Advies Kennis werkt! handreikingen voor campussenbeleid
Voorbereiding: Commissie Economie & Innovatie
September 2009
1
Inhoud
Samenvatting
1. Inleiding
2. Begripsafbakening 2.1 Campus: middel, geen doel op zich 2.2 Clustercampussen (koppeling!) 2.3 Open innovatie: dragend concept
3. Campus: kenmerken en condities 3.1 3.2 3.3 3.4
Fysiek of virtueel Specifiek te stellen eisen HTAC als voorbeeld Conclusies
4. Campussen in Brabant
5. Aanbevelingen
2
Samenvatting
Het provinciebestuur heeft samen met haar stakeholders een lange termijnvisie opgesteld. Centrale ambitie is om één van de toonaangevende topregio’s te worden in Europa op het gebied van kennis & innovatie. Voor de transitie naar een topkennisregio’s is een kennisinvesteringsagenda opgesteld bestaande uit vier investeringslijnen. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van open innovatie door middel van het campusconcept. Het beeld dat zich daarbij opdringt: Brabant als een uitgestrekt metropolitaan campuslandschap. SER Brabant onderstreept het belang van investeren in campussen en doet daarvoor in dit advies een aantal handreikingen. Gesignaleerd wordt dat het begrip “campus” snel kan gaan verwateren en dat moet worden voorkomen door het kiezen van een scherpe focus (minstens Europese potentie) en voldoende kritische massa in termen van geld, fte’s en grote trekkers. De SER hanteert als uitgangspunt “cluster-campussen”, dus een nadrukkelijke koppeling van campussen aan economische clusters. Voorwaarde daarbij moet zijn dat een campus wordt gedragen door een (boven)regionale strategische agenda, dus geen lokale initiatieven. Op grond van deze condities schetst de SER in dit advies een aantal potentiële velden voor clustercampussen in Noord-Brabant. De provincie kan samen met gemeenten zorgen voor versnelling van het campusconcept door dit expliciet mee te nemen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ontwikkeling. Verder geeft de SER aan dat basisvoorwaarde voor provinciale cofinanciering zou moeten zijn dat er sprake is van een meeromvattend strategisch concept, met als noodzakelijke elementen onderzoek & innoveren, ondernemen, opleiden en organiseren. In dat opzicht wordt de opzet voor de High Tech Automotive Campus in Helmond als voorbeeld gesteld. SER Brabant doet de volgende aanbevelingen: • Investeer in cluster-campussen • Focus en kritische massa (Europese dimensie) • Regionale strategische agendavorming • Breed kader • Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) • Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen • Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO)
3
1. Inleiding Noord-Brabant is in Europa de 7e economische regio en de 3e innovatieve regio. Strategische vraag is hoe de regio die positie kan continueren in een sterk globaliserende en veranderende omgeving. Daartoe heeft het provinciebestuur in overleg met haar stakeholders een lange termijnvisie1 opgesteld met als centrale ambitie één van de toonaangevende kennis- en innovatieregio’s te worden in Europa. Ook is er veel aandacht voor de inbedding in een omgeving die hoog scoort in termen van quality of life. In het bijbehorende essay “De ESSENTie van kennis” wordt dat als volgt verwoord: De toekomst van Brabant als topkennisregio ligt besloten in een combinatie van het goede Brabantse leven te midden van internationale netwerken, economische concurrentie- en innovatiekracht; een slimme verbinding van regionale kernwaarden met een wereldwijde georiënteerde dynamiek, van traditie en moderniteit. Het beeld dat zich daarbij opdringt is dat van Brabant als een uitgestrekt metropolitaans campuslandschap, een duurzame proeftuin voor kennis, innovatie en creativiteit, een combinatie van high tech, high touch en high green, van Brainport en Brabants Bont (einde citaat)
Om de transitie van Brabant naar een topkennisregio te realiseren worden vier investeringslijnen uitgewerkt. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van de open-innovatieaanpak via het campusconcept, dit wordt de komende jaren een expliciete investeringslijn. Het bekendste bestaande voorbeeld is de High Tech Campus Eindhoven (HTCE),opgezet door Philips. De HTCE heeft zich ontwikkeld tot een vitaal strategisch onderdeel van de Brabantse en zelfs Nederlandse kenniseconomie. Inmiddels dienen zich nieuwe initiatieven aan. In Helmond is bijvoorbeeld de High Tech Automotive Campus in ontwikkeling en Breda heeft recentelijk het Topinstituut Logistiek binnengehaald en ook daar wordt gedacht aan campusontwikkeling. Voorts opteert de regio West-Brabant voor een topinstituut Maintenance. In Noordoost- en Zuidoost-Brabant dienen zich concrete opties aan op terreinen als food & health, energytech of medical & lifesciences. SER Brabant onderstreept het belang van investeringen in het campusconcept. Wij zien dat als een belangrijk strategisch onderdeel van de Brabantse kennisinvesteringsagenda, waarvoor eerder al werd gepleit in ons MLT-advies 2 . Slagvaardig beleid is geboden, want ook de andere Europese regio’s zitten niet stil op dit gebied. Vraag is echter wel hoe dat beleid eruit moet zien, wat verstaan we eigenlijk onder campussen en welke rol kan vanuit overheidszijde worden gespeeld om dat tot een succes te maken? Kortom, doel van dit SER-advies is om een aantal strategische lijnen uit te zetten voor het provinciale beleid. In de eerstvolgende paragraaf gaan we eerst in op de begripsafbakening, daarna volgt een beschrijving van de verschijningsvormen van campussen en de belangrijkste eisen en kenmerken. Vervolgens schetsen we de potentiële mogelijkheden voor campussen in Brabant bezien vanuit clusterpotenties. Tot slot wordt op een rij gezet wat dit alles nu concreet vraagt van het beleid en hoe de provincie dat samen met gemeenten en andere actoren kan aanjagen en faciliteren.
1
Statenvoorstel 18/09 A, Investeringsprogramma Essent, mei 2009
2
MLT-advies “Ondernemerschap, sociale cohesie en modern bestuur”, SER-Brabant 2007
4
2. Begripsafbakening
2.1 Campus: middel, geen doel op zich En campus is geen doel op zich, maar veeleer een middel voor het vergroten van de kenniscomponent in de regionale economie. Op een campus werken bedrijven en kennisinstellingen gezamenlijk aan hoogwaardige vernieuwing. SER Brabant hanteert de volgende definitie: “een campus is een terrein met economische activiteiten van verschillend karakter (OEM’ers, MKB, startups) en mogelijkerwijs kennis//opleidingsinstituten rondom een thema met een aantal centrale functies/services”. Het zijn ook kraamkamers voor de toepassing en ontwikkeling van kennis naar commerciële toepassingen. Aldus omschreven zijn campussen in feite hot spots voor regionale kennis- en innovatie ontwikkeling. De oriëntatie moet echter businessgericht zijn, de waardecreatie staat centraal. Denken vanuit bedrijven, dat dient naar ons oordeel primair het uitgangspunt te zijn. Het gaat dus niet primair om centres of excellence maar meer om de verbinding van centres of excellence met de innovatieketen kennis-kunde-kassa.
2.2 Clustercampussen (koppeling!) Economische activiteiten spelen zich in toenemende mate af in ketens. Ketens van bedrijven dan wel clusters van bedrijven en dat in een dynamische omgeving waarin zaken steeds sneller veranderen. Organisaties dienen flexibel te zijn om te kunnen inspelen op ontwikkelingen. Dat vereist ook een flexibel samenspel van die bedrijven, zeker in onze open economie waarin moet worden geconcurreerd op wereldschaal. De concurrentie is echter groot, operen in zo’n veld maakt bundeling van krachten noodzakelijk. Versterking van de economie wordt verkregen door bundeling van krachten en flexibiliteit in kansrijke clusters. Een zaak van gemeenschappelijk belang is het verstevigen van de kenniscomponent en dat slaat de brug naar campussen. Belangrijk voor campussen is dat ze worden gekoppeld aan (krachtige) clusters. Een campus op zich is niets en een cluster worstelt met haar ontwikkeling. Een campus in een cluster heeft echter effect. De partijen zijn duidelijk: de bedrijven uit het cluster, de van belangzijnde kennisinstellingen, gefaciliteerd door de overheid. Hiermede kan bundeling van krachten bereikt worden en flexibiliteit. Nieuwe bedrijvigheid in relatie tot bestaande kan zich ontwikkelen. Bedrijven kunnen ademen met hun personeel via de campus waarmee kennis en kunde behouden en verder ontwikkeld kan worden. Wezenlijk is dat de identiteit van een clustercampus zodanig moet zijn dat bedrijven er trots aan ontlenen om er onderdeel van te zijn. Het moet de bedrijven/instituten meerwaarde geven om eraan verbonden te zijn, zo moet de campus voor OEM’ers van zodanige betekenis zijn dat ze in Nederland willen blijven. In bijlage 1 wordt het netwerk van een clustercampus weergegeven. Clustervorming wordt gezien als één van de instrumenten om de kennis-kunde-kassa keten in branches en sectoren te versterken. Zowel de NV BOM als de regionale ontwikkelingsmaatschappijen als NV REDE en Rewin hebben de afgelopen jaren de nodige ervaring opgedaan met regionaal clusterbeleid, zowel binnen het MKB als tussen MKB en OEM’ers respectievelijk kennisinstellingen.
5
Clusters en innovatie liggen in elkaars verlengde, wat tot uitdrukking komt in het begrip “innovatieclusters”. Innovatieclusters worden beschouwd als een regionaal instrument om op een wat grootschaliger en gestructureerder manier de valorisatie van kennis via kunde naar kassa te stimuleren. In een recent rapport over open innovatie en clustervorming, dat in opdracht van de Programcommissie Pieken in de Delta Zuidoost Nederland is opgesteld3 , wordt aangeven hoe de vorming en ontwikkeling van autonome innovatieclusters kan worden gestimuleerd en versneld. Een cluster moet naar ons oordeel als volgt worden omschreven: “een geografische zone met een concentratie van economische activiteiten rondom een thema met gestuurde onderlinge relaties”. Hieronder volgt een overzicht van de potentiële clusters in Noord-Brabant, ontleend aan Buck Consultants International 4
Clusters in kaart gebracht Greenports
Mainport Rotterdam
Food Valley Shipping Valley
Logistiek
Leisure, Creatieve sector, Procesindustrie, Logistiek Maintenance, Maintenance, Bio-energie, Life Logistiek, Toerisme, Sciences Retail/ Leisure
Mainport Antwerpen
Medtech Food, Machines en Systemen, Zorg & Farma, Logistiek, Toerisme en recreatie, Landbouw
HTS, Automotive Mechatronica, Food & Nutrition, ICT, Industrial Design, Life Tech, Logistiek
Logistiek, automotive, procesindustrie
Logistiek, agri, maakindustrie
Chemie, pharma, medtech
De kans op wildgroei van (lokale) valleys en campussen is levensgroot aanwezig is. Bovenstaand kaartje onderstreept wat ons betreft de noodzaak van regionale, vaak grensoverschrijdende(!), agendavorming over het ontwikkelen van clusters/campussen. Bij het ontwikkelen van een clustercampus moet Europese (h)erkenning het doel zijn, dus de lat ligt hoog!
3 4
Open innovatie en clustervorming, van R&D naar C&D (Connect & Development), april 2009 Ruimtelijk-Economische Visie Noord-Brabant, Buck Consultants International, juni 2009
6
SER Brabant adviseert de provincie daarom de regio’s in dat perspectief uit te dagen tot regionale strategische agendavorming op de juiste geografische schaal. Voorbeeld: clusterontwikkeling rond de food, health & nutrition rond ’s-Hertogenbosch vraagt om agendavorming minstens op de schaal van de Foodas Zuid-Willemsvaart .
2.3 Open innovatie: dragend concept Open innovatie is het dragende concept voor campusontwikkeling. Het bedrijfsleven maakt een verschuiving door van gesloten innovatieprocessen naar een meer open manier van innoveren. Onder “open innovatie” wordt verstaan het combineren van interne en externe bronnen voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten. Kern van de zaak is dat er een versnelde ontwikkeling gaande is naar kennis delen en campussen kunnen zorgen voor acceleratie. Chesbrough, die wordt gezien als grondlegger van het concept open innovatie 5 noemde de volgende factoren. In de eerste plaats de beschikbaarheid en mobiliteit van hooggeschoolde werknemers; er is dus niet alleen een enorme hoeveelheid kennis aanwezig buiten de R&D labs van grote bedrijven, de aanwezige kennis wordt vaak ook meegenomen door de werknemers wanneer zij van baan veranderen. Ten tweede is er de laatste jaren een significante toename van durfkapitaal; de beschikbaarheid hiervan zorgt ervoor dat veelbelovende ideeën op een andere manier verder ontwikkeld kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van start-ups. Daarnaast nemen de mogelijkheden om ideeën buiten het bedrijf verder te ontwikkelen verder toe, bijvoorbeeld door spin-offs of uitlicensering. Tenslotte zij er nog de andere spelers in de keten, bijvoorbeeld de toeleveranciers, die een steeds sterkere invloed uitoefenen op het innovatieproces. Al deze factoren hebben ertoe bijgedragen dat bedrijven zijn gaan zoeken naar andere manieren om hun innovatieproces meer effectief en efficiënt te maken. Bijvoorbeeld door het actief zoeken naar nieuwe technologieën en ideeën buiten de onderneming, maar ook door samenwerking met “concurrenten”om op die manier meerwaarde voor de klant te creëren. Het vaak gebruikte voorbeeld is de samenwerking tussen Philips en Douwe Egberts die tot de ontwikkeling van de Philips Senseo heeft geleid. De meest bekende invulling van open innovatie van Philips is de High Tech Campus Eindhoven. Op deze locatie heeft men bewust haar r&d faciliteiten als het ware opengesteld voor buitenstaanders; nieuwe technologische startups. Starters krijgen toegang tot apparatuur (van meetinstrumenten tot clean rooms), diensten (hulp bij het verfijnen van het business model) en genieten van de kennis van andere high tech starters op de campus. De gedachte hierachter is dat Philips hiermee in aanraking komt met nieuwe, onbekende technologieën die een grote impact kunnen hebben. Men accepteert dat niet alle slimme mensen meer in dienst zijn van Philips, maar wil wel toegang hebben tot de mogelijk waardevolle kennis. Door het gedeeltelijk openbreken van haar r&d infrastructuur voor buitenstaanders is Philips in staat haar strategische opties te vergroten! Een ander bekend voorbeeld is Unilever, dat de weg naar open innovatie is ingeslagen via joint ventures, maar ook participaties in publiek private partnerships zoals het Dutch Polymer Institute.
5
Chesbrough, “Open innovation: The new Imperative for Creating end Profiting from Technology” (2003)
7
Door te participeren in fundamenteel onderzoek waar ook andere bedrijven bij betrokken zijn, heeft Unilever eerder toegang tot waardevolle (technologische) kennis dan wanneer zij alles inhouse zou proberen te ontwikkelen. Een campus is een uitstekend middel om invulling te geven aan de ontwikkeling van open innovatie. Door middel van campusontwikkeling kunnen overheid en kennisinstellingen op goede wijze inspelen op strategische processen die in het bedrijfsleven gaande zijn. Met andere woorden, campusontwikkeling zal om die reden kunnen uitgroeien tot paradepaard van de drie O’s in NoordBrabant.
3. Campus: verschijningsvormen en condities
3.1 Fysiek of virtueel Een campus is normaliter fysiek geconcentreerd in een parkachtige omgeving, vergelijk bijvoorbeeld de universiteitscampus. Dit model heeft wat ons betreft de voorkeur, omdat de fysieke bundeling (broedplaats) magneetwerking heeft en tot versnelling van regionale kennis- & innovatie ontwikkeling zal leiden. Toch hoeft de campus niet altijd geconcentreerd te zijn op één locatie van een beperkt aantal hectares. Er is ook sprake van een campus indien het samenspel van (top)kennis en bedrijven een grotere geografische spreiding heeft. We spreken in dat geval van een virtuele campus. Een goed voorbeeld van een virtuele campus zijn de plannen met het Maintenance Topinstituut in WestBrabant, dat gekoppeld wordt aan de gehele onderwijskolom in de regio en daarbuiten (bijv. vijf ROC’s, waaronder Rotterdam en Zeeland) en de proces- en vliegtuigindustrie. Bij dit virtuele concept worden echter zeer hoge eisen gesteld aan het regionaal organiserend vermogen, wil het aan de eisen van een campus blijven voldoen. Zaak is wel dat er ergens een herkenbaar regionaal (bedrijven)concentratiepunt wordt geschapen, bijvoorkeur rond het topinstituut. Belangrijk is dus dat er bij het campussenbeleid een breed kader wordt gehanteerd, er moet ruimte zijn voor verschillende uitwerkingen. Wat echter wel steeds opgaat is dat we niet moeten denken in stenen, maar in clusters of netwerken.
3.2 Specifieke kenmerken en eisen Er moet worden gewaakt voor begripsinflatie, niet alles moet straks campus worden genoemd: wel heel veel ‘campusachtige’ settings (hoe meer hoe beter), maar slechts een beperkt aantal echte campussen die aan een aantal strenge eisen moeten voldoen. We hebben reeds gesteld: Europese (h)erkenning moet het uitgangspunt zijn en dat betekent dus focus kiezen! Naast de algemene voorwaarden is het ook belangrijk om helderheid te scheppen over de specifieke condities waaraan campussen moeten voldoen.
8
Hieronder noemen wij de belangrijkste: Trekkers van formaat: Aanwezigheid en directe betrokkenheid van een grote trekker, zowel aan de bedrijvenkant (bij voorkeur multinational) als de kenniskant (bij voorkeur universiteit) Ondernemerschap: Ondernemend opereren: niet op zoek gaan naar 100% zekerheden Cluster-campus: Campus moet gekoppeld zijn aan een stuwende bedrijvencluster OI-organiseren: Open innovatie vraagt om permanente organisatie op de campus Middelen: Voldoende structurele middelen - publiek en privaat - om de campus draaiende te houden Fte’s: Minimaal starten met 100 à 300 fte’s, waarvan 2/3 te subsidiëren van overheidswege Doorgroeiperspectief: In 10 jaar tijd naar 2.000 à 3.000 fte Overheidsdeelname: Vooral in eerste fase, daarna afbouwen
3.3 Automotive Campus als voorbeeld De ontwikkeling van de High Tech Automotive Campus (HTAC) laat zien dat campusontwikkeling in feite moet worden gezien als een samenhangend strategisch concept. Het is duidelijk meer dan een stapel stenen of een op zichzelf staand centre of excellence ! Strategische basis voor de HTAC was het plan van de Nederlandse overheid en de automotive industrie met als centrale doelstelling: kennis moet leiden tot nieuwe producten en nieuwe productie. Daartoe werd geopteerd voor het creëren van een open innovatieomgeving (campus), die zou moeten leiden tot een krachtige versnelling. Het moest een magneet worden voor kenniswerkers. Het volgende program van eisen werd daaraan verbonden: • • • • • •
creëren van een innovatieve omgeving (meer inhoud en meer structuur voor innovatie) kwantitatieve en kwalitatieve versterking van het onderwijs en onderzoek op alle niveaus (hele onderwijskolom) vertalen naar nieuwe businessproposities (vermarkten) faciliteren van starters en snelle groeiers acquisitie- en promotieactiviteiten voor de automobielindustrie alle belanghebbenden werken aan nieuwe nationale en internationale partnerships
9
In onderstaand schema wordt het samenhangende strategische concept van de HTAC samengevat: Opleiden
Onderzoeken & Innoveren
* Internationaal Topinstituut: - verbinding in doorlopende leerlijnen vo (vmbo, havo, vwo), mbo, hbo, wo - fysieke vestiging van hbo-, wo-, en mbo-middenkader - individuele leerroutes * Éducation permanente
* Open innovatie * Doorbraken realiseren op innovatieve en duurzame mobiliteit: - zero emission - zero collision - zero congestion *Van technologie gedreven naar markten omgevingsgedreven onderzoek * Verbinden met andere focuspunten Brainport: - design - hightech systems & materials - mechatronics
Ondernemen
Organiseren
* Versterken internationale concurrentie- en exportpositie Nederlandse automobiliteits- sector * Kraamkamer ondernemers-talent * Optimale mix van: - global players, mkb, snelle groeiers en startups - mainstream & niche bedrijvigheid
* Levendige community * Ontzorgend onafhankelijk campusmanagement * Gezamenlijke faciliteiten, professionele exploitatie en beheer Omgeving * Duurzaam werklandschap voor open innovatie als nationale nucleus voor automobiliteit met: - optimale bereikbaarheid en - hoogwaardige faciliteiten * De Brainportregio als (inter)nationale etalage en ‘living lab’ voor duurzame en innovatieve mobiliteit
Uit: “In de hoogste versnelling; de High Tech Automotive Campus in beweging”
3.4 Conclusies Uit voorgaande paragrafen wordt helder wat de belangrijkste condities zijn waaraan moet worden voldaan bij cluster-campusontwikkeling. Focus kiezen is essentieel. Recapitulerend noemen wij als belangrijkste eisen: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Europese (h)erkenning Gedragen door regionale strategische agenda (juiste geografische schaalniveau) Grote trekkers aan bedrijvenkant en kenniskant Open innovatie als dragend concept Waardecreatie staat centraal (business-gericht) Voldoende kritische massa: minstens 500 personen werkzaam, doorgroeiperspectief naar 2.000 à 3.000 in tien jaar Starten met stevige inzet publieke middelen (2/3e), gaandeweg afbouwen en meer privaat Beschikbaarheid van voldoende publieke en private middelen voor waarborgen continuïteit
10
4. Campussen in Brabant Wat zijn kansrijke clusters in de provincie Noord-Brabant? Daarbij valt op te merken dat clusters zich niet beperken tot de grenzen van de provincie maar zeker als het gaat om betrokken partijen het over de grenzen heen gaat. We hebben het al gememoreerd: er moet zicht zijn op Europese dimensionering. De samenhang dan wel overlapping met de buurprovincies als Limburg en Zeeland is aanwezig zodat een gemeenschappelijke afstemming van belang is. Niettemin gaat het erom dat het zwaartepunt van de cluster, veelal een multinational, in de provincie ligt en in een bepaalde regio van de provincie. Aldus zijn een aantal velden voor potentiële campusclusters aan te duiden: •
• •
•
•
•
High tech cluster Eindhoven; licht, elektronica en mechatronic cluster rond Philips Asml ed. LEM-technologie. Hier past medical, robotica, zonnecellen, energiemanagement systemen. TUe, TNO Industrie, Fontys (aanleiding voor een 2e HTC); EnergyTech Automotive, netwerksystemen, ATC, TU/e, Fontys, DAF Food & health ’s-Hertogenbosch; voedingsmiddelentechnologie en farmacie, Notox, Jeroen Bosch ziekenhuis, food nutrition: nutraceuticals ed. Vion, Organon, Diosynth, Campina DMV, Heineken, Hak, bakkerij; HAS, LU-Wageningen, medicaltech: Best Logistiek/supply chain Breda; logistieke systemen; computer informatiesystemen: Meeuws, programmatechnologie. Heijnen, Rijnarts, Meeuws, Zuidema, Kwantum, Avans, TUd. Maintenance Woensdrecht; onderhoud voor vliegtuigen en procesindustrie. Werktuigen en oppervlakte technologie. Vliegbasis Woensdrecht, Stork, Sabic. Avans, TUd Agro-based energy en processing; Moerdijk, enzym en procestechnologie, Shell, AZN, Delta. Inclusief CO2 binding en transport via buisleiding. TU/e, ECN, LUWageningen
11
In onderstaand schema hebben we de potentiële cluster-campussen aangeduid, uitgaande van de trekkers:
High tech
Food & Health & Nutrition
Medical & Lifesciences
Automotive Logistiek
Maintenance
Energie
Kennistrekkers TU/e TNO Industrie Fontys LU Wageningen (Antonie Jurgens Inst.) HAS Jeroen Bosch Ziekenhuis Avans TU/e Maastricht University TU/e TNO Automotive Topinstituut Breda Avans NHTV KMA UvT World Class Maintenance Stork TU/e Boeing
TU/e TNO Fontys / Avans
Bedrijventrekkers Philips ASML Unilever Schering Plough Friesland – Campina Notox ZLTO Philips Medical FEI Schering Plough DAF ATC Jan de Rijk Meeus Zuidema Kwantum Tilburgse Logistiek Sabic Philip Morris Imtech Bredford Engineering Shell Essent / RWE
12
5. Aanbevelingen provincie SER Brabant ondersteunt het voornemen van het provinciaal bestuur om te investeren in campusontwikkeling. Campussen zijn hot spots voor versnelling van de regionale kennis- en innovatie ambities. Onder verwijzing naar de uiteenzettingen in dit advies doen wij de volgende aanbevelingen: 1. Investeer in cluster-campussen Investeer in campussen op de speerpunten van ontwikkelingen in de Brabantse economie, zoals aangegeven in de programma’s Pieken in de Delta alsmede de in dit advies gesignaleerde potentiële clusters. De hiernavolgende aanbevelingen belichten strategische kenmerken voor het succes van de clusters. 2. Focus en kritische massa (Europese dimensie) De provincie doet er goed aan een scherpe focus te kiezen, opdat het begrip “campus” niet snel verwatert. Europese (h)erkennning van de cluster-campus moet uitgangspunt zijn en voor wat betreft schaalgrootte denken wij aan een minimaal doorgroeiperspectief: naar ca. 2 à 3.000 werkzame personen in tien jaar. 3. Regionale strategische agendavorming Europese (h)erkenning vraagt krachtenbundeling op het juiste regionale schaalniveau. Het ontwikkelen van een regionale strategische agenda zou als onderlegger moeten dienen voor een cluster-campus en voorwaarde moeten zijn voor provinciale investeringen. 4. Breed kader Een campus heeft verschillende verschijningsvormen ()fysiek, virtueel). Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat initiatieven in heel uiteenlopende fases verkeren. Het verdient daarom aanbeveling om als provincie een breder kader te hanteren, met steeds ‘open innovatie’ als dragend concept. 5. Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) Basiseis voor financiering door de provincie dient voorts te zijn dat sprake is van een meeromvattend strategisch concept. In dit advies is de HTACX Helmond als good practice opgevoerd. De vier O’s als noodzakelijke elementen van het strategisch concept: • onderzoek & innoveren • ondernemen • opleiden • organiseren 6. Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen Vooral in de eerste fase moet sprake zijn van een groter publiek aandeel in de financiering (2/3e), dit zou ook als uitgangpunt kunne dienen bij de inzet van provinciale middelen. De provincie kan tevens een belangrijke rol spelen bij het maximaal inzetten van nationale en Europese fondsen (bijv. OP-Zuid)
13
7. Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO) Provincie en gemeenten moeten zorgen voor ruimtelijke facilitering van campusontwikkeling. Bij voorkeur een gebiedsgerichte benadering met als goed voorbeeld de MIRT-verkenning voor de Zuidoost-vleugel BrabantStad. Met de nieuwe Structuurvisie RO kan de provincie hier expliciet op inspelen.
14
CLUSTER CAMPUS NETWERK
bijlage 1
= lokale omgeving
= het internationale concern
= regionale omgeving
= clusterbedrijf
= landelijke omgeving
= buitenland
= kennisinstelling
= onderwijsinstelling
= campus = dienstverlener
15
Advies Kennis werkt! handreikingen voor campussenbeleid
Voorbereiding: Commissie Economie & Innovatie
September 2009
1
Inhoud
Samenvatting
1. Inleiding
2. Begripsafbakening 2.1 Campus: middel, geen doel op zich 2.2 Clustercampussen (koppeling!) 2.3 Open innovatie: dragend concept
3. Campus: kenmerken en condities 3.1 3.2 3.3 3.4
Fysiek of virtueel Specifiek te stellen eisen HTAC als voorbeeld Conclusies
4. Campussen in Brabant
5. Aanbevelingen
2
Samenvatting
Het provinciebestuur heeft samen met haar stakeholders een lange termijnvisie opgesteld. Centrale ambitie is om één van de toonaangevende topregio’s te worden in Europa op het gebied van kennis & innovatie. Voor de transitie naar een topkennisregio’s is een kennisinvesteringsagenda opgesteld bestaande uit vier investeringslijnen. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van open innovatie door middel van het campusconcept. Het beeld dat zich daarbij opdringt: Brabant als een uitgestrekt metropolitaan campuslandschap. SER Brabant onderstreept het belang van investeren in campussen en doet daarvoor in dit advies een aantal handreikingen. Gesignaleerd wordt dat het begrip “campus” snel kan gaan verwateren en dat moet worden voorkomen door het kiezen van een scherpe focus (minstens Europese potentie) en voldoende kritische massa in termen van geld, fte’s en grote trekkers. De SER hanteert als uitgangspunt “cluster-campussen”, dus een nadrukkelijke koppeling van campussen aan economische clusters. Voorwaarde daarbij moet zijn dat een campus wordt gedragen door een (boven)regionale strategische agenda, dus geen lokale initiatieven. Op grond van deze condities schetst de SER in dit advies een aantal potentiële velden voor clustercampussen in Noord-Brabant. De provincie kan samen met gemeenten zorgen voor versnelling van het campusconcept door dit expliciet mee te nemen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ontwikkeling. Verder geeft de SER aan dat basisvoorwaarde voor provinciale cofinanciering zou moeten zijn dat er sprake is van een meeromvattend strategisch concept, met als noodzakelijke elementen onderzoek & innoveren, ondernemen, opleiden en organiseren. In dat opzicht wordt de opzet voor de High Tech Automotive Campus in Helmond als voorbeeld gesteld. SER Brabant doet de volgende aanbevelingen: • Investeer in cluster-campussen • Focus en kritische massa (Europese dimensie) • Regionale strategische agendavorming • Breed kader • Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) • Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen • Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO)
3
1. Inleiding Noord-Brabant is in Europa de 7e economische regio en de 3e innovatieve regio. Strategische vraag is hoe de regio die positie kan continueren in een sterk globaliserende en veranderende omgeving. Daartoe heeft het provinciebestuur in overleg met haar stakeholders een lange termijnvisie1 opgesteld met als centrale ambitie één van de toonaangevende kennis- en innovatieregio’s te worden in Europa. Ook is er veel aandacht voor de inbedding in een omgeving die hoog scoort in termen van quality of life. In het bijbehorende essay “De ESSENTie van kennis” wordt dat als volgt verwoord: De toekomst van Brabant als topkennisregio ligt besloten in een combinatie van het goede Brabantse leven te midden van internationale netwerken, economische concurrentie- en innovatiekracht; een slimme verbinding van regionale kernwaarden met een wereldwijde georiënteerde dynamiek, van traditie en moderniteit. Het beeld dat zich daarbij opdringt is dat van Brabant als een uitgestrekt metropolitaans campuslandschap, een duurzame proeftuin voor kennis, innovatie en creativiteit, een combinatie van high tech, high touch en high green, van Brainport en Brabants Bont (einde citaat)
Om de transitie van Brabant naar een topkennisregio te realiseren worden vier investeringslijnen uitgewerkt. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van de open-innovatieaanpak via het campusconcept, dit wordt de komende jaren een expliciete investeringslijn. Het bekendste bestaande voorbeeld is de High Tech Campus Eindhoven (HTCE),opgezet door Philips. De HTCE heeft zich ontwikkeld tot een vitaal strategisch onderdeel van de Brabantse en zelfs Nederlandse kenniseconomie. Inmiddels dienen zich nieuwe initiatieven aan. In Helmond is bijvoorbeeld de High Tech Automotive Campus in ontwikkeling en Breda heeft recentelijk het Topinstituut Logistiek binnengehaald en ook daar wordt gedacht aan campusontwikkeling. Voorts opteert de regio West-Brabant voor een topinstituut Maintenance. In Noordoost- en Zuidoost-Brabant dienen zich concrete opties aan op terreinen als food & health, energytech of medical & lifesciences. SER Brabant onderstreept het belang van investeringen in het campusconcept. Wij zien dat als een belangrijk strategisch onderdeel van de Brabantse kennisinvesteringsagenda, waarvoor eerder al werd gepleit in ons MLT-advies 2 . Slagvaardig beleid is geboden, want ook de andere Europese regio’s zitten niet stil op dit gebied. Vraag is echter wel hoe dat beleid eruit moet zien, wat verstaan we eigenlijk onder campussen en welke rol kan vanuit overheidszijde worden gespeeld om dat tot een succes te maken? Kortom, doel van dit SER-advies is om een aantal strategische lijnen uit te zetten voor het provinciale beleid. In de eerstvolgende paragraaf gaan we eerst in op de begripsafbakening, daarna volgt een beschrijving van de verschijningsvormen van campussen en de belangrijkste eisen en kenmerken. Vervolgens schetsen we de potentiële mogelijkheden voor campussen in Brabant bezien vanuit clusterpotenties. Tot slot wordt op een rij gezet wat dit alles nu concreet vraagt van het beleid en hoe de provincie dat samen met gemeenten en andere actoren kan aanjagen en faciliteren.
1
Statenvoorstel 18/09 A, Investeringsprogramma Essent, mei 2009
2
MLT-advies “Ondernemerschap, sociale cohesie en modern bestuur”, SER-Brabant 2007
4
2. Begripsafbakening
2.1 Campus: middel, geen doel op zich En campus is geen doel op zich, maar veeleer een middel voor het vergroten van de kenniscomponent in de regionale economie. Op een campus werken bedrijven en kennisinstellingen gezamenlijk aan hoogwaardige vernieuwing. SER Brabant hanteert de volgende definitie: “een campus is een terrein met economische activiteiten van verschillend karakter (OEM’ers, MKB, startups) en mogelijkerwijs kennis//opleidingsinstituten rondom een thema met een aantal centrale functies/services”. Het zijn ook kraamkamers voor de toepassing en ontwikkeling van kennis naar commerciële toepassingen. Aldus omschreven zijn campussen in feite hot spots voor regionale kennis- en innovatie ontwikkeling. De oriëntatie moet echter businessgericht zijn, de waardecreatie staat centraal. Denken vanuit bedrijven, dat dient naar ons oordeel primair het uitgangspunt te zijn. Het gaat dus niet primair om centres of excellence maar meer om de verbinding van centres of excellence met de innovatieketen kennis-kunde-kassa.
2.2 Clustercampussen (koppeling!) Economische activiteiten spelen zich in toenemende mate af in ketens. Ketens van bedrijven dan wel clusters van bedrijven en dat in een dynamische omgeving waarin zaken steeds sneller veranderen. Organisaties dienen flexibel te zijn om te kunnen inspelen op ontwikkelingen. Dat vereist ook een flexibel samenspel van die bedrijven, zeker in onze open economie waarin moet worden geconcurreerd op wereldschaal. De concurrentie is echter groot, operen in zo’n veld maakt bundeling van krachten noodzakelijk. Versterking van de economie wordt verkregen door bundeling van krachten en flexibiliteit in kansrijke clusters. Een zaak van gemeenschappelijk belang is het verstevigen van de kenniscomponent en dat slaat de brug naar campussen. Belangrijk voor campussen is dat ze worden gekoppeld aan (krachtige) clusters. Een campus op zich is niets en een cluster worstelt met haar ontwikkeling. Een campus in een cluster heeft echter effect. De partijen zijn duidelijk: de bedrijven uit het cluster, de van belangzijnde kennisinstellingen, gefaciliteerd door de overheid. Hiermede kan bundeling van krachten bereikt worden en flexibiliteit. Nieuwe bedrijvigheid in relatie tot bestaande kan zich ontwikkelen. Bedrijven kunnen ademen met hun personeel via de campus waarmee kennis en kunde behouden en verder ontwikkeld kan worden. Wezenlijk is dat de identiteit van een clustercampus zodanig moet zijn dat bedrijven er trots aan ontlenen om er onderdeel van te zijn. Het moet de bedrijven/instituten meerwaarde geven om eraan verbonden te zijn, zo moet de campus voor OEM’ers van zodanige betekenis zijn dat ze in Nederland willen blijven. In bijlage 1 wordt het netwerk van een clustercampus weergegeven. Clustervorming wordt gezien als één van de instrumenten om de kennis-kunde-kassa keten in branches en sectoren te versterken. Zowel de NV BOM als de regionale ontwikkelingsmaatschappijen als NV REDE en Rewin hebben de afgelopen jaren de nodige ervaring opgedaan met regionaal clusterbeleid, zowel binnen het MKB als tussen MKB en OEM’ers respectievelijk kennisinstellingen.
5
Clusters en innovatie liggen in elkaars verlengde, wat tot uitdrukking komt in het begrip “innovatieclusters”. Innovatieclusters worden beschouwd als een regionaal instrument om op een wat grootschaliger en gestructureerder manier de valorisatie van kennis via kunde naar kassa te stimuleren. In een recent rapport over open innovatie en clustervorming, dat in opdracht van de Programcommissie Pieken in de Delta Zuidoost Nederland is opgesteld3 , wordt aangeven hoe de vorming en ontwikkeling van autonome innovatieclusters kan worden gestimuleerd en versneld. Een cluster moet naar ons oordeel als volgt worden omschreven: “een geografische zone met een concentratie van economische activiteiten rondom een thema met gestuurde onderlinge relaties”. Hieronder volgt een overzicht van de potentiële clusters in Noord-Brabant, ontleend aan Buck Consultants International 4
Clusters in kaart gebracht Greenports
Mainport Rotterdam
Food Valley Shipping Valley
Logistiek
Leisure, Creatieve sector, Procesindustrie, Logistiek Maintenance, Maintenance, Bio-energie, Life Logistiek, Toerisme, Sciences Retail/ Leisure
Mainport Antwerpen
Medtech Food, Machines en Systemen, Zorg & Farma, Logistiek, Toerisme en recreatie, Landbouw
HTS, Automotive Mechatronica, Food & Nutrition, ICT, Industrial Design, Life Tech, Logistiek
Logistiek, automotive, procesindustrie
Logistiek, agri, maakindustrie
Chemie, pharma, medtech
De kans op wildgroei van (lokale) valleys en campussen is levensgroot aanwezig is. Bovenstaand kaartje onderstreept wat ons betreft de noodzaak van regionale, vaak grensoverschrijdende(!), agendavorming over het ontwikkelen van clusters/campussen. Bij het ontwikkelen van een clustercampus moet Europese (h)erkenning het doel zijn, dus de lat ligt hoog!
3 4
Open innovatie en clustervorming, van R&D naar C&D (Connect & Development), april 2009 Ruimtelijk-Economische Visie Noord-Brabant, Buck Consultants International, juni 2009
6
SER Brabant adviseert de provincie daarom de regio’s in dat perspectief uit te dagen tot regionale strategische agendavorming op de juiste geografische schaal. Voorbeeld: clusterontwikkeling rond de food, health & nutrition rond ’s-Hertogenbosch vraagt om agendavorming minstens op de schaal van de Foodas Zuid-Willemsvaart .
2.3 Open innovatie: dragend concept Open innovatie is het dragende concept voor campusontwikkeling. Het bedrijfsleven maakt een verschuiving door van gesloten innovatieprocessen naar een meer open manier van innoveren. Onder “open innovatie” wordt verstaan het combineren van interne en externe bronnen voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten. Kern van de zaak is dat er een versnelde ontwikkeling gaande is naar kennis delen en campussen kunnen zorgen voor acceleratie. Chesbrough, die wordt gezien als grondlegger van het concept open innovatie 5 noemde de volgende factoren. In de eerste plaats de beschikbaarheid en mobiliteit van hooggeschoolde werknemers; er is dus niet alleen een enorme hoeveelheid kennis aanwezig buiten de R&D labs van grote bedrijven, de aanwezige kennis wordt vaak ook meegenomen door de werknemers wanneer zij van baan veranderen. Ten tweede is er de laatste jaren een significante toename van durfkapitaal; de beschikbaarheid hiervan zorgt ervoor dat veelbelovende ideeën op een andere manier verder ontwikkeld kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van start-ups. Daarnaast nemen de mogelijkheden om ideeën buiten het bedrijf verder te ontwikkelen verder toe, bijvoorbeeld door spin-offs of uitlicensering. Tenslotte zij er nog de andere spelers in de keten, bijvoorbeeld de toeleveranciers, die een steeds sterkere invloed uitoefenen op het innovatieproces. Al deze factoren hebben ertoe bijgedragen dat bedrijven zijn gaan zoeken naar andere manieren om hun innovatieproces meer effectief en efficiënt te maken. Bijvoorbeeld door het actief zoeken naar nieuwe technologieën en ideeën buiten de onderneming, maar ook door samenwerking met “concurrenten”om op die manier meerwaarde voor de klant te creëren. Het vaak gebruikte voorbeeld is de samenwerking tussen Philips en Douwe Egberts die tot de ontwikkeling van de Philips Senseo heeft geleid. De meest bekende invulling van open innovatie van Philips is de High Tech Campus Eindhoven. Op deze locatie heeft men bewust haar r&d faciliteiten als het ware opengesteld voor buitenstaanders; nieuwe technologische startups. Starters krijgen toegang tot apparatuur (van meetinstrumenten tot clean rooms), diensten (hulp bij het verfijnen van het business model) en genieten van de kennis van andere high tech starters op de campus. De gedachte hierachter is dat Philips hiermee in aanraking komt met nieuwe, onbekende technologieën die een grote impact kunnen hebben. Men accepteert dat niet alle slimme mensen meer in dienst zijn van Philips, maar wil wel toegang hebben tot de mogelijk waardevolle kennis. Door het gedeeltelijk openbreken van haar r&d infrastructuur voor buitenstaanders is Philips in staat haar strategische opties te vergroten! Een ander bekend voorbeeld is Unilever, dat de weg naar open innovatie is ingeslagen via joint ventures, maar ook participaties in publiek private partnerships zoals het Dutch Polymer Institute.
5
Chesbrough, “Open innovation: The new Imperative for Creating end Profiting from Technology” (2003)
7
Door te participeren in fundamenteel onderzoek waar ook andere bedrijven bij betrokken zijn, heeft Unilever eerder toegang tot waardevolle (technologische) kennis dan wanneer zij alles inhouse zou proberen te ontwikkelen. Een campus is een uitstekend middel om invulling te geven aan de ontwikkeling van open innovatie. Door middel van campusontwikkeling kunnen overheid en kennisinstellingen op goede wijze inspelen op strategische processen die in het bedrijfsleven gaande zijn. Met andere woorden, campusontwikkeling zal om die reden kunnen uitgroeien tot paradepaard van de drie O’s in NoordBrabant.
3. Campus: verschijningsvormen en condities
3.1 Fysiek of virtueel Een campus is normaliter fysiek geconcentreerd in een parkachtige omgeving, vergelijk bijvoorbeeld de universiteitscampus. Dit model heeft wat ons betreft de voorkeur, omdat de fysieke bundeling (broedplaats) magneetwerking heeft en tot versnelling van regionale kennis- & innovatie ontwikkeling zal leiden. Toch hoeft de campus niet altijd geconcentreerd te zijn op één locatie van een beperkt aantal hectares. Er is ook sprake van een campus indien het samenspel van (top)kennis en bedrijven een grotere geografische spreiding heeft. We spreken in dat geval van een virtuele campus. Een goed voorbeeld van een virtuele campus zijn de plannen met het Maintenance Topinstituut in WestBrabant, dat gekoppeld wordt aan de gehele onderwijskolom in de regio en daarbuiten (bijv. vijf ROC’s, waaronder Rotterdam en Zeeland) en de proces- en vliegtuigindustrie. Bij dit virtuele concept worden echter zeer hoge eisen gesteld aan het regionaal organiserend vermogen, wil het aan de eisen van een campus blijven voldoen. Zaak is wel dat er ergens een herkenbaar regionaal (bedrijven)concentratiepunt wordt geschapen, bijvoorkeur rond het topinstituut. Belangrijk is dus dat er bij het campussenbeleid een breed kader wordt gehanteerd, er moet ruimte zijn voor verschillende uitwerkingen. Wat echter wel steeds opgaat is dat we niet moeten denken in stenen, maar in clusters of netwerken.
3.2 Specifieke kenmerken en eisen Er moet worden gewaakt voor begripsinflatie, niet alles moet straks campus worden genoemd: wel heel veel ‘campusachtige’ settings (hoe meer hoe beter), maar slechts een beperkt aantal echte campussen die aan een aantal strenge eisen moeten voldoen. We hebben reeds gesteld: Europese (h)erkenning moet het uitgangspunt zijn en dat betekent dus focus kiezen! Naast de algemene voorwaarden is het ook belangrijk om helderheid te scheppen over de specifieke condities waaraan campussen moeten voldoen.
8
Hieronder noemen wij de belangrijkste: Trekkers van formaat: Aanwezigheid en directe betrokkenheid van een grote trekker, zowel aan de bedrijvenkant (bij voorkeur multinational) als de kenniskant (bij voorkeur universiteit) Ondernemerschap: Ondernemend opereren: niet op zoek gaan naar 100% zekerheden Cluster-campus: Campus moet gekoppeld zijn aan een stuwende bedrijvencluster OI-organiseren: Open innovatie vraagt om permanente organisatie op de campus Middelen: Voldoende structurele middelen - publiek en privaat - om de campus draaiende te houden Fte’s: Minimaal starten met 100 à 300 fte’s, waarvan 2/3 te subsidiëren van overheidswege Doorgroeiperspectief: In 10 jaar tijd naar 2.000 à 3.000 fte Overheidsdeelname: Vooral in eerste fase, daarna afbouwen
3.3 Automotive Campus als voorbeeld De ontwikkeling van de High Tech Automotive Campus (HTAC) laat zien dat campusontwikkeling in feite moet worden gezien als een samenhangend strategisch concept. Het is duidelijk meer dan een stapel stenen of een op zichzelf staand centre of excellence ! Strategische basis voor de HTAC was het plan van de Nederlandse overheid en de automotive industrie met als centrale doelstelling: kennis moet leiden tot nieuwe producten en nieuwe productie. Daartoe werd geopteerd voor het creëren van een open innovatieomgeving (campus), die zou moeten leiden tot een krachtige versnelling. Het moest een magneet worden voor kenniswerkers. Het volgende program van eisen werd daaraan verbonden: • • • • • •
creëren van een innovatieve omgeving (meer inhoud en meer structuur voor innovatie) kwantitatieve en kwalitatieve versterking van het onderwijs en onderzoek op alle niveaus (hele onderwijskolom) vertalen naar nieuwe businessproposities (vermarkten) faciliteren van starters en snelle groeiers acquisitie- en promotieactiviteiten voor de automobielindustrie alle belanghebbenden werken aan nieuwe nationale en internationale partnerships
9
In onderstaand schema wordt het samenhangende strategische concept van de HTAC samengevat: Opleiden
Onderzoeken & Innoveren
* Internationaal Topinstituut: - verbinding in doorlopende leerlijnen vo (vmbo, havo, vwo), mbo, hbo, wo - fysieke vestiging van hbo-, wo-, en mbo-middenkader - individuele leerroutes * Éducation permanente
* Open innovatie * Doorbraken realiseren op innovatieve en duurzame mobiliteit: - zero emission - zero collision - zero congestion *Van technologie gedreven naar markten omgevingsgedreven onderzoek * Verbinden met andere focuspunten Brainport: - design - hightech systems & materials - mechatronics
Ondernemen
Organiseren
* Versterken internationale concurrentie- en exportpositie Nederlandse automobiliteits- sector * Kraamkamer ondernemers-talent * Optimale mix van: - global players, mkb, snelle groeiers en startups - mainstream & niche bedrijvigheid
* Levendige community * Ontzorgend onafhankelijk campusmanagement * Gezamenlijke faciliteiten, professionele exploitatie en beheer Omgeving * Duurzaam werklandschap voor open innovatie als nationale nucleus voor automobiliteit met: - optimale bereikbaarheid en - hoogwaardige faciliteiten * De Brainportregio als (inter)nationale etalage en ‘living lab’ voor duurzame en innovatieve mobiliteit
Uit: “In de hoogste versnelling; de High Tech Automotive Campus in beweging”
3.4 Conclusies Uit voorgaande paragrafen wordt helder wat de belangrijkste condities zijn waaraan moet worden voldaan bij cluster-campusontwikkeling. Focus kiezen is essentieel. Recapitulerend noemen wij als belangrijkste eisen: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Europese (h)erkenning Gedragen door regionale strategische agenda (juiste geografische schaalniveau) Grote trekkers aan bedrijvenkant en kenniskant Open innovatie als dragend concept Waardecreatie staat centraal (business-gericht) Voldoende kritische massa: minstens 500 personen werkzaam, doorgroeiperspectief naar 2.000 à 3.000 in tien jaar Starten met stevige inzet publieke middelen (2/3e), gaandeweg afbouwen en meer privaat Beschikbaarheid van voldoende publieke en private middelen voor waarborgen continuïteit
10
4. Campussen in Brabant Wat zijn kansrijke clusters in de provincie Noord-Brabant? Daarbij valt op te merken dat clusters zich niet beperken tot de grenzen van de provincie maar zeker als het gaat om betrokken partijen het over de grenzen heen gaat. We hebben het al gememoreerd: er moet zicht zijn op Europese dimensionering. De samenhang dan wel overlapping met de buurprovincies als Limburg en Zeeland is aanwezig zodat een gemeenschappelijke afstemming van belang is. Niettemin gaat het erom dat het zwaartepunt van de cluster, veelal een multinational, in de provincie ligt en in een bepaalde regio van de provincie. Aldus zijn een aantal velden voor potentiële campusclusters aan te duiden: •
• •
•
•
•
High tech cluster Eindhoven; licht, elektronica en mechatronic cluster rond Philips Asml ed. LEM-technologie. Hier past medical, robotica, zonnecellen, energiemanagement systemen. TUe, TNO Industrie, Fontys (aanleiding voor een 2e HTC); EnergyTech Automotive, netwerksystemen, ATC, TU/e, Fontys, DAF Food & health ’s-Hertogenbosch; voedingsmiddelentechnologie en farmacie, Notox, Jeroen Bosch ziekenhuis, food nutrition: nutraceuticals ed. Vion, Organon, Diosynth, Campina DMV, Heineken, Hak, bakkerij; HAS, LU-Wageningen, medicaltech: Best Logistiek/supply chain Breda; logistieke systemen; computer informatiesystemen: Meeuws, programmatechnologie. Heijnen, Rijnarts, Meeuws, Zuidema, Kwantum, Avans, TUd. Maintenance Woensdrecht; onderhoud voor vliegtuigen en procesindustrie. Werktuigen en oppervlakte technologie. Vliegbasis Woensdrecht, Stork, Sabic. Avans, TUd Agro-based energy en processing; Moerdijk, enzym en procestechnologie, Shell, AZN, Delta. Inclusief CO2 binding en transport via buisleiding. TU/e, ECN, LUWageningen
11
In onderstaand schema hebben we de potentiële cluster-campussen aangeduid, uitgaande van de trekkers:
High tech
Food & Health & Nutrition
Medical & Lifesciences
Automotive Logistiek
Maintenance
Energie
Kennistrekkers TU/e TNO Industrie Fontys LU Wageningen (Antonie Jurgens Inst.) HAS Jeroen Bosch Ziekenhuis Avans TU/e Maastricht University TU/e TNO Automotive Topinstituut Breda Avans NHTV KMA UvT World Class Maintenance Stork TU/e Boeing
TU/e TNO Fontys / Avans
Bedrijventrekkers Philips ASML Unilever Schering Plough Friesland – Campina Notox ZLTO Philips Medical FEI Schering Plough DAF ATC Jan de Rijk Meeus Zuidema Kwantum Tilburgse Logistiek Sabic Philip Morris Imtech Bredford Engineering Shell Essent / RWE
12
5. Aanbevelingen provincie SER Brabant ondersteunt het voornemen van het provinciaal bestuur om te investeren in campusontwikkeling. Campussen zijn hot spots voor versnelling van de regionale kennis- en innovatie ambities. Onder verwijzing naar de uiteenzettingen in dit advies doen wij de volgende aanbevelingen: 1. Investeer in cluster-campussen Investeer in campussen op de speerpunten van ontwikkelingen in de Brabantse economie, zoals aangegeven in de programma’s Pieken in de Delta alsmede de in dit advies gesignaleerde potentiële clusters. De hiernavolgende aanbevelingen belichten strategische kenmerken voor het succes van de clusters. 2. Focus en kritische massa (Europese dimensie) De provincie doet er goed aan een scherpe focus te kiezen, opdat het begrip “campus” niet snel verwatert. Europese (h)erkennning van de cluster-campus moet uitgangspunt zijn en voor wat betreft schaalgrootte denken wij aan een minimaal doorgroeiperspectief: naar ca. 2 à 3.000 werkzame personen in tien jaar. 3. Regionale strategische agendavorming Europese (h)erkenning vraagt krachtenbundeling op het juiste regionale schaalniveau. Het ontwikkelen van een regionale strategische agenda zou als onderlegger moeten dienen voor een cluster-campus en voorwaarde moeten zijn voor provinciale investeringen. 4. Breed kader Een campus heeft verschillende verschijningsvormen ()fysiek, virtueel). Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat initiatieven in heel uiteenlopende fases verkeren. Het verdient daarom aanbeveling om als provincie een breder kader te hanteren, met steeds ‘open innovatie’ als dragend concept. 5. Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) Basiseis voor financiering door de provincie dient voorts te zijn dat sprake is van een meeromvattend strategisch concept. In dit advies is de HTACX Helmond als good practice opgevoerd. De vier O’s als noodzakelijke elementen van het strategisch concept: • onderzoek & innoveren • ondernemen • opleiden • organiseren 6. Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen Vooral in de eerste fase moet sprake zijn van een groter publiek aandeel in de financiering (2/3e), dit zou ook als uitgangpunt kunne dienen bij de inzet van provinciale middelen. De provincie kan tevens een belangrijke rol spelen bij het maximaal inzetten van nationale en Europese fondsen (bijv. OP-Zuid)
13
7. Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO) Provincie en gemeenten moeten zorgen voor ruimtelijke facilitering van campusontwikkeling. Bij voorkeur een gebiedsgerichte benadering met als goed voorbeeld de MIRT-verkenning voor de Zuidoost-vleugel BrabantStad. Met de nieuwe Structuurvisie RO kan de provincie hier expliciet op inspelen.
14
CLUSTER CAMPUS NETWERK
bijlage 1
= lokale omgeving
= het internationale concern
= regionale omgeving
= clusterbedrijf
= landelijke omgeving
= buitenland
= kennisinstelling
= onderwijsinstelling
= campus = dienstverlener
15
Advies Kennis werkt! handreikingen voor campussenbeleid
Voorbereiding: Commissie Economie & Innovatie
September 2009
1
Inhoud
Samenvatting
1. Inleiding
2. Begripsafbakening 2.1 Campus: middel, geen doel op zich 2.2 Clustercampussen (koppeling!) 2.3 Open innovatie: dragend concept
3. Campus: kenmerken en condities 3.1 3.2 3.3 3.4
Fysiek of virtueel Specifiek te stellen eisen HTAC als voorbeeld Conclusies
4. Campussen in Brabant
5. Aanbevelingen
2
Samenvatting
Het provinciebestuur heeft samen met haar stakeholders een lange termijnvisie opgesteld. Centrale ambitie is om één van de toonaangevende topregio’s te worden in Europa op het gebied van kennis & innovatie. Voor de transitie naar een topkennisregio’s is een kennisinvesteringsagenda opgesteld bestaande uit vier investeringslijnen. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van open innovatie door middel van het campusconcept. Het beeld dat zich daarbij opdringt: Brabant als een uitgestrekt metropolitaan campuslandschap. SER Brabant onderstreept het belang van investeren in campussen en doet daarvoor in dit advies een aantal handreikingen. Gesignaleerd wordt dat het begrip “campus” snel kan gaan verwateren en dat moet worden voorkomen door het kiezen van een scherpe focus (minstens Europese potentie) en voldoende kritische massa in termen van geld, fte’s en grote trekkers. De SER hanteert als uitgangspunt “cluster-campussen”, dus een nadrukkelijke koppeling van campussen aan economische clusters. Voorwaarde daarbij moet zijn dat een campus wordt gedragen door een (boven)regionale strategische agenda, dus geen lokale initiatieven. Op grond van deze condities schetst de SER in dit advies een aantal potentiële velden voor clustercampussen in Noord-Brabant. De provincie kan samen met gemeenten zorgen voor versnelling van het campusconcept door dit expliciet mee te nemen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ontwikkeling. Verder geeft de SER aan dat basisvoorwaarde voor provinciale cofinanciering zou moeten zijn dat er sprake is van een meeromvattend strategisch concept, met als noodzakelijke elementen onderzoek & innoveren, ondernemen, opleiden en organiseren. In dat opzicht wordt de opzet voor de High Tech Automotive Campus in Helmond als voorbeeld gesteld. SER Brabant doet de volgende aanbevelingen: • Investeer in cluster-campussen • Focus en kritische massa (Europese dimensie) • Regionale strategische agendavorming • Breed kader • Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) • Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen • Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO)
3
1. Inleiding Noord-Brabant is in Europa de 7e economische regio en de 3e innovatieve regio. Strategische vraag is hoe de regio die positie kan continueren in een sterk globaliserende en veranderende omgeving. Daartoe heeft het provinciebestuur in overleg met haar stakeholders een lange termijnvisie1 opgesteld met als centrale ambitie één van de toonaangevende kennis- en innovatieregio’s te worden in Europa. Ook is er veel aandacht voor de inbedding in een omgeving die hoog scoort in termen van quality of life. In het bijbehorende essay “De ESSENTie van kennis” wordt dat als volgt verwoord: De toekomst van Brabant als topkennisregio ligt besloten in een combinatie van het goede Brabantse leven te midden van internationale netwerken, economische concurrentie- en innovatiekracht; een slimme verbinding van regionale kernwaarden met een wereldwijde georiënteerde dynamiek, van traditie en moderniteit. Het beeld dat zich daarbij opdringt is dat van Brabant als een uitgestrekt metropolitaans campuslandschap, een duurzame proeftuin voor kennis, innovatie en creativiteit, een combinatie van high tech, high touch en high green, van Brainport en Brabants Bont (einde citaat)
Om de transitie van Brabant naar een topkennisregio te realiseren worden vier investeringslijnen uitgewerkt. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van de open-innovatieaanpak via het campusconcept, dit wordt de komende jaren een expliciete investeringslijn. Het bekendste bestaande voorbeeld is de High Tech Campus Eindhoven (HTCE),opgezet door Philips. De HTCE heeft zich ontwikkeld tot een vitaal strategisch onderdeel van de Brabantse en zelfs Nederlandse kenniseconomie. Inmiddels dienen zich nieuwe initiatieven aan. In Helmond is bijvoorbeeld de High Tech Automotive Campus in ontwikkeling en Breda heeft recentelijk het Topinstituut Logistiek binnengehaald en ook daar wordt gedacht aan campusontwikkeling. Voorts opteert de regio West-Brabant voor een topinstituut Maintenance. In Noordoost- en Zuidoost-Brabant dienen zich concrete opties aan op terreinen als food & health, energytech of medical & lifesciences. SER Brabant onderstreept het belang van investeringen in het campusconcept. Wij zien dat als een belangrijk strategisch onderdeel van de Brabantse kennisinvesteringsagenda, waarvoor eerder al werd gepleit in ons MLT-advies 2 . Slagvaardig beleid is geboden, want ook de andere Europese regio’s zitten niet stil op dit gebied. Vraag is echter wel hoe dat beleid eruit moet zien, wat verstaan we eigenlijk onder campussen en welke rol kan vanuit overheidszijde worden gespeeld om dat tot een succes te maken? Kortom, doel van dit SER-advies is om een aantal strategische lijnen uit te zetten voor het provinciale beleid. In de eerstvolgende paragraaf gaan we eerst in op de begripsafbakening, daarna volgt een beschrijving van de verschijningsvormen van campussen en de belangrijkste eisen en kenmerken. Vervolgens schetsen we de potentiële mogelijkheden voor campussen in Brabant bezien vanuit clusterpotenties. Tot slot wordt op een rij gezet wat dit alles nu concreet vraagt van het beleid en hoe de provincie dat samen met gemeenten en andere actoren kan aanjagen en faciliteren.
1
Statenvoorstel 18/09 A, Investeringsprogramma Essent, mei 2009
2
MLT-advies “Ondernemerschap, sociale cohesie en modern bestuur”, SER-Brabant 2007
4
2. Begripsafbakening
2.1 Campus: middel, geen doel op zich En campus is geen doel op zich, maar veeleer een middel voor het vergroten van de kenniscomponent in de regionale economie. Op een campus werken bedrijven en kennisinstellingen gezamenlijk aan hoogwaardige vernieuwing. SER Brabant hanteert de volgende definitie: “een campus is een terrein met economische activiteiten van verschillend karakter (OEM’ers, MKB, startups) en mogelijkerwijs kennis//opleidingsinstituten rondom een thema met een aantal centrale functies/services”. Het zijn ook kraamkamers voor de toepassing en ontwikkeling van kennis naar commerciële toepassingen. Aldus omschreven zijn campussen in feite hot spots voor regionale kennis- en innovatie ontwikkeling. De oriëntatie moet echter businessgericht zijn, de waardecreatie staat centraal. Denken vanuit bedrijven, dat dient naar ons oordeel primair het uitgangspunt te zijn. Het gaat dus niet primair om centres of excellence maar meer om de verbinding van centres of excellence met de innovatieketen kennis-kunde-kassa.
2.2 Clustercampussen (koppeling!) Economische activiteiten spelen zich in toenemende mate af in ketens. Ketens van bedrijven dan wel clusters van bedrijven en dat in een dynamische omgeving waarin zaken steeds sneller veranderen. Organisaties dienen flexibel te zijn om te kunnen inspelen op ontwikkelingen. Dat vereist ook een flexibel samenspel van die bedrijven, zeker in onze open economie waarin moet worden geconcurreerd op wereldschaal. De concurrentie is echter groot, operen in zo’n veld maakt bundeling van krachten noodzakelijk. Versterking van de economie wordt verkregen door bundeling van krachten en flexibiliteit in kansrijke clusters. Een zaak van gemeenschappelijk belang is het verstevigen van de kenniscomponent en dat slaat de brug naar campussen. Belangrijk voor campussen is dat ze worden gekoppeld aan (krachtige) clusters. Een campus op zich is niets en een cluster worstelt met haar ontwikkeling. Een campus in een cluster heeft echter effect. De partijen zijn duidelijk: de bedrijven uit het cluster, de van belangzijnde kennisinstellingen, gefaciliteerd door de overheid. Hiermede kan bundeling van krachten bereikt worden en flexibiliteit. Nieuwe bedrijvigheid in relatie tot bestaande kan zich ontwikkelen. Bedrijven kunnen ademen met hun personeel via de campus waarmee kennis en kunde behouden en verder ontwikkeld kan worden. Wezenlijk is dat de identiteit van een clustercampus zodanig moet zijn dat bedrijven er trots aan ontlenen om er onderdeel van te zijn. Het moet de bedrijven/instituten meerwaarde geven om eraan verbonden te zijn, zo moet de campus voor OEM’ers van zodanige betekenis zijn dat ze in Nederland willen blijven. In bijlage 1 wordt het netwerk van een clustercampus weergegeven. Clustervorming wordt gezien als één van de instrumenten om de kennis-kunde-kassa keten in branches en sectoren te versterken. Zowel de NV BOM als de regionale ontwikkelingsmaatschappijen als NV REDE en Rewin hebben de afgelopen jaren de nodige ervaring opgedaan met regionaal clusterbeleid, zowel binnen het MKB als tussen MKB en OEM’ers respectievelijk kennisinstellingen.
5
Clusters en innovatie liggen in elkaars verlengde, wat tot uitdrukking komt in het begrip “innovatieclusters”. Innovatieclusters worden beschouwd als een regionaal instrument om op een wat grootschaliger en gestructureerder manier de valorisatie van kennis via kunde naar kassa te stimuleren. In een recent rapport over open innovatie en clustervorming, dat in opdracht van de Programcommissie Pieken in de Delta Zuidoost Nederland is opgesteld3 , wordt aangeven hoe de vorming en ontwikkeling van autonome innovatieclusters kan worden gestimuleerd en versneld. Een cluster moet naar ons oordeel als volgt worden omschreven: “een geografische zone met een concentratie van economische activiteiten rondom een thema met gestuurde onderlinge relaties”. Hieronder volgt een overzicht van de potentiële clusters in Noord-Brabant, ontleend aan Buck Consultants International 4
Clusters in kaart gebracht Greenports
Mainport Rotterdam
Food Valley Shipping Valley
Logistiek
Leisure, Creatieve sector, Procesindustrie, Logistiek Maintenance, Maintenance, Bio-energie, Life Logistiek, Toerisme, Sciences Retail/ Leisure
Mainport Antwerpen
Medtech Food, Machines en Systemen, Zorg & Farma, Logistiek, Toerisme en recreatie, Landbouw
HTS, Automotive Mechatronica, Food & Nutrition, ICT, Industrial Design, Life Tech, Logistiek
Logistiek, automotive, procesindustrie
Logistiek, agri, maakindustrie
Chemie, pharma, medtech
De kans op wildgroei van (lokale) valleys en campussen is levensgroot aanwezig is. Bovenstaand kaartje onderstreept wat ons betreft de noodzaak van regionale, vaak grensoverschrijdende(!), agendavorming over het ontwikkelen van clusters/campussen. Bij het ontwikkelen van een clustercampus moet Europese (h)erkenning het doel zijn, dus de lat ligt hoog!
3 4
Open innovatie en clustervorming, van R&D naar C&D (Connect & Development), april 2009 Ruimtelijk-Economische Visie Noord-Brabant, Buck Consultants International, juni 2009
6
SER Brabant adviseert de provincie daarom de regio’s in dat perspectief uit te dagen tot regionale strategische agendavorming op de juiste geografische schaal. Voorbeeld: clusterontwikkeling rond de food, health & nutrition rond ’s-Hertogenbosch vraagt om agendavorming minstens op de schaal van de Foodas Zuid-Willemsvaart .
2.3 Open innovatie: dragend concept Open innovatie is het dragende concept voor campusontwikkeling. Het bedrijfsleven maakt een verschuiving door van gesloten innovatieprocessen naar een meer open manier van innoveren. Onder “open innovatie” wordt verstaan het combineren van interne en externe bronnen voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten. Kern van de zaak is dat er een versnelde ontwikkeling gaande is naar kennis delen en campussen kunnen zorgen voor acceleratie. Chesbrough, die wordt gezien als grondlegger van het concept open innovatie 5 noemde de volgende factoren. In de eerste plaats de beschikbaarheid en mobiliteit van hooggeschoolde werknemers; er is dus niet alleen een enorme hoeveelheid kennis aanwezig buiten de R&D labs van grote bedrijven, de aanwezige kennis wordt vaak ook meegenomen door de werknemers wanneer zij van baan veranderen. Ten tweede is er de laatste jaren een significante toename van durfkapitaal; de beschikbaarheid hiervan zorgt ervoor dat veelbelovende ideeën op een andere manier verder ontwikkeld kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van start-ups. Daarnaast nemen de mogelijkheden om ideeën buiten het bedrijf verder te ontwikkelen verder toe, bijvoorbeeld door spin-offs of uitlicensering. Tenslotte zij er nog de andere spelers in de keten, bijvoorbeeld de toeleveranciers, die een steeds sterkere invloed uitoefenen op het innovatieproces. Al deze factoren hebben ertoe bijgedragen dat bedrijven zijn gaan zoeken naar andere manieren om hun innovatieproces meer effectief en efficiënt te maken. Bijvoorbeeld door het actief zoeken naar nieuwe technologieën en ideeën buiten de onderneming, maar ook door samenwerking met “concurrenten”om op die manier meerwaarde voor de klant te creëren. Het vaak gebruikte voorbeeld is de samenwerking tussen Philips en Douwe Egberts die tot de ontwikkeling van de Philips Senseo heeft geleid. De meest bekende invulling van open innovatie van Philips is de High Tech Campus Eindhoven. Op deze locatie heeft men bewust haar r&d faciliteiten als het ware opengesteld voor buitenstaanders; nieuwe technologische startups. Starters krijgen toegang tot apparatuur (van meetinstrumenten tot clean rooms), diensten (hulp bij het verfijnen van het business model) en genieten van de kennis van andere high tech starters op de campus. De gedachte hierachter is dat Philips hiermee in aanraking komt met nieuwe, onbekende technologieën die een grote impact kunnen hebben. Men accepteert dat niet alle slimme mensen meer in dienst zijn van Philips, maar wil wel toegang hebben tot de mogelijk waardevolle kennis. Door het gedeeltelijk openbreken van haar r&d infrastructuur voor buitenstaanders is Philips in staat haar strategische opties te vergroten! Een ander bekend voorbeeld is Unilever, dat de weg naar open innovatie is ingeslagen via joint ventures, maar ook participaties in publiek private partnerships zoals het Dutch Polymer Institute.
5
Chesbrough, “Open innovation: The new Imperative for Creating end Profiting from Technology” (2003)
7
Door te participeren in fundamenteel onderzoek waar ook andere bedrijven bij betrokken zijn, heeft Unilever eerder toegang tot waardevolle (technologische) kennis dan wanneer zij alles inhouse zou proberen te ontwikkelen. Een campus is een uitstekend middel om invulling te geven aan de ontwikkeling van open innovatie. Door middel van campusontwikkeling kunnen overheid en kennisinstellingen op goede wijze inspelen op strategische processen die in het bedrijfsleven gaande zijn. Met andere woorden, campusontwikkeling zal om die reden kunnen uitgroeien tot paradepaard van de drie O’s in NoordBrabant.
3. Campus: verschijningsvormen en condities
3.1 Fysiek of virtueel Een campus is normaliter fysiek geconcentreerd in een parkachtige omgeving, vergelijk bijvoorbeeld de universiteitscampus. Dit model heeft wat ons betreft de voorkeur, omdat de fysieke bundeling (broedplaats) magneetwerking heeft en tot versnelling van regionale kennis- & innovatie ontwikkeling zal leiden. Toch hoeft de campus niet altijd geconcentreerd te zijn op één locatie van een beperkt aantal hectares. Er is ook sprake van een campus indien het samenspel van (top)kennis en bedrijven een grotere geografische spreiding heeft. We spreken in dat geval van een virtuele campus. Een goed voorbeeld van een virtuele campus zijn de plannen met het Maintenance Topinstituut in WestBrabant, dat gekoppeld wordt aan de gehele onderwijskolom in de regio en daarbuiten (bijv. vijf ROC’s, waaronder Rotterdam en Zeeland) en de proces- en vliegtuigindustrie. Bij dit virtuele concept worden echter zeer hoge eisen gesteld aan het regionaal organiserend vermogen, wil het aan de eisen van een campus blijven voldoen. Zaak is wel dat er ergens een herkenbaar regionaal (bedrijven)concentratiepunt wordt geschapen, bijvoorkeur rond het topinstituut. Belangrijk is dus dat er bij het campussenbeleid een breed kader wordt gehanteerd, er moet ruimte zijn voor verschillende uitwerkingen. Wat echter wel steeds opgaat is dat we niet moeten denken in stenen, maar in clusters of netwerken.
3.2 Specifieke kenmerken en eisen Er moet worden gewaakt voor begripsinflatie, niet alles moet straks campus worden genoemd: wel heel veel ‘campusachtige’ settings (hoe meer hoe beter), maar slechts een beperkt aantal echte campussen die aan een aantal strenge eisen moeten voldoen. We hebben reeds gesteld: Europese (h)erkenning moet het uitgangspunt zijn en dat betekent dus focus kiezen! Naast de algemene voorwaarden is het ook belangrijk om helderheid te scheppen over de specifieke condities waaraan campussen moeten voldoen.
8
Hieronder noemen wij de belangrijkste: Trekkers van formaat: Aanwezigheid en directe betrokkenheid van een grote trekker, zowel aan de bedrijvenkant (bij voorkeur multinational) als de kenniskant (bij voorkeur universiteit) Ondernemerschap: Ondernemend opereren: niet op zoek gaan naar 100% zekerheden Cluster-campus: Campus moet gekoppeld zijn aan een stuwende bedrijvencluster OI-organiseren: Open innovatie vraagt om permanente organisatie op de campus Middelen: Voldoende structurele middelen - publiek en privaat - om de campus draaiende te houden Fte’s: Minimaal starten met 100 à 300 fte’s, waarvan 2/3 te subsidiëren van overheidswege Doorgroeiperspectief: In 10 jaar tijd naar 2.000 à 3.000 fte Overheidsdeelname: Vooral in eerste fase, daarna afbouwen
3.3 Automotive Campus als voorbeeld De ontwikkeling van de High Tech Automotive Campus (HTAC) laat zien dat campusontwikkeling in feite moet worden gezien als een samenhangend strategisch concept. Het is duidelijk meer dan een stapel stenen of een op zichzelf staand centre of excellence ! Strategische basis voor de HTAC was het plan van de Nederlandse overheid en de automotive industrie met als centrale doelstelling: kennis moet leiden tot nieuwe producten en nieuwe productie. Daartoe werd geopteerd voor het creëren van een open innovatieomgeving (campus), die zou moeten leiden tot een krachtige versnelling. Het moest een magneet worden voor kenniswerkers. Het volgende program van eisen werd daaraan verbonden: • • • • • •
creëren van een innovatieve omgeving (meer inhoud en meer structuur voor innovatie) kwantitatieve en kwalitatieve versterking van het onderwijs en onderzoek op alle niveaus (hele onderwijskolom) vertalen naar nieuwe businessproposities (vermarkten) faciliteren van starters en snelle groeiers acquisitie- en promotieactiviteiten voor de automobielindustrie alle belanghebbenden werken aan nieuwe nationale en internationale partnerships
9
In onderstaand schema wordt het samenhangende strategische concept van de HTAC samengevat: Opleiden
Onderzoeken & Innoveren
* Internationaal Topinstituut: - verbinding in doorlopende leerlijnen vo (vmbo, havo, vwo), mbo, hbo, wo - fysieke vestiging van hbo-, wo-, en mbo-middenkader - individuele leerroutes * Éducation permanente
* Open innovatie * Doorbraken realiseren op innovatieve en duurzame mobiliteit: - zero emission - zero collision - zero congestion *Van technologie gedreven naar markten omgevingsgedreven onderzoek * Verbinden met andere focuspunten Brainport: - design - hightech systems & materials - mechatronics
Ondernemen
Organiseren
* Versterken internationale concurrentie- en exportpositie Nederlandse automobiliteits- sector * Kraamkamer ondernemers-talent * Optimale mix van: - global players, mkb, snelle groeiers en startups - mainstream & niche bedrijvigheid
* Levendige community * Ontzorgend onafhankelijk campusmanagement * Gezamenlijke faciliteiten, professionele exploitatie en beheer Omgeving * Duurzaam werklandschap voor open innovatie als nationale nucleus voor automobiliteit met: - optimale bereikbaarheid en - hoogwaardige faciliteiten * De Brainportregio als (inter)nationale etalage en ‘living lab’ voor duurzame en innovatieve mobiliteit
Uit: “In de hoogste versnelling; de High Tech Automotive Campus in beweging”
3.4 Conclusies Uit voorgaande paragrafen wordt helder wat de belangrijkste condities zijn waaraan moet worden voldaan bij cluster-campusontwikkeling. Focus kiezen is essentieel. Recapitulerend noemen wij als belangrijkste eisen: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Europese (h)erkenning Gedragen door regionale strategische agenda (juiste geografische schaalniveau) Grote trekkers aan bedrijvenkant en kenniskant Open innovatie als dragend concept Waardecreatie staat centraal (business-gericht) Voldoende kritische massa: minstens 500 personen werkzaam, doorgroeiperspectief naar 2.000 à 3.000 in tien jaar Starten met stevige inzet publieke middelen (2/3e), gaandeweg afbouwen en meer privaat Beschikbaarheid van voldoende publieke en private middelen voor waarborgen continuïteit
10
4. Campussen in Brabant Wat zijn kansrijke clusters in de provincie Noord-Brabant? Daarbij valt op te merken dat clusters zich niet beperken tot de grenzen van de provincie maar zeker als het gaat om betrokken partijen het over de grenzen heen gaat. We hebben het al gememoreerd: er moet zicht zijn op Europese dimensionering. De samenhang dan wel overlapping met de buurprovincies als Limburg en Zeeland is aanwezig zodat een gemeenschappelijke afstemming van belang is. Niettemin gaat het erom dat het zwaartepunt van de cluster, veelal een multinational, in de provincie ligt en in een bepaalde regio van de provincie. Aldus zijn een aantal velden voor potentiële campusclusters aan te duiden: •
• •
•
•
•
High tech cluster Eindhoven; licht, elektronica en mechatronic cluster rond Philips Asml ed. LEM-technologie. Hier past medical, robotica, zonnecellen, energiemanagement systemen. TUe, TNO Industrie, Fontys (aanleiding voor een 2e HTC); EnergyTech Automotive, netwerksystemen, ATC, TU/e, Fontys, DAF Food & health ’s-Hertogenbosch; voedingsmiddelentechnologie en farmacie, Notox, Jeroen Bosch ziekenhuis, food nutrition: nutraceuticals ed. Vion, Organon, Diosynth, Campina DMV, Heineken, Hak, bakkerij; HAS, LU-Wageningen, medicaltech: Best Logistiek/supply chain Breda; logistieke systemen; computer informatiesystemen: Meeuws, programmatechnologie. Heijnen, Rijnarts, Meeuws, Zuidema, Kwantum, Avans, TUd. Maintenance Woensdrecht; onderhoud voor vliegtuigen en procesindustrie. Werktuigen en oppervlakte technologie. Vliegbasis Woensdrecht, Stork, Sabic. Avans, TUd Agro-based energy en processing; Moerdijk, enzym en procestechnologie, Shell, AZN, Delta. Inclusief CO2 binding en transport via buisleiding. TU/e, ECN, LUWageningen
11
In onderstaand schema hebben we de potentiële cluster-campussen aangeduid, uitgaande van de trekkers:
High tech
Food & Health & Nutrition
Medical & Lifesciences
Automotive Logistiek
Maintenance
Energie
Kennistrekkers TU/e TNO Industrie Fontys LU Wageningen (Antonie Jurgens Inst.) HAS Jeroen Bosch Ziekenhuis Avans TU/e Maastricht University TU/e TNO Automotive Topinstituut Breda Avans NHTV KMA UvT World Class Maintenance Stork TU/e Boeing
TU/e TNO Fontys / Avans
Bedrijventrekkers Philips ASML Unilever Schering Plough Friesland – Campina Notox ZLTO Philips Medical FEI Schering Plough DAF ATC Jan de Rijk Meeus Zuidema Kwantum Tilburgse Logistiek Sabic Philip Morris Imtech Bredford Engineering Shell Essent / RWE
12
5. Aanbevelingen provincie SER Brabant ondersteunt het voornemen van het provinciaal bestuur om te investeren in campusontwikkeling. Campussen zijn hot spots voor versnelling van de regionale kennis- en innovatie ambities. Onder verwijzing naar de uiteenzettingen in dit advies doen wij de volgende aanbevelingen: 1. Investeer in cluster-campussen Investeer in campussen op de speerpunten van ontwikkelingen in de Brabantse economie, zoals aangegeven in de programma’s Pieken in de Delta alsmede de in dit advies gesignaleerde potentiële clusters. De hiernavolgende aanbevelingen belichten strategische kenmerken voor het succes van de clusters. 2. Focus en kritische massa (Europese dimensie) De provincie doet er goed aan een scherpe focus te kiezen, opdat het begrip “campus” niet snel verwatert. Europese (h)erkennning van de cluster-campus moet uitgangspunt zijn en voor wat betreft schaalgrootte denken wij aan een minimaal doorgroeiperspectief: naar ca. 2 à 3.000 werkzame personen in tien jaar. 3. Regionale strategische agendavorming Europese (h)erkenning vraagt krachtenbundeling op het juiste regionale schaalniveau. Het ontwikkelen van een regionale strategische agenda zou als onderlegger moeten dienen voor een cluster-campus en voorwaarde moeten zijn voor provinciale investeringen. 4. Breed kader Een campus heeft verschillende verschijningsvormen ()fysiek, virtueel). Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat initiatieven in heel uiteenlopende fases verkeren. Het verdient daarom aanbeveling om als provincie een breder kader te hanteren, met steeds ‘open innovatie’ als dragend concept. 5. Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) Basiseis voor financiering door de provincie dient voorts te zijn dat sprake is van een meeromvattend strategisch concept. In dit advies is de HTACX Helmond als good practice opgevoerd. De vier O’s als noodzakelijke elementen van het strategisch concept: • onderzoek & innoveren • ondernemen • opleiden • organiseren 6. Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen Vooral in de eerste fase moet sprake zijn van een groter publiek aandeel in de financiering (2/3e), dit zou ook als uitgangpunt kunne dienen bij de inzet van provinciale middelen. De provincie kan tevens een belangrijke rol spelen bij het maximaal inzetten van nationale en Europese fondsen (bijv. OP-Zuid)
13
7. Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO) Provincie en gemeenten moeten zorgen voor ruimtelijke facilitering van campusontwikkeling. Bij voorkeur een gebiedsgerichte benadering met als goed voorbeeld de MIRT-verkenning voor de Zuidoost-vleugel BrabantStad. Met de nieuwe Structuurvisie RO kan de provincie hier expliciet op inspelen.
14
CLUSTER CAMPUS NETWERK
bijlage 1
= lokale omgeving
= het internationale concern
= regionale omgeving
= clusterbedrijf
= landelijke omgeving
= buitenland
= kennisinstelling
= onderwijsinstelling
= campus = dienstverlener
15
Advies Kennis werkt! handreikingen voor campussenbeleid
Voorbereiding: Commissie Economie & Innovatie
September 2009
1
Inhoud
Samenvatting
1. Inleiding
2. Begripsafbakening 2.1 Campus: middel, geen doel op zich 2.2 Clustercampussen (koppeling!) 2.3 Open innovatie: dragend concept
3. Campus: kenmerken en condities 3.1 3.2 3.3 3.4
Fysiek of virtueel Specifiek te stellen eisen HTAC als voorbeeld Conclusies
4. Campussen in Brabant
5. Aanbevelingen
2
Samenvatting
Het provinciebestuur heeft samen met haar stakeholders een lange termijnvisie opgesteld. Centrale ambitie is om één van de toonaangevende topregio’s te worden in Europa op het gebied van kennis & innovatie. Voor de transitie naar een topkennisregio’s is een kennisinvesteringsagenda opgesteld bestaande uit vier investeringslijnen. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van open innovatie door middel van het campusconcept. Het beeld dat zich daarbij opdringt: Brabant als een uitgestrekt metropolitaan campuslandschap. SER Brabant onderstreept het belang van investeren in campussen en doet daarvoor in dit advies een aantal handreikingen. Gesignaleerd wordt dat het begrip “campus” snel kan gaan verwateren en dat moet worden voorkomen door het kiezen van een scherpe focus (minstens Europese potentie) en voldoende kritische massa in termen van geld, fte’s en grote trekkers. De SER hanteert als uitgangspunt “cluster-campussen”, dus een nadrukkelijke koppeling van campussen aan economische clusters. Voorwaarde daarbij moet zijn dat een campus wordt gedragen door een (boven)regionale strategische agenda, dus geen lokale initiatieven. Op grond van deze condities schetst de SER in dit advies een aantal potentiële velden voor clustercampussen in Noord-Brabant. De provincie kan samen met gemeenten zorgen voor versnelling van het campusconcept door dit expliciet mee te nemen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ontwikkeling. Verder geeft de SER aan dat basisvoorwaarde voor provinciale cofinanciering zou moeten zijn dat er sprake is van een meeromvattend strategisch concept, met als noodzakelijke elementen onderzoek & innoveren, ondernemen, opleiden en organiseren. In dat opzicht wordt de opzet voor de High Tech Automotive Campus in Helmond als voorbeeld gesteld. SER Brabant doet de volgende aanbevelingen: • Investeer in cluster-campussen • Focus en kritische massa (Europese dimensie) • Regionale strategische agendavorming • Breed kader • Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) • Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen • Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO)
3
1. Inleiding Noord-Brabant is in Europa de 7e economische regio en de 3e innovatieve regio. Strategische vraag is hoe de regio die positie kan continueren in een sterk globaliserende en veranderende omgeving. Daartoe heeft het provinciebestuur in overleg met haar stakeholders een lange termijnvisie1 opgesteld met als centrale ambitie één van de toonaangevende kennis- en innovatieregio’s te worden in Europa. Ook is er veel aandacht voor de inbedding in een omgeving die hoog scoort in termen van quality of life. In het bijbehorende essay “De ESSENTie van kennis” wordt dat als volgt verwoord: De toekomst van Brabant als topkennisregio ligt besloten in een combinatie van het goede Brabantse leven te midden van internationale netwerken, economische concurrentie- en innovatiekracht; een slimme verbinding van regionale kernwaarden met een wereldwijde georiënteerde dynamiek, van traditie en moderniteit. Het beeld dat zich daarbij opdringt is dat van Brabant als een uitgestrekt metropolitaans campuslandschap, een duurzame proeftuin voor kennis, innovatie en creativiteit, een combinatie van high tech, high touch en high green, van Brainport en Brabants Bont (einde citaat)
Om de transitie van Brabant naar een topkennisregio te realiseren worden vier investeringslijnen uitgewerkt. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van de open-innovatieaanpak via het campusconcept, dit wordt de komende jaren een expliciete investeringslijn. Het bekendste bestaande voorbeeld is de High Tech Campus Eindhoven (HTCE),opgezet door Philips. De HTCE heeft zich ontwikkeld tot een vitaal strategisch onderdeel van de Brabantse en zelfs Nederlandse kenniseconomie. Inmiddels dienen zich nieuwe initiatieven aan. In Helmond is bijvoorbeeld de High Tech Automotive Campus in ontwikkeling en Breda heeft recentelijk het Topinstituut Logistiek binnengehaald en ook daar wordt gedacht aan campusontwikkeling. Voorts opteert de regio West-Brabant voor een topinstituut Maintenance. In Noordoost- en Zuidoost-Brabant dienen zich concrete opties aan op terreinen als food & health, energytech of medical & lifesciences. SER Brabant onderstreept het belang van investeringen in het campusconcept. Wij zien dat als een belangrijk strategisch onderdeel van de Brabantse kennisinvesteringsagenda, waarvoor eerder al werd gepleit in ons MLT-advies 2 . Slagvaardig beleid is geboden, want ook de andere Europese regio’s zitten niet stil op dit gebied. Vraag is echter wel hoe dat beleid eruit moet zien, wat verstaan we eigenlijk onder campussen en welke rol kan vanuit overheidszijde worden gespeeld om dat tot een succes te maken? Kortom, doel van dit SER-advies is om een aantal strategische lijnen uit te zetten voor het provinciale beleid. In de eerstvolgende paragraaf gaan we eerst in op de begripsafbakening, daarna volgt een beschrijving van de verschijningsvormen van campussen en de belangrijkste eisen en kenmerken. Vervolgens schetsen we de potentiële mogelijkheden voor campussen in Brabant bezien vanuit clusterpotenties. Tot slot wordt op een rij gezet wat dit alles nu concreet vraagt van het beleid en hoe de provincie dat samen met gemeenten en andere actoren kan aanjagen en faciliteren.
1
Statenvoorstel 18/09 A, Investeringsprogramma Essent, mei 2009
2
MLT-advies “Ondernemerschap, sociale cohesie en modern bestuur”, SER-Brabant 2007
4
2. Begripsafbakening
2.1 Campus: middel, geen doel op zich En campus is geen doel op zich, maar veeleer een middel voor het vergroten van de kenniscomponent in de regionale economie. Op een campus werken bedrijven en kennisinstellingen gezamenlijk aan hoogwaardige vernieuwing. SER Brabant hanteert de volgende definitie: “een campus is een terrein met economische activiteiten van verschillend karakter (OEM’ers, MKB, startups) en mogelijkerwijs kennis//opleidingsinstituten rondom een thema met een aantal centrale functies/services”. Het zijn ook kraamkamers voor de toepassing en ontwikkeling van kennis naar commerciële toepassingen. Aldus omschreven zijn campussen in feite hot spots voor regionale kennis- en innovatie ontwikkeling. De oriëntatie moet echter businessgericht zijn, de waardecreatie staat centraal. Denken vanuit bedrijven, dat dient naar ons oordeel primair het uitgangspunt te zijn. Het gaat dus niet primair om centres of excellence maar meer om de verbinding van centres of excellence met de innovatieketen kennis-kunde-kassa.
2.2 Clustercampussen (koppeling!) Economische activiteiten spelen zich in toenemende mate af in ketens. Ketens van bedrijven dan wel clusters van bedrijven en dat in een dynamische omgeving waarin zaken steeds sneller veranderen. Organisaties dienen flexibel te zijn om te kunnen inspelen op ontwikkelingen. Dat vereist ook een flexibel samenspel van die bedrijven, zeker in onze open economie waarin moet worden geconcurreerd op wereldschaal. De concurrentie is echter groot, operen in zo’n veld maakt bundeling van krachten noodzakelijk. Versterking van de economie wordt verkregen door bundeling van krachten en flexibiliteit in kansrijke clusters. Een zaak van gemeenschappelijk belang is het verstevigen van de kenniscomponent en dat slaat de brug naar campussen. Belangrijk voor campussen is dat ze worden gekoppeld aan (krachtige) clusters. Een campus op zich is niets en een cluster worstelt met haar ontwikkeling. Een campus in een cluster heeft echter effect. De partijen zijn duidelijk: de bedrijven uit het cluster, de van belangzijnde kennisinstellingen, gefaciliteerd door de overheid. Hiermede kan bundeling van krachten bereikt worden en flexibiliteit. Nieuwe bedrijvigheid in relatie tot bestaande kan zich ontwikkelen. Bedrijven kunnen ademen met hun personeel via de campus waarmee kennis en kunde behouden en verder ontwikkeld kan worden. Wezenlijk is dat de identiteit van een clustercampus zodanig moet zijn dat bedrijven er trots aan ontlenen om er onderdeel van te zijn. Het moet de bedrijven/instituten meerwaarde geven om eraan verbonden te zijn, zo moet de campus voor OEM’ers van zodanige betekenis zijn dat ze in Nederland willen blijven. In bijlage 1 wordt het netwerk van een clustercampus weergegeven. Clustervorming wordt gezien als één van de instrumenten om de kennis-kunde-kassa keten in branches en sectoren te versterken. Zowel de NV BOM als de regionale ontwikkelingsmaatschappijen als NV REDE en Rewin hebben de afgelopen jaren de nodige ervaring opgedaan met regionaal clusterbeleid, zowel binnen het MKB als tussen MKB en OEM’ers respectievelijk kennisinstellingen.
5
Clusters en innovatie liggen in elkaars verlengde, wat tot uitdrukking komt in het begrip “innovatieclusters”. Innovatieclusters worden beschouwd als een regionaal instrument om op een wat grootschaliger en gestructureerder manier de valorisatie van kennis via kunde naar kassa te stimuleren. In een recent rapport over open innovatie en clustervorming, dat in opdracht van de Programcommissie Pieken in de Delta Zuidoost Nederland is opgesteld3 , wordt aangeven hoe de vorming en ontwikkeling van autonome innovatieclusters kan worden gestimuleerd en versneld. Een cluster moet naar ons oordeel als volgt worden omschreven: “een geografische zone met een concentratie van economische activiteiten rondom een thema met gestuurde onderlinge relaties”. Hieronder volgt een overzicht van de potentiële clusters in Noord-Brabant, ontleend aan Buck Consultants International 4
Clusters in kaart gebracht Greenports
Mainport Rotterdam
Food Valley Shipping Valley
Logistiek
Leisure, Creatieve sector, Procesindustrie, Logistiek Maintenance, Maintenance, Bio-energie, Life Logistiek, Toerisme, Sciences Retail/ Leisure
Mainport Antwerpen
Medtech Food, Machines en Systemen, Zorg & Farma, Logistiek, Toerisme en recreatie, Landbouw
HTS, Automotive Mechatronica, Food & Nutrition, ICT, Industrial Design, Life Tech, Logistiek
Logistiek, automotive, procesindustrie
Logistiek, agri, maakindustrie
Chemie, pharma, medtech
De kans op wildgroei van (lokale) valleys en campussen is levensgroot aanwezig is. Bovenstaand kaartje onderstreept wat ons betreft de noodzaak van regionale, vaak grensoverschrijdende(!), agendavorming over het ontwikkelen van clusters/campussen. Bij het ontwikkelen van een clustercampus moet Europese (h)erkenning het doel zijn, dus de lat ligt hoog!
3 4
Open innovatie en clustervorming, van R&D naar C&D (Connect & Development), april 2009 Ruimtelijk-Economische Visie Noord-Brabant, Buck Consultants International, juni 2009
6
SER Brabant adviseert de provincie daarom de regio’s in dat perspectief uit te dagen tot regionale strategische agendavorming op de juiste geografische schaal. Voorbeeld: clusterontwikkeling rond de food, health & nutrition rond ’s-Hertogenbosch vraagt om agendavorming minstens op de schaal van de Foodas Zuid-Willemsvaart .
2.3 Open innovatie: dragend concept Open innovatie is het dragende concept voor campusontwikkeling. Het bedrijfsleven maakt een verschuiving door van gesloten innovatieprocessen naar een meer open manier van innoveren. Onder “open innovatie” wordt verstaan het combineren van interne en externe bronnen voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten. Kern van de zaak is dat er een versnelde ontwikkeling gaande is naar kennis delen en campussen kunnen zorgen voor acceleratie. Chesbrough, die wordt gezien als grondlegger van het concept open innovatie 5 noemde de volgende factoren. In de eerste plaats de beschikbaarheid en mobiliteit van hooggeschoolde werknemers; er is dus niet alleen een enorme hoeveelheid kennis aanwezig buiten de R&D labs van grote bedrijven, de aanwezige kennis wordt vaak ook meegenomen door de werknemers wanneer zij van baan veranderen. Ten tweede is er de laatste jaren een significante toename van durfkapitaal; de beschikbaarheid hiervan zorgt ervoor dat veelbelovende ideeën op een andere manier verder ontwikkeld kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van start-ups. Daarnaast nemen de mogelijkheden om ideeën buiten het bedrijf verder te ontwikkelen verder toe, bijvoorbeeld door spin-offs of uitlicensering. Tenslotte zij er nog de andere spelers in de keten, bijvoorbeeld de toeleveranciers, die een steeds sterkere invloed uitoefenen op het innovatieproces. Al deze factoren hebben ertoe bijgedragen dat bedrijven zijn gaan zoeken naar andere manieren om hun innovatieproces meer effectief en efficiënt te maken. Bijvoorbeeld door het actief zoeken naar nieuwe technologieën en ideeën buiten de onderneming, maar ook door samenwerking met “concurrenten”om op die manier meerwaarde voor de klant te creëren. Het vaak gebruikte voorbeeld is de samenwerking tussen Philips en Douwe Egberts die tot de ontwikkeling van de Philips Senseo heeft geleid. De meest bekende invulling van open innovatie van Philips is de High Tech Campus Eindhoven. Op deze locatie heeft men bewust haar r&d faciliteiten als het ware opengesteld voor buitenstaanders; nieuwe technologische startups. Starters krijgen toegang tot apparatuur (van meetinstrumenten tot clean rooms), diensten (hulp bij het verfijnen van het business model) en genieten van de kennis van andere high tech starters op de campus. De gedachte hierachter is dat Philips hiermee in aanraking komt met nieuwe, onbekende technologieën die een grote impact kunnen hebben. Men accepteert dat niet alle slimme mensen meer in dienst zijn van Philips, maar wil wel toegang hebben tot de mogelijk waardevolle kennis. Door het gedeeltelijk openbreken van haar r&d infrastructuur voor buitenstaanders is Philips in staat haar strategische opties te vergroten! Een ander bekend voorbeeld is Unilever, dat de weg naar open innovatie is ingeslagen via joint ventures, maar ook participaties in publiek private partnerships zoals het Dutch Polymer Institute.
5
Chesbrough, “Open innovation: The new Imperative for Creating end Profiting from Technology” (2003)
7
Door te participeren in fundamenteel onderzoek waar ook andere bedrijven bij betrokken zijn, heeft Unilever eerder toegang tot waardevolle (technologische) kennis dan wanneer zij alles inhouse zou proberen te ontwikkelen. Een campus is een uitstekend middel om invulling te geven aan de ontwikkeling van open innovatie. Door middel van campusontwikkeling kunnen overheid en kennisinstellingen op goede wijze inspelen op strategische processen die in het bedrijfsleven gaande zijn. Met andere woorden, campusontwikkeling zal om die reden kunnen uitgroeien tot paradepaard van de drie O’s in NoordBrabant.
3. Campus: verschijningsvormen en condities
3.1 Fysiek of virtueel Een campus is normaliter fysiek geconcentreerd in een parkachtige omgeving, vergelijk bijvoorbeeld de universiteitscampus. Dit model heeft wat ons betreft de voorkeur, omdat de fysieke bundeling (broedplaats) magneetwerking heeft en tot versnelling van regionale kennis- & innovatie ontwikkeling zal leiden. Toch hoeft de campus niet altijd geconcentreerd te zijn op één locatie van een beperkt aantal hectares. Er is ook sprake van een campus indien het samenspel van (top)kennis en bedrijven een grotere geografische spreiding heeft. We spreken in dat geval van een virtuele campus. Een goed voorbeeld van een virtuele campus zijn de plannen met het Maintenance Topinstituut in WestBrabant, dat gekoppeld wordt aan de gehele onderwijskolom in de regio en daarbuiten (bijv. vijf ROC’s, waaronder Rotterdam en Zeeland) en de proces- en vliegtuigindustrie. Bij dit virtuele concept worden echter zeer hoge eisen gesteld aan het regionaal organiserend vermogen, wil het aan de eisen van een campus blijven voldoen. Zaak is wel dat er ergens een herkenbaar regionaal (bedrijven)concentratiepunt wordt geschapen, bijvoorkeur rond het topinstituut. Belangrijk is dus dat er bij het campussenbeleid een breed kader wordt gehanteerd, er moet ruimte zijn voor verschillende uitwerkingen. Wat echter wel steeds opgaat is dat we niet moeten denken in stenen, maar in clusters of netwerken.
3.2 Specifieke kenmerken en eisen Er moet worden gewaakt voor begripsinflatie, niet alles moet straks campus worden genoemd: wel heel veel ‘campusachtige’ settings (hoe meer hoe beter), maar slechts een beperkt aantal echte campussen die aan een aantal strenge eisen moeten voldoen. We hebben reeds gesteld: Europese (h)erkenning moet het uitgangspunt zijn en dat betekent dus focus kiezen! Naast de algemene voorwaarden is het ook belangrijk om helderheid te scheppen over de specifieke condities waaraan campussen moeten voldoen.
8
Hieronder noemen wij de belangrijkste: Trekkers van formaat: Aanwezigheid en directe betrokkenheid van een grote trekker, zowel aan de bedrijvenkant (bij voorkeur multinational) als de kenniskant (bij voorkeur universiteit) Ondernemerschap: Ondernemend opereren: niet op zoek gaan naar 100% zekerheden Cluster-campus: Campus moet gekoppeld zijn aan een stuwende bedrijvencluster OI-organiseren: Open innovatie vraagt om permanente organisatie op de campus Middelen: Voldoende structurele middelen - publiek en privaat - om de campus draaiende te houden Fte’s: Minimaal starten met 100 à 300 fte’s, waarvan 2/3 te subsidiëren van overheidswege Doorgroeiperspectief: In 10 jaar tijd naar 2.000 à 3.000 fte Overheidsdeelname: Vooral in eerste fase, daarna afbouwen
3.3 Automotive Campus als voorbeeld De ontwikkeling van de High Tech Automotive Campus (HTAC) laat zien dat campusontwikkeling in feite moet worden gezien als een samenhangend strategisch concept. Het is duidelijk meer dan een stapel stenen of een op zichzelf staand centre of excellence ! Strategische basis voor de HTAC was het plan van de Nederlandse overheid en de automotive industrie met als centrale doelstelling: kennis moet leiden tot nieuwe producten en nieuwe productie. Daartoe werd geopteerd voor het creëren van een open innovatieomgeving (campus), die zou moeten leiden tot een krachtige versnelling. Het moest een magneet worden voor kenniswerkers. Het volgende program van eisen werd daaraan verbonden: • • • • • •
creëren van een innovatieve omgeving (meer inhoud en meer structuur voor innovatie) kwantitatieve en kwalitatieve versterking van het onderwijs en onderzoek op alle niveaus (hele onderwijskolom) vertalen naar nieuwe businessproposities (vermarkten) faciliteren van starters en snelle groeiers acquisitie- en promotieactiviteiten voor de automobielindustrie alle belanghebbenden werken aan nieuwe nationale en internationale partnerships
9
In onderstaand schema wordt het samenhangende strategische concept van de HTAC samengevat: Opleiden
Onderzoeken & Innoveren
* Internationaal Topinstituut: - verbinding in doorlopende leerlijnen vo (vmbo, havo, vwo), mbo, hbo, wo - fysieke vestiging van hbo-, wo-, en mbo-middenkader - individuele leerroutes * Éducation permanente
* Open innovatie * Doorbraken realiseren op innovatieve en duurzame mobiliteit: - zero emission - zero collision - zero congestion *Van technologie gedreven naar markten omgevingsgedreven onderzoek * Verbinden met andere focuspunten Brainport: - design - hightech systems & materials - mechatronics
Ondernemen
Organiseren
* Versterken internationale concurrentie- en exportpositie Nederlandse automobiliteits- sector * Kraamkamer ondernemers-talent * Optimale mix van: - global players, mkb, snelle groeiers en startups - mainstream & niche bedrijvigheid
* Levendige community * Ontzorgend onafhankelijk campusmanagement * Gezamenlijke faciliteiten, professionele exploitatie en beheer Omgeving * Duurzaam werklandschap voor open innovatie als nationale nucleus voor automobiliteit met: - optimale bereikbaarheid en - hoogwaardige faciliteiten * De Brainportregio als (inter)nationale etalage en ‘living lab’ voor duurzame en innovatieve mobiliteit
Uit: “In de hoogste versnelling; de High Tech Automotive Campus in beweging”
3.4 Conclusies Uit voorgaande paragrafen wordt helder wat de belangrijkste condities zijn waaraan moet worden voldaan bij cluster-campusontwikkeling. Focus kiezen is essentieel. Recapitulerend noemen wij als belangrijkste eisen: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Europese (h)erkenning Gedragen door regionale strategische agenda (juiste geografische schaalniveau) Grote trekkers aan bedrijvenkant en kenniskant Open innovatie als dragend concept Waardecreatie staat centraal (business-gericht) Voldoende kritische massa: minstens 500 personen werkzaam, doorgroeiperspectief naar 2.000 à 3.000 in tien jaar Starten met stevige inzet publieke middelen (2/3e), gaandeweg afbouwen en meer privaat Beschikbaarheid van voldoende publieke en private middelen voor waarborgen continuïteit
10
4. Campussen in Brabant Wat zijn kansrijke clusters in de provincie Noord-Brabant? Daarbij valt op te merken dat clusters zich niet beperken tot de grenzen van de provincie maar zeker als het gaat om betrokken partijen het over de grenzen heen gaat. We hebben het al gememoreerd: er moet zicht zijn op Europese dimensionering. De samenhang dan wel overlapping met de buurprovincies als Limburg en Zeeland is aanwezig zodat een gemeenschappelijke afstemming van belang is. Niettemin gaat het erom dat het zwaartepunt van de cluster, veelal een multinational, in de provincie ligt en in een bepaalde regio van de provincie. Aldus zijn een aantal velden voor potentiële campusclusters aan te duiden: •
• •
•
•
•
High tech cluster Eindhoven; licht, elektronica en mechatronic cluster rond Philips Asml ed. LEM-technologie. Hier past medical, robotica, zonnecellen, energiemanagement systemen. TUe, TNO Industrie, Fontys (aanleiding voor een 2e HTC); EnergyTech Automotive, netwerksystemen, ATC, TU/e, Fontys, DAF Food & health ’s-Hertogenbosch; voedingsmiddelentechnologie en farmacie, Notox, Jeroen Bosch ziekenhuis, food nutrition: nutraceuticals ed. Vion, Organon, Diosynth, Campina DMV, Heineken, Hak, bakkerij; HAS, LU-Wageningen, medicaltech: Best Logistiek/supply chain Breda; logistieke systemen; computer informatiesystemen: Meeuws, programmatechnologie. Heijnen, Rijnarts, Meeuws, Zuidema, Kwantum, Avans, TUd. Maintenance Woensdrecht; onderhoud voor vliegtuigen en procesindustrie. Werktuigen en oppervlakte technologie. Vliegbasis Woensdrecht, Stork, Sabic. Avans, TUd Agro-based energy en processing; Moerdijk, enzym en procestechnologie, Shell, AZN, Delta. Inclusief CO2 binding en transport via buisleiding. TU/e, ECN, LUWageningen
11
In onderstaand schema hebben we de potentiële cluster-campussen aangeduid, uitgaande van de trekkers:
High tech
Food & Health & Nutrition
Medical & Lifesciences
Automotive Logistiek
Maintenance
Energie
Kennistrekkers TU/e TNO Industrie Fontys LU Wageningen (Antonie Jurgens Inst.) HAS Jeroen Bosch Ziekenhuis Avans TU/e Maastricht University TU/e TNO Automotive Topinstituut Breda Avans NHTV KMA UvT World Class Maintenance Stork TU/e Boeing
TU/e TNO Fontys / Avans
Bedrijventrekkers Philips ASML Unilever Schering Plough Friesland – Campina Notox ZLTO Philips Medical FEI Schering Plough DAF ATC Jan de Rijk Meeus Zuidema Kwantum Tilburgse Logistiek Sabic Philip Morris Imtech Bredford Engineering Shell Essent / RWE
12
5. Aanbevelingen provincie SER Brabant ondersteunt het voornemen van het provinciaal bestuur om te investeren in campusontwikkeling. Campussen zijn hot spots voor versnelling van de regionale kennis- en innovatie ambities. Onder verwijzing naar de uiteenzettingen in dit advies doen wij de volgende aanbevelingen: 1. Investeer in cluster-campussen Investeer in campussen op de speerpunten van ontwikkelingen in de Brabantse economie, zoals aangegeven in de programma’s Pieken in de Delta alsmede de in dit advies gesignaleerde potentiële clusters. De hiernavolgende aanbevelingen belichten strategische kenmerken voor het succes van de clusters. 2. Focus en kritische massa (Europese dimensie) De provincie doet er goed aan een scherpe focus te kiezen, opdat het begrip “campus” niet snel verwatert. Europese (h)erkennning van de cluster-campus moet uitgangspunt zijn en voor wat betreft schaalgrootte denken wij aan een minimaal doorgroeiperspectief: naar ca. 2 à 3.000 werkzame personen in tien jaar. 3. Regionale strategische agendavorming Europese (h)erkenning vraagt krachtenbundeling op het juiste regionale schaalniveau. Het ontwikkelen van een regionale strategische agenda zou als onderlegger moeten dienen voor een cluster-campus en voorwaarde moeten zijn voor provinciale investeringen. 4. Breed kader Een campus heeft verschillende verschijningsvormen ()fysiek, virtueel). Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat initiatieven in heel uiteenlopende fases verkeren. Het verdient daarom aanbeveling om als provincie een breder kader te hanteren, met steeds ‘open innovatie’ als dragend concept. 5. Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) Basiseis voor financiering door de provincie dient voorts te zijn dat sprake is van een meeromvattend strategisch concept. In dit advies is de HTACX Helmond als good practice opgevoerd. De vier O’s als noodzakelijke elementen van het strategisch concept: • onderzoek & innoveren • ondernemen • opleiden • organiseren 6. Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen Vooral in de eerste fase moet sprake zijn van een groter publiek aandeel in de financiering (2/3e), dit zou ook als uitgangpunt kunne dienen bij de inzet van provinciale middelen. De provincie kan tevens een belangrijke rol spelen bij het maximaal inzetten van nationale en Europese fondsen (bijv. OP-Zuid)
13
7. Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO) Provincie en gemeenten moeten zorgen voor ruimtelijke facilitering van campusontwikkeling. Bij voorkeur een gebiedsgerichte benadering met als goed voorbeeld de MIRT-verkenning voor de Zuidoost-vleugel BrabantStad. Met de nieuwe Structuurvisie RO kan de provincie hier expliciet op inspelen.
14
CLUSTER CAMPUS NETWERK
bijlage 1
= lokale omgeving
= het internationale concern
= regionale omgeving
= clusterbedrijf
= landelijke omgeving
= buitenland
= kennisinstelling
= onderwijsinstelling
= campus = dienstverlener
15
Advies Kennis werkt! handreikingen voor campussenbeleid
Voorbereiding: Commissie Economie & Innovatie
September 2009
1
Inhoud
Samenvatting
1. Inleiding
2. Begripsafbakening 2.1 Campus: middel, geen doel op zich 2.2 Clustercampussen (koppeling!) 2.3 Open innovatie: dragend concept
3. Campus: kenmerken en condities 3.1 3.2 3.3 3.4
Fysiek of virtueel Specifiek te stellen eisen HTAC als voorbeeld Conclusies
4. Campussen in Brabant
5. Aanbevelingen
2
Samenvatting
Het provinciebestuur heeft samen met haar stakeholders een lange termijnvisie opgesteld. Centrale ambitie is om één van de toonaangevende topregio’s te worden in Europa op het gebied van kennis & innovatie. Voor de transitie naar een topkennisregio’s is een kennisinvesteringsagenda opgesteld bestaande uit vier investeringslijnen. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van open innovatie door middel van het campusconcept. Het beeld dat zich daarbij opdringt: Brabant als een uitgestrekt metropolitaan campuslandschap. SER Brabant onderstreept het belang van investeren in campussen en doet daarvoor in dit advies een aantal handreikingen. Gesignaleerd wordt dat het begrip “campus” snel kan gaan verwateren en dat moet worden voorkomen door het kiezen van een scherpe focus (minstens Europese potentie) en voldoende kritische massa in termen van geld, fte’s en grote trekkers. De SER hanteert als uitgangspunt “cluster-campussen”, dus een nadrukkelijke koppeling van campussen aan economische clusters. Voorwaarde daarbij moet zijn dat een campus wordt gedragen door een (boven)regionale strategische agenda, dus geen lokale initiatieven. Op grond van deze condities schetst de SER in dit advies een aantal potentiële velden voor clustercampussen in Noord-Brabant. De provincie kan samen met gemeenten zorgen voor versnelling van het campusconcept door dit expliciet mee te nemen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ontwikkeling. Verder geeft de SER aan dat basisvoorwaarde voor provinciale cofinanciering zou moeten zijn dat er sprake is van een meeromvattend strategisch concept, met als noodzakelijke elementen onderzoek & innoveren, ondernemen, opleiden en organiseren. In dat opzicht wordt de opzet voor de High Tech Automotive Campus in Helmond als voorbeeld gesteld. SER Brabant doet de volgende aanbevelingen: • Investeer in cluster-campussen • Focus en kritische massa (Europese dimensie) • Regionale strategische agendavorming • Breed kader • Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) • Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen • Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO)
3
1. Inleiding Noord-Brabant is in Europa de 7e economische regio en de 3e innovatieve regio. Strategische vraag is hoe de regio die positie kan continueren in een sterk globaliserende en veranderende omgeving. Daartoe heeft het provinciebestuur in overleg met haar stakeholders een lange termijnvisie1 opgesteld met als centrale ambitie één van de toonaangevende kennis- en innovatieregio’s te worden in Europa. Ook is er veel aandacht voor de inbedding in een omgeving die hoog scoort in termen van quality of life. In het bijbehorende essay “De ESSENTie van kennis” wordt dat als volgt verwoord: De toekomst van Brabant als topkennisregio ligt besloten in een combinatie van het goede Brabantse leven te midden van internationale netwerken, economische concurrentie- en innovatiekracht; een slimme verbinding van regionale kernwaarden met een wereldwijde georiënteerde dynamiek, van traditie en moderniteit. Het beeld dat zich daarbij opdringt is dat van Brabant als een uitgestrekt metropolitaans campuslandschap, een duurzame proeftuin voor kennis, innovatie en creativiteit, een combinatie van high tech, high touch en high green, van Brainport en Brabants Bont (einde citaat)
Om de transitie van Brabant naar een topkennisregio te realiseren worden vier investeringslijnen uitgewerkt. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van de open-innovatieaanpak via het campusconcept, dit wordt de komende jaren een expliciete investeringslijn. Het bekendste bestaande voorbeeld is de High Tech Campus Eindhoven (HTCE),opgezet door Philips. De HTCE heeft zich ontwikkeld tot een vitaal strategisch onderdeel van de Brabantse en zelfs Nederlandse kenniseconomie. Inmiddels dienen zich nieuwe initiatieven aan. In Helmond is bijvoorbeeld de High Tech Automotive Campus in ontwikkeling en Breda heeft recentelijk het Topinstituut Logistiek binnengehaald en ook daar wordt gedacht aan campusontwikkeling. Voorts opteert de regio West-Brabant voor een topinstituut Maintenance. In Noordoost- en Zuidoost-Brabant dienen zich concrete opties aan op terreinen als food & health, energytech of medical & lifesciences. SER Brabant onderstreept het belang van investeringen in het campusconcept. Wij zien dat als een belangrijk strategisch onderdeel van de Brabantse kennisinvesteringsagenda, waarvoor eerder al werd gepleit in ons MLT-advies 2 . Slagvaardig beleid is geboden, want ook de andere Europese regio’s zitten niet stil op dit gebied. Vraag is echter wel hoe dat beleid eruit moet zien, wat verstaan we eigenlijk onder campussen en welke rol kan vanuit overheidszijde worden gespeeld om dat tot een succes te maken? Kortom, doel van dit SER-advies is om een aantal strategische lijnen uit te zetten voor het provinciale beleid. In de eerstvolgende paragraaf gaan we eerst in op de begripsafbakening, daarna volgt een beschrijving van de verschijningsvormen van campussen en de belangrijkste eisen en kenmerken. Vervolgens schetsen we de potentiële mogelijkheden voor campussen in Brabant bezien vanuit clusterpotenties. Tot slot wordt op een rij gezet wat dit alles nu concreet vraagt van het beleid en hoe de provincie dat samen met gemeenten en andere actoren kan aanjagen en faciliteren.
1
Statenvoorstel 18/09 A, Investeringsprogramma Essent, mei 2009
2
MLT-advies “Ondernemerschap, sociale cohesie en modern bestuur”, SER-Brabant 2007
4
2. Begripsafbakening
2.1 Campus: middel, geen doel op zich En campus is geen doel op zich, maar veeleer een middel voor het vergroten van de kenniscomponent in de regionale economie. Op een campus werken bedrijven en kennisinstellingen gezamenlijk aan hoogwaardige vernieuwing. SER Brabant hanteert de volgende definitie: “een campus is een terrein met economische activiteiten van verschillend karakter (OEM’ers, MKB, startups) en mogelijkerwijs kennis//opleidingsinstituten rondom een thema met een aantal centrale functies/services”. Het zijn ook kraamkamers voor de toepassing en ontwikkeling van kennis naar commerciële toepassingen. Aldus omschreven zijn campussen in feite hot spots voor regionale kennis- en innovatie ontwikkeling. De oriëntatie moet echter businessgericht zijn, de waardecreatie staat centraal. Denken vanuit bedrijven, dat dient naar ons oordeel primair het uitgangspunt te zijn. Het gaat dus niet primair om centres of excellence maar meer om de verbinding van centres of excellence met de innovatieketen kennis-kunde-kassa.
2.2 Clustercampussen (koppeling!) Economische activiteiten spelen zich in toenemende mate af in ketens. Ketens van bedrijven dan wel clusters van bedrijven en dat in een dynamische omgeving waarin zaken steeds sneller veranderen. Organisaties dienen flexibel te zijn om te kunnen inspelen op ontwikkelingen. Dat vereist ook een flexibel samenspel van die bedrijven, zeker in onze open economie waarin moet worden geconcurreerd op wereldschaal. De concurrentie is echter groot, operen in zo’n veld maakt bundeling van krachten noodzakelijk. Versterking van de economie wordt verkregen door bundeling van krachten en flexibiliteit in kansrijke clusters. Een zaak van gemeenschappelijk belang is het verstevigen van de kenniscomponent en dat slaat de brug naar campussen. Belangrijk voor campussen is dat ze worden gekoppeld aan (krachtige) clusters. Een campus op zich is niets en een cluster worstelt met haar ontwikkeling. Een campus in een cluster heeft echter effect. De partijen zijn duidelijk: de bedrijven uit het cluster, de van belangzijnde kennisinstellingen, gefaciliteerd door de overheid. Hiermede kan bundeling van krachten bereikt worden en flexibiliteit. Nieuwe bedrijvigheid in relatie tot bestaande kan zich ontwikkelen. Bedrijven kunnen ademen met hun personeel via de campus waarmee kennis en kunde behouden en verder ontwikkeld kan worden. Wezenlijk is dat de identiteit van een clustercampus zodanig moet zijn dat bedrijven er trots aan ontlenen om er onderdeel van te zijn. Het moet de bedrijven/instituten meerwaarde geven om eraan verbonden te zijn, zo moet de campus voor OEM’ers van zodanige betekenis zijn dat ze in Nederland willen blijven. In bijlage 1 wordt het netwerk van een clustercampus weergegeven. Clustervorming wordt gezien als één van de instrumenten om de kennis-kunde-kassa keten in branches en sectoren te versterken. Zowel de NV BOM als de regionale ontwikkelingsmaatschappijen als NV REDE en Rewin hebben de afgelopen jaren de nodige ervaring opgedaan met regionaal clusterbeleid, zowel binnen het MKB als tussen MKB en OEM’ers respectievelijk kennisinstellingen.
5
Clusters en innovatie liggen in elkaars verlengde, wat tot uitdrukking komt in het begrip “innovatieclusters”. Innovatieclusters worden beschouwd als een regionaal instrument om op een wat grootschaliger en gestructureerder manier de valorisatie van kennis via kunde naar kassa te stimuleren. In een recent rapport over open innovatie en clustervorming, dat in opdracht van de Programcommissie Pieken in de Delta Zuidoost Nederland is opgesteld3 , wordt aangeven hoe de vorming en ontwikkeling van autonome innovatieclusters kan worden gestimuleerd en versneld. Een cluster moet naar ons oordeel als volgt worden omschreven: “een geografische zone met een concentratie van economische activiteiten rondom een thema met gestuurde onderlinge relaties”. Hieronder volgt een overzicht van de potentiële clusters in Noord-Brabant, ontleend aan Buck Consultants International 4
Clusters in kaart gebracht Greenports
Mainport Rotterdam
Food Valley Shipping Valley
Logistiek
Leisure, Creatieve sector, Procesindustrie, Logistiek Maintenance, Maintenance, Bio-energie, Life Logistiek, Toerisme, Sciences Retail/ Leisure
Mainport Antwerpen
Medtech Food, Machines en Systemen, Zorg & Farma, Logistiek, Toerisme en recreatie, Landbouw
HTS, Automotive Mechatronica, Food & Nutrition, ICT, Industrial Design, Life Tech, Logistiek
Logistiek, automotive, procesindustrie
Logistiek, agri, maakindustrie
Chemie, pharma, medtech
De kans op wildgroei van (lokale) valleys en campussen is levensgroot aanwezig is. Bovenstaand kaartje onderstreept wat ons betreft de noodzaak van regionale, vaak grensoverschrijdende(!), agendavorming over het ontwikkelen van clusters/campussen. Bij het ontwikkelen van een clustercampus moet Europese (h)erkenning het doel zijn, dus de lat ligt hoog!
3 4
Open innovatie en clustervorming, van R&D naar C&D (Connect & Development), april 2009 Ruimtelijk-Economische Visie Noord-Brabant, Buck Consultants International, juni 2009
6
SER Brabant adviseert de provincie daarom de regio’s in dat perspectief uit te dagen tot regionale strategische agendavorming op de juiste geografische schaal. Voorbeeld: clusterontwikkeling rond de food, health & nutrition rond ’s-Hertogenbosch vraagt om agendavorming minstens op de schaal van de Foodas Zuid-Willemsvaart .
2.3 Open innovatie: dragend concept Open innovatie is het dragende concept voor campusontwikkeling. Het bedrijfsleven maakt een verschuiving door van gesloten innovatieprocessen naar een meer open manier van innoveren. Onder “open innovatie” wordt verstaan het combineren van interne en externe bronnen voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten. Kern van de zaak is dat er een versnelde ontwikkeling gaande is naar kennis delen en campussen kunnen zorgen voor acceleratie. Chesbrough, die wordt gezien als grondlegger van het concept open innovatie 5 noemde de volgende factoren. In de eerste plaats de beschikbaarheid en mobiliteit van hooggeschoolde werknemers; er is dus niet alleen een enorme hoeveelheid kennis aanwezig buiten de R&D labs van grote bedrijven, de aanwezige kennis wordt vaak ook meegenomen door de werknemers wanneer zij van baan veranderen. Ten tweede is er de laatste jaren een significante toename van durfkapitaal; de beschikbaarheid hiervan zorgt ervoor dat veelbelovende ideeën op een andere manier verder ontwikkeld kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van start-ups. Daarnaast nemen de mogelijkheden om ideeën buiten het bedrijf verder te ontwikkelen verder toe, bijvoorbeeld door spin-offs of uitlicensering. Tenslotte zij er nog de andere spelers in de keten, bijvoorbeeld de toeleveranciers, die een steeds sterkere invloed uitoefenen op het innovatieproces. Al deze factoren hebben ertoe bijgedragen dat bedrijven zijn gaan zoeken naar andere manieren om hun innovatieproces meer effectief en efficiënt te maken. Bijvoorbeeld door het actief zoeken naar nieuwe technologieën en ideeën buiten de onderneming, maar ook door samenwerking met “concurrenten”om op die manier meerwaarde voor de klant te creëren. Het vaak gebruikte voorbeeld is de samenwerking tussen Philips en Douwe Egberts die tot de ontwikkeling van de Philips Senseo heeft geleid. De meest bekende invulling van open innovatie van Philips is de High Tech Campus Eindhoven. Op deze locatie heeft men bewust haar r&d faciliteiten als het ware opengesteld voor buitenstaanders; nieuwe technologische startups. Starters krijgen toegang tot apparatuur (van meetinstrumenten tot clean rooms), diensten (hulp bij het verfijnen van het business model) en genieten van de kennis van andere high tech starters op de campus. De gedachte hierachter is dat Philips hiermee in aanraking komt met nieuwe, onbekende technologieën die een grote impact kunnen hebben. Men accepteert dat niet alle slimme mensen meer in dienst zijn van Philips, maar wil wel toegang hebben tot de mogelijk waardevolle kennis. Door het gedeeltelijk openbreken van haar r&d infrastructuur voor buitenstaanders is Philips in staat haar strategische opties te vergroten! Een ander bekend voorbeeld is Unilever, dat de weg naar open innovatie is ingeslagen via joint ventures, maar ook participaties in publiek private partnerships zoals het Dutch Polymer Institute.
5
Chesbrough, “Open innovation: The new Imperative for Creating end Profiting from Technology” (2003)
7
Door te participeren in fundamenteel onderzoek waar ook andere bedrijven bij betrokken zijn, heeft Unilever eerder toegang tot waardevolle (technologische) kennis dan wanneer zij alles inhouse zou proberen te ontwikkelen. Een campus is een uitstekend middel om invulling te geven aan de ontwikkeling van open innovatie. Door middel van campusontwikkeling kunnen overheid en kennisinstellingen op goede wijze inspelen op strategische processen die in het bedrijfsleven gaande zijn. Met andere woorden, campusontwikkeling zal om die reden kunnen uitgroeien tot paradepaard van de drie O’s in NoordBrabant.
3. Campus: verschijningsvormen en condities
3.1 Fysiek of virtueel Een campus is normaliter fysiek geconcentreerd in een parkachtige omgeving, vergelijk bijvoorbeeld de universiteitscampus. Dit model heeft wat ons betreft de voorkeur, omdat de fysieke bundeling (broedplaats) magneetwerking heeft en tot versnelling van regionale kennis- & innovatie ontwikkeling zal leiden. Toch hoeft de campus niet altijd geconcentreerd te zijn op één locatie van een beperkt aantal hectares. Er is ook sprake van een campus indien het samenspel van (top)kennis en bedrijven een grotere geografische spreiding heeft. We spreken in dat geval van een virtuele campus. Een goed voorbeeld van een virtuele campus zijn de plannen met het Maintenance Topinstituut in WestBrabant, dat gekoppeld wordt aan de gehele onderwijskolom in de regio en daarbuiten (bijv. vijf ROC’s, waaronder Rotterdam en Zeeland) en de proces- en vliegtuigindustrie. Bij dit virtuele concept worden echter zeer hoge eisen gesteld aan het regionaal organiserend vermogen, wil het aan de eisen van een campus blijven voldoen. Zaak is wel dat er ergens een herkenbaar regionaal (bedrijven)concentratiepunt wordt geschapen, bijvoorkeur rond het topinstituut. Belangrijk is dus dat er bij het campussenbeleid een breed kader wordt gehanteerd, er moet ruimte zijn voor verschillende uitwerkingen. Wat echter wel steeds opgaat is dat we niet moeten denken in stenen, maar in clusters of netwerken.
3.2 Specifieke kenmerken en eisen Er moet worden gewaakt voor begripsinflatie, niet alles moet straks campus worden genoemd: wel heel veel ‘campusachtige’ settings (hoe meer hoe beter), maar slechts een beperkt aantal echte campussen die aan een aantal strenge eisen moeten voldoen. We hebben reeds gesteld: Europese (h)erkenning moet het uitgangspunt zijn en dat betekent dus focus kiezen! Naast de algemene voorwaarden is het ook belangrijk om helderheid te scheppen over de specifieke condities waaraan campussen moeten voldoen.
8
Hieronder noemen wij de belangrijkste: Trekkers van formaat: Aanwezigheid en directe betrokkenheid van een grote trekker, zowel aan de bedrijvenkant (bij voorkeur multinational) als de kenniskant (bij voorkeur universiteit) Ondernemerschap: Ondernemend opereren: niet op zoek gaan naar 100% zekerheden Cluster-campus: Campus moet gekoppeld zijn aan een stuwende bedrijvencluster OI-organiseren: Open innovatie vraagt om permanente organisatie op de campus Middelen: Voldoende structurele middelen - publiek en privaat - om de campus draaiende te houden Fte’s: Minimaal starten met 100 à 300 fte’s, waarvan 2/3 te subsidiëren van overheidswege Doorgroeiperspectief: In 10 jaar tijd naar 2.000 à 3.000 fte Overheidsdeelname: Vooral in eerste fase, daarna afbouwen
3.3 Automotive Campus als voorbeeld De ontwikkeling van de High Tech Automotive Campus (HTAC) laat zien dat campusontwikkeling in feite moet worden gezien als een samenhangend strategisch concept. Het is duidelijk meer dan een stapel stenen of een op zichzelf staand centre of excellence ! Strategische basis voor de HTAC was het plan van de Nederlandse overheid en de automotive industrie met als centrale doelstelling: kennis moet leiden tot nieuwe producten en nieuwe productie. Daartoe werd geopteerd voor het creëren van een open innovatieomgeving (campus), die zou moeten leiden tot een krachtige versnelling. Het moest een magneet worden voor kenniswerkers. Het volgende program van eisen werd daaraan verbonden: • • • • • •
creëren van een innovatieve omgeving (meer inhoud en meer structuur voor innovatie) kwantitatieve en kwalitatieve versterking van het onderwijs en onderzoek op alle niveaus (hele onderwijskolom) vertalen naar nieuwe businessproposities (vermarkten) faciliteren van starters en snelle groeiers acquisitie- en promotieactiviteiten voor de automobielindustrie alle belanghebbenden werken aan nieuwe nationale en internationale partnerships
9
In onderstaand schema wordt het samenhangende strategische concept van de HTAC samengevat: Opleiden
Onderzoeken & Innoveren
* Internationaal Topinstituut: - verbinding in doorlopende leerlijnen vo (vmbo, havo, vwo), mbo, hbo, wo - fysieke vestiging van hbo-, wo-, en mbo-middenkader - individuele leerroutes * Éducation permanente
* Open innovatie * Doorbraken realiseren op innovatieve en duurzame mobiliteit: - zero emission - zero collision - zero congestion *Van technologie gedreven naar markten omgevingsgedreven onderzoek * Verbinden met andere focuspunten Brainport: - design - hightech systems & materials - mechatronics
Ondernemen
Organiseren
* Versterken internationale concurrentie- en exportpositie Nederlandse automobiliteits- sector * Kraamkamer ondernemers-talent * Optimale mix van: - global players, mkb, snelle groeiers en startups - mainstream & niche bedrijvigheid
* Levendige community * Ontzorgend onafhankelijk campusmanagement * Gezamenlijke faciliteiten, professionele exploitatie en beheer Omgeving * Duurzaam werklandschap voor open innovatie als nationale nucleus voor automobiliteit met: - optimale bereikbaarheid en - hoogwaardige faciliteiten * De Brainportregio als (inter)nationale etalage en ‘living lab’ voor duurzame en innovatieve mobiliteit
Uit: “In de hoogste versnelling; de High Tech Automotive Campus in beweging”
3.4 Conclusies Uit voorgaande paragrafen wordt helder wat de belangrijkste condities zijn waaraan moet worden voldaan bij cluster-campusontwikkeling. Focus kiezen is essentieel. Recapitulerend noemen wij als belangrijkste eisen: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Europese (h)erkenning Gedragen door regionale strategische agenda (juiste geografische schaalniveau) Grote trekkers aan bedrijvenkant en kenniskant Open innovatie als dragend concept Waardecreatie staat centraal (business-gericht) Voldoende kritische massa: minstens 500 personen werkzaam, doorgroeiperspectief naar 2.000 à 3.000 in tien jaar Starten met stevige inzet publieke middelen (2/3e), gaandeweg afbouwen en meer privaat Beschikbaarheid van voldoende publieke en private middelen voor waarborgen continuïteit
10
4. Campussen in Brabant Wat zijn kansrijke clusters in de provincie Noord-Brabant? Daarbij valt op te merken dat clusters zich niet beperken tot de grenzen van de provincie maar zeker als het gaat om betrokken partijen het over de grenzen heen gaat. We hebben het al gememoreerd: er moet zicht zijn op Europese dimensionering. De samenhang dan wel overlapping met de buurprovincies als Limburg en Zeeland is aanwezig zodat een gemeenschappelijke afstemming van belang is. Niettemin gaat het erom dat het zwaartepunt van de cluster, veelal een multinational, in de provincie ligt en in een bepaalde regio van de provincie. Aldus zijn een aantal velden voor potentiële campusclusters aan te duiden: •
• •
•
•
•
High tech cluster Eindhoven; licht, elektronica en mechatronic cluster rond Philips Asml ed. LEM-technologie. Hier past medical, robotica, zonnecellen, energiemanagement systemen. TUe, TNO Industrie, Fontys (aanleiding voor een 2e HTC); EnergyTech Automotive, netwerksystemen, ATC, TU/e, Fontys, DAF Food & health ’s-Hertogenbosch; voedingsmiddelentechnologie en farmacie, Notox, Jeroen Bosch ziekenhuis, food nutrition: nutraceuticals ed. Vion, Organon, Diosynth, Campina DMV, Heineken, Hak, bakkerij; HAS, LU-Wageningen, medicaltech: Best Logistiek/supply chain Breda; logistieke systemen; computer informatiesystemen: Meeuws, programmatechnologie. Heijnen, Rijnarts, Meeuws, Zuidema, Kwantum, Avans, TUd. Maintenance Woensdrecht; onderhoud voor vliegtuigen en procesindustrie. Werktuigen en oppervlakte technologie. Vliegbasis Woensdrecht, Stork, Sabic. Avans, TUd Agro-based energy en processing; Moerdijk, enzym en procestechnologie, Shell, AZN, Delta. Inclusief CO2 binding en transport via buisleiding. TU/e, ECN, LUWageningen
11
In onderstaand schema hebben we de potentiële cluster-campussen aangeduid, uitgaande van de trekkers:
High tech
Food & Health & Nutrition
Medical & Lifesciences
Automotive Logistiek
Maintenance
Energie
Kennistrekkers TU/e TNO Industrie Fontys LU Wageningen (Antonie Jurgens Inst.) HAS Jeroen Bosch Ziekenhuis Avans TU/e Maastricht University TU/e TNO Automotive Topinstituut Breda Avans NHTV KMA UvT World Class Maintenance Stork TU/e Boeing
TU/e TNO Fontys / Avans
Bedrijventrekkers Philips ASML Unilever Schering Plough Friesland – Campina Notox ZLTO Philips Medical FEI Schering Plough DAF ATC Jan de Rijk Meeus Zuidema Kwantum Tilburgse Logistiek Sabic Philip Morris Imtech Bredford Engineering Shell Essent / RWE
12
5. Aanbevelingen provincie SER Brabant ondersteunt het voornemen van het provinciaal bestuur om te investeren in campusontwikkeling. Campussen zijn hot spots voor versnelling van de regionale kennis- en innovatie ambities. Onder verwijzing naar de uiteenzettingen in dit advies doen wij de volgende aanbevelingen: 1. Investeer in cluster-campussen Investeer in campussen op de speerpunten van ontwikkelingen in de Brabantse economie, zoals aangegeven in de programma’s Pieken in de Delta alsmede de in dit advies gesignaleerde potentiële clusters. De hiernavolgende aanbevelingen belichten strategische kenmerken voor het succes van de clusters. 2. Focus en kritische massa (Europese dimensie) De provincie doet er goed aan een scherpe focus te kiezen, opdat het begrip “campus” niet snel verwatert. Europese (h)erkennning van de cluster-campus moet uitgangspunt zijn en voor wat betreft schaalgrootte denken wij aan een minimaal doorgroeiperspectief: naar ca. 2 à 3.000 werkzame personen in tien jaar. 3. Regionale strategische agendavorming Europese (h)erkenning vraagt krachtenbundeling op het juiste regionale schaalniveau. Het ontwikkelen van een regionale strategische agenda zou als onderlegger moeten dienen voor een cluster-campus en voorwaarde moeten zijn voor provinciale investeringen. 4. Breed kader Een campus heeft verschillende verschijningsvormen ()fysiek, virtueel). Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat initiatieven in heel uiteenlopende fases verkeren. Het verdient daarom aanbeveling om als provincie een breder kader te hanteren, met steeds ‘open innovatie’ als dragend concept. 5. Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) Basiseis voor financiering door de provincie dient voorts te zijn dat sprake is van een meeromvattend strategisch concept. In dit advies is de HTACX Helmond als good practice opgevoerd. De vier O’s als noodzakelijke elementen van het strategisch concept: • onderzoek & innoveren • ondernemen • opleiden • organiseren 6. Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen Vooral in de eerste fase moet sprake zijn van een groter publiek aandeel in de financiering (2/3e), dit zou ook als uitgangpunt kunne dienen bij de inzet van provinciale middelen. De provincie kan tevens een belangrijke rol spelen bij het maximaal inzetten van nationale en Europese fondsen (bijv. OP-Zuid)
13
7. Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO) Provincie en gemeenten moeten zorgen voor ruimtelijke facilitering van campusontwikkeling. Bij voorkeur een gebiedsgerichte benadering met als goed voorbeeld de MIRT-verkenning voor de Zuidoost-vleugel BrabantStad. Met de nieuwe Structuurvisie RO kan de provincie hier expliciet op inspelen.
14
CLUSTER CAMPUS NETWERK
bijlage 1
= lokale omgeving
= het internationale concern
= regionale omgeving
= clusterbedrijf
= landelijke omgeving
= buitenland
= kennisinstelling
= onderwijsinstelling
= campus = dienstverlener
15
Advies Kennis werkt! handreikingen voor campussenbeleid
Voorbereiding: Commissie Economie & Innovatie
September 2009
1
Inhoud
Samenvatting
1. Inleiding
2. Begripsafbakening 2.1 Campus: middel, geen doel op zich 2.2 Clustercampussen (koppeling!) 2.3 Open innovatie: dragend concept
3. Campus: kenmerken en condities 3.1 3.2 3.3 3.4
Fysiek of virtueel Specifiek te stellen eisen HTAC als voorbeeld Conclusies
4. Campussen in Brabant
5. Aanbevelingen
2
Samenvatting
Het provinciebestuur heeft samen met haar stakeholders een lange termijnvisie opgesteld. Centrale ambitie is om één van de toonaangevende topregio’s te worden in Europa op het gebied van kennis & innovatie. Voor de transitie naar een topkennisregio’s is een kennisinvesteringsagenda opgesteld bestaande uit vier investeringslijnen. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van open innovatie door middel van het campusconcept. Het beeld dat zich daarbij opdringt: Brabant als een uitgestrekt metropolitaan campuslandschap. SER Brabant onderstreept het belang van investeren in campussen en doet daarvoor in dit advies een aantal handreikingen. Gesignaleerd wordt dat het begrip “campus” snel kan gaan verwateren en dat moet worden voorkomen door het kiezen van een scherpe focus (minstens Europese potentie) en voldoende kritische massa in termen van geld, fte’s en grote trekkers. De SER hanteert als uitgangspunt “cluster-campussen”, dus een nadrukkelijke koppeling van campussen aan economische clusters. Voorwaarde daarbij moet zijn dat een campus wordt gedragen door een (boven)regionale strategische agenda, dus geen lokale initiatieven. Op grond van deze condities schetst de SER in dit advies een aantal potentiële velden voor clustercampussen in Noord-Brabant. De provincie kan samen met gemeenten zorgen voor versnelling van het campusconcept door dit expliciet mee te nemen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ontwikkeling. Verder geeft de SER aan dat basisvoorwaarde voor provinciale cofinanciering zou moeten zijn dat er sprake is van een meeromvattend strategisch concept, met als noodzakelijke elementen onderzoek & innoveren, ondernemen, opleiden en organiseren. In dat opzicht wordt de opzet voor de High Tech Automotive Campus in Helmond als voorbeeld gesteld. SER Brabant doet de volgende aanbevelingen: • Investeer in cluster-campussen • Focus en kritische massa (Europese dimensie) • Regionale strategische agendavorming • Breed kader • Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) • Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen • Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO)
3
1. Inleiding Noord-Brabant is in Europa de 7e economische regio en de 3e innovatieve regio. Strategische vraag is hoe de regio die positie kan continueren in een sterk globaliserende en veranderende omgeving. Daartoe heeft het provinciebestuur in overleg met haar stakeholders een lange termijnvisie1 opgesteld met als centrale ambitie één van de toonaangevende kennis- en innovatieregio’s te worden in Europa. Ook is er veel aandacht voor de inbedding in een omgeving die hoog scoort in termen van quality of life. In het bijbehorende essay “De ESSENTie van kennis” wordt dat als volgt verwoord: De toekomst van Brabant als topkennisregio ligt besloten in een combinatie van het goede Brabantse leven te midden van internationale netwerken, economische concurrentie- en innovatiekracht; een slimme verbinding van regionale kernwaarden met een wereldwijde georiënteerde dynamiek, van traditie en moderniteit. Het beeld dat zich daarbij opdringt is dat van Brabant als een uitgestrekt metropolitaans campuslandschap, een duurzame proeftuin voor kennis, innovatie en creativiteit, een combinatie van high tech, high touch en high green, van Brainport en Brabants Bont (einde citaat)
Om de transitie van Brabant naar een topkennisregio te realiseren worden vier investeringslijnen uitgewerkt. Eén daarvan is de verdere ontwikkeling van de open-innovatieaanpak via het campusconcept, dit wordt de komende jaren een expliciete investeringslijn. Het bekendste bestaande voorbeeld is de High Tech Campus Eindhoven (HTCE),opgezet door Philips. De HTCE heeft zich ontwikkeld tot een vitaal strategisch onderdeel van de Brabantse en zelfs Nederlandse kenniseconomie. Inmiddels dienen zich nieuwe initiatieven aan. In Helmond is bijvoorbeeld de High Tech Automotive Campus in ontwikkeling en Breda heeft recentelijk het Topinstituut Logistiek binnengehaald en ook daar wordt gedacht aan campusontwikkeling. Voorts opteert de regio West-Brabant voor een topinstituut Maintenance. In Noordoost- en Zuidoost-Brabant dienen zich concrete opties aan op terreinen als food & health, energytech of medical & lifesciences. SER Brabant onderstreept het belang van investeringen in het campusconcept. Wij zien dat als een belangrijk strategisch onderdeel van de Brabantse kennisinvesteringsagenda, waarvoor eerder al werd gepleit in ons MLT-advies 2 . Slagvaardig beleid is geboden, want ook de andere Europese regio’s zitten niet stil op dit gebied. Vraag is echter wel hoe dat beleid eruit moet zien, wat verstaan we eigenlijk onder campussen en welke rol kan vanuit overheidszijde worden gespeeld om dat tot een succes te maken? Kortom, doel van dit SER-advies is om een aantal strategische lijnen uit te zetten voor het provinciale beleid. In de eerstvolgende paragraaf gaan we eerst in op de begripsafbakening, daarna volgt een beschrijving van de verschijningsvormen van campussen en de belangrijkste eisen en kenmerken. Vervolgens schetsen we de potentiële mogelijkheden voor campussen in Brabant bezien vanuit clusterpotenties. Tot slot wordt op een rij gezet wat dit alles nu concreet vraagt van het beleid en hoe de provincie dat samen met gemeenten en andere actoren kan aanjagen en faciliteren.
1
Statenvoorstel 18/09 A, Investeringsprogramma Essent, mei 2009
2
MLT-advies “Ondernemerschap, sociale cohesie en modern bestuur”, SER-Brabant 2007
4
2. Begripsafbakening
2.1 Campus: middel, geen doel op zich En campus is geen doel op zich, maar veeleer een middel voor het vergroten van de kenniscomponent in de regionale economie. Op een campus werken bedrijven en kennisinstellingen gezamenlijk aan hoogwaardige vernieuwing. SER Brabant hanteert de volgende definitie: “een campus is een terrein met economische activiteiten van verschillend karakter (OEM’ers, MKB, startups) en mogelijkerwijs kennis//opleidingsinstituten rondom een thema met een aantal centrale functies/services”. Het zijn ook kraamkamers voor de toepassing en ontwikkeling van kennis naar commerciële toepassingen. Aldus omschreven zijn campussen in feite hot spots voor regionale kennis- en innovatie ontwikkeling. De oriëntatie moet echter businessgericht zijn, de waardecreatie staat centraal. Denken vanuit bedrijven, dat dient naar ons oordeel primair het uitgangspunt te zijn. Het gaat dus niet primair om centres of excellence maar meer om de verbinding van centres of excellence met de innovatieketen kennis-kunde-kassa.
2.2 Clustercampussen (koppeling!) Economische activiteiten spelen zich in toenemende mate af in ketens. Ketens van bedrijven dan wel clusters van bedrijven en dat in een dynamische omgeving waarin zaken steeds sneller veranderen. Organisaties dienen flexibel te zijn om te kunnen inspelen op ontwikkelingen. Dat vereist ook een flexibel samenspel van die bedrijven, zeker in onze open economie waarin moet worden geconcurreerd op wereldschaal. De concurrentie is echter groot, operen in zo’n veld maakt bundeling van krachten noodzakelijk. Versterking van de economie wordt verkregen door bundeling van krachten en flexibiliteit in kansrijke clusters. Een zaak van gemeenschappelijk belang is het verstevigen van de kenniscomponent en dat slaat de brug naar campussen. Belangrijk voor campussen is dat ze worden gekoppeld aan (krachtige) clusters. Een campus op zich is niets en een cluster worstelt met haar ontwikkeling. Een campus in een cluster heeft echter effect. De partijen zijn duidelijk: de bedrijven uit het cluster, de van belangzijnde kennisinstellingen, gefaciliteerd door de overheid. Hiermede kan bundeling van krachten bereikt worden en flexibiliteit. Nieuwe bedrijvigheid in relatie tot bestaande kan zich ontwikkelen. Bedrijven kunnen ademen met hun personeel via de campus waarmee kennis en kunde behouden en verder ontwikkeld kan worden. Wezenlijk is dat de identiteit van een clustercampus zodanig moet zijn dat bedrijven er trots aan ontlenen om er onderdeel van te zijn. Het moet de bedrijven/instituten meerwaarde geven om eraan verbonden te zijn, zo moet de campus voor OEM’ers van zodanige betekenis zijn dat ze in Nederland willen blijven. In bijlage 1 wordt het netwerk van een clustercampus weergegeven. Clustervorming wordt gezien als één van de instrumenten om de kennis-kunde-kassa keten in branches en sectoren te versterken. Zowel de NV BOM als de regionale ontwikkelingsmaatschappijen als NV REDE en Rewin hebben de afgelopen jaren de nodige ervaring opgedaan met regionaal clusterbeleid, zowel binnen het MKB als tussen MKB en OEM’ers respectievelijk kennisinstellingen.
5
Clusters en innovatie liggen in elkaars verlengde, wat tot uitdrukking komt in het begrip “innovatieclusters”. Innovatieclusters worden beschouwd als een regionaal instrument om op een wat grootschaliger en gestructureerder manier de valorisatie van kennis via kunde naar kassa te stimuleren. In een recent rapport over open innovatie en clustervorming, dat in opdracht van de Programcommissie Pieken in de Delta Zuidoost Nederland is opgesteld3 , wordt aangeven hoe de vorming en ontwikkeling van autonome innovatieclusters kan worden gestimuleerd en versneld. Een cluster moet naar ons oordeel als volgt worden omschreven: “een geografische zone met een concentratie van economische activiteiten rondom een thema met gestuurde onderlinge relaties”. Hieronder volgt een overzicht van de potentiële clusters in Noord-Brabant, ontleend aan Buck Consultants International 4
Clusters in kaart gebracht Greenports
Mainport Rotterdam
Food Valley Shipping Valley
Logistiek
Leisure, Creatieve sector, Procesindustrie, Logistiek Maintenance, Maintenance, Bio-energie, Life Logistiek, Toerisme, Sciences Retail/ Leisure
Mainport Antwerpen
Medtech Food, Machines en Systemen, Zorg & Farma, Logistiek, Toerisme en recreatie, Landbouw
HTS, Automotive Mechatronica, Food & Nutrition, ICT, Industrial Design, Life Tech, Logistiek
Logistiek, automotive, procesindustrie
Logistiek, agri, maakindustrie
Chemie, pharma, medtech
De kans op wildgroei van (lokale) valleys en campussen is levensgroot aanwezig is. Bovenstaand kaartje onderstreept wat ons betreft de noodzaak van regionale, vaak grensoverschrijdende(!), agendavorming over het ontwikkelen van clusters/campussen. Bij het ontwikkelen van een clustercampus moet Europese (h)erkenning het doel zijn, dus de lat ligt hoog!
3 4
Open innovatie en clustervorming, van R&D naar C&D (Connect & Development), april 2009 Ruimtelijk-Economische Visie Noord-Brabant, Buck Consultants International, juni 2009
6
SER Brabant adviseert de provincie daarom de regio’s in dat perspectief uit te dagen tot regionale strategische agendavorming op de juiste geografische schaal. Voorbeeld: clusterontwikkeling rond de food, health & nutrition rond ’s-Hertogenbosch vraagt om agendavorming minstens op de schaal van de Foodas Zuid-Willemsvaart .
2.3 Open innovatie: dragend concept Open innovatie is het dragende concept voor campusontwikkeling. Het bedrijfsleven maakt een verschuiving door van gesloten innovatieprocessen naar een meer open manier van innoveren. Onder “open innovatie” wordt verstaan het combineren van interne en externe bronnen voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten. Kern van de zaak is dat er een versnelde ontwikkeling gaande is naar kennis delen en campussen kunnen zorgen voor acceleratie. Chesbrough, die wordt gezien als grondlegger van het concept open innovatie 5 noemde de volgende factoren. In de eerste plaats de beschikbaarheid en mobiliteit van hooggeschoolde werknemers; er is dus niet alleen een enorme hoeveelheid kennis aanwezig buiten de R&D labs van grote bedrijven, de aanwezige kennis wordt vaak ook meegenomen door de werknemers wanneer zij van baan veranderen. Ten tweede is er de laatste jaren een significante toename van durfkapitaal; de beschikbaarheid hiervan zorgt ervoor dat veelbelovende ideeën op een andere manier verder ontwikkeld kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van start-ups. Daarnaast nemen de mogelijkheden om ideeën buiten het bedrijf verder te ontwikkelen verder toe, bijvoorbeeld door spin-offs of uitlicensering. Tenslotte zij er nog de andere spelers in de keten, bijvoorbeeld de toeleveranciers, die een steeds sterkere invloed uitoefenen op het innovatieproces. Al deze factoren hebben ertoe bijgedragen dat bedrijven zijn gaan zoeken naar andere manieren om hun innovatieproces meer effectief en efficiënt te maken. Bijvoorbeeld door het actief zoeken naar nieuwe technologieën en ideeën buiten de onderneming, maar ook door samenwerking met “concurrenten”om op die manier meerwaarde voor de klant te creëren. Het vaak gebruikte voorbeeld is de samenwerking tussen Philips en Douwe Egberts die tot de ontwikkeling van de Philips Senseo heeft geleid. De meest bekende invulling van open innovatie van Philips is de High Tech Campus Eindhoven. Op deze locatie heeft men bewust haar r&d faciliteiten als het ware opengesteld voor buitenstaanders; nieuwe technologische startups. Starters krijgen toegang tot apparatuur (van meetinstrumenten tot clean rooms), diensten (hulp bij het verfijnen van het business model) en genieten van de kennis van andere high tech starters op de campus. De gedachte hierachter is dat Philips hiermee in aanraking komt met nieuwe, onbekende technologieën die een grote impact kunnen hebben. Men accepteert dat niet alle slimme mensen meer in dienst zijn van Philips, maar wil wel toegang hebben tot de mogelijk waardevolle kennis. Door het gedeeltelijk openbreken van haar r&d infrastructuur voor buitenstaanders is Philips in staat haar strategische opties te vergroten! Een ander bekend voorbeeld is Unilever, dat de weg naar open innovatie is ingeslagen via joint ventures, maar ook participaties in publiek private partnerships zoals het Dutch Polymer Institute.
5
Chesbrough, “Open innovation: The new Imperative for Creating end Profiting from Technology” (2003)
7
Door te participeren in fundamenteel onderzoek waar ook andere bedrijven bij betrokken zijn, heeft Unilever eerder toegang tot waardevolle (technologische) kennis dan wanneer zij alles inhouse zou proberen te ontwikkelen. Een campus is een uitstekend middel om invulling te geven aan de ontwikkeling van open innovatie. Door middel van campusontwikkeling kunnen overheid en kennisinstellingen op goede wijze inspelen op strategische processen die in het bedrijfsleven gaande zijn. Met andere woorden, campusontwikkeling zal om die reden kunnen uitgroeien tot paradepaard van de drie O’s in NoordBrabant.
3. Campus: verschijningsvormen en condities
3.1 Fysiek of virtueel Een campus is normaliter fysiek geconcentreerd in een parkachtige omgeving, vergelijk bijvoorbeeld de universiteitscampus. Dit model heeft wat ons betreft de voorkeur, omdat de fysieke bundeling (broedplaats) magneetwerking heeft en tot versnelling van regionale kennis- & innovatie ontwikkeling zal leiden. Toch hoeft de campus niet altijd geconcentreerd te zijn op één locatie van een beperkt aantal hectares. Er is ook sprake van een campus indien het samenspel van (top)kennis en bedrijven een grotere geografische spreiding heeft. We spreken in dat geval van een virtuele campus. Een goed voorbeeld van een virtuele campus zijn de plannen met het Maintenance Topinstituut in WestBrabant, dat gekoppeld wordt aan de gehele onderwijskolom in de regio en daarbuiten (bijv. vijf ROC’s, waaronder Rotterdam en Zeeland) en de proces- en vliegtuigindustrie. Bij dit virtuele concept worden echter zeer hoge eisen gesteld aan het regionaal organiserend vermogen, wil het aan de eisen van een campus blijven voldoen. Zaak is wel dat er ergens een herkenbaar regionaal (bedrijven)concentratiepunt wordt geschapen, bijvoorkeur rond het topinstituut. Belangrijk is dus dat er bij het campussenbeleid een breed kader wordt gehanteerd, er moet ruimte zijn voor verschillende uitwerkingen. Wat echter wel steeds opgaat is dat we niet moeten denken in stenen, maar in clusters of netwerken.
3.2 Specifieke kenmerken en eisen Er moet worden gewaakt voor begripsinflatie, niet alles moet straks campus worden genoemd: wel heel veel ‘campusachtige’ settings (hoe meer hoe beter), maar slechts een beperkt aantal echte campussen die aan een aantal strenge eisen moeten voldoen. We hebben reeds gesteld: Europese (h)erkenning moet het uitgangspunt zijn en dat betekent dus focus kiezen! Naast de algemene voorwaarden is het ook belangrijk om helderheid te scheppen over de specifieke condities waaraan campussen moeten voldoen.
8
Hieronder noemen wij de belangrijkste: Trekkers van formaat: Aanwezigheid en directe betrokkenheid van een grote trekker, zowel aan de bedrijvenkant (bij voorkeur multinational) als de kenniskant (bij voorkeur universiteit) Ondernemerschap: Ondernemend opereren: niet op zoek gaan naar 100% zekerheden Cluster-campus: Campus moet gekoppeld zijn aan een stuwende bedrijvencluster OI-organiseren: Open innovatie vraagt om permanente organisatie op de campus Middelen: Voldoende structurele middelen - publiek en privaat - om de campus draaiende te houden Fte’s: Minimaal starten met 100 à 300 fte’s, waarvan 2/3 te subsidiëren van overheidswege Doorgroeiperspectief: In 10 jaar tijd naar 2.000 à 3.000 fte Overheidsdeelname: Vooral in eerste fase, daarna afbouwen
3.3 Automotive Campus als voorbeeld De ontwikkeling van de High Tech Automotive Campus (HTAC) laat zien dat campusontwikkeling in feite moet worden gezien als een samenhangend strategisch concept. Het is duidelijk meer dan een stapel stenen of een op zichzelf staand centre of excellence ! Strategische basis voor de HTAC was het plan van de Nederlandse overheid en de automotive industrie met als centrale doelstelling: kennis moet leiden tot nieuwe producten en nieuwe productie. Daartoe werd geopteerd voor het creëren van een open innovatieomgeving (campus), die zou moeten leiden tot een krachtige versnelling. Het moest een magneet worden voor kenniswerkers. Het volgende program van eisen werd daaraan verbonden: • • • • • •
creëren van een innovatieve omgeving (meer inhoud en meer structuur voor innovatie) kwantitatieve en kwalitatieve versterking van het onderwijs en onderzoek op alle niveaus (hele onderwijskolom) vertalen naar nieuwe businessproposities (vermarkten) faciliteren van starters en snelle groeiers acquisitie- en promotieactiviteiten voor de automobielindustrie alle belanghebbenden werken aan nieuwe nationale en internationale partnerships
9
In onderstaand schema wordt het samenhangende strategische concept van de HTAC samengevat: Opleiden
Onderzoeken & Innoveren
* Internationaal Topinstituut: - verbinding in doorlopende leerlijnen vo (vmbo, havo, vwo), mbo, hbo, wo - fysieke vestiging van hbo-, wo-, en mbo-middenkader - individuele leerroutes * Éducation permanente
* Open innovatie * Doorbraken realiseren op innovatieve en duurzame mobiliteit: - zero emission - zero collision - zero congestion *Van technologie gedreven naar markten omgevingsgedreven onderzoek * Verbinden met andere focuspunten Brainport: - design - hightech systems & materials - mechatronics
Ondernemen
Organiseren
* Versterken internationale concurrentie- en exportpositie Nederlandse automobiliteits- sector * Kraamkamer ondernemers-talent * Optimale mix van: - global players, mkb, snelle groeiers en startups - mainstream & niche bedrijvigheid
* Levendige community * Ontzorgend onafhankelijk campusmanagement * Gezamenlijke faciliteiten, professionele exploitatie en beheer Omgeving * Duurzaam werklandschap voor open innovatie als nationale nucleus voor automobiliteit met: - optimale bereikbaarheid en - hoogwaardige faciliteiten * De Brainportregio als (inter)nationale etalage en ‘living lab’ voor duurzame en innovatieve mobiliteit
Uit: “In de hoogste versnelling; de High Tech Automotive Campus in beweging”
3.4 Conclusies Uit voorgaande paragrafen wordt helder wat de belangrijkste condities zijn waaraan moet worden voldaan bij cluster-campusontwikkeling. Focus kiezen is essentieel. Recapitulerend noemen wij als belangrijkste eisen: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Europese (h)erkenning Gedragen door regionale strategische agenda (juiste geografische schaalniveau) Grote trekkers aan bedrijvenkant en kenniskant Open innovatie als dragend concept Waardecreatie staat centraal (business-gericht) Voldoende kritische massa: minstens 500 personen werkzaam, doorgroeiperspectief naar 2.000 à 3.000 in tien jaar Starten met stevige inzet publieke middelen (2/3e), gaandeweg afbouwen en meer privaat Beschikbaarheid van voldoende publieke en private middelen voor waarborgen continuïteit
10
4. Campussen in Brabant Wat zijn kansrijke clusters in de provincie Noord-Brabant? Daarbij valt op te merken dat clusters zich niet beperken tot de grenzen van de provincie maar zeker als het gaat om betrokken partijen het over de grenzen heen gaat. We hebben het al gememoreerd: er moet zicht zijn op Europese dimensionering. De samenhang dan wel overlapping met de buurprovincies als Limburg en Zeeland is aanwezig zodat een gemeenschappelijke afstemming van belang is. Niettemin gaat het erom dat het zwaartepunt van de cluster, veelal een multinational, in de provincie ligt en in een bepaalde regio van de provincie. Aldus zijn een aantal velden voor potentiële campusclusters aan te duiden: •
• •
•
•
•
High tech cluster Eindhoven; licht, elektronica en mechatronic cluster rond Philips Asml ed. LEM-technologie. Hier past medical, robotica, zonnecellen, energiemanagement systemen. TUe, TNO Industrie, Fontys (aanleiding voor een 2e HTC); EnergyTech Automotive, netwerksystemen, ATC, TU/e, Fontys, DAF Food & health ’s-Hertogenbosch; voedingsmiddelentechnologie en farmacie, Notox, Jeroen Bosch ziekenhuis, food nutrition: nutraceuticals ed. Vion, Organon, Diosynth, Campina DMV, Heineken, Hak, bakkerij; HAS, LU-Wageningen, medicaltech: Best Logistiek/supply chain Breda; logistieke systemen; computer informatiesystemen: Meeuws, programmatechnologie. Heijnen, Rijnarts, Meeuws, Zuidema, Kwantum, Avans, TUd. Maintenance Woensdrecht; onderhoud voor vliegtuigen en procesindustrie. Werktuigen en oppervlakte technologie. Vliegbasis Woensdrecht, Stork, Sabic. Avans, TUd Agro-based energy en processing; Moerdijk, enzym en procestechnologie, Shell, AZN, Delta. Inclusief CO2 binding en transport via buisleiding. TU/e, ECN, LUWageningen
11
In onderstaand schema hebben we de potentiële cluster-campussen aangeduid, uitgaande van de trekkers:
High tech
Food & Health & Nutrition
Medical & Lifesciences
Automotive Logistiek
Maintenance
Energie
Kennistrekkers TU/e TNO Industrie Fontys LU Wageningen (Antonie Jurgens Inst.) HAS Jeroen Bosch Ziekenhuis Avans TU/e Maastricht University TU/e TNO Automotive Topinstituut Breda Avans NHTV KMA UvT World Class Maintenance Stork TU/e Boeing
TU/e TNO Fontys / Avans
Bedrijventrekkers Philips ASML Unilever Schering Plough Friesland – Campina Notox ZLTO Philips Medical FEI Schering Plough DAF ATC Jan de Rijk Meeus Zuidema Kwantum Tilburgse Logistiek Sabic Philip Morris Imtech Bredford Engineering Shell Essent / RWE
12
5. Aanbevelingen provincie SER Brabant ondersteunt het voornemen van het provinciaal bestuur om te investeren in campusontwikkeling. Campussen zijn hot spots voor versnelling van de regionale kennis- en innovatie ambities. Onder verwijzing naar de uiteenzettingen in dit advies doen wij de volgende aanbevelingen: 1. Investeer in cluster-campussen Investeer in campussen op de speerpunten van ontwikkelingen in de Brabantse economie, zoals aangegeven in de programma’s Pieken in de Delta alsmede de in dit advies gesignaleerde potentiële clusters. De hiernavolgende aanbevelingen belichten strategische kenmerken voor het succes van de clusters. 2. Focus en kritische massa (Europese dimensie) De provincie doet er goed aan een scherpe focus te kiezen, opdat het begrip “campus” niet snel verwatert. Europese (h)erkennning van de cluster-campus moet uitgangspunt zijn en voor wat betreft schaalgrootte denken wij aan een minimaal doorgroeiperspectief: naar ca. 2 à 3.000 werkzame personen in tien jaar. 3. Regionale strategische agendavorming Europese (h)erkenning vraagt krachtenbundeling op het juiste regionale schaalniveau. Het ontwikkelen van een regionale strategische agenda zou als onderlegger moeten dienen voor een cluster-campus en voorwaarde moeten zijn voor provinciale investeringen. 4. Breed kader Een campus heeft verschillende verschijningsvormen ()fysiek, virtueel). Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat initiatieven in heel uiteenlopende fases verkeren. Het verdient daarom aanbeveling om als provincie een breder kader te hanteren, met steeds ‘open innovatie’ als dragend concept. 5. Meeromvattend strategisch concept (4 O’s) Basiseis voor financiering door de provincie dient voorts te zijn dat sprake is van een meeromvattend strategisch concept. In dit advies is de HTACX Helmond als good practice opgevoerd. De vier O’s als noodzakelijke elementen van het strategisch concept: • onderzoek & innoveren • ondernemen • opleiden • organiseren 6. Publieke financiering / o.m. nationale en Europese fondsen Vooral in de eerste fase moet sprake zijn van een groter publiek aandeel in de financiering (2/3e), dit zou ook als uitgangpunt kunne dienen bij de inzet van provinciale middelen. De provincie kan tevens een belangrijke rol spelen bij het maximaal inzetten van nationale en Europese fondsen (bijv. OP-Zuid)
13
7. Ruimtelijke facilitering (Structuurvisie RO) Provincie en gemeenten moeten zorgen voor ruimtelijke facilitering van campusontwikkeling. Bij voorkeur een gebiedsgerichte benadering met als goed voorbeeld de MIRT-verkenning voor de Zuidoost-vleugel BrabantStad. Met de nieuwe Structuurvisie RO kan de provincie hier expliciet op inspelen.
14
CLUSTER CAMPUS NETWERK
bijlage 1
= lokale omgeving
= het internationale concern
= regionale omgeving
= clusterbedrijf
= landelijke omgeving
= buitenland
= kennisinstelling
= onderwijsinstelling
= campus = dienstverlener
15