleen op werkdagen van 06:00 tot 10:00 uur’. ‘Startdatum’ moet op een maandag zijn gezet en ‘Starttijd’ op 06:00:00. ‘Herhalend’ moet aangevinkt zijn. Periode 1:0:0 1:0:0 1:0:0 1:0:0 1:0:0 1:0:0 1:0:0
Actieve periode 0:4:0 0:4:0 0:4:0 0:4:0 0:4:0 0:0:0 0:0:0
De volgende tabel betekent: ’gedurende de 5 dagen van de cursus van 09:00 tot 18:00 uur’. ‘Startdatum’ moet de eerste dag van de cursus zijn en ‘Starttijd’ 09:00:00. ‘Herhalend’ moet niet aangevinkt zijn. Periode 0:24:0 0:24:0 0:24:0 0:24:0 0:24:0
Actieve periode 0:9:0 0:9:0 0:9:0 0:9:0 0:9:0
De volgende tabel betekent: ’tijdens de pauzes’. De pauzes zijn elke dag van 11:00-11:15 uur en van 15:00-15:15 uur. ‘Starttijd’ is 11:00:00. ‘Herhalend’ moet aangevinkt zijn. Periode 0:4:0 0:20:0
Actieve periode 0:0:15 0:0:15
De volgende tabel betekent: ’eenmaal per jaar’ en kan worden gebruikt voor een presettijdstabel. Startdatum moet op de eerste dag van een schrikkeljaar zijn. ‘Herhalend’ moet aangevinkt zijn.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
221
Periode 366:0:0 365:0:0 365:0:0 365:0:0
Actieve periode 0:0:1 0:0:1 0:0:1 0:0:1
Bestudering van deze voorbeelden moet duidelijk maken hoe u de ‘Periode’-tabel kunt gebruiken om een tijdstabel te definiëren. Zo maakt u een geldigheidstijdstabel aan, voorbeeld 1 (signaal-tijdstabel): We gebruiken het volgende voorbeeld: gebruikersgroep PERS-DA heeft het recht om tussen 07:00 en 19:00 uur gratis fotokopieën te maken. Daarvoor moet een tijdstabel worden aangemaakt met een herhalende ‘Periode’ van één dag en een ‘Actieve periode’ van 12 uur. 1. Kies menu Configuraties. 2. Kies Tijdstabellen. U ziet het gegevensscherm van tijdstabellen (Figuur 8-21).
Figuur 8-21 Het gegevensscherm van tijdstabellen
3. Klik Nieuw. 4. Klik in het veld ‘tijdstabel’ en type de naam van het tijdstabel ‘Dagelijks van 07-19 uur’. 5. Dubbelklik in het veld ‘Startdatum’. 222
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Type de datum waarop de tijdstabel moet ingaan ‘01-01-2000’. Dubbelklik in het veld ‘Starttijd’. Type de starttijd waarop de tijdstabel moet ingaan ‘07:00’. Klik in het veld in de eerste rij van de kolom ‘Periode’ van de tabel ‘Periodes (dd:uu:mm)’. 10. Type ‘1:0:0’. Dit staat voor één dag. 11. Klik in het veld van de kolom ‘Actieve periode’ van dezelfde rij. 12. Type ‘0:12:0’. Dit staat voor 12 uur, namelijk van 07:00 tot 19:00 uur. 13. Klik in het veld ‘Herhalend’ om het aan te vinken. 14. Klik Toepassen. 15. Klik OK. De tijdstabel wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe tijdstabel. 6. 7. 8. 9.
Zo maakt u een geldigheidstijdstabel aan, voorbeeld 2 (signaal-tijdstabel): We gebruiken het volgende voorbeeld: we willen een tijdstabel aanmaken die alleen positief zal worden geëvalueerd als het een door de weekse dag is. We kunnen een herhalende ‘Periode’ van 7 dagen definiëren met een ‘Actieve periode’ van 5 dagen. Kies menu Configuraties. Kies Tijdstabellen. U ziet het gegevensscherm van tijdstabellen (Figuur 8-21). Klik Nieuw. Klik in het veld ‘tijdstabel’ en type de naam van het tijdstabel ‘Maandag tot vrijdag’. Dubbelklik in het veld ‘Startdatum’. Type de datum waarop de tijdstabel moet ingaan. Dit moet een maandag zijn (bijvoorbeeld ‘06-01-2003’). 7. Dubbelklik in het veld ‘Starttijd’. 8. Type de starttijd waarop de tijdstabel moet ingaan ‘00:00’. 9. Klik in het veld in de eerste rij van de kolom ‘Periode’ van de tabel ‘Periodes (dd:uu:mm)’. 10. Type ‘7:0:0’. Dit staan voor zeven dagen. 11. Klik in het veld van de kolom ‘Actieve periode’ van dezelfde rij. 12. Type ‘5:0:0’. Dit staat voor 5 dagen, namelijk van maandag tot en met vrijdag. 13. Klik in het veld ‘Herhalend’ om het aan te vinken. 14. Klik Toepassen. 15. Klik OK. De tijdstabel wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe tijdstabel. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Zo maakt u een preset-tijdstabel aan, voorbeeld 3 (signaal-tijdstabel): We gebruiken het volgende voorbeeld: onderwijzend en administratief personeel hebben het recht . Om het risico te beperken bij verlies of diefstal van de kaarten wordt her recht beperkt tot maximaal 500 gratis fotokopieën per dag. Dat wil dus zeggen dat elke 24 uur de teller voor dat recht weer terug op 500 gezet moet worden. We hoeven geen geldigheidstijdstabel voor dit recht aan te maken, want het recht geldt altijd. Wel moeten we een preset-tijdstabel aanmaken met een herhalende ‘Periode’ van één dag. Wanneer een kaart wordt gebruikt bij een terminal zal de terminal bepalen of er een preset periode is verstreken FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
223
sinds de teller voor het laatst op 500 is gezet. De kolom ‘Actieve periode’ wordt niet gebruikt bij preset-tijdstabellen , maar moet groter dan nul zijn. Meestal wordt de ‘Actieve periode’ op één minuut (0:0:1) gezet. Kies menu Configuraties. Kies Tijdstabellen. U ziet het gegevensscherm van tijdstabellen (Figuur 8-21). Klik Nieuw. Klik in het veld ‘Tijdstabel’ en type de naam van het tijdstabel, ‘Preset elke dag’. Tip: wij raden aan het woord ‘preset’ op te nemen in de namen van alle preset-tijdstabellen. 5. Klik in het veld ‘Voor het presetten van een recht’ om het aan te vinken. 6. Dubbelklik in het veld ‘Startdatum’. 7. Type de datum in waarop de tijdstabel moet ingaan ‘01-01-2000’. 8. Dubbelklik in het veld ‘Starttijd’. 9. Type de starttijd waarop de tijdstabel moet ingaan ‘00:00’. 10. Klik in het veld in de eerste rij van de kolom ‘Periode’ van de tabel ‘Periodes (dd:uu:mm)’. 11. Type ‘1:0:0’. Dit staat voor één dag. 12. Klik in het veld van de kolom ‘Actieve periode’ van dezelfde rij. 13. Type ‘0:0:1’. Dit heeft geen eigenlijke betekenis, maar er moet een positieve waarde worden toegekend (zie boven). 14. Klik in het veld ‘Herhalend’ om het aan te vinken. 15. Klik Toepassen. 16. Klik OK. De tijdstabel wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe tijdstabel. 1. 2. 3. 4.
Expressie-tijdstabellen Een expressie-tijdstabel is een combinatie van twee signaal-tijdstabellen. Om een expressietijdstabel te maken kiest u twee signaal-tijdstabellen en een logische expressie: AND, OR of XOR. Deze logische expressies hebben in expressie-tijdstabellen de volgende betekenis: 1) AND: de expressie-tijdstabel is geldig als de beide signaal-tijdstabellen geldig zijn. 2) OR: de expressie-tijdstabel is geldig als één of beide signaal-tijdstabellen geldig zijn. 3) XOR: de expressie-tijdstabel is geldig als één van beide signaal-tijdstabellen geldig is, maar niet als beide signaal-tijdstabellen geldig zijn. Zo maakt u een geldigheidstijdstabel aan, voorbeeld 4 (expressie-tijdstabel): We gebruiken het volgende voorbeeld: gebruikersgroep PERS-DA heeft het recht om op werkdagen tussen 07:00 en 19:00 uur gratis fotokopieën te maken. Dit kunnen we uitdrukken als PERS-DA mag gratis kopiëren als het tussen 07:00 en 19:00 uur is en als het tegelijkertijd een werkdag is’. Eerder in deze paragraaf hebben we geldigheidstijdstabellen aangemaakt voor ‘Dagelijks van 07:00-19:00 uur’ en voor ‘Maandag tot vrijdag’. We kunnen nu een expressietijdstabel aanmaken voor ‘Ma-vrij 07:00-19:00 uur’ door de twee signaal-tijdstabellen te combineren met de logische expressie AND. 1. Kies menu Configuraties. 224
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Kies Tijdstabellen. U ziet het gegevensscherm van tijdstabellen (Figuur 8-21). Klik Nieuw. Klik in het veld ‘tijdstabel’ en type de naam van het tijdstabel ‘Ma-vrij 07:00-19:00 uur’. Selecteer de radio button ‘Expressie-tijdstabel’. Klik op het pijltje naast het eerste lege veld van het veld ‘Operator’. U ziet een lijst van de bestaande tijdstabellen. 7. Selecteer ‘Maandag tot Vrijdag’. (Wanneer de lijst van bestaande tijdstabellen lang is zult u eventueel met het omlaagpijltje moeten bladeren tot u deze tijdstabel ziet). 8. Selecteer de radio button ‘AND’ om de logische operator AND te kiezen. 9. Klik op het pijltje naast het tweede lege veld van het veld ‘Operator’. U ziet een lijst van de bestaande tijdstabellen. 10. Selecteer ‘Dagelijks van 07:00-19:00 uur’. (Wanneer de lijst van bestaande tijdstabellen lang is zult u eventueel met het omlaagpijltje moeten bladeren tot u deze tijdstabel ziet). 11. Klik Toepassen. 12. Klik OK. De tijdstabel wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe tijdstabel. 2. 3. 4. 5. 6.
8.6
Frametypes
Een frame is een geheugenruimte op een kaart die kan worden gebruikt voor het opslaan van door de beheerder vrij te definiëren gegevens, bijvoorbeeld de gebruikersgroep van de kaarthouder, zijn bloedgroep, het sitenummer van de site, tekst, een lidmaatschapsnummer om de kaart ook aan andere systemen te koppelen (bijvoorbeeld bibliotheek) of andere medische gegevens. Per gebruikersgroep wordt bepaald hoeveel frames er op de kaarten van die gebruikersgroep zullen zijn (zie §3.4.2.2). Om te bepalen welke informatie in een frame zal worden geschreven, wordt een frametype aan het frame toegekend. Normaal gesproken wordt een frametype toegekend aan een frame van een gebruikersgroep (zie §3.4.2.2). Alle kaarten van die gebruikersgroep hebben dan dezelfde informatie in dat frame. Voor de meeste sites biedt dit voldoende functionaliteit. Het is ook mogelijk om een frametype toe te kennen aan een frame van een specifieke kaart, zo dat specifieke gegevens kunnen worden toegevoegd aan dat frame van die kaart (zie §3.1.2.1). Dat frametype moet de waarde ‘Kaarten’ hebben in het veld ‘Tabel’, mag geen waarde hebben in het veld ‘Veld’ (zie §8.6.1), en moet eerst zijn toegekend aan een frame van de gebruikersgroep waartoe de kaart behoort (zie §3.4.2.2). De gegevens die worden geschreven in frames kan zijn: 1) In te voeren gegevens op siteniveau: gegevens die zijn ingevoerd in het veld ‘Data’ van het frametype: alle kaarten van alle gebruikersgroepen waaraan dit frametype is toegekend zullen dezelfde gegevens hebben in het frame waaraan het frametype is toegekend. 2) In te voeren gegevens op gebruikersgroepniveau: gegevens die zijn ingevoerd in het veld ‘Data’ van het frame van een gebruikersgroep waaraan een frametype is toegekend: alle kaarten van die gebruikersgroep zullen dezelfde gegevens hebben in dat frame. Het
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
225
frame type moet de waarde ‘Gebruikersgroepen’ hebben in het veld ‘Tabel’ en mag geen waarde hebben in het veld ‘Veld’. 3) In te voeren gegevens op kaartniveau: gegevens die zijn ingevoerd in het veld ‘Data’ van het frame van een kaart waaraan een frametype is toegekend: alleen die kaart zal die gegevens hebben in dat frame. Het frame type moet de waarde ‘Kaarten’ hebben in het veld ‘Tabel’ en mag geen waarde hebben in het veld ‘Veld’. 4) Gegevens uit de database: gegevens gehaald uit een veld van de tabel van gebruikersgroepen, de tabel van kaarthouders of de tabel van kaarten van de database van FacilityPro Manager. Hiertoe kent men de veldnaam van het betreffende veld toe aan het veld ‘Veld’ van het frametype. Op het gegevensscherm van frametypes is de lijst een lijst van alle frametypes. Vanuit dit scherm kunt u frametypes zien, aanmaken, wijzigen en verwijderen.
8.6.1 Een frametype aanmaken in de database De velden van het invoervlak van het gegevensscherm van frametypes worden hieronder opgesomd en uitgelegd. De velden met een * moeten een waarde krijgen: 1) Frametype: de naam van het frametype. 2) Datatype: het soort gegevens dat zal worden geschreven in een frame van alle kaarten van alle gebruikersgroepen waaraan dit frametype wordt toegekend. T = tekst, links aangelijnd; N = numeriek; R = tekst, rechts aangelijnd. 3) Tabel: dit veld kan leeg zijn of één van de volgende waarden hebben: ‘Gebruikersgroepen’, ‘Kaarten’ of ‘Kaarthouders’. De waarde geeft aan uit welke tabel van de database gegevens kunnen worden gehaald die in de frames zullen worden geschreven waaraan dit frametype wordt toegekend. Verder moet het veld de waarde ‘Kaarten’ hebben als u het frametype wilt kunnen toewijzen aan individuele kaarten (zie §3.1.2.1). Het moet de waarde ‘Gebruikersgroepen’ hebben als u gegevens wilt kunnen invoeren in het veld ‘Data’ van een frame van de gebruikersgroepen waaraan u dit frametype toekent (zie §3.4.2.2). 4) Veld: een veld van de tabel in het veld ‘Tabel’. De waarde van dit veld in de database zal worden geschreven in een frame van alle kaarten van alle gebruikersgroepen waaraan dit frametype wordt toegekend. Dit veld moet leeg zijn als u het frametype wilt kunnen toewijzen aan individuele kaarten (zie §3.1.2.1) en als u gegevens wilt kunnen invoeren in het veld ‘Data’ van een frame van de gebruikersgroepen waaraan u dit frametype toekent (zie §3.4.2.2). 5) Data: in dit veld kunt u gegevens invoeren. Deze gegevens zullen worden geschreven in een frame van alle kaarten van alle gebruikersgroepen waaraan dit frametype wordt toegekend. Om een nieuw frametype aan te maken in de database, zult u enkele van bovenstaande velden een waarde moeten geven. Andere velden hoeven niet een waarde te hebben, maar kunt u desgewenst invullen.
226
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Zo maakt u een nieuw frametype aan: Kies menu Configuratie. Kies Frametypes. U ziet het gegevensscherm van frametypes (Figuur 8-22). Klik Nieuw. Klik in het veld ‘Frametype’. Type de naam van het nieuwe frametype. Klik op het pijltje naast het veld ‘Datatype’. Selecteer het juiste datatype. Als u een frametype wilt aanmaken waarvoor u gegevens wilt invoeren in het veld ‘Data’ op gebruikersgroepniveau, klik op het pijltje naast het veld ‘Tabel’ en selecteer de waarde ‘Gebruikersgroepen’. 9. Als u een frametype wilt aanmaken waarvoor u gegevens wilt invoeren in het veld ‘Data’ op kaartniveau, klik op het pijltje naast het veld ‘Tabel’ en selecteer de waarde ‘Kaarten’. 10. Als u een frametype wilt aanmaken waarvoor u gegevens wilt halen uit een veld van een tabel van de database van FacilityPro Manager, klik op het pijltje naast het veld ‘Tabel’ en selecteer de tabel waaruit u de gegevens wilt halen.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Figuur 8-22 Het gegevensscherm van frametypes
11. Als u een frametype wilt aanmaken waarvoor u gegevens wilt halen uit een veld van een tabel van de database van FacilityPro Manager, klik op het pijltje naast het veld ‘Veld’ en selecteer het veld waaruit u de gegevens wilt halen. FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
227
12. Als u een frametype wilt aanmaken waarvoor u gegevens wilt invoeren in het veld ‘Data’ op siteniveau, klik in het veld ‘Data’ en type de gegevens die u wilt schrijven in een frame van alle kaarten van alle gebruikersgroepen waaraan dit frametype wordt toegekend. 13. Klik Toepassen. 14. Klik OK. Het nieuwe frametype wordt bewaard. In de lijst verschijnt de naam van de nieuwe frametype.
228
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
9 Help FacilityPro Manager heeft een help functie waarmee u op het scherm uitleg over het programma kunt krijgen. De inhoud van deze gebruikershandleiding verschijnt op het scherm in Adobe pdf formaat (uiteraard kunt u ook altijd het handboek raadplegen). Zo start u FacilityPro Manager help functie: 1. Kies menu Help en kies Help of druk vanuit een willekeurig scherm van FacilityPro Manager op . Daarmee verschijnt de tekst uit deze gebruikershandleiding in pdf formaat op uw scherm. 2. Scroll naar het gewenste hoofdstuk of de gewenste paragraaf met de scroll bar rechts om de informatie die u nodig heeft te vinden.
9.1
Foutmeldingen en problemen oplossen
9.1.1 Cardconfig: group or site data not complete Foutmelding:
Oorzaak: Essentiële sitegegevens (sitecode (§8.1.1), veiligheidssleutels (§8.1.2.3)) en/of geruikersgroepgegevens zijn niet niet ingevoerd in de database.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
229
9.1.2 Cardinterface: no keys for keyversion1 Foutmelding:
Oorzaak: De sleutels zijn nog niet ingevoerd in de database (zie §8.1.2.3, velden “Paymentmasterkey1” en “Servicemasterkey1”).
9.1.3 Card could not be modified/Error opening card reader Foutmelding:
of
Oorzaak: De kaartlezer (Omnikey, Felica, Legic of andere) is niet juist geïnstalleerd of is niet aangesloten. 230
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
9.1.4 Aantal frames is incorrect Foutmelding:
Komt voor bij het schrijven van een kaart. Oorzaak: de waarde van het veld ‘Frames’ van de gebruikersgroep an de kaart die u wilt schrijven is onjuist, daar dat aantal frames niet op de kaart kan worden geschreven. Mifare kaarten staan alleen toe dat er 0 of 2 frames op de kaarten worden geschreven. Het aantal beschikbare frames op een kaart hangt af van het type kaart dat wordt gebruikt. Controleer het maximale aantal frames voordat u de waarde van het veld ‘Frames’ van de gebruikersgroep aanpast. Oplossing: wijzig de waarde van het veld ‘Frames’ van de gebruikersgroep van de kaart die u wilt schrijven naar een aantal dat op de het soort kaart dat u schrijft toegestaan is.
9.1.5 Kaart is niet geïnitialiseerd Foutmelding:
Oorzaak: Oplossing:
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
231
9.1.6 Foute statische handtekening Foutmelding:
Oorzaak: De kaart is onbruikbaar geworden of de beveiligingssleutels zijn erkeerd beheerd. Oplossing: Probeer de kaart opnieuw te schrijven. Als dit niet lukt dient de kaart te worden weggegooid en een nieuwe kaart te worden gebruikt.
9.1.7 Foute sitesleutels Foutmelding:
Oorzaak: De sleutels die van de kaart zijn gelezen stemmen niet overeen met de sleutels in de database.
9.1.8 Foute sitecode Foutmelding:
Oorzaak: De sitecode die van de kaart is gelezen stemt niet overeen met de sitecode in de database.
232
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
10 Het menu ‘Bestand’ FacilityPro Manager beidt een aantal special functies voor het importeren van gegevens in de de database, het exporteren van gegevens vanuit de database, het wijzigen van de gegevens in de database door het uitvoeren van een SQL database script en het updaten van de database vanaf een eerdere versie van FacilityPro Manager.
10.1 Gegevens in de database importeren Met de menuoptie Importeren van het menu Bestand biedt FacilityPro Manager de mogelijkheid om een tabel, rapporten of zelfs een hele site te importeren in de database van FacilityPro Manager. Dit kan alleen worden gedaan door beheerders met het juiste autorisatieniveau voor ‘Tools’ (§8.3.1). U zult deze functie waarschijnlijk alleen gebruiken als u voordat u met FacilityPro Manager ging werken een ander elektronisch transactiesysteem gebruikte, en u de gegevens van het oude systeem wilt importeren naar FacilityPro Manager. De Import functie wordt ook gebruikt om kaarthouders te importeren in de database vanuit een users.dbf bestand in Dbase of Paradox formaat. Als u gegevens moet importeren in de database van uw site, zal dit normaal gesproken worden gedaan door de dealer die u FacilityPro Manager heeft geleverd en die het elektronische transactiesysteem voor u heeft geïnstalleerd op uw site. Hoe dit importeren precies in zijn werk gaat hangt af van het formaat van de gegevens die moeten worden geïmporteerd. Importeren wordt in FacilityPro Manager gedaan met de menuoptie: Bestand\Importeren\Tabel importeren. Het bestand is vereist voor het importeren. Dit bestand wordt opgeslagen in de map c:\FacilityPro\bin wanneer FacilityPro Manager wordt geïnstalleerd.
10.1.1 Kaarten en kaarthouders importeren Kaarten en kaarthouders kunnen geïmporteerd worden van een Excel sheet (bestand met .xls extensie), een dBase 3 of 4 tabel (bestand met .dbf extensie), een Paradox tabel (bestand met .db extensie) of een CSV bestand (bestand met .csv extensie) nadat het bestand is aangepast en de juiste bestandstructuur heeft (zie onder). Het importeren wordt gedaan vanuit FacilityPro Manager met de menuoptie \Bestand\Importeren\Tabel importeren. Hiervoor is bestand nodig. Dit bestand wordt bij het installeren van FacilityPro Manager bewaard in de map c:\PayPro\bin. Voordat u het bestand importeert moet u zorgen dat er in de database van FacilityPro Manager gebruikersgroeprecords en kostenplaatsrecords bestaan voor alle verschillende gebruikersgroepen en kostenplaatsen die in het te importeren bestand voorkomen. In Tabel 10-1 ziet u een overzicht van de velden die in het te importeren bestand moeten of mogen bestaan. Velden gemarkeerd met een * moeten bestaan en moeten gevuld zijn. De FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
233
andere velden mogen bestaan, en mogen gevuld zijn. De namen van de velden in het bestand moeten identiek zijn aan de namen in Tabel 10-1. Wanneer de velden in uw bestand andere namen hebben dienen die namen dus te worden gewijzigd. Tabel 10-1 geeft tevens informatie over maximale lengte van de velden, of het veld numeriek moet zijn, en het bereik waarbinnen de waarden moeten liggen. De volgorde van de velden is niet van belang. Wanneer er velden in uw bestand staan die informatie bevatten die niet in FacilityPro Manager database geïmporteerd moet worden, moet u die velden (kolommen) verwijderen. U kunt ervoor kiezen om de informatie in twee velden te importeren in de velden ‘Extra1’ en ‘Extra2’ van de database. Als het veld ‘Cardnr’ bestaat en gegevens bevat, wordt voor iedere geïmporteerde kaarthouder een kaart aangemaakt met het corresponderende kaartnummer. Uiteraard moeten deze kaartnummers uniek zijn en mogen zij nog niet bestaan in de database. Als het veld ‘Cardnr’ niet bestaat worden bij het importeren geen kaarten aangemaakt in de database. Als het veld ‘Cardnr’ bestaat en de velden ‘Last name’ en ‘Name’ niet bestaan, worden alleen kaarten geïmporteerd/aangemaakt en geen kaarthouders. Het veld ‘Extern’ mag alleen bestaan als het veld ‘Cardnr’ bestaat en zal dan worden geïmporteerd in het veld ‘Extern kaartnummer’ van het bijbehorende kaartrecord. Wanneer u uitgaat van een Excel spreadsheet moeten de veldnamen in de bovenste rij van de spreadsheet staan (een veldnaam staat dus aan het hoofd van een kolom) en de gegevens in de rijen daaronder. Alle velden moeten als tekst zijn geformatteerd behalve de velden in de kolommen ‘Cardnr’ en ‘Extern’. Dit moeten numerieke velden zijn met 0 decimalen achter de komma. Als u een .csv bestand wilt importeren, dient dit …. en een header bevatten met de veldnamen. Als er geen header is met de veldnamen, moet er een ‘scheme information file’ zijn met de naam ‘schema.ini’. Veld Name
Maximale lengte/bereik 20 karakters
Surname
30 karakters
Usergroup
1->999 of 30 karakters
Costacnt
1->99.999.999 of 30 karakters
Middle Address Postcode Phone1 Phone2
15 karakters 150 karakters 7 karakters 15 karakters 15 karakters
234
Verplicht veldtype
Verplichte velden * (dit veld is niet verplicht als het veld ‘Cardnr’ bestaat) * (dit veld is niet verplicht als het veld ‘Cardnr’ bestaat) numeriek als het veld * de gebruikersgroep ID bevat, tekst als het de gebruikersgroepnaam bevat numeriek als het veld * de kostenplaats ID bevat, tekst als het de kostenplaatsnaam bevat
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
Veld Perscode City Country Extra1 Extra2 Gender Cardnr
Maximale lengte/bereik 10 karakters 20 karakters 20 karakters 25 karakters 25 karakters 1 karakter 1->99.999.999
Verplicht veldtype
Verplichte velden
numeriek
External
1->99.999.999
numeriek
Cardstatus
1->4
numeriek
Issuenr
1->15
numeriek
* verplicht als de velden ‘Surname’ en ‘Name’ niet bestaan. Als dit veld bestaat en een waarde heeft, zullen kaartrecords worden aangemaakt. Als dit veld bestaat en geen waarde heeft, zullen kaarten worden aangemaakt waarvoor de kaartnummers automatisch gegenereerd zullen worden Alleen in combinatie met het veld ‘Cardnr’ Alleen in combinatie met het veld ‘Cardnr’ Alleen in combinatie met het veld ‘Cardnr’
Tabel 10-1 Velden die mogen voorkomen in een te importeren kaarthoudersbestand
Uitleg van de velden van Tabel 10-1: Name Voornaam/voorletter(s) Surname Achternaam Usergroup Gebruikersgroep ID (numeriek veld) of Gebruikersgroepnaam (tekstveld) Costacnt Kostenplaats ID (numeriek veld) of Kostenplaatsnaam (tekstveld) Address Adres Phone1 Telefoonnummer 1 Phone2 Telefoonnummer 2 Perscode Personeelscode City Stad Country Land Extra1 Extra veld Extra2 Extra veld Gender Geslacht Cardnr (intern) Kaartnummer (eigenlijke chipkaartnummer; moet uniek zijn) Extern Extern kaartnummer (kan op de buitenzijde van de kaart gedrukt kan worden) Cardstatus 0=geen kaart, 1=gepersonaliseerd, 2=uitgegeven, 3=zwarte lijst, 4=geblokkeerd
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
235
Issuenr
het uitgiftenummer van de kaart
Wanneer het veld Cardnr bestaat (al dan niet gevuld), dan wordt ook een kaart-record aangemaakt voor elke kaarthouder (en, eventueel, de waarde van External in het veld ‘Extern kaartnummer’ erbij opgeslagen). Zorg dat het veld Cardnr bestaat maar laat het ongevuld wanneer u wilt dat het kaartnummer automatisch door FacilityPro Manager gevuld wordt. De kaartnummers die worden gegenereerd zijn conform het systeem dat standaard door FacilityPro Manager wordt gebruikt voor het automatische aanmaken van kaartnummers: kaartnummer = 100,000*[gebruikersgroep ID]+[uniek volgnummer]. Het unieke volgnummer is 1 hoger dan dat van de als laatste in die gebruikersgroep aangemaakte kaart. Over het algemeen zult u de velden ‘Usergroup’ en ‘Costacnt’ moeten toevoegen aan het te importeren bestand, en daarin voor elke kaarthouder invullen tot welke gebruikersgroep en kostenplaats van FacilityPro Manager die kaarthouder behoort. Wanneer u geen gebruik maakt van kostenplaatsen op uw site kunt a voor alle kaarthouders de waarde ‘1’ aan het veld ‘Costacnt’ toekennen. Zo importeert u een bestand met kaarthouders in de database van FacilityPro Manager: 1. Zorg dat er gebruikersgroeprecords en kostenplaatsrecords bestaan voor alle gebruikersgroepen en kostenplaatsten die voorkomen in het te importeren bestand. 2. Kies menu Bestand. 3. Kies Importeren. 4. Kies Tabel importeren. Er verschijnt een standaard Windows ‘Open’ dialoogscherm. 5. Selecteer op de voor Windows gebruikelijke wijze het bestand dat u wilt importeren. Zie boven voor de voorwaarden waaraan het bestand moet voldoen. 6. Klik Open. U ziet het bericht ‘Filter: import.dll. Doorgaan?’. Wanneer u het bericht ‘Geen filter gevonden’ ziet, voldoet het bestand dat u probeert te importeren niet aan de bovengenoemnde voorwaarden of heeft FacilityPro Manager het bestand niet kunnen vinden in de map c:\PayPro\bin. nodig. Dit bestand wordt bij het installeren van FacilityPro Manager in die map bewaard. Vraag uw dealer om het bestand aan u te sturen, zet het in de map en probeer opnieuw. 7. Klik Ja. Het bestand wordt geïmporteerd.
10.1.2 Gebruikersgroepen en kostenplaatsen importeren Gebruikersgroepen en kostenplaatsen kunnen geïmporteerd worden van een dBase 3 of 4 tabel (bestand met .dbf extensie) of een Paradox tabel (bestand met .db extensie) nadat het bestand is aangepast en de juiste bestandstructuur heeft (zie onder). De volgende gegevens kunnen worden geïmporteerd: 1) Alleen gebruikersgroepen: het bestand moet een kolom ‘usergroupname’ of ‘usergroup’ bevatten; gebruikersgroeprecords zullen worden aangemaakt. 2) Alleen kostenplaatsen: het bestand moet een kolom ‘costaccountname’ of ‘costacnt’ bevatten; kostenplaatsrecords zullen worden aangemaakt.
236
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
3) Gebruikersgroepen en kostenplaatsen: het bestand moet de kolommen ‘usergroupname’ en ‘costaccountname’ of ‘gebruikersgroep’ en ‘kostenplaats’ bevatten; gebruikersgroeprecords en kostenplaatsrecords zullen worden aangemaakt. Zij staan los van elkaar, d.w.z. een kostenplaats die in dezelfde rij al seen gebruikersgroep staat zal niet de standaard kostenplaats van die gebruikersgroep worden. 4) Gebruikersgroepen, kostenplaatsen en tokens: het bestand moet de kolommen ‘usergroupname’ en ‘costaccountname’ of ‘gebruikersgroep’ en ‘kostenplaats’ bevatten; elke rij in het importbestand staat voor een kaartgroep, d.w.z. een gebruikersgroep /kostenplaats-combinatie. gebruikersgroeprecords en kostenplaatsrecords zullen worden aangemaakt, alsmede de bijbehorende tokenrecords per as the corresponding token records per gebruikersgroep /kostenplaats-combinatie. Veld usergroupid usergroupname
Veld, korte naam (dBase) usergroupid usergroup
Type (max) numeriek (8) karakter (30)
startdate
start
datum
enddate
end
datum
validperiod
period
numeriek (4)
startbalance
startbal
numeriek (4)
maxcredit
maxcred
numeriek (4)
defaultcostaccount
defcost
numeriek (4)
frames costaccountid costaccountname
frames costid costacnt
numeriek (1) numeriek (4) karakter (30)
cardgroupid
Cardgid
numeriek (4)
tokenid tokens
tokenid tokens
numeriek (4) numeriek (2)
Omschrijving (*= verplicht veld) Gebruikersgroep ID *Gebruikersgroepnaam (niet verplicht als er geen gebruikersgroepen worden geïmporteerd) Startdatum voor de geldigheidsperiode van een gebruikersgroep Einddatum voor de geldigheidsperiode van een gebruikersgroep Aantal dagen voor de geldigheidsperiode van een gebruikersgroep Startsaldo van een gebruikersgroep Maximumsaldo van een gebruikersgroep Standaard kostenplaats van een gebruikersgroep Aantal frames (0 of 1) Kostenplaats ID *Kostenplaatsnaam (niet verplicht als er geen kostenplaatsen worden geïmporteerd) als er tokens zullen worden geïmporteerd (veld ‘tokenid’ bestaat in het importbestand) en dit veld bestaat niet in het importbestand, zullen cardgroupid-waarden worden aangemaakt
Table 10-1 Velden die mogen voorkomen in een te importeren bestand met te importeren gebruikersgroepen en/of kostenplaatsen
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
237
10.2 Gegevens vanuit de database exporteren Met de menuoptie Exporteren van het menu Bestand kunt u de kaarten en/of gebruikersgroepen vanuit de database naar een.dbf, .db of .xml bestand exporteren (.xml wordt aangeraden). Dit kan alleen worden gedaan door beheerders met het juiste autorisatieniveau voor ‘Tools’ (§8.3.1). U kunt aangeven welke kaarten geëxporteerd dienen te worden en u dient aan te geven naar welk bestand de gegevens geëxporteerd moeten worden. Op deze manier kunt u gegeens van de ene database exporteren en vervolgens in een andere database importeren.
10.3 De menuoptie ‘Database script uitvoeren’ Soms kan het handig zijn aanpassingen in de gegevens in de database aan te brengen door een SQL database script uit te voeren. Dit kan alleen worden gedaan door beheerders met het juiste autorisatieniveau voor ‘Tools’ (§8.3.1). Het valt buiten de opzet van deze gebruikershandleiding dit onderwerp in detail te bespreken. Beheerders met voldoende kennis an SQL kunnen scripts schrijven om uit te voeren, en in sommige gevallen wordt een database script aangeleverd door uw leverancier om problemen op te lossen. Deze menuoptie kan dan worden gebruikt om de database script uit te voeren. Uiteraard is het van belang ervoor zorg te dragen dat alleen de daartoe aangewezen beheerders geautoriseerd zijn om deze menuoptie te gebruiken.
10.4 De menuoptie ‘Database upgrade’ Als u een nieuwe versie van FacilityPro Manager start en de database niet eerder met die versie geopend is geweest, zal er automatisch een database upgrade plaatsvinden en ziet u de melding zoals in Figuur 10-1. Soms zult u handmatig een database upgrade willen uitvoeren. Dit kan met de menuoptie ‘Database upgrade’ van het menu ‘Bestand’. Dit kan alleen worden gedaan door beheerders met het juiste autorisatieniveau voor ‘Tools’ (§8.3.1).
Figuur 10-1 Database upgrade
238
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
11 Het opbouwen van een site Het opbouwen van een site, dat wil zeggen het installeren van FacilityPro Manager op de werkstations, het instellen van het programma in overeenstemming met de vereisten van de site, het installeren van de terminals bij de dispensers van de site, en zo voorts, zal in de regel door de dealer gedaan worden. Deze taken hoeven normaal gesproken maar één keer te worden uitgevoerd. Daarna moeten nu en dan eventuele wijzigingen in de opzet van de site worden doorgevoerd, en ook voor die taken wordt over het algemeen de dealer ingeroepen. De beheerders die met FacilityPro Manager werken zullen derhalve weinig ervaring opdoen met deze taken. Om een goed inzicht te krijgen in hoe FacilityPro Manager werkt is het desalniettemin zeer nuttig voor de beheerders om kennis te hebben van hoe de site is opgebouwd. Daarom is in dit hoofdstuk in grote lijnen beschreven hoe met FacilityPro Manager de database van een site moet worden opgebouwd. Wanneer u de onderstaande instructies volgt, leert u ook wat de meest efficiënte volgorde is om een site op te bouwen. De menu’s zijn zo opgebouwd dat, voor het dagelijks beheer van een eenmaal opgebouwde site, de beheerders er meestal van boven naar beneden en van links naar rechts mee zullen werken. Voor het opbouwen van een site moet juist de andere richting worden gekozen: van beneden naar boven en van rechts naar links. De menu’s besturen namelijk van rechts naar links en van onder naar boven steeds gedetailleerdere gegevens van de site en de grove opzet en de algemene gegevens van de site moeten eerst worden ingevoerd, voordat de gedetailleerdere gegevens kunnen worden ingevoerd. Zo maakt u FacilityPro Manager gereed om een site te beheren: 1. Installeer FacilityPro Manager op het collector werkstation (zie installatiehandleiding FacilityPro Manager). 2. Installeer FacilityPro Manager desgewenst op andere werkstations (zie installatiehandleiding FacilityPro Manager). 3. Sluit op desgewenst op één of meerdere werkstations een PC kaartlezer aan (zie installatiehandleiding FacilityPro Manager). 4. Wijzig de loginnaam en het wachtwoord van de standaardbeheerder (’klant’). Zo definieert u een nieuwe loginnaam en wachtwoord voor toekomstig gebruik van de FacilityPro Manager. Sluit FacilityPro Manager af en log in met de nieuwe beheerders loginnaam en wachtwoord. 5. Maak de gewenste beheerdersgroepen aan. 6. Maak de gewenste beheerders aan. 7. Maak de gewenste frametypes aan 8. Maak de gewenste tijdstabellen aan. 9. Vul de nodige gegevens in op het tabblad ‘Collector’ van het collector werkstation. 10. Vul de nodige gegevens in op het tabblad ‘PC kaartlezer’ van ieder werkstation met een PC kaartlezer. 11. Vul de nodige algemene sitegegevens in op op het gegevensscherm van site-instellingen.
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc
239
12. Als u op één of meerdere werkstations een PC kaartlezer hEeft geïnstalleerd, voer eenmalig op één van de werkstations de actie Kaartsleutel bestand inlezen uit vanaf het tabblad ‘Instellingen’ van het gegevensscherm van site-instellingen (zie §8.1.1.2). 13. Maak de productgroepen aan. 14. Maak de producten aan. 15. Maak de rechten aan. 16. Maak de machineleveranciers aan. 17. Maak de locaties aan. 18. Maak zonodig extra machinetypes aan (een aantal machinetypes die veel voorkomen in elektrische transactiesystemen worden bij installatie standaard in de database gezet). 19. Maak de terminalgroepen aan. 20. Maak de terminals aan. 21. Maak de zones aan. 22. Maak de kostenplaatsen aan. 23. Maak de gebruikersgroepen aan. 24. Ken de juiste rechten toe aan de juiste gebruikersgroepen. 25. Ken de juiste frametypes toe aan de juiste gebruikersgroepen. 26. Ken de juiste zones toe aan de juiste gebruikersgroepen. 27. Maak de kaarthouders aan. 28. Maak de kaarten aan. 29. Ken eventueel de juiste zones toe aan individuele kaarten.
240
FacilityPro Manager gebruikershandleiding, MAN8 FPMU NLED 3708.doc