Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel 2007 Het College van Het college, gelet op artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de hierbij behorende nadere regels en de bepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning, besluit vast te stellen het volgende: Paragraaf 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen In dit besluit wordt verstaan onder a. Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning; b. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag als genoemd in artikel 1.1 lid r van de Verordening maatschappelijke ondersteuning. c. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming als genoemd in artikel 1.1 lid f van de Verordening maatschappelijke ondersteuning. d. Stijging van de woonlasten van de huurder: de stijging van de huur die optreedt door het doorberekenen in de huur van het niet voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de aanpassingskosten minus de toename van de individuele huurtoeslag door deze huurstijging. e. Stijging van de woonlasten van de eigenaar-bewoner: de extra lasten die per jaar ontstaan als gevolg van de meeste voordelige financiering van het niet voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de aanpassingskosten. f. Primaat van verhuizen: bij aanpassingskosten hoger dan € 7.500,-- wordt er geen woningaanpassing uitgevoerd, maar moet het besluit tot verhuizen gelden, tenzij er individuele omstandigheden te noemen zijn waardoor verhuizen geen adequate oplossing is. Artikel 2. Overige kosten voortvloeiend uit de handicap 1. Bij de vaststelling van het inkomen wordt rekening gehouden met overige kosten voortvloeiend uit de handicap. Het betreft kosten die: a niet vanuit andere regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed; b niet algemeen gebruikelijk zijn; c gemaakt zijn in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wvg-voorziening is gedaan. Artikel 3. Eigen bijdrage of aandeel in de kosten 1. Het netto-inkomen van de ondersteuningsvrager wordt als volgt vastgesteld: a Loontrekkenden of uitkeringsgerechtigden verplicht verzekerd op grond van de ZVW (inclusief ouderen met alleen een AOW-uitkering of met een klein pensioen): nettoloon op loonstrookje of uitkeringsspecificatie, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten. b Zelfstandigen: inkomen volgens de belastingopgave van het laatst verstreken kalenderjaar minus verschuldigde inkomstenbelasting (forfaitair percentage conform artikel 6 lid 2 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004) minus de verschuldigde premie van een met de verplichte ziektekostenverzekering overeenkomstige ziektekostenverzekering, nadat deze premie is verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale ziektekostenpremie die verschuldigd zou zijn bij verplichte ziektekostenverzekering. 2. Bij de vaststelling van het netto-inkomen wordt het inkomen uit vermogen in aanmerking genomen voor zover dit, na aftrek van de eventueel verschuldigde vermogensrendementsheffing, meer bedraagt dan 10 procent van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de Wet Werk en Bijstand. 3. De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld is het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de voorziening is gedaan. Paragraaf 2. Persoonsgebonden budgetten en financiële tegemoetkomingen Artikel 4. Keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming, forfaitaire vergoeding of een voorziening in natura 1. Bij hulp bij het huishouden wordt zowel de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget als voor een voorziening in natura geboden.
besluit nadere regels H:\001_Alg\06-0015363_ WS besluit nadere regels.doc
2. Bij de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming, forfaitaire vergoeding of een voorziening in natura voor woonvoorzieningen is het volgende bepaald: a. Bij een onroerende woonvoorziening verstrekt het college de voorziening via een persoonsgebonden budget en niet in natura, tenzij het een traplift betreft. b. een traplift is een relatief dure voorziening die in verband met hergebruik (efficiencyvoordelen) altijd in bruikleen wordt verstrekt. c. bij roerende woonvoorzieningen wordt zowel de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget als voor een voorziening in natura geboden. d. er wordt geen persoonsgebonden budget voor roerende woonvoorzieningen verstrekt die korter dan zes maanden gebruikt gaan worden. 3. Bij de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming, forfaitaire vergoeding, of een voorziening in natura voor vervoersvoorzieningen is het volgende bepaald: a. voor vervoer waarbij deeltaxivervoer een adequate oplossing is, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt. Deze voorziening wordt alleen in natura aangeboden. b. bij scootmobielen en rijwielen bijzondere uitvoering wordt zowel de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget als voor een voorziening in natura geboden. c. er wordt geen persoonsgebonden budget voor scootmobielen en rijwielen bijzondere uitvoering verstrekt als van tevoren te voorzien is dat de voorziening korter dan zes maanden gebruikt gaat worden. 4. Bij de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming, forfaitaire vergoeding, of een voorziening in natura voor rolstoelvoorzieningen is het volgende bepaald: a. Bij zowel een handbewogen rolstoel als een elektrische rolstoel wordt zowel de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget als voor een voorziening in natura geboden. b. Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt als van te voren te voorzien is dat de voorziening korter dan zes maanden gebruikt gaat worden. Artikel 5. Persoonsgebonden budget en eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedraagt 75% van de prijs die gerekend moet worden voor de adequaat goedkoopste geïndiceerde hulp bij het huishouden in natura, uitgaande van het maximumtarief als genoemd in het bestek huishoudelijk verzorging van de gemeente Son en Breugel, min de eigen bijdrage als genoemd in lid 2 van dit artikel. 1. a. Voor hulp bij het huishouden betaalt de ondersteuningbehoevende maximaal € 11,80 per uur ontvangen zorg. Afhankelijk van het inkomen is er een bepaald maximum aan de te betalen eigen bijdrage, per periode van vier weken. Indien de totale ondersteuningskosten lager uitvallen dan de maximale periodebijdrage, dan betaalt de ondersteuningsvrager het aantal uren ontvangen ondersteuning a € 11,80. Wanneer de ondersteuningskosten boven de maximale periodebijdrage uitkomen, dan betaalt de ondersteuningsvrager de maximale periode bijdrage. b. De maximale eigen bijdrage wordt gelimiteerd door de kostprijs, deze mag niet worden overschreden c. De maximale periodebijdrage voor alleenstaande minima is € 208,- per jaar; voor meerpersoonshuishoudens is dat € 293,- per jaar. d. De maximale eigen bijdrage zoals bedoeld onder c geldt voor alle inkomens tot 120% van het ‘relevant sociaal minimum’. Vanaf daar geldt het startpunt van inkomensafhankelijke bijdragen.) e. Er mag maximaal 15 % van het verzamelinkomen dat boven het relevante sociaal minimum uitgaat aan eigen bijdrage worden gevraagd. Door een vast percentage te hanteren is de eigen bijdrage proportioneel gelijk verdeeld. f. Bij de berekening van de eigen bijdrage wordt uitgegaan van het inkomen van twee jaar geleden. In 2007 wordt gekeken naar het inkomen in 2005. Wanneer iemand in 2007 meer verdient dan in 2005 wordt geen correctie toegepast. Wanneer iemand in 2007 minder verdient dan in 2005 kan hij een correctie aanvragen. 3. De eigenbijdrage als genoemd in lid 2 van dit artikel is ook van toepassing op de naturavoorziening hulp bij het huishouden. Artikel 6. Controle en uitbetaling persoonsgebonden budget voor huishoudelijk verzorging Er vindt geen controle op het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden plaats en de uitbetaling van het persoonsgebonden budget is vooraf.
2
Artikel 7. Persoonsgebonden budget, drempelbedragen en eigen bijdrage voor een woonvoorziening 1. Een persoonsgebonden budget voor onroerende woonvoorzieningen bedraagt 100% van de noodzakelijke kosten (minus de eventuele eigen betaling) om de beperkingen op het gebied van het normale gebruik van de woning te compenseren zoals bepaald in het toekenningbesluit. 2. Een persoonsgebonden budget voor roerende woonvoorzieningen is even hoog als het bedrag wat Het college, op basis van afspraken met de eigen leverancier (prijs/ korting), zouden moeten betalen voor een voorziening in natura. 3. Het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen als bedoeld onder artikel 3.1, eerste lid, sub b van de verordening bedraagt 100% van de aanpassingskosten minus de vastgestelde eigen betaling. 4. Indien en voor zover het persoonsgebonden budget betrekking heeft op een aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte, als bedoeld in artikel 3.11 van de verordening, zal geen eigen bijdrage in rekening worden gebracht. 5. De administratiekosten, genoemd in artikel 3.1 lid 2 sub l van de verordening, die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuningsvrager bedragen, voor zover de kosten onder artikel 3.1 lid 3 sub a t/m k van de verordening meer zijn dan € 1000,-, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,-; indien en voor zover deze kosten noodzakelijkerwijs optreden. 6. De maximale aanpassingskosten genoemd in artikel 3.14 van de verordening bedragen € 1000,7. Het bedrag genoemd in artikel 1.1 onder n en in de artikelsgewijze toelichting onder artikel 9.1 van de verordening betreft een bedrag van € 45.378,8. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en lid 1 onder b van de verordening wordt bepaald op de voor subsidie in aanmerking komende kosten, verminderd met een naar draagkracht vastgestelde eigen betaling. 9. De in lid 1 bedoelde eigen betalingen bedragen: netto inkomenklasse eigen betaling 0,00 1,50 x norminkomen € 0,00 1,50 1,75 x norminkomen € 576,58 1,75 2,00 x norminkomen € 864,86 2,00 2,50 x norminkomen € 1.153,15 2,50 3,00 x norminkomen € 1.729,73 3,00 3,50 x norminkomen € 2.306,30 3,50 4,00 x norminkomen € 2.882,88 4,00 4,50 x norminkomen € 3.459,46 4,50 5,00 x norminkomen € 4.036,03 5,00 5,50 x norminkomen € 4.612,61 5,50 6,00 x norminkomen € 5.189,18 3. Indien de stijging van de woonlasten als gevolg van hetgeen in de voorgaande leden is bepaald de draagkracht van de gehandicapte te boven gaat, verlagen het college de toepasselijke eigen betaling als bedoeld in het tweede lid zodanig dat de draagkracht niet wordt overschreden. Artikel 8. Controle en betaling persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen 1. Als het persoonsgebonden budget lager is dan € 7.500,- komt er geen controle op het persoonsgebonden budget. De betaling is in dat geval vooraf.
3
2.
3.
4.
Uitzonderingen op het gestelde in het eerste lid is bij onroerende woningaanpassingen waarbij de ondersteuningsvrager geen eigenaar is van de woning. Bij woningaanpassingen voor een ondersteuningsvrager die huurder is wordt het persoonsgebonden budget achteraf betaald aan de woningeigenaar voor zover dat niet tot financieringsproblemen leidt. Uitzonderingen op het gestelde in het tweede lid is als de verhuurder toestemming heeft gegeven aan de ondersteuningsvrager om de aanpassing zelf te regelen. In die situaties kan het persoonsgebonden budget vooraf uitbetaald worden aan de ondersteuningsvrager zelf, tenzij de aanpassingsposten hoger zijn dan € 7.500,-. Als het persoonsgebonden budget hoger is dan € 7.500,- komt er volledige controle en de betaling is in dat geval achteraf tenzij dit financieringsproblemen met zich meebrengt.
Artikel 9. Forfaitaire vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten De vergoeding als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub a, van de verordening, bedraagt: a. voor de ondersteuningsvrager € 2.269,-; b. voor degene, die ten behoeve van een ondersteuningsvrager een woning vrijmaakt € 2.269,-; c. en wordt, voor zover de aantoonbare kosten dit bedrag overschrijden, verhoogd tot een maximum van € 3404,-. Artikel 10. Persoonsgebonden budget en drempelbedragen voor vervoer- en verplaatsingsmiddelen 1. Een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel of rijwiel bijzondere uitvoering is even hoog als het bedrag wat het college, op basis van afspraken met de eigen leverancier (prijs/ korting), zou moeten betalen voor een voorziening in natura. 2. Een persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening is even hoog als het bedrag wat het college, op basis van afspraken met de eigen leverancier (prijs/ korting), zou moeten betalen voor een voorziening in natura. 3. Het persoonsgebonden budget voor de kosten van verzekering, onderhoud, reparaties en service ten behoeve van a. een voorziening, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub c, onder 4 en artikel 5.1 eerste lid onder d van de verordening; b. een rolstoel, als bedoeld in artikel 4.1, lid b van de verordening bedraagt € 96,- per jaar. 4. Het te verstrekken persoonsgebonden budget rolstoelen en vervoersvoorzieningen is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, reparatie en service van de voorziening. Artikel 11. Controle en uitbetaling persoonsgebonden budget voor vervoer- en verplaatsingsmiddelen 1. Als het persoonsgebonden budget lager is dan € 3000,- komt er niet standaard een controle op het persoonsgebonden budget. De betaling is in dat geval vooraf. 2. Als het persoonsgebonden budget hoger is dan € 3000,- komt er volledige controle op het persoonsgebonden budget. De betaling is in dat geval achteraf tenzij dit financieringsproblemen met zich meebrengt. Artikel 12. Forfaitiare vergoeding voor een sportrolstoel 1. De forfaitaire vergoeding voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel zoals bedoeld onder artikel 4.1, lid b, van de verordening bedraagt € 2.219,96. 2. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt.
Artikel 13. Vervoersvergoeding gehandicapte sporters Het college verleent een financiële tegemoetkoming zoals omschreven in de Regeling vervoersvergoeding gehandicapte sporters aan hen die een gehandicaptensport beoefenen buiten de gemeente Son en Breugel.
Artikel 14. Forfaitaire vergoeding voor vervoerskosten 1. De hoogte van een door het college te verlenen forfaitaire vergoeding voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 eerste lid, onder c sub 5 en 6 van de verordening is een forfaitaire (of gemaximeerde) vergoeding. Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 5.2 lid 4 van de ver-
4
2.
3.
4.
ordening is bepaald, wordt voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding uitgegaan van de volgende normbedragen per kalenderjaar: a. Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of taxi (100%) geldt een normbedrag van € 992,53 (2006) indien de ondersteuningsvrager niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura; b. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of taxi geldt een vergoeding van 75% van het van toepassing zijnde normbedrag indien de ondersteuningsvrager tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura waarmee tot 12 kilometers per uur kunnen worden afgelegd of over een fiets; c. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of taxi geldt een vergoeding van 50% van het van toepassing zijnde normbedrag indien de ondersteuningsvrager tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura waarmee 12 of meer kilometers per uur kunnen worden afgelegd of over een fiets met hulpmotor; d. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleen-, huur- of leaseauto (100%) geldt een normbedrag van € 582,40 indien de ondersteuningsvrager niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura; e. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleen-, huur- of leaseauto geldt een vergoeding van 75% van het van toepassing zijnde normbedrag indien de ondersteuningsvrager tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura waarmee tot 12 kilometers per uur kunnen worden afgelegd of over een fiets; f. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleen-, huur- of leaseauto geldt een vergoeding van 50% van het van toepassing zijnde normbedrag indien de ondersteuningsvrager tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura waarmee 12 of meer kilometers per uur kunnen worden afgelegd of over een fiets met hulpmotor; g. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi (100%) geldt een normbedrag van € 1.352,76 indien de ondersteuningsvrager niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura; h. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een vergoeding van 75% van het van toepassing zijnde normbedrag indien de ondersteuningsvrager tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura waarmee tot 12 kilometers per uur kunnen worden afgelegd of over een fiets; i. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een vergoeding van 50% van het van toepassing zijnde normbedrag indien de ondersteuningsvrager tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura waarmee 12 of meer kilometers per uur kunnen worden afgelegd of over een fiets met hulpmotor; Voor de vaststelling van de hoogte van de forfaitaire vergoeding wordt, afhankelijk van de vervoersbehoefte, uitgegaan van een percentage van de in het eerste lid genoemde normbedragen per kalenderjaar. De percentages bedragen: a. bij het afleggen van 0 tot 625 kilometer: 25 procent; b. bij het afleggen van 625 tot 1250 kilometer: 50 procent; c. bij het afleggen van 1250 tot 1875 kilometer: 75 procent; d. bij het afleggen van 1875 of meer kilometer: 100 procent. Voor de vaststelling van de hoogte van de forfaitaire vergoeding wordt rekening gehouden met de leeftijd van de belanghebbende: a. 0 tot 4 jaar: geen vergoeding; b. 4 tot 12 jaar: 25 procent van de in het eerste lid genoemde normbedragen per kalenderjaar; c. 12 tot 15 jaar: 50 procent van de in het eerste lid genoemde normbedragen per kalenderjaar; d. vanaf 15 jaar: 100 procent van de in het eerste lid genoemde normbedragen per kalenderjaar. Indien de vervoersbehoefte minder dan 1875 kilometer per kalenderjaar bedraagt, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de forfaitaire vergoeding rekening gehouden met de in lid 2 van dit artikel genoemde percentages. Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een forfaitaire vergoeding in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 aanhef en onder c sub 2 tot en met 5 van de verordening bedraagt de hoogte van forfaitaire vergoeding per persoon maximaal 75 procent van het normbedrag als bedoeld in lid 1.
5
5.
6.
7.
8.
De hoogte van een door het college te verlenen forfaitaire vergoeding voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 aanhef en onder c sub 1 en sub 6 van de verordening is gelijk aan de werkelijke kosten. De hoogte van een door het college te verlenen forfaitaire vergoeding voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 aanhef en onder c sub 7 van de verordening is een forfaitaire (of gemaximeerde) vergoeding. De hoogte van de vergoeding bedraagt 33,3% van de norm eigen auto (zoals weergegeven in lid 1 onder a van dit artikel) per kalenderjaar. In afwijking van het vijfde lid bedraagt de forfaitaire vergoeding voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 aanhef en onder c sub 7 van de verordening 50% van de norm eigen auto (zoals weergegeven in lid 1 onder a van dit artikel) indien de gehandicapte tot de datum van inwerkingtreding van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Son en Breugel 2002 een financiële tegemoetkoming voor de kosten van begeleiding bij het gebruik van het openbaar vervoer heeft ontvangen. De hoogte van de forfaitaire vergoeding voor personen in een AWBZ-instelling wordt bepaald overeenkomstig de regels van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen. Voor zover de hierin neergelegde regels afwijken van het bepaalde in de voorgaande leden, worden dezen buiten toepassing gelaten.
Eigen bijdrage autoaanpassing De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto en aanschaf of aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 5.1 onder c sub 1 en 6 van de verordening bedraagt a bij inkomens tot en met 1,5 maal het norminkomen is een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto/taxi/rolstoeltaxi aan te merken als de goedkoopst adequate oplossing (zie Verordening voorzieningen gehandicapten art. 1.2 lid 1 aanhef en onder c); b bij inkomens boven 1,5 maal het norminkomen, de voor vergoeding in aanmerking komende kosten verminderd met een naar draagkracht vastgestelde eigen betaling. Artikel 14. Persoonlijke omstandigheden Gelet op het bepaalde in artikel 5.2, tweede lid, sub a, van de verordening, wordt een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer niet adequaat geacht, als de belanghebbende beschikt over een eigen auto en a. deze auto voorziet in de vervoersbehoefte op korte afstand, bij afwezigheid waarvan een vervoershulpmiddel geïndiceerd zou zijn of b. deze auto dient als vervoershulpmiddel voor ondersteuningvragende kinderen tot 12 jaar of c. een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de eigen auto voor de volledige vervoersbehoefte om een andere reden als goedkoopste adequate voorziening wordt aangemerkt. Artikel 15. Verstrekken van een nieuw persoonsgebonden budget a. Een nieuw persoonsgebonden budget kan pas worden toegekend als de voorziening die op basis van een eerder verstrekt persoonsgebonden budget is toegekend, is versleten; hierbij wordt ten minste rekening gehouden met een redelijke afschrijvingstermijn, zoals aangeven in de toekenningbeschikking waarin het eerdere persoonsgebonden budget is verstrekt. b. Uitzonderingen op het gestelde in lid a zijn situatie waarin de beperkingen van de ondersteuningsvrager dusdanig zijn verandert dat de reeds verstrekte voorziening niet meer adequaat is en een andere voorziening nodig is. Artikel 16. Eigen bijdrage per kalenderjaar. De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend mogen tezamen niet meer bedragen als datgene wat hierover is opgenomen in het landelijke Besluit maatschappelijk ondersteuning. Artikel 17. Eigen bijdragen voorzieningen in natura Bij verstrekking van voorzieningen in natura is geen eigen bijdrage verschuldigd, met uitzondering van scootmobielen en aangepaste fietsen. Bij een inkomen hoger dan 1,5x het norminkomen wordt voor deze hulpmiddelen een maandelijkse eigen bijdrage van € 10,00 in rekening gebracht. Paragraaf 3 Gebruikelijke zorg
6
Artikel 18 Gebruikelijke zorg 1. Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden. Gebruikelijke zorg is alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. 2. Wanneer een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren kan wel aanspraak bestaan op zorg. Er moet dan sprake zijn van het feit dat de huisgenoot of partner zodanige gezondheidsproblemen heeft dat deze de betreffende taken van gebruikelijke zorg niet kan uitvoeren. 3. In geval een persoon door de gebruikelijke zorg overbelast dreigt te geraken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In de eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen. 4. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. Een baan of een opleiding staat het leveren van gebruikelijke zorg per definitie niet in de weg. Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie. 5. Indien de huisgenoot van een ondersteuningvrager vanwege zijn/ haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee rekening gehouden wanneer het om een aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen gaat. De afwezigheid moet dan een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan werk. Wanneer iemand langer dan ten minste zeven etmalen achtereengesloten van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg geleverd worden. Aanspraak op ondersteuning is dan aanwezig. 6. Indien de ondersteuningsvrager een zeer korte levensverwachting heeft die ook bekend is, kan ter ontlasting van de huisgenoot/ partner afgeweken worden van de normering gebruikelijke zorg. 7. Ingeval een huisgenoot mantelzorg levert en wil blijven leveren, kan voor het aandeel dat van hem/ haar wordt verwacht op het terrein van de gebruikelijke zorg een indicatie worden gesteld. 8. Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op huishoudelijke zorg maakt. 9. Kinderen tot 5 jaar geven geen bijdrage aan de huishouding. 10. Kinderen tussen de 5 en 12 jaar worden naar hun eigenmogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/ afruimen, afwassen/ afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. 11. Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken voor een kind van 5 tot 12, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen stofzuigen en bed verschonen. 12. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren, waarbij de volgende taken te onderscheiden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen, te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jonge gezinsleden verzorgen en begeleiden. 13. Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Als in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (>75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor de zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend. Paragraaf 4. Aanvraag, verplichtingen en bevoegdheden
7
Artikel 19. Intrekken aanvraag Wanneer de ondersteuningsvrager zijn of haar aanvraag intrekt voordat het college hierop heeft beschikt, wordt de aanvraag als afgedaan beschouwd. De gemaakte administratiekosten door de medisch adviseur of gemeente kunnen in rekening worden gebracht bij de ondersteuningsvrager. Paragraaf 4. Slotbepalingen Artikel 20. Indexering De navolgende bedragen als genoemd in de Verordening en het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel worden jaarlijks geïndexeerd: Ø Eigen betalingen voor woningaanpassingen; Ø Forfaitaire vergoedingen voor verhuizingen en (her)inrichtingskosten; Ø Forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel; Ø Forfaitaire tegemoetkoming in de meerkosten van sociaal vervoer; Ø Vergoeding voor onderhoud en reparatie traplift;
Artikel 21. Citeertitel en inwerkingtreding. Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Son en Breugel; en treedt in werking op 1 januari 2007.
Bijlage I Maximale vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 3.1, eerste lid, onder d. Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een persoonsgebonden budget of naturavoorziening. a) stoelliften; b) rolstoel- of sta-plateauliften; c) woonhuisliften d) hefplateauliften e) balansliften f) de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; g) elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren. De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen (prijsniveau 2000) bedraagt 1:
Stoelliften Rolstoel plateauliften Sta-plateauliften 1
Keuring van liften ja ja ja
Beginkosten keuring excl. BTW € 270,€ 270,€ 270,-
Frequentie 1 x per 4 jr. 1 x per 4 jr. 1 x per 4 jr.
Kosten excl. BTW € 197,€ 197,€ 197,-
De bedragen worden jaarlijks in overeenstemming met de prijsontwikkeling aangepast.
8
Woonhuisliften Hefplateauliften Balansliften
ja ja ja
€ 418,€ 424,n.v.t.
1 x per 1,5 jr. 1 x per 1,5 jr. 1 x per 1,5 jr.
€ 240,€ 244,€ 70,-
Voetnoot: In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Liftinstituut (50%), alsmede de kosten van de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma (eveneens 50%). Onderhoud van Stoelliften Rolstoelplateauliften Sta-plateauliften Woonhuisliften Hefplateauliften Balansliften
Frequentie periodiek onderhoud 1 x per jaar 1 x per jaar 1 x per jaar 2 x per jaar 2 x per jaar 1 x per jaar
Kosten excl. BTW € 175,€ 175,€ 175,€ 210,€ 175,€ 175,-
Voetnoot: Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven: - 50% voor installaties geplaatst buiten de woning; - 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen; - 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen
Bijlage ll
Kosten van huurderving
1. Een persoonsgebonden budget in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in de artikel 3.1 lid 1 onder f van de verordening wordt slechts verstrekt indien de betreffende woonruimte is aangepast voor meer dan € 6.807,00. 2. De hoogte van een door het college te verlenen persoonsgebonden budget in de kosten van huurderving als bedoeld in de artikel 3.1 lid 1 onder f van de verordening is gelijk aan van de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Huursubsidiewet. 3. De maximale duur gedurende welke een persoonsgebonden budget in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in de artikel 3.1 lid1 onder f van de verordening kan worden verstrekt, bedraagt 6 maanden. 3. Geen persoonsgebonden budget in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in de artikel 3.1 lid 1 onder f van de verordening wordt verstrekt terzake van
9
1.
2.
06.0015363 Bijlage lll Kosten van tijdelijke huisvesting De hoogte van een door het college te verlenen persoonsgebonden budget in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in de artikelen 3.1 lid 1 onder e van de verordening is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Huursubsidiewet. De maximale duur gedurende welke een persoonsgebonden budget in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in de artikelen 3.1 lid 1 onder e van de verordening kan worden verstrekt, bedraagt 6 maanden.
10
Bijlage lV Aantal m2 waarvoor een persoonsgebonden budget kan worden gegeven ingevolge artikel 3.10 'het verwerven van grond' Ingevolge artikel 3.10 is het mogelijk om een persoonsgebonden budget te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek als dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 wat voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komt, is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd. 1a. Aantal m2 waarvoor ten hoogste een persoonsgebonden budget kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning. Het persoonsgebonden budget kan alleen worden verleend voor het aantal m2 van de aanbouw of uitbreiding waarvoor in het medisch-ergonomisch programma van eisen een indicatie wordt gegeven. Bovendien komt het in de tweede kolom genoemde aantal m2 slechts voor een persoonsgebonden budget in aanmerking voor zover de desbetreffende ruimte hierdoor het aantal m2 in de eerste kolom niet overschrijdt.
soort vertrek
woonkamer keuken zit- slaapkamer eenpers. slp. kr. tweepers. slp. kr. toiletruimte badkamer - wastafelruimte - doucheruimte - badruimte entree/gang/hal berging
aantal m 2 waarvoor ten hoogste een persoonsgebonden budget word verleend in geval van aanbouw van een vertrek 30 10 18 10 18 2
aantal m 2 waarvoor ten hoogste een persoonsgebonden budget wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanw ezig vertrek 6 4 8 4 4 1
2 3 4 5 6
1 2 2 2 4
11
Bijlage V Activiteiten, klassen en tijdnormering hulp bij het huishouden De hulp bij het huishouden is ingedeeld in klassen. De klasse geeft aan op hoeveel zorg iemand recht heeft. Het gemiddeld aantal uren zorg wordt vertaald naar een klasse. De volgende klassen met de daarbij uren kunnen worden toegekend: De volgende klassen zijn te onderscheiden: Klasse Uren per week Bedrag persoonsgebonden budget Bedrag persoonsgebonden budget per week HV1 per week HV2 1 0 - 1,9 € 10,68 € 17,31 2 2 - 3,9 € 44,84 € 53,76 3 4 - 6,9 € 62,13 € 99,35 4 7 - 9,9 € 96,33 € 154,00 5 10 - 12,9 € 130,53 € 208,68 6 13 - 15,9 € 164,73 € 263,35 7 >16 € 164,73 + aantal uren x € 263,35 + aantal uren x Voor de huishoudelijk verzorging is een indeling in activiteiten te maken. Hulp bij het huishouden Aard van de activiteiten Huishoudelijke werkzaamheden
Activiteiten Boodschappen doen Broodmaaltijd bereiden Warme maaltijd bereiden Licht huishoudelijk werk Zwaar huishoudelijk werk De was doen Huishoudelijke spullen in orde houden
Personeel HV1
Organisatie van het huishouden
Andere helpen in huis met zelfverzorging Andere helpen in huis bij bereiden maaltijd Dagelijkse organisatie van het huishouden
HV2 HV2 HV2
Hulp bij ontregelde huishouding i.v.m. psychische stoornis
Advies, instructie, voorlichting
HV2
Naast de indeling in klasse en activiteiten is er ook een tijdnormering hulp bij het huishouden. De tijdnormering is indicatief. Er moet altijd een individuele afweging gemaakt worden. Als er reden is om af te wijken van de normering, kan dat, mits onderbouwd, altijd. HV alleenstaande (seniorenwoning/ flat). Nr. activiteiten 1.1 Boodschappen doen voor het dagelijks leven 1.2 Broodmaaltijd bereiden 1.3 Warme maaltijd bereiden 1.4 Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc) 1.5 Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/ badkamer reinigen etc) 1.6 De was doen (kleding/ linnengoed wassen) 1.7 Huishoudelijke spullen in orde houden Veel voorkomende combinaties 1.4 + 1.5 Licht + zwaar 1.4 + 1.6 Licht + was 1.5 + 1.6 Zwaar + was 1.4 + 1.5 + 1.6 Licht + zwaar + was 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 Brood (7x) + licht + zwaar + was
minuten 60 p week 15 p keer 30 p keer 60 p week 90 p week
uren 1u 1u45 3u30 1u 1u30
klasse K1 K1 K2 K1 K1
60 p week 15 p week
1u
K1
minuten 150 120 150 210 315
uren 2u30 2u 2u30 3u30 5u15
klasse K2 K2 K2 K2 K3
12
HV alleenstaande (eengezinswoning) Nr. activiteiten 1.1 Boodschappen doen voor het dagelijks leven 1.2 Broodmaaltijd bereiden 1.3 Warme maaltijd bereiden 1.4 Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc) 1.5 Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/ badkamer reinigen etc) 1.6 De was doen (kleding/ linnengoed wassen) 1.7 Huishoudelijke spullen in orde houden Veel voorkomende combinaties 1.4 + 1.5 Licht + zwaar 1.4 + 1.6 Licht + was 1.5 + 1.6 Zwaar + was 1.4 + 1.5 + 1.6 Licht + zwaar + was 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 Brood (7x) + licht + zwaar + was
minuten 240 180 240 300 405
minuten 60 p week 15 p keer 30 p keer 60 p week 180 p week
uren 1u 1u45 3u30 1u 3u
klasse K1 K1 K2 K1 K2
60 p week 15 p week
1u
K1
uren 4u 3u 4u 5u 6u45
HV twee- meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang) Nr. activiteiten minuten 1.1 Boodschappen doen voor het dagelijks leven 60 p week (evt +) 1.2 Broodmaaltijd bereiden 15 p keer (evt +) 1.3 Warme maaltijd bereiden 30 p keer (evt +) 1.4 Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc) 90 p week (evt +) 1.5 Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, 180 p week (evt +) wc/ badkamer reinigen etc) 1.6 De was doen (kleding/ linnengoed wassen) 90 p week (evt +) 1.7 Huishoudelijke spullen in orde houden 30 p week
klasse K3 K2 K3 K3 K3
uren 1u 1u45 3u30 1u30 3u
klasse K1 K1 K2 K1 K2
1u30
K1
Veel voorkomende combinaties minuten uren klasse 1.4 + 1.5 Licht + zwaar 270 4u30 K3 1.4 + 1.6 Licht + was 180 3u K2 1.5 + 1.6 Zwaar + was 270 4u30 K3 1.4 + 1.5 + 1.6 Licht + zwaar + was 360 6u K3 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 Brood (7x) + licht + zwaar + was 465 7u45 K4 ‘evt +’houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc. HV overige activiteiten alleenstaande/ twee- of meerpersoonsleefeenheden Nr. Activiteiten minuten Uren klasse 2.1 Andere helpen in huis met zelfverzorging Tot max 40 uur per week 2.2 Andere helpen in huis bij bereiden maaltijd 2.3 Dagelijkse organisatie van het huishouden 30 p week 0u30 K1 3.1 Advies, instructie voorlichting # 30 p keer (max 3 keer p week, 6 1u30 K1 weken) # als AIV om huishouden aan te leren; dan geen tijd voor AIV indiceren, maar aan te leren activiteiten indiceren in tijd en aangeven dat het om aanleren van die activiteiten gaat. Normtijden: Bij de bepaling van de omvang van de indicatie worden de onderstaande normen gehanteerd. a. De tijd waarmee de hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd is basaal en niet meer dan nodig om verantwoorde huishoudelijke zorg (op het gebied van hygiëne, voeding en dergelijke) te bieden in de directe leefruimten van de verzekerde; b. De normtijden zijn gebaseerd op ‘normale’ huishoudens. Als er sprake is van bijvoorbeeld medische of praktische problematiek bij de verzekerde en/ of zijn huishouden, zoals dieet,
13
c.
(ernstige) vervuiling van het huis, incontinentie, speekselvloed, overmatige transpiratie, allergie, COPD en dergelijke wordt aanvullend op de basisminuten extra tijd berekend. Het is niet mogelijk om extra tijd te berekenen vanwege de persoonlijke voorkeur van de verzekerde zonder dat daar een noodzaak voor is.
Factoren meer/ minder huishoudelijke hulp: 1.1 Boodschappen doen Activiteiten: Boodschappenlijst samenstellen Boodschappen inkopen en opslaan - wekelijks Factoren meer/ minder hulp Indien het ondersteuningsvragersysteem bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er twee keer per week boodschappen worden geïndiceerd; + 30 min, wanneer de afstand tot de winkels groot is. 1.2 + 1.3 Broodmaaltijd bereiden en warme maaltijd bereiden Activiteiten: Broodmaaltijd klaarzetten Tafel dekken en afruimen Koffie/ thee zetten Afwassen (machine – handmatig) Eten bereiden - voorbereiden - koken Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad Afwassen en opruimen Factoren meer/ minder hulp Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer. 1.4 Licht huishoudelijk werk Activiteiten: Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd handmatig 15-30 min per keer Machine in- en uitruimen: 10 min per keer Hand en spandiensten Opruimen: totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van het ondersteuningsvragersysteem: 15 tot 40 minuten per keer. Stof afnemen/ ragen Bedden opmaken Factoren meer/ minder hulp - PG problematiek/ communicatieproblemen - Aantal kinderen onder de 12 - Huisdieren (bij allergie eerst sanering) - Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning - Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen - Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een ondersteuningsvrager zonder kinderen max. 20 min per keer voor een ondersteuningsvrager met kinderen < 12 max. 30 min per keer Frequentie: in principe max. 3 maal per week 20-30 min 1.5 Zwaar huishoudelijk werk (De omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.) Activiteiten: Stofzuigen Schrobben, dweilen, soppen: sanitair en keuken Beden opmaken/ verschonen Opruimen huishoudelijk afval (met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.) Factoren meer/ minder hulp:
14
In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek (na sanering) of aanwezigheid van jonge kinderen is een hogere klasse reëel. Verzorgen van huisdieren valt in de marge van de klasse. 1.6 De was doen Activiteiten: Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine Centrifugeren, ophangen, afhalen. Was drogen in droogmachine Vouwen, strijken (alleen bovenkleding), opbergen Ophangen, afhalen wasgoed. Factoren meer/ minder hulp: - Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week - Bedlegerige patiënten + 30 min - extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 min Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3 keer per week. 2.1 en 2.2 Opvang en/ of verzorging van kinderen/ volwassen huisgenoten (andere helpen met zelfverzorging) en andere helpen bij het bereiden van maaltijden Activiteiten: Wassen en aankleden Hulp bij eten en/ of drinken Maaltijden voorbereiden Sfeer scheppen, spelen Opvoedingsactiviteiten Factoren meer/ minder hulp: - Aantal kinderen - Leeftijd kinderen - Gezondheidssituatie/ functioneren kinderen/ huisgenoten - Aanwezigheid gedragsproblematiek - Samenvallende activiteiten (klasse: Afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met HV activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week.) 2.3 Dagelijkse organisatie van het huishouden Activiteiten: Administratieve werkzaamheden t.b.v. de ondersteuningsvrager (alleen in combinatie met andere huishoudelijke activiteiten, valt bij beperkt regelvermogen onder ondersteunende begeleiding). Organisatie huishoudelijke activiteiten Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden Factoren meer/ minder hulp: - Communicatieproblemen - Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16 - (psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden Frequentie: 1 keer per week klasse 1-2. 3.1 Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden Activiteiten: Instructie omgaan met hulpmiddelen Instructie licht huishoudelijk werk Instructie textielverzorging boodschappen doen koken Factoren meer/ minder hulp: Communicatieproblemen Frequentie: 3 keer per week max. 6 weken
15