Beleidsreactie advies Onderwijsraad `Kennis van Onderwijs`, alsmede advies AWT `Kennis in Onderwijs` Reeds langer geleden is bij de Onderwijsraad de kwestie aan de orde gesteld van de veronderstelde geringe benutting in het onderwijs van de resultaten van onderwijsonderzoek. Het advies daarover is op 22 april 2003 door de Onderwijsraad uitgebracht. Het is gelijktijdig met een verwant advies van de AWT naar de Tweede Kamer gestuurd waarbij een beleidsreactie van de nieuwe regering is toegezegd. Deze beleidsreactie bevat eerst een samenvatting van beide adviezen en een samenvatting van de reacties van de instanties, die over de adviezen hun mening hebben gegeven. 1. De adviezen Het advies van de Onderwijsraad `Kennis van onderwijs: ontwikkeling en benutting` bevat een analyse van de relatie tussen onderwijsonderzoek (en andere bronnen van kennis) en de onderwijspraktijk. Het advies onderscheidt drie hoofdtypen van kennisontwikkeling: - fundamentele kennisontwikkeling - praktijkgerichte kennisontwikkeling - beleidsgerichte kennisontwikkeling Verschillende typen instituties produceren deze kennis, gebruik makend van zes verschillende financieringsstromen. Kennisverspreiding vindt plaats via media als rapporten, artikelen in tijdschriften, de pers, conferenties en via intermediaire organisaties: onderwijsondersteuningsinstellingen, adviesburo`s, organisaties van besturen, van managers en van leraren, lerarenopleidingen en beleidsorganisaties. In het onderwijsveld is door deregulering en autonomievergroting de behoefte aan kennis toegenomen. Het beleidsvoerend vermogen van scholen ontwikkelt zich en schaalvergroting maakt het instellingen gemakkelijker eigen middelen hiervoor in te zetten. In antwoord op de vraag naar oorzaken van onderbenutting noemt de Raad een aantal factoren die een rol spelen bij kennisontwikkelaars, bij intermediairs en bij onderwijsinstellingen. Op basis daarvan komt de raad tot drie soorten aanbevelingen: 1) Er moet bij kennisontwikkelaars meer aandacht zijn voor implementatie door • operationalisering van praktijkrelevantie; instelling van een commissie • stimulering van vraagsturing door onderwijsinstellingen • bij informatieverspreiding kennis nemen van succesvolle marketingsvormen
• onderzoekscompetentie bij (beleids)medewerkers 2) Er moeten kennisgemeenschappen worden gevormd waarbinnen kennis-ontwikkelaars, intermediairs en de onderwijspraktijk samenwerken; dit is te bevorderen door • stimuleringsbudgetten voor kennisgemeenschappen • monitoring van deze kennisgemeenschappen • verspreiding van goede voorbeelden ter zake voorbeelden ter zake 3) Kennismanagement van onderwijsinstellingen is te stimuleren door • faciliteiten voor leraren, zoals beurzen om onderzoek te doen • faciliteren van kenniskringen tussen scholen De raad noemt bij deze aanbevelingen drie aanvullende instrumenten: • het meer doen opstellen en publiceren van meta studies • (her)inrichting van transferpunten en databanken voor kennisontwikkelaars en intermediairs. Nader onderzoek naar de vormgeving daarvan is gewenst. • periodieke (zelf)evaluaties door intermediairs over hun rol en positie in de educatieve infrastructuur. De Raad geeft aan dat invoering van deze aanbevelingen betekenis heeft voor het functioneren van de educatieve infrastructuur. De huidige verdeling van middelen voor kennisontwikkeling kan hierdoor wijzigen. Volgens de raad moet in elk geval de omvang van het bestaande budget voor onderzoek en ontwikkeling gehandhaafd worden. AWT advies: Onderzoek in het onderwijs Gelijktijdig met de Onderwijsraad bracht de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid op eigen initiatief een verwant advies uit getiteld `Onderzoek in het onderwijs: versterking van de brug tussen onderzoek en onderwijspraktijk. Dit advies doet verbeteringsvoorstellen voor het wetenschappelijke onderwijsonderzoek. De raad stelt dat het onderwijsonderzoek wetenschappelijk op een hoog niveau staat, dat de educatieve infrastructuur onvoldoende bijdraagt aan innovaties in het onderwijs en dat het absorptievermogen van scholen en onderwijsgevenden voor nieuwe inzichten tot een minimum is gedaald. De aanbevelingen van de AWT zijn de volgende - besteed aandacht aan de thema`s uit de schoolagenda 2010 - richt een centrum op voor beleidsstudies VO met een internationale opdracht - bevorder het maken van overzichtswerken - bij visitaties van vakgroepen als onderwijskunde zijn ook oordelen op de kennistransfer gewenst - de vraagfinanciering in de educatieve infrastructuur kan verbeteren
- bevorder transdisciplinair onderzoek, waarbij wetenschappers en onderwijspraktijkmensen zijn betrokken 2. De reacties Alvorens een beleidsstandpunt op te stellen zijn reacties op deze adviezen ingewonnen bij de organisatie NWO, cq de PROO, de programmaraad voor het onderwijsonderzoek, de VSLPC, cq de commissie voor het kortlopend onderwijsonderzoek. Vanuit het onderwijsveld heeft de VVO, de schoolleidersorganisatie in het voortgezet onderwijs, gereageerd. NWO/PROO De Programmaraad voor het onderwijsonderzoek van NWO is het eens met de analyse en het belang van de problematiek van onderbenutting van onderwijsonderzoek in de praktijk. Ook fundamenteel onderwijsonderzoek dient (uiteindelijk) tot gebruik te leiden. De PROO kent zichzelf en de onderzoekers een taak toe om onderzoeksproducten bekend te maken bij de onderwijspraktijk. In alle fasen van de onderzoekscyclus, ook bij de programmering dient daar aandacht voor te zijn. De PROO signaleert dat empirische gegevens ontbreken voor de aanname, dat het droevig gesteld is met het gebruik van de uitkomsten van onderwijsonderzoek. De PROO is voorstander van het idee van kennisgemeenschappen en wil een rol spelen bij de vormgeving en financiering daarvan, alsmede de monitoring en evaluatie. Solide financiering van deze gemeenschappen is van belang. De PROO wil ook aansluiten bij een eventuele door de Onderwijsraad aanbevolen commissie t.b.v. criteria voor praktijkrelevantie van onderzoek. De PROO is ook bereid na te gaan wat de mogelijkheden zijn van het subsidiëren van onderzoek door leerkrachten en door lectoren van hogescholen. VS/LPC secretariaat kortlopend onderwijsonderzoek. De verantwoordelijken voor het kortlopend onderwijsonderzoek (dat op verzoek van het onderwijsveld wordt ingesteld) onderschrijven veel aanbevelingen van de adviezen en plaatsen enkele kantekeningen. Verschillende aanbevelingen worden al gepraktiseerd bij het kortlopend onderwijsonderzoek en uit eigen evaluatie blijkt dat 80% van de aanvragers van dit onderzoek de onderzoeksresultaten bruikbaar achten. Het VSLPC secretariaat pleit voor verruiming van het budget ( om meer dan de ca 20 onderzoeksaanvragen per jaar te kunnen honoreren) en om extra middelen voor implementatie. VVO De VVO onderschrijft het bestaan van een kloof tussen onderwijsonderzoek en de onderwijspraktijk en beschouwt het
vormen van kennisgemeenschappen als een mogelijke oplossing. De VVO pleit voor een duidelijke aansturing van zo`n gemeenschap en ziet een rol voor OCenW bij het faciliteren in de beginfase. De VVO plaatste enige kanttekeningen bij het AWT advies. Zo ziet zij aan de thema`s uit het rapport “De Schoolagenda 2010 “ graag het thema managementontwikkeling toegevoegd. Zij vindt dat een nieuw centrum voor beleidsstudies VO zal leiden tot versnippering. De VVO ondersteunt de aanbeveling om onderzoeksmiddelen aan scholen ter beschikking te stellen om de vraagsturing en het beleidsvoerend vermogen van scholen te stimuleren. De VVO zal samen met het project ISIS (scholing schoolleiders) voorstellen indienen voor pilots, leidend tot kennisgemeenschappen. 3. Beleidsstandpunt. Verbetering van de benutting van onderzoeksresultaten en van kennis uit andere bronnen door de onderwijspraktijk is gewenst en komt beide partijen ten goede. Vergroting van de innovatiecapaciteit van scholen is gediend met een betere toegang tot kennis en ook het onderwijsonderzoek en andere kennisproducenten zijn gebaat bij een sterkere praktijkoriëntatie. De Onderwijsraad gaat er van uit dat er geen structuurveranderingen nodig zijn in het onderwijsonderzoek en noemt een aantal verbeteringen waar de verschillende betrokken autonome actoren hun voordeel mee kunnen doen. Ik ondersteun deze hoofdlijnen van het advies. Subsidiënten en onderzoeksinstellingen dragen hun eigen verantwoordelijkheid om het maatschappelijk nut van hun activiteiten te vergroten. OCenW voert hier geen centrale regie, maar vertrouwt op dit verantwoordelijkheidsbesef bij de onafhankelijke partijen. De beleidsreactie geeft globaal richting aan en bevat de intentie tot het stimuleren van kennisgemeenschappen. De adviezen van de Onderwijsraad en de AWT, alsmede de reacties laten zien dat er in hoofdlijnen overeenstemming is over de analyse van de problematiek van onderbenutting van onderwijsonderzoek. Wel ontbreekt het aan gegevens hierover. Uit evaluatie van het kortlopend onderwijsonderzoek worden positieve geluiden gemeld over in elk geval de bruikbaarheid van de betreffende resultaten. Versterking van de rol van scholen/docenten in het onderzoek en meer aandacht voor implementatie van resultaten is een breed gedeelde aanbeveling. Meer samenwerking tussen betrokken partijen en belanghebbenden bij het onderwijsonderzoek staat voorop en kan onder meer vorm gegeven worden in kennisgemeenschappen. Ik onderschrijf meer samenwerking volledig en voeg daar aan toe dat ook in het rapport van Berenschot, dec 2002) de
evaluatie van het onderwijsonderzoek, verzonden aan de Tweede Kamer bij brief van 7 feb 2003, kenmerk OWB/WG/03-729) melding is gemaakt van de wens tot meer afstemming en overleg bij de betrokken partijen NWO/PROO, VSLPC en OCenW. Het in beeld brengen van nieuwe kennislacunes is ook van belang. Onlangs heb ik opdracht gegeven tot een draagvlakstudie voor een eventueel in te stellen interdisciplinaire sectorraad onderwijs c.q. raad met een sectorachtige werkwijze voor het onderwijs. Deze studie is nog gaande."
Het versterken van de rol van onderwijsinstellingen en instanties uit het onderwijsveld bij het genereren van kennis past geheel in het beleid van versterking van autonomie en zelfsturend vermogen van onderwijsinstellingen en onderwijssectoren. De kwaliteit van zelfsturing is zeker gebaat met gebruikmaking van de beschikbare kennis, waarvan er in en rond het Nederlandse onderwijs voldoende wordt geproduceerd. Er zijn ook signalen dat zich dit in positieve zin ontwikkelt. In de huidige onderzoeksprogramma`s is voldoende aandacht voor de onderzoeksthema`s uit de Schoolagenda 2010 uitgebracht door de COS/AWT in het voorjaar van 2002. Deze thema`s behelzen tien clusters van kennisvragen voor het onderwijsonderzoek tot stand gekomen in nauw overleg tussen verschillende betrokken partijen. Een op de situatie van de individuele school toegesneden vorm van kennisontwikkeling betreft de toenemende activiteiten van scholen in eigen kwaliteitszorg en zelfevaluatie. De meer specifieke aanbevelingen van de Onderwijsraad en ook die van AWT regarderen verschillende betrokken partijen, die elk hun eigen verantwoordelijkheid dragen. Ik ga er van uit dat zij deze ook hier nemen. De beleidsreactie op de afzonderlijke aanbevelingen volgt de driedeling van de Onderwijsraad. Kennisontwikkelaars Versterking van de aandacht voor implementatie is uiteraard zeer gewenst. Ook uit wetenschappelijk oogpunt vormt ervaring met de houdbaarheid van opgedane inzichten in de praktijk een bijdrage aan de wetenschappelijke kennis. Het voorstel van de OR om een aparte commissie in te stellen voor ontwikkeling voor praktijkrelevantie criteria wil ik vertalen als een verzoek aan de PROO en aan de VSNU om in onderling overleg dergelijke criteria op te stellen voor de beoordeling van onderzoeksaanvragen en onderzoeksresultaten alsmede voor visitaties van onderwijskunde vakgroepen. Daartoe behoort ook een oriëntatie op succesvolle verspreidingspraktijken van kennis.
Stimulering van vraagsturing door onderwijsinstellingen is al gebeurd bij de onderwijsondersteuning waar een deel van de financiële middelen naar scholen is overgeheveld. Met het kortlopend onderwijsonderzoek zijn goede ervaringen opgedaan gezien de oordelen van gebruikers/aanvragers. Het scholen rechtstreeks in de positie te stellen van opdrachtgever/financier van (landelijk) onderzoek is niet mogelijk gezien de verhouding tussen het aantal scholen en de beschikbare onderzoeksmiddelen. Onderzoekscompetenties van beleidsmedewerkers behoren in principe tot de bagage van universitair opgeleiden of zouden via bijscholing versterkt of bijgebracht moeten worden. Zeker bij de rijksoverheid is vanwege de VBTB benadering van de begroting competentie inzake evaluatie steeds belangrijker. Kennisgemeenschappen. De Onderwijsraad noemt kennisgemeenschappen als beste samenwerkingsvorm tussen kennisontwikkelaars, intermediairs en de onderwijspraktijk. Ik ondersteun deze gedachte en voeg daar aan toe dat het dan niet gaat om samenwerking tussen producenten en consumenten van kennis, maar om het bijeenbrengen van wetenschappelijke kennis en van praktijkkennis waar beide partijen hun voordeel mee kunnen doen. De VVO heeft in een reactie op het OR advies aangekondigd om met voorstellen te komen voor pilots van kennisgemeenschappen op een tweetal gebieden (gedacht wordt aan de arbeidsmarktproblematiek van leraren en aan schoolmanagement/leiderschap. Dergelijke thema`s zijn uiteraard voor alle onderwijssectoren van belang. De PROO wil een rol spelen bij vormgeving en financiering van kennisgemeenschappen. Dit sluit aan bij de extra inspanningen die mij voor ogen staan om de innovatiecapaciteit van scholen in basis en voortgezet onderwijs te vergroten en ik zal de VVO en de PROO verzoeken een en ander nader uit werken en daarbij de AVS te betrekken. Het opstellen van metastudies over onderzoek op zulke terreinen zal zeker tot de ingrediënten behoren om de discussie in kennisgemeenschappen te voeden. Ook thema`s als beta- en techniekonderwijs of nieuwe leerarrangementen lenen zich goed voor het verbinden van praktijk- en wetenschappelijke kennis en zouden zeer passen binnen een van de prioriteiten van het onderwijsbeleid. Kennismanagement van onderwijsinstellingen. Kennismanagement op scholen is uiteraard niet alleen van belang voor gebruik van wetenschappelijke onderzoeksresultaten, maar voor allerlei soorten kennis op basis van ontwikkelingswerk en bewezen goede praktijken. Er bestaan ook al verschillende kenniskringen tussen scholen onder meer georganiseerd rond onderwijsvernieuwingen. In de
BVE sector vormt kennistransfer en stimulering van kennisnetwerken een van de vier programmalijnen van het CINOP. De opvatting van de AWT dat het absorptievermogen van scholen en onderwijsgevenden voor nieuwe inzichten tot een minimum is gedaald, deel ik niet, maar verbetering is zeker mogelijk en wenselijk. Bevordering van affiniteit met wetenschappelijk onderzoek te verrichten door leraren draagt zeker bij aan kennismanagement. Aandacht daarvoor in de initiële opleiding en in het nascholingsaanbod is gewenst. Leraren hadden en hebben de mogelijkheid om met instemming van hun werkgever onderzoek te verrichten. Ik verwelkom het voorstel van de PROO om na te gaan wat de mogelijkheden zijn van onderwijskundig onderzoek door leerkrachten en door lectoren van hogescholen. Ik merk op dat dit een vraagstuk is dat het gehele gebied van NWO betreft, ook voor leraren aardrijkskunde of wiskunde kan het aantrekkelijk zijn om op hun vakgebied naast het leraarschap tijdelijk onderzoek te verrichten. Overige punten In de adviezen van de OR en de AWT worden enkele opmerkingen over de rol en betekenis van lerarenopleidingen in de kennisketen. De betreffende opleidingen kunnen daar kennis van nemen en daar zonodig gevolgen uit trekken. De door de AWT aanbevolen oprichting van een centrum voor beleidsstudies in het voortgezet onderwijs acht ik niet noodzakelijk gelet op de expertise zoals die reeds op natuurlijke wijze tot stand is gekomen binnen Nederland en de vele activiteiten die ontplooid worden vanuit Parijs (de OECD) en uit Brussel (de EU), waarbij het secundair onderwijs een prominente plaats inneemt. Uiteraard zijn periodieke (zelf)evaluaties door intermediairs over hun rol en positie in de educatieve infrastructuur gewenst. Dat gebeurt ook al, bijv. bij het kortlopend onderzoek en bij de organisatorisch georiënteerde evaluatie van Berenschot naar het onderwijsonderzoek. Over de wenselijkheid van nader onderzoek naar de (her)inrichting van transferpunten en databanken voor kennisontwikkelaars en intermediairs wil ik mij uitlaten na het inwinnen van meningen van belanghebbenden zoals de PROO en de onderzoeksschool voor onderwijskunde. Tevens is in dit verband van belang welke rol ICT en Kennisnet hierbij kunnen vervullen. Het totale volume aan middelen voor onderwijsonderzoek is, ook naar internationale maatstaven gemeten (OECD, Education at a Glance, 1995), in Nederland toereikend. Verhoging daarvan brengt ook meer onderzoeksdruk op de scholen, waar de bereidheid tot deelname gezien de responscijfers lang niet altijd aanwezig is. Een verschuiving tussen volumes van de geldstromen bij NWO/PROO, VS/LPC en OCenW(beleidsonderzoek) is
gezien de aanvrage druk bij elk van deze instanties (voor OCenW is vanwege VBTB veel meer evaluatie noodzakelijk) niet gewenst. Het volume aan middelen voor eerste geldstroom onderzoek bij universiteiten is een meer algemene kwestie van onderzoeksbeleid die hier buiten beschouwing blijft. Accentverschuivingen binnen deze geldstromen ten gunste van meer metastudies en meer aandacht voor implementatie is een goede zaak. Bij het beleidsonderzoek van OCenW is daar ook in toenemende aandacht voor. Versterking van kennis van onderwijs dient een gezamenlijke aanhoudende zorg te blijven van praktijk, wetenschap en beleid.