NEDERLANDS JURISTENBLAD
BEROEPSGEHEIM EN TOEZICHT OP DE ADVOCATUUR ž Het niet sanctioneren van lichtzinnig politieoptreden
ž Mediation in het openbaar bestuur en bestuursrecht
ž Vaststellingsprocedure staatloosheid P. 443-503 JAARGANG 89 21 FEBRUARI 2013
10304659
7
Schets van het Europees civiel procesrecht Burgerlijk Proces & Praktijk De serie Burgerlijk Proces & Praktijk is bedoeld om de advocatuur en de rechterlijke macht te voorzien van puur op de praktijk gerichte informatie over een efficiënte en doeltreffende procesvoering. Abonnees ontvangen 20% korting.
Het Verdrag van Amsterdam heeft een stormachtige ontwikkeling van het Europese civiele procesrecht te zien gegeven. Hierna werd het mogelijk het burgerlijk procesrecht door verordeningen en richtlijnen op Europees niveau te regelen en aldus de algemeen gevoelde belemmeringen op dat gebied tussen de lidstaten op een snelle en efficiënte wijze weg te nemen. In dit boek wordt door de bril van het Nederlandse burgerlijk procesrecht een op de praktijk gerichte benadering van het Europese civiele procesrecht gegeven. Daarnaast draagt het boek bij aan een bredere kennis van het Europese procesrecht. In deze tweede druk zijn nieuwe procesrechtelijke maatregelen en veel jurisprudentie van het Hof van Justitie verwerkt.
Auteur:
mr. M. Freudenthal
Druk:
2
Ontwikkelingen in het civielrechtelijk conservatoir beslag in Nederland ISBN 9789013117202
ISBN:
9789013095418
ISBN e-book:
9789013095456
De schadestaatprocedure ISBN 9789013111682
Verschijningsdatum:
30 augustus 2013
Aantal pagina’s:
364
Prijs:
€ 86,50
Eerder verschenen in deze serie:
Ambtshalve toepassing van EU-recht ISBN 9789013111569
shop.kluwer.nl in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
Inhoud
Vooraf 358
445
Mr. C.E. Drion A hard case
Focus 359
OPSPORING en 446
Mr. R. Sanders Drs. N. Hupkes MSc Heiligt het doel de middelen? Over het spanningsveld tussen toezicht en het beroepsgeheim van advocaten
Praktijk 360
453
Mr. J.L. Baar Onrechtmatig en onterecht binnentreden De onwenselijke gevolgen van het niet sanctioneren van lichtzinnig politieoptreden
Focus 361
458
Mr. A.M. Kramer Mediation in het openbaar bestuur en bestuursrecht
Opinie 362
464
Mr. C.A. Goudsmit Bescherming van staatlozen in Nederland vraagt om een aparte vaststellingsprocedure
Rubrieken 363-385 Rechtspraak 386 Boeken 387-399 Tijdschriften 400-405 Wetgeving 406-407 Nieuws 408 Universitair nieuws 409 Personalia 410 Agenda
Ieder systeem van
467 484 485 493 498 500 502 502
Omslag: L’avocat (l’oncle Dominique), Paul Cézanne 1866 © The Art Archive/Corbis
RAPPORTERING dat zo’n EXTENSIEF en ernstig WANGEDRAG voor zo’n lange periode NIET VOORKWAM, moet worden geacht NIET EFFECTIEF te zijn Pagina 445
Bij STAATLOOSHEID gaat het om het VASTSTELLEN dat een PERSOON door GEEN enkel land als ONDERDAAN wordt beschouwd en vervolgens om het BIEDEN van BESCHERMING Pagina 466
De HOGE RAAD heeft geoordeeld dat ZELFS een enkele, voldoende concrete, ANONIEME TIP voldoende redelijk vermoeden van SCHULD kan OPLEVEREN om BINNENTREDEN te RECHTVAARDIGEN
Pagina 454
De BESTUURLIJKE KADERSTELLING is dan ook NIET bedoeld om de BURGERS te BEPERKEN in hun onderhandelingsvrijheid maar juist om het BESTUURSORGAAN te DWINGEN om het resultaat van de BEMIDDELING over te nemen in de uiteindelijke (BELEIDS)BESLISSING
Pagina 463
Hoe kan de lokale DEKEN dan toch als TOEZICHTHOUDER opereren binnen de kring van VERTROUWELIJKHEID? Met andere woorden: als de deken toezichthouder wordt op grond van de VIERDE NOTA VAN WIJZIGING, is het BEROEPSGEHEIM dan wel Pagina 451 verzekerd?
Ook een BESLISSING over ALIMENTATIE dient ten minste zodanig te worden GEMOTIVEERD dat zij voldoende INZICHT geeft in de aan haar ten grondslag liggende GEDACHTEGANG om de beslissing zowel voor partijen als voor derden CONTROLEERBAAR en AANVAARDBAAR te maken
Pagina 471
De enkele VERDENKING van een STRAFBAAR FEIT kan voldoende grondslag bieden voor WEIGERING van een VERKLARING omtrent het GEDRAG
Pagina 480
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
No offence shall be punishable unless it was an offence under the law at the time it was committed And now in Dutch*
Het Juridisch-Economisch Lexicon Uw instrument voor een accurate vertaling van juridische en economische teksten Nu ook Engels-Nederlands! * Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling
• Online product • Altijd actueel • 60.000 lemmata • Ruim 100.000 voorbeeldzinnen Samensteller: Aart van den End, Gateway Woordenboeken
Meer informatie of bestellen? www.kluwer.nl/lexicon
Vooraf
358
A hard case
7
Het is het jaar 1968 als Louise O’Keeffe, vier jaren oud, voor het eerst naar school gaat: de Dunderow National School in Cork, Ierland. Het is een katholieke school, (indirect) in eigendom van de Bisschop van Cork en voor deze formeel bestierd door de pastoor, die echter vanwege zijn ouderdom het feitelijke bestuur had overgedragen aan een lokale priester. Op de school werken twee onderwijzers, onder wie een zekere LH, die tevens het hoofd van de school is en wiens salaris wordt betaald door de Ierse overheid. In de eerste helft van 1973, op negenjarige leeftijd, wordt Louise ongeveer twintig keer seksueel misbruikt door LH. Een paar maanden later worden door andere ouders aan de pastoor klachten naar voren gebracht over seksueel misbruik door LH. Er blijkt ook al in 1971 door een ouder een soortgelijke klacht aan de pastoor te zijn gedaan, die daar geen gevolg aan heeft gegeven. Van geen van de klachten wordt door de pastoor of de ouders aangifte bij de politie gedaan. LH wordt ontslagen, maar hij hervat al snel zijn werkzaamheden op een andere school, waar hij tot zijn pensionering, in 1995, blijft werken. In de periode 1969 - 1973 worden door de toezichthoudende inspecteur zes bezoeken aan de school afgelegd, een bovengemiddeld aantal. Er zijn gesprekken met ouders, maar daarin worden geen klachten jegens LH naar voren gebracht. De lessen van LH worden geobserveerd en bevredigend van kwaliteit bevonden. Louise ondervindt psychologische problemen, maar associeert die zelf niet met haar misbruikervaringen, die zij verder psychisch onderdrukt. In 1996 wordt zij bezocht door de politie, die dan voor het eerst een onderzoek instelt naar LH, naar aanleiding van klachten van een voormalige leerling. LH wordt vervolgd voor 386 gevallen van misbruik gedurende een periode van tien jaren gepleegd jegens 21 kinderen. Hij wordt veroordeeld. Tijdens het proces, in juni 1998, naar aanleiding van andere getuigenissen, realiseert Louise zich voor het eerst het verband tussen haar problemen en het misbruik door LH. Van het Criminal Injuries Compensation Tribunal krijgt zij een billijkheidsvergoeding van € 53.962,24.1 Zij start een civiele procedure tegen LH en tegen de Ierse Staat. LH voert geen verweer en in oktober 2006 wijst de High Court een schadevergoeding toe ter hoogte van € 305.104. LH betaalt sindsdien per maand een bedrag van € 400. De Staat voert wel verweer en is daarmee tot en met de Ierse Supreme Court succesvol; alle vorderingen van Louise worden afgewezen. Louise gaat naar het EHRM en die beslist daarover op 28 januari 2014, in de Grote Kamer (zaaknr. 35810/09). Het vorenstaande moge duidelijk maken dat er stevige juridische noten gekraakt moeten worden voordat Louise het gelijk aan haar zijde kan krijgen. De eerste drempel is natuurlijk of er in 1973 een positieve verplichting op de Ierse overheid rustte om kinderen op niet-openbare scholen tegen misbruik te beschermen. Ja, zegt het hof (met bijna tweederde meerderheid), waaraan het fundamentele karakter van art. 3 EVRM ten grondslag wordt gelegd, in verbinding met de bijzonder kwetsbare positie van kinderen. Een en ander
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
leidt tot de verplichting voor de Staat om juist in het primaire onderwijs speciale beschermingsmaatregelen te nemen. Het hof wijst vooral op twee verdragen die Ierland in 1973 heeft ondertekend (maar pas in 1989 heeft geratificeerd).2 Condicio-sine-qua-non-verband is niet vereist; voldoende voor staatsaansprakelijkheid is een verzuim bij het nemen van redelijkerwijs beschikbare maatregelen die een reëel vooruitzicht zouden bieden op een andere uitkomst. De Staat kan zich er voorts niet achter verschuilen dat het Ierse primaire onderwijs goeddeels in privéhanden was. De tweede drempel betreft de vraag of de Staat feitelijk voldoende beschermingsmaatregelen heeft genomen. Nee, zegt het hof. Het wijst op het zogeheten Carrigan-rapport uit 1935, waaruit naar voren kwam dat kindermisbruik toen in Ierland veel voorkwam.3 En het hof concludeert over het Ierse toezicht droogjes dat ieder systeem van opsporing en rapportering dat zo’n extensief en ernstig wangedrag voor zo’n lange periode niet voorkwam, moet worden geacht niet effectief te zijn. Met betrekking tot art. 13 EVRM constateert het hof in dezelfde meerderheid dat Louise O’Keeffe geen effectieve mogelijkheden had om de Ierse Staat voor diens verzuim aan te spreken. Het hof wijst een bedrag van € 30.000 aan schadevergoeding toe en een bedrag van € 85.000 aan vergoeding voor proceskosten. De dissenting opinions van de minderheid liegen er niet om. Die minderheid wijst er allereerst op dat de meerderheidsvisie getuigt van een onterechte toepassing van hedendaagse inzichten en maatstaven op het verleden. In dat licht betoogt de minderheid dat er niet één zaak is van het EHRM uit die periode die een enigszins vergelijkbare materie en uitkomst betreft. Het Carriganrapport ging vooral over misbruik in gesloten inrichtingen. Ten aanzien van het niet-klagen van de slachtoffers of ouders in die tijd stelt de minderheid: “We are not aware of any earlier case in which the authorities were blamed for the victims’ failure to complain.” Tot slot: “In conclusion, we discern no causal link between the circumstances of the present case and the fact that the school, in which the applicant was abused by a lay teacher, was managed by the Catholic Church.” Wat is zo’n systeem van dissenting opinions mooi! Maar Louise O’Keeffe heeft toch maar – ten minste even mooi - gewonnen.4
Coen Drion
1. Welke vergoeding zij moet terugbetalen voor zover zij elders schadevergoeding zou weten te krijgen. 2. Art. 24 van het International Covenant on Civil and Political Rights en art. 2 van het International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights. 3. Dat de Ierse Staat tot 1991 niet heeft willen publiceren. 4. En wat vindt u eigenlijk: this hard case made good or bad law?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
445
Focus
359
Heiligt het doel de middelen? Over het spanningsveld tussen toezicht en het beroepsgeheim van advocaten Robert Sanders en Niels Hupkes1 ‘A secret shared is a secret lost’ luidt een Engels spreekwoord.2 Juist die aanpak is gekozen in het wijzigingsvoorstel van de Advocatenwet dat nu bij de Tweede Kamer ligt: door naast de deken diverse andere functionarissen toegang tot advocatendossiers te geven bestaat het risico dat de vertrouwelijkheidsrelatie tussen advocaat en cliënt wordt doorbroken. Wel wordt volgens de jongste versie van het wetsvoorstel de kring van betrokken derden enigszins verkleind en ligt het primaat van het toezicht weer bij de lokale deken.
H
et huidige toezicht op advocaten moet op de schop, aldus Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie. Nadat in 2010 reeds een wetsvoorstel was ingediend om de Advocatenwet op een aantal belangrijke punten aan te passen, stuurde de staatssecretaris op 23 juli 2012 een omvangrijke (tweede) nota van wijziging op het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer,3 die het voorstel van kleur deed verschieten: omgedoopt tot ‘Wet positie en toezicht advocatuur’ kenmerkt het wetsvoorstel zich nu door de sterke nadruk op een herziening van het toezicht op advocaten.4 Inmiddels zijn nog een derde5 en recent een vierde nota van wijziging6 gevolgd. Het toezicht op advocaten kon volgens de staatssecretaris niet meer louter aan de ‘eigen’ dekens en raden van toezicht worden overgelaten, maar moest gaan plaatsvinden onder het wakend oog van een college van toezicht dat de eindverantwoordelijkheid zou krijgen voor het toezicht. Met de vierde nota van wijziging die op 22 januari 2014 naar de Tweede Kamer is gestuurd zijn de eerdere voorstellen aangepast. De deken is en blijft eindverantwoordelijk voor het toezicht op advocaten in het eigen arrondissement. Het college van toezicht zal nu gaan toezien op de wijze waarop de dekens het toezicht houden en klachten behandelen. Om de effectiviteit van het toezicht door de dekens te waarborgen krijgen zij bij hun taakuitoefening niet alleen de beschikking over het instrumentarium van titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar zal ten behoeve van het toezicht tevens in de wet worden voorzien in doorbreking van de geheimhoudingsplicht van advocaten.7 Het wetsvoorstel voorziet echter niet alleen in het kader van het toezicht in doorbreking van de geheimhoudingsplicht, maar ook in geval van verplichte kwaliteitstoetsen, het vooronderzoek in opdracht van de voor-
446
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
zitter van de raad van discipline en het onderzoek naar de toestand van de praktijk. Daarmee raakt het wetsvoorstel aan de kern van het advocatenberoep. In de aanloop naar de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel wordt in dit artikel ingegaan op de consequenties ervan voor de vertrouwelijkheid van individuele cliëntendossiers, met als prangende vraag: is het beroepsgeheim in het kader van het herziene toezicht afdoende gewaarborgd?
De huidige regeling van het beroepsgeheim Op advocaten rust uit hoofde van hun functie als vertrouwenspersoon een geheimhoudingsplicht. Die geheimhoudingsplicht vloeit voort uit de samenhang van de tuchtnorm, die onder meer advocaten verplicht om jegens hun cliënten een behoorlijke zorg te verlenen,8 en de uitwerking daarvan in de specifieke norm van het beroepsgeheim in regel 6 van de Gedragsregels 1992.9 Het eerste lid van die gedragsregel verplicht de advocaat tot geheimhouding; hij dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Het derde lid schrijft voor dat de advocaat zijn medewerkers en personeel de inachtneming van een gelijke geheimhouding oplegt.
De voor advocaten geldende geheimhoudingsplicht wordt beschermd door een recht om de aan hen toevertrouwde geheimen niet prijs te geven
De geheimhoudingsplicht van de advocaat is wezenlijk voor zijn beroepsuitoefening en geldt als een fundamenteel rechtsbeginsel waarop cliënten met het oog op de juiste behartiging van hun belangen onvoorwaardelijk moeten kunnen vertrouwen.10 Naast de tuchtrechtelijke sanctionering van schending van de geheimhoudingsplicht, kan in beginsel ook strafrechtelijk op worden getreden tegen een advocaat die (opzettelijk) zijn beroepsgeheim schendt.11 De voor advocaten geldende geheimhoudingsplicht wordt beschermd door een recht om de aan hen toevertrouwde geheimen niet prijs te geven. Op grond van vaste rechtspraak12 behoren advocaten tot de beperkte kring van personen die een beroep kunnen doen op het verschoningsrecht; aldus kunnen zij niet verplicht worden om ten overstaan van de rechter een getuigenis af te leggen.13 De wettelijke getuigplicht zou zonder het bestaan van het verschoningsrecht de geheimhoudingsplicht kunnen doorbreken. Zonder verschoningsrecht zou ook een geheimhouder dan op grond van de voor een ieder geldende getuigplicht tegenover de rechter moeten spreken. Het verschoningsrecht leidt er dus toe dat ook in het geval van een wettelijke plicht tot spreken, de advocaat zonder juridische consequenties kan en mag zwijgen over wat hem als hulpverlener is toevertrouwd.
Codificatie van de geheimhoudingsplicht Als gevolg van het hier behandelde wetsvoorstel zal de geheimhoudingsplicht van advocaten, nu dus nog gebaseerd op Gedragsregel 6, in de Advocatenwet worden verankerd. Het nieuwe artikel 11a voorziet in codificatie van de geheimhoudingsplicht. Op zichzelf kan vastlegging in de wet worden gezien als versterking van de geheimhoudingsplicht van advocaten. Anderzijds wordt die plicht daarmee wel onttrokken aan het specifieke domein van de ‘eigen’ beroepsregels. Opmerkelijk is ook dat in de toelichting bij de tweede nota van wijziging sprake is van een
‘afgeleide geheimhoudingsplicht’ voor medewerkers en personeel van de advocaat. Zij worden immers op grond van dezelfde wettelijke bepaling als de advocaat tot geheimhouding verplicht.14 De inhoud van de geheimhoudingsplicht (‘bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen’) keert ten opzichte van Gedragsregel 6 in de tekst van het wetsvoorstel niet terug. Aan de huidige tekst van de gedragsregel wordt wel toegevoegd dat op de geheimhoudingsplicht bij wet of bij verordening van de Nederlandse orde van advocaten uitzonderingen kunnen worden gemaakt.
Wettelijke doorbreking van de geheimhoudingsplicht Het kabinet heeft die meegeleverde uitzonderingsbevoegdheid direct aangegrepen door in de tweede nota van wijziging op te nemen dat ten behoeve van het houden van het toezicht de advocaat, zijn medewerkers en personeel, alsmede andere personen die bij de beroepsuitoefening betrokken zijn, niet gehouden zijn aan hun wettelijke geheimhoudingsplicht.15 Daarbij is vooral van belang dat het kunnen doorbreken van de geheimhouding niet beperkt blijft tot de deken als formele toezichthouder.16 Het wetsvoorstel voorziet in nog een aantal gevallen waarin de advocaat en zijn personeel niet gehouden zijn aan de wettelijke geheimhoudingsplicht. Het gaat dan om deskundigen die kwaliteitstoetsen verrichten,17 vooronderzoekers in tuchtprocedures18 en rapporteurs in het kader van een onderzoek naar de toestand van een advocatenpraktijk.19 De kring van functionarissen die zodoende kennis kunnen nemen van vertrouwelijke informatie wordt daarmee verder uitgebreid dan strikt genomen de wettelijk aangewezen toezichthouders. De kwaliteitstoetsers en de tuchtrechtelijke vooronderzoekers zijn geen toezichthouders in de zin van de Awb, maar het wetsvoorstel verklaart het merendeel van de
Auteurs
4. Het wetsvoorstel wijzigt niet alleen de
ge en anderen met een specifieke deskun-
zondere wetten voorzien in een verscho-
1. Mr R. Sanders en drs N. Hupkes MSc zijn
Advocatenwet, maar ook de Wet ter voor-
digheid.
ningsrecht, hetzij rechtstreeks (art. 5:20 lid
beiden werkzaam als senior beleidsadviseur
koming van witwassen en financieren van
8. Onderdeel van art. 46 Advocatenwet.
2 Awb, verschoning jegens een toezicht-
bij de Nederlandse orde van advocaten
terrorisme (Wwft), waarvoor de dekens ook
9. Het hier behandelde wetsvoorstel codifi-
houder), hetzij door het van overeenkomsti-
waar zij zich bezig houden met respectieve-
toezichthouder worden. In afwijking van de
ceert ook de kernwaarden van de advoca-
ge toepassing verklaren van art. 218 Sv,
lijk gedrags- en tuchtrechtelijke vraagstuk-
voor hem geldende geheimhoudingsplicht
tuur, waaronder die van de vertrouwelijk-
zoals het geval is in sommige vormen van
ken en toezichtaangelegenheden.
kunnen dekens de Financial Intelligence
heid.
tuchtrecht (zie art. 49 lid 9 Advocatenwet
Unit (FIU) Nederland inlichten als zij bij het
10. F.A.W. Bannier en N.A.M.E.C. Fanoy,
en art. 68 lid 5 Wet BIG).
Noten
uitoefenen van toezicht ‘feiten ontdekken
Beroep: advocaat. In de ban van de balie,
14. Kamerstukken II 2012/13, 32 382, nr.
2. Hazewinkel-Suringa vatte deze gedachte
die kunnen duiden op witwassen of finan-
Kluwer: Deventer 2005, p. 171; het hoog-
10, tweede nota van wijziging, p. 50.
een halve eeuw geleden al samen door het
cieren van terrorisme’ (art. 25 Wwft). Deze
ste tuchtcollege heeft dit aldus uitgewerkt
15. Zie art. 45a lid 3 (voorstel).
aanhalen van het volksrijmpje: ‘het geheim
doorbreking van het beroepsgeheim behan-
in HvD 10 juni 1987, nr. 975, Adv.blad
16. Art. 5:11 Awb definieert een toezicht-
van één weet God alleen, het geheim van
delen wij niet in dit artikel.
1988, p. 251.
houder als een persoon, bij of krachtens
twee wordt licht gemeen, het geheim van
5. Kamerstukken II 2012/13, 32 3382, nr.
11. Art. 272 lid 1 Sr.
wettelijk voorschrift belast met het houden
drie weet iedereen’. D. Hazewinkel-Suringa,
14 (derde nota van wijziging).
12. Verburg merkt op dat uit de rechtspraak
van toezicht op de naleving van het bepaal-
De doolhof van het beroepsgeheim, Haar-
6. Kamerstukken II 2013/14, 32 382, nr. 18
geen geval is aan te wijzen, waarin een
de bij of krachtens enig wettelijk voor-
lem 1959, p. 183.
(vierde nota van wijziging).
rechterlijk college weigerde een advocaat
schrift.
3. Kamerstukken II 2011/12, 32 382, nr.
7. Volgens de tweede nota van wijziging
als subject van verschoning aan te merken.
17. Art. 26 lid 3 (voorstel).
10. Het wetsvoorstel is onlangs in het NJB
konden naast de deken ook diverse andere
J.J.I. Verburg, Het verschoningsrecht van
18. Art. 46m lid 3 (voorstel).
besproken, zie N. Doornbos en L.E. de
personen door het college van toezicht
getuigen in strafzaken. Een studie over art.
19. Art. 60d lid 1 (voorstel).
Groot-van Leeuwen, ‘Modernisering van
worden aangewezen als toezichthouder
218 Sv., (diss. Leiden), 1975, p. 101.
het toezicht op de advocatuur’, NJB
zoals de leden van de raad van toezicht,
13. Zie onder meer art. 218 Sv en art. 165
2013/2251, afl. 38, p. 2662 e.v.
medewerkers van het bureau van het colle-
lid 2 sub b Rv. Voorts is in een aantal bij-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
447
Focus
bestuursrechtelijke bevoegdheden uit titel 5.2 Awb op hen van overeenkomstige toepassing.20 Wat moeten we ons bij die overeenkomstige toepassing voorstellen? We hebben hier te maken met functionarissen die formeel geen toezichthouder zijn in de zin van de Awb, maar wel de beschikking krijgen over een aantal bevoegdheden uit die Awb; bevoegdheden die ook nog eens als dwangmiddelen kun-
nen worden gekwalificeerd. Waar artikel 5:20 lid 2 Awb het verschoningsrecht van professionele geheimhouders respecteert – behoudens uit de geheimhoudingsplicht voortvloeiende beperkingen – kan de advocaat dit verschoningsrecht tegen deze pseudotoezichthouders niet inroepen, omdat die specifieke bepaling juist niet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.21 Toch is het de vraag of er
We hebben hier te maken met functionarissen die formeel geen toezichthouder zijn in de zin van de Awb, maar wel de beschikking krijgen over een aantal bevoegdheden uit die Awb; bevoegdheden die ook nog eens als dwangmiddelen kunnen worden gekwalificeerd 448
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
ten aanzien van deze functionarissen wel sprake is van een medewerkingsplicht; het zal toch voor een beroep op de medewerkingsplicht van artikel 5:20 lid 1 Awb in ieder geval noodzakelijk zijn dat er sprake is van toezicht uitgeoefend door een persoon die daartoe is aangewezen.22 De inzet van functionarissen die geen toezichthouder zijn maar à la carte kunnen worden bekleed met bestuursrechtelijke dwang- en handhavingsbevoegdheden, zonder dat de advocaat zich tegen een medewerkingsplicht zou kunnen verzetten, wekt de indruk van omzeiling van bestuursrechtelijke waarborgen en rechtsbescherming. Het is daarbij van belang om te kijken onder wiens verantwoordelijkheid de genoemde functionarissen werkzaamheden verrichten. Voor het uitvoeren van kwaliteitstoetsen is de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten verantwoordelijk.23 De tuchtrechtelijke vooronderzoekers en de rapporteurs worden benoemd door de voorzitter van de raad van discipline. Van de tuchtcolleges is al eerder vastgesteld dat dit geen bestuursorganen zijn, maar onafhankelijke bij wet ingestelde organen belast met rechtspraak.24 De betrokkenheid van een bestuursorgaan is hier relevant, omdat de Awb een algemene geheimhoudingsplicht bevat voor allen die zijn betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan.25 Wanneer het uitvoering betreft van taken van een andersoortige instelling, is die geheimhoudingsplicht niet van toepassing. De geheimhoudingsplicht op grond van artikel 2:5 Awb heeft evenwel een restfunctie, omdat deze alleen geldt als op de beoogde geheimhouder niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift een geheimhoudingsplicht rust.
Afgeleide geheimhoudingsplicht? De regering zag in de voorgestelde doorbreking van de geheimhoudingsplicht geen gevaar voor de vertrouwelijkheidsrelatie tussen advocaat en cliënt, omdat voor de in te schakelen toezichthouders, kwaliteitstoetsers, vooronderzoekers en rapporteurs immers een afgeleide geheimhoudingsplicht zou gelden.26 Daarbij stelt men groot vertrouwen in de afgeleide geheimhoudingsplicht die zich als algemeen rechtsbeginsel in de jurisprudentie heeft ontwikkeld. Codificatie was naar het oordeel van de regering niet nodig, zoals dat evenmin nodig werd geoordeeld voor andere beroepsgroepen. Sterker nog, opname van deze rechtsfiguur in de Advocatenwet zou kunnen leiden tot de gedachte dat de afgeleide geheimhoudingsplicht bij andere beroepsgroepen waarvoor deze niet is vastgelegd, niet zou gelden.27 Opmerkelijk is daarbij het betoog van de regering dat de uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht doelgebonden zijn en alleen gelden ten opzichte van de genoemde functionarissen. Neemt een van de functionarissen kennis van een cliëntdossier, dan rust op deze voor
Nu alles wijst op een zelfstandige geheimhoudingsplicht voor de genoemde functionarissen, rijst de vraag of die geheimhoudingsplicht ook wordt beschermd door het verschoningsrecht al hetgeen buiten deze doeleinden valt een afgeleide geheimhoudingsplicht.28 En dus kennelijk niet voor al hetgeen resteert binnen die doelbinding! Die lezing wordt in de tweede nota van wijziging bevestigd, waar met betrekking tot kwaliteitstoetsers wordt opgemerkt dat dit in voorkomende gevallen kan betekenen ‘dat de kwaliteitstoetser, bij constatering van (ernstige) misstanden in het kader van de kwaliteitstoetsing, besluit tot het indienen van een klacht bij de tuchtrechter of tot het signaleren bij een deken’.29 Het is volgens de regering toegestaan dat de kwaliteitstoetser informatie overdraagt die onder het beroepsgeheim van de advocaat valt, aangezien de uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht ten behoeve van het toezicht en de tuchtrechtspraak doorwerken in de reikwijdte van de afgeleide geheimhoudingsplicht. Is de kwaliteitstoetser dan toch een toezichthouder? Enkel ten aanzien van de rapporteur is in de Advocatenwet geregeld dat hij verplicht is tot geheimhouding, behoudens voor zover de voorzitter van de raad van discipline anders heeft bepaald of uit de opdracht blijkt.30
Toch een wettelijke regeling Intussen was kennelijk ook bij het kabinet het vertrouwen in het bestaan van een buitenwettelijke afgeleide geheimhoudingsplicht weggeëbd. In de derde nota van wijziging, die op 4 juni 2013 werd ingediend bij de Tweede Kamer, is in tegenspraak met wat werd betoogd in de toelichting bij de tweede nota van wijziging de (afgeleide) geheimhoudingsplicht alsnog gecodificeerd.31 De derde nota van wijziging voegt aan het wetsvoorstel toe dat voor de hiervoor genoemde functionarissen een geheimhoudingsplicht geldt, gelijk aan die bedoeld in art. 11a.32 Deze afgeleide geheimhoudingsplicht rust dan op een ieder die op grond van de wet de bevoegdheid heeft om in voorkomende gevallen de geheimhoudingsplicht van de advocaat en diens medewerkers te doorbreken. Buiten de gekunstelde indruk die het wettelijk vastleggen van een afgeleide geheimhoudingsplicht maakt, is deze geheimhoudingsplicht niet een uitvloeisel van de ver-
20. Art. 26 lid 2 en art. 46m lid 2 (voorstel).
22. Zo oordeelde althans het College van
25. Art. 2:5 lid 1 Awb.
31. Kamerstukken II 2012/13, 32 382, nr.
21. Art. 5:20 lid 2 Awb bepaalt dat zij die
Beroep voor het bedrijfsleven (CBB 21 juli
26. Kamerstukken II 2012/13, 32 382, nr.
14, derde nota van wijziging.
uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk
2008, AB 2008/288).
10, tweede nota van wijziging, p. 52.
32. Zie art. 26 lid 3, 45a lid 3, 46m lid 3 en
voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding
23. Art. 26 lid 1 (voorstel).
27. Ibid.
60d lid 1 (voorstel).
medewerking [aan een toezichthouder]
24. Zie o.m. ABRvS 1 juni 2005, JB
28. Ibid.
kunnen weigeren, voor zover dit uit hun
2005/208, en RvD Amsterdam 27 juni
29. Ibid., p. 56.
geheimhoudingsplicht voortvloeit.
2012 (ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2890).
30. Art. 60g lid 2 (voorstel).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
449
Focus
De deken wordt dus bevoegd om in een aantal gevallen punitieve bestuurlijke sancties op te leggen trouwensrelatie tussen advocaat en cliënt, maar een attribuut in het kader van de toezichtactiviteiten, kwaliteitscontroles en tuchtrechtelijke onderzoeken. Die grondslag is een wezenlijk andere dan de geheimhoudingsplicht die op een advocaat rust als beoefenaar van een vertrouwensberoep. Voor die benadering kan aansluiting worden gevonden bij de strafbepaling over opzettelijke schending van de geheimhoudingsplicht waarin sprake is van geheimhouding ‘uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift’.33 Allereerst zijn de betrokken functionarissen in de regel geen ambtenaren.34 Voor zover zij zelf geen advocaat zijn en op die grond aanspraak kunnen maken op een beroepsgeheim, resteert alleen de grondslag van de verplichting uit hoofde van een wettelijk voorschrift, in dit geval de te wijzigen artikelen van de Advocatenwet. Aangezien de aard, functie, grondslag en handhaving van de geheimhoudingsplicht van de genoemde functionarissen zo sterk afwijkt van die van de advocaat, kan bezwaarlijk sprake zijn van een afgeleide geheimhoudingsplicht. De geheimhoudingsplicht van toezichthouders, kwaliteitstoetsers, vooronderzoekers en rapporteurs is een zelfstandige wettelijke plicht die rechtstreeks voortvloeit uit de Advocatenwet en met de vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt niets van doen heeft.
Functioneel of afgeleid verschoningsrecht? Nu alles wijst op een zelfstandige geheimhoudingsplicht voor de genoemde functionarissen, rijst de vraag of die geheimhoudingsplicht, zoals dat het geval is bij advocaten en andere beroepsmatige geheimhouders, ook wordt beschermd door het verschoningsrecht. Immers, wanneer aan derden geheimhouding wordt opgelegd die vervolgens kan worden doorbroken door verhoor bij de rechter of door het in beslag nemen van vertrouwelijke stukken, is de rechtsstatelijk gemotiveerde vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt niet gewaarborgd. In het toepasselijke artikel van het Wetboek van Strafvordering (artikel 218) is slechts sprake van een verschoningsrecht voor hen die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn. De categorie ‘geheimhouders op grond van een wettelijk voorschrift’ wordt in het artikel niet genoemd. In het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (artikel 165 lid 2) is nog additioneel sprake van ‘betrekking’. Niet duidelijk is of de door de regering beoogde ‘afgeleide geheimhoudingplicht’ daar ook onder valt. Voor zover de zogenoemde ‘afgeleide geheimhouders’ zelfstandig (dat wil zeggen op basis van de op hen krachtens de Advocatenwet rustende geheimhoudingsplicht) een beroep op het verschoningsrecht zouden kunnen doen, valt die mogelijkheid op grond van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad te betwijfelen. De rechtspraak heeft een beroep op een zelfstandig, functioneel verschoningsrecht slechts erkend voor de vertrouwensberoepen
450
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
advocaat, arts, geestelijke en notaris. In het Notaris Maasarrest spreekt de Hoge Raad ten aanzien van de ratio van het professionele verschoningsrecht uitdrukkelijk over ‘de beperkte groep van personen die uit hoofde van de aard van hun maatschappelijke functie verplicht zijn tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid wordt toevertrouwd, en aan wie in verband daarmee tevens het recht toekomt zich te dien aanzien ook ten overstaan van de rechter van het afleggen van getuigenis te verschonen.’35 Een zelfstandig beroep op het verschoningsrecht door een in de Advocatenwet met toezicht belast persoon – die zelf geen advocaat is – is dan ook niet aannemelijk. De regering is er volgens de toelichting bij de derde nota van wijziging vanuit gegaan dat dit probleem wordt ondervangen door het leerstuk van het afgeleid verschoningsrecht. De afgeleide geheimhoudingsplicht zou van dezelfde omvang zijn als de verplichting van de oorspronkelijke geheimhouder.36 Met deze (geheimhoudings)bepalingen wordt volgens de regering bevestigd wat op grond van jurisprudentie reeds langere tijd is erkend, met als achtergrond dat het afgeleide verschoningsrecht illusoir zou zijn indien het zich niet zou uitstrekken tot de adviezen die de deskundige aan de advocaat heeft uitgebracht op basis van de hem door de advocaat verstrekte vertrouwelijke gegevens.37 Erg overtuigend is deze interpretatie van het afgeleide verschoningsrecht niet. De jurisprudentie met betrekking tot dit leerstuk, met inbegrip van het genoemde arrest, is immers gebaseerd op de noodzaak van een advocaat om ter verkrijging van bijkomende deskundigheid en in het belang van zijn cliënt een externe deskundige te raadplegen, zonder daarbij de vertrouwelijkheid in gevaar te brengen.38 De Hoge Raad formuleerde het in 1994 aldus: ‘De aard en complexiteit van een aangelegenheid die aan een advocaat wordt toevertrouwd kunnen meebrengen dat hij het voor een behoorlijke vervulling van zijn taak als raadsman noodzakelijk oordeelt een al dan niet aan zijn kantoor verbonden derde als deskundige in te schakelen om zo over de vereiste speciale deskundigheid te kunnen beschikken welke hij niet heeft. In aanmerking genomen dat die deskundige in verband met de uitvoering van de hem door de advocaat gegeven opdracht zo nodig kennis moet kunnen nemen van bepaalde gegevens en stukken ten aanzien waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt, is ook in zoverre een uitbreiding van diens geheimhouding en verschoningsrecht geboden.’39 In 2002 herhaalde de Hoge Raad deze overweging en voegde er nog andermaal aan toe dat de aard van de afgeleide bevoegdheid tot verschoning meebrengt dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of stukken object van de afgeleide bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid.40 Het is evident dat er bij het verrichten van kwaliteitscontroles, het houden van toezicht of het doen van tucht-
rechtelijk onderzoek geen sprake is van een noodzaak daartoe aan de kant van de advocaat en diens cliënt, laat staan van een opdracht. Het is dus nog maar de vraag of op basis van deze vaste rechtspraak voetstoots het bestaan van een afgeleid verschoningsrecht voor de betrokken functionarissen kan worden aangenomen. In een recent arrest van de Hoge Raad werd voor de toezichthouder in de gezondheidszorg wel erkend dat de IGZ een afgeleid verschoningsrecht heeft op stukken die medische informatie bevatten van patiënten. De Hoge Raad overwoog echter ook dat de aard van dat afgeleide verschoningsrecht evenwel meebrengt dat het oordeel omtrent de vraag of vertrouwelijke gegevens object zijn van het afgeleide verschoningsrecht, in beginsel toekomt aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid.41 Voor effectief toezicht zal het neerleggen van die beslissingsbevoegdheid bij de onder toezicht gestelde weinig bruikbaar zijn. Hoe kan de lokale deken dan toch als toezichthouder opereren binnen de kring van vertrouwelijkheid? Met andere woorden: als de deken toezichthouder wordt op grond van de vierde nota van wijziging, is het beroepsgeheim dan wel verzekerd? Een aanwijzing voor de beantwoording van die vraag is te vinden in het arrest van het EHRM in de zaak-Michaud.42 In die zaak voerde een Parijse advocaat aan dat de meldplicht van verdachte transacties op grond van de Franse anti-witwaswetgeving onverenigbaar is met de principes van het beroepsgeheim dat de advocaat heeft en een schending oplevert van art. 8 EVRM dat de persoonlijke levenssfeer beschermt. Naar het oordeel van het Hof biedt art. 8 inderdaad bijzondere bescherming aan de vertrouwelijkheid van correspondentie tussen advocaat en cliënt.43 Toch was de meldplicht hier acceptabel omdat deze enerzijds de essentie van de rol van de advocaat van verdediger niet aantast en anderzijds de toepasselijke Franse wetgeving een filter heeft ingebouwd dat het beroepsgeheim beschermt: de advocaat meldt immers niet rechtstreeks bij de anti-witwasinstantie, maar bij de deken van de advocatenorde. Het Hof overwoog als volgt: ‘It can be considered that at this stage, when a lawyer shares information with a fellow professional who is not only subject to the same rules of conduct but also elected by his or her peers to uphold them, professional privilege has not been breached.’44 Deze uitspraak wijst in de richting van een bescherming van de vertrouwelijkheid door het (professionele) beroepsgeheim van de deken zich uit te laten strekken over het terrein van het toezicht. De regering heeft er in
de vierde nota van wijziging evenwel voor gekozen om de deken te voorzien van een zelfstandige geheimhoudingsplicht wanneer hij als toezichthouder optreedt: in artikel 45a lid 3 geldt in dat geval voor de deken alsmede voor de door hem ten behoeve van de uitoefening van het toezicht ingeschakelde medewerkers, personeel en andere personen een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a. Dat wil zeggen zonder uitdrukkelijke koppeling aan het verschoningsrecht.
Samenloop bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke handhaving Het wetsvoorstel maakt de deken toezichthouder in de zin van artikel 5:11 Awb en introduceert de mogelijkheid voor de deken om bepaalde overtredingen naast een tuchtrechtelijke afdoening nu ook bestuursrechtelijk te handhaven.45
De regering heeft de oplossing gekozen om de tussen advocaat en cliënt geldende vertrouwelijkheid te beschermen door het creëren van een (groeiende) kring van zogeheten medegeheimhouders In de tweede en de derde nota van wijziging lag deze bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving bij het college van toezicht. Met de vierde nota van wijziging valt die bevoegdheid toe aan de deken. Het is nog niet precies duidelijk om welke overtredingen het gaat, dat moet nog nader worden ingevuld. Het voorgestelde artikel 45g lid 1 spreekt in dit verband over overtredingen van het bepaalde bij of krachtens een limitatief aantal opgesomde verordeningen. De deken wordt dus bevoegd om in een aantal gevallen punitieve bestuurlijke sancties op te leggen. Vanwege dit punitieve karakter is op de procedure tot oplegging van een bestuurlijke boete een aantal in het EVRM opgenomen verdedigingsrechten en waarborgen van toepassing, zoals het legaliteitsbeginsel, de onschuldpresumptie, het ne bis in idem-beginsel en ook het zwijgrecht en de cautie. Het nemo tenetur-beginsel geldt pas vanaf het moment dat er sprake is van een criminal charge in de zin
33. Art. 272 lid 1 Sr.
voorzitter wijst een rapporteur aan (art. 60
waarin werd overwogen dat de secretaresse
(zie r.o. 4.7-4.8).
34. In de tweede nota van wijziging waren
lid 1), over het algemeen, maar niet nood-
van een advocatenkantoor het verscho-
41. HR 12 februari 2013,
(rijks)ambtenaren uitdrukkelijk uitgesloten
zakelijk, een advocaat.
ningsrecht toekwam, omdat anders het
ECLI:NL:HR:2013:BV3004.
van een benoeming tot toezichthouder. De
35. HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173.
recht en de plicht van de balie tot geheim-
42. EHRM 6 december 2012, nr. 12323/11
algemene raad kan zelf de kwaliteitstoetsers
36. Kamerstukken II 2012/13, 32 382, nr.
houding voor een belangrijk gedeelte illu-
(Michaud vs. Frankrijk).
aanwijzen en het is niet te verwachten dat
14, derde nota van wijziging, p. 11.
soir zou worden.
43. Michaud-zaak, r.o. 118-119.
hij (rijks)ambtenaren aanwijst. Vooronder-
37. Verwezen wordt naar HR 12 februari
39. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 552, r.o.
44. Michaud-zaak, r.o. 129.
zoeker kunnen alleen een deken, een voor-
2002, NJ 2002, 440.
4.7.
45. Art. 45g lid 1 (voorstel).
zitter, lid of griffier van de raad van discipli-
38. Zie reeds HR (Bijzondere Raad van
40. HR 12 februari 2002, NJ 2002, 440, zie
ne zijn (art. 46l lid 2, voorstel). De
Cassatie) 8 november 1948, NJ 1949, 66,
ook het bovengenoemde arrest uit 1994
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
451
Focus
van het EVRM.46 Is een boetebeschikking eenmaal in voorbereiding, dan is de beschuldigde niet langer verplicht omtrent de gedraging inlichtingen ten behoeve van de boeteoplegging te verstrekken. Daarin verschilt deze procedure van het tuchtrechtelijk onderzoek, waaraan de advocaat op grond van Gedragsregel 37 loyaal dient mee te werken. Op dit moment is een advocaat (in tuchtrechtelijke zin) wel gehouden aan openheid jegens de deken die als toezichthouder een onderzoek uitvoert naar de praktijkuitoefening van een advocaat. De deken zal straks op enig moment moeten aangeven of in elk geval voor zichzelf moeten vaststellen dat de informatie die hij verlangt van de advocaat zal leiden tot een bestuurlijk boetebesluit (artikel 45g) of tot een dekenbezwaar bij de tuchtrechter (artikel 46f).
Het college van toezicht en de vertrouwelijkheid Het wetsvoorstel doorbreekt de vertrouwelijkheidsrelatie tussen advocaat en cliënt door kwaliteitstoetsers, vooronderzoekers en rapporteurs kennis te laten nemen van vertrouwelijke gegevens zonder dat de advocaat zich jegens hen kan beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. Maar hoe zit het met het college van toezicht dat nu systeemtoezicht gaat uitoefenen? In hoeverre zal dit college, bestaande uit de algemeen deken en twee Kroonleden,47 kennis gaan nemen van advocatendossiers? Zoals eerder aangegeven is de taak van het college van toezicht door de vierde nota van wijziging gewijzigd. Was het college in de eerdere voorstellen eindverantwoordelijk voor het toezicht en kon het in dat kader ook kennis nemen van de inhoud van advocatendossiers,48 met het nieuwe voorstel bewaakt het college van toezicht de werking van het toezicht en de klachtbehandeling door de deken.49 Om deze taak op een goede wijze uit te kunnen oefenen geldt er voor de deken een informatieplicht; hij dient aan het college van toezicht alle informatie te verstrekken die het college redelijkerwijs nodig heeft.50 Uit de toelichting op de vierde nota van wijziging blijkt dat deze informatieplicht niet zover gaat dat daarmee de geheimhoudingsplicht van advocaten kan worden doorbroken, omdat voor het college geen doorbreking van de (verleng-
de) geheimhoudingsplicht is opgenomen.51 Dit zou betekenen dat de deken die informatie die hij verplicht is te verstrekken aan het college van toezicht moet schonen van cliëntinformatie, maar niet van informatie over de advocaat zelf en de wijze waarop deze de normen naleeft. In het verlengde hiervan krijgt het college van toezicht inzage in alle gegevens die op het landelijk tableau worden geregistreerd, inclusief nog niet onherroepelijke tuchtrechtelijke uitspraken.52 Ook krijgt het college nietgeanonimiseerde afschriften van alle beslissingen van de raden en het hof van discipline.53
Tot slot Het wetsvoorstel Wet positie en toezicht advocatuur biedt ruimte om het aantal ‘pottenkijkers’ in de keuken van de advocaat uit te breiden. De regering heeft daarbij de oplossing gekozen om de tussen advocaat en cliënt geldende vertrouwelijkheid te beschermen door het creëren van een (groeiende) kring van zogeheten medegeheimhouders. Daarbij is echter verzuimd een wettelijke en adequate regeling van het verschoningsrecht op te nemen. Toezicht op advocaten is, zo leert de praktijk, in zijn algemeenheid noodzakelijk. Daar is weinig discussie over. Wel mag worden benadrukt dat het toezicht op advocaten niet alleen tot doel heeft de individuele rechtzoekende te verzekeren van kwalitatief behoorlijke rechtsbijstand maar ook het vertrouwen in de beroepsgroep te bevorderen. Een rechtzoekende dient ervan uit te kunnen gaan dat, wanneer hij zich tot een advocaat wendt, zijn belangen niet alleen op een deskundige, integere en partijdige wijze worden behartigd, maar ook dat wat hij met die advocaat deelt, vertrouwelijk blijft. Het zal blijvende waakzaamheid vergen om het beroepsgeheim niet louter ten behoeve van het toezicht opzij te laten zetten. Met het opdragen van het toezicht aan de lokale dekens en de aangepaste rol van het college van toezicht lijkt het gevaar voor het moment geweken. Het is afwachten of de door de regering gekozen oplossing door de rechtspraak bevestigd zal worden.
46. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik,
algemene raad voorgedragen door de
dingsplicht (art. 45b lid 3 tweede nota van
18, vierde nota van wijziging, p 16.
‘Punitieve sancties en EVRM-waarborgen’,
Minister van Veiligheid en Justitie (art. 36a
wijziging). Het college van toezicht had
52. Art. 8a lid 1 (voorstel).
in: AB Klassiek, zesde druk, Kluwer: Deven-
lid 2, voorstel).
daarmee inzage in de advocatendossiers.
53. Art. 50 sub e en art. 58 sub e (voorstel).
ter 2009, p. 121.
48. Een advocaat kon zich tegenover de
49. Art. 45i lid 1 (voorstel).
47. Dit zijn leden die worden benoemd bij
toezichthouders van het college van toe-
50. Art. 45i lid 2 (voorstel).
koninklijk besluit, op aanbeveling van de
zicht niet beroepen op zijn geheimhou-
51. Kamerstukken II 2013/14, 32 382, nr.
452
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
Praktijk
360
Onrechtmatig en onterecht binnentreden De onwenselijke gevolgen van het niet sanctioneren van lichtzinnig politieoptreden
Jaap Baar1
De politie mag zich steeds repressiever opstellen tegen vermeende verdachten. Een anonieme melding is tegenwoordig al voldoende om strafvorderlijk optreden te sanctioneren. Voor degenen die de harde lijn aanhangen, is de minder stricte sanctionering rond vormverzuimen een gunstige ontwikkeling. Voor onschuldige burgers is een onterechte binnentreding van een woning echter behoorlijk ingrijpend. Onuitgenodigd binnentreden door de politie op basis van onterechte verdenkingen vindt waarschijnlijk op grotere schaal dan louter incidenteel plaats. Harde cijfers zijn niet voorhanden dus zou onderzocht moeten worden of hier sprake is van een structureel probleem. Vooruitlopend hierop moet strakker de hand worden gehouden aan het begrip ‘redelijk vermoeden van schuld’ alsmede aan vormvoorschriften voorafgaand aan het zich toegang verschaffen van een verdacht pand.
D
e politieke roep om een harde en repressieve aanpak van criminaliteit is de laatste jaren sterker geworden. Opstelten en Teeven geven hieraan graag gehoor, gevoed door het ‘onderbuikgevoel’ vanuit de samenleving. Dit heeft tot gevolg dat er de afgelopen jaren talloze maatregelen zijn ingevoerd en wetsvoorstellen de revue zijn gepasseerd op het gebied van het strafrecht die de rechten van de verdachte beperken, de rechten van slachtoffers uitbreiden en leiden tot meer repressie (zie bijv.: Wetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging van 19 september 2013; Wetsvoorstel aanvulling spreekrecht slachtoffers en nabestaanden in het strafproces van 5 oktober 2013, Wetsvoorstel tot uitbreiding van de gronden van voorlopige hechtenis, Kamerstukken II 2011/12, 33 360, nr. 2). Maar behalve dat de politiek en daarmee de wetgever varen op de ‘tough on crime’ gedachte, werkt dit ook door in de rechtspraak. Dit is een onwenselijke ontwikkeling, waarop teruggekomen moet worden. In het navolgende wordt eerst uiteengezet waaruit deze ontwikkeling blijkt. Daarbij zal 1. in de eerste plaats ingegaan worden op de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de sanctionering van vormverzuimen en de kritiek daarop in de literatuur. Voorts wordt gekeken naar 2. de ontwikkeling, of beter gezegd inflatie, van het begrip ‘redelijk vermoeden van schuld’ in het kader van het binnentreden van woningen en 3. welke onwenselijke gevolgen dit heeft. Onder 4. wordt, aan de hand van de door de
Hoge Raad gehanteerde criteria voor het sanctioneren van vormverzuimen, uiteengezet hoe met dit probleem kan worden omgegaan. Met enkele concluderende opmerkingen in 5. wordt dit essay afgesloten.
1. Vormverzuimen De Hoge Raad heeft de leer rond het sanctioneren van vormverzuimen recent nog eens aangescherpt (HR 19 februari 2013, NJ 2013/308 m.nt. B.F. Keulen). Dat de roep vanuit de samenleving aan deze tendens debet is, is niet enkel een gevoelen onder strafrechtjuristen, maar wordt door ‘de Hoge Raad’ zelf, middels raadsheer Buruma, ook erkend. Buruma zegt in het Nederlands Juristenblad, waar hij op het eerder genoemde arrest en een ander arrest (HR 29 januari 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BY2814) van zijn Hoge Raad ingaat, namelijk dat de wetgever er niet op moet rekenen ‘dat de rechter een roofovervaller laat lopen omdat deze een paar jaar tevoren ten onrechte niet is uitgeschreven uit een register’ (Y. Buruma, NJB 2013/494, afl. 10, p. 595). Uit de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 19 februari 2013 volgt dat bewijsuitsluiting uitsluitend aan de orde kan komen, indien een belangrijk strafvorderlijk rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden
Auteur 1. Mr. J.L. Baar is advocaat te Den Haag (Hoogendam Advocaten)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
453
Praktijk
Daarmee lijkt het erop dat het niet volgen van de voorschriften door opsporingsdiensten in feite gerepareerd kan worden met het enkele argument dat het niet zo kan zijn dat iemand wegkomt met een bepaalde (ernstige) daad, enkel omdat het bewijs niet volgens de voorschriften verkregen is door de onrechtmatige bewijsgaring (r.o. 2.4.2. van de Hoge Raad). Als die aanzienlijke horde al is genomen, moet daarna nog bezien worden of er sprake is van concreet nadeel voor de verdachte, anders ligt bewijsuitsluiting niet in de rede. Voorkoming van ontdekking van het strafbare feit is daarbij geen rechtens te respecteren belang. Daarnaast moet de bewijsuitsluiting nog wel opwegen tegen de te verwachten negatieve effecten, waarbij volgens de Hoge Raad ook telkens de vraag rijst ‘of aldus niet op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegende belangen als de waarheidsvinding en de bestraffing van de dader van een – mogelijk zeer ernstig – strafbaar feit, alsmede (…) aan de rechten van slachtoffers of hun nabestaanden, mede gelet op uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen tot effectieve bestraffing’ (r.o. 2.4.5. en 2.4.6.). Er wordt dus niet slechts naar het verzuim an sich gekeken, maar het gevolg en de ernst van het feit waarvan iemand verdacht wordt, wegen mee bij de bepaling of er aan een vormverzuim gevolgen verbonden moeten worden. Daarmee lijkt het erop dat het niet volgen van de voorschriften door opsporingsdiensten in feite gerepareerd kan worden met het enkele argument dat het niet zo kan zijn dat iemand wegkomt met een bepaalde (ernstige) daad, enkel omdat het bewijs niet volgens de voorschriften verkregen is. Dit lijkt een emotionele redenering. Zie daarover ook het kritische commentaar van De Winter, op de blog van het NJB (R.E. de Winter, ‘heeft de Hoge Raad emoties?’, NJB Blog 22 mei 2013, via http://njb. nl/blog/import/heeft-de-hoge-raad-emoties.9998.lynkx). Criminelen verdienen straf en mogen die niet ontlopen omdat aan bepaalde formele vereisten niet is voldaan, is de hier door de Hoge Raad uitgedragen opvatting. Als iemand drugs in zijn woning heeft liggen, kan het toch niet zo zijn dat het feit dat er bij het binnentreden niet aan bepaalde voorwaarden is voldaan, er toe leidt dat hiervoor de ogen worden gesloten? Zo wordt vanuit het gevolg geredeneerd, de rechtmatigheid of juistheid van het binnentreden wordt niet an sich beoordeeld, maar in het licht van wat er binnen gevonden is. Voor de opsporing en voor de door Opstelten en Teeven gekoesterde lijn van het ‘hard aanpakken’ is dit een gunstige ontwikkeling. Maar er zijn ook zeker nadelen. De spelregels voor bewijsgaring zijn er immers niet voor niets, die zijn er op geënt fouten te voorkomen en ook te voorkomen dat onschuldigen ten onrechte in de molen van justitie terecht komen. Als binnentreden makkelijker is en de voorschriften daarvoor minder strikt, is de kans groter dat er bij de verkeerde naar binnen wordt gegaan.
454
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
2. ‘Redelijk vermoeden van schuld’ bij binnentreden Het niet sanctioneren van vormverzuimen, waardoor het onrechtmatig binnentreden achteraf alsnog wordt goedgekeurd, is namelijk niet het enige gevolg van de ingezette lijn, ook wordt minder snel geoordeeld dat er überhaupt van een vormverzuim sprake is. Dat wil zeggen dat in de rechtspraak, althans zo constateer ik, minder vaak en minder snel gezegd wordt dat niet binnengetreden had mogen worden. Niet alleen achteraf, maar ook vooraf wordt meer goed gevonden. Om een woning of ander pand te mogen betreden is het belangrijkste vereiste dat er sprake is van een ‘redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit’. Dit redelijke vermoeden moet het binnentreden rechtvaardigen. Zo kan het redelijke vermoeden dat er ergens een vuurwapen aanwezig is het binnentreden op grond van artikel 49 Wet Wapens en Munitie rechtvaardigen. Het redelijke vermoeden met betrekking tot de aanwezigheid van een hennepkwekerij rechtvaardigt het binnentreden op grond van artikel 9 Opiumwet. Waar bij vormverzuimen minder snel een gevolg aan het verzuim verbonden wordt, wordt bij binnentreden een redelijk vermoeden van schuld sneller aanwezig geacht, vooral als achteraf blijkt dat er ook daadwerkelijk bijvoorbeeld drugs of wapens in een woning gevonden zijn. Dat een anonieme melding grondslag voor strafvorderlijk optreden kan vormen, is al geruime tijd vaste jurisprudentie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat zelfs een enkele, voldoende concrete, anonieme tip voldoende redelijk vermoeden van schuld kan opleveren om binnentreden te rechtvaardigen (HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1367). Wel is het daarbij wenselijk dat de informatie uit die anonieme tip wordt bevestigd door objectieve omstandigheden (zie ook HR 13 juli 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM2490 en ECLI:NL:PHR:2010:BM2492). Deze objectieve omstandigheden hoeven niet op het strafbare feit te zien. Een bevestiging van een in de tip genoemde naam in combinatie met een bepaalde auto middels gegevens uit het GBA of de systemen van de RDW, kan voldoende zijn (Hof Amsterdam, 20 juli 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BR2570). Zo oordeelde de Hoge Raad dat een melding van de criminele inlichtingen eenheid, waarin was vervat: ‘[Verdachte] heeft een aantal vuurwapens in zijn woning op het adres A in [woonplaats]. De woning van [verdachte] is beveiligd door een cameraatje bij de voordeur.’, waarbij die inhoud enkel bevestiging vond in het gegeven dat verdachte inderdaad op genoemd adres woonde, voldoende was om tot binnentreden over te gaan. Dat bij die CIE-
Een inval van een arrestatie team van het Joint Hit Team van de Limburgse politie © Phil Nijhuis/ HH
informatie was aangegeven dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie niet kon worden gegeven, deed daar niet aan af (HR 5 maart 2013, NJ 2013, 307 met annotatie door J.M. Reijntjes). Onlangs deed de Hoge Raad een ingesteld cassatieberoep af op artikel 81 RO, hetgeen inhoudt dat het cassatieberoep zonder nadere motivering wordt verworpen (HR 1
Niet alleen achteraf, maar ook vooraf wordt meer goed gevonden oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:820). Uit de conclusie van de A-G bij dat arrest blijkt dat – kort gezegd– cassatie was ingesteld omdat puur en alleen op basis van een MMAmelding tot binnentreden werd overgegaan. De A-G concludeerde echter tot verwerping van het cassatiebe-
roep, nu het hof gemotiveerd uiteengezet had dat de melding dermate concreet en uitgebreid was, dat op basis van die enkele melding tot binnentreden overgegaan mocht worden (Parket bij de Hoge Raad 20 augustus 2013, ECLI:NL:PHR:2013:843). Ook uit een recent arrest van Hof ’s-Gravenhage, volgt dat een enkele anonieme melding voldoende is om een bedrijfspand binnen te treden. Opvallend daarbij is dat in die zaak uitgevoerde warmtemeting, geen bijzonderheden opleverde. Het hof overwoog evenwel dat de melding, waarin de naam van de verdachte was genoemd, alsmede dat het om een kwekerij met duizend planten ging en dat de kwekerij achter een afgesloten deur in hokken stond, voldoende specifiek was om binnentreden te rechtvaardigen. Dat de melding vier maanden oud was deed daaraan niet af (Hof ’s-Gravenhage 8 november 2013, niet gepubliceerd, rolnummer 22-005713-11). Uit de rechtspraak volgt dus dat slechts een enkele anonieme tip al voldoende redelijk vermoeden van schuld op kan leveren om binnentreden te rechtvaardigen. Deze melding hoeft niet eens meer in enige mate geverifieerd te worden. Ook de eis dat een anonieme melding voldoende geconcretiseerd moet zijn, lijkt aan degradatie onder-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
455
Praktijk
hevig. Zie bijvoorbeeld het arrest van Gerechtshof Arnhem van 4 maart 2011 waar de melding dat ‘[verdachte], een man van tussen de 20 en 25 jaar oud, in het bezit is van een vuurwapen dat hij thuis bij zijn moeder in Bilthoven zou bewaren. Hij zou van plan zijn om binnenkort “iets” met dit wapen te gaan doen’, voldoende werd geacht om een machtiging tot binnentreden af te geven (Hof Arnhem 4 maart 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BP6981). Ook uit die hier eerder genoemde uitspraken lijkt te volgen dat ‘voldoende concreet’ een rekbaar begrip is.
3. Onwenselijke gevolgen van ‘lichtzinnig binnentreden’ Het gegeven dat makkelijker kan worden binnengetreden kan tot gevolg hebben dat er vaker bij de verkeerde wordt binnengetreden. Die gevallen, waar niets strafbaars wordt aangetroffen, zien we in het strafrecht niet terug. Als het goed is wordt de eventuele schade van het binnentreden keurig vergoed, zodat we die gevallen vaak in het geheel niet terugzien. Toch levert een simpele zoekslag op ‘binnentreden’ op de site van de Nationale Ombudsman een groot aantal hits op, waarvan een deel gaat over het onterecht binnentreden. Zie bijvoorbeeld het rapport van 24 januari 2006 (De Nationale Ombudsman, 24 januari 2006, rapportnummer 2006/022). Daar werd binnengetreden naar aanleiding van een waargenomen hennepgeur, er werd geen kwekerij of hennep aangetroffen. Van belang hier is echter vooral dat de betrokkene aangeeft dat hij sinds dat de politie in zijn woning naar binnen is gegaan nog steeds wordt nageroepen en post toegestuurd krijgt op naam van ‘familie wietteler’ en soortgelijke benamingen. Ook van belang is een rapport van recentere datum, waar de Ombudsman de klacht ongegrond verklaart, omdat er van een redelijk vermoeden van schuld sprake was. Wel zegt de Ombudsman daarover:
De wijkagent vond het ook nog nodig deze vondst op twitter ruchtbaar te maken ‘Er was niemand thuis toen de politie besloot om binnen te treden. Toen verzoeker thuis kwam trof hij een verbroken voordeur aan en bleek dat zijn gas en elektriciteit was afgesloten. Het was eind november en het heeft enkele dagen geduurd voordat verzoeker weer was aangesloten. Tevens bleek dat er een slordig verslag van binnentreden was aangeleverd en heeft verzoeker lang moeten wachten op een nieuw slot van dezelfde kwaliteit. Bovendien is een feit van algemene bekendheid dat het een uitermate vervelende ervaring is dat er onbekenden in huis zijn geweest (…).’ De Ombudsman stelt voorts nog vast dat het optreden van de politie wel een grote impact heeft gehad en dat de waargenomen wietlucht en de warmtemeting een onvoldoende zekere methode vormen om tot een gegron-
456
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
de verdenking te komen. De ombudsman overweegt derhalve een onderzoek in bredere zin naar de criteria voor het binnentreden met het oog op ontmanteling van hennepplantages (De Nationale Ombudsman, 28 juni 2013, rapportnummer 2013/078, p. 6). Zo ook het rapport van de Ombudsman van 8 november 2013, waar de Ombudsman er wederom aan refereert te overwegen een breder onderzoek in te stellen. Ook hier was er van een verdenking wel sprake, nu er een – nota bene – betrouwbaar geachte RCIE-melding was, alsmede een warmtemeting waaruit een afwijkend beeld bleek. Ook hier weer werd geen hennepkwekerij aangetroffen. Alhoewel de ombudsman concludeert dat er behoorlijk en in overeenstemming met de wet- en regelgeving is opgetreden, is wel van belang dat ook uit dit rapport blijkt dat het binnentreden van een woning door de politie, door betrokkenen als zeer onprettig wordt ervaren. Vooral nu behalve de politie ook nog het energiebedrijf en een medewerker van de ruimingsdienst mee naar binnen gingen (De Nationale Ombudsman, 8 november 2013, rapportnummer 2013/166). Tijdens het schrijven van dit essay stuitte ik op internet nog op een artikel waar het ging om het binnentreden in een woning in Spijkenisse op grond van een anonieme melding. Deze inval was tot in België nieuws, omdat er in de woning niet een hennepkwekerij, maar een SM-kamer werd aangetroffen (op diverse plekken op internet te vinden, zoek op: wietkwekerij blijkt smkamer). De wijkagent vond het ook nog nodig deze vondst op twitter ruchtbaar te maken. De anonieme melding was overigens enkel gebaseerd op het gegeven dat de ramen geblindeerd waren, hetgeen vaak zou duiden op de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Dit is mijns inziens een evident voorbeeld waarom het, in discussies over maatregelen die inbreuken maken op de privacy, veelgehoorde ‘als je niets te verbergen hebt, heb je ook niets te vrezen’-argument, niet opgaat. Men kan immers ook volstrekt legale activiteiten ondernemen of goederen in huis hebben, waarvan men liever niet heeft dat de buren, de politie en alle twitter-volgers en ‘re-tweeters’ van de wijkagent, daar weet van hebben. Zoals gezegd overweegt de Ombudsman een breder onderzoek in te stellen naar het onterecht binnentreden bij een verdenking van de aanwezigheid van hennepkwekerijen. Het is thans nog niet bekend of en wanneer een dergelijk onderzoek ingesteld wordt. Navraag leert dat men over cijfers met betrekking tot hoe vaak het onterecht binnentreden voorkomt ook bij de Ombudsman (nog) niet beschikt. Ook bij de politie Haaglanden geeft men op mijn verzoek te kennen dat er geen cijfers worden bijgehouden die specifiek zien op binnentreden dat achteraf onterecht is gebleken. De enige cijfers waaruit iets af te leiden zou zijn, zijn de cijfers van de verzekeraar van de politie waar het gaat om de schadeclaims. De medewerker van de politie met wie ik contact had deelde mij echter mede dat er onderzoek op dossierniveau plaats zou dienen te vinden om deze cijfers uit te splitsen naar claims die zien op het onterecht binnentreden. Concrete cijfers zijn er dus, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet. Wel durf ik te stellen dat het hier niet om enkele incidenten gaat. Uit de informatie die ik van de politie kreeg blijkt wel dat claims in verband met binnen-
treden in ieder geval regelmatig voorkomen. Ook het gegeven dat de Ombudsman een breder onderzoek overweegt duidt er mijns inziens op dat het hier om een probleem van structurele aard gaat. Dat de gevolgen van het binnentreden niet prettig zijn, moge duidelijk zijn. Het kan voor betrokkenen op zijn zachtst gezegd als zeer vervelend worden ervaren als er plotseling meerdere politiemensen binnen staan die door je hele huis heen banjeren. Het is frappant dat dit al mogelijk is op basis van een enkele anonieme melding. Wil je de buurman pesten? Bel misdaad anoniem, noem naam en adres en zeg dat er in de kamer achter een hennepkwekerij met 125 planten is, of zeg dat de buurman over een 9 millimeter vuurwapen beschikt, en de melding is voldoende specifiek om tot binnentreden over te gaan. Het is een anonieme melding, dus je krijgt er zelf geen last mee. Het is dan ook opvallend dat de ombudsman in 2008 nog concludeert dat een enkele anonieme melding niet voldoende is om binnen te treden en dat opsporingsdiensten nader onderzoek moeten doen om een melding te bevestigen. Over de anonieme melding zegt de ombudsman: ‘Deze enkele melding vormt op zichzelf een te zwakke indicatie, omdat de betrouwbaarheid daarvan niet kan worden gecontroleerd.’ (De Nationale Ombudsman, 10 november 2008, rapportnummer 2008/261).
4. Structureel probleem Waar de ombudsman in 2008 een enkele anonieme melding nog een te zwakke indicatie vindt om binnentreden te rechtvaardigen, blijkt uit de hiergenoemde jurisprudentie dat daar thans in de rechtspraktijk anders over gedacht wordt. De Hoge Raad heeft in het Hulpofficier-arrest (HR 19 februari 2013, NJ 2013/308 m.nt. B.F. Keulen) de vereisten voor het sanctioneren van vormverzuimen aangescherpt. Wel merkt de Hoge Raad op dat bewijsuitsluiting in uitzonderlijke gevallen toch toegepast kan worden, indien uit objectieve gegevens blijkt dat het vormverzuim ‘zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich (…) onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen’ (r.o. 2.4.6). Het zogenaamde structureel probleem-criterium. Bij binnentreden op basis van een enkele anonieme melding gaat het strikt genomen niet om een vormverzuim. ‘Redelijk vermoeden van schuld’ is immers een rekbaar begrip en door een enkele anonieme melding voldoende te achten om tot binnentredenover te gaan, is dit begrip weliswaar behoorlijk opgerekt, maar van een onrechtmatigheid is daarmee juist geen sprake. Wel is het zo dat, zoals uit het hier beschrevene moge blijken, dit lichtzinnige optreden aanzienlijke nadelige gevolgen heeft. Ik meen dan ook dat sprake is van een structureel probleem, waar het gaat om het onterecht binnentreden van panden. Uit het Hulpofficier-arrest volgt dat de Hoge Raad erkent dat een structureel probleem kan worden aangepakt door de normerende werking die bewijsuitsluiting op de praktijk van opsporing en vervolging kan hebben.
Het is dan ook zaak dat het begrip ‘redelijk vermoeden van schuld’ weer wordt ingesnoerd en dat rechters minder snel dan nu het geval is het binnentreden goedkeuren. De eerder genoemde opmerking van de Ombudsman in een rapport uit 2008 dat een enkele melding een te zwakke indicatie vormt omdat de betrouwbaarheid daarvan niet kan worden gecontroleerd, is daarbij een goed uitgangspunt. Steeds mag van politie en justitie verlangd worden dat er meer feiten en omstandigheden
Wil je de buurman pesten? Bel misdaad anoniem, noem naam en adres en zeg dat er in de kamer achter een hennepkwekerij met 125 planten is verzameld en onderzocht worden om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. Indien dit niet gebeurt, dient het binnentreden onrechtmatig geacht te worden en dient bewijsuitsluiting te volgen.
5. Conclusie Dat het niet te verkopen is dat een overvaller vrijkomt omdat jaren eerder zijn gegevens niet uit een database zijn verwijderd, is een verdedigbaar standpunt. Dit is echter een extreem voorbeeld. De vraag is of we niet doorgeslagen zijn in de drang naar repressie en of we daarbij niet de spelregels teveel en te vaak opzij zetten of oprekken. Zoals beschreven heeft dit namelijk niet enkel tot gevolg dat criminelen minder vaak vrijuit gaan op vormfouten, maar ook dat onschuldige burgers vaker met – vergaande – strafvorderlijke dwangmiddelen geconfronteerd worden, met alle negatieve gevolgen van dien. Aan begrippen als ‘redelijk vermoeden van schuld’ en aan vormvoorschriften moet strakker de hand gehouden worden. Dergelijke begrippen moeten niet te ver opgerekt worden en aan schending van vormvoorschriften moet niet te makkelijk voorbij gegaan worden. Dat dit ertoe leidt dat er af een toe een crimineel zijn straf ontloopt, weegt bij lange na niet op tegen het nadeel dat anders veroorzaakt wordt. Bovendien, indien politie en justitie zich aan de gestelde voorschriften houden en gedegen onderzoek doen om tot een voldoende vermoeden van schuld te komen, hoeven zaken niet stuk te lopen. De drang om de voorschriften op te volgen, of gedegen onderzoek te doen voordat tot een instap wordt besloten, zal echter ver te zoeken zijn als onregelmatigheden, of slordig of te lichtzinnig optreden, niet worden bestraft.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
457
361
Focus
Mediation in het openbaar bestuur en bestuursrecht Aik Kramer1 In het openbaar bestuur en het bestuursrecht wordt tegenwoordig op verschillende manieren mediation toegepast. Dit roept de vraag op hoe deze mediationtrajecten zich verhouden tot de bestaande processen voor (politieke) besluitvorming en ook tot juridische procedures. Aan de hand van een overzicht van verschillende mediation-toepassingen laat dit artikel zien wanneer een mediator kan worden ingezet en welke rol het betrokken bestuursorgaan in de mediation speelt. De stelling is dat er een belangrijk verschil is tussen bemiddelend bestuur (waarbij de overheid beslissingsbevoegd is en in dat kader zelf bemiddelt tussen partijen of een externe mediator inzet) en onderhandelend bestuur (waarbij de overheid zelf partij in het conflict is en op gelijke voet met andere partijen aan een mediation deelneemt).
Inleiding: conflicthantering in het publieke domein Mediation – de inzet van een onafhankelijke en neutrale bemiddelaar – speelt een steeds belangrijkere rol in het Nederlandse openbaar bestuur. Daar komt men mediation in verschillende verschijningsvormen tegen: mediation tussen overheid en burger (al dan niet op verwijzing van de rechter), bemiddelend bestuur, buurtbemiddeling, beleidsbemiddeling. Het uitgangspunt is dat de inzet van mediation onnodige juridische procedures kan voorkomen en kan helpen in de totstandkoming van duurzame en effectieve oplossingen voor bestuurlijke kwesties. Maar hoe kan mediation precies aan de dagelijkse praktijk van openbaar bestuur en het bestuursrecht worden gekoppeld? Waar liggen de kansen voor bestuursorganen en burgers? Wat zijn de valkuilen? Het doel van dit artikel is om een overzicht te geven van de verschillende toepassingen van mediation en om te laten zien hoe mediation aansluit op bestaande bestuurlijke besluitvorming en bestuursrechtelijke proce-
dures. De opkomst van mediation is een belangrijke ontwikkeling in het Nederlandse openbaar bestuur, omdat het gaat over de manier waarop wordt omgegaan met conflicten in het publieke domein. In Nederland zijn we gewend om naar de overheid te kijken voor het oplossen van maatschappelijke kwesties. Maar naarmate de maatschappij complexer wordt, is het maar de vraag of de overheid al die conflicten wel kan en moet oplossen. Vandaar dat er de laatste jaren steeds meer aandacht komt voor de ‘eigen verantwoordelijkheid’ van burgers en bedrijven en voor participatie van belanghebbenden in de totstandkoming van beleid en besluiten. Het vertrouwen in de overheid is op een dieptepunt en om dat vertrouwen te herstellen moeten er nieuwe bruggen worden geslagen. Onder andere door structureel mediation in te zetten. Zowel in individuele kwesties als in brede maatschappelijke discussies wordt van mediation gebruik gemaakt. Mediation wordt toegepast bij conflicten tussen burgers of maatschappelijke organisaties, maar ook in conflicten tussen overheden en burgers of maatschappe-
De behoefte aan dit soort processen wordt steeds groter omdat het openbaar bestuur wordt geconfronteerd met een steeds complexer wordende samenleving, met mondige burgers en machtige bedrijven – en met de realiteit dat de overheid in veel bestuurlijke kwesties slechts beperkte regiekracht heeft 458
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
lijke organisaties. Het gaat hier om een ontwikkeling waarin in aanvulling en aansluiting op formele bestuurlijke en juridische procedures er informele processen zijn ontstaan die gericht zijn op conflicthantering en praktische oplossingen. De behoefte aan dit soort processen wordt steeds groter omdat het openbaar bestuur wordt geconfronteerd met een steeds complexer wordende samenleving, met mondige burgers en machtige bedrijven – en met de realiteit dat de overheid in veel bestuurlijke kwesties slechts beperkte regiekracht heeft. Wij constateren dat mediation grote praktische waarde heeft. Wil de inzet van mediation echter echt effect hebben dan zal dit instrument wel op de juiste manier aan bestaande procedures moeten zijn gekoppeld.
Mediation-toepassingen We komen vandaag de dag op alle gebieden van het openbaar bestuur mediation tegen: in het omgevingsrecht, milieurecht, sociaal zekerheidsrecht, maatschappelijk welzijn, economie, enz. Daarnaast komen we mediation op verschillende niveaus tegen, bij gemeenten, provincies, het Rijk en in de rechtspraak. Ook komen we mediation tegen in verschillende fases van bestuurlijke besluitvorming en van juridische procedures. Uit een onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Nederlands Mediation Instituut en de Vereniging Gemeenten Mediation blijkt dat een meerderheid van Nederlandse gemeenten inmiddels met mediation bekend is. Mediation wordt voornamelijk ingezet in conflicten tussen overheid en burger (Slooijer, 2013). Politiek Den Haag heeft zelfs een Mediationwet in de maak, waarmee ook de toepassing in het bestuursrecht moet worden bevorderd. Hieronder staan een aantal mediation-verschijningsvormen in relatie tot het systeem van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), waarin het verloop van bestuurlijke besluitvorming en bestuursrechtelijke procedures staat geregeld. We maken hierbij een expliciet onderscheid tussen bemiddelend bestuur (situaties waarin het bestuur beslissingsbevoegd is) en onderhandelend bestuur (situaties waarin het bestuur partij in het conflict is en op min of meer gelijke voet met de andere partijen staat). Om iets te kunnen zeggen over de toepassing van mediation in een specifieke kwestie, moet namelijk helder zijn ‘welke pet de overheid op heeft’. Mediation-toepassingen in het openbaar bestuur en bestuursrecht: 1) de informele aanpak door overheden; 2) mediation vóór het primaire besluit (bemiddelend bestuur); 3) mediation vóór de beslissing op bezwaar (bemiddeld bestuur); 4) mediation vóór de aanvang van een beroepsprocedure (onderhandelend bestuur); 5) de nieuwe zaaksbehandeling en mediation op verwijzing van de bestuursrechter (onderhandelend bestuur); 6) beleidsbemiddeling. Het doel van dit overzicht is te laten zien dat mediation in vergelijking met bestaande bestuurlijke- en bestuursrechtelijke procedures informeel is, maar zeker niet vrijblijvend. Wil mediation effect hebben, dan moe-
Mediation is in vergelijking met bestaande bestuurlijke- en bestuursrechtelijke procedures informeel, maar zeker niet vrijblijvend ten de resultaten van een mediationtraject (bijvoorbeeld een vaststellingsovereenkomst of een convenant) wel meegenomen worden in de besluitvorming van het bestuursorgaan of in de rechterlijke uitspraak. Er moet bij de toepassing rekening gehouden worden met wetgeving en bestuurlijke (voor)procedures. NB: In dit artikel wordt de toepassing van mediation in situaties waar de overheid als private partij optreedt (bijvoorbeeld in een civiele procedure) buiten beschouwing gelaten. 1. De informele aanpak door overheden De eerste verschijningsvorm van mediation die we bespreken betreft de toepassing van mediationvaardigheden door overheden zelf. Meer dan tien jaar geleden is de provincie Overijssel het project Mediation gestart. Deze nieuwe aanpak bestaat eruit dat direct na ontvangst van een zienswijze, bezwaar of klacht van een burger de provincie contact met de burger legt. De betrokken ambtenaar neemt, zonder uitgebreide bestudering van het dossier, telefonisch contact op met de bezwaarmaker met het doel samen te zoeken naar de beste aanpak van het probleem. Op grond van indicatoren en contra-indicatoren wordt bepaald of de beste aanpak in een concreet geval een mediationtraject is, of toch het formele traject van een bezwaar- en/of beroepsprocedure (De Koning en Brouwer, 2011). De resultaten van deze nieuwe aanpak zijn positief: de behandeltermijnen zijn teruggedrongen, veel juridische procedures worden ingetrokken en de klanttevredenheid is groter. De methode Overijssel is dan ook een voorbeeld voor andere overheden geworden. Sindsdien hebben vele bestuursorganen deze aanpak overgenomen of hebben ze een eigen variant op het model ontwikkeld. Het Ministerie van BZK heeft in 2008 onder de noemer ‘Prettig contact met de overheid’ een breed pionierstraject opgezet waarbij de informele aanpak werd geïntroduceerd bij tientallen overheidsorganisaties in zestien verschillende overheidsdomeinen, zoals de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), de Wet Werk en Bijstand (WWB), handhaving, ruimtelijke ordening, vergunningen, welzijn en subsidies. De betrokken burgers zijn over het algemeen tevreden over deze pilots en geven aan dat door de informele behandelingen hun vertrouwen in de overheid is toegenomen. Ook de betrokken ambtenaren zijn tevreden over de informele aanpak en geven aan deze werkwijze te willen voortzetten (Van der Velden, Koetsenruijter en Euwema, 2010).
Auteur 1. Mr. A.M. Kramer is adviseur en mediator bij AT Osborne. Met dank aan Frank Mulder voor zijn bijdrage.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
459
Focus
Op de rand © Marie Bertrand/Corbis
De informele aanpak en inzet van mediationvaardigheden richten zich op de rol en houding van overheden ten opzichte van burgers. De verankering van de informele aanpak is dan ook vooral een kwestie van inbedding in overheidsorganisaties. Het succes van de informele aanpak is afhankelijk van de manier waarop een overheidsorganisatie hieraan structuur geeft en in de training van het overheidspersoneel die de vaardigheden toepast. Het draait immers niet alleen om het toepassen van vaardigheden maar ook om een cultuuromslag in de manier waarop overheden zoals gemeenten omgaan met burgers. Burgers worden nu niet meer enkel gewezen op de rechtsmiddelen die tegen overheidsbesluiten openstaan maar zij worden actief benaderd en gevraagd naar hun belangen, wensen en behoeften. 2. Mediation vóór het primaire besluit (bemiddelend bestuur) De tweede toepassing is de inzet van een onafhankelijke en neutrale mediator vóórdat het bestuursorgaan een primaire beslissing heeft genomen. Voor bepaalde type besluiten zoals een negatieve beschikking of een besluit dat tot stand komt door middel van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is dit de fase van de zienswijze. Het
460
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
bestuursorgaan heeft beslissingsbevoegdheid in een bepaalde kwestie en moet allereerst een zorgvuldige belangenafweging maken om tot die beslissing te komen. Het bestuur heeft de optie om zelf te bemiddelen of in plaats daarvan een externe mediator in te zetten. De toepassing van mediation ligt hier dan ook in het verlengde van de belangenafweging. De inzet van mediation stelt belanghebbenden in staat om zelf een oplossing voor een kwestie te zoeken, voordat het bestuursorgaan een beslissing over de kwestie neemt. Dit wordt ook wel bemiddelend bestuur genoemd (Tolsma, 2008). De mediator fungeert hier dan ook min of meer als een verlengstuk van het bestuur. Het voorgaande betekent dat een bestuursorgaan een mediationtraject op gang brengt vóórdat er een primair besluit wordt genomen. Hiermee anticipeert het bestuursorgaan op een mogelijk conflict of geschil dat kan ontstaan door het nemen van de beslissing. Dit is te typeren als een proactieve toepassing van mediation. Denk bijvoorbeeld aan een beslissing over het wel of niet verlenen van een bouwvergunning voor het bouwen van een garage. Wanneer de gemeente aanleiding heeft om aan te nemen dat de buren van de aanvrager bezwaar zullen gaan maken – bijvoorbeeld omdat de aanvrager dit al bij de gemeente heeft aangekondigd – dan kan de
Als het betrokken bestuursorgaan een mediationtraject voorstelt, moet zij zich wel aan het resultaat kunnen en willen committeren gemeente voorstellen eerst een mediation tussen de partijen te laten plaatsvinden vóórdat zij een beslissing neemt over het verlenen van de vergunning. In theorie zou het bestuursorgaan in de persoon van de bestuurder of de betrokken ambtenaar zelf kunnen gaan bemiddelen, maar omwille van de kwaliteit van interventie en de duidelijkheid over de rol van het bestuur ligt hier de inzet van een onafhankelijke professional voor de hand. De keuze om zelf bemiddelend op te treden of om dit uit te besteden aan een onafhankelijke mediator ligt echter niet alleen bij het bestuursorgaan. Aangezien het gaat om een vrijwillig traject, zullen alle partijen zelf moeten aangeven of zij in dit stadium openstaan voor een bemiddelingspoging. Zij kunnen immers aanspraak maken op rechtsbescherming en zouden eerst een besluit van het bestuursorgaan kunnen vragen. Een ander belangrijk aspect van de deze toepassing van mediation is dat het resultaat van de mediation ook daadwerkelijk wordt meegenomen in de belangenafweging voorafgaand aan het primaire besluit. Als het betrokken bestuursorgaan een mediationtraject voorstelt, moet zij zich wel aan het resultaat kunnen en willen committeren. Aangezien het initiatief hier bij het bestuursorgaan ligt, zal voor deze toepassing dit commitment veelal aanwezig zijn. Wel zal een voorbehoud moeten worden gemaakt ter zake van de publiekrechtelijke bevoegdheid en eventuele bezwaren van derde-belanghebbenden. In het voorbeeld van de bouwvergunning gaat het om een kleine groep van belanghebbenden. Mediation wordt echter ook toegepast wanneer er een grotere groep van belanghebbenden is en het besluit van het bestuursorgaan van meer algemene strekking is, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de besteding van publieke gelden. Denk aan een college van een gemeente die een bezuinigingsopdracht heeft ten aanzien van subsidies voor sportclubs. Als de gemeente verwacht dat er een ingewikkelde bezwaar- en beroepsprocedure kan ontstaan, dan kan de gemeente hierop anticiperen door voor te stellen dat de betrokken sportclubs eerst onder leiding van een mediator met elkaar om de tafel gaan zitten om te kijken hoe zij in de toekomst kunnen samenwerken en de pijn van de bezuinigingen kunnen verdelen. 3. Mediation vóór de beslissing op bezwaar (bemiddelend bestuur) Een volgende toepassing van mediation is het starten van een mediationtraject wanneer een of meerdere belanghebbenden zijn opgekomen tegen een primair besluit, bijvoorbeeld door een bezwaarschrift in te dienen. Deze toepassing van mediation betekent dat het betrokken bestuursorgaan het (formele) traject van bezwaarschrift-afhandeling opschort en de burger(s) eerst uitnodigt voor een mediation. Alle opmerkingen die gemaakt zijn over mediation vóór het primaire besluit gelden ook voor mediation vóór de beslissing op bezwaar. Het verschil met toepassing van mediation vóór het pri-
maire besluit is dat er in dit geval al wél een beslissing van het bestuursorgaan ligt. Het kan zijn dat door de indiening van een bezwaarschrift pas duidelijk is geworden dat er überhaupt bezwaarmakers zijn. Het kan echter ook zo zijn dat derde-belanghebbenden het niet eens zijn met de primaire beslissing van het bestuursorgaan. Formeel gesproken kan het bestuursorgaan de beslissing nog repareren en een mediationtraject kan onderdeel zijn van de (volledige) heroverweging van het besluit. Een eventuele bezwaarschriftencommissie kan hierbij een adviserende rol spelen. Toepassing van mediation ligt voor de hand als blijkt dat de bezwaren van belanghebbenden zich niet enkel op juridische aspecten richten maar ook blijk geven van een onderliggend conflict. De voorbeelden van burgers die door middel van bestuursrechtelijke procedures een conflict uitvechten zijn legio. Denk bijvoorbeeld aan buren die jaren procederen over een schutting die vijf centimeter moet worden verplaatst, of bedrijven die twisten over schaarse vergunningen en elkaar bevechten met handhavingsverzoeken. Het doel van de mediation is dan om vóór de bestuurlijke heroverweging te verkennen of bezwaren kunnen worden weggenomen of dat oplossingen voor het onderliggende conflict kunnen worden bedacht. Om de schijn van partijdigheid tegen te gaan en om ervoor te zorgen dat het bestuursorgaan zich op de inhoudelijke bestuurlijke afweging kan blijven richten, ligt het hier voor de hand dat het bestuursorgaan voorstelt de mediation te laten begeleiden door een externe, onafhankelijke mediator. Mediation ligt hier ook in het verlengde van bemiddelend bestuur en wordt als het ware onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit in kwestie. Het is juist de nadruk die op belangen worden gelegd, waardoor mediation goed aansluit bij de praktijk van bestuurlijke besluitvorming (zie ook Masselink, 2013). 4. Mediation vóór de aanvang van een beroepsprocedure (onderhandelend bestuur) De volgende toepassingen verschillen wezenlijk van die hiervoor omdat het betrokken bestuursorgaan inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen. De overheid is nog steeds beslissingsbevoegd en kan in principe altijd een nieuwe beslissing nemen. Echter, er kunnen indicaties zijn dat er een beroepsprocedure geïnitieerd zal worden door een van de belanghebbenden of door het bestuursorgaan zelf. Dit vooruitzicht van een juridische procedure kan aanleiding zijn om een mediator in te schakelen vóórdat het tot een beroepsprocedure komt. Het doel van de mediation is dan te voorkomen dat er een (onnodige) juridische procedure gevoerd gaat worden. In deze situatie dreigt het bestuursorgaan in een juridische procedure te worden betrokken. Deze toepassing van mediation kenmerkt zich erdoor dat de overheid partij is geworden in een bepaalde kwestie. Hierdoor wordt het voor het bestuursorgaan onmogelijk om zelf nog te bemid-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
461
Focus
delen. De toepassing van mediation ligt vanaf deze fase dan ook niet in het verlengde van bemiddelend bestuur, maar juist in het verlengde van onderhandelend bestuur. Bij toepassing van mediation vóór de aanvang van een (beroeps)procedure proberen de partijen een oplossing te vinden waarbij de beslissing op bezwaar in stand blijft maar waarbij men tracht te voorkomen dat er een juridisch traject wordt gestart door een van de belanghebbenden. Hierbij is het belangrijk op te merken dat mediation en een juridische procedure elkaar niet per se uitsluiten. Het is mogelijk dat er behoefte is aan een juridische procedure om bepaalde rechtsvragen te beantwoorden én behoefte aan een mediationtraject om in aanvulling daarop afspraken te maken waar de belangen van betrokkenen en hun toekomstige relatie centraal staan. 5. De nieuwe zaakbehandeling en mediation op verwijzing van de bestuursrechter (onderhandelend bestuur) Sinds eind 2011 passen alle bestuursrechters ‘de nieuwe zaakbehandeling’ toe. Hiermee is een thans bestaande praktijk officieel geworden. De nieuwe zaaksbehandeling, die wordt gekenmerkt door een actieve rol van de bestuursrechter, is gericht op (finale) conflictbeslechting. Hiermee komt de rechtspraak tegemoet aan kritiek vanuit de samenleving dat beroepsprocedures te lang duurden en dat met een juridische uitspraak een onderliggend conflict vaak nog niet is opgelost. De nieuwe zaaksbehandeling houdt in dat de bestuursrechter zoveel mogelijk tot een definitieve oplossing van het geschil tracht te komen. Tijdens de zitting kijkt de rechter niet alleen naar het juridische geschil maar ook naar een mogelijk onderliggend conflict. Hier past de bestuursrechter mediationvaardigheden toe (zie www.rechtspraak.nl). Daarnaast kan de rechter de partijen infomeren over hun (proces)positie en met hen afspraken maken over het vervolg van de procedure
De toepassing van mediation ligt vanaf deze fase dan ook niet in het verlengde van bemiddelend bestuur, maar juist in het verlengde van onderhandelend bestuur en bewijslevering. Ook kan de rechter tijdens de zitting verkennen wat de mogelijkheden zijn voor mediation en eventueel de procedure hiervoor opschorten. Hiervoor is niet alleen een actieve houding van de bestuursrechter nodig. Ook de betrokken partijen dienen een actieve houding te hebben. De gemachtigde van het bestuursorgaan moet een mandaat hebben om eventuele afspraken te maken. Hiervoor is het dikwijls nodig om in de aanloop naar de zitting al na te denken over de ruimte die het bestuursorgaan heeft voor onderhandeling en alternatieve oplossingen. Juist omdat de bestuursrechter ook instrumenten heeft voor finale geschilbeslechting – zoals de
462
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
bestuurlijke lus, het zelf in de zaak voorzien, of het vernietigen van een besluit met instandhouding van de rechtsgevolgen – geeft de nieuwe zaaksbehandeling de mogelijkheid om lange juridische procedures te voorkomen en ‘rechtspraak op maat’ aan partijen te bieden. Mediation op verwijzing van de bestuursrechter De bestuursrechter kan de partijen (waaronder het bestuursorgaan) naar een mediator verwijzen. Dit kan voor beide partijen voordelen hebben. De bestuursrechter toetst immers alleen de rechtmatigheid van een besluit. In het kader van een mediationtraject kan worden gekeken naar praktische (buiten-juridische) oplossingen. De bestuursrechter kan hiervoor de procedure in z’n geheel stopzetten of het mediation-traject parallel laten lopen aan de juridische procedure, bijvoorbeeld door een tussenvonnis te geven over een bepaald (juridisch) onderdeel van het geschil. De verwijzing naar een mediator is alleen mogelijk indien beide partijen zich daarin kunnen vinden. Mediation kan niet door de rechter afgedwongen worden. Ook de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State verwijst tegenwoordig op deze manier naar mediation. Het kenmerkende aan deze toepassing van mediation is dat de overheid nu partij is geworden (zij is immers een van de partijen in de procedure). Wanneer mediation in deze fase wordt toegepast, dan kan er geen sprake zijn van bemiddelend bestuur, alleen van onderhandelend bestuur. Het betrokken overheidsorgaan staat op min of meer gelijke voet met de andere partij(en) en wordt door de mediator ook als zodanig behandeld (zie ook Allewijn, 2011). 6. Beleidsbemiddeling De laatste toepassing van mediation richt zich op complexe bestuurlijke kwesties en situaties waarin er geen overeenstemming is over wat de rol van de overheid is en hoe een bepaald probleem moet worden aangepakt. Bij beleidsbemiddeling wordt een onafhankelijke mediator (de beleidsbemiddelaar) ingeschakeld om een bredere maatschappelijke of bestuurlijke kwestie te helpen oplossen, omdat bestaande procedures voor besluitvorming en rechtsbescherming ontoereikend zijn om het probleem aan te pakken. De beleidsbemiddelaar richt zich op de coördinatieproblemen en impasses die de totstandkoming van goed beleid en goede besluiten in de weg staan. Een benadering waar verschillende belangen en onderwerpen kunnen worden geadresseerd, kan tot nieuwe oplossingen leiden omdat er verschillende dingen kunnen worden uitgeruild. Maar een dergelijke aanpak kan ook leiden tot juridische complexiteiten. Er kunnen bijvoorbeeld meerdere bestuursorganen bij een kwestie betrokken zijn, die weer gebonden zijn aan verschillende wettelijke regelingen. Hoe breng je al die belangen bij elkaar, vooral wanneer er al een conflict is ontstaan en de partijen tegenstrijdige posities hebben ingenomen? Het verschil met de andere mediation-toepassingen is dat beleidsbemiddeling zich richt op bredere bestuurskwesties die zich kenmerken door 1. meerdere belangengroepen, 2. grote complexiteit van de kwestie en 3. een beperkte regiekracht van de betrokken overheden. De beperkte regiekracht van de betrokken overheden is een gegeven en het bestuursorgaan staat daarmee op gelijke voet met de andere partij(en). In de Engelse literatuur
over dit onderwerp worden dit soort kwesties ‘wicked problems’ genoemd, hetgeen zich laat vertalen als ongestructureerde problemen. Bij ongestructureerde problemen schieten bestaande methoden van conflicthantering – zoals politieke besluitvorming of juridische procedures – tekort. Het is dan onduidelijk wat de oplossing voor een bepaalde kwestie is, maar onduidelijk is ook hoe de kwestie aangepakt moet worden. Beleidsbemiddeling onderscheidt zich van de andere mediation-toepassingen uit dit artikel doordat het zich richt op meer algemene kwesties zoals bijvoorbeeld de totstandkoming van regelgeving, beleidsontwikkeling en grote bestuurlijke operaties zoals bij gebiedsontwikkeling of het inrichten van sociale voorzieningen en het bevorderen van maatschappelijke participatie. Vanwege deze brede context kan een beleidsbemiddelaar sommige mediation-principes niet direct realiseren: vertrouwelijkheid moet worden vervangen door afspraken over communicatie met de achterban en de pers, het proces moet ruimte geven voor een uitgebreid proces van groeps-besluitvorming. Wil het traject succes hebben, dan is net als bij de andere mediation-toepassingen commitment van het bevoegde bestuursorgaan nodig. Een manier om dit te doen is door het bevoegde bestuursorgaan voorafgaand aan het traject bestuurlijke kaders te laten stellen. Kaderstelling staat op het eerste gezicht haaks op het doel van mediation; hoe kun je partijen zelf verantwoordelijk maken voor de oplossing van hun probleem als je ze daarin van tevoren beperkingen oplegt? Wordt het hele traject daarmee geen wassen neus? Deze vraag is terecht: als het bevoegde bestuur de speelruimte voor de andere partijen te zeer beperkt, dan kunnen de partijen niet meer autonoom deelnemen aan het proces. Maar de bestuurlijke kaderstelling is dan ook niet bedoeld om de burgers te beperken in hun onderhandelingsvrijheid maar juist om het bestuursorgaan te dwingen om het resultaat van de bemiddeling over te nemen in de uiteindelijke (beleids)beslissing. Hierbij geldt dat hoe specifieker de kaders, des te meer duidelijkheid de partijen hebben over het bestuurlijk commitment. Juist door te differentiëren op verschillende (deel)onderwerpen kan het bestuur zich committeren aan het traject en tegelijk bepaalde algemene belangen veiligstellen (Laws, Van der Heijden, Wagenaar, Kramer en Hoogendoorn, 2012).
Conclusie Mediation wordt toegepast in situaties waarin burgers en/ of maatschappelijke organisaties tegenover elkaar staan en de overheid een bemiddelende rol heeft, of in situaties waarin overheid en burger tegenover elkaar zijn komen te staan. De overheid kan zelf mediationvaardigheden toepassen (informele aanpak) of een professionele mediator inschakelen. Ook de bestuursrechter hanteert zelf mediationvaardigheden of kan naar een professionele mediator verwijzen. Tot slot dient de beleidsbemiddeling te worden onderscheiden, die wordt toegepast om bredere maatschappelijke of bestuurlijke kwesties te helpen oplossen, waarbij bestaande procedures voor besluitvorming en rechtsbescherming ontoereikend zijn om het probleem aan te pakken. Het is voor bestuursorganen en burgers belangrijk te weten wanneer mediation een optie is en ook in hoeverre al dan niet tegelijkertijd een formeel traject nodig is, bij-
voorbeeld met betrekking tot de beantwoording van rechtsvragen. Zoals de verschillende mediation-toepassingen in dit artikel laten zien, kan mediation een hulpmiddel in de totstandkoming van een zorgvuldige belangenafweging en besluitvorming zijn. Met de toepassing van mediation kunnen onnodige juridische procedures worden voorkomen en kunnen oplossingen voor complexe
De beleidsbemiddelaar richt zich op de coördinatie problemen en impasses die de totstandkoming van goed beleid en goede besluiten in de weg staan bestuurlijke kwesties worden gevonden. Aandachtspunten bij de toepassing van mediation zijn de precieze rol van de overheid in een traject en de vraag welke onderhandelingsruimte er is voor creatieve oplossingen. Want dat is juist de kracht van mediation in het publieke domein. Bronnen D. Allewijn, Met de overheid aan tafel, Den Haag: Sdu 2011. D. Laws, H. Wagenaar, J. van der Heiden, A. Kramer, D. Hogendoorn, Publieke Beleidsbemiddeling, Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2012. A.M. de Koning en J. Brouwer, Methode Overijssel: bouwen aan vertrouwen, Den Haag: Sdu 2011. A. Kramer, ‘Vertrouwen op het proces’, Openbaar bestuur, nr. 4, 2013. E. Masselink, Een kwestie van belangen afwegen, 2013, www.gemeentemediation.nl. J. Slooijer, Onderzoek bij gemeenten naar de stand van mediation. Rapport NMI/Vereniging Gemeente Mediation, Den Haag: BMC 2013. H. Tolsma, Bemiddelend bestuur: juridische aspecten van bemiddeling bij de bestuurlijke besluitvorming, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008. L. van der Velden, C. Koetsenruijter en M. Euwema, Prettig contact met de overheid 2: eindrapportage pioniertraject mediationvaardigheden – resultaten, analyses & aanbevelingen, Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2010. Zie ook www.rechtspraak.nl/procedures/landelijke-regelingen/bestuursrecht/pages/wat-waarom-nieuwe-zaaksbehandeling.aspx.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
463
Opinie
362
Bescherming van staatlozen in Nederland vraagt om een aparte vaststellingsprocedure Stans Goudsmit1
Wereldwijd zijn er circa twaalf miljoen staatlozen. In Europa zijn dat er naar schatting 600 000. In Nederland staan 2000 personen als staatloos geregistreerd maar onder de 80 000 die met het predikaat ‘nationaliteit onbekend’ getooid zijn bevinden zich ongetwijfeld nog een substantieel aantal staatlozen. Dit jaar bestaat het Verdrag betreffende de status van staatlozen zestig jaar. Het verdrag biedt staatlozen toegang tot een aantal fundamentele mensenrechten. Er zou een aparte procedure tot vaststelling van staatloosheid moeten komen om deze mensen die toegang daadwerkelijk te verschaffen.
D
it jaar bestaat het Verdrag betreffende de status van staatlozen2 zestig jaar. Het Verdrag heeft jarenlang weinig aandacht gekregen. Dit in tegenstelling tot het Verdrag inzake de status van vluchtelingen uit diezelfde tijd dat, net als het Staatlozenverdrag, een kwetsbare groep mensen toegang tot een aantal fundamentele mensenrechten biedt. Een groep mensen die in beide gevallen geen beroep kan doen op bescherming door een eigen staat. Waar het debat over het waarborgen van de rechten van staatlozen lange tijd ontbrak, heeft
Schuld speelt, in tegenstelling tot de buitenschuldprocedure, geen enkele rol in het ontstaan en aantonen van staatloosheid het Vluchtelingenverdrag zowel op Europees als op nationaal niveau concrete invulling gekregen, onder andere in de vorm van een met waarborgen omgeven procedure ter vaststelling van het vluchtelingschap. Ten aanzien van het vaststellen van staatloosheid kent Nederland geen aparte procedure. Wereldwijd zijn er circa twaalf miljoen staatlozen. In Europa zijn dat er naar schatting 600 000. In Nederland
464
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
staan er tweeduizend personen als staatloos in de GBA geregistreerd. Meer dan 80 000 personen staan geregistreerd met ‘nationaliteit onbekend’; naar verwachting bevinden zich onder hen ook staatlozen.3 Aan de stilte rond het Staatlozenverdrag is mede met zicht op het 60-jarige jubileum een einde gekomen. De UNHCR, die als opdracht heeft om vluchtelingen en staatlozen te beschermen, heeft in 2011 de kwetsbare (rechts)positie van staatlozen in Nederland beschreven4 en in 2012 en 2013 vier Guidelines5 opgesteld die een aantal aspecten van staatloosheid nader uitleggen. Gevolg van deze aandacht is ook het toegenomen besef dat een aparte procedure tot vaststelling van staatloosheid noodzakelijk is. De UNHCR6 en het College voor de Rechten van de Mens7 pleitten hier al eerder voor en in december 2013 heeft ook de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) zich voor een aparte procedure uitgesproken.8 De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal naar verwachting binnen drie maanden op dit laatste advies reageren. Kern van het betoog van deze drie organisaties voor een aparte vaststellingsprocedure is tweeërlei. Het Staatlozenverdrag biedt staatlozen naast bescherming toegang tot een aantal fundamentele rechten, zoals het recht op onderwijs, toegang tot de arbeidsmarkt en huisvesting. Allereerst kan een staatloze alleen dan toegang krijgen tot deze fundamentele rechten, als is komen vast te staan dat hij staatloos is. Alleen zo kan hij de bescherming en de minimum levensstandaard krijgen die het verdrag aan staatlozen biedt. Daarnaast rust op de staat een verdrags-
Wanderer © Carol and Mike Werner / Alamy
rechtelijke verplichting om vast te stellen wie staatloos is. Immers, alleen met een dergelijke vaststelling kan Nederland de rechten die voor staatlozen uit de ondertekening van het verdrag voortvloeien ten volle realiseren. In reactie op het rapport van de UNHCR uit 2011 hebben de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel in 20129 laten weten geen aparte vaststellingsprocedure te zullen invoeren, onder meer omdat de huidige buitenschuldprocedure staatlozen al voldoende beschermt. Dit argument overtuigt niet.
De buitenschuldprocedure biedt een verblijfsrecht aan vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten. Om op deze grond te worden toegelaten moet de vreemdeling aantonen dat zijn land van herkomst of van eerder verblijf hem niet terug wil nemen, zonder dat hij daaraan schuld heeft. Deze toelatingsprocedure staat open voor alle vreemdelingen, ongeacht of ze nu wel of geen nationaliteit hebben. Afgezien van het feit dat uit onderzoek is gebleken dat in deze procedure überhaupt niet lijkt te worden vastgesteld of een persoon staatloos is,10 kan deze procedure ook om andere redenen
Auteur
the Netherlands, Den Haag: november
duidelijke-procedure-nodig-voor-vasstellen-
Zaken en de Minister voor Immigratie,
1. Mr. C.A. Goudsmit is lid van het College
2011, p. 20-33.
staatloosheid.
Integratie en Asiel, 20 augustus 2012, ken-
voor de Rechten van de Mens te Utrecht.
4. Zie noot 3.
8. ACVZ, Geen land te bekennen. Een
merk 2012-0000395600, niet gepubliceerd.
5. Te raadplegen via: www.refworld.org/
advies over de verdragsrechtelijke bescher-
10. Zie S. Janghai en C. Vlieks, ‘Buiten-
Noten
statelessness.html.
ming van staatlozen in Nederland, Den
schuldbeleid schiet tekort in bescherming
2. Trb. 1957, 22.
6. Zie noot 3, p. 53-54.
Haag: december 2013.
staatlozen’, A&MR 2013/05 &06, p. 287-
3. Zie UNHCR, Mapping Statelessness in
7. Zie www.mensenrechten.nl/berichten/
9. Brief van de Minister van Binnenlandse
292.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
465
Opinie
niet dienen als een vaststellingsprocedure voor staatloosheid. Bij staatloosheid gaat het om het vaststellen dat een persoon door geen enkel land als onderdaan wordt beschouwd en vervolgens om het bieden van bescherming. Schuld speelt, in tegenstelling tot de buitenschuldprocedure, geen enkele rol in het ontstaan en aantonen van staatloosheid. Sterker nog, staatloosheid ontstaat vaak geheel buiten de invloedssfeer van een individu om, bijvoorbeeld door het uiteenvallen van een staat waarbij de oude nationaliteit verdwijnt en een nieuwe wordt gecreeerd. Dat is iets heel anders dan het vaststellen van de schuldvraag in de buitenschuldprocedure, waarvoor de bewijslast geheel bij de vreemdeling ligt. Daar komt nog bij dat een rechter in beroep zal toetsen of het bestuursorgaan een aanvraag om een buitenschuldverblijfsvergunning in redelijkheid niet heeft afgegeven. De rechtsvraag of het bestuursorgaan al dan niet terecht heeft geconcludeerd dat de vreemdeling niet staatloos is, ligt niet primair ter toetsing voor. Het is de vraag of een dergelijke rechtsgang tegen de weigering vast te stellen dat een persoon staatloos is, voldoet aan het recht op een effectief rechtsmiddel zoals onder andere is neergelegd in artikel 13 EVRM. Op dit punt pleit ik ervoor om het vaststellen van staatloosheid los te knippen van de andere dwingende vraag die beantwoord moet worden, namelijk of bescherming in de vorm van een verblijfsrecht moet worden verleend. Dit betekent twee aparte besluiten met ieder zijn eigen rechtsgevolgen. Ik pleit hiervoor omdat het Staatlozenverdrag ook rechten biedt aan staatlozen die zonder verblijfsrecht op het grondgebied verblijven, zoals het recht op een identiteitsbewijs.11 De verwezenlijking van de rechten voor deze groep is niet goed mogelijk als staatloosheidsdeterminatie enkel in het licht van de beoordeling van het verblijfsrecht plaatsvindt. Door de koppeling tussen statusdeterminatie en verblijfsrecht in de buitenschuldprocedure in stand te houden, komt de staat haar verplichtingen om de rechten in het Verdrag ten volle te verwezenlijken niet na. Nu de staat niet om zijn verplichting heen kan om staatloosheid vast te stellen, rijst de vraag waar een vaststellingsprocedure het beste kan worden ondergebracht. Voor het vaststellen van dit rechtsfeit is feitenonderzoek naar de achtergrond van de vreemdeling en kennis en ervaring met het toepassen van vreemd nationaliteitsrecht en personen- en familierecht noodzakelijk. Dit laatste omdat nationaliteit of het ontbreken daarvan vaak via familiebanden wordt doorgegeven. Voor de hand lijkt te liggen om deze procedure bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onder te brengen. Echter, staatloosheid doet zich niet altijd in de context van migratie voor.
466
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
Bovendien is niet het vaststellen van rechtsfeiten, maar het uitvoeren van immigratiebeleid de kerntaak van de IND. Het in onafhankelijkheid vaststellen van rechtsfeiten is bij uitstek een taak van de rechter. Gaat het om ervaring met het toepassen van vreemd nationaliteitsrecht en personen- en familierecht, dan is de civiele rechter de aangewezen instantie. Sinds 1985 is de procedure tot vaststelling van het Nederlanderschap, waarmee een vaststellingsprocedure staatloosheid op dit punt overeenkomst
Het in onafhankelijkheid vaststellen van rechtsfeiten is bij uitstek een taak van de rechter vertoont, ondergebracht bij de Rechtbank ’s-Gravenhage, civiele kamer.12 Deze laatstgenoemde procedure heeft verder met een vaststellingsprocedure voor staatloosheid gemeen dat het toekennen van nationaliteit of het ontbreken daarvan een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de identiteit van een persoon13 – net als onder meer geslacht, naam en afstamming –, en daarmee bij uitstek in het civiele recht thuis hoort. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal dit voorjaar reageren op het advies van de ACVZ. In zijn antwoord kan hij bovenstaande kwesties niet onbesproken laten. In die reactie zal de staatssecretaris ongetwijfeld zijn zorg uitspreken dat een vaststellingsprocedure nieuwe vreemdelingen aantrekt. Die zorg zal hij moeten onderbouwen, nu uit de ervaringen van andere Europese landen die een vaststellingsprocedure voor staatlozen hebben14 blijkt dat dat (vooralsnog) geen werkelijkheid is. Bovendien kan een eventuele toename van het aantal vreemdelingen geen reden zijn om internationale verplichtingen die Nederland zelf is aangegaan door ondertekening en ratificatie van het Staatlozenverdrag, niet na te komen.
11. Art. 27 Verdrag betreffende de status
oktober 2011, Genovese – Malta, JV
van staatlozen.
2012/107.
12. Art. 17-20 Rijkswet op het Nederlan-
14. Voor een overzicht van die landen en de
derschap.
aantallen verzoeken, zie ACVZ 2013, p.
13. Zie onder meer art. 8 IVRK en EHRM 11
63-67.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
orgaan dat op grond van de Oostenrijkse Wet
Steiner, Hajiyev, Lazarova Trajkovska,
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
inzake overdrachten van onroerend goed
Laffranque, Sicilianos, Møse)
bevoegd is te beslissen op verzoeken om
Het Hof stelt vast dat de Oostenrijkse Wet
Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens
467
goedkeuring voor transacties van percelen
inzake overdrachten van onroerend goed,
Hof van Justitie EU
468
met een agrarische bestemming of een
waaraan de Ontroerend Goed Transactie
Hoge Raad (civiele kamer)
469
bestemming natuur. In de twee aanvragen
Commissie Tirol haar wettelijke basis ont-
Hoge Raad (strafkamer)
472
verzocht de OVESSG om toezending per
leent, zaken van algemeen belang nastreeft,
Hoge Raad (belastingkamer)
477
e-mail van de door de Commissie genomen
namelijk het in stand houden van land met
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
479
beslissingen op grond van voornoemde wet
een agrarische- of natuurbestemming en het
Centrale Raad van Beroep
480
in een aangegeven periode (respectievelijk
tegengaan van de bouw van vakantiewonin-
vanaf januari 2005, en januari 2001) in
gen. De informatie die klager bij de Commis-
geanonimiseerde vorm. In de aanvragen gaf
sie heeft aangevraagd betrof derhalve zaken
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
de OVESSG aan de uit de behandeling van de
van algemeen belang. Het doel van klager
aanvraag voortvloeiende kosten te kunnen
was om onderzoek uit te voeren en commen-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
vergoeden.
taar op wetsvoorstellen te geven, waarbij het
kers van de Universiteit Leiden, de VU
Beide aanvragen van de OVESSG werden door
zou bijdragen aan het publieke debat. Het
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
de Commissie geweigerd. In de motivering
Hof overweegt dat gelet hierop de weigering
de bewerking is verzorgd door mr. dr. M.M.
bij de weigering op de tweede aanvraag stel-
van de Commissie op het informatieverzoek
Groothuis (Universiteit Leiden). Alle uitspra-
de de Commissie dat de aanvraag buiten de
van klager een beperking vormt op het onder
ken van het EHRM staan op www.echr.coe.
reikwijdte van de Oostenrijkse Wet openbaar-
art. 10 lid 1 EVRM beschermde recht op het
int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
heid van bestuur viel. De Commissie voegde
ontvangen van informatie. Het Hof oordeelt
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
hieraan toe dat, zelfs als de aanvraag wel
dat deze beperking een wettelijke basis heeft
spraken van kamers van het EHRM worden
onder de reikwijdte van deze wet zou vallen,
in de artikelen 1 en 3 van de Oostenrijkse
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
zij geen verplichting zou hebben om de
Wet openbaarheid van bestuur en dat deze
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
informatie te verstrekken wanneer behande-
beperking strekt tot het legitieme doel van
de Grote Kamer van het Hof.
ling van de aanvraag zo veel financiële mid-
het beschermen van de rechten van anderen.
delen zou kosten dat dit effect zou hebben
Ten aanzien van de vraag of de beperking
op het functioneren van de Commissie.
noodzakelijk in de democratische samenle-
De OVESSG heeft beroep tegen de beslissin-
ving is, merkt het Hof op dat de weigering op
gen van de Commissie ingesteld bij het Oos-
het verzoek om informatie van klager
tenrijkse Gerechtshof voor Administratief
onvoorwaardelijk was, terwijl klager had aan-
recht (Verwaltungsgerichtshof) en bij het Oos-
geboden om de met de aanvraag verbonden
Art. 10 EVRM. Weigering van verzoek om
tenrijkse Constitutioneel Hof (Verfassungsge-
kosten te vergoeden. Het Hof overweegt het
toegang tot overheidsinformatie. Keuze van
richtshof). In september 2006 heeft het
opmerkelijk te vinden dat, terwijl de Com-
bestuursorgaan om informatie niet uit
Gerechtshof voor Administratief Recht de
missie een publieke autoriteit is die beslist
eigen beweging online te plaatsen. Belan-
OVESSG niet ontvankelijk verklaard op de
over geschillen betreffende ‘burgerlijke rech-
genafweging. Weigering niet proportioneel.
grond dat het geen jurisdictie had in deze
ten’ als bedoeld in art. 6 EVRM, welke het
Schending.
zaak. In februari 2007 verklaarde ook het
publiek belang betreffen, geen van de beslis-
Constitutioneel Hof de OVESSG niet ontvan-
singen van de Commissie zijn gepubliceerd
kelijk. Nadat de OVESSG vervolgens een ver-
in een elektronische databank of in enige
klaring betreffende een negatief conflict van
andere vorm. Het Hof geeft aan dat veel van
Österreichische Vereinigung zur Erhaltung,
jurisdictie met het Gerechtshof voor Admi-
de verwachte moeilijkheden die door de
Stärkung und Schaffung eines wirtschaftlich
nistratief Recht had gevraagd, heeft het Con-
Commissie zijn aangevoerd als reden om het
gesunden land- und forstwirtschaftlichen
stitutioneel Hof de OVESSG in een uitspraak
informatieverzoek van klager af te wijzen
Grundbesitzes vs. Oostenrijk
van 2 december 2011 alsnog ontvankelijk
voortvloeien uit de eigen keuze van de Com-
verklaard, waarbij het Constitutioneel Hof
missie om geen van haar beslissingen te
A. Feiten
zijn eerdere uitspraak opzij heeft gezet. In
publiceren. In dit kader merkt het Hof ook
De Österreichische Vereinigung zur Erhal-
een tweede uitspraak heeft het Constitutio-
op dat door klager is gesteld en door de Oos-
tung, Stärkung und Schaffung eines
neel Hof het beroep van de OVESSG verwor-
tenrijkse autoriteiten niet is weersproken dat
wirtschaftlich gesunden land- und forstwirt-
pen.
klager zonder enig probleem geanonimiseer-
363 28 november 2013, appl. nr. 39534/07
(EVRM art. 10, 13)
de kopieën van de beslissingen van alle ande-
schaftlichen Grundbesitzes (hierna: OVESSG) is een in Wenen gevestigde vereniging. De
B. Procedure
re regionale Onroerend Goed Transactie
doelstelling van de vereniging is het uitvoe-
Op 24 augustus 2007 diende de OVESSG een
Commissies ontvangt. Gelet op het voorgaan-
ren van onderzoek naar de gevolgen van
klacht in bij het EHRM, waarbij zij zich beriep
de oordeelt het Hof dat de door de Oosten-
eigendomsoverdracht van grond met een
op art. 10 en 13 EVRM. Zij betoogde dat de
rijkse autoriteiten aangevoerde gronden voor
agrarische- of natuurbestemming voor de
weigering toegang te verlenen tot de
de weigering van het informatieverzoek wel
samenleving en het geven van commentaren
gevraagde overheidsdocumenten een schen-
relevant maar niet voldoende waren. De
op ontwerp-wetsvoorstellen.
ding vormt van haar recht om informatie te
Commissie, die, uit eigen keuze, een informa-
In 2005 heeft de OVESSG twee maal een
ontvangen.
tiemonopolie behield met betrekking tot zijn eigen beslissingen, heeft het voor klager
schriftelijke aanvraag om bestuursinformatie ingediend bij de Onroerend Goed Transactie
C. Uitspraak van het Hof
onmogelijk gemaakt onderzoek te doen met
Commissie Tirol (hierna: de Commissie), het
(Eerste Kamer: Berro-Lefèvre (president),
betrekking tot Tirol en aldus bij te dragen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
467
Rechtspraak
aan het debat over de wet op onroerend goed
teem voor financieel toezicht (European Sys-
strijdige ‘ruime discretionaire bevoegdheid’
transacties. Het Hof concludeert dat de
tem of Financial Supervision: ESFS), dat tot
in de zin van dat arrest is geen sprake.
beperking op de vrijheid van meningsuiting
doel heeft te zorgen voor het toezicht op het
Het Verenigd Koninkrijk werpt ook op dat
van klager disproportioneel is.
financiële stelsel van de Europese Unie. ESMA
artikel 28 afbreuk doet aan de in de artikelen
Ten aanzien van de klacht over art 13 EVRM
neemt onder meer besluiten die gericht zijn
290 VWEU en 291 VWEU vastgestelde rege-
overweegt het Hof dat het Oostenrijkse Con-
op de bevoegde nationale autoriteiten en
ling inzake delegatie van bevoegdheden. Ook
stitutionele Hof zijn eerdere uitspraak, waar-
financiëlemarktdeelnemers. In 2012 is op
dit middel wordt verworpen. Volgens het Hof
in het klager niet-ontvankelijk had verklaard,
basis van art. 114 VWEU, dat de mogelijkheid
hebben de auteurs van het VWEU in de arti-
in een tweede uitspraak opzij heeft gezet en
biedt harmonisatiemaatregelen vast te stellen
kelen 290 VWEU en 291 VWEU niet één enkel
klager alsnog ontvankelijk heeft verklaard.
die nodig zijn voor de instelling en werking
rechtskader willen vaststellen op grond waar-
Het Hof stelt vast dat klager op nationaal
van de interne markt, Verordening 236/2012
van bepaalde gedelegeerde uitvoerende
niveau aldus een effectief rechtsmiddel heeft
betreffende short selling en bepaalde aspec-
bevoegdheden uitsluitend aan de Commissie
gehad en oordeelt dat geen sprake is van
ten van kredietverzuimswaps vastgesteld. Art.
kunnen worden toegewezen. De wetgever van
schending van art. 13 EVRM.
28 van de Verordening verleent aan ESMA
de Unie kan ook andere systemen voor het
bepaalde interventiebevoegdheden. Volgens
delegeren van dergelijke bevoegdheden aan
D. Slotsom
het Verenigd Koninkrijk verleent art. 28 een
organen of instanties van de Unie in overwe-
Met zes stemmen tegen één stelt het Hof een
ruime discretionaire politieke bevoegdheid
ging nemen. Weliswaar is nergens in de Ver-
schending van art. 10 EVRM vast. Aan de uit-
aan ESMA, wat een schending oplevert van de
dragen hierin expliciet voorzien, maar ver-
spraak is een partly dissenting opinion van
in het arrest Meroni uiteengezette beginselen
schillende bepalingen van het VWEU
rechter Møse gehecht.
betreffende de delegatie van bevoegdheid.
vooronderstellen dat deze mogelijkheid
Ook stelt het Verenigd Koninkrijk dat art. 114
bestaat. In dit verband wijst het Hof er onder
VWEU niet de juiste grondslag vormt voor de
andere op dat volgens artikel 263 VWEU de
Hof van Justitie van de Europese Unie
vaststelling van art. 28. Op deze gronden stelt
lichamen van de Unie waarop het Hof rech-
het Verenigd Koninkrijk beroep tot nietigver-
terlijk toezicht uitoefent de ‘organen’ en de
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
klaring in bij het Hof.
‘instanties’ van de Unie omvat. Het Hof onderzoekt vervolgens of de bij arti-
medewerker van de Directie Juridische Zaken, Afdeling Europees Recht van het Ministerie
De uitspraak van het Hof
kel 28 vastgestelde interventieregeling bin-
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
Het Hof merkt op dat artikel 28 van verorde-
nen de werkingssfeer van artikel 114 VWEU
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
ning 236/2012 ESMA geen autonome
kan vallen. Het Hof herinnert er aan dat een
www.curia.europa.eu.
bevoegdheden verleent die het door de
wetgevingshandeling die op deze rechts-
ESMA-verordening vastgestelde regelgevings-
grondslag is gebaseerd, maatregelen met het
kader te buiten gaan. Voorts stelt het Hof
oog op de onderlinge aanpassing van de wet-
vast dat de uitoefening van de in artikel 28
telijke en bestuursrechtelijke bepalingen van
bedoelde bevoegdheden is onderworpen aan
de lidstaten moet omvatten en betrekking
verschillende criteria en voorwaarden, die de
moet hebben op de totstandbrenging en de
speelruimte van ESMA beperken. Zo kan
werking van de interne markt. Het Hof over-
(Grote kamer, V. Skouris, president, K.
ESMA de in artikel 28 bedoelde maatregelen
weegt dat de wetgever van de Unie bij zijn
Lenaerts, vice-president, A. Tizzano, R. Silva
slechts nemen indien deze een bedreiging
keuze van de harmonisatietechniek bevoegd-
de Lapuerta (rapporteur), M. Ilešič, E.
ondervangen voor de financiële markten of
heden ter uitvoering van de beoogde harmo-
Juhász, A. Borg Barthet, C. G. Fernlund,
voor de stabiliteit van het financiële systeem
nisatie kan delegeren aan een orgaan of een
J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresidenten,
van de Unie en indien deze bedreiging grens-
instantie van de Unie. Dat is met name het
G. Arestis, J. Malenovský, E. Levits, M. Berger,
overschrijdende gevolgen heeft. Bovendien
geval wanneer de vaststelling van de maatre-
A. Prechal, E. Jarašiūnas, rechters)
kan ESMA slechts maatregelen nemen indien
gelen een bijzondere professionele en techni-
geen van de bevoegde nationale autoriteiten
sche deskundigheid vergt en vereist dat dit
Verordening 236/2012. Short selling en
maatregelen heeft genomen om deze bedrei-
orgaan of deze instantie snel en doeltreffend
bepaalde aspecten van kredietverzuim-
ging te ondervangen of indien een of meer
kan reageren. Volgens het Hof hebben de in
swaps. Art. 28. Geldigheid. Rechtsgrondslag.
van deze autoriteiten maatregelen hebben
artikel 28 van Verordening 236/2012 bedoel-
Interventiebevoegdheden van Europese
genomen die de bedreiging niet adequaat
de bevoegdheden ook daadwerkelijk tot doel
Autoriteit voor effecten en markten in uit-
ondervangen. Alvorens een beslissing te
de voorwaarden voor de instelling en de wer-
zonderlijke omstandigheden.
nemen, moet ESMA een groot aantal factoren
king van de interne markt op financieel
onderzoeken. Ook moet ESMA overleg plegen
gebied te verbeteren.
364 Arrest van 22 januari 2014, nr. C-270/12
(Verordening 236/2012 art 28)
met het Europees Comité voor systeemrisico’s en in voorkomend geval met andere rele-
Conclusie
vante autoriteiten. Gelet hierop zijn de
Het door het Verenigd Koninkrijk tegen arti-
bevoegdheden waarover ESMA krachtens
kel 28 van Verordening 236/2012 ingestelde
Feiten en het beroep voor het Hof
artikel 28 van Verordening 236/2012
beroep wordt verworpen.
De Europese Autoriteit voor effecten en
zij door de rechter worden getoetst aan de
markten (European Securities and Markets
door het delegerende gezag vastgelegde doel-
Authority: ESMA) is opgericht bij Verordening
stellingen. Deze bevoegdheden voldoen om
1095/2010 (de ESMA-verordening). ESMA
die redenen volgens het Hof aan de vereisten
vormt een onderdeel van het Europees sys-
van het arrest Meroni. Van een met het VEU
Verenigd Koninkrijk vs. Parlement en Raad
468
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
beschikt, nauwkeurig omkaderd en kunnen
Rechtspraak
Hoge Raad (civiele kamer)
de grond dat de beschikking van de Raad van
koop van (soortgelijke) onroerende zaken
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
Beroep formele rechtskracht heeft verkregen.
gelden van toepassing’. A is toerekenbaar tekortgeschoten. Vast Goed heeft de koop-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van het Caribische deel van het
Hoge Raad
overeenkomst buitenrechtelijk ontbonden en
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
De Raad van Beroep heeft zich onbevoegd
het pand verkocht aan een derde.
zien op www.rechtspraak.nl.
verklaard op de grond dat tegen een aanslag,
In dit geding heeft de rechtbank op vordering
houdende ambtshalve vermindering, geen
van Vast Goed A veroordeeld tot betaling van
rechtsmiddelen openstaan. Gelet daarop kan
de contractuele boete van € 480 000, maar de
niet worden gezegd dat tegen die beschik-
vordering van Vast Goed tot schadevergoe-
king een met voldoende waarborgen omkle-
ding afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat
7 februari 2014, nr. 12/04251
de procedure bij de Arubaanse belastingrech-
Vast Goed aanspraak heeft op schadevergoe-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J van Buchem-
ter heeft opengestaan. Het andersluidende
ding van € 747 828, op de grond dat partijen
Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
oordeel van het hof getuigt van een onjuiste
van de regel van art. 6:92 lid 2 BW zijn afge-
G. de Groot; A-G mr. L.A.D. Keus)
rechtsopvatting.
weken blijkens de verwijzing in de overeen-
ECLI:NL:HR:2014:275
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
komst naar ‘de gebruikelijke bepalingen’.
365
komstig de conclusie van de A-G. Aruba. Formele rechtskracht. HR: De belas-
De A-G vat onder 2.3 het leerstuk van de for-
Hoge Raad
tingrechter heeft zich onbevoegd verklaard
mele rechtskracht kort samen en gaat onder
Onderdeel 2.3 klaagt dat het hof buiten de
op de grond dat tegen een aanslag, houden-
2.6 nader in op de inhoud van de beschikking
grenzen van de rechtsstrijd van partijen is
de ambtshalve vermindering, geen rechts-
van de belastingrechter.
getreden. Deze klacht treft doel. Vast Goed
middelen openstaan. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat een met voldoende waarborgen omklede procedure bij de
heeft zich in hoger beroep beperkt tot het
366
belastingrechter heeft opengestaan. (Staatsregeling Aruba art. VI.3 lid 1) La Linda (de belastingplichtige), adv. mr.
ken van de wettelijke regeling van art. 6:92 BW in de zin dat in de koopovereenkomst
7 februari 2014, nr. 13/00049
een ‘zuiver’ boetebeding is opgenomen, dat
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak;
slechts de vertraagde nakoming sanctioneert
A-G mr. J. Wuisman)
en het recht van Vast Goed op schadevergoe-
ECLI:NL:HR:2014:259
ding onverlet laat. Vast Goed heeft in hoger
R.A.A. Duk, vs. het Land Aruba, niet verschenen.
betoog dat partijen hebben beoogd af te wij-
beroep niet de stelling betrokken dat partijen Grenzen rechtsstrijd. Boetebeding. Schade-
ook hebben willen afwijken van de wettelijke
vergoeding. Een verkoper ontbindt de koop-
regeling van art. 6:92 lid 2 BW in de zin dat
Feiten en procesverloop
overeenkomst en vordert betaling van de
Vast Goed recht heeft op schadevergoeding
In 2001 heeft de Inspecteur der Belastingen
contractuele boete en (hogere) schadever-
voor zover haar schade het bedrag van de
van Aruba een aanslag winstbelasting van
goeding. Het hof wijst de schadevergoeding
contractuele boete te boven gaat. Weliswaar
Afl. 2 323 000 aan La Linda opgelegd, betref-
toe op de grond dat partijen een afwijking
heeft Vast Goed in hoger beroep aanspraak
fende een ambtshalve op Afl. 3 000 000 vast-
zijn overeengekomen van art. 6:92 lid 2 BW
gemaakt op vergoeding van haar schade voor
gestelde winst over het jaar 1999, verhoogd
(boete treedt in de plaats van schadevergoe-
zover deze uitgaat boven het bedrag van de
met een boete van 100% en met opcenten. Bij
ding). HR: Het hof is buiten de grenzen van
contractuele boete, maar daartoe heeft zij
ambtshalve aanslag van 11 januari 2006 heeft
de rechtsstrijd getreden. De verkoper heeft
zich louter beroepen op art. 6:94 lid 2 BW.
de inspecteur de winstbelasting over 1999 ver-
niet de stelling betrokken dat partijen heb-
Volgt vernietiging en verwijzing.
minderd tot Afl. 680 452 onder ‘handhaving’
ben willen afwijken van de wettelijke rege-
De A-G concludeert tot vernietiging op dezelf-
van de boete op 100% van het – verlaagde –
ling van art. 6:92 lid 2 BW in de zin dat de
de grond (2.8-2.9), maar meent dat verwijzing
aanslagbedrag. Op 7 maart 2006 heeft La Lin-
verkoper recht heeft op schadevergoeding
achterwege kan blijven, omdat hij het vonnis
da beroep tegen deze beschikking ingesteld.
voor zover haar schade het bedrag van de
van de rechtbank tevergeefs bestreden acht
Bij e-mail van 11 mei 2006 heeft een mede-
boete te boven gaat.
(2.10).
werker van het Belastingkantoor Aruba bericht dat hij de opgelegde boete zal terug-
(Rv art. 24, 149; BW art. 6:92 lid 2, 6:94 lid 2)
brengen tot Afl. 10 000. Bij brief van 30 mei
367
2006 heeft de inspecteur echter volhard bij de
A (de koper), adv. mr. R.P.J.L. Tjittes, vs. Vast
boete zoals herberekend in de ambtshalve
Goed (de verkoper), adv. mr. J.A.M.A. Sluys-
7 februari 2014, nr. 13/00491
aanslag van 11 januari 2006. De Raad van
mans.
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
Beroep voor Belastingzaken (de Raad van
C.E. Drion, G. de Groot;
Beroep) heeft zich bij uitspraak van 12 sep-
Feiten en procesverloop
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
tember 2008 onbevoegd verklaard te beslissen
Vast Goed heeft een woon- en winkelpand
ECLI:NL:HR:2014:272
op het beroepschrift van 7 maart 2006.
verkocht van A. De koopovereenkomst ver-
In dit civiele geding heeft La Linda een verkla-
meldt onder meer: ‘Koper zal een waarborg-
Curaçao. Griffierecht. Verval hoger beroep.
ring voor recht gevorderd dat de oplegging,
som ter grootte van 10% van het transactie-
HR: Gelet op de in cassatie overgelegde
handhaving en/of inning van de boete, opge-
bedrag storten op het rekeningnummer van
stukken is voldoende aannemelijk dat
legd op 11 januari 2006, onrechtmatig is, en
de notaris. Deze waarborgsom zal van rechts-
appellanten vóór de door het hof genoemde
veroordeling tot terugbetaling, met rente. Het
wege als boete verbeurd zijn ingeval koper
datum het griffierecht voor het hoger
gerecht heeft het verzoek afgewezen. Het hof
tekort schiet’ en: ‘Voor het overige zijn de
beroep hebben voldaan.
heeft het vonnis van het gerecht bevestigd op
gebruikelijke bepalingen die bij koop en ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
469
Rechtspraak
in het onderhavige geval niet onbegrijpe-
tereind niet te vervallen door het verstrijken
lijk is. 2. Overeenkomst. Uitleg. Taalkundige
van de termijn(en) als vermeld in artikel 5.4’.
A c.s., adv. mrs. J.W.H. van Wijk en S.M. King-
betekenis. Haviltex. Bij de uitleg van over-
Bij brief van 30 oktober 1998 heeft Afvalzorg
ma, vs. B, niet verschenen.
eenkomsten geldt dat, ook indien groot
aan Slotereind bericht dat zij een groot aantal
gewicht toekomt aan de taalkundige bete-
inbreuken op de garanties had geconstateerd.
Procesverloop
kenis van gekozen bewoordingen, de overi-
In dit geding heeft Afvalzorg schadevergoe-
In dit geding hebben A c.s. hoger beroep inge-
ge omstandigheden van het geval steeds
ding gevorderd van bijna ƒ 15 miljoen. De
steld tegen een door het gerecht gewezen
kunnen meebrengen dat een andere (dan
rechtbank heeft Slotereind veroordeeld tot
vonnis. Bij tussenvonnis van 21 februari 2012
de taalkundige) betekenis aan de bepalin-
betaling aan ‘Holding (voorheen Afvalzorg)’
heeft het hof overwogen dat, indien de akte
gen van de overeenkomst moet worden
van ruim ƒ 900 000, iedere verdere beslissing
van appel is ingediend op 24 november 2010,
gehecht. Beslissend blijft aldus de zin die
aangehouden en tussentijds appel openge-
A c.s. uiterlijk op 5 januari 2011 griffierecht
partijen in de gegeven omstandigheden
steld. In het door Slotereind ingestelde prin-
hadden moeten betalen, maar dat niet blijkt
over en weer redelijkerwijs aan deze bepa-
cipaal appel heeft het hof geoordeeld dat
of dit is gebeurd. Het hof heeft de zaak naar
lingen mochten toekennen en hetgeen zij
Slotereind in haar vordering kan worden ont-
de rol verwezen voor aktewisseling. A c.s. heb-
te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar
vangen, ondanks het feit dat zij Holding in
ben geen akte genomen. In zijn eindvonnis
mochten verwachten. 3. Vervalbeding. Uit-
appel heeft gedagvaard, terwijl Afvalzorg in
van 30 oktober 2012 heeft het hof aangeno-
leg. Gezichtspunten. a. Het hof heeft bij zijn
eerste aanleg haar processuele wederpartij
men dat het griffierecht niet is betaald en het
uitleg dat niet-nakoming leidt tot verval
was. Het hof heeft artikel 5 lid 5 van de over-
hoger beroep vervallen verklaard.
van recht, onvoldoende inzicht gegeven in
eenkomst zo uitgelegd dat indien Afvalzorg
zijn gedachtegang. b. Indien ervan wordt
Slotereind niet zo spoedig mogelijk in kennis
Hoge Raad
uitgegaan dat het niet tijdig melden van
stelt van een inbreuk op de garanties, de
Volgens de onderdelen is het griffierecht tij-
inbreuken leidt tot verval van recht, kan
rechten van Afvalzorg ter zake van die
dig voldaan. A c.s. hebben in dit verband in
ook in een geval als het onderhavige de
inbreuk komen te vervallen. Het hof heeft de
cassatie de volgende stukken overgelegd:
vraag of een melding tijdig is gedaan niet
bestreden vonnissen vernietigd en de zaak
(i) een kopie van een cheque;
worden beantwoord zonder acht te slaan op
teruggewezen naar de rechtbank.
(ii) een kopie van een door het hof afgegeven
alle omstandigheden van het geval. Daarbij
kwitantie;
dient mede acht te worden geslagen op
Hoge Raad
(iii) een kopie van een bankafschrift.
enerzijds het ingrijpende rechtsgevolg van
Onderdeel 1 komt op tegen hetgeen het hof
Gelet op deze stukken is voldoende aanne-
een te late melding en anderzijds de concre-
heeft overwogen omtrent de processuele
melijk dat A c.s. op 17 december 2010, derhal-
te belangen waarin de schuldenaar is
positie van Afvalzorg en Holding. De klach-
ve vóór de door het hof genoemde datum
geschaad door het late tijdstip waarop de
ten bestrijden niet het oordeel van het hof
van 5 januari 2011, het griffierecht voor het
melding is gedaan. 4. Terugwijzingsverbod.
dat Afvalzorg als geïntimeerde in het princi-
hoger beroep in de onderhavige zaak hebben
Het door het hof vernietigde vonnis was
paal appel dient te worden aangemerkt. Zij
voldaan. De onderdelen zijn derhalve
gedeeltelijk een eindvonnis. Het hof moest
strekken ten betoge dat het oordeel van het
gegrond.
zelf de zaak afdoen. Voor een uitzondering
hof dat in het incidenteel appel (formeel)
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
hierop was geen aanleiding.
Holding appellante is (en Afvalzorg rechtheb-
(Rv Curaçao art. 270 lid 5)
komstig de conclusie van de A-G. De A-G gaat ervan uit dat het tussenvonnis
bende), juist in dat licht bezien, onjuist, (BW art. 6:217; Rv art. 332, 356)
van het hof niet op de juiste wijze aan A c.s. is
althans onbegrijpelijk is. De klachten falen. Zij bestrijden een in beginsel aan het hof
bekend gemaakt en oordeelt dat A c.s. zich
Afvalzorg en Holding, adv. mr. J. de Bie
voorbehouden uitleg van de gedingstukken,
daarom mogen beroepen op de eerst in cassa-
Leuveling Tjeenk, vs. Slotereind,
die in het onderhavige geval niet onbegrijpe-
tie overgelegde stukken (2.6-2.10).
adv. mr. D.M. de Knijff.
lijk is, nu de rechtbank – in navolging van partijen – Holding heeft aangemerkt als pro-
Feiten en procesverloop
cessuele wederpartij van Slotereind.
Bij overeenkomst van 27 maart 1997 heeft
Onderdeel 2a betoogt dat beslissende beteke-
Slotereind aandelen in werkmaatschappijen
nis dient toe te komen aan de bewoordingen
7 februari 2014, nr. 13/00707
die actief zijn op het gebied van afvalverwer-
van de overeenkomst en dat alleen de ver-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
king verkocht aan Afvalzorg. De overeen-
strekkende sanctie van verval van recht aan,
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
komst bepaalt onder meer:
kort gezegd, het niet zo spoedig mogelijk
G. de Groot; A-G mr. J. Spier)
‘5.4 Onverminderd het bepaalde in artikel 5.5
inlichten van Slotereind als bedoeld in art.
ECLI:NL:HR:2014:260
geldt de aansprakelijkheid van Slotereind
5.5 (eerste volzin) mag worden gekoppeld,
voor Inbreuken:
indien die sanctie expliciet in de overeen-
Een overeenkomst tot koop van afvalver-
(a) tot 5 jaar na de Leveringsdatum ten aan-
komst is vermeld. Nu de overeenkomst die
werkingsbedrijven bepaalt dat indien zich
zien van de garanties (...);
vermelding nergens bevat, bestempelen de
een inbreuk op een door de verkoper gege-
(b) (…);
klachten het oordeel van het hof over de uit-
ven garantie voordoet, de koper de verkoper
(c) tot 3 jaar na de Leveringsdatum ten aan-
leg van de overeenkomst als onjuist, althans
daarvan zo spoedig mogelijk in kennis zal
zien van de overige (...) garanties.
onbegrijpelijk. De klachten falen. De regels
stellen. Het hof legt deze bepaling uit als
5.5 Indien zich een Inbreuk voordoet, zal de
die door het onderdeel worden voorgesteld,
een vervalbeding. HR: 1. Processuele weder-
Koper Slotereind daarvan zo spoedig moge-
vinden in hun algemeenheid geen steun in
partij. Uitleg gedingstukken. De klachten
lijk in kennis stellen. Ter zake van een aldus
het recht. Bij de uitleg van overeenkomsten
bestrijden een in beginsel aan het hof voor-
gemelde Inbreuk vóór de respectievelijke ver-
geldt immers dat, ook indien groot gewicht
behouden uitleg van de gedingstukken, die
valdata komt de aansprakelijkheid van Slo-
toekomt aan de taalkundige betekenis van
368
470
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
Rechtspraak
gekozen bewoordingen, de overige omstan-
ondervonden doordat Afvalzorg eerst op 30
‘De vader heeft onvoldoende onderbouwd dat
digheden van het geval steeds kunnen mee-
oktober 1998 schriftelijk melding heeft
hij geen draagkracht heeft dan wel onvol-
brengen dat een andere (dan de taalkundige)
gemaakt van die inbreuken.
doende verdiencapaciteit heeft om kinderali-
betekenis aan de bepalingen van de overeen-
Onderdeel 9 komt op tegen de verwijzing van
mentatie te voldoen. Het hof neemt daartoe
komst moet worden gehecht. Beslissend blijft
de zaak naar de rechtbank. Het onderdeel
in aanmerking dat de vader onvoldoende
aldus de zin die partijen in de gegeven
slaagt. Het door het hof vernietigde vonnis
inzage heeft verschaft in zijn huidige financi-
omstandigheden over en weer redelijkerwijs
was gedeeltelijk een eindvonnis. Het hof
ele positie. Zo stelt de vader enerzijds zijn
aan deze bepalingen mochten toekennen en
moest zelf de zaak afdoen. Voor een uitzon-
huidige woning – waarvan de huurprijs het
hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van
dering hierop was geen aanleiding.
bedrag van de door hem ontvangen uitkering
elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013,
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
overtreft – te kunnen betalen dankzij de hulp
ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 (Lundi-
komstig de conclusie van de A-G.
van zijn ouders, maar laat hij anderzijds een
form vs. Mexx)). Dat is niet zonder meer
De A-G wil het oordeel van het hof dat de eer-
potentiële inkomstenbron als muzikant, hoe
anders waar een beding verstrekkende gevol-
ste volzin van art. 5.5 van de overeenkomst
klein deze ook volgens zijn stelling zou zijn,
gen heeft, zoals een vervalbeding, of waar
als een vervalbeding moet worden aange-
liggen. Het enkele feit dat aan hem een bij-
het een overeenkomst tussen twee professio-
merkt, in stand laten (o.m. 3.10.1), maar oor-
standsuitkering is toegekend maakt het voor-
nele partijen betreft die zich hebben laten
deelt onder 3.39.1-3.43.1 dat het hof bij de
gaande niet anders’.
bijstaan door externe, ter zake kundige juri-
beantwoording van de vraag of de inbreuken
dische adviseurs, zoals het onderdeel tot uit-
tijdig zijn gemeld, kenbare aandacht had
Hoge Raad
gangspunt neemt (vgl. HR 20 september
moeten besteden aan de vraag of de verkoper
De middelen klagen over onbegrijpelijkheid
2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727 (Gemeente
nadeel had geleden door het late tijdstip van
van de hiervoor weergegeven overwegingen.
Rotterdam vs. Eneco)).
de melding. Onder 3.4-3.7 bespreekt hij de
Die klacht is gegrond. Ook een beslissing
Onderdeel 2 betoogt voorts dat het hof zijn
processuele positie van Afvalzorg en Holding
over alimentatie dient ten minste zodanig te
oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Dit
en onder 3.60 het verbod op terugwijzing.
worden gemotiveerd dat zij voldoende
betoog slaagt. De eerste volzin van art. 5.5 van de overeenkomst maakt alleen melding van de verplichting tot het zo spoedig moge-
inzicht geeft in de aan haar ten grondslag
369
lijk melden van inbreuken. Het hof heeft ech-
liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden – de hogere rechter daaronder begrepen – contro-
ter uit de naar zijn oordeel ‘niet voor misver-
7 februari 2014, nr. 13/03356
leerbaar en aanvaardbaar te maken. De
stand vatbare tekst’ van die eerste volzin
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
bestreden overwegingen voldoen niet aan
afgeleid dat niet-nakoming van die verplich-
Heisterkamp, C.E. Drion;
deze eis:
ting leidt tot verval van recht. Aldus heeft
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
a) het hof heeft niet geoordeeld dat het de
het onvoldoende inzicht gegeven in zijn
ECLI:NL:HR:2014:262
verklaring die de man geeft voor het kunnen
gedachtegang, aangezien zonder motivering
wonen in de woning ongeloofwaardig acht,
niet valt in te zien waarom die tekst eerder
Alimentatie. Motivering. HR: De middelen
zodat niet valt in te zien in welk opzicht de
tot dit gevolg zou nopen dan tot een ander
klagen terecht over onbegrijpelijkheid van
omstandigheid dat de man de huurprijs
gevolg (zoals een verplichting tot vergoeding
de overwegingen van het hof met betrek-
alleen kan betalen dankzij de hulp van zijn
van schade).
king tot de draagkracht van de man.
ouders, bijdraagt tot onduidelijkheid omtrent
Onderdeel 3 betoogt dat het hof aan zijn beslissing kenbaar ten grondslag had moeten
zijn financiële positie; (BW art. 1:157, 1:392; RO art. 79 lid 1)
leggen in hoeverre Slotereind nadeel heeft
b) het laten liggen van een potentiële bron van inkomsten door de man draagt eerder bij
ondervonden door de (late) melding van de
De man, adv. mr. F.I. van Dorsser, vs. de
tot duidelijkheid over diens financiële positie
inbreuken op de garanties in de brief van 30
vrouw, adv. mr. S. Kousedghi.
omdat daaruit volgt dat geen inkomsten uit
oktober 1998. De klachten treffen doel.
die bron worden genoten;
Indien ervan wordt uitgegaan dat het niet
Feiten en procesverloop
c) niet duidelijk wordt op welke tegenstrijdig-
“zo spoedig mogelijk” melden van inbreuken
Partijen zijn in 2005 gehuwd en hebben twee
heid of ongerijmdheid het hof (kennelijk)
leidt tot verval van recht, kan ook in een
minderjarige kinderen.
doelt waar het wijst op enerzijds de omstan-
geval als het onderhavige de vraag of een
In dit geding heeft de rechtbank de echt-
digheid dat de man stelt dat hij de huurprijs
melding tijdig is gedaan niet worden beant-
scheiding uitgesproken en bepaald dat de
van zijn huidige woning kan betalen dankzij
woord zonder acht te slaan op alle omstan-
man € 400 per maand per kind aan kindera-
de hulp van zijn ouders en anderzijds de
digheden van het geval. Daarbij dient mede
limentatie dient te betalen. In hoger beroep
omstandigheid dat de man een (kleine)
acht te worden geslagen op enerzijds het
heeft de man onder meer verzocht het ver-
potentiële inkomstenbron als muzikant laat
ingrijpende rechtsgevolg van een te late mel-
zoek van de vrouw inzake de kinderalimenta-
liggen;
ding en anderzijds de concrete belangen
tie alsnog af te wijzen en te bepalen dat de
d) voor de overweging over de bijstandsuitke-
waarin de schuldenaar is geschaad door het
vrouw aan de man bedragen aan kinderali-
ring geldt dat deze eveneens slechts bijdraagt
late tijdstip waarop de melding is gedaan
mentatie en partneralimentatie zal betalen.
tot duidelijkheid over de financiële positie
(vgl. HR 8 februari 2013,
Het hof heeft de door de man aan de vrouw
van de man.
ECLI:NL:HR:2013:BY4600 (Van de Steeg vs.
te betalen kinderalimentatie bepaald op
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
Rabobank)). In het licht van de stellingen van
€ 165 per maand per kind en het verzoek
komstig de conclusie van de A-G.
Afvalzorg c.s. had het hof kenbaar in zijn oor-
van de man tot vaststelling van een door de
deelsvorming moeten betrekken in hoeverre
vrouw aan hem te betalen partneralimenta-
Slotereind ten aanzien van de onderscheiden
tie afgewezen. Daartoe heeft het onder meer
inbreuken op de garanties nadeel heeft
het volgende overwogen:
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
471
Rechtspraak
370
(Wet Bopz art. 1 lid 1, onder j; Wet van 4
kende kracht is verleend.
december 2013, Stb. 560, art. XV onder A)
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeenkomstig de conclusie van de A-G.
7 februari 2014, nr. 13/04908 (Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de offi-
De A-G bespreekt onder 2.4-2.6 signalen waar-
C.E. Drion; A-G mr. F.F. Langemeijer)
cier van justitie, adv. mr. M.M. van Asperen.
uit blijkt dat in de praktijk behoefte bestaat aan een regeling die een arts voor verstande-
ECLI:NL:HR:2014:269
Procesverloop
lijk gehandicapten (AVG) de bevoegdheid ver-
Cassatieberoep. Advocaat bij de Hoge Raad.
In dit geding heeft de officier van justitie een
leent de vereiste verklaring af te geven.
HR: Het verzoekschrift is niet ondertekend
verzoek ingediend tot het verkrijgen van een
door een advocaat bij de Hoge Raad. Niet-
voorlopige machtiging tot het doen voortdu-
ontvankelijk.
ren van het verblijf van betrokkene in een
Hoge Raad (strafkamer)
psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoek is
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
een verklaring gevoegd, opgesteld en onder-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
tekend door de geneesheer-directeur van de
straf(proces)recht Radboud Universiteit
De man, geen advocaat, vs. de vrouw, niet
instelling, die arts voor verstandelijk gehan-
Nijmegen.
verschenen.
dicapten is (verder: AVG), maar niet tevens
(Rv art. 426a lid 1)
psychiater in de zin van art. 1 lid 1, onder j,
372
Feiten en procesverloop
Wet Bopz.
Partijen zijn gehuwd geweest. In 2003 heeft
Namens betrokkene is, onder verwijzing naar
de rechtbank de echtscheiding uitgesproken
HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2028,
28 januari 2014, nr. 13/00367
en de vrouw alleen belast met het ouderlijk
NJ 2012/420, aangevoerd dat het verzoek
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos,
gezag over haar dochter.
niet-ontvankelijk is, omdat de geneeskundige
Y. Buruma)
In dit geding heeft de man verzocht om
verklaring niet is opgesteld door een psychia-
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank
ter. De rechtbank heeft dat verweer in haar
kende tot vernietiging uitsluitend wat
heeft het verzoek afgewezen. Het hof heeft
bestreden beschikking van 13 augustus 2013
betreft de strafoplegging en tot terugwij-
de man niet-ontvankelijk verklaard op de
verworpen op de grond dat de problematiek
zing in zoverre; adv. mr. H. Sytema en
grond dat de dochter inmiddels de achttien-
van betrokkene het terrein betreft waarop
mr. E. van Veen, beiden ’s-Gravenhage)
jarige leeftijd had bereikt.
een AVG bij uitstek deskundig is. De recht-
ECLI:NL:HR:2014:186
bank beriep zich mede op het wetsvoorstel
Hoge Raad
‘Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere
Overgangsrecht toepassing art. 22b Sr: deze
Het beroep in cassatie is vervat in een ver-
Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet en de
op 3 januari 2012 in werking getreden
zoekschrift dat niet is ondertekend door een
Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzeke-
bepaling beperkt de mogelijkheden een
advocaat bij de Hoge Raad. Ingevolge het in
ringswet teneinde daarin enkele verbeterin-
taakstraf op te leggen voor ernstige zeden-
deze zaak toepasselijke art. 426a lid 1 Rv
gen aan te brengen, alsmede technische
en geweldsmisdrijven en bij recidive van
moet de man niet-ontvankelijk in zijn beroep
reparaties in diverse wetten (Veegwet VWS
misdrijven. De bepaling heeft geen gevol-
worden verklaard.
2012)’ (Kamerstukken II 33 507). Blijkens art.
gen voor feiten die zijn begaan voor de
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van de man
XV onder A van dat wetsvoorstel wordt art. 1
inwerkingtreding ervan.
in het cassatieberoep, overeenkomstig de
Wet Bopz gewijzigd in die zin dat daaraan
conclusie van de A-G.
een zesde lid wordt toegevoegd, waarin voor
De A-G wijst onder 4 erop dat de deken van
de toepassing van de Wet Bopz een AVG
de Orde van Advocaten een advocaat kan
wordt gelijkgesteld met een psychiater voor
Inleiding:
aanwijzen, tenzij er gegronde redenen zijn om
zover het betreft de opname of het verblijf
De verdachte is ter zake van ‘mishandeling’
dit niet te doen.
van een verstandelijk gehandicapte.
gepleegd op 29 mei 2011, veroordeeld tot een
(Sr art. 22b)
gevangenisstraf van één week. Het hof over-
Hoge Raad
woog daarbij onder meer dat gelet op het
Het door de rechtbank aangehaalde wets-
bepaalde in art. 22b lid 1 Sr de oplegging van
voorstel is inmiddels wet geworden (Wet van
een taakstraf – zoals door de advocaat-gene-
7 februari 2014, nr. 13/05331
4 december 2013, Stb. 560). De wet zal op een
raal gevorderd – niet mogelijk is nu de ver-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
nader te bepalen tijdstip in werking treden.
dachte in de vijf jaren voorafgaand aan het
Spapens, G. de Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-
Het is een grondrecht dat niemand van zijn
onderhavige feit, te weten in 2006, ter zake
van den Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer)
vrijheid mag worden beroofd buiten de
van art. 312 Sr is veroordeeld, zijnde een mis-
ECLI:NL:HR:2014:270
gevallen bij of krachtens de wet voorzien. In
drijf waarop naar de wettelijke omschrijving
het licht hiervan is de omstandigheid dat na
een gevangenisstraf van zes jaren of meer is
Wet Bopz. Verklaring van een psychiater.
inwerkingtreding van de wet een AVG
gesteld en dat een ernstige inbreuk op de
Arts voor verstandelijk gehandicapten
bevoegd zal zijn de voor gedwongen opne-
lichamelijke integriteit van het slachtoffer
(AVG). Overgangsrecht. HR: De omstandig-
ming van een verstandelijk gehandicapt per-
ten gevolge heeft gehad. Het middel klaagt
heid dat na inwerkingtreding van de Wet
soon vereiste verklaring af te geven, onvol-
over de strafoplegging. Daartoe wordt aange-
van 4 december 2013, Stb. 560, een AVG
doende om te oordelen dat een AVG daartoe
voerd dat het hof ten onrechte ervan is uit-
bevoegd zal zijn de vereiste verklaring af te
ook voor de inwerkingtreding van de wet
gegaan dat ingevolge art. 22b lid 1 Sr het
geven, is onvoldoende om te oordelen dat
bevoegd was. Daarbij is mede van belang dat
opleggen van een taakstraf niet mogelijk is.
een AVG daartoe ook voor de inwerkingtre-
in de onderhavige wet aan de hier bedoelde
ding van de wet bevoegd was.
wijziging van art. 1 Wet Bopz geen terugwer-
371
472
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
Rechtspraak
Hoge Raad, onder meer:
Partieel cassatieberoep art. 429 Sv: bij een
twee transacties waartoe het cassatieberoep
2.3. Bij wet van 17 november 2011 tot wijzi-
samengestelde tenlastelegging is beperking
door de raadsman van de verdachte is
ging van het Wetboek van Strafrecht in
slechts mogelijk tot de beslissingen over
beperkt, zijn niet als zodanige zelfstandige
verband met het beperken van de mogelijk-
(cumulatieve, alternatieve en/of primaire)
strafrechtelijke verwijten te beschouwen. De
heden om een taakstraf op te leggen voor
onderdelen van de tenlastelegging waarin
Hoge Raad verstaat voormelde akte aldus dat
ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij
een zelfstandig strafrechtelijk verwijt is
namens de verdachte cassatieberoep is inge-
recidive van misdrijven (Stb. 2012, 1, inwer-
omschreven.
steld tegen alle beslissingen ter zake van het onder 1. primair tenlastegelegde, en dat in
kingtreding 3 januari 2012) is art. 22b Sr opnieuw ingevoegd. Die wet bevat in art. II
(Sr art. 36d, 420bis; Sv art. 429)
de akte slechts ten overvloede is opgenomen op welke gedeelten van de bestreden uit-
een bepaling van overgangsrecht inhoudenten die zijn begaan voor de inwerkingtreding
Inleiding ontvankelijkheid verdachte
van die wet. In aanmerking genomen dat het
Blijkens de ‘Akte rechtsmiddel’ is namens ver-
feit ter zake waarvan de verdachte is veroor-
dachte cassatie ingesteld tegen het arrest van
deeld is gepleegd voor 3 januari 2012, heeft
het hof ‘terzake feit 1 primair, voorzover het
Inleiding tweede middel verdachte
het hof ten onrechte de onmogelijkheid aan-
de daarin bewezenverklaarde (twee) transac-
Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van
genomen een taakstraf op te leggen en kan
ties alsmede tegen alle ter terechtzitting
het onder 4. tenlastegelegde, inhoudende het
de bestreden uitspraak niet in stand blijven
genomen tussenbeslissingen’. Wat betreft het
op of omstreeks 1 februari te Beverwijk voor-
voor zover het de strafoplegging betreft.
aan de verdachte onder 1. primair tenlastege-
handen hebben van een wapen van categorie
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
legde is door het hof bewezenverklaard dat:
II onder 5º, te weten een handwapen en/of
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
‘hij op tijdstippen in de periode van 10
verlammingsapparaat (type 618) waarmee
strafoplegging, terugwijzing in zoverre, en
december 2009 tot en met 1 februari 2010 te
door een elektrische stroomstoot personen
verwerping voor het overige.
Beverwijk en elders in Nederland tezamen en
weerloos kunnen worden gemaakt of pijn
in vereniging met een ander of anderen,
kan worden toegebracht, niet zijnde een
opzettelijk heeft afgeleverd, verstrekt en/of
medisch hulpmiddel. In het middel wordt
vervoerd telkens een grote hoeveelheid hen-
onder meer geklaagd over de onttrekking
nep’. Ten laste van de verdachte is dus onder
aan het verkeer van een inbeslaggenomen
28 januari 2014, nr. 12/04518
meer ‘op tijdstippen in de periode van 10
‘verlammingsapparaat’.
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
december 2009 tot en met 1 februari 2010’
van Kan, W.F. Groos)
bewezenverklaard, hetgeen de kwalificatie
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee,
van het meermalen gepleegd oplevert. Blij-
Hoge Raad, over tweede middel verdachte onder meer:
strekkende tot vernietiging uitsluitend wat
kens ’s hofs overwegingen ten aanzien van
4.3. Onder soortgelijke feiten in de zin van
betreft de beslissing ter zake van de
het bewijs van het onder 1. tenlastegelegde
art. 36d Sr dienen te worden verstaan feiten
onttrekking aan het verkeer van het ver-
heeft het hof daarbij het oog op de inciden-
die tot dezelfde categorie behoren als de door
lammingsapparaat en in zoverre tot terug-
ten op 10 december 2009 en 20 januari 2010,
de verdachte begane feiten dan wel de feiten
wijzing dan wel verwijzing; OM-cassatie en
en niet op de overige incidenten op 21 okto-
waarvan hij wordt verdacht. (Vgl. HR 6 mei
cassatie adv. mr. Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage)
ber 2009, 23 oktober 2009, 5 november 2009,
1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9322, NJ 1997/655
ECLI:NL:HR:2014:197
4 december 2009, 8 december 2009, 21
en HR 6 oktober 1998,
december 2009 en 26 december 2009. Het
ECLI:NL:HR:1998:ZD1256, NJ 1999/250.)
Onttrekking aan het verkeer vanwege
hof is tot de slotsom gekomen dat de ver-
4.4. Het hof heeft ten laste van de verdachte
soortgelijke feiten in de zin van art. 36d Sr:
dachte in de bewezenverklaarde zin enkel
onder 1. bewezenverklaard – samengevat –
bij deze soortgelijke feiten gaat het om fei-
betrokkenheid heeft gehad bij de incidenten
dat hij als (mede)pleger op tijdstippen in de
ten die tot dezelfde categorie behoren als
op 10 december 2009 en (tweemaal) op 20
periode van 10 december 2009 tot en met 1
de door de verdachte begane feiten dan wel
januari 2010.
februari 2010 te Beverwijk en elders in
de dat de wet geen gevolgen heeft voor fei-
373
de feiten waarvan hij wordt verdacht. In
spraak de bezwaren in het bijzonder betrekking hebben.
Nederland (telkens) opzettelijk een grote hoeveelheid hennep heeft afgeleverd, ver-
ding van art. 3 onder B Opiumwet niet
Hoge Raad, over ontvankelijkheid verdachte onder meer:
soortgelijk is aan en tot dezelfde categorie
2.3. Ingevolge art. 429 Sv kan het beroep in
verklaarde gekwalificeerd als ‘medeplegen
behoort als het voorhanden hebben van
cassatie tegen een gedeelte van een in hoger
van opzettelijk handelen in strijd met een in
een wapen van categorie II onder 5e als
beroep gewezen uitspraak worden ingesteld.
artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven
bedoeld in art. 2 WWM.
Niet elke beperking van het cassatieberoep
verbod, terwijl het feit betrekking heeft op
Bestanddeel ‘afkomstig (…) uit enig misdrijf
kan echter worden aanvaard. In geval van
een grote hoeveelheid van het middel, meer-
bij witwassen art. 420bis Sr: in casu bestand-
een samengestelde tenlastelegging als hier-
malen gepleegd’.
deel niet vervult doordat de legale herkomst
voor onder 2.2.1 weergegeven kan het cassa-
4.5. Het oordeel van het hof dat een verlam-
van geldbedragen en voorwerpen niet met
tieberoep worden beperkt tot de beslissingen
mingsapparaat als het onderhavige kan die-
voldoende mate van zekerheid kan worden
over (cumulatieve, alternatieve en/of primai-
nen tot het voorbereiden van soortgelijke
uitgesloten, terwijl tevens onvoldoende dui-
re) onderdelen van de tenlastelegging waarin
feiten geeft, gelet op hetgeen is weergegeven
delijk is in welke mate (mogelijkerwijs) van
een zelfstandig strafrechtelijk verwijt is
onder 4.3 en 4.4, blijk van een onjuiste opvat-
vermenging van legale en illegale geldstro-
omschreven (vgl. HR 31 mei 2013
ting omtrent het begrip ‘soortgelijke feiten’
men sprake is. Daarbij is van belang dat ver-
ECLI:NL:HR:2013:CA1610, r.o. 2). De door het
in de zin van art. 36d Sr, nu de door de ver-
eist nader onderzoek door het Openbaar
hof blijkens zijn hiervoor onder 2.2.2 weerge-
dachte begane overtreding van art. 3 onder B
Ministerie onvoldoende is gebeurd.
geven bewezenverklaring bewezenverklaarde
van de Opiumwet niet soortgelijk is aan en
casu geen soortgelijke feiten nu overtre-
strekt en/of vervoerd. Het heeft het bewezen-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
473
Rechtspraak
tot dezelfde categorie behoort als het voor-
overigens het wettig en overtuigend bewijs
schorsing van het onderzoek verzoekt, de
handen hebben van een wapen van categorie
ontbreekt dat de in de tenlastelegging van
rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de
II onder 5e als bedoeld in art. 2 van de Wet
feit 3 genoemde geldbedragen en goederen
verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij
wapens en munitie. Het middel slaagt in
(mede) ‘afkomstig was/waren uit enig mis-
de behandeling van zijn zaak aanwezig te
zoverre.
drijf’. Dit oordeel geeft niet blijk van een
zijn. Dit kan anders zijn vanwege bijzondere
4.6. Het middel kan voor het overige niet tot
onjuiste opvatting omtrent het bestanddeel
omstandigheden. Het staat ter beoordeling
cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81,
‘afkomstig (…) uit enig misdrijf’ als bedoeld
van de rechter of hij de aangevoerde reden
eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het
in art. 420bis Sr. Dat oordeel is, gelet op de
aannemelijk en van voldoende gewicht acht
middel in zoverre niet noopt tot beantwoor-
aan het hof voorbehouden weging en waar-
en of het belang van een behoorlijke straf-
ding van rechtsvragen in het belang van de
dering van het voorhanden bewijsmateriaal,
vordering de voorrang moet hebben boven
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
als van feitelijke aard in cassatie slechts in
het belang van de verdachte bij aanhouding.
beperkte mate toetsbaar. Dit oordeel is, mede
De verdediging is gehouden ter staving van
Inleiding middel OM
gelet op het verhandelde ter terechtzitting,
het verzoek relevante gegevens te verstrek-
Verdachte is vrijgesproken van gewoontewit-
ook niet onbegrijpelijk.
ken. In casu tekortschietende afwijzing aan-
wassen (feit 3). De advocaat-generaal bij het
5.5. Voor zover het middel het standpunt hul-
houdingsverzoek.
hof had zich op het standpunt gesteld dat
digt dat het hof ten onrechte voor het bewijs
het witwassen van in elk geval enig geldbe-
van het bestanddeel ‘voorwerp (…) afkomstig
drag bewezen kan worden verklaard. Namens
uit enig misdrijf’ de eis heeft gesteld dat ‘het
de verdachte is om vrijspraak verzocht. Het
concrete bedrag of de concrete bedragen [aan
Inleiding:
middel klaagt dat het hof de verdachte ten
illegaal vermogen] met voldoende precisie
Het middel klaagt over de afwijzing door het
onrechte althans ontoereikend gemotiveerd
bewezen moeten kunnen worden’ en dat niet
hof van het verzoek tot aanhouding van de
heeft vrijgesproken van hetgeen onder 3. is
kan worden volstaan met de bewezenverkla-
behandeling van de zaak. Verdachte is niet
tenlastegelegd (gewoontewitwassen), nu het
ring van ‘enig geldbedrag’, gaat het uit van
verschenen op de terechtzitting in hoger
hof is uitgegaan van een onjuiste uitleg van
een onjuiste lezing van het arrest, zodat het
beroep van 16 december 2011. Op de zitting
het in de tenlastelegging voorkomende
in zoverre bij gebrek aan feitelijke grondslag
doet de voorzitter mededeling van een faxbe-
bestanddeel ‘afkomstig (…) uit enig misdrijf’.
niet tot cassatie kan leiden.
richt van de dag ervoor, inhoudende de
Anders dan de steller van het middel
mededeling van de verdachte dat hij op
Hoge Raad, over middel OM onder meer:
betoogt, heeft het hof niet geoordeeld dat
grond van persoonlijke medische omstandig-
voor het bewijs van de in de tenlastelegging
heden niet in staat is om ter terechtzitting te
5.4. In zijn hiervoor weergegeven overwegin-
opgenomen bestanddelen ‘voorwerp afkom-
verschijnen en het verzoek tot aanhouding
gen heeft het hof – uitgaande van het juiste
stig uit enig misdrijf’ en ‘een geldbedrag’ is
van de zaak. De voorzitter deelt mede dat de
algemene toetsingskader, waaronder dat ‘wit-
vereist dat steeds de concrete brondelicten
verdachte in zijn faxbericht verwijst naar de
wassen’ kan worden bewezen verklaard
en de precieze omvang van de daaruit voort-
brief van zijn behandelend arts die hij als
indien het op grond van de vastgestelde
vloeiende gelden moeten worden bewezen,
bijlage 1 zou hebben toegevoegd maar dat
omstandigheden niet anders kan zijn dan
maar dat het bewijs daarvan in de gegeven
deze bijlage ontbreekt. De verdachte is door
dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig
omstandigheden ontbreekt.
de administratie van het hof ervan op de
is – geoordeeld dat, gelet op het door het
5.6. Het middel faalt.
hoogte gesteld dat deze bijlage ontbreekt.
(EVRM art. 6)
Het hof heeft echter tot op heden geen brief
Openbaar Ministerie gepresenteerde bewijsmateriaal en het ter zake door en namens de
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uit-
van de behandelend arts ontvangen. Het hof
verdachte omtrent de legale herkomst van de
spraak maar uitsluitend wat betreft de beslis-
beslist uiteindelijk dat het verzoek tot aan-
tenlastegelegde geldbedragen en voorwerpen
sing ter zake van de onttrekking aan het
houding van de zaak zal worden afgewezen
aangevoerde, de legale herkomst van die
verkeer van het inbeslaggenomen verlam-
aangezien de verdachte op de hoogte was van
geldbedragen en voorwerpen niet met vol-
mingsapparaat; wijst de zaak terug opdat de
de zittingsdatum en thans een medische ver-
doende mate van zekerheid kan worden uit-
zaak in zoverre op het bestaande hoger
klaring ontbreekt. Vervolgens is verstek ver-
gesloten, terwijl tevens onvoldoende duide-
beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
leend tegen de niet verschenen verdachte,
lijk is in welke mate (mogelijkerwijs) van
verwerpt de beroepen voor het overige.
heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten, waarna het hof
vermenging van legale en illegale geldstromen sprake is. Het hof heeft geoordeeld dat het in de gegeven omstandigheden vereiste
374
onmiddellijk uitspraak heeft gedaan waarbij het de verdachte heeft veroordeeld. Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art.
nader onderzoek door het Openbaar Ministerie naar ‘feiten en omstandigheden die de
28 januari 2014, nr. 12/01552
434 lid 1 Sv toegezonden stukken bevinden
legale herkomst van de ten laste gelegde
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
zich:
geldbedragen en voorwerpen met een vol-
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
1. een op 15 december 2011 gedateerde brief
doende mate van zekerheid zouden kunnen
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
van de verdachte aan de voorzitter van de
uitsluiten’ onvoldoende is gebeurd en als zijn
strekkende tot vernietiging en terugwij-
strafsector van het hof met in de kop de ver-
oordeel tot uitdrukking gebracht dat in ver-
zing; adv. mr. H. Sytema, ’s-Gravenhage)
melding ‘Spoed’, welke brief inhoudt: ‘Hier-
band daarmee hetgeen door het Openbaar
ECLI:NL:HR:2014:193
mee bericht ik dat ik op grond van persoonlijke medische omstandigheden niet in staat
Ministerie aan materiaal is gepresenteerd ontoereikend is om tekortkomingen in de
Aanhouding onderzoek en aanwezigheids-
ben om op de zitting in persoon te verschij-
verklaringen van de verdachte op te vatten
recht art. 6 EVRM: uit dit recht spruit voort
nen. Ik verwijs u naar de brief van mijn
als een onvoldoende weerlegging van het
dat indien een verdachte door ziekte niet op
behandelend arts (bijlage 1) en verzoek u om
bewijsvermoeden van witwassen en dat ook
de terechtzitting kan verschijnen en daarom
de zitting aan te houden voor nader te bepa-
474
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
Rechtspraak
len datum. [...] Mijn medische omstandighe-
dachte of diens raadsman worden gevergd
gegeven voorschrift, de eis te worden
den zijn na 24 maart 2011 nog meer verer-
dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de
gesteld dat wordt aangegeven in welk in
gerd. Enkele tenen zijn nu geamputeerd en
gegevens kan verstrekken die de rechter met
rechte te respecteren belang de verdachte
binnenkort zullen, wat ik niet hoop en ook
het oog op de te nemen beslissing wenselijk
door die niet-naleving is getroffen. In casu
niet kan accepteren, nog een paar volgen.’
acht. Aan de rechter staat het vrij om indien
verklaart de Hoge Raad – gezien art. 80a
Blijkens een daarop geplaatst stempel is de
een verzoek onvoldoende door bewijsstukken
RO – het beroep niet-ontvankelijk.
brief op dezelfde dag – derhalve daags voor
is gestaafd of indien aan diens verlangen tot
de terechtzitting – ingekomen bij de centrale
aanvulling niet of niet genoegzaam is vol-
balie van het Paleis van Justitie te ’s-Graven-
daan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden.
hage. Voorts bevat de brief een tweede stem-
Oordelen en beslissingen daarover kunnen in
Inleiding:
pel dat deze op 16 december 2011 is ingeko-
cassatie slechts op hun begrijpelijkheid wor-
Het middel klaagt dat art. 322 lid 3 Sv niet is
men bij het Gerechtshof/Ressortsparket te
den getoetst (vgl. HR 9 mei 2000,
nageleefd nu het proces-verbaal van de
’s-Gravenhage, met daarop geplakt een memo
ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002/466).
terechtzitting van 11 mei 2012 niet inhoudt
dat de brief eerst ná de terechtzitting is bin-
2.6. Gelet op hetgeen hiervoor is vooropge-
dat de advocaat-generaal bij het hof en de
nengekomen.
steld en in aanmerking genomen dat de ver-
verdachte hebben ingestemd met hervatting
2. een als bijlage 1 aan de brief gehecht
dachte aan het verzoek tot aanhouding ten
van het onderzoek waarin het zich bevond
schrijven van [betrokkene], huisarts, van 15
grondslag heeft gelegd dat hij op grond van
ten tijde van de schorsing daarvan op 17
december 2011 met als inhoud: ‘Betreft: [ver-
medische omstandigheden niet in staat was
november 2011.
dachte] [...] Hiermee deel ik u mee dat ik
om op de terechtzitting te verschijnen en hij
De memorie van toelichting bij het wetsvoor-
heden de bovenvermelde persoon op mijn
daarbij had verwezen naar het bij zijn brief
stel dat heeft geleid tot de Wet van 3 april
spreekuur heb gezien en hem NIET in staat
gevoegde schrijven van zijn behandelend
2003 tot wijziging van het Wetboek van Straf-
acht om morgen naar de rechtbank te kun-
arts, kan het oordeel van het hof dat het ver-
vordering in verband met de invoering van
nen gaan wegens medisch noodzakelijke
zoek diende te worden afgewezen op grond
de raadsheer-commissaris en andere onder-
redenen.’
van de omstandigheid dat ‘een medische ver-
werpen (Stb. 2003, 143), houdt wat betreft de
3. een op 15 december 2011 gedateerd faxbe-
klaring ontbreekt’, welke verklaring evenwel
verplichting om bij een gewijzigde samen-
richt van de verdachte aan de voorzitter van
reeds daags voor de terechtzitting bij de cen-
stelling van het gerecht na een schorsing van
de strafsector van het hof, met dezelfde
trale balie van het hof was ingekomen, de
het onderzoek ter terechtzitting dat onder-
inhoud als hiervoor onder 1. weergegeven.
afwijzing van het verzoek niet dragen.
zoek opnieuw aan te vangen, het volgende in:
Bij dit faxbericht ontbreekt de als bijlage 1
2.7. Het middel is terecht voorgesteld.
‘5. Verandering van samenstelling
genoemde brief van de behandelend arts van
Volgt vernietiging en terugwijzing.
De vraag in hoeverre de rechters die deelne-
de verdachte.
Hoge Raad, onder meer:
(Sv art. 322; RO art. 80)
men aan de berechting gelijkelijk geïnfor-
375
meerd dienen te zijn, doet zich niet alleen voor in verband met de vraag naar de deelname door rechter- of raadsheer-commissaris
2.5. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat, indien een ver-
28 januari 2014, nr. 12/02838
aan de verdere berechting. Een vergelijkbare
dachte door ziekte is verhinderd op de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos, V. van den
vraag rijst in het geval waarin de samenstel-
terechtzitting te verschijnen en in verband
Brink)
ling van de rechtbank gewijzigd is. Moet in
daarmee schorsing van het onderzoek heeft
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
dat geval het onderzoek op de zitting in alle
verzocht of doen verzoeken, de rechter aan
kende tot vernietiging en terugwijzing dan
gevallen opnieuw worden aangevangen?
dit verzoek voldoet teneinde de verdachte
wel verwijzing; adv. mr. A.D. Kloosterman,
De wet bevat hieromtrent thans geen duide-
alsnog de gelegenheid te geven bij de behan-
Amsterdam)
lijke regel. In de jurisprudentie van de Hoge
deling van zijn zaak op de terechtzitting aan-
ECLI:NL:HR:2014:180
Raad is de gestelde vraag evenwel bevestigend beantwoord. In HR 8 oktober 1928, NJ
wezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezig-
Hervatting zittingsonderzoek in stand
1929, p. 83 is uitgemaakt dat het onderzoek
heidsrecht van de verdachte. Bijzondere
waarin het zich bevond na wijziging rech-
opnieuw moet worden aangevangen indien
omstandigheden kunnen echter meebrengen
terlijke samenstelling art. 322 lid 3 Sv: deze
de samenstelling van de rechtbank een ande-
dat de rechter tot het oordeel komt dat het
bepaling strekt ertoe te garanderen dat ‘het
re is geworden. Nadien is aan dat standpunt
belang van een behoorlijke strafvordering
vereiste van de herhaling, indien en voor
vastgehouden. De praktijk heeft evenwel
– welke omvat afdoening van de zaak binnen
zover dat door de verdachte als een zijn
moeite met deze eis in de gevallen waarin
een redelijke termijn – ernstig in het gedrang
rechten beschermend vereiste wordt
noch de rechter, noch de Officier van Justitie,
zou komen, indien het onderzoek op de
beleefd’ in stand blijft. De naleving van het
noch de verdachte of diens raadsman op een
terechtzitting zou worden geschorst en dat
voorschrift dat bij een gewijzigde samen-
betrekkelijk zinloze herhaling van onder-
dit belang onder de gegeven omstandigheden
stelling het onderzoek opnieuw moet wor-
zoekshandelingen (zoals het voorlezen van
zwaarder moet wegen dan het belang van de
den aangevangen, is afhankelijk van het
stukken die zich in het dossier bevinden)
verdachte om bij de behandeling van zijn
belang dat de verdediging daaraan in een
prijs stelt.
zaak tegenwoordig te zijn. Het staat ter beoor-
concreet geval hecht.
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafproces-
deling van de rechter of hij de aangevoerde
Niet-naleving art. 322 lid 3 Sv en toepassing
recht, derde druk, 1999, p. 585 stelt daarom-
reden aannemelijk en van voldoende gewicht
art. 80a RO: Tegen de achtergrond van het
trent: ‘In de praktijk pleegt overigens bij
acht en of het belang van een behoorlijke
bovenstaande en gelet op de art. 80a RO-
opnieuw aanvangen na schorsing wegens
strafvordering de voorrang moet hebben
rechtspraak dient in cassatie aan een
gewijzigde samenstelling nogal eens met
boven het belang van de verdachte bij aan-
schriftuur waarin wordt geklaagd over de
instemming van OM en verdachte in rap
houding. In de regel mag daarom van de ver-
niet-naleving van het in art. 322 lid 3 Sv
tempo te worden herhaald wat op de eerdere
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
475
Rechtspraak
zitting al is gebeurd.’ Knigge signaleert in
ten nadele van rechtsbescherming beogende
ting van het onderzoek ter terechtzitting in
zijn noot onder HR 2 november 1999, NJ
beginselen. Daarbij wordt een uitspraak van
een gewijzigde samenstelling, en aldus het
2000/347 dat met instemming van verdedi-
de Hoge Raad vermeld, waarin aan het
onderzoek ter terechtzitting opnieuw te laten
ging en OM al hetgeen op de voorgaande
onmiddellijkheidsbeginsel wordt gerefereerd.
aanvangen. Hieruit volgt dat de naleving van
zitting is voorgevallen wel ‘geacht’ wordt op
Bij de kwalificatie van het onmiddellijkheids-
het voorschrift dat bij een gewijzigde samen-
de nadere zitting te zijn herhaald, en signa-
beginsel als een ‘rechtsbescherming beogend
stelling het onderzoek opnieuw moet worden
leert dat de Hoge Raad tegen deze construc-
beginsel’, dient de kanttekening te worden
aangevangen, afhankelijk is van het belang
tie ondanks het ontbreken van een duidelijke
geplaatst, dat het onmiddellijkheidsbeginsel
dat de verdediging daaraan in een concreet
wettelijke basis geen bezwaar lijkt te hebben.
niet alleen de bescherming van de belangen
geval hecht. Tegen die achtergrond en gelet
Tegen deze achtergrond stelt het wetsvoor-
van de verdachte dient. Het beoogt ook te
op HR 11 september 2012,
stel voor, in een nieuw lid 3 van art. 322 te
voorkomen, dat de verdachte wordt vrijge-
ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, r.o.
bepalen dat het onderzoek ter terechtzitting
sproken op grond van informatie die niet op
2.6.2 brengt het voorgaande mee dat in cassa-
bij gewijzigde samenstelling opnieuw wordt
de terechtzitting aan de orde is geweest en
tie aan een schriftuur waarin wordt geklaagd
aangevangen, tenzij de Officier van Justitie
daarmee kenbaar is voor partijen. Het strekt
over de niet-naleving van het in die bepaling
en verdachte instemmen met hervatting van
er toe, een ordentelijke rechterlijke besluit-
gegeven voorschrift, de eis moet worden
het onderzoek in de stand waarin het onder-
vorming te bevorderen. Het wetsvoorstel
gesteld dat wordt aangegeven in welk in rech-
zoek zich op het tijdstip van de schorsing
doet aan die waarborgen voor een ordentelij-
te te respecteren belang de verdachte door
bevond. Daarmee wordt enerzijds de door de
ke rechterlijke besluitvorming op geen enke-
die niet-naleving is getroffen.
Hoge Raad geformuleerde hoofdregel beves-
le wijze afbreuk. Aan het vereiste dat slechts
2.6. De schriftuur, die is ingediend na de in
tigd, en wettelijk verankerd, en anderzijds
informatie die op de openbare terechtzitting
HR 11 september 2012,
een in de praktijk erkende en gelet op de in
aan de orde is geweest, en waarvan op die
ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, r.o. 2.8
het geding zijnde belangen aanvaardbare
grond voor de procespartijen kenbaar is dat
genoemde datum 1 oktober 2012, vermeldt
beperking op deze hoofdregel aangebracht.
de rechter haar in de besluitvorming kan
niet in welk rechtens te beschermen belang
(...) Verwezen zij in dit verband nog naar het
betrekken, wordt niet getornd. Voorgesteld
de verdachte als gevolg van de niet-naleving
onderzoeksproject Strafvordering 2001, waar-
wordt slechts, bij de instemming van officier
van art. 322, derde lid, Sv is getroffen en
in eveneens wordt voorgesteld de verplich-
van justitie en verdachte niet langer ver-
bevat derhalve niet de in een geval als het
ting om bij wijziging van samenstelling
plicht te stellen dat proceshandelingen bij
onderhavige vereiste toelichting met betrek-
opnieuw te beginnen te relativeren.
wijziging van de samenstelling worden her-
king tot het belang bij het ingestelde cassa-
De regel van het voorgestelde art. 322 lid 3
haald, tegen de zin van alle betrokkenen. Het
tieberoep en het – rechtens te respecteren –
Sv, impliceert dat het de strafrechter toege-
instemmingsvereiste garandeert dat het ver-
belang bij vernietiging van de bestreden
staan is mede recht te doen op basis van het
eiste van de herhaling, indien en voor zover
uitspraak en een nieuwe feitelijke behande-
onderzoek dat door andere strafrechters is
dat door de verdachte als een zijn rechten
ling van de zaak. De Hoge Raad zal daarom
verricht.
beschermend vereiste wordt beleefd, volledig
– gezien art. 80a RO – het beroep niet-ont-
Wellicht ten overvloede kan erop worden
in stand blijft.” (Kamerstukken II 2001/02,
vankelijk verklaren.
gewezen dat het binnen het wettelijk sys-
28 477, nr. 3, p. 11-13)
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
teem in het algemeen gesproken niet ongebruikelijk is recht te doen op basis van
Hoge Raad, onder meer:
onderzoek van andere strafrechters. Art. 422
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting
lid 1 Sv schrijft de rechter in appel zelfs voor
van 11 mei 2012 houdt in dat het onderzoek
zowel naar aanleiding van het onderzoek in
is hervat in de stand waarin het zich bevond
hoger beroep als naar aanleiding van dat in
ten tijde van de schorsing daarvan op 17
28 januari 2014, nr. 13/03081
eerste aanleg te beraadslagen. Daar kan uit
november 2011 doch houdt niet in dat de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu,
worden afgeleid dat van de appelrechter ver-
advocaat-generaal bij het hof en de verdachte
V. van den Brink)
wacht mag worden dat hij op het – proces-
daarmee hebben ingestemd, zodat het er in
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
verbaal van het – onderzoek in eerste aanleg
cassatie voor moet worden gehouden dat die
kende tot vernietiging en terugwijzing;
voortbouwt en dat hij daarmee rekening
instemming niet is gegeven. Bij die stand
adv. mr. B.P. de Boer, Amsterdam)
houdt bij de beantwoording van de vraag
van zaken had het hof het onderzoek
ECLI:NL:HR:2014:177
naar de volledigheid van het onderzoek. Het
opnieuw moeten aanvangen. In zoverre is het
is ook in dit licht bezien voor de hand lig-
middel terecht voorgesteld.
Exequaturprocedure art. 31 WOTS: deze
gend dat het de strafkamer die in gewijzigde
(…)
bepaling impliceert (a) dat de exequatur-
samenstelling de terechtzitting voortzet, bij
2.5. Uit de hiervoor aangehaalde wetsgeschie-
rechter de in het buitenland opgelegde
instemming van procespartijen wordt toege-
denis blijkt dat art. 322, derde lid, Sv – dat op
sanctie, zonder de duur of omvang daarvan
staan af te zien van het opnieuw aanvangen
de voet van art. 415 Sv eveneens toepasselijk
te overschrijden, in beginsel dient te ver-
van het onderzoek ter terechtzitting. (...)
is bij de behandeling in hoger beroep – ertoe
vangen door een straf of maatregel die naar
De NVvR oordeelt positief over dit onderdeel
strekt te garanderen dat ‘het vereiste van de
Nederlandse maatstaven en opvattingen
van het wetsvoorstel. In het advies wordt
herhaling, indien en voor zover dat door de
geacht wordt te beantwoorden aan de ernst
gesproken van ‘practische winst voor de pro-
verdachte als een zijn rechten beschermend
van het feit, de omstandigheden waaronder
cesgang’. Het OM maakt terzake geen opmer-
vereiste wordt beleefd’ in stand blijft. Art. 322,
het is gepleegd en de persoon van de dader,
kingen. De NOvA meent, dat bij het voorstel
derde lid, Sv biedt de verdediging daarom de
zij het dat de rechter bij die vervanging
betreffende de hervatting van het onderzoek
mogelijkheid – indien zij meent dat dit in de
tevens rekening dient te houden met inter-
bij verandering van samenstelling van de
gegeven omstandigheden in haar belang is –
nationale gevoeligheden, en (b) dat hij in
rechtbank sprake is van een accentverlegging
haar instemming te onthouden aan voortzet-
voorkomend geval onder de bijzondere
476
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
376
Rechtspraak
redenen die de straf hebben bepaald, dient
tevens rekening dient te houden met inter-
heeft [A] niet voldaan. Om die reden heeft de
te vermelden waarom hij tot een lagere
nationale gevoeligheden, en (b) dat hij in
Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk ver-
strafoplegging is gekomen.
voorkomend geval onder de bijzondere rede-
klaard.
nen die de straf hebben bepaald, dient te ver-
3.2.1. Belanghebbende is tegen die beslissing
(Verdrag inzake de overbrenging van gevon-
melden waarom hij tot een lagere strafopleg-
in verzet gekomen. Als bijlage bij het verzet-
niste personen (Trb.1983, 74) art. 9; WOTS art.
ging is gekomen. (Vgl. HR 18 mei 2004,
schrift is een door belanghebbende onderte-
31)
ECLI:NL:HR:2004:AO6410, NJ 2004/511).
kende machtiging van [A] overgelegd.
2.4. Blijkens haar hiervoor weergegeven over-
3.2.2. Bij de thans in cassatie bestreden uit-
Inleiding:
weging heeft de rechtbank bij de strafopleg-
spraak heeft de Rechtbank het verzet onge-
WOTS-zaak en omzetting gevangenisstraf in
ging tot uitgangspunt genomen dat de ernst
grond verklaard. Zij heeft daartoe geoordeeld
exequaturprocedure. De rechtbank heeft de
van het gepleegde feit beoordeeld dient te
dat, nu er bij het beroepschrift geen schrifte-
tenuitvoerlegging in Nederland van de in
worden naar de normen welke gelden in het
lijke machtiging was gevoegd, [A] dit verzuim
Zweden gewezen rechterlijke beslissing van
land waar dat feit is begaan. Aldus heeft de
niet binnen de gestelde termijn heeft her-
het ‘Svea Hovrätt te Stockholm’ van 31 augus-
rechtbank hetgeen hiervoor onder 2.3 is
steld en er geen verschoonbare reden is voor
tus 2012 toelaatbaar verklaard en verlof ver-
vooropgesteld miskend. De daarop gerichte
dit verzuim, de Rechtbank het beroep op
leend tot tenuitvoerlegging in Nederland van
klacht is terecht voorgesteld.
grond van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk
die beslissing waarbij de veroordeelde is ver-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
heeft mogen verklaren. Tegen dit oordeel richten zich de middelen.
oordeeld tot een gevangenisstraf. Ten laste
3.3. Bij de beoordeling van de middelen moet
van veroordeelde is door de Zweedse rechter bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft
Hoge Raad (belastingkamer)
het volgende worden vooropgesteld .
gemaakt aan gekwalificeerde drugssmokkel.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
3.3.1. Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en
De rechtbank is van oordeel dat een gevange-
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
letter a, Awb wordt het bezwaar- of beroep-
nisstraf voor de duur van negen jaren gerecht-
Instituut Tilburg van de Tilburg University
schrift ondertekend en bevat het – voor
vaardigd is en zal zij geen lagere straf opleg-
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
zover hier van belang – ten minste de naam
gen dan door het Svea Hövratt in Stockholm,
Brabant.
en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zich-
Zweden, is opgelegd. De rechtbank heeft de veroordeelde ter zake het in die rechterlijke beslissing ten laste van hem bewezenverklaar-
377
zelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld (zie HR 17 december 2010, nr. 09/04183, ECLI:NL:HR:2010:BO7505,
de feit een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren opgelegd, met aftrek van de tijd
10 januari 2014, nr. 13/02112
BNB 2011/73).
gedurende welke de veroordeelde in Zweden
(Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Fierstra,
3.3.2. Ondertekening van het beroepschrift
en in Nederland van zijn vrijheid beroofd is
Groeneveld)
dient als bewijs dat het geschrift door of
geweest. Het middel klaagt dat de rechtbank
ECLI:NL:HR:2014:2
namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf
bij de omzetting van de door de Zweedse rechtbank opgelegde straf art. 31 WOTS heeft
Rechtseenheid. Awb-procesrecht. Niet over-
(mede)ondertekend maar slechts door dege-
geschonden, doordat de straf niet begrijpelijk,
leggen machtiging is een verzuim als
ne die bij het beroepschrift stelt daartoe te
althans niet voldoende gemotiveerd is.
bedoeld in art. 6:6 Awb. Indien dit verzuim
zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs
niet (tijdig) wordt hersteld, kan het in ver-
niet geleverd indien bij dat beroepschrift
zet niet alsnog worden hersteld.
geen schriftelijke machtiging wordt overge-
Hoge Raad, onder meer:
legd. In zoverre kleeft dan aan het beroep-
2.3. Ingevolge art. 31, eerste lid, WOTS dient de exequaturrechter zijn uitspraak met rede-
(Awb art. 6:5, 6:6, 8:24, 8:54; BW art. 3:69)
bijzondere redenen op te geven die de opge-
schrift een gebrek. 3.3.3. Op grond van artikel 6:6 Awb kan het
nen te omkleden en dient de uitspraak de Cassatieberoep belanghebbende
beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of
legde straf hebben bepaald of tot de opgelegde maatregel hebben geleid en voorts zoveel
Hoge Raad, onder meer:
aan enig ander bij de wet gesteld vereiste
mogelijk de omstandigheden waarop bij de
‘3.1.1. Namens belanghebbende heeft [A] een
voor het in behandeling nemen van het
vaststelling van de duur of de hoogte van de
beroepschrift ingediend met dagtekening 27
beroep, mits de indiener de gelegenheid
straf is gelet. Gelet op de wetsgeschiedenis
januari 2012. Daarin heeft [A] vermeld dat hij
heeft gehad het verzuim te herstellen binnen
zoals weergegeven in HR 26 juni 1990, NJ
als gemachtigde optreedt en dat de vereiste
een hem daartoe gestelde termijn.
1991/190 moet deze bepaling aldus worden
machtiging desgevraagd wordt nagezonden.
3.3.4. Het hiervoor in 3.3.2 bedoelde gebrek is
verstaan (a) dat de exequaturrechter bij het
3.1.2. De Rechtbank heeft bij brief met dagte-
als een zodanig verzuim aan te merken. Dat
opleggen van de straf of maatregel welke op
kening 29 februari 2012, gericht aan [A], de
sluit aan bij de rechtspraak van andere hoog-
het overeenkomstige feit naar Nederlands
ontvangst van het beroepschrift bevestigd en
ste bestuursrechters (onder meer Afdeling
recht is gesteld, de in het buitenland opge-
hem onder meer gevraagd om binnen vier
bestuursrechtspraak van de Raad van State
legde sanctie, zonder de duur of omvang
weken na de datum van verzending van de
17 mei 2006, nr. 200504755/1,
daarvan te overschrijden, in beginsel dient te
brief een schriftelijke machtiging toe te stu-
ECLI:NL:RVS:2006:AX2140, en Centrale Raad
vervangen door een straf of maatregel die
ren. De Rechtbank heeft [A] in die brief erop
van Beroep 18 juni 2013, nr. 12-5807 WWB,
naar Nederlandse maatstaven en opvattingen
gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk
ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568). Ook de memorie
geacht wordt te beantwoorden aan de ernst
kan worden verklaard als niet aan het ver-
van toelichting wijst erop dat het ontbreken
van het feit, de omstandigheden waaronder
zoek wordt voldaan.
van een schriftelijke volmacht als een ver-
het is gepleegd en de persoon van de dader,
3.1.3. Aan het verzoek van de Rechtbank om
zuim in de zin van artikel 6:6 Awb moet wor-
zij het dat de rechter bij die vervanging
toezending van een schriftelijke machtiging
den aangemerkt (zie Kamerstukken II
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
477
Rechtspraak
1988/89, 21 221, nr. 3, p. 123). Dat het ontbre-
(Wet VPB 1969 art. 13)
merken als een verzuim komt tevens tot uit-
maar van verschaffing van kapitaal op aandelen in de zin van artikel 2:175 en artikel
ken van het bewijs van machtiging is aan te Cassatieberoep belanghebbende
2:178 BW, ook uitzonderingen op de hoofdregel gelden.
drukking in artikel 8:24, lid 2, Awb. Daarin is bepaald dat van de gemachtigde een schrifte-
Hoge Raad, onder meer:
3.4.3. Bij vereffening van een besloten ven-
lijke machtiging kan worden verlangd, waar-
‘3.2.1.
nootschap doet de vereffenaar krachtens arti-
bij een uitzondering wordt gemaakt voor het
De Rechtbank heeft geoordeeld dat hoewel
kel 2:23b BW pas uitkeringen aan de aandeel-
geval die gemachtigde een advocaat is.
civielrechtelijk sprake is van het verstrekken
houders nadat de schulden van de
3.4.1. De Rechtbank heeft vastgesteld dat zij
van aandelenkapitaal voor de toepassing
schuldeisers zijn afgelost. Verder hielden de
bij brief van 29 februari 2012 aan [A] heeft
van de vennootschapsbelasting moet wor-
in het onderhavige jaar van toepassing zijnde
verzocht de gestelde machtiging door belang-
den uitgegaan van het verstrekken van een
wettelijke bepalingen inzake de kapitaalbe-
hebbende binnen vier weken aan te tonen. In
geldlening.
scherming (voor de besloten vennootschap
die brief is vermeld dat, indien van die gele-
3.2.2.
met name de artikelen 2:207, 2:209 en 2:216
genheid geen gebruik wordt gemaakt, er
Het Hof heeft het beroep tegen de uitspraak
BW) – zakelijk weergegeven – in dat aan een
rekening mee moet worden gehouden dat
van de Rechtbank verworpen. (…)
aandeelhouder pas uitkeringen kunnen wor-
het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.3. (…)
den gedaan – zowel winstuitkeringen als
Voorts heeft de Rechtbank vastgesteld dat [A]
3.4. Bij de beoordeling van middel 2, dat zich
terugbetalingen op het aandelenkapitaal –
niet binnen de gestelde termijn een machti-
– in wezen – tegen het hiervoor in 3.2.1
indien het beschikbare vermogen daartoe
ging heeft overgelegd. Uitgaande van deze
omschreven oordeel van de Rechtbank richt,
toereikend is. Uit deze regelingen volgt dat
vaststellingen, die in cassatie niet worden
wordt het volgende vooropgesteld.
(achtergestelde) schuldeisers in rangorde
bestreden, kon de Rechtbank gelet op het-
3.4.1. Artikel 13 van de Wet op de vennoot-
voorgaan op alle aandeelhouders, ook op de
geen hiervoor in onderdeel 3.3 is overwogen
schapsbelasting 1969 (hierna: de Wet)
aandeelhouders die preferent zijn. Na de
zonder schending van enige rechtsregel het
bepaalt dat de voordelen uit hoofde van een
inwerkingtreding van de Wet vereenvoudi-
beroep niet-ontvankelijk verklaren.
deelneming zijn vrijgesteld. Deze vrijstelling
ging en flexibilisering bv-recht per 1 oktober
3.4.2. Het niet overleggen van een machti-
strekt ertoe te voorkomen dat in een deelne-
2012 geldt voor de besloten vennootschap
ging kan in verzet niet worden hersteld. De
mingsverhouding dezelfde winst tweemaal
een andere kapitaalbescherming, met name
Rechtbank heeft het verzet derhalve terecht
in een belasting naar de winst wordt betrok-
artikel 2:216 BW. Ook deze regeling beoogt,
ongegrond verklaard.’
ken (zie HR 22 november 2002, nr. 36 272,
zij het op een andere wijze, te voorkomen dat
Volgt ongegrondverklaring van het cassatie-
ECLI:NL:HR:2002:AD8488, BNB 2003/34). Uit
aan aandeelhouders uitkeringen worden
beroep.
deze strekking vloeit voort dat in beginsel de
gedaan die ten koste gaan van de crediteuren
vergoeding voor een geldverstrekking door
van de vennootschap. Een en ander – in ver-
een moedervennootschap aan haar dochter-
binding met het bepaalde in artikel 2:23b, lid
vennootschap onder de deelnemingsvrijstel-
1, BW – houdt in dat het door aandeelhou-
ling valt wanneer deze vergoeding op grond
ders aan een vennootschap verschafte kapi-
7 februari 2014, nr. 12/04640
van artikel 10 van de Wet, in verbinding met
taal als risicodragend is te beschouwen, dat
(Mrs. Overgaauw, Lourens, Bavinck, Schaap
artikel 9 van de Wet, bij de dochtervennoot-
wil zeggen aansprakelijk is voor de schulden
en Van Loon; na conclusie A-G Wattel tot
schap niet voor aftrek in aanmerking komt.
van de vennootschap. Dat karakter gaat niet
gegrondverklaring van het beroep in cassa-
Daarom is voor het antwoord op de vraag of
verloren in gevallen waarin de aandeelhou-
tie)
in het onderhavige geval de uitkeringen op
der, zoals in het onderhavige geval, de moge-
ECLI:NL:HR:2014:181
de aandelen B onder de deelnemingsvrijstel-
lijkheid heeft na enkele jaren de kapitaalver-
ling vallen beslissend of deze zijn aan te
schaffing aan de vennootschap te beëindigen
1. Fiscaalrechtelijke kwalificatie die afwijkt
merken als een vergoeding voor het op de
en die kapitaalverschaffing in een aantal
van de civielrechtelijke? Uit eerdere juris-
aandelen gestorte kapitaal of anderszins voor
opzichten – zoals wat betreft de door de geld-
prudentie volgt dat het mogelijk is dat een
een kapitaalverstrekking door een aandeel-
gever te ontvangen vergoeding – gelijkenis
geldverstrekking die civielrechtelijk een
houder als zodanig.
vertoont met een geldlening. Daarom zal in
geldlening is, onder omstandigheden wat
3.4.2. Voor de beantwoording van de vraag of
geval waarin naar civielrechtelijke maatsta-
betreft de fiscale gevolgen als kapitaalver-
een geldverstrekking door een moederven-
ven beoordeeld sprake is van het verstrekken
strekking heeft te gelden. In het onderhavi-
nootschap aan haar dochtervennootschap
van aandelenkapitaal daarvan ook voor de
ge arrest staat centraal of het omgekeerde
voor wat betreft de fiscale gevolgen als een
toepassing van de hiervoor in 3.4.1 bedoelde
ook mogelijk is, dat wil zeggen: of een geld-
geldlening dan wel als een kapitaalverstrek-
bepalingen van de Wet moeten worden uit-
verstrekking die civielrechtelijk een kapi-
king heeft te gelden, is in beginsel de civiel-
gegaan. De Hoge Raad ziet geen reden tot
taalverstrekking is, onder omstandigheden
rechtelijke vorm beslissend. Voor het geval
een ander oordeel te komen indien in een
wat betreft de fiscale gevolgen als lening
dat naar de civielrechtelijke vorm sprake is
zodanig geval ten tijde van de storting van
heeft te gelden. 2. Fraus legis bij onderhavi-
van een geldlening heeft de Hoge Raad in
het kapitaal het risico dat dit kapitaal daad-
ge herfinanciering? Nee: in het systeem van
een aantal arresten (zie onder meer HR 25
werkelijk zal worden aangesproken voor de
de Wet VPB 1969 ligt besloten dat een belas-
november 2011, nr. 08/05323,
betaling van schulden verwaarloosbaar lijkt
tingplichtige keuzevrijheid heeft bij de
ECLI:NL:HR:2011:BN3442, BNB 2012/37) drie
en daardoor, in zoverre, nauwelijks verschil
financiering van een vennootschap waarin
uitzonderingsgevallen op deze regel gefor-
bestaat tussen die kapitaalstorting en het
zij deelneemt; benutting van de keuzevrij-
muleerd. In het onderhavige geval gaat het
verstrekken van een geldlening. Het maken
heid vormt geen handelen in strijd met
om de vraag of in het omgekeerde geval,
van een uitzondering op de hoofdregel
doel en strekking van de Wet VPB 1969.
waarin naar civielrechtelijke maatstaven
afhankelijk van de mate van risico zou tot
beoordeeld niet sprake is van een geldlening,
rechtsonzekerheid leiden over de vraag waar
378
478
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
Rechtspraak
bij naamloze en besloten vennootschappen
en twee rechterlijke instanties bestaan, in
dan ook van oordeel dat voor de berechting
de grens moet worden getrokken tussen het
beginsel een totale lengte van de procedure
van een zaak in eerste aanleg als uitgangs-
verstrekken van risicodragend kapitaal en
van ten hoogste vijf jaar redelijk is, waarbij
punt heeft te gelden dat deze niet binnen
het verstrekken van een geldlening.
de behandeling van het bezwaar ten hoogste
een redelijke termijn geschiedt, indien de
3.5. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 is over-
één jaar, de behandeling van het beroep ten
rechter in eerste aanleg niet binnen twee jaar
wogen slaagt middel 2.
hoogste twee jaar en de behandeling van het
nadat die termijn is aangevangen uitspraak
3.6. Voor het Hof heeft de Inspecteur subsidi-
hoger beroep ten hoogste twee jaar mag
doet. In deze termijn is de duur van een
air de stelling ingenomen dat zich met
duren (bijvoorbeeld de uitspraak van 24
eventuele bezwaarfase, als bedoeld in Hoofd-
betrekking tot de herfinanciering fraus legis
december 2008 in zaak nr. 200802629/1;
stuk 7 van de Awb, inbegrepen. Voor de
voordoet. Deze stelling wordt verworpen. In
www.raadvanstate.nl). Het College van Beroep
berechting van een zaak in hoger beroep
het systeem van de Wet ligt besloten dat een
voor het bedrijfsleven hanteert hetzelfde uit-
heeft als uitgangspunt te gelden dat uit-
belastingplichtige keuzevrijheid heeft bij de
gangspunt (bijvoorbeeld de uitspraak van 25
spraak moet worden gedaan binnen twee
financiering van een vennootschap waarin
juni 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BJ2560). De
jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld. In
zij deelneemt. Benutting van die keuzevrij-
aldus door de Afdeling en het College van
gevallen waarin de bezwaar- en beroepsfase
heid vormt, mede in aanmerking genomen
Beroep voor het bedrijfsleven gehanteerde
samen zo lang hebben geduurd dat de rede-
de strekking van de deelnemingsvrijstelling,
termijnen verschillen van de termijnen die
lijke termijn daardoor is overschreden, heeft
geen handelen in strijd met doel en strek-
de Centrale Raad van Beroep en de Hoge
voor de toerekening van die termijnover-
king van de Wet.
Raad als uitgangspunt hanteren bij de beoor-
schrijding aan het bestuursorgaan, respectie-
3.7. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blij-
deling van de vraag of de redelijke termijn is
velijk de rechter, als uitgangspunt te gelden
ven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. (…)’
overschreden. De Centrale Raad van Beroep
dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft
hanteert als uitgangspunt dat de redelijke
geduurd, voor zover de duur daarvan een
termijn voor een procedure in drie instanties
half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor
Raad van State
in beginsel niet is overschreden als die pro-
zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
cedure in haar geheel niet langer dan vier
heeft genomen.
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
jaar in beslag heeft genomen, waarbij geldt
4.3.1. Bij toepassing van de in 4.3. genoemde
bij de directie bestuursrechtspraak van de
dat de behandeling van het bezwaar ten
termijnen blijft de vaste rechtspraak van de
Raad van State. Volledige versies van deze
hoogste een half jaar, de behandeling van het
Afdeling gelden dat de ingewikkeldheid van
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
beroep ten hoogste anderhalf jaar en de
de zaak, de wijze waarop de zaak door het
vanstate.nl.
behandeling van het hoger beroep ten hoog-
bestuursorgaan en de rechter is behandeld
ste twee jaar mag duren (bijvoorbeeld de uit-
en het processuele gedrag van appellant
spraak van 14 december 2012,
gedurende de gehele procesgang onder
ECLI:NL:CRVB:2012:BY6202). De Hoge Raad
omstandigheden aanleiding kunnen geven
hanteert als uitgangspunt dat de behande-
overschrijding van de als uitgangspunt
29 januari 2014, nr. 201302106/1/A2
ling van het bezwaar en beroep tezamen ten
gehanteerde termijnen gerechtvaardigd te
(Mrs. Polak, Van Buuren, Simons, Feteris,
hoogste twee jaar mag duren en ook de
achten (bijvoorbeeld uitspraken van de Afde-
Van Zutphen)
behandeling van het hoger beroep niet meer
ling van 24 december 2008 in zaak
ECLI:NL:RVS:2014:188
dan twee jaar in beslag mag nemen, en dat in
nr.200802629/1; www.raadvanstate.nl, het
gevallen waarin de bezwaar- en beroepsfase
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Redelijke termijn in niet-punitieve zaken
samen zo lang hebben geduurd dat de rede-
van 25 juni 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BJ2560;
bestaande uit bezwaarprocedure en twee
lijke termijn daardoor is overschreden, voor
de Centrale Raad van Beroep van 14 decem-
rechterlijke instanties. In aansluiting op
de toerekening van die termijnoverschrijding
ber 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6202 en de
rechtspraak CRvB en Hoge Raad gaat Afde-
aan het bestuursorgaan respectievelijk de
Hoge Raad van 22 april 2005,
ling voortaan uit van maximale duur van
rechter als regel geldt dat de bezwaarfase
ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Zo kan het inscha-
vier jaar in plaats van vijf jaar.
onredelijk lang heeft geduurd voor zover de
kelen van een deskundige door een bestuurs-
duur daarvan een half jaar overschrijdt en de
orgaan of de rechter er onder omstandighe-
beroepsfase voor zover zij meer dan ander-
den toe leiden dat overschrijding van de
half jaar in beslag heeft genomen (bijvoor-
termijn die een procedure in beginsel ten
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
beeld de uitspraken van 22 april 2005,
hoogste mag duren gerechtvaardigd is. Daar-
lanten], vs. de uitspraak van Rechtbank
ECLI:NL:HR:2005:AO9006 en 22 maart 2013,
bij speelt een rol of het inschakelen van een
’s-Hertogenbosch (lees: Rechtbank Oost-Bra-
ECLI:NL:HR:2013:BX6666).
deskundige redelijk was en of daarmee niet
bant) van 1 februari 2013 in zaak nr.
4.3. Gelet op het maatschappelijke belang
onredelijk veel tijd gemoeid is geweest. Ook
12/14453 in het geding tussen: [appellanten]
van een spoedige beslechting van geschillen,
de omstandigheid dat sprake is van een
en de Staat der Nederlanden (de Minister
alsmede het belang van rechtseenheid, ziet
groot aantal bezwaarmakers tegen een
van Veiligheid en Justitie) en de Staatssecre-
de Afdeling aanleiding om aan te sluiten bij
besluit kan aanleiding geven overschrijding
taris van Veiligheid en Justitie.
de rechtspraak van de Centrale Raad van
van de als uitgangspunt gehanteerde termij-
Beroep en de Hoge Raad ten aanzien van de
nen gerechtvaardigd te achten. Dat geldt
(…)
als redelijk aan te merken behandelduren in
eveneens in gevallen waarin het in procedu-
4.2. Tot op heden heeft de Afdeling in niet-
niet-punitieve zaken. Daarmee wordt tevens
res over eenzelfde problematiek, gelet op de
punitieve zaken waarin de vraag aan de orde
aangesloten bij de door alle hoogste
bijzondere omstandigheden van het geval,
was of de redelijke termijn was overschreden,
bestuursrechters gehanteerde termijn in
redelijk moet worden geacht dat het
steeds als uitgangspunt gehanteerd dat in
punitieve zaken en de door de strafrechter
bestuursorgaan of de rechter uit overwegin-
zaken die uit een bezwaarschriftprocedure
gehanteerde termijnen. De Afdeling is thans
gen van procedurele efficiëntie de behande-
379
(EVRM art. 6)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
479
Rechtspraak
ling van de zaak aanhoudt in afwachting van
380
gevraagd. Gelet op artikel 1, aanhef en onder e, en artikel 2, eerste lid, van de Wjsg, omvat
de uitkomst in één of een beperkt aantal andere zaken en redelijkerwijs te verwachten
29 januari 2014, nr. 201303672/1/A3
de justitiële documentatie justitiële gegevens.
is dat de uitkomst daarvan relevant zal zijn
(Mr. Lubberdink)
Justitiële gegevens zijn krachtens artikel 1,
voor de beslissing in de aangehouden zaken.
ECLI:NL:RVS:2014:205
aanhef en onder a, en artikel 2, tweede lid, van de Wjsg bij algemene maatregel van
Indien de zaak of zaken waarvan de uitkomst wordt afgewacht aanhangig is of zijn bij de
De enkele verdenking van een strafbaar feit
bestuur als zodanig aangewezen gegevens.
nationale rechter, zal deze die dan wel bin-
kan voldoende grondslag bieden voor wei-
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Bjsg
nen een redelijke termijn moeten afhande-
gering van een verklaring omtrent het
behoren daartoe alle beslissingen van het
len. Nadat de beslissing is genomen in de
gedrag (VOG).
openbaar ministerie met betrekking tot een misdrijf, met uitzondering van twee, hier
zaak of zaken waarvan de uitkomst is afgewacht, zullen de zaken die in afwachting
(Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
niet aan de orde zijnde, categorieën beslissin-
daarvan zijn aangehouden bovendien voort-
(Wjsg) art. 1, 2, 35; Besluit justitiële en straf-
gen. Derhalve duidt het begrip ‘strafbare fei-
varend moeten worden afgedaan. Zie onder
vorderlijke gevens (Bjsg) art. 7)
ten’ in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg niet slechts op strafbare feiten ter zake waarvan
meer de arresten van het EHRM van 19 oktober 2006, Arsov vs. de voormalige Joegoslavi-
Uitspraak op het hoger beroep van: de
een rechterlijke veroordeling is uitgesproken,
sche Republiek Macedonië, nr. 44208/02, 15
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
maar ook op strafbare feiten ter zake waar-
februari 2007, Kirsten vs. Duitsland, nr.
appellant, vs. de mondelinge uitspraak van
van een beslissing tot dagvaarding of sepo-
19124/02 en 25 september 2008, Savov e.a.
Rechtbank Oost-Brabant van 3 april 2013 in
nering of een andere beslissing van het
vs. de voormalige Joegoslavische Republiek
zaak nr. 13/183 in het geding tussen: [weder-
openbaar ministerie is genomen. Dienover-
Macedonië, nr. 12582/03 (www.echr.coe.int).
partij] en de staatssecretaris.
eenkomstig heeft de Afdeling eerder overwogen (onder meer in de uitspraak van 9 janua-
(…) 4.5. Voor zover het zaken betreft waarvoor
(…)
ri 2013 in zaak nr. 201202911/1/A3) dat de
geldt dat de Afdeling en het College van
2. De staatssecretaris heeft aan het besluit
enkele verdenking van een strafbaar feit de
Beroep voor het bedrijfsleven daarover in
van 7 december 2012 ten grondslag gelegd
staatssecretaris, gelet op artikel 35, eerste lid,
hoogste ressort oordelen, zijn rechters en
dat in het [Justitieel Documentatiesysteem]
van de Wsjg, voldoende grondslag kan bieden
bestuursorganen er tot op heden van uitge-
op naam van [wederpartij] een zaak staat
om daarop een weigering, als bedoeld in
gaan dat in beginsel een totale lengte van de
geregistreerd wegens opzettelijk handelen in
deze bepaling, te baseren. De rechtbank is
procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk is
strijd met artikel 2, aanhef en onder B, gele-
ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.
in zaken die uit een bezwaarschriftprocedure
zen in verbinding met artikel 10, vierde lid,
Het betoog slaagt.
en twee rechterlijke instanties bestaan. Gelet
van de Opiumwet in de periode van 1 juni
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangeval-
hierop ziet de Afdeling uit praktische overwe-
2010 tot en met 21 november 2011 en opzet-
len uitspraak dient te worden vernietigd. De
gingen, onder meer opdat de praktijk zich op
telijk handelen in strijd met artikel 2, aanhef
Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank
haar gewijzigde rechtspraak kan instellen,
en onder C, gelezen in verbinding met artikel
zou behoren te doen, de beroepsgronden
aanleiding uit te spreken dat de in 4.3. bedoel-
10, derde lid, van de Opiumwet op 30 juni
waaraan de rechtbank niet is toegekomen,
de termijnen niet zullen worden toegepast op
2011. Deze zaak staat nog ter beoordeling
behandelen.
bezwaar- en beroepsprocedures die volgen op
van de strafrechter.
(…)
primaire besluiten die zijn bekendgemaakt
(…)
vóór 1 februari 2014. De Afdeling neemt daar-
3. De rechtbank heeft het besluit van 7
bij in aanmerking dat, zoals in de conclusie
december 2012 vernietigd en daartoe over-
Centrale Raad van Beroep
van de staatsraad advocaat-generaal uiteen is
wogen dat een justitieel antecedent pas ont-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
gezet, de tot op heden gehanteerde redelijke
staat na veroordeling voor een strafbaar feit,
van der Ham, vice-president van de Centrale
termijn van vijf jaar voor zaken die uit een
omdat daarmee pas vaststaat dat de betref-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke
fende persoon daadwerkelijk een strafbaar
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
instanties bestaan, vermoedelijk niet in strijd
feit heeft gepleegd. Een dergelijk antecedent
Raad van Beroep.
is met artikel 6, eerste lid, van het EVRM en er
doet zich in dit geval niet voor, aangezien
derhalve geen noodzaak is de in 4.3. bedoelde
[wederpartij] nog nooit voor het plegen van
termijnen met onmiddellijke ingang op alle
een strafbaar feit is veroordeeld. Uit het
bezwaar- en beroepsprocedures van toepas-
besluit volgt dat de weigering van de VOG
sing te achten.
gebaseerd is op de omstandigheid dat hij is
17 januari 2014, nr. 10/4367 ZW
Het vorenstaande betekent dat in niet-puni-
gedagvaard. Dat gegeven biedt, op zichzelf,
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Lenos)
tieve procedures die volgen op primaire
onvoldoende grondslag voor weigering van
ECLI:NL:CRVB:2014:345
besluiten die bekend zijn gemaakt vóór 1
de VOG, aldus de rechtbank.
februari 2014 als uitgangspunt geldt dat de
(…)
Ondanks het feit dat het Poolse recht van
bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer
4.1. Gelet op artikel 35, eerste lid, van de
toepassing is op de arbeidsovereenkomst
dan drie jaar mogen duren en dat in niet-
Wjsg, dient een VOG te worden geweigerd
rust er op de werkgever een loondoorbeta-
punitieve procedures die volgen op primaire
indien in de justitiële documentatie met
lingsplicht.
besluiten die bekendgemaakt zijn gemaakt
betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit
op of na 1 februari 2014 als uitgangspunt
is vermeld dat bij herhaling, gezien het risico
(BW art. 7:629, 7:668a; Verdrag inzake het
geldt dat de bezwaar- en beroepsfase teza-
voor de samenleving en de overige omstan-
recht dat van toepassing is op verbintenissen
men niet langer dan twee jaar mogen duren.
digheden van het geval, in de weg zal staan
uit overeenkomst art. 6)
(…)
aan het doel waarvoor de VOG wordt
(….)
480
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
381
Rechtspraak
Overwegingen
verricht, het land is waarvan het recht de
Overwegingen
4.3.2. Tussen [S.] en appellante zijn, tussen
arbeidsovereenkomst beheerst. Aan deze
4.2.2. Appellant wordt niet gevolgd in zijn
maart 2008 en september 2008, in ieder
bepaling is echter toegevoegd dat dit anders
stelling dat de rechtsbescherming tegen
geval vier tijdelijke arbeidscontracten geslo-
ligt als ‘uit het geheel der omstandigheden
bestuurlijke boetes niet voldoet aan de in
ten. De contracten zijn gesloten voor de duur
blijkt dat de arbeidsovereenkomst nauwer is
artikel 6 van het EVRM geboden waarborgen
van 14 tot 28 dagen. In alle contracten is
verbonden met een ander land, in welk geval
omdat de boete wordt opgelegd voordat een
bepaald dat [S.] door appellante tewerk wordt
het recht van dat andere land toepasselijk is’.
rechter de rechtmatigheid van die boete
gesteld in de functie van matroos op een,
4.3.6. In dit geding zijn de arbeidsovereen-
heeft kunnen beoordelen en omdat appel-
met name genoemd, binnenvaartschip. In de
komsten weliswaar ondertekend in Polen
lant het recht op juridische bijstand zou wor-
contracten is eveneens bepaald dat Pools
door een Poolse vertegenwoordiger van
den onthouden. Vastgesteld kan worden dat
recht van toepassing is, maar dat [S.] verze-
appellante, maar dit neemt niet weg dat
de bestuurlijke boete bij de rechter in twee
kerd is volgens de Nederlandse wetgeving.
appellante aangemerkt dient te worden als
instanties ter discussie kan worden gesteld.
Partijen verschillen niet van mening over het
werkgever van [S.]. Daarvoor is onder andere
Desgewenst kan appellant zich daarbij laten
feit dat sprake is van tijdelijke arbeidsover-
van belang dat de arbeidsovereenkomsten
bijstaan door een advocaat. Uit het hiervoor
eenkomsten. Tussen partijen is evenmin in
zijn gesloten namens appellante, dat appel-
weergegeven wettelijke kader blijkt boven-
geschil dat [S.] onderworpen was aan de
lante als werkgever op de arbeidsovereen-
dien dat de artikelen 5:5 en 5:41 van de Awb,
Nederlandse sociale zekerheid. Op grond van
komsten is vermeld en dat appellante de
net als in het strafrecht, waarborgen dat bij
artikel 29 van de ZW had [S.] geen recht op
overeenkomsten sloot met de vertegenwoor-
de oplegging van de bestuurlijke sanctie
een ziektewetuitkering zolang zijn werkgever
diger van het binnenvaartschip waar [S.]
rekening wordt gehouden met de aanwezig-
gehouden was het loon door te betalen.
tewerk werd gesteld. Op grond van artikel 6,
heid van rechtvaardigings- of schulduitslui-
4.3.3. Uit de keuze voor Pools recht volgt, vol-
tweede lid, aanhef en onder b, van het EVO
tingsgronden. Uit artikel 5:46, derde lid, van
gens het UWV, niet dat slechts dit recht van
volgt hier in beginsel uit dat het Nederlandse
de Awb, volgt verder dat indien zoals in het
toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Uit
recht van toepassing is voor zover het betreft
onderhavige geval de hoogte van de bestuur-
artikel 6 van het EVO volgt immers dat toe-
dwingende bepalingen die de werknemer
lijke boete bij wettelijk voorschrift is vastge-
passing moet worden gegeven aan de artike-
bescherming zouden hebben geboden bij
steld het bestuursorgaan bij de oplegging
len 7:629 en 7:668a van het BW, nu dit bij-
gebrek aan rechtskeuze.
van de boete niettemin een lagere bestuurlij-
zondere bepalingen zijn ter bescherming van
4.3.7. Artikel 7:668a van het BW is een derge-
ke boete dient op te leggen indien overtreder
de arbeidsrechtelijke positie van de werkne-
lijke dwingende bepaling ter bescherming van
aannemelijk maakt dat vastgestelde bestuur-
mer die niet door rechtskeuze ontkracht kun-
de werknemer, nu het beoogt de flexibele
lijke boete wegens bijzondere omstandighe-
nen worden.
werknemer meer baan- en inkomenszekerheid
den te hoog is. De bestuursrechter is bevoegd
4.3.4. De Raad kan het Uwv niet geheel vol-
te bieden. Of het Poolse recht ook deze
in volle omvang toetsen of het bestuursor-
gen. In de uitspraak van de Raad van 14 sep-
bescherming biedt, is hierbij niet doorslagge-
gaan voornoemde bepalingen juist heeft toe-
tember 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AU3050) is
vend. Als het Poolse recht deze bescherming
gepast. De rechtsbescherming is daarmee
geoordeeld dat op basis van de artikelen 6 en
biedt, dan moet gesteld worden dat [S.] op
adequaat vormgegeven en voldoet aan de
7 van het EVO artikel 7:629 van het BW aan-
grond van het Poolse recht geacht moet wor-
eisen die aan de kwaliteit daarvan mogen
gemerkt moet worden als een integraal en
den een arbeidsovereenkomst voor onbepaal-
worden gesteld. Voorts stelt de Raad vast dat
wezenlijk onderdeel van het wettelijke stelsel
de tijd met appellante te hebben gehad op het
appellant de mogelijkheid van rechtsbijstand
van inkomensbescherming van de zieke werk-
moment van ziekmelding. Mocht het Poolse
niet is onthouden. Dat een aanvraag voor
nemer. Hieruit volgt niet dat dit ook geldt
recht deze bescherming niet bieden, dan is
gefinancierde rechtsbijstand in dit geval is
voor artikel 7:668a van het BW, nu dit artikel
deze arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
afgewezen, betekent niet dat geen rechtsbij-
niet direct betrekking heeft op de inkomens-
tijd ontstaan op grond van het Nederlandse
stand zou kunnen worden verleend. Daarbij
bescherming van de zieke werknemer.
recht in verbinding met artikel 6, tweede lid,
wordt er volledigheidshalve op gewezen dat
4.3.5. Echter, op grond van artikel 6 van het
aanhef en onder b, van het EVO. In beide situ-
het bestuursrecht geen verplichte procesver-
EVO moet wel bezien worden of er aanlei-
aties leidt dit tot de conclusie dat op appellan-
tegenwoordiging kent, zodat appellant - zoals
ding bestaat ook het Nederlands (arbeids)
te een loondoorbetalingsplicht rust.
hij ook heeft gedaan - zelf naar voren mag
recht van toepassing te achten in deze zaak, ondanks de keuze voor Pools recht. Op grond van artikel 6 van het EVO kan de rechtskeuze
brengen waarom hij meent dat de bestuurlij-
382
in een arbeidsovereenkomst er immers niet
ke boete ten onrechte is opgelegd. 4.3.1. Appellant heeft zowel bij de rechtbank als bij de Raad naar voren gebracht dat het
toe leiden dat de werknemer de bescherming
zorgverzekeringsstelsel, dat hem de mogelijk-
verliest welke hij geniet op grond van de
22 januari 2014, nr. 12/3058 ZVW
heid ontneemt om een verzekering af te slui-
dwingende bepalingen van het recht dat
(Mrs. De Mooij, Schaap, ’t Hooft)
ten op een moment dat het hem uitkomt, in
ingevolge artikel 6, tweede lid, van het EVO
ECLI:NL:CRVB:2014:362
strijd is met artikel 9 van het EVRM dat vrij-
bij gebreke van een rechtskeuze op hem van
heid van gedachte, geweten en godsdienst
toepassing zou zijn. In deze zaak is niet weer-
Bestuurlijke boete wegens niet afsluiten
garandeert. Met de rechtbank wordt, in lijn
sproken dat [S.] zijn werkzaamheden niet in
van een ziektekostenverzekering. Rechtsbe-
met vaste rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 21
overwegende mate in één land heeft verricht.
scherming.
februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5658),
Artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van
geoordeeld dat het in artikel 9 van het EVRM
het EVO bepaalt dat het recht van het land
(AWBZ art. 5; ZVW art. 2, 9a, 9b, 9c; Awb art.
gegarandeerde recht niet zover strekt dat het
waar zich de vestiging bevindt die de werkne-
5:5, 5:41; EVRM art. 6)
een ieder in het algemeen zou vrijstaan aan
mer in dienst heeft genomen, wanneer deze niet in een zelfde land gewoonlijk zijn arbeid
een door de wetgever vastgesteld wettelijk (….)
voorschrift verbindende kracht te zijnen aan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
481
Rechtspraak
geworden.
zien te ontzeggen op grond van een daartegen bij hem bestaand bezwaar ontleend aan
Overwegingen
4.1.2. In het vonnis van de kantonrechter van
zijn levensovertuiging. Voor zover sprake zou
4.1. Appellante heeft de Raad verzocht om te
17 december 2010 is een vermelding als in
zijn van een inbreuk op deze bepaling wordt
bepalen dat de zitting met gesloten deuren
4.1.1 bedoeld opgenomen. Daarom stond het
geoordeeld dat die, gelet op het solidariteits-
zal plaatsvinden en de sociaal rechercheurs
de stichting niet vrij het bezwaar van appel-
beginsel dat aan het zorgverzekeringsstelsel
te verzoeken de zittingzaal te verlaten. Aan-
lante niet-ontvankelijk te verklaren vanwege
ten grondslag ligt, gerechtvaardigd is. In dit
gevoerd is dat appellante slechte herinnerin-
het ontbreken van een besluit of daarmee
verband wordt verwezen naar de Memorie
gen en nachtmerries heeft overgehouden aan
gelijk te stellen handeling. Zij was, zoals de
van Toelichting bij het Wetsvoorstel opspo-
het onderzoek door de sociale recherche.
kantonrechter ook in zijn vonnis heeft ver-
ring van verzekering onverzekerden zorgver-
4.2. Artikel 8:62, eerste lid, van de Algemene
meld, gebonden aan diens oordeel dat de in
zekering (Kamerstukken II 2009/10, 32 150,
wet bestuursrecht bepaalt dat de zitting
dit geval aangewezen weg die van een
nr. 3) en hetgeen over de solidariteitsgedach-
openbaar is. Blijkens het tweede lid van dat
bestuursrechtelijke bezwaar- en beroepspro-
te in de Zvw is neergelegd in het arrest van
artikel kan de bestuursrechter beslissen dat
cedure was. Dat oordeel impliceert, zoals
het Hof van Justitie van de Europese Unie
het onderzoek ter zitting geheel of gedeelte-
eveneens door de kantonrechter in zijn von-
van 14 oktober 2010 in de zaak Van Delft e.a.
lijk met gesloten deuren zal plaatsvinden
nis is aangestipt, de aanwezigheid van een
vs College voor zorgverzekeringen (nr.
indien – voor zover thans van belang – de
voor bezwaar vatbaar besluit dan wel een
C-345/09, r.o. 76).
eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
daarvoor vatbare handeling. Ontbreekt zowel
4.3.2. Het beroep op de artikelen 20 en 30
van partijen dit vereist. In hetgeen door
het een als het ander, dan is een civiele pro-
van de UVRM slaagt niet omdat, zoals ook de
appellante is aangevoerd ziet de Raad geen
cedure immers nu juist wel de geëigende
rechtbank heeft vastgesteld, appellant aan
grond om af te wijken van het uitgangspunt
weg. In het verlengde van de stichting was
deze bepalingen geen rechtstreekse bescher-
dat het onderzoek ter zitting in het openbaar
ook de rechtbank en is ook de Raad aan het
ming als bedoeld in artikel 94 van de Grond-
zal plaatsvinden.
oordeel van de kantonrechter op dit punt gebonden. Een en ander betekent dat het
wet kan ontlenen. 4.4.1. De Raad stelt vast dat appellant heeft erkend dat hij ten tijde van de boeteoplegging
384
bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat ook de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
niet tegen ziektekosten verzekerd was, terwijl daartoe wel een verplichting bestond. Dat
30 januari 2014, nr. 12/2912 AW
betekent dat Cvz ingevolge artikel 9b, tweede
(Mrs. Heijs, Van Vulpen-Grootjans,
lid, van de Zvw gehouden was een bestuurlij-
Van de Griend)
ke boete op te leggen, behoudens het bepaal-
ECLI:NL:CRVB:2014:261
de in artikel 5:5 en 5.41 van de Awb.
385 31 januari 2014, nr. 12/1238 AOW
4.4.2. Voor toepassing van artikel 5:5 van de
De bestuursrechter is gebonden aan een
(Mrs. De Vries, Lange, Stroink)
Awb behoefde Cvz geen aanleiding te zien,
door de civiele rechter gegeven oordeel als
ECLI:NL:CRVB:2014:268
nu geen rechtvaardigingsgronden als
bedoeld in art. 70 lid 1 Rv.
bedoeld in dat artikel naar voren zijn gebracht. Voor toepassing van artikel 5:41
De weduwe is op grond van art. 24 van het (Rv art. 70 lid 1)
van de Awb hoefde Cvz in het onderhavige geval evenmin aanleiding te zien. Wat appel-
Verdrag verzekerd geweest gedurende het tijdvak dat haar overleden echtgenoot vrij-
(….)
willig verzekerd was.
voren heeft gebracht leidt niet tot de conclu-
Overwegingen
(Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlan-
sie dat hem geen verwijt zou kunnen worden
4.1.1. In artikel 70, eerste lid, van het Rv is
den en de republiek Turkije inzake sociale
gemaakt van het feit dat hij zich, nadat hij
bepaald dat voor zover de rechter de aanleg-
zekerheid art. 24)
daartoe was gemaand, niet (tijdig) tegen ziek-
ger in zijn vordering of verzoek niet-ontvan-
tekosten heeft verzekerd.
kelijk verklaart omdat bezwaar kon worden
5. Hetgeen is overwogen in 4.1.1 tot en met
gemaakt, administratief beroep kon worden
4.4.2 leidt tot de conclusie dat de aangevallen
ingesteld of beroep bij een bestuursrechter
Overwegingen
uitspraken moeten worden bevestigd.
kon worden ingesteld, dit in het vonnis, het
5.1. Aan de orde is de vraag of de SVB appel-
arrest of de beschikking wordt vermeld. Inge-
lante terecht niet verzekerd heeft geacht
volge het tweede lid van genoemde bepaling
voor de AOW in de periode van 1 januari
vermeldt de rechter, indien de niet-ontvanke-
2000 tot [in 1] 2012 en meer in het bijzonder
lijkheid voor de aanlegger onduidelijk kon
of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat
28 januari 2014, nr. 11/7243 WWB
zijn, tevens in het vonnis, het arrest of de
appellante op grond van artikel 24 van het
(Mrs. Van Viegen, Overbeeke, Hoogendijk)
beschikking bij welk orgaan alsnog bezwaar
Verdrag geen rechten kan ontlenen aan de
ECLI:NL:CRVB:2014:258
kan worden gemaakt of alsnog beroep kan
tijdvakken van vrijwillige verzekering van
worden ingesteld. Het orgaan waarbij alsnog
[naam echtgenoot].
Er bestaat geen aanleiding te beslissen dat
bezwaar kan worden gemaakt of alsnog
5.2.1. Artikel 1, aanhef en onder l, van het
het onderzoek ter zitting geheel of gedeel-
beroep kan worden ingesteld, is aan die
Verdrag luidt:
telijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.
beslissing gebonden. Het derde lid bepaalt
‘1. Voor de toepassing van dit Verdrag:
dat de termijn voor het alsnog indienen van
(…)
het bezwaar- of beroepschrift aanvangt met
l. omvat de term “tijdvakken van verzekering”
ingang van de dag na die waarop het vonnis,
de tijdvakken van premiebetaling of van
het arrest of de beschikking onherroepelijk is
arbeid, welke als tijdvakken van verzeke-
lant in bezwaar, beroep en hoger beroep naar
383
(Awb art. 8:62 lid 1) (….)
482
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
(….)
Rechtspraak
ring worden omschreven of in aanmerking
kerd zou zijn voor de AOW. Gezien deze ach-
kan ontlenen aan de vrijwillige verzekering
genomen in de wetgeving waaronder die tijd-
tergrond is de in artikel 24 genoemde “verze-
van de partner.
vakken zijn vervuld, alsook alle daarmede
kerde ingevolge de Nederlandse wettelijke
5.6. Aanknopingspunten voor het standpunt,
gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij door
regeling inzake ouderdomsverzekering” de
dat in artikel 24 van het Verdrag enkel is
die wetgeving als gelijkwaardig met de tijd-
verplicht verzekerde (die in Nederland woon-
beoogd de situatie te regelen dat de echtge-
vakken van verzekering of van arbeid worden
de en verzekerd was) en niet de vrijwillig ver-
noot in Nederland woonde, en derhalve ver-
erkend; (…)’
zekerde’.
plicht verzekerd was voor de AOW, terwijl zijn
5.2.2. In artikel 24 van het Verdrag staat:
5.4. De in 5.1 opgeworpen vraag betreft de
echtgenote in Turkije woonde en dus niet
‘De in Turkije wonende echtgenote, beneden
uitleg van artikel 24 van het Verdrag. Deze
voor de AOW verzekerd was, zijn niet te vin-
de leeftijd van 65 jaar, van een verzekerde
vraag dient te worden beantwoord aan de
den in de tekst van het Verdrag, noch in de
ingevolge de Nederlandse wettelijke regeling
hand van de maatstaven van de artikelen 31
toelichtende nota hierbij noch in de context
inzake ouderdomsverzekering is eveneens
en 32 van het Verdrag van Wenen inzake het
dan wel in het licht van voorwerp en doel
verzekerd, behoudens, al naar gelang het
verdragenrecht van 23 mei 1969 (Trb. 1972,
van het Verdrag. De omstandigheid dat de
geval, over het tijdvak:
51, Trb. 1985, 79), welke artikelen in lijn zijn
huwelijkspartner destijds automatisch verze-
a. gedurende hetwelk zij tevens tijdvakken
met de algemene volkenrechtelijke interpre-
kerd was indien de partner vrijwillig verze-
van verzekering heeft vervuld krachtens een
tatieregels zoals deze golden ten tijde van
kerd was op grond van de AOW, maakt dit
Turkse regeling van verplichte ouderdoms-
het sluiten van het Verdrag in 1966 (zie in
oordeel niet anders. In tegendeel. Als niet
verzekering;
die zin HR 10 juli 2009,
was beoogd om de in Turkije wonende huwe-
b. gedurende hetwelk zij op grond van een
ECLI:NL:GHSGR:2008:BI4574; HR 18 decem-
lijkspartner te verzekeren in het geval de
zodanige regeling een ouderdomspensioen
ber 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BI6315). Op
partner vrijwillig was verzekerd, dan was het
geniet.”
grond van artikel 31 lid 1 van het Verdrag
reden temeer om dit in het Verdrag te rege-
5.3.1. In een brief, gedateerd 12 maart 2007,
van Wenen moet artikel 24 van het Verdrag
len. Dit is niet gebeurd. Zo er, bijvoorbeeld na
heeft de SVB het Ministerie van Sociale
worden uitgelegd overeenkomstig de gewone
de individualisering van de rechten en plich-
Zaken en Werkgelegenheid vragen gesteld
betekenis van de termen van deze bepaling
ten in de AOW, in de loop der jaren een ver-
over de uitleg van artikel 24 van het Verdrag.
met inachtneming van de context en in het
anderde situatie is ontstaan, dan ligt het in
In deze brief staat onder meer:
licht van voorwerp en doel van het Verdrag.
de rede om indien gewenst de verdragstekst
‘Uit de tekst van het verdrag en toelichting
5.5. De tekst van artikel 24 van het Verdrag,
hierop aan te passen.
daarop is niet af te leiden dat de tijdvakken
gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef
5.7. Nu [naam echtgenoot] in de periode van
van medeverzekering beperkt moeten wor-
en onder l, van het Verdrag, is duidelijk en
1 januari 2000 tot 14 mei 2007 vrijwillig ver-
den tot tijdvakken die samenvallen met tijd-
niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Artikel 24
zekerd is geweest voor de AOW en daartoe
vakken van verplichte verzekering van de
van het Verdrag spreekt van een ‘verzekerde’
premies heeft betaald, en de uitzonderingen
huwelijkspartner. Voordat de gelijke behande-
ingevolge de Nederlandse wettelijke regeling
als beschreven in artikel 24 van het Verdrag
ling van mannen en vrouwen in de AOW
inzake ouderdomsverzekering en niet van
niet aan de orde zijn, moet geconcludeerd
werd doorgevoerd speelde deze vraag niet
een ‘verplicht verzekerde’. Voor de toepassing
worden dat appellante op grond van artikel
omdat een gehuwde vrouw toen was meever-
van het Verdrag is in artikel 1, aanhef onder
24 van het Verdrag gedurende dit tijdvak van
zekerd met de vrijwillig verzekerde man.
l, van het Verdrag bovendien gestipuleerd dat
premiebetaling eveneens verzekerd is
Naar onze mening is dit argument niet sterk
de term ‘tijdvakken van verzekering’ niet
geweest.
genoeg om thans geen tijdvakken van mede-
alleen tijdvakken van arbeid omvat maar ook
5.8. De overwegingen 5.5 tot en met 5.7 lei-
verzekering te honoreren over tijdvakken van
tijdvakken van premiebetaling, welke als tijd-
den tot de conclusie dat de rechtbank ten
vrijwillige verzekering, nu de tekst van arti-
vakken van verzekering worden omschreven
onrechte tot het oordeel is gekomen dat
kel 24 NTV spreekt over tijdvakken van verze-
of in aanmerking genomen in de wetgeving
appellante op grond van artikel 24 van het
kering en niet over tijdvakken van verplichte
waaronder die tijdvakken zijn vervuld. Ten
Verdrag geen rechten kon ontlenen aan de
verzekering’.
tijde van het sluiten van het Verdrag bestond
periode waarin [naam echtgenoot] vrijwillig
5.3.2. In een brief van 27 maart 2007 heeft
ingevolge het toen geldende artikel 35 van de
verzekerd was. De aangevallen uitspraak
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkge-
AOW ook al de mogelijkheid om een vrijwilli-
moet dan ook worden vernietigd. Doende
legenheid geantwoord met onder meer de
ge verzekering af te sluiten en werden deze
wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de
volgende passage:
tijdvakken van premiebetaling aangemerkt
Raad het beroep tegen het bestreden besluit
‘Artikel 24 van het NTV is indertijd in het Ver-
als tijdvakken van verzekering. In artikel 24
gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
drag opgenomen om de situatie te regelen
noch elders in het Verdrag zijn deze tijdvak-
Voorts zal de Raad, zelf voorziende in de
dat de echtgenoot in Nederland woonde, en
ken van vrijwillige verzekering uitgesloten
zaak, het besluit van 27 juni 2011 herroepen
derhalve verplicht verzekerd was voor de
van de voor medeverzekering in aanmerking
voor zover appellante hierin niet verzekerd is
AOW, terwijl zijn echtgenote in Turkije woon-
te nemen “tijdvakken van verzekering”. Tegen
geacht voor de AOW van 1 januari 2000 tot
de en dus niet voor de AOW verzekerd was. In
deze achtergrond valt niet in te zien waarom
en met 14 mei 2007.
deze situatie werd het billijk geacht dat de in
een in Turkije wonende huwelijkspartner op
Turkije wonende echtgenote eveneens verze-
grond van het Verdrag niet tevens rechten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
483
386
Boeken
Zwijgrecht versus spreekplicht In dit boek wordt aangegeven hoe (binnen het Belgische rechtssysteem) het zwijgrecht van de partijen in een contract en van de partijen in een geding enerzijds en hun spreek- of informatieplicht anderzijds zich ten opzichte van elkaar verhouden en waar de scheidingslijn tussen beide te trekken is. Uit de bijdragen in deze bundel blijkt dat deze lijn niet eenvoudig te trekken is en vaak het voorwerp kan uitmaken van interpretatieverschillen en conflicten. In de eerste bijdragen wordt de problematiek van het zwijgrecht versus de spreekplicht achtereenvolgens behandeld in het strafprocesrecht, het privaatrechtelijk procesrecht en het tuchtrecht. Hierbij wordt ook ingegaan op de samenhang met het beroepsgeheim en de discretieplicht. Vervolgens komen de precontractuele informatie- en spreekplicht bij de totstandkoming van overeenkomsten in het algemeen en in het bijzonder bij arbeidsovereenkomsten en verzekeringscontracten aan bod. Ook het zwijgrecht en de spreekplicht in het vennootschaps- en financieel recht en in het fiscaal (straf)recht maken het voorwerp uit van analyse. Joëlle Rozie, Stefan Rutten en Aloïs van Oevelen (eds.) Intersentia 2013, XIV + 258 p., € 69,00 ISBN 978 94 000 0463 4
Middelen voor Meijer Liber Amoricum Mr. R.S. Meijer Bundel met opstellen geschreven voor mr. R.S. Meijer door verschillende auteurs ter gelegenheid van zijn afscheid van de advocatuur, met bijdragen van o.a.: Tobias Cohen Jehoram (‘Het persoonlijk stempel van de maker’), Rogier Duk (‘Het einde van de advocatuur zoals u die kende?’), Arthur Hartkamp (‘De verplichting tot ambsthalve toepassing van Europees recht door de Nederlandse rechter; vervolg’), Marielle KoppenolLaforce (‘Artikel 10:166 BW: Het toepasselijke recht op de geldigheid van de arbitrageovereenkomst’), Ernst Numann (‘Schriftelijke toelichting’), Martijn Scheltema (‘Aansprakelijkheid van de overheid voor informatiever-
484
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
strekking revisited’), Peter von Schmidt auf Altenstadt (‘Verstekelingen’), Ben Schueler (‘Blijft de ‘oneigenlijke rechtmatige daad’ bestaan?’), Wouter Snijders (‘Onzekere eigendom van land: Hoe pakken we dat aan?’), Rieme-Jan Tjittes (‘De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid bij commerciële contracten’), Bert van der Wiel (‘Niet geschoten, altijd mis?’) en Marc Ynzonides (‘Rolrecht: van regionaal naar landelijk en weer terug?’) Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, Mr. F.E. Vermeulen, Mr. B.T.M. van der Wiel (red.) Boom Juridische uitgevers 2013, 499 p., € 79 ISBN 978 90 8974 861 4
Vijf jaar wet op het financieel toezicht Preadvies voor de Vereniging voor Financieel Recht 2013 Bij de totstandkoming van de Wft had de wetgever een aantal concrete doelen voor ogen. In hoofdstuk 2 van dit preadvies worden de oorspronkelijke doelstellingen van de wetgever geïnventariseerd. Wanneer men praktijkjuristen of wetenschappers vraagt naar ervaringen met of opvattingen over de Wft, dan verraadt het antwoord niet zelden een licht tot uitgesproken kritische houding ten opzichte van de wet. Ik zal de evaluatie echter positief beginnen. Hoofdstuk 3 is gewijd aan vijf positieve kenmerken van de Wft, samengevat met de kernwoorden ambitieus, compleet, modern, modulair en flexibel. Om het evenwicht te herstellen volgen in hoofdstuk 4 vijf gevoelde tekortkomingen van de Wft. Afgesloten wordt met vijf aanbevelingen in hoofdstuk 5. Zodat de Wft er dan weer vijf jaar tegenaan kan. Prof. dr. E.P.M. Joosen, Prof. mr. R.P. Raas Deventer Kluwer 2013, Serie vanwege het Van der Heijden Instituut, deel 118, 133 p., € 37,50 ISBN 978 90 1311 905 3
De Grondwet in politiek en samenleving Rechtsstaatlezing 2013 Constitutionele kaders kunnen een basis bieden voor democratische duurzaamheid die verder gaat dan de vluchtigheid van een marktplaats van meningen. Ernst Hirsch Ballin betoogt dat de democratie te ver verwijderd is geraakt van haar constitutionele
ethos. Door sommige volksvertegenwoordigers wordt de veronderstelde wil van de meerderheid tot maat aller dingen gemaakt, waarbij de consititutie en verdragen enkel als hinderlijk worden gezien. Deze tendens wordt bovendien nog eens versterkt door druk van massa-mediale communicatie en korte-termijnoriëntatie. In dit essay pleit Hirsch Ballin voor een herwaardering van de Grondwet als constitutioneel kompas voor de maatschappelijke en politieke dynamiek, als grammatica voor het democratisch proces en als drager van grote en kleine hervormingen. Het politieke debat zou aan overtuigingskracht kunnen winnen als het zich afspeelt op een constitutionele common ground, omdat dit duidelijk maakt in welke mate politici van mening kunnen verschillen. Constitutionele kaders kunnen zo een bevrijding zijn van de druk om standpunten in te nemen die vervolgens niet uitvoerbaar blijken. Dit geeft meer kans op consensus. Maar daarvoor dient de Grondwet wel tot leven te worden gebracht en een prominente en gewaardeerde plaats te krijgen in politiek en samenleving. Ernst M.H. Hirsch Ballin Boom Lemma uitgevers 2013, 37 p,. € 9,95 ISBN 978 94 6236 049 5
A Century of International Justice and Prospects for the Future Speeches delivered on 23rd September 2013 at the International Court of Justice, The Hague, to commemorate the Centenary of the Peace Palace Judge Antônio Cançado Trindade traces the line of evolution of the realization of international justice along one century. In the current era of international tribunals, he identifies the advances achieved in their common mission, the current challenges faced by them, and the prospects for the future. President Dean Spielmann underlines the close link between the International Court of Justice and the European Court of Human Rights and the need to maintain this link in order to preserve harmony in the case-law at the international level. Antônio Augusto Cançado Trindade, Dean Spielmann Wolf Legal publishers 2013, 44 p., € 12,95 ISBN 978 94 6240 073 3
Tijdschriften
387 Burgerlijk (proces)recht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 20e jrg, nr. 1, januari 2014 Mr. drs. K.J. Defares, mr. J.N. Bruggers Eten is weten: nieuwe regels voor voedselinformatie aan consumenten – De Voedselinformatieverordening brengt een ingrijpende wijziging van de wet- en regelgeving omtrent voedselinformatie op het etiket met zich mee. De belangrijkste bepalingen van deze verordening treden op 13 december 2014 in werking. Op die datum worden tevens het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen en het Warenwetbesluit Voedingswaarde-informatie levensmiddelen ingetrokken en treedt het Warenwetbesluit informatie levensmiddelen in werking. Mr. dr. H.J. van Harten, mr. S.R.W. van Hees Twisten tussen woningcorporatie en huurder: garandeert het Unierecht een recht op schotelantennes? – In het huurreglement van de Arnhemse woningcorporatie SVA is opgenomen dat een huurder niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming het gehuurde mag wijzigen. Daaronder wordt mede begrepen het plaatsen van antennes. De vordering van de woningcorporatie tot verwijdering van een door een huurder geplaatste schotelantenne heeft uiteindelijk geleid tot een uitspraak van de Hoge Raad. Deze uitspraak is interessant omdat de civiele kamer van de Hoge Raad casseert vanwege onvoldoende Europeesrechtelijke motivering in het oordeel van het Gerechtshof Arnhem. Daarnaast raakt het geschil aan het materiële vraagstuk van de horizontale directe werking van het vrijedienstenverkeer en reikwijdte van het vrijverkeerrecht in privaatrechtelijke verhoudingen.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 22, 1 februari 2014 M. de Ruysscher Burgerlijke stuiting van de bevrijdende verjaring: een stand van zaken – (België) Deze bijdrage biedt een
volledig en actueel overzicht van de basisregels inzake stuiting van de bevrijdende verjaring, de zogenaamde burgerlijke stuiting (art. 2244 e.v. BW). Aangezien stuiting in bijna elke verjaringsdiscussie voorkomt, is er uitgebreide rechtspraak, zowel op het niveau van het Hof van Cassatie, de hoven van beroep als de gewone rechtbanken, die de laatste jaren verschillende principes op het gebied van burgerlijke stuiting heeft bevestigd en/of gepreciseerd.
Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 5e jrg. nr. 1, februari 2014 Prof. mr. M.B.M. Loos Ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden – Ambtshalve toetsing van bedingen in algemene voorwaarden vindt voornamelijk, maar niet uitsluitend, plaats in consumentenovereenkomsten. Er zijn echter ook bedingen in handelsovereenkomsten die ambtshalve kunnen worden getoetst. Mr. T.B.M. Kersten Centavos/Stichting Nieuwenhuis: de ontvangsttheorie revisited? – Op 14 juni 2013 heeft de Hoge Raad een voor de praktijk belangrijk arrest gewezen. Waar schuilt dat belang exact in? In de praktijk komt het met regelmaat voor dat tussen (proces)partijen discussie ontstaat over de vraag of en op welk moment een schriftelijke verklaring de ander heeft bereikt. Dat moment kan van belang zijn voor een tijdige opzegging van een overeenkomst, een ontbinding of vernietiging buiten rechte en andere rechtsvormen waarbij de wet conclusies verbindt aan de tijdige en juiste ontvangst van een verklaring door de wederpartij.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 1, februari 2014 M.C.E. Peels Twee soorten bedrijfsruimte: een ongewenst onderscheid? – De kwalificatie van een verhuurd object is doorslaggevend voor de vraag of een huurder termijnbescherming, huurprijsbescherming en opzeggingsbescherming geniet dan wel slechts ontruimingsbescherming. De vraag of een gehuurde onroerende zaak is aan te merken als een 290-bedrijfsruimte of niet leidt voor-
namelijk tot rechtsonzekerheid en tot op feitelijkheden gebaseerde debatten. De vraag die schr. in dit kader beantwoordt is of het niet beter is één regeling te creëren, waardoor kwalificatievragen het huurrecht voor bedrijfsruimte niet of minder domineren. In het huurrecht zijn twee soorten bedrijfsruimte te onderscheiden, de art. 7:230abedrijfsruimte en de art. 7:290bedrijfsruimte. Dit onderscheid tussen de soorten bedrijfsruimte is van groot belang, omdat een huurder van een 290-bedrijfsruimte een grote mate van huurbescherming kent en een huurder van een 230a-bedrijfsruimte die niet heeft. In dit artikel wordt besproken welke rol de grens tussen de 290-categorie en de 230a-categorie vervult en komt de vraag aan de orde in hoeverre dit onderscheid wenselijk is. Aan de hand van een uitspraak van het Hof Amsterdam wordt geïllustreerd dat de uitkomst van kwalificatiegeschillen zeer casuïstisch is. Aansluitend worden nog andere grensgevallen kort aangestipt. Tot besluit komt de (on)wenselijkheid van bovengenoemd onderscheid aan de orde. Het is niet eenduidig, wanneer sprake is van een 230a-bedrijfsruimte en wanneer van een 290-bedrijfsruimte. Schr. pleit voor een wezenlijke herziening van het huurrecht van bedrijfsruimte.
388 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal recht 143e jrg. nr. 7035 Mr. L.P. Cats, mr. B. Suvaal, WFR 2014/180 Creatief met compartimenteren – Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013 is in augustus 2013 het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve ingediend. In deze bijdrage behandelen schrs. enkele bijzondere aspecten van het voorgestelde art. 28c Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969) en art. 34b Wet VPB 1969 na de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging: het al dan niet afboeken op de boekwaarde na sfeerovergang, de ‘vervreem-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
485
Tijdschriften
dingsficties’, het overgangsrecht en de samenloop met earn-outregelingen. Schrs. komen tot de conclusie dat de nieuwe regeling vaker dan gedacht werkbaar is, maar dat daarvoor wel de nodige creativiteit is vereist. Op verschillende punten concluderen ze dat nadere toelichting, bevestiging of zelfs een aanpassing van het wetsvoorstel nodig is. Ze sluiten af met hun belangrijkste bevindingen. Mr. A.T. Pahladsingh, WFR 2014/191 Gebruikelijk loon en pensioen in eigen beheer – Hoewel de laatste tijd steeds meer positieve geluiden zijn te horen over het eind van de crisis, staat het midden- en kleinbedrijf (mkb) in Nederland nog erg onder druk. Het mkb moet dan ook, als banenmotor van Nederland, worden ondersteund. Tot het mkb behoort ook de directeurgrootaandeelhouder (dga) met zijn BV. Een knelpunt voor de dga is de gebruikelijkloonregeling. Verscherping van de gebruikelijkloonregeling is onlangs aan de orde gekomen bij de eindrapportage van de Commissie Van Dijkhuizen, maar ook in de begrotingsafspraken 2014 van het huidige kabinet, D66, ChristenUnie en SGP. Een vraag is of de gebruikelijkloonregeling wellicht moet worden versoepeld in plaats van aangescherpt. Een ander actueel onderwerp is pensioen in eigen beheer. Onlangs heeft de Staatssecretaris van Financiën de Eerste Kamer een brief gestuurd met mogelijkheden om de gevolgen van het onderscheid tussen commerciële en fiscale waarderingsregels bij pensioen te mitigeren. De vraag komt op hoe de dga het beste kan worden geholpen. Mr. M.E. Oenema, WFR 2014/195 De ondernemende ondernemer – Schr. meent dat de crisis pas kan worden opgelost als er meer aandacht komt voor de lange termijn. De hoeveelheid fiscale wet- en regelgeving neemt naar haar mening niet af. De vraag hoe een ondernemer hieraan kan voldoen, wordt daardoor steeds belangrijker. Door de focus te verleggen van de jaarlijkse aangifte naar een overzicht van bedrijfsprocessen heeft de ondernemer voortdurend inzicht in zijn bedrijfsvoering. Daarnaast biedt dit overzicht een aanknopingspunt voor de stroomlijning van communicatie tussen de diverse betrokken partijen. Daardoor
486
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
heeft de ondernemer zijn handen weer (meer) vrij om te ondernemen. Drs. J. Knuist, WFR 2014/199 SucSexy – Bezien door een ondernemersbril is de Successiewet een bijzondere wet. In deze bijdrage wordt ingegaan op twee thema’s, namelijk de toekomst van de bedrijfsopvolgingsregeling en enkele schenkingsrechtelijke aspecten van het huwelijksvermogensrecht. De bedrijfsopvolgingsregeling in de Wet inkomstenbelasting (IB) en de Successiewet 1956 (SW) kunnen worden beperkt. Voor de IB kan men de voorstellen van de Commissie volgen, of meer fundamenteel een directeur-grootaandeelhouder (dga) hetzelfde behandelen als een IB-ondernemer. De faciliteiten in de SW kunnen verworden tot een betalingsregeling. Heffing van schenkbelasting moet achterwege blijven bij vermogensafwikkeling of -overheveling krachtens huwelijksvermogensrecht. Schenkbelasting dient slechts aan de orde te komen als sprake is van misbruik van het huwelijksvermogensrecht. Tot slot moet er nader onderzoek komen naar ‘geneflatie’; het vermoeden dat de jongere generatie van dezelfde euro minder overhoudt dan de oudere generatie. Dit kan een opmaat zijn voor een generatie-neutrale belastingheffing. A.S.G. Kamminga, WFR 2014/203 Hartenkreet rond fiscaliteit en mkb-ondernemer: ‘kap daar nou eens mee!’ – Verslag van het WFR Fiscaal Café 2014, gehouden op 23 januari 2014 in Nieuwspoort te Den Haag.
389 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 2, 23 januari 2014 Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/4 Voortgang herijking faillissementsrecht – De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 15 november 2013 een rapportage gezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2013/14, 33 695, nr. 3) over de voortgang in het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht. Deze brief is gestuurd in navol-
ging van eerdere rapportages aan de Tweede Kamer. Uitgangspunt van dit programma is het faillissementsrecht over de hele linie te verbeteren. Het gaat daarbij zowel om de bestrijding van (de economische en maatschappelijke schade van) faillissementsfraude als om het bevorderen van het reorganiserend vermogen van ondernemingen. Daarnaast is het de inzet van de minister om de faillissementsprocedure meer in lijn te brengen met de technische ontwikkelingen en daarmee gebruik te maken van de mogelijkheden om de afwikkeling van faillissementen te faciliteren. Mr. H. Koster, Bb 2014/5 Stemrechtloze aandelen – Door de flex-BV-wetgeving is de BV flexibeler geworden. Een van de wijzigingen betreft stemrechtloze aandelen. In deze afsluitende bijdrage in de reeks over de Vereenvoudiging en flexibilisering BV-recht besteedt schr. aandacht aan deze aandelen.
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 12e jrg. nr. 5/6, december 2013 Mr. M.J.J. van Beuge De garantie van oorsprong: werk in uitvoering – In dit artikel wordt de garantie van oorsprong onder de loep genomen. Dat gebeurt hierna primair aan de hand van de garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit, maar ook de garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen en garanties van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen komen aan de orde. Daarbij wordt eerst stilgestaan bij het Europese beleid ter stimulering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de Europese regelgeving die aan de garanties van oorsprong ten grondslag ligt. Vervolgens worden het Nederlandse beleid en een korte geschiedenis van de regelgeving uiteengezet. Daarna wordt ingegaan op Nederlandse garanties van oorsprong, waarna wordt afgesloten met een korte blik op garanties van oorsprong in internationaal perspectief.
Tijdschriften
Nederlands tijdschrift voor Europees recht 20e jrg, nr. 1, januari 2014 Mr. G. Oosterhuis Allianz: een beetje vaag en heel ongelukkig – Het te bespreken arrest betreft prejudiciële vragen gesteld door het Hongaarse hof van cassatie Legfelsőbb Biróság (de verwijzende rechter) aangaande de vraag of afspraken tussen verzekeraars Allianz en Generali en een aantal autoreparateurs, waarbij de autoreparateurs (indirect) een bonus krijgen als zij een bepaald percentage verzekeringen van Allianz en Generali verkopen, kwalificeren als overeenkomsten die tot strekking hebben de mededinging te beperken. Het Hof van Justitie verwart in zijn arrest het onderscheid tussen strekkings- en gevolgbedingen. Het Hof van Justitie suggereert bovendien dat de vrij onschuldige afspraken – afnamebedingen – tot doel hebben de mededinging te beperken. Het arrest stelt ten slotte dat als een overeenkomst niet in overeenstemming is met nationaal regelend recht – zoals regels van consumentenbescherming – dit het waarschijnlijk maakt dat die overeenkomst de strekking heeft de mededinging te beperken.
Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 5e jrg. nr. 1, februari 2014 Mr. M.P. van Eeden-van Harskamp Wederkerige overeenkomsten in faillissement: over insolventieclausules en boedelschulden – De Hoge Raad heeft op 12 en 19 april 2013 twee belangrijke arresten gewezen op het gebied van wederkerige overeenkomsten in faillissement. In Curatoren Megapool/Laser Nederland stelt de Hoge Raad grenzen aan insolventieclausules in overeenkomsten. Een week later komt de Hoge Raad in zijn arrest inzake Koot Beheer/Tideman q.q. terug op het ‘toedoencriterium’ voor het ontstaan van boedelschulden. Welke gevolgen hebben deze arresten voor de praktijk?
Vennootschap & Onderneming 24e jrg. nr. 1, januari 2014 Mr. M.R.C. van Zoest Moeten bekende grote schuldeisers separaat op de hoogte worden
gebracht van beëindiging van de overblijvende 403-aansprakelijkheid? – In art. 2:403 BW is de concernvrijstelling geregeld om de administratieve lasten van een concern te verlichten. Na intrekking van een 403-verklaring blijft aansprakelijkheid voortbestaan. Voor beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid kent art. 2:404 lid 3 BW vier cumulatieve vereisten. De vrijgestelde rechtspersoon mag niet langer tot de groep van de consoliderende rechtspersoon of vennootschap behoren, een mededeling van het voornemen tot beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid moet twee maanden lang bij het handelsregister ter inzage hebben gelegen. Er moeten twee maanden zijn verstreken na de aankondiging in een landelijk verspreid dagblad dat en waar de mededeling ter inzage ligt, en er moet tegen het voornemen tot beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid niet tijdig verzet zijn gedaan, het verzet zijn ingetrokken of dat verzet bij rechterlijke uitspraak ongegrond zijn verklaard. Ook is men, zoals voortvloeit uit een beschikking van de Ondernemingskamer (Teeuwissen/Teletrade) gehouden om bekende grote schuldeisers separaat op de hoogte te stellen van het voornemen om de overblijvende aansprakelijkheid in te trekken. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag of inderdaad sprake is van een rechtsregel die voorschrijft dat men bekende grote schuldeisers separaat op de hoogte moet stellen van een voornemen tot beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid. Schr. concludeert dat slechts een regel bestaat dat de moedermaatschappij niet doelbewust een schuldeiser van haar dochter om de tuin mag leiden. Mr. S.M.H. van Boheemen De kredietverschaffer met enquêtebevoegdheid – De Ondernemingskamer (OK) van het Hof Amsterdam heeft een beschikking gewezen waarin een kredietverschaffer (de bank) bevoegd werd geacht bij de OK een enquêteverzoek in te dienen ten aanzien van de onderneming die zij financierde. De OK heeft in die procedure op verzoek van de afdeling bijzonder beheer van de bank onmiddellijke voorzieningen getroffen bij de geën-
quêteerde vennootschap. Ondanks de verwachting zijn banken niet massaal een enquêtebevoegdheid gaan opnemen in hun financieringsdocumentatie. Dit doen de banken slechts mondjesmaat, bijvoorbeeld in een pandakte voor verpanding van de aandelen in het kapitaal van een groepsmaatschappij ten gunste van de bank. In deze bijdrage wordt de beschikking van de OK behandeld en wordt uiteengezet op welke gronden een bank enquêtebevoegd kan zijn. Schrs. concluderen dat de enquêtebevoegdheid nog steeds geen bevoegdheid is die bij een kredietverschaffer hoort. De kredietverschaffer dient zich te onthouden van invloed op de interne verhoudingen van een door hem gefinancierde vennootschap. De bank kan volgens schrs. andere mogelijkheden aanwenden om haar belangen te beschermen. Mr. J.L. Rothuizen Hoofdlijnen van de liquidatieverliesregeling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 – Wanneer een concern een verlieslatende activiteit van een van de groepsvennootschappen wil verkopen, is het verlies dat het concern lijdt als gevolg hiervan niet aftrekbaar door toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Wanneer de verliezen bij de groepsvennootschap niet volledig kunnen worden verrekend voor de vennootschapsbelasting, maakt de liquidatieverliesrekening het onder omstandigheden mogelijk bij de Nederlandse aandeelhouder alsnog een verlies in aanmerking te nemen. De liquidatieverliesregeling wordt gevormd door een samenstel van regels dat, mede om misbruik te voorkomen, vrij omvangrijk is geworden. De liquidatieverliesregeling biedt de mogelijkheid om verliezen niet blijvend verloren te laten gaan. Wel moet aan de nodige voorwaarden worden voldaan. In deze bijdrage wordt eerst de plaats van de liquidatieverliesregeling binnen de vennootschapsbelasting behandeld en daarna wordt de systematiek van de liquidatieverliesregeling uiteengezet. Ook het tijdstip waarop een eventueel liquidatieverlies in aanmerking wordt genomen en de beperkingen van het in aanmerking te nemen liquidatieverlies worden behandeld.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
487
Tijdschriften
390 Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 107e jrg. nr. 1, 2014 Lkol mr. J.F. Stinissen Conflicten in cyberspace en internationaal recht. De betekenis van de Tallinn Manual – Cyberveiligheid speelt een steeds grotere rol binnen de context van nationale veiligheid en cyber wordt een integraal deel van militaire operaties. De discussie over cyber en militaire doctrine en over juridische aspecten van cyberoperaties is volop gaande. De Tallinn Manual beschrijft de toepassing van normen van internationaal recht op conflicten in cyberspace, met name wat betreft het recht van gebruik van geweld door staten en het humanitair oorlogsrecht. De Manual is bedoeld voor juristen die adviseren bij de planning en uitvoering van cyberoperaties. Mr. dr. O. Spijkers HR 6 september 2013, De Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie en Ministerie van Buitenlandse Zaken) tegen Hasan Nuhanović – Deze casenote bevat een analyse van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak tussen de Nederlandse Staat en Hasan Nuhanavić. De zaak ging over de civiele aansprakelijkheid van Nederland voor enkele specifieke handelingen van Dutchbat vlak na de val van Srebrenica. De rechtbank sloot de mogelijkheden van gelijktijdige toerekening aan zowel de Verenigde naties (VN) als Nederland uit. Het Haagse Gerechtshof daarentegen aanvaardde de mogelijkheid van toerekening van de handelingen van VN vredessoldaten aan zowel de VN als Nederland, en in 2013 volgt de Hoge Raad deze benadering. De Nederlandse rechter heeft uitgebreid gebruik gemaakt van het werk van de Commissie voor Internationaal Recht (ILC) van de VN, in het bijzonder de artikelen inzake de aansprakelijkheid van Staten en de artikelen inzake de aansprakelijkheid van internationale organisaties voor internationaal onrechtmatige handelingen. Kol mr. dr. J.E.D. Voetelink NATO Rule of Law Field Support
488
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
Mission (NROLFSM). Een concept met toekomst? – Nederland heeft de afgelopen jaren met drie stafofficieren bijgedragen aan de NATO Rule of Law Field Support Mission die van 30 juni 2011 tot en met 30 september 2013 in Afghanistan actief is geweest. Dit commando heeft vanuit de Counter Insurgency gedachte een bijdrage geleverd aan de bestrijding van de Taliban en het herstel van de Rule of Law door onder meer de inzet van Field Teams verspreid over Afghanistan. Door de unieke opzet en uitgangspunten van de NATO Rule of Law Field Support Mission kan het concept zijn waarde hebben bij toekomstige operaties waar militairen tijdelijk moeten bijdragen aan de Rule of Law.
391 Jeugd-, relatie- & erfrecht FJR 36e jrg. nr. 1, januari 2014 Mr. M. Meinema, FJR 2014/3 Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap – Op 15 oktober 2013 heeft de Eerste Kamer het Wetsvoorstel tot wijziging van enige bepalingen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, beschermingsbewind en mentorschap als hamerstuk aanvaard. De Wet van 16 oktober tot wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap treedt per 1 januari 2014 in werking, met uitzondering van de bepalingen inzake de kwaliteitseisen en de beloning van curatoren, bewindvoerders en mentoren. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de voornaamste wijzigingen. Mr. M.E. Goverts, mr. M. Kramer, mr. E. Lam, mr. W.H. van Wijk, FJR 2014/4 Het wetsvoorstel Jeugdwet bekeken aan de hand van een casus jeugdbescherming – Op 17 oktober 2013 is het Wetsvoorstel Jeugdwet in de Tweede Kamer aangenomen. Invoering van de Jeugdwet betekent intrekking van de Wet op de jeugdzorg. Het wetsvoorstel beoogt decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten. In deze bijdrage wordt aan de hand van een casus gekeken naar de gevolgen van de decentralisatie voor de kin-
derbescherming. Mr. K. Kloosterboer, FJR 2014/5 De kracht van het Kinderrechtenverdrag – De eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba horen sinds 2010 als ‘Caribisch Nederland’ bij Nederland. Op deze drie tropische eilanden wonen ruim 5.000 kinderen, die net als hun Europees-Nederlandse leeftijdsgenoten jong en volop in ontwikkeling zijn. Hoe gaat het met hen en hun kinderrechten? Heeft het jubilerende VN-Kinderrechtenverdrag ook op deze eilanden effect gesorteerd? Mr. dr. B.M. Vroom-Cramer, FJR 2014/6 Het belang van het indicatiebesluit bij de uithuisplaatsing van minderjarigen – Aan de kinderrechter wordt regelmatig een beslissing gevraagd op een verzoek van Bureau Jeugdzorg om de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) een machtiging te verlenen voor het uit huis plaatsen van een minderjarige. Het gaat daarbij om ingrijpende beslissingen in het leven van de minderjarige en zijn ouders. Het uit huis plaatsen van een minderjarige is een inbreuk op hun recht op ‘family life’ als bedoeld in art. 8 EVRM, en is aldus met de nodige wettelijke waarborgen omgeven. Aan de kinderrechter de moeilijke taak om de feitelijke situatie te toetsen aan de wettelijke criteria en te bepalen of de minderjarige al dan niet uit huis mag worden geplaatst. Eerst worden de wettelijke voorschriften voor uithuisplaatsing besproken, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verzoeken tot machtiging voor niet-gesloten uithuisplaatsing en verzoeken tot machtiging gesloten jeugdzorg. Daarna gaat schr. in op de inhoudelijke eisen die aan het indicatiebesluit worden gesteld, in de wet en de jurisprudentie. Afgesloten wordt met een conclusie, waarbij blijkt dat schr. van oordeel is dat het belang van het indicatiebesluit – in ieder geval in ons arrondissement – wordt onderschat. Mr. C. de Bie-Koopman, mr. P. Dorhout, FJR 2014/7 Kroniek kinderalimentatie – In deze kroniek worden een aantal interessante uitspraken besproken die sinds 1 januari 2013 zijn gewezen door de rechtbanken en gerechtshoven. Daarbij springt in het oog de wijziging van de vaststelling van de
Tijdschriften
draagkracht van de alimentatieplichtigen ingeval er kinderalimentatie wordt vastgesteld. Sinds de wijziging van de Tremanormen op 1 april 2013 wordt deze forfaitair vastgesteld op grond van een draagkrachttabel en kan alleen in uitzonderingsgevallen daarvan worden afgeweken door middel van een aanvaardbaarheidstoets.
EB Tijdschrift voor scheidingsrecht Nr. 1, januari 2014 Mr. T.M. Subelack, EB 2014/1 Periodiek verrekenbeding en het betalen van rente: verteren of investeren? – In 2013 hebben twee hoven zich uitgelaten over de vraag of het betalen van rente moet worden beschouwd als een investering met overgespaard inkomen in de zin van art. 1:141 lid 1 BW jo. art. 1:136 BW. Het Hof Arnhem-Leeuwarden beantwoordde die vraag ontkennend en het Hof Den Haag antwoordde bevestigend. In dit artikel wordt aan de hand van beide uitspraken ingegaan op de vraag hoe om te gaan met rentebetalingen in het kader van een niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding: is het betalen van rente nu investeren of verteren van inkomen? Mr. M.J. Hüsen, EB 2014/2 De extra hoge eigen bijdrage van rechtzoekenden in familierechtzaken in verhouding tot artikel 6 EVRM en artikel 17 van de Grondwet – Op 1 oktober 2013 is het Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners in werking getreden. Als gevolg hiervan is het Besluit eigen bijdragen rechtsbijstand (Bebr) gewijzigd. Hierdoor zijn onder andere de eigen bijdrage die rechtzoekenden moeten betalen (fors) verhoogd en de vergoedingen die rechtbijstandsverleners ontvangen nogmaals verlaagd. Voor het personen- en familierecht springt met name het nieuwe art. 2a Bebr in het oog. In dit artikel is geregeld dat rechtzoekenden in geschillen die voortkomen uit de verbreking van een huwelijkse of niethuwelijkse relatie en die gegrond zijn op titel 5a tot en met 10, 14, afdelingen 1 tot en met 3a, 5 en 6, 15 en 17 van boek 1 BW een extra hoge eigen bijdrage moeten betalen (familiezaken). Deze wijziging heeft gevolgen
voor de familierechtpraktijk. Het doel van deze wijziging is een bezuiniging van € 50 miljoen. Heiligt dit doel echter de door de staatssecretaris gekozen middelen en is in het bijzonder art. 2a Bebr in overeenstemming met hoger recht? Mr. J.H. Weermeijer, EB 2014/3 Nieuwe Alimentatienormen, aangepaste bijstandsnorm voor 65-plussers – In de nieuwe Alimentatienormen 2013-3 is volgens schr. bij de redactionele wijzigingen een zinnetje met grote gevolgen voor de alimentatie van en voor pensioengerechtigden (65-plussers) opgenomen. De nieuwste aanbeveling luidt dat de bijstandsnorm voor een 65-plusser wordt gehanteerd. In dit artikel gaat schr. in op de achtergrond van deze wijziging.
392 Omgevingsrecht Milieu en Recht 41e jrg. nr. 1, januari 2014 Mr. J.H. Geerdink, mr. D.N. van Brederode, M en R 2014/2 Geluidproductieplafonds. Stand van zaken SWUNG-1 en SWUNG-2 – Anderhalf jaar geleden werd SWUNG-1 van kracht, een stelsel van nieuwe en reeds bestaande regelgeving op het gebied van geluid. Met SWUNG-1 is een nieuw instrument geïntroduceerd; de geluidproductieplafonds voor rijksinfrastructuur. De geluidproductieplafonds geven de maximaal toegestane geluidproductie aan die een weg in beheer bij het Rijk of een hoofdspoorweg mag voortbrengen op referentiepunten, die gelegen zijn aan weerszijden van de hoofd(spoor)weg. In dit artikel bespreken schrs. de systematiek van SWUNG-1. Ook lichten zij toe wat de consequenties van SWUNG-1 zijn voor lagere overheden. Verder blikken schrs. vooruit naar een wetsvoorstel voor de invoering van SWUNG-2, dat voorziet in herziening van de geluidregelgeving voor decentrale infrastructuur en industrielawaai.
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 12e jrg. nr. 5/6, december 2013
Mr. drs. H.M. Israëls De aansluiting op warmtenetten en het warmteplan – In het Bouwbesluit 2012 is een bepaling opgenomen op grond waarvan bepaalde bouwwerken onder omstandigheden moeten worden aangesloten op een distributienet voor warmte (aansluitplicht). Een distributienet voor warmte (warmtenet) transporteert warm water voor de verwarming van gebouwen en de warmtapwatervoorziening. Dit kan een stads- of wijkverwarmingsnet, blokverwarming of een warmte-koudeopslagsysteem zijn. Nederland kent meer dan een half miljoen aangeslotenen op een warmtenet. Doel van de aansluitplicht is de waarborging van een gezonde exploitatie van een warmtenet door zoveel mogelijk te verzekeren dat het beoogde aantal aansluitingen op het warmtenet wordt gehaald. Alleen wanneer een alternatief op de in een warmteplan opgenomen eisen gelijkwaardig is aan de eindsituatie van het warmtenet, kan van aansluiting op het warmtenet worden afgezien. Dit artikel bespreekt de aansluitplicht zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012, en plaatst enkele kritische kanttekeningen bij deze regeling. Mr. I. Kuyvenhoven Gasopslag in vogelvlucht – In deze bijdrage wordt stilgestaan bij een aantal ervaringen met de regelgeving en de procedures die van toepassing zijn op een aardgasproject van nationaal belang. Eerst wordt uitgelegd wat gasopslag is en wat Gasopslag Bergermeer is. Daarbij komt aan de orde hoe een gasopslag werkt, in het bijzonder Gasopslag Bergermeer, en welke functie kussengas heeft. Daarna wordt stilgestaan bij het Nederlandse gasbeleid en wordt het project Gasopslag Bergermeer in het licht van dat beleid geplaatst. Besproken wordt het vraagstuk aan wie het eigendom van gas in de grond behoort en de wijze waarop dat bij Gasopslag Bergermeer is vormgegeven. Er wordt aandacht besteed aan het wettelijk kader voor opslag van gas in Nederland en er wordt ingezoomd op een aantal interessante onderwerpen die speelden bij de verlening van de opslagvergunning en de instemming met het opslagplan van Gasopslag Bergermeer. Het wettelijke kader voor toegang tot gasopslag
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
489
Tijdschriften
en het wettelijke kader voor energieinfrastructuurprojecten komt achtereenvolgens aan bod. In het bijzonder wordt stilgestaan bij de juridische procedure die ten aanzien van Gasopslag Bergermeer speelde. Afgesloten wordt met een aantal opmerkingen over de impact van de juridische haken en ogen voor een investeerder in een groot project als Gasopslag Bergermeer.
Nederlands tijdschrift voor Europees recht 20e jrg, nr. 1, januari 2014 Mr. E.H.P. Brans Aansprakelijkheid lidstaat voor niet-uitvoering milieueffectbeoordeling – In het kader van de uitbreiding van een vliegveld is nagelaten een milieueffectbeoordeling (MER) uit te voeren, waardoor de milieueffecten van deze uitbreiding niet zijn onderzocht en ook niet is nagegaan of alternatieven voorhanden zijn die tot minder geluidsoverlast leiden. Een eigenares/bewoonster van een huis dat in de zone ligt die extra geluidsoverlast ondervindt door de uitbreiding, vordert schadevergoeding stellende dat onrechtmatig is gehandeld doordat is nagelaten een MER uit te voeren. Het Hof van Justitie oordeelt dat de voorkoming van vermogensschade onder het beschermingsbereik van de MER-Richtlijn valt, indien dergelijke schade het rechtstreekse economische gevolg is van de milieueffecten van een openbaar of particulier project is. Dat lijkt een stap in de goede richting te zijn voor klaagster, maar er moet aannemelijk worden gemaakt dat indien wel een MER was uitgevoerd, niet toch dezelfde schade is geleden. Kortom, het causaliteitscriterium kan in de weg staan aan een succesvolle claim. Mr. R. de Vlam Splitsing energiebedrijven Europeesrechtelijk belicht – In het hier te bespreken arrest heeft het Hof van Justitie de bestaande jurisprudentie met betrekking tot het recht van een lidstaat om zijn eigendom in te richten verder aangescherpt. Een algeheel privatiseringsverbod valt binnen de werking van artikel 345 VWEU, maar moet desondanks worden getoetst aan de verkeersvrijheden. Een verbod op het uitvoeren van netbeheerstaken bin-
490
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
nen een groep waarin ook commerciele energieactiviteiten worden verricht, vormt een inbreuk op de verkeersvrijheden maar kan worden gerechtvaardigd door het niet (zuiver) economische belang van voorkomen van kruissubsidies. Proportionaliteit en functionaliteit van de maatregel moeten worden beoordeeld door de nationale rechter. Dr. W.Th. Douma Enige Europeesrechtelijke aspecten van schaliegaswinning – De bestaande MER-Richtlijn dient zo te worden uitgelegd dat schaliegasprojecten m.e.r.-plichtig zijn, maar dat gebeurt in de praktijk niet. Milieueffectbeoordeling moet daarom expliciet worden verplicht gesteld via de momenteel aanhangige wijzigingsvoorstellen. Wat betreft het gebruik van chemicaliën vormt de REACH Verordening de basis voor evaluatie van gevolgen voor mens en milieu, maar ontbreekt informatie over schaliegaswinning waardoor ook hier aanpassingen wenselijk zijn. Eind 2013 kwam er een voorstel van de Commissie dat deze en andere aspecten van schaliegaswinning moest omvatten om mens en milieu beter te beschermen en gelijke uitgangsposities voor concurrenten te scheppen in de Europese Unie.
393
een gerechtvaardigd doel en grondslag heeft en of is voldaan aan de informatieplicht. Schrs. komen tot de conclusie dat Google met het combineren van gebruikersgegevens in strijd handelt met de Wet bescherming persoonsgegevens.
394 Rechten van de mens SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 62e jrg. nr. 1, januari 2014 Dr. C. van de Heyning De witwasrichtlijn als onderwerp van discussie tussen de hoogste rechtscolleges in de Europese juridische ruimte – Dit artikel gaat dieper in op de complexe bescherming van mensenrechten op het Europese continent aan de hand van een analyse van de EU-witwasrichtlijn. Verschillende rechtscolleges op nationaal en Europees niveau bogen zich over de vraag of de witwasrichtlijn het recht op een eerlijk proces en het privéleven schond door het beroepsgeheim van advocaten in te perken. Uit de analyse van deze rechtspraak blijkt dat deze rechtscolleges in hoge mate steunen op informele procedures en interpretatietechnieken om openlijke conflicten te vermijden.
Privacy Juridisch up to Date Nr. 3, 6 februari 2014 Mr. N. Wolters Ruckert, mr. E. van Genuchten Het combineren van gebruikers door Google in strijd met Wbp – Google heeft sinds 1 maart 2012 een nieuw privacybeleid. Volgens dit beleid combineert Google alle gebruikersgegevens uit verschillende diensten met andere Google-diensten. Schrs. bespreken het onderzoek dat het College bescherming persoonsgegevens in 2013 heeft verricht en waarin werd onderzocht of het nieuwe privacybeleid van Google voldoet aan de vereisten uit de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet. Hierbij wordt tevens gekeken of Google voor de combinatie van gebruikersgegevens
395 Rechtshulp Advocatenblad 94e jrg. nr. 2, februari 2014 T. Sillevis Smitt Wie mag er klagen? – Wie wil klagen over advocaten moet wel controleren of dat zinvol is. Zelfs rechters, officieren en overheidsinstanties blijken zich te vergissen in het klachtrecht. De deken is in ieder geval de enige die op grond van het openbaar belang bij de tuchtrechter mag klagen. Voor advocaten is het in elk geval een rustig idee dat de tuchtrechter het legioen aan Hollandse moraalridders buiten de poort houdt.
Tijdschriften
W. Jebbink De (on)feilbare advocaat en zijn uitgerangeerde cliënt – Het EHRM biedt een verdachte bescherming tegen tardief instellen van rechtsmiddelen door diens advocaat. Het EHRM heeft inmiddels geoordeeld dat onder bepaalde omstandigheden de staat ook jegens de verdachte die het slachtoffer is van een falende privately financed raadsman verantwoordelijkheid draagt ter waarborging van een eerlijk proces. L. van Almelo ‘Toon aan dat wij minder kwaliteit leveren!’ – In dit interview bespreken Eric Pouw, algemeen directeur van rechtsbijstandverzekeraar DAS, en Jan Moerland, directielid bij DAS, hoe de vrije advocaatkeuze de toegang tot het recht belemmert. Pouw nodigt iedere advocaat uit aan te tonen dat DAS-advocaten minder kwaliteit leveren dan advocaten. M. Knapen In de wachtkamer voor het partnerschap – De eisen voor aanstaande partners worden zwaarder. Mede daarom is de functie van counsel geïntroduceerd als tussenstation. Aan de Zuidas is de counsel een bekende figuur. Grote kantoren in de rest van het land geven de voorkeur aan alternatieven.
396 Rechtspleging & procesrecht TvPP Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 1, februari 2014 P. Sluijter Naar één regeling voor de proceskosten – Omdat er geen eenduidige grondslag voor kostenveroordelingen is, verschilt de proceskostenveroordeling per rechtsgebied. De verschillende kostenregelingen en (advocaten) tariefschalen zijn eerder ad hoc gegroeid dan dat er een bewuste keuze of principe aan ten grondslag ligt. In dit artikel worden de proceskosten en buitengerechtelijke kosten in civiele zaken per regeling besproken. Ter vergelijking komen eveneens de proceskosten in het bestuursrecht en
strafrecht aan bod. Aan de hand van deze bespreking wordt geconstateerd dat het niet nodig en zelfs onwenselijk is om de kostenveroordeling per rechtsgebied en/of procedurevorm afzonderlijk te regelen. Vereenvoudiging van het kostenstelsel is gewenst. Nodeloze kosten dienen voor rekening van de veroorzaker te blijven, maar momenteel dragen partijen de kosten van nodeloos versnipperde kostenwetgeving. De verschillen tussen de kostenstelsels, al dan niet met eigen tariefschalen, lijken meer ad hoc te zijn ontstaan dan dat er een goede rechtvaardiging voor bestaat. Schr. meent dat de huidige wetgevingsactiviteiten het een geschikt moment maken om de bestaande kostenstelsels tegen het licht te houden en tot één regeling samen te voegen, bijvoorbeeld een Besluit proceskosten naar het voorbeeld van het Besluit proceskosten bestuursrecht. J.A. ten Wolde Het leggen van algemeen bewijsbeslag – Bewijsbeslag is mogelijk op basis van art. 730 en 843a Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Dit heeft de Hoge Raad in een arrest van 13 september 2013 bepaald ten aanzien van niet-IE-zaken. Zo nodig zijn art. 1019a lid 1 en 3, art. 1019b lid 3 en 4 en art. 1019c Rv van overeenkomstige toepassing. De Hoge Raad geeft volgens schr. een weinig juridische onderbouwing, die ook niet in de conclusie van de advocaat-generaal kan worden gevonden. In dit artikel wordt nader ingegaan op de belangrijkste randvoorwaarden voor het bewijsbeslag zoals de Hoge Raad deze heeft geschetst. De vereisten voor het verzoekschrift worden besproken, alsmede enkele waarborgen die tijdens de feitelijke beslaglegging moeten worden gevolgd. De prejudiciële beslissing van de Hoge Raad geeft verschillende handvatten en waarborgen die in de praktijk in acht moeten worden genomen. Het is een praktische beslissing, zonder veel aandacht te schenken aan de juridische discussiepunten die rond de gebezigde grondslag bestaan. Belangrijk is dat het bewijsbeslag een zeer ingrijpend middel is, dat maakt dat hoge eisen aan het verzoekschrift worden gesteld. De belangen van de beslagene verdienen in dit licht
bescherming. Schr. pleit ervoor dat de wetgever, mede gezien de uitvoeringsproblemen die zich kunnen voordoen bij beslag op digitale gegevens, alsnog overgaat tot het ontwerpen van een expliciete grondslag.
397 Sociaal Recht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 20e jrg, nr. 1, januari 2014 Mr. R.V.A. Bishoen, mr. I.M. Welbergen Herziening richtlijn erkenning beroepskwalificaties – Op 20 november 2013 is Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties vastgesteld. Dit artikel bespreekt in hoofdlijnen de achtergronden van deze richtlijn, de belangrijkste wijzigingen en waar mogelijk de Nederlandse reactie daarop.
Praktijkblad Salarisadministratie 16e jrg. nr. 3, 7 februari 2014 L. Hubbers Wetsvoorstel Werk en zekerheid in hoofdlijnen. Positie flexwerkers, ontslagrecht en WW wijzigen – De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het wetsvoorstel Werk en Zekerheid in november 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel heeft onder meer tot doel het ontslagrecht eenvoudiger te maken, een transitievergoeding te introduceren bij ontslag en om de WW een meer activerend karakter te geven. Dit zorgt volgens het kabinet voor een betere werking van de economie en de arbeidsmarkt. De invoering gebeurt gefaseerd. In deze bijdrage wordt op hoofdlijnen ingegaan op de drie centrale thema’s en de op grond daarvan voorgestelde maatregelen. Het wetsvoorstel moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden behandeld. S. de Lange Dienstverband ontbinden van 75-jarige werknemer mag niet – Een verzoek van een werkgever tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst met een 75-jarige werkneem-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
491
Tijdschriften
ster wordt afgewezen door Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het ouder worden van een werknemer, waardoor een verhoogde kans op arbeidsongeschiktheid bestaat, vormt geen verandering van omstandigheden en geen objectieve rechtvaardiging voor een leeftijdsonderscheid.
SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 62e jrg. nr. 1, januari 2014 Mr. dr. S.J.F.J. Claessens Modernisering van de Richtlijn erkenning beroepskwalificaties – Op korte termijn nemen het Europees Parlement en de Raad van Ministers een Richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG 1 die handelt over de erkenning van beroepskwalificaties aan. Het doel van de wijziging is een vergemakkelijking van de grensoverschrijdende beroepsuitoefening van gereguleerde beroepen. Het voorstel zoals dat nu voorligt, bereikt dat doel niet.
ningsbeleid voeren. Bovendien moeten pensioenfondsen zicht krijgen op het beloningsbeleid van partijen waarmee zij zaken doen. Dit beloningsbeleid moet worden betrokken bij de keuze van een uitbesteding. In dit artikel gaan schrs. in op de belangrijkste aandachtspunten en knelpunten van deze wetgeving. Mr. E. Wits, TRA 2014/14 Arbeidsrecht vs marktwerking 0:1? De rechtspositie van thuiszorgmedewerksters bij aanbesteding – Als gevolg van aanbesteding staan de arbeidsvoorwaarden in een aantal sectoren, zoals de thuiszorg, catering en het taxivervoer sterk onder druk. Dit ondanks alle regels die zijn gericht op het behoud van werk tegen gelijkblijvende voorwaarden na aanbesteding. Schiet het arbeidsrecht tekort? In dit artikel gaat schr. in op enkele beschermende regelingen en hun effectiviteit.
398
Tijdschrift Recht en Arbeid 6e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. dr. P.H. Burger, mr. dr. P.S. Fluit, TRA 2014/12 Over het leed dat BEZAVA heet: de complicaties van de nieuwe Ziektewet voor de ‘vangnetter’ en de ex-werkgever – De regering heeft met de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (de Wet BEZAVA) de bedoeling om te voorkomen dat er overmatig veel vangnetters instromen in de ziektewet. In dit artikel gaan schrs. in op de financiële prikkels voor de werkgever, de financiële gevolgen van de maatregelen en de manier waarop een werkgever deze financiële gevolgen kan vermijden of beïnvloeden. Mr. V. Gerlach, TRA 2014/13 Beheerst beloningsbeleid bij pensioenfondsen en hun vermogensbeheerders – Op 7 augustus 2013 is art. 21a Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in werking getreden. Op basis hiervan moeten pensioenfondsen een beheerst belo-
492
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
niet-ontvankelijkheid kan leiden. Het gevolg hiervan is dat geen verdere (inhoudelijke) behandeling van de ingediende bezwaarschriften plaatsvindt, waardoor de rol van beide rechtspersonen in deze fase van het proces is uitgespeeld. Het is voor rechtspersonen in bestuursrechtelijke procedures van belang dat eventuele onduidelijkheden over hun bestaan worden voorkomen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de verschillende mogelijkheden die in de praktijk bestaan om dergelijke risico’s op nietontvankelijkheid bij rechtspersonen te beperken. Daartoe wordt allereerst de tussenuitspraak van het CBb uiteengezet. Vervolgens wordt het relevante juridisch kader voor de ontvankelijkheid van rechtspersonen geschetst. Daarna wordt de bestaande jurisprudentie op dit vlak besproken. Vervolgens wordt een praktische beoordeling gegeven van de gevolgen van dit leerstuk voor het voeren van bestuursrechtelijke procedures namens rechtspersonen. De bevindingen worden tot slot samengevat in een conclusie.
Staats- & bestuursrecht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 2, 23 januari 2014 Mr. R.E.N. Harte, Bb 2014/3 Ontvankelijkheid van rechtspersonen in het bestuursprocesrecht – Een recente tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) biedt een mooie gelegenheid om het leerstuk van de ontvankelijkheid van rechtspersonen in het bestuursprocesrecht nader te belichten. In deze bijdrage wordt in het bijzonder ingegaan op de volgende twee vragen: wanneer moet een rechtspersoon zijn opgericht om ontvankelijk te worden verklaard in een bestuursrechtelijke procedure; en in het verlengde hiervan, onder welke omstandigheden is een rechtspersoon in oprichting (i.o.) ontvankelijk in een dergelijke procedure? Dit zijn relevante vragen in het bestuursprocesrecht, omdat uit de onderhavige zaak blijkt dat onduidelijkheid omtrent het bestaan van twee rechtspersonen ten tijde van een bezwaarprocedure tot
399 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Militair Rechtelijk Tijdschrift 107e jrg. nr. 1, 2014 Lkol mr. F. van Dijk, maj mr. K. van der Meij Artikel 12 Sv en de militair – Militairen die tijdens hun uitzending gebruik maken van geweld kunnen worden geconfronteerd met een art. 12 Wetboek van Strafvorderingprocedure. Deze procedure kan door belanghebbenden worden gestart, indien zij van mening zijn dat bij het toepassen van geweld juridische grenzen zijn overschreden. Deze procedure kan ook worden misbruikt, waarbij militairen onnodig kunnen worden beschadigd. Is hier een rol weggelegd voor de werkgever?
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Veredelingsvrijstelling 400 - Rijkswet tot wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling – De Rijkswet strekt tot invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling in de ROW 1995, waarmee de innovatieve slagkracht van plantenveredelaars wordt bevorderd. Deze veredelingsvrijstelling is een voorziening voor plantenveredelaars om met biologisch materiaal waarop octrooirecht rust, nieuwe plantenrassen te kweken of te ontdekken en te ontwikkelen zonder licentie van de houder van een octrooi voor een uitvinding met betrekking tot dat biologisch materiaal. De voorgestelde vrijstelling is een beperkte. De vrijstelling zal namelijk alleen gelden voor het gebruik van op grond van de ROW 1995 beschermd biologisch materiaal voor veredelingsdoeleinden, maar niet voor de commerciële exploitatie van met die veredeling verkregen nieuwe rassen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Rijkswet van 22-01-2014, Stb. 2014, 49 (Kamerstukken 33 365)
Functioneringsgesprekken rechters 401 - Besluit houdende wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met het regelen van functioneringsgesprekken voor voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren – Het met dit Besluit ingevoerde nieuwe artikel 37b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) bepaalt dat regelmatig een functioneringsgesprek wordt gehou-
den. Onder ‘regelmatig’ wordt hier verstaan ten minste eenmaal per jaar. Het gesprek vindt in elk geval plaats wanneer de functionele autoriteit dit wenselijk acht of de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaar hierom verzoekt. Van het gesprek wordt een verslag opgemaakt. De rechterlijk ambtenaar wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld omtrent het verslag een zienswijze te geven. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat het nieuwe artikel 37b, net als het oude artikel, ziet op alle voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren (artikel 2, eerste lid, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren) en ingevolge het Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb op de leden met rechtspraak belast van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het vastleggen in het Brra dient te worden gezien in de verhouding tussen de bevoegdheden van het bestuur en de onafhankelijkheid van de individuele rechter. Artikel 116, vierde lid, van de Grondwet bepaalt dat de wet het toezicht regelt door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door personen niet behorend tot de rechterlijke macht die deelnemen aan rechtspraak. Net als bij het evaluatiegesprek, geldt dat de bevoegdheid tot het houden van een functioneringsgesprek berust bij het bestuur van het gerecht met uitzondering van het niet-rechterlijk lid van dit bestuur. Bij het functioneringsgesprek is het van belang dat de onafhankelijke positie van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaar gewaarborgd is en blijft. De onafhankelijke positie gaat evenwel niet zo ver dat individuele rechters binnen de rechterlijke macht niet een zekere verantwoording dienen af te leggen. De grens ligt daar waar het de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken betreft. Het bestuur mag bij de uitvoering van de taken hierin niet treden (zie artikel 23, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie). Inwerkingtreding 1 juli 2014. Besluit van 28-01-2014, Stb. 2014, 50
Financiële markten 2013 Inwerkingtreding 402 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Q, onder 1, van de Wijzigingswet financiële markten 2013 – Artikel I, onderdeel Q, onder 1, van de Wijzigingswet financiële markten 2013 treedt in werking met ingang van 8 februari 2014. Artikel I, onderdeel Q, onder 1, van de Wijzigingswet financiële markten 2013 was beoogd om met ingang van 1 januari 2014 in werking te treden. Abusievelijk is de inwerkingtreding van het betreffende onderdeel van het artikel niet geregeld. Dit koninklijk besluit dient om alsnog in de inwerkingtreding te voorzien. In het betreffende onderdeel wordt het tweede lid van artikel 4:9 van de Wet op het financieel toezicht gewijzigd, welke de vakbekwaamheidseisen voor de financiële dienstverlener regelt. Vanaf 1 januari 2014 gelden er nieuwe vakbekwaamheidseisen. Met de inwerkingtreding van de wijziging is het tweede lid weer in overeenstemming gebracht met dit nieuwe vakbekwaamheidsregime. Besluit van 30-01-2014, Stb. 2014, 55
Nieuwe wetsvoorstellen Termijnen Nederlanderschap 403 - Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter verlenging van de termijnen voor verlenging van het Nederlanderschap en enige andere wijzigingen – Dit voorstel van Rijkswet strekt tot een aantal maatregelen. Allereerst wordt de algemene naturalisatietermijn verlengd van vijf naar zeven jaar. Termijnen van toelating en hoofdverblijf voorafgaand aan de naturalisatie strekken tot waarborg dat het Nederlanderschap kan worden verkregen wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is geweest om in de Nederlandse samenleving of een samenleving van één van de andere
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
493
Wetgeving
landen van het Koninkrijk te integreren. Elke naturalisatietermijn, ook de huidige termijn van vijf jaar, heeft noodzakelijkerwijs een enigszins arbitrair karakter. Thans is het gevoelen dat een termijn van zeven jaar meer recht doet aan de gedachte dat een meer substantiële periode van verblijf en toelating vooraf dient te gaan aan de verlening van het Nederlanderschap. Hiermee blijft het voorstel binnen de grens van tien jaar hoofdverblijf, die gegeven is in artikel 6, derde lid van het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (EVN). Ten tweede worden enkele uitzonderingen op de algemene naturalisatietermijn geschrapt. Samenvattend wordt voorgesteld de volgende uitzonderingen in artikel 8 te laten vervallen: 1. De oud-Nederlanders die woonachtig zijn buiten het Koninkrijk, maar in een land waarvan ze de nationaliteit niet bezitten; 2. Degene die tijdens zijn meerderjarigheid in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geadopteerd door ouders van wie in elk geval één het Nederlanderschap bezit; en 3. De meerderjarige vreemdeling die is erkend door een Nederlander, of is gewettigd door een Nederlander zonder erkenning. Ten derde wordt voorgesteld voor vreemdelingen die ten minste drie jaar gehuwd zijn met een Nederlandse partner een termijn te stellen van drie jaar toelating en hoofdverblijf. Het is wenselijk om een termijn van toelating en hoofdverblijf te stellen met het oog op de borging van een reële band met de Nederlandse samenleving of een van de andere samenlevingen van het Koninkrijk. Voor een termijn van drie jaar is gekozen omdat artikel 6, vierde lid, onderdeel a van het EVN, verplicht tot het vergemakkelijken van de naturalisatie van echtgenoten van Nederlanders. Aan dit vergemakkelijken kan vorm worden gegeven door een kortere termijn te stellen dan de algemene termijn van zeven jaar toelating en hoofdverblijf. De termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf sluit aan bij de bestaande termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf voor degene die binnen het Koninkrijk ongehuwd met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk
494
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
samenleeft. Ten vierde wordt voorgesteld de openbare ordetoetsing ook toe te passen bij medenaturalisandi en optanten van twaalf tot zestien jaar. Deze maatregel was reeds onderdeel van het ingetrokken voorstel van Rijkswet ter aanscherping van de voorwaarden voor verkrijging en verlening van het Nederlanderschap (Kamerstukken II, 33 201 (R1977)). Naturalisatie en bevestiging van optie worden geweigerd als op grond van het gedrag van de vreemdeling ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Dit geldt voor meerderjarigen en voor minderjarigen vanaf zestien jaar. In de praktijk blijkt echter dat ook minderjarige vreemdelingen van twaalf tot en met vijftien jaar soms ernstige misdrijven plegen. Het gaat hier bijvoorbeeld om misdrijven als ernstige mishandeling en diefstal met geweld. Deze vreemdelingen kunnen onder de huidige Rijkswet zonder problemen naturaliseren, omdat er geen openbare ordetoetsing plaatsvindt. Dit wordt onwenselijk geacht. Hierom wordt voorgesteld de openbare ordetoetsing toe te passen vanaf twaalf jaar. Na ommekomst van de rehabilitatietermijn van vier jaar kunnen zij, indien ze inmiddels meerderjarig zijn, zelfstandig een naturalisatieverzoek indienen, of een nieuwe optieverklaring afleggen. Dit geldt uiteraard niet indien de betreffende personen in de tussenliggende periode opnieuw openbare ordefeiten plegen. Tot slot worden enkele technische en ondergeschikte wijzigingen opgenomen, die ten dele reeds in het ingetrokken voorstel van Rijkswet ter aanscherping van de eisen voor verkrijging en verlening van het Nederlanderschap waren opgenomen, en ten dele voortvloeien uit de inwerkingtreding van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek op 1 januari 2012 in Europees Nederland. Kamerstukken II 2013/14, 33 852 (R2023), nrs. 1-4
404
Vervolgstukken Ondertoezichtstelling minderjarigen verruimd Tweede nadere memorie van antwoord (11-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming. Kamerstukken I 2013/14, 32 015, G
Aanbesteding openbare dienstcontracten personenvervoer Brief van de Minister van BuZa (0602-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PbEU L 315). – Brief over Beroep tegen Commissiebesluit liberalisering internationaal personenvervoer. Kamerstukken II 2013/14, 32 376, nr. 41
Vreemdelingentoezicht Brief van de Staatssecretaris van VenJ (10-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht. – Brief inzake verruiming toezichtsbevoegdheden. Kamerstukken I 2013/14, 32 528, E
Normalisering rechtspositie ambtenaren Tekst van het gewijzigd initiatief voorstel van wet (04-02-2014) tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Kamerstukken I 2013/14, 32 550, A
Wetgeving
Concentratietoetsing zorg
Afschaffing plusregio’s
Aanpassingswet Wnt
Brief van de Minister van VWS (0402-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten in verband met het tijdig signaleren van risico’s voor de continuïteit van zorg alsmede in verband met het aanscherpen van procedures met het oog op de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg. – Brief over uitvoering van de motie van het lid Bruins Slot over het nader duiden van het begrip sociale context
Brief van de Minister van BZK (04-022014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s. – Brief: Afschrift van de brief aan de plusregio’s naar aanleiding van de reactie op het verzoek tot uitstel van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel.
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (04-02-2014) tot aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
Kamerstukken II 2013/14, 33 253, nr. 60
Verslag (05-02-2014) over het initiatief voorstel van wet van het lid Voortman houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang.
Eindverslag (11-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen in verband met de toepassing van artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie.
Kamerstukken I 2013/14, 33 328, nr. 11
Kamerstukken I 2013/14, 33 660, B
Verruiming gronden voorlopige hechtenis
Jeugdwet
Nieuwe Wob
Memorie van antwoord (10-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis. Kamerstukken I 2013/14, 33 360, C
Aanpassingen Wgr Derde nota van wijziging (31-012014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur en de invoering van een bedrijfsvoeringsorganisatie met rechtspersoonlijkheid, alsmede regeling van diverse andere onderwerpen. Kamerstukken II 2013/14, 33 597, nr. 9
Kamerstukken II 2013/14, 33 659, nr. 11
Aansprakelijkheid kernongevallen
Brief van de Staatssecretaris van VWS (10-02-2014) over het wetsvoorstel met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. – Brief inzake afspraken zorginkoop jeugd-GGZ. Kamerstukken I 2013/14, 33 684, J
Tarieven voor MER Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (04-02-2014) tot wijziging van de Wet milieubeheer (tarieven Commissie voor de milieueffectrapportage). Kamerstukken I 2013/14, 33 686, A
Modernisering huurcommissie
Eindverslag (11-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met het schrappen van de aanwijzingsbevoegdheid om een privaatrechtelijk lichaam als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP aan te wijzen.
Brief van de Minister van WenR (1002-2014) en tweede nota van wijziging (11-02-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie. – Brief inzake toezeggingen, gedaan bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel.
Kamerstukken I 2013/14, 33 658, A
Kamerstukken II 2013/14, 33 698, nrs. 12 en 13
ABP: schrapping aanwijzing privaatrechtelijke lichamen
Kamerstukken I 2013/14, 33 715, A
Waterschapsverkiezingen Verslag van een wetgevingsoverleg (07-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet en de Waterschapswet ten behoeve van gecombineerde verkiezingen van vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap en de verkiezingen voor de provinciale staten. Kamerstukken II 2013/14, 33 719, nr. 15
Novelle aanpassing Witteveenkader Nota n.a.v. het verslag (12-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouwen premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014. Kamerstukken II 2013/14, 33 847, nr. 7
405
Nota’s, rapporten & verslagen Fiscaal (verdrags)beleid Brief van de Minister van VenJ en de Minsiter van Financiën (04-02-2014) over de wijze waarop country by country reporting wordt omgezet in nationale wetgeving. – De brief is een reactie op de motie van de leden Klaver en Merkies, om te consulteren over de wijze waarop ‘country-by-country reporting’ wordt omgezet in nationale wetgeving. De door de genoemde leden bedoelde country-by-country reporting is opgenomen in een drietal Europese richtlijnen: 1. In de jaarrekeningrichtlijn is een verplichting opgenomen voor ondernemingen in de winningsindustrie en de houtkap van oerbossen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
495
Wetgeving
om te rapporteren over betalingen aan overheden in landen waar zij grondstoffen exploiteren (Richtlijn 2013/34/EU). 2. In de transparantierichtlijn gaat het om dezelfde verplichting als in de jaarrekeningrichtlijn, maar dan voor beursvennootschappen in genoemde sectoren, waaronder ook, in tegenstelling tot de jaarrekeningrichtlijn, die vennootschappen die in de EU geen zetel maar wel een beursnotering hebben (Richtlijn 2013/50/EU). 3. De richtlijn kapitaalvereisten (CRD IV) verplicht banken en beleggingsondernemingen om per land waar zij een vestiging hebben te rapporteren over benaming(en), aard van de activiteiten en geografische locatie, omzet, aantal werknemers, winst of verlies voor belasting, belasting over winst of verlies, en van overheidswege ontvangen subsidies (Richtlijn 2013/36/EU). De implementatie van eerstgenoemde richtlijn ligt bij de Minister van VenJ en de implementatie van de twee laatste richtlijnen ligt bij de Minister van Financiën. Zij hebben er geen bezwaar tegen om over de regelgeving waarbij deze country-bycountry reporting wordt geïmplementeerd, te consulteren. Kamerstukken II 2013/14, 25 087, nr. 74
Counterterrorism Brief van de Minsiter van VenJ (0702-2014) waarbij hij het rapport ‘Handling ethical problems in counterterrorism: An inventory of methods to support ethical decisionmaking’ aanbiedt. – Dit onderzoek, dat als bijlage bij deze kamerbrief is te vinden, is uitgevoerd door RAND Europe, de Europese tak van de Amerikaanse denktank RAND Corporation. Het onderzoek biedt een overzicht van methoden en instrumenten dat het omgaan met ethische dilemma’s en het maken van ethische keuzes binnen contraterrorisme kan ondersteunen. De bevindingen van het rapport nopen niet tot een herziening van staand beleid. Wel bevat het rapport aanknopingspunten voor een verdieping en concretisering van de manier waarop in de Nederlandse CT-keten aandacht wordt besteed aan het omgaan met dilemma’s op ethisch terrein. Kamerstukken II 2013/14, 29 754, nr. 240
496
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
Handhavingsrichtlijn bij de detacheringsrichtlijn Brief van de Minister van SZW (3001-2014) over de betekenis voor de praktijk van het bereikte akkoord over de handhavingsrichtlijn bij de detacheringsrichtlijn. – Het kabinet is positief over het bereikte akkoord in de Raad. Het akkoord zal een bijdrage leveren aan het tegengaan van schijnconstructies en de uitbuiting van werknemers. Buitenlandse werknemers die het recht hebben om in Nederland te werken, hebben recht op goede arbeidsvoorwaarden, conform de kern van de Nederlandse cao’s. Voorkomen moet immers worden dat op Europees niveau concurrentie op arbeidsvoorwaarden plaatsvindt, ook als het gaat om het detacheren van werknemers. Een voor Nederland belangrijke bepaling betreft het innen van bestuurlijke boetes. Momenteel bestaat er in Europees verband alleen een mechanisme om boetes van strafrechtelijke aard in andere lidstaten geïnd te krijgen. In Nederland zijn boetes op het niet naleven van arbeidsvoorwaardenen arbeidsomstandighedenwetgeving echter bestuursrechtelijk van aard. Een administratiefrechtelijke beslissing of een vonnis van een bestuursrechter wordt in andere lidstaten niet beschouwd als executoriale titel op grond waarvan de boetes kunnen worden geïnd. Dit vormt een probleem voor het grensoverschrijdend innen van deze boetes. In de richtlijn wordt bepaald dat de lidstaten elkaar kunnen verzoeken om de inning van bestuurlijke boetes over te nemen. Het gaat dan om boetes die zijn opgelegd voor niet-naleving van op grond van de detacheringsrichtlijn geldende verplichtingen betreffende arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. De andere lidstaat moet in principe gehoor geven aan dit verzoek. Het bereikte akkoord over ketenaansprakelijkheid is als volgt: ž>ĄíėÐĤàä乥ôěÛėĤôýÐÐąġäĔÐýken kunnen lidstaten maatregelen nemen om te verzekeren dat, in ketens van onderaanneming, de opdrachtgever met wie de werkgever een contract heeft, aansprakelijk gesteld kan worden door de werknemer met betrekking tot loon en/of sociale bijdragen, voor zover deze vallen onder artikel 3 van de Deta-
cheringsrichtlijn. ž`ĊĊėàäÛĊĤĮěäÜġĊėðäÿàġääąĭäėplichting voor de lidstaten om te regelen dat, in ketens van onderaanneming, gedetacheerde werknemers de opdrachtgever aansprakelijk kunnen stellen. Deze aansprakelijkheid is beperkt tot de eerste schakel in de keten. ž'ąĔÿÐÐġěĭÐąàäijäÐÐąěĔėÐýäÿôüýstelling mogen lidstaten ook kiezen voor een systeem van effectieve en proportionele sancties tegen de opdrachtgever, teneinde fraude en misbruik aan te pakken in situaties waar werknemers moeilijkheden ondervinden om hun rechten te effectueren. De lidstaten moeten de effectiviteit toelichten aan de Commissie. ž'ąàôäąÿôàěġÐġäąýôäijäąĭĊĊėýäġäąaansprakelijkheid, staat het lidstaten vrij om de aansprakelijkheidsstelling uit te bereiden naar meerdere schakels in de keten én naar andere sectoren. ž>ĊýýĤąąäąÿôàěġÐġäąÛäĔÐÿäąàÐġ opdrachtgevers die maatregelen hebben genomen om onderbetaling door de werkgever te voorkomen, gevrijwaard zijn van aansprakelijkheid. žäĊĄĄôěěôäijÐÿàäġĊäĔÐěěôąð van dit artikel monitoren en hierover rapporteren. Kamerstukken II 2013/14, 29 861, nr. 35
JBZ-Raad Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (07-02-2014) met het verslag van de Informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 23 en 24 januari 2014. – De belangrijkste resultaten kunnen als volgt worden weergegeven: Er is brede steun onder lidstaten voor de uitgangspunten consolidatie, kwaliteit van implementatie en de aanzienlijke waarde van training van juridische beroepsbeoefenaars in dat kader. Daarnaast hechten veel lidstaten aan samenwerkingsstructuren zoals e-Justice. De nadruk van de Raad ligt op solidariteit en verdeling van lasten en verantwoordelijkheid. Voorts is er onder de lidstaten een roep om strikte sancties voor mensensmokkelaars en samenwerking met derde landen. In dat kader is conditionaliteit een belangrijk uitgangspunt. Verder wordt ingezet op implementatie van het GEAS, mobiliteit en
Wetgeving
afstemming tussen de verschillende beleidskolommen. Aandachtspunten op het gebied van veiligheid zijn cyber (crime) en de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Over procedurele rechten voor kwetsbare verdachten en veroordeelden, de onschuldpresumptie en rechtsbijstand was geen discussie. Een klein aantal lidstaten sprak steun uit voor de uitvoering van de routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures. Wat betreft de internationale aspecten van de algemene verordening gegevensbescherming ging het over de overdracht van persoonsgegevens aan derde landen. Een duidelijke meerderheid van de lidstaten kon instemmen met een ruime territoriale werking van de verordening. Een grote meerderheid van lidstaten was het eens met het voorgestelde ‘adequacy’-stelsel en de daarbij behorende alternatieven. Tot slot stonden de lidstaten open voor verdere verbeteringen, maar konden zij het huidige stelsel ondersteunen. Ten aanzien van het voorstel tot herziening van de Verordening inzake de Europese procedure voor geringe voorderingen gaven de meeste lidstaten aan de voorgestelde verhoging van geringe vorderingen, tot de € 10.000 grens, te hoog te vinden. Een verplichting tot digitalisering van de gerechtelijke procedure wees een meerderheid van lidstaten van de hand. Er was voorts breed verzet tegen een gelijkschakeling van de griffierechten. Met betrekking tot terrorisme en grensbewaking en preventie van radicalisering naar terrorisme en gewelddadig extremisme pleitte het merendeel van de lidstaten voor het gebruik van gegevens, zoals PNR en API, in de terrorismebestrijding en de noodzaak tot optimalisering van bestaande systemen, in het bijzonder SIS II en het gebruik van het Smart Borders pakket in het kader van de aanpak van terrorisme. Een aantal
landen wees daarnaast op het belang van samenwerking met derde landen, zoals Turkije en Syrië. Een klein aantal lidstaten gaf aan behoefte te hebben aan EU-wetgeving om het probleem van de ‘foreign fighters’ het hoofd te kunnen bieden, bijvoorbeeld door bepaald gedrag strafbaar te stellen. Enkele lidstaten wezen op de aspecten radicalisering en integratie, het belang van voorkoming van het fenomeen van de ‘foreign fighters’ en de noodzaak tot samenwerking van inlichtingendiensten in dat kader. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 213
Forensische zorg Brief van de Minister van OCW (0602-2014) met een reactie op het het advies ‘Forensische geneeskunde ontleed - Naar een volwaardige plaats voor een bijzondere discipline’, dat de Gezondheidsraad op 26 april 2013 uitbracht. – Dit advies, dat als bijlage bij deze brief is te vinden, is tot stand gekomen in reactie op de vraag van de vorige minister om een advies over de kennisinfrastructuur die nodig is voor het forensisch-medisch wetenschappelijk onderzoek, de vervolgopleiding van artsen op forensisch gebied en de kwaliteitsbewaking en -bevordering van het forensischmedische handelen. De Gezondheidsraad heeft de reikwijdte van zijn advies tijdens het ontwikkelen daarvan verbreed. Hij geeft in zijn advies een overzicht van de kennisinfrastructuur in Nederland, zowel wat betreft de opleiding als het wetenschappelijk onderzoek, en hij geeft een vergelijking met een aantal andere landen. Het advies geeft aan dat het wetenschappelijk onderzoek op forensisch-technisch terrein in Nederland van hoog niveau is. Tevens blijkt dat de academische inbedding van het forensisch-medische onderzoek nu beperkt is. De Gezondheidsraad stelt dat het van belang is voor het kennisniveau van forensischmedische artsen om die inbedding te versterken. Daarnaast beschrijft de
Gezondheidsraad in het advies de stand van zaken op het terrein van opleidingen en van forensisch-medische beroepsuitoefening. Hij beschrijft diverse knelpunten hierin en heeft op de volgende thema’s aanbevelingen gedaan: 1. versterken van het onderwijs; 2. bewaken en bevorderen van de kwaliteit; 3. versterken van het wetenschappelijk onderzoek; 4. verbetering van de organisatorische inbedding en financiering; 5. aanpassen van de (wet- en) regelgeving. Wat betreft dit laatste punt beveelt de Gezondheidsraad aan om de wijze waarop een lijkschouw moet worden uitgevoerd vast te leggen in een wettelijke regeling en een breed toepasbare richtlijn voor de lijkschouw op te stellen. Ook zouden handelingsprotocollen moeten worden opgesteld voor behandelend artsen en politie. Momenteel wordt door het openbaar ministerie in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de KNMG en het FMG een circulaire voorbereid waarin nader wordt ingegaan op de wettelijke bepalingen die gelden voor het handelen in gevallen van (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden. Deze zal mede bijdragen aan de kwaliteit van de lijkschouw. De Gezondheidsraad beveelt ook aan om een Nader Onderzoek Doodsoorzaak (de NODOprocedure) in te stellen voor volwassenen als de NODO-procedure voor minderjarigen positief is geëvalueerd. De evaluatie van de startfase van deze procedure is sinds medio oktober gereed. De Staatssecretaris van VWS heeft de Kamer bij eerder schrijven over geweld in afhankelijkheidsrelaties aangegeven dat de deelnemende organisaties naar aanleiding van de evaluatie op 1 januari 2014 stoppen met de uitvoering van de NODO-procedure. In dat licht is uitbreiding naar andere leeftijdscategorieën nu niet aan de orde. Kamerstukken II 2013/14, 33 628, nr. 4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
497
Nieuws
406
Recht op bijstand tijdens het politieverhoor wordt wettelijk vastgelegd Verdachten krijgen het recht om zich in alle gevallen tijdens het politieverhoor door een raadsman te laten bijstaan. Dit recht wordt wettelijk vastgelegd. Dit staat in een concept-wetsvoorstel dat het kabinet op 13 februari 2014 voor advies naar diverse instanties heeft gestuurd.
H
et wetsvoorstel implementeert richtlijn 2013/48/EU van 22 oktober 2013 over ‘het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming’ (PbEU 2013, L294). Op 13 februari is ook een tweede concept-wetsvoorstel openbaar
man en politieverhoor is met deze twee nieuwe concept-wetsvoorstellen gesplitst in twee afzonderlijke voorstellen. Tot slot is op 13 februari ook een algemene maatregel van bestuur over de nieuwe inrichting van het politieverhoor in consultatie gegaan.
Het implementatievoorstel De richtlijn bevat minimumregels met betrekking tot: žóäġėäÜóġĊĔġĊäðÐąðġĊġääąėÐÐàěman in strafprocedures; žàäĭäėġėĊĤĮäÿôüýóäôàĭÐąàäÜĊĄmunicatie tussen de verdachte en zijn raadsman; žóäġėäÜóġĭÐąĭäėàÐÜóġäąĊĄääą derde te informeren over de vrijheidsontneming; žóäġėäÜóġĭÐąĭäėàÐÜóġäąàôäĭÐą hun vrijheid zijn beroofd, om te communiceren met een derde; žóäġėäÜóġĊĔġĊäðÐąðġĊġääąėÐÐàě-
Het wetsvoorstel legt het recht van verdachten om zich in alle gevallen tijdens het politieverhoor door een raadsman te laten bijstaan vast gemaakt dat bepalingen over de eerste fase van het opsporingsonderzoek aanvult, zoals die over de raadsman, over de weergave van het verhoor van de verdachte en over de dwangmiddelen aanhouding, ophouden voor onderzoek en inverzekeringstelling. Dit voorstel sluit aan op het implementatievoorstel en werkt de daarin geïntroduceerde wettelijke regeling van het recht op bijstand van een raadsman rond het politieverhoor nader uit. Het voormalige wetsvoorstel Raads-
498
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
man in overleveringsprocedures. Het belangrijkste punt waarop de Nederlandse wet- en regelgeving nog niet aan de richtlijn voldoet, betreft het algemene recht van verdachten om zich in alle gevallen tijdens het politieverhoor door een raadsman te laten bijstaan. Het wetsvoorstel legt dit recht wettelijk vast. Dit recht begint voorafgaand aan het verhoor van de verdachte en komt zowel toe aan aangehouden als aan niet aangehouden verdachten. Het recht omvat drie elementen:
ž&äġėäÜóġĊĄŧĊĊýĭĊĊėàäÐÐąĭÐąð van het verhoor, met een raadsman te communiceren en hem te ontmoeten. žäėÐÐàěĄÐąĄÐðÛôüóäġĭäėóĊĊė aanwezig zijn en mag daaraan deelnemen. žäėÐÐàěĄÐąĄÐðääąàėôäġÐÿ onderzoekshandelingen bijwonen: meervoudige confrontaties, confrontaties en reconstructies van de plaats van een delict. De verdachte kan vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van zijn recht op toegang tot een raadsman onder de voorwaarde dat hij op de gevolgen daarvan wordt gewezen. Het voorstel implementeert verder nog het recht om derden te informeren over de vrijheidsontneming en het recht op toegang tot een raadsman in overleveringsprocedures. Lidstaten moeten de verplichting uit de richtlijn uiterlijk op 27 november 2016 in nationale regelgeving hebben omgezet
Wetsvoorstel ter aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen Dit tweede wetsvoorstel zorgt ervoor dat de in het implementatiewetsvoorstel opgenomen regeling wordt ingebed in de eerste fase van het vooronderzoek. In de eerste plaats worden de bepalingen over de raadsman geactualiseerd. Het moment waarop verdachten aanspraak hebben op bijstand van een raadsman verschuift naar een eerder moment (namelijk de aanhouding). Advocaten moeten dan wel beschikbaar zijn met het oog op het politieverhoor. De voorgestelde wijzigingen moeten een duidelijkere verdeling aanbrengen tussen de aanspraak op rechtsbijstand, het daadwerkelijk voorzien in rechtsbijstand en de bekostiging daarvan. In de tweede plaats geeft het voorstel
Nieuws
een nadere wettelijke normering van de weergave van het verhoor van de verdachte in het proces-verbaal. In de derde plaats wijzigt het voorstel de regelingen van de aanhouding en de ophouding voor onderzoek. De bevoegdheid tot aanhouding buiten heterdaad wordt verruimd tot alle misdrijven en de termijn voor ophouden voor onderzoek bij verdenking van misdrijven wordt verruimd van zes uur tot negen uur. Verder moet de vrijheidsbeneming op grond van ophouden voor onderzoek en verhoor beter gaan aansluiten op de inverzekeringstelling en wordt de regeling van de
inverzekeringstelling eenvoudiger. De voorstellen leiden tot wijzigingen in de corresponderende bepalingen die betrekking hebben op de strafvordering in zaken betreffende minderjarige verdachten. Deze maatregelen moet leiden tot een vereenvoudigde regelingen die gemakkelijker hanteerbaar zijn voor de politie, de raad voor rechtsbijstand, het openbaar ministerie, de zittende magistratuur en de advocatuur.
Besluit inrichting en orde politieverhoor
ambtenaar tegenover de verdachte en zijn raadsman. De tolk zit in de verhoorruimte aan de zijkant, tussen de verdachte en zijn raadsman en de verhorende ambtenaar in. Dit soort regels, over de nieuwe inrichting van en de orde tijdens het verhoor door opsporingsambtenaren zijn vastgelegd in het concept-besluit, dat eveneens bepalingen uit de richtlijn omzet in Nederlands recht. De voorstellen zijn te vinden op rijksoverheid.nl, onder Nieuws
De raadsman zit in de verhoorruimte naast de verdachte, de verhorende
407
Kabinet start consultatie over nieuwe opzet corporatiestelsel Minister Blok (Wonen) heeft de plannen voor een vernieuwde inrichting van het corporatiestelsel ter consultatie voorgelegd aan onder andere de brancheverenigingen van woningcorporaties (Aedes), vastgoedbeleggers, toezichthouders en de Woonbond. In de voorstellen worden taken en werkgebied van woningcorporaties beter afgebakend, krijgen gemeenten een belangrijker stem en wordt het toezicht verstevigd.
I
n het regeerakkoord staat dat corporaties zich weer primair moeten gaan richten op hun kerntaak: het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen en het daaraan verbonden maatschappelijk vastgoed. Een duidelijke taakafbakening voorkomt dat corporaties in commerciële projecten stappen waarvan de verliezen ten koste gaan van het maatschappelijk bestemd vermogen, waarvoor de sector en de staat garant staan. Focus van corporaties op hun kerntaak geeft private investeerders meer ruimte te investeren in het gelibera-
liseerde deel van de huurwoningmarkt en de koopwoningmarkt.
voeren. Ook moeten de risico’s beperkt zijn.
Bedrijfsonderdelen splitsen
Toezicht
In de plannen moet een corporatie zich administratief of juridisch splitsen in twee aparte bedrijfsonderdelen. In de eerste tak worden de zogeheten Diensten van Algemeen Economisch Belang uitgevoerd (DAEB): de kerntaken waarvoor via geborgde leningen staatssteun gegeven wordt. In de tweede tak worden alle ‘niet-DAEB-activiteiten’ ondergebracht zoals de geliberaliseerde en een deel van de te liberaliseren huurwoningen, winkels en bedrijfspanden. Deze activiteiten moeten binnen een redelijke termijn marktconform worden geherfinancierd. De minister stelt voorwaarden aan nieuwe niet-DAEB-activiteiten. Die zijn in bepaalde omstandigheden toegestaan, als zij bijdragen aan de uitvoering van de kerntaak, zoals bij herstructurering in stads-en dorpsvernieuwing. Zo moet eerst worden bekeken of er geen marktpartijen zijn die dezelfde activiteit willen uit-
Het toezicht op de corporatiesector wordt in de voorstellen verder versterkt. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), dat met de staat als achtervang corporatieleningen toetst en borgt, krijgt een grotere rol bij saneringen van woningcorporaties. Het financieel toezicht wordt omgevormd tot een onafhankelijke rijksdienst onder ministeriele verantwoordelijkheid.
Novelle Met deze novelle wordt de eerder ingediende Herzieningswet toegelaten instellingen die al bij de Eerste Kamer ligt, in lijn gebracht met het regeerakkoord en de afspraken die het kabinet met Aedes maakte. De minister stelt de plannen na de consultatieronde definitief vast. De consultaieversie van de novelle, alsmede de bijbehorende toelichting zijn te vinden op rijksoverheid.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
499
408
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op maandag 17 maart 2014 aanvaardt prof.mr. S.J.H. Gijrath zijn benoeming als hoogleraar Telecommunicatierecht. De oratie ‘Telecommunicatierecht in het digitale tijdperk’ begint om 16:00 uur, in het Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden. Op vrijdag 11 april 2014 aanvaardt prof. mr. S.J. Schaafsma zijn benoeming als hoogleraar Internationaal Privaatrecht. De oratie begint om 16:00 uur, in het Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden.
Promoties De WW en nieuwe sociale risico´s Sinds de jaren negentig is de arbeidsparticipatie van vrouwen en de vergrijzing toegenomen en is een kenniseconomie ontstaan. Daardoor hebben mensen meer behoefte om werken en andere activiteiten, zoals zorgtaken en scholing (de zogenoemde nieuwe sociale risico’s), te combineren of af te wisselen. De huidige sociale zekerheid biedt weinig bescherming tegen deze nieuwe sociale risico’s. Dit zijn immers vormen van ‘vrijwillige werkloosheid’ en niet verzekerd binnen de Werkloosheidswet. Daarom zijn er voorstellen gedaan om spaarregelingen in te voeren in de Werkloosheidswet. Hierdoor neemt de wettelijke bescherming tegen het onvrijwillige werkloosheidsrisico af, maar kan de bescherming tegen nieuwe sociale risico’s worden vergroot, alsmede de eigen verantwoordelijkheid en de keuzevrijheid. Dit laatste is noodza-
500
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
kelijk omdat de behoefte aan bescherming tegen de nieuwe sociale risico’s per werknemer sterk varieert. In dit proefschrift onderzoekt Kim Hermans hoe deze hervormingsvoorstellen zich verhouden met de door Nederland geratificeerde sociale verdragen van de International Labour Organisation (ILO) en de Europese Code inzake Sociale Zekerheid van de Raad van Europa. Deze verdragen leggen minimumnormen en algemene principes vast waaraan de sociale bescherming moet voldoen, zoals het principe van collectieve financiering, de insluiting van kwetsbare groepen en gelijke behandeling. De promotionele ILO-verdragen en het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa leggen daarnaast ook beleidsdoelstellingen vast op het gebied van werkgelegenheid, scholings(verlof) en de combinatie van arbeid en zorg. Uit dit onderzoek blijkt dat de sociale zekerheidsverdragen bij een letterlijke interpretatie van de verdragsteksten toestaan dat de Werkloosheidswet wordt beperkt tot de minimumbescherming die door de verdragen wordt voorgeschreven. Volgens het Protocol behorende bij de Europese Code is dat een uitkeringsduur van 21 weken en een uitkeringshoogte van 50 procent van het laatst verdiende loon. Om de toets van het non-regressiebeginsel, vastgelegd in art. 19 lid 8 ILO-constitutie, te kunnen doorstaan, moet daar echter wel tegenover staan dat de bescherming tegen nieuwe sociale risico’s middels een spaarregeling wordt uitgebreid voor alle werknemers, dus ook werknemers met een hoog werkloosheidsrisico. De spaarregeling moet daarom worden voorzien van solidaire elementen, zoals een verplichte deelname, het invoeren van een kredietfaciliteit met kwijtscheldingsmogelijkheden en/of een subsidie voor lagere inkomensgroepen. De Werkloosheidswet kan ook vervangen worden door een spaarregeling, waarbij de spaarregeling de eerste pijler vormt van het nieuwe stelsel. Dit is mogelijk doordat het principe van collectieve financiering op een zodanige wijze wordt geïnterpreteerd dat een spaarregeling die gefinancierd wordt door zowel de werknemer als de werkgever voldoet aan dit principe. Er hoeft dus geen sprake te zijn van risicodeling tussen verzekerden. Op deze manier is het
toegestaan dat eigen verantwoordelijkheid het uitgangspunt van het sociale stelsel is. De spaarregeling in de eerste pijler moet echter wel aangevuld worden met een regeling die de duur van de uitkering van tevoren bepaalt. Als de duur afhankelijk is van een spaartegoed is hiervan geen sprake. De overheid mag zelf bepalen hoe deze aanvullende regeling wordt vormgegeven, mits aan de eisen uit de verdragen wordt voldaan: het tkan een wettelijke verzekering zijn, een minimumuitkering betaald uit algemene middelen of een solidariteitsfonds. De internationale verdragen laten de invoering van spaarregelingen gedeeltelijk toe en daarmee de aanpassing van de Werkloosheidswet aan de variatie in de individuele levenslopen. Zij spelen een belangrijke rol bij de hervorming van de sociale zekerheid, omdat zij garanderen dat belangrijke principes van sociale bescherming, zoals solidariteit en de insluiting van kwetsbare groepen, worden gewaarborgd in een stelsel waarin ook ruimte is voor keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid. Er is geen aanleiding om de verdragen fundamenteel aan te passen. Wel kunnen enkele verdragsbepalingen op basis van de uitspraken van de toezichthouders aangescherpt worden, zodat meer duidelijkheid wordt gegeven over de voorwaarden waaraan spaarregelingen moeten voldoen. Hermans zal op 28 februari haar proefschrift verdedigen aan de Universiteit Utrecht. Haar promotor was prof. mr. F.J.L. Pennings. Kim Hermans De WW en nieuwe sociale risico´s. Internationaalrechtelijke grenzen aan hervormingsvoorstellen Publicatie na promotiedatum bij Uitgeverij Kluwer, 467 p., € 52. Ook verschenen in handelseditie in de Serie Monografieën Sociaal Recht, Deventer: Kluwer 2014. ISBN 978 90 1312 200 8
Opmerkzaam handelen in de frontlinie ^ŝƚƵĂƟŽŶĞĞůŚĂŶĚĞůĞŶ ŝŶĚĞƉŽůŝƟĞĨƌŽŶƚůŝŶŝĞ KƉŵĞƌŬnjĂĂŵŚĞŝĚ ŝŶ;ŽŶͿǀŽŽƌnjŝĞŶĞŵƵůƟͲĞƚŶŝƐĐŚĞƐŝƚƵĂƟĞƐ
ƌƟĞZĂŵƐŽĚŝƚͲĚĞ'ƌĂĂĨ
Van bemiddelen en bekeuren tot aanhouden en crisisinterventie, contact tussen burgers en politie kent uiteenlopende vormen van handelen. Agenten
Universitair Nieuws
die dagelijks contact hebben met mensen in armere wijken met grote etnische diversiteit, kunnen zich minder baseren op routines, verkregen door opleiding en ervaring. Dit confronteert medewerkers met diverse dilemma’s. Om hier inzicht in te krijgen heeft Artie Ramsodit-de Graaf onderzocht wat het adequaat handelen van politie-medewerkers in de frontlinie beïnvloedt. Centraal staat het door de auteur ontwikkelde model situationeel handelen. Middels casestudy is in vier verschillende wijken het handelen in zowel onvoorziene als voorziene situaties geanalyseerd. De basisgedachte van het model situationeel handelen is als volgt: om een situatie te doorgronden vanuit opmerkzaamheid is het nodig alert te zijn op verstoringen en gevoelig te zijn voor de uitvoering. Het oordelen vanuit opmerkzaamheid vereist terughoudendheid met simplificaties en gevoeligheid voor de uitvoering. Het optreden vanuit opmerkzaamheid vereist respect voor expertise en toewijding aan veerkracht. Uit het onderzoek komt naar voren dat opmerkzaamheid het adequaat doorgronden, oordelen en optreden beïnvloedt. Daarbij verschilt de werking van opmerkzaamheid in voorziene en onvoorziene situaties. Als een situatie als onvoorzien wordt ingeschat vergroot dit de kans dat er weinig tijd is om de situatie te doorgronden en daarover te oordelen. Dit vergroot de kans op simplificaties. Als een situatie als voorzien wordt ingeschat vergroot dit de kans op gedachteloze routine. Simplificaties en gedachteloze routine kunnen adequaat handelen belemmeren. Gevoelens van onveiligheid beïnvloeden de perceptie en vergroten de kans dat een situatie als onvoorzienbaar wordt ervaren. Dit heeft impact op het adequaat handelen. Doordat politiemensen zich niet veilig voelen, staan ze onder druk. Dit vermindert het vermogen om situaties te doorgronden, goed te analyseren. Ook etniciteit beïnvloedt de perceptie van politiemensen. De beeldvorming over het gedrag van allochtone burgers in de frontlinie is vaak genuanceerd. Tegelijkertijd lijkt de ‘allochtoon zonder problemen’ onzichtbaar te zijn in de frontlinie. Als er in het contact geen problemen zijn, dan
zien medewerkers de betreffende burger vaak niet als allochtoon. Vooral in wijken met etnische concentratie versterkt dit de beeldvorming van politiemensen dat het contact met allochtonen gepaard gaat met problemen. Terwijl er juist een sterke centralisatiebeweging van de Nederlandse politie gaande is, komt uit het onderzoek naar voren dat nabijheid van de directe omgeving essentieel is. De kennis over specifieke situaties en burgers die in het werkgebied wonen wordt hierdoor sneller en vaker gedeeld. Dat bevordert opmerkzaamheid en vergroot de effectiviteit. Het onderzoek biedt nieuwe perspectieven op lastige kwesties. Bijvoorbeeld als het gaat om de weerbaarheid van agenten. In kwetsbare wijken is de kans groter dat agenten zich onveilig voelen en herhaaldelijk negatieve ervaringen hebben. Dit pleit voor gebiedsgerichte inzet op weerbaarheid in plaats van themagericht zoals nu het geval is. Ramsodit-de Graaf promoveerde op 12 februari 2014 aan de Tilburg University. Haar promotoren waren prof. dr. R. S. Gowricharn, en prof. dr. A. De Ruijter Artie Ramsodit-de Graaf Situationeel handelen in de politiefrontlinie
waarom de stap in de strafrechtelijke vervolging van de arts naar het ziekenhuis als rechtspersoon zelden of niet wordt gemaakt bij medisch falen, wanneer het ziekenhuis nalatig is geweest in het creëren van een verantwoorde zorgomgeving? Diverse ontwikkelingen maken deze vraag in toenemende mate belangrijk, zoals de invoering van de gereguleerde marktwerking in de gezondheidszorg. Het verlenen van zorg is een economische activiteit geworden en de kwaliteit van de zorg is onder druk komen te staan. Niet redelijk is om in situaties waar zich structurele misstanden voordoen, een incident (enkel) aan een medisch specialist toe te schrijven. Drie redenen die mogelijk het afzijdige vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie kunnen verklaren, zijn juridisch noch praktisch overtuigend, terwijl van bestraffing juist een preventief en effectief effect kan worden verwacht. Het is hoog tijd dat het ziekenhuis als rechtspersoon strafrechtelijk vervolgd wordt als daartoe aanleiding is. Laura Felderhof Het ziekenhuis: een strafrechtelijk te vervolgen rechtspersoon Masterscriptie Straf(proces)reecht, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden
Uitgegeven in eigen beheer. (Ridderprint BV
Begeleider: mr. dr. F.P. Ölçer
ISBN 978 905 3357 972
Beoordeling: 8,5
Digitaal beschikbaar via de Universiteit van Tilburg.
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: njb.nl/njblog
Scriptie
Scripties
Strafrechtelijke aansprakelijkheid ziekenhuizen Als na een medische misser een patiënt komt te overlijden, kan een arts strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld op grond van zijn eindverantwoordelijkheid voor het medisch beleid. Door de oprichting van het Expertisecentrum Medische Zaken in 2001 gebeurt dit steeds vaker. In geval een medisch specialist in een zorgomgeving - zoals een ziekenhuis - werkt, kan de vraag rijzen of ‘de schuld’ bij de individuele zorgverlener ligt dan wel of zijn handelen (ook) beïnvloed wordt door zijn werkomgeving. Slechts éénmaal (in 1987) is een ziekenhuis veroordeeld voor het delict dood door schuld. In deze scriptie stelt Laura Felderhof de vraag
De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (njb.nl/njblog). Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
501
409
Personalia
Advocatuur KBS Advocaten in Utrecht heeft per 1 januari Niels van den Burg en Jurriaan Verduijn benoemd als partner-aandeelhouders. De focus van Van den Burg ligt op contractenrecht, mededingingsrecht en vastgoedrecht. Verduijn is gespecialiseerd in vennootschaps- en ondernemingsrecht en (publiek) gezondheidsrecht. Beiden houden zich vooral bezig met het adviseren en procederen ten behoeve van ondernemingen in de gezondheidszorg. Zij bouwen de bestaande
praktijk op dit gebied verder uit. Advocaat Ewoud Caspers is per 1 januari 2014 toegetreden als partner bij octrooibureau Vriesendorp & Gaade. Sinds januari 2012 werkt hij als advocaat bij Vriesendorp & Gaade en legt hij zich toe op het adviseren en procederen rond intellectueel eigendomsrecht, informaticarecht en commerciële contracten.
Jean Monnet Chair Ad Personem Prof. dr. Madeleine Hosli, hoogleraar aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Leiden, heeft een Jean Monnet Chair Ad Personam gekregen voor haar onderzoeksproject
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Explaining and Understanding Processes of European Integration (EUPEI). In het kader van dit project worden workshops georganiseerd over onderwerpen zoals de uitdagingen van de economische en financiële crisis, de EU in internationale organisaties en de rol die de EU speelt in internationale pogingen een eind te maken aan gewelddadige conflicten.
Agenda
410
24 02 2014 De staat van de Nederlandse Economie De Nederlandse economie lijkt zich langzaam weer wat te herstellen. Kunnen we de jaren van recessie en bezuinigen nu definitief achter ons laten of zijn we nog lang niet zover? Mathijs Bouman is econoom en journalist en tevens beurscommentator bij RTL-Z en columnist van Het Financieele Dagblad en Z24. Hij gaat in dit college in op de sterke en zwakke punten van de Nederlandse economie. Hij staat onder andere stil bij de arbeids- en huizenmarkt en kijkt hoe de Nederlandse economie er in vergelijking met de rest van Europa voorstaat. Tijd: maandag 24 februari van 20.00 tot 21.30 uur. Plaats: Perscentrum Nieuwspoort, Lange Poten 10 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.newscollege.nl. Deelname kost €25. Montesquieu Instituut actieprijs is €20 met actiecode JNHCIN13.
27 02 2014 NJCM-debat In Nederlandse supermarkten worden producten uit de nederzettingen in de door Israël bezette gebieden ver-
502
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
kocht. Het Internationaal Gerechtshof bevestigde in 2004 dat deze nederzettingen en plantages illegaal zijn en in strijd met het oorlogsrecht. De Nederlandse regering ontmoedigt dan ook economische activiteiten door Nederlandse bedrijven die verband houden met de nederzettingen. Steeds vaker volgen in de media berichten over bedrijven die hun handel uit deze gebieden weghalen. Toch zijn er nog veel Nederlandse bedrijven die handel drijven met ondernemers uit de bezette gebieden, waardoor ‘foute’ producten in onze winkelmandjes kunnen belanden. Handelen Nederlandse bedrijven in strijd met het oorlogsrecht wanneer zij producten van deze herkomst doorverkopen? En wat betekent dit voor supermarkten en uiteindelijk de consument? Deze en andere vragen worden besproken tijdens dit debat over ‘Producten uit Israëlische nederzettingen’.
04 03 2014 Zwolsch Juridisch Genootschap
Tijd: donderdag 27 februari van 18.00 tot 20.00 uur.
Tijd: dinsdag 4 maart van 16.00 uur tot 17.20 uur. De
Plaats: Humanity House, Prinsegracht 8 te Den Haag
rondleiding begint om 15.15 uur.
Inlichtingen en aanmelding: via het NJCM-secretariaat,
Plaats: Rechtbank Overijssel Zwolle, Schuurmanhstraat 2
e-mail:
[email protected] of telefoon: 071-
te Zwolle.
5277748. Deelname is gratis voor studenten en NJCM-
Inlichtingen en aanmelding: via: mw. M.D. Geertsma,
leden. Niet-leden betalen € 5.
e-mail:
[email protected] of telefoon: 038-
Kinderombudsman de heer M.L.M. Dullaert verzorgt voor het Zwolsch Juridisch Genootschap een lezing over de problematiek van het feitenonderzoek dat ten grondslag wordt gelegd aan ingrijpende jeugdzorgbeslissingen. De Kinderombudsman constateert in zijn onlangs aan de Tweede Kamer aangeboden rapport ‘Is de zorg gegrond?’’, dat met enige regelmaat fouten worden gemaakt in de rapportages die aan de basis liggen van ingrijpende maatregelen als uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling van kinderen. Ook constateert hij dat deze instanties te weinig garanties hebben ingebouwd om het aantal fouten tot een minimum te beperken. Tevens biedt de Rechtbank Overijssel een rondleiding aan door het nieuwe rechtsgebouw.
Agenda
4280099. Aanmelding is verplicht (voor de rondleiding graag vóór 24 februari).
20 03 2014 Zwangerschapsdiscriminatie De werkgroep Sociaal en Europees recht van de Vereniging Vrouw en Recht organiseert een bijeenkomst met als thema ‘discriminatie tijdens en wegens zwangerschap’. De volgende onderwerpen komen onder andere aan de orde: het tijdstip waarop zwangerschap moet worden gemeld bij de werkgever; mogelijke schending van het vertrouwen van de werkgever bij een late melding van zwangerschap; en recht op terugkeer in eigen functie of vergelijkbare functie na afloop zwangerschapsverlof. Tijd: donderdag 20 maart van 18.30 tot 20.30 uur Plaats: Bibliotheek Rookhuizen, Rijnsburgerweg 18 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: via:
[email protected]
28 03 2014 Grondwet: baken of ballast? Is de Grondwet een baken voor de Nederlandse samenleving of moet de Grondwet juist als ballast worden beschouwd die noodzakelijke vernieuwing in de weg staat? Deze vragen komen aan de orde tijdens dit symposium georganiseerd door het
Montesquieu Instituut in samenwerking met het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden. Tijdens het symposium vindt tevens de finale van de GrondwetStrijd plaats, die de Academie voor Wetgeving in samenwerking met het Nationaal Comité heeft georganiseerd.
afspelen. Gezamenlijk moeten voetbal, politie, justitie en politiek stappen ontwikkelen. Tijdens deze conferentie behandelen experts de laatste ontwikkelingen rondom matchfixing in het (internationale) voetbal. Tijd: vrijdag 4 april 2014 van 9.00 tot 17.00 uur Plaats: Regardz Olympisch stadion, Olympisch Stadion 24
Tijd: vrijdag 28 maart vanaf 13.15 uur
te Amsterdam
Plaats: Tweede Kamer der Staten Generaal (Oude Zaal),
Inlichtingen en aanmelding: via: www.kerckebosch.nl
Binnenhof 1a te Den Haag. Inlichtingen en aanmelding: via: www.montesquieu-instituut.nl. Aanmelden is verplicht. Meer informatie: Careljan Rotteveel Mansveld of Liesbeth Weijs, e-mail:
[email protected] of telefoon: 070-3630105.
04 04 2014 Matchfixing in voetbal in Nederland Steeds vaker duiken gevallen op van officials, spelers en scheidsrechters die tegen betaling de uitslag van een voetbalwedstrijd beïnvloeden. Goed georganiseerde criminelen verdienen veel geld aan het manipuleren van voetbalwedstrijden in binnen- en buitenland en schuwen geen enkel middel. Matchfixing is een nieuwere vorm van georganiseerde criminaliteit. De kosten en risico’s laag zijn en de opbrengsten hoog. Geschat wordt dat er wereldwijd miljarden in het illegale gokcircuit omgaan. Ook in Nederland kunnen zaken van matchfixing (gaan)
10 04 2014 UCERF-Symposium Het Utrecht Centre for European Research into Family Law organiseert voor de achtste maal een symposium over actuele ontwikkelingen in het familierecht. Hans van Loon houdt een voordracht over kinderontvoering en mensenrechten. Simone van der Hof spreekt over digitale kinderrechten, waarna Jan Biemans een presentatie geeft over het onterfde kind. Susanne Burri gaat in op familierelaties in het licht van EU-rechtspraak, Wil Portegijs spreekt over vrouwen en economische zelfstandigheid en Myriam de Bruijn-Lückers over partneralimentatie. Tijd: donderdag 10 april 2014 van 13.00 tot 17.00 uur Plaats: Locatie bekend na aanmelding Inlichtingen en aanmelding: via: www.uu.nl/ucerf of via:
[email protected]. Deelname € 70. Studenten en aio’s betalen € 20.
Agenda kort
27 02 2014 NJCM-debat: Producten uit Israëlische nederzettingen
26 03 2014 GIS-lezing ICT in het strafproces
10 04 2014 UCERF-Symposium
NJB 2014/303, afl. 5, p. 376
NJB 2014/410, afl. 7, p. 503
04 03 2014 Zwolsch Juridisch Genootschap
28 03 2014 Symposium ‘Grondwet: baken of ballast?’
14 en 15 04 2014 NVRII/INSOL Europe Academic Forum conferentie
NJB 2014/410, afl. 7, p. 502
NJB 2014/410, afl. 7, p. 503
NJB 2014/303, afl. 5, p. 377
20 03 2014 Zwangerschapsdiscriminatie
31 03 2014 Jurisprudentie Europees Hof van Justitie
25 04 2014 Jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2014
NJB 2014/303, afl. 5, p. 377
NJB 2013/2677, afl. 45, p. 3208
NJB 2014/410, afl. 7, p. 502
NJB 2014/410, afl. 7, p. 503
20 t/m 22 03 2014 Understanding justifications and excuses of criminal behaviour NJB 2013/2403, afl. 40, p. 2851
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-02-2014 – AFL. 7
503
Iedere advocaat zijn eigen collectie Collectie Arbeidsrecht
De Collectie Arbeidsrecht bevat onder meer: Tekst
en Commentaar
Arbeidsovereenkomst
U stelt de hoogste eisen aan de kwaliteit van vakinformatie. In de Kluwer Collecties Advocatuur heeft Kluwer alle relevante bronnen per rechtsgebied aan elkaar gekoppeld. Zo ook in de Collectie Arbeidsrecht. Deze Collectie is toegankelijk via de gebruiksvriendelijke portal, Kluwer Navigator.
Vakbladen ArbeidsRecht
`Tip: bekijk het uitgebreide overzicht op de site
Meer informatie of direct een proefabonnement afsluiten? kluwernavigator.nl
Kluwer Navigator. Sneller tot essentie. Kluwer Navigator is de online content portal (zoekmachine) die u toegang geeft tot een omvangrijke database met vakinformatie. Eenvoudig en gericht zoeken met de Kluwer Navigator zorgt ervoor dar u alle relevante en praktische informatie direct beschikbaar krijgt.
en TRA