1
Besluiten van de Vlaamse Regering van 22 november 2013 over de vergunningsvoorwaarden en de subsidies voor de kinderopvang van baby’s en peuters Overzicht van de inhoudelijke wijzigingen van de goedgekeurde versie ten opzichte van de versie met principiële goedkeuring Op 5 juli 2013 gaf de Vlaamse Regering haar principieel akkoord aan de ontwerpbesluiten die de vergunningsvoorwaarden en de subsidies in de kinderopvang vanaf 1 april 2014 regelen. Na het advies van Raad van State over deze ontwerpbesluiten werden er aanpassingen gedaan. Ook in deze fase werd rekening gehouden met opmerkingen van de vertegenwoordigers van de kinderopvangsector. Zo vervallen er een aantal verplichtingen voor organisatoren met 18 opvangplaatsen of minder. Op 22 november 2013 keurde de Vlaamse Regering deze besluiten goed. De volgende stap is om de bijhorende ministeriële besluiten verder te ontwikkelen en goed te keuren. Daarnaast wordt er gewerkt aan de andere besluiten van de Vlaamse regering die het decreet Kinderopvang moeten uitvoeren. Kind en Gezin houdt je op de hoogte.
Inhoudelijke wijzigingen vergunningsvoorwaarden 1. Er zijn minder verplichtingen voor organisatoren met 18 opvangplaatsen of minder. Voor organisatoren met 18 opvangplaatsen of minder vervallen een aantal vergunningsvoorwaarden van de vorige versie: - het kwaliteitshandboek (huidig art.57, vorig art.59); - het hebben van een organisatorische structuur (huidig art.46, vorig art.49); - de evaluatie door de personen die in de kinderopvanglocatie werken (huidig art.50, vorig art.53). Voor organisatoren met meer dan 18 opvangplaatsen zijn deze vergunningsvoorwaarden gebleven.
2. Naast de zelfevaluatie moet elke organisator ook een evaluatie van de klachtenbehandeling doen. (huidig art. 51, vorig art.53) Alle organisatoren (ook deze met 18 opvangplaatsen of minder) moeten binnen een cyclus van vijf jaar: - een zelfevaluatie van de werking doen; - een evaluatie van de klachtenbehandeling doen. Indien nodig passen ze de werking aan. Organisatoren met meer dan 18 plaatsen evalueren hiervoor minstens: het kwaliteitsbeleid; - het kwaliteitsmanagementsysteem. Indien nodig passen ze naast de werking ook het kwaliteitshandboek aan.
1
3. Bij de aanvraag van de vergunning volstaat voor de gezinsopvang een verklaring op erewoord over de infrastructuur. Voor de groepsopvang is een verslag van de toezichthouder nodig. (huidig art.3)
In de vorige versie was een attest van een toezichthouder vereist om aan te tonen dat de infrastructuur aan de werkingsvoorwaarden voldoet. Voor de gezinsopvang volstaat nu een verklaring op erewoord hierover. Voor de groepsopvang is een verslag van een toezichthouder nodig (in plaats van een attest).
4. De verplichtingen voor de brandveiligheid in de gezinsopvang zijn minder uitgebreid beschreven. Een verklaring op eer van de organisator volstaat. (huidig art. 9 en 22)
In de vorige versie moest de gezinsopvang voldoen aan een uitgebreide lijst van technische voorschriften voor de brandveiligheid. De gezinsopvang moest ook een veiligheidsregister bijhouden. Dit is nu vervangen door meer algemeen geformuleerde vereisten: - de mogelijkheid tot veilige evacuatie van de opgevangen kinderen; - maatregelen inzake brandpreventie. Ook hiervoor is er geen attest van een toezichthouder nodig. Een verklaring op erewoord van de organisator volstaat. Voor de groepsopvang is er ten opzichte van de vorige versie voor brandveiligheid niets veranderd.
5. Verantwoordelijken moeten voor 1 april 2015 gestart zijn om 6 jaar tijd te krijgen om aan de kwalificatievereisten te voldoen. Als een organisator de vergunning verliest, vervalt deze overgangsperiode. (huidig art. 70 en 71, vorig art. 71) Verantwoordelijken die gestart zijn of starten voor 1 april 2015 krijgen tot 1 april 2020 de tijd om aan de kwalificatievereisten te voldoen. Een verantwoordelijke die start na 1 april 2015 moet onmiddellijk aan de kwalificatievereisten voldoen. Opvang die de vergunning verliest en terug een vergunning aanvraagt, moet onmiddellijk aan de kwalificatievereisten van de verantwoordelijke voldoen.
6. Nieuw is dat opvang met een attest, erkenning of toestemming een afwijking kan vragen voor het attest van kennis van organisatorisch en financieel beheer. (huidig art. 66) Organisatoren met meer dan 8 plaatsen hebben een attest nodig dat ze bij één persoon in de kinderopvanglocatie kennis hebben van organisatorisch en financieel beheer Heeft de opvang op 1 april 2014 een attest van toezicht, erkenning of toestemming, dan kan men hiervoor nu een afwijking vragen. Kind en Gezin geeft daarvoor een attest op aanvraag.
7. Nieuw is dat de organisator 1 jaar tijd krijgt om het huishoudelijk reglement en de schriftelijke overeenkomst aan de vergunningsvoorwaarden aan te passen. (huidig art. 70, vorig art. 71) Zowel bestaande opvangvoorzieningen als starters hebben tijd tot 1 april 2015 om te voldoen aan de werkingsvoorwaarden over het huishoudelijk reglement en de schriftelijke overeenkomst. Dat was in de eerdere versie niet voorzien. 2
8. De bevestiging van de aanwezigheid van kinderen door ouders moet niet meer dagelijks gebeuren. (huidig art. 38, vorig art. 40) In de eerdere versie stond er dat gezinnen dagelijks de aankomst- en vertrektijd van hun kind schriftelijk of elektronisch moesten bevestigen. Deze vergunningsvoorwaarde blijft, maar de bevestiging moet niet dagelijks gebeuren, maar iedere aanwezigheid moet wel bevestigd worden door de ouders.
9. Gemelde opvang krijgt 3 maanden extra tijd om een vergunning aan te vragen. (huidig art. 69, vorig art. 70) Gemelde opvangvoorzieningen moeten hun aanvraag doen voor 1 januari 2015 (in plaats van 1 oktober 2014). Zij kunnen tot aan de beslissing over de vergunning hun kinderopvangactiviteit voortzetten.
10. Toevoeging van de thema’s waarover de pedagogische norm zal gaan. (huidig art.31, vorig art. 33) In de vorige versie stond al dat de organisator ervoor moet zorgen dat de pedagogische kwaliteit voldoet aan een norm en dat de minister de regels bepaalt. Hieraan werd toegevoegd dat de pedagogische norm minstens zal gaan over: - het welbevinden en de betrokkenheid van het kind; o Hiermee wordt bedoeld dat het kind zich goed voelt in zijn vel en geboeid bezig kan zijn. - de aanpak van het kind; o Hieronder behoren bijvoorbeeld het aanbod van materiaal en activiteiten, de begeleidersstijl, het bevorderen van de groepssfeer. - het pedagogisch handelen; o Dit gaat over de inspanningen van de opvang om ontwikkelingskansen te bieden in functie van de doelstellingen van de kinderopvang. - de pedagogische condities. o Dit is de mate waarin de kinderbegeleiders zich goed voelen in hun job, betrokken zijn en hoe hiervoor binnen de organisatie de condities worden geschept.
11. In het huishoudelijk reglement wordt toegevoegd wanneer gegevens van gezinnen en kinderen vernietigd worden. (huidig art.34, vorig art. 36) In de verplichte bepaling die in het huishoudelijk reglement over de vernietiging van gegevens van gezinnen en kinderen moet staan, werd toegevoegd dat dit gebeurt als ze niet meer noodzakelijk zijn voor de toepasselijke regelgeving. Zo moet men bijvoorbeeld voor de belastingen bepaalde gegevens gedurende een aantal jaren bijhouden. In een toelichting zullen we dit later verder verduidelijken.
3
12. Ouders kunnen het aanwezigheidsregister waarop alle kinderen staan raadplegen. (vorig art. 41) In de eerdere versie stond er dat de gezinnen het aanwezigheidsregister enkel mochten raadplegen voor hun eigen kind. Omdat ouders mogelijk een register aftekenen waarop alle kinderen staan, is dit niet realistisch en werd deze bepaling geschrapt.
13. De samenwerkingsovereenkomst voor feitelijke verenigingen moet ook het werkregime bevatten. (huidig art. 53, vorig art.55) De minimale inhoud van de samenwerkingsovereenkomst voor een feitelijke vereniging werd al in de vorige versie van het besluit beschreven. Daar werd deze bepaling aan toegevoegd: werkregime van alle personen die deel uitmaken van de feitelijke vereniging.
14. Nieuw is dat bepaalde afwijkingen voor infrastructuur vervallen als er een verhoging van het aantal kinderopvangplaatsen is. (huidig art. 63; vorig art. 65) Als een organisator een verhoging van het aantal vergunde kinderopvangplaatsen in een kinderopvanglocatie vraagt en krijgt, vervallen de afwijkingen voor: - circulatieruimte; - netto-vloeroppervlakte; - natuurlijk daglicht; - leefgroep-indeling.
15. Nieuw is dat men het recht op bepaalde overgangsbepalingen verliest bij een verhoging van het aantal opvangplaatsen en bij verhuizing. (huidig art.71) Gemelde opvang of opvang met een attest, erkenning of toestemming van Kind en Gezin die een verhoging van het aantal vergunde kinderopvangplaatsen in een kinderopvanglocatie vraagt en krijgt, moet onmiddellijk voldoen aan bepaalde vergunningsvoorwaarden. Ook als de opvanglocatie verhuist, moet men onmiddellijk aan deze voorwaarden voldoen: -
circulatieruimte; nettovloeroppervlakte; natuurlijk daglicht; leefgroepindeling; brandveiligheidsattest groepsopvang.
Een peutertuin die het aantal vergunde kinderopvangplaatsen wil verhogen, moet onmiddellijk voldoen aan de voorwaarde over het aantal aanwezige kinderen per aanwezige kinderbegeleider. 16. Er is toegevoegd dat men het recht op alle overgangsbepalingen behoudt als men de ondernemingsvorm verandert. (huidig art. 71) Gemelde opvang of opvang met een attest, erkenning of toestemming die na 1 april 2014 de ondernemingsvorm wijzigt kan op alle overgangsbepalingen beroep blijven doen.
17. Nieuw is dat starters een advies aan het lokaal bestuur moeten vragen. Een organisator die een nieuwe opvanglocatie wil starten, moet hierover een advies vragen aan het lokaal bestuur. Een bewijs van deze aanvraag is nodig om de vergunning te kunnen aanvragen.
4
Het lokaal bestuur is vaak goed op de hoogte van de behoefte aan kinderopvang in haar gemeente of stad. Is er in die buurt nood aan kinderopvang of niet? Hebben de ouders nood aan een opvang met inkomenstarief of niet? Het lokaal bestuur is niet verplicht om een advies te geven of om een behoeftenonderzoek te voeren. De organisator is niet verplicht om het advies te volgen, maar moet het wel vragen.
Juridisch-technische wijzigingen vergunningsvoorwaarden Deze wijzigingen hebben geen invloed op de toekomstige inhoudelijke voorwaarden of aanpak. Het gaat om artikels die op vraag van Raad van State naar een ander (toekomstig) Besluit van de Vlaamse Regering verhuizen. We sommen ze voor de volledigheid op:
Artikels die verhuizen naar het Besluit van de Vlaamse Regering over de procedures -
-
De toekenning van de vergunning door Kind en Gezin op basis van een onderzoek van de startvoorwaarden op stukken, de mogelijkheid hiervan af te wijken en de factoren waarvan het aantal toe te kennen vergunde plaatsen afhankelijk is. (vorig art. 2) Het behoud van de vergunning voor onbepaalde duur op basis van de werkingsvoorwaarden en het onderzoek op basis van stukken en ter plaatse. (vorig art. 3)
Artikels die verhuizen naar het Besluit van de Vlaamse regering over de buitenschoolse opvang -
De vergunning en de bijbehorende voorwaarden die ook gelden als buitenschoolse opvang gelijktijdig in de vergunde kinderopvanglocatie kan plaatsvinden. (vorig art. 3) De verzekering burgerlijke aansprakelijkheid van de buitenschools opgevangen kinderen. (huidig art. 29, vorig art. 31)
Inhoudelijke wijzigingen subsidies 1. De huidige IKG-kinderdagverblijven (met meer dan 18 opvangplaatsen) krijgen 3 jaar langer overgangsperiode om te voldoen aan de voorwaarde over de rechtspersoonlijkheid met sociaal oogmerk en de dubbele boekhouding. (huidig art. 61, vorig art. 55) Organisatoren met meer dan 18 subsidieerbare plaatsen voor inkomenstarief moeten een rechtspersoonlijkheid met sociaal oogmerk hebben en een dubbele boekhouding voeren. In de vorige versie kregen de huidige zelfstandige IKG-kinderdagverblijven hiervoor tijd tot 1 april 2017. Dit is nu verlengd tot 1 april 2020.
5
2. De voorwaarde voor IKG-kinderdagverblijven (met meer dan 18 opvangplaatsen) om vanaf 2020 met een werknemersstatuut te werken wordt in 2017 geëvalueerd. Organisatoren met meer dan 18 subsidieerbare plaatsen voor inkomenstarief moeten voor hun kinderbegeleiders een werknemersstatuut hebben De huidige zelfstandige IKG-kinderdagverblijven krijgen hiervoor tijd tot 1 april 2020. Nieuw is dat er hiervan in 2017 een evaluatie komt. 3. Nieuw is dat zelfstandige opvangvoorzieningen met IKG en lokale diensten voor buurtgerichte kinderopvang tot 2016 de tijd krijgen voor de minimale openingsduur van 11 uur per dag voor subsidies voor inkomenstarief of voor plussubsidies. (art. 62) In 2014 en 2015 volstaat een ononderbroken openingsduur van minstens negen uur tussen 6 en 20 uur.
4. De subsidie voor individuele inclusieve kinderopvang zal mogelijk zijn vanaf de vergunning. (huidig art. 7, vorig art.5) In de vorige versie moest men de basissubsidie ontvangen vooraleer men een subsidie voor individuele inclusieve kinderopvang kon aanvragen. Deze vereiste is nu geschrapt. Elke opvang met een vergunning zal deze kunnen aanvragen. 5. Er is toegevoegd dat de aanpassing van de subsidiebedragen 2 maand na het overschrijden van de spilindex gebeurt. (huidig art.8, vorig art.7) Deze aanpassing gebeurt telkens 2 maanden nadat het viermaandelijks voortschrijdend gemiddelde van de gezondheidsindex een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. 6. Nieuw is dat medewerkers die in de kinderopvanglocatie de verantwoordelijke systematisch ondersteunen meetellen voor de berekening van de gemiddelde leeftijd van de verantwoordelijken. (huidig art.17, vorig art. 15) Deze gemiddelde leeftijd wordt gebruikt voor een deel van de subsidies voor inkomenstarief. De subsidie voor inkomenstarief is vervolgens opgebouwd uit: 1° een deel op basis van kinderopvangprestaties; 2° een deel op basis van de leeftijd van: - de verantwoordelijken - de medewerkers die in de kinderopvanglocatie instaan voor de systematische ondersteuning van de verantwoordelijke en die voldoen aan de voorwaarden inzake kennis Nederlands en kwalificatie waaraan de verantwoordelijke moet voldoen. Voor de groepsopvang wordt ook de leeftijd van de kinderbegeleiders meegerekend.
7. Nieuw is dat de organisator jaarlijks een begroting moet opmaken met een overzicht van de voorzienbare inkomsten en geschatte uitgaven.(art.4) Deze verplichting komt er vanuit het principe van goed financieel beheer. Ze leunt aan bij de Europese verplichting om een duidelijk zicht te hebben op kosten en inkomsten die verband houden met de diensten van algemeen economisch belang zoals de kinderopvang.
6
8. Nieuw is dat de organisator een boekhouding moet gebruiken die inkomsten en uitgaven voor kinderopvang transparant afzondert. (art.4) De organisator gebruikt een boekhouding die inkomsten en uitgaven voor kinderopvang transparant afzondert. Deze voorwaarde is er gekomen omwille van de Europese verplichting voor subsidies aan diensten van algemeen economisch belang zoals de kinderopvang.
9. Voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt de subsidiegroep groepsopvang bekeken vanuit de volledige zorgregio in plaats van de gemeente. (art.1) Voor Vlaanderen wordt de subsidiegroep groepsopvang op het niveau van de gemeente bekeken. Voor Brussel wordt het volledige Brussels Hoofdstedelijk gewest als 1 subsidiegroep beschouwd, zowel voor gezinsopvang, als nu ook voor groepsopvang 10. Er is toegevoegd dat ouders met inkomenstarief 60% betalen voor een prestatie tot 5 uur. (huidig art. 30, vorig art.26) Het inkomenstarief dekt de kinderopvangprestaties tot 11 uur, met uitzondering van ’s nachts. Voor kinderopvangprestaties tot 5 uur geldt 60 % van het inkomenstarief. De minister bepaalt de nadere regels voor de bepaling van de verblijfstijden.
11. Er is verduidelijkt waarvoor een waarborg kan gevraagd worden. (huidig art 31, vorig art.26) Een waarborg kan enkel: - voor een maximum bedrag; - als waarborg voor de verplichtingen uit de schriftelijke overeenkomst of het huishoudelijk reglement over: o het naleven van de schriftelijke reservatie van een kinderopvangplaats; o het betalen van facturen; o het naleven van de opzegbepalingen. Het maakt hierbij niet uit welke benaming de organisator voor waarborg gebruikt. Dit geldt ook voor inschrijvingsprijs of voor gelijk welke som geld voordat de kinderopvang start De minister bepaalt de nadere regels voor de bepaling van het bijkomend tarief.
12. Nieuw is dat de organisator ouders moet ondersteunen bij de berekening van hun inkomenstarief via de website van Kind en Gezin. (huidig art.32, vorig art.27) Voor niet alle ouders is het evident om hun inkomenstarief zelf te berekenen. Indien nodig, moet de organisator de ouders hierover informeren en ondersteunen.
13. De principes voor de berekening van het inkomenstarief worden duidelijker geformuleerd. Het zijn de principes die nu al worden toegepast voor IKG of de prijs in de erkende opvangvoorzieningen. (huidig art.33, vorig art.27) Het inkomenstarief wordt berekend: op basis van het inkomen op het meest recente Belgische aanslagbiljet voor personenbelasting en aanvullende belastingen van de ouder en van een andere persoon met domicilie op hetzelfde adres; volgens volgende principes: o het inkomen, tot een bepaald bedrag, wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt; 7
-
-
o er is een minimaal tarief en een maximaal tarief; o er zijn verminderingen. op volgende momenten: o de maand voorafgaand aan de maand waarin de kinderopvang start; o de maand volgend op de vaststelling in het berekeningsinstrument, van de wijziging van de persoon op basis van wiens inkomen het inkomenstarief berekend wordt. De minister bepaalt de nadere regels.
14. Verminderd (inkomens)tarief kan ook toegekend worden via automatische rechtentoekenning. (huidig art.34, vorig art. 28) Ouders die het berekende inkomenstarief financieel niet kunnen dragen, kunnen via berekeningsinstrument op de website van Kind en Gezin een individueel verminderd inkomenstarief vragen. Dit berekeningsinstrument kan - ofwel zelf de herberekening doen, door bijvoorbeeld gebruik te maken van gegevens uit de databank met de leeflonen; - ofwel doorverwijzen naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. Een individueel verminderd inkomenstarief wordt toegekend voor 1 jaar als: - het actuele inkomen lager ligt dan het inkomen op basis waarvan het inkomenstarief wordt berekend; - er een objectieve verantwoording is op basis van een beslissing van een overheidsinstantie om een financiële tegemoetkoming toe te kennen. De minister bepaalt de nadere regels.
15. Er is toegevoegd dat de huidige aangesloten onthaalouders 60% van de kostenvergoeding ontvangen voor een kinderopvangprestatie die minder dan 5 uur duurt. (huidig art. 65, vorig art. 58) Dit is hetzelfde als de huidige regeling en geldt zolang ze werken in het huidige sociaal statuut.
16. Er is toegevoegd dat de vergunde capaciteit van samenwerkende aangesloten onthaalouders die groepsopvang zullen, worden niet groter kan zijn dan 18 plaatsen. (huidig art. 65, vorig art. 58) Dit sluit aan bij de huidige regeling: ze mogen nooit met meer dan 2 personen tegelijkertijd samenwerken. 17. De mogelijkheid van cofinanciering vanuit andere overheden is toegevoegd. (art. 66). Als een organisator aan de subsidievoorwaarden voldoet en van een andere overheidsinstantie dan van Kind en Gezin subsidie krijgt volgens de bepalingen van dit besluit, dan kan Kind en Gezin instaan voor het toezicht op het naleven van deze voorwaarden.
8
Juridisch-technische wijzigingen subsidies Deze wijzigingen hebben geen invloed op de toekomstige inhoudelijke voorwaarden of aanpak. Het gaat om verplaatsing van artikels, vragen in het kader van de Europese wetgeving of andere formuleringen zonder inhoudelijke gevolgen.
We sommen ze voor de volledigheid op: 1. De definitie van ‘inkomen’ werd verplaatst naar art. 1 met de definities. Deze verplaatsing gebeurde omdat de term ‘inkomen’ verschillende keren in het besluit terug kwam. Met inkomen wordt bedoeld: het gezamenlijk belastbaar inkomen voor de aftrekbare bestedingen. 2. Artikels die verhuizen naar het Besluit van de Vlaamse Regering over de procedures -
de factoren die het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen bepalen (art.2); het onderzoek door Kind en Gezin en de toezichthouders naar het voldoen aan de subsidievoorwaarden op basis van stukken en ter plaatse (vorig art. 4).
3. Toevoegingen in het kader van Europese regelgeving over subsidies -
Kind en Gezin kent subsidies toe voor de realisatie van specifieke dienstverlening met inachtneming van de Europese regelgeving over subsidies. (art.2) Kind en Gezin en de toezichthouders houden uiterlijk om de 3 jaar toezicht op naleving van het subsidiebesluit. (art.3)
4. De woorden ‘kwalificerend traject’ werden geschrapt voor die kinderbegeleiders die onder bepaalde voorwaarden hun attest van Nederlands na 4 jaar moeten behalen. Inhoudelijk is er geen verschil. (huidig art. 15, vorig art. 13) Per 3 voltijds equivalenten kinderbegeleiders met een attest van actieve kennis van het Nederlands (gerekend op het niveau van de organisator) kan een organisator 1 kinderbegeleider tewerkstellen zonder dit attest op voorwaarde dat: - deze kinderbegeleider dit attest behaalt maximaal 4 jaar na het starten met werken als kinderbegeleider bij de organisator; - er altijd een kinderbegeleider met dit attest aanwezig is in de kinderopvanglocatie.
9