Bedienings- en onderhoudshandleiding Oorspronkelijke instructies Zorg dat deze handleiding te allen tijde bij de machine blijft.
Model TH255 S/N TBS00100 en later 31200463 Revised December 15, 2009 Dutch - Operation & Maintenance
Revisielogboek Revisielogboek
REVISIELOGBOEK
20 februari 2008 - A - Oorspronkelijke uitgave van handleiding 1 mei 2008 - B - Gereviseerde handleiding. 4 augustus 2009 - C - Pagina's b, c, d, 1-2 t/m 1-6, 1-9, 2-1, 2-4 t/m 2-7, 2-9, 2-10, 32 t/m 3-5, 3-7 t/m 3-13, 4-1, 4-2, 4-4 t/m 4-9, 4-11, 5-1, 5-2, 5-4, 5-6, 5-7, 5-9 t/m 512, 5-16, 5-18 t/m 5-28, 6-1, 7-2, 7-4, 7-5, 7-8, 7-13, 8-1 en 9-1 t/m 9-4 zijn herzien. 15 december 2009 - D - Omslagen zijn herzien.
31200463
a
Lees eerst het volgende Lees eerst het volgende
Deze handleiding is een zeer belangrijk hulpmiddel! Zorg dat de handleiding te allen tijde bij de machine blijft. Het doel van deze handleiding is om eigenaars, gebruikers, machinisten, verhuurders en huurders over alle voorzorgsmaatregelen en essentiële bedieningsprocedures in te lichten die nodig zijn voor de veilige en juiste bediening van de machine. Gezien de voortdurende productverbeteringen behoudt JLG Industries, Inc. zich het recht voor om zonder voorafgaande kennisgeving wijzigingen in de specificaties aan te brengen. Neem contact op met JLG Industries, Inc. voor actuele informatie.
Kwalificaties voor machinisten De machinist mag de machine pas bedienen nadat deze handleiding is gelezen, de training is voltooid en de machine onder toezicht van een ervaren en bevoegd machinist is bediend. Bediening in de VS vereist training volgens OSHA 1910.178. Machinisten van dit materieel moeten een geschikt geldig rijbewijs hebben en beschikken over een goede fysieke en mentale conditie, normale reflexen en een normaal reactievermogen, een goed gezichtsvermogen en goede diepteperceptie en een normaal gehoor. De machinist mag tijdens het werk geen medicijnen gebruiken waardoor zijn bekwaamheid kan verminderen, noch mag hij onder de invloed van alcohol of enig ander bedwelmend middel zijn. Bovendien moet de machinist de instructies in het volgende materiaal dat bij de telescooplader is geleverd, hebben gelezen en begrepen en zich eraan houden: • Deze Bedienings- en onderhoudshandleiding • Veiligheidshandleiding telescooplader (alleen ANSI) • Alle instructiestickers en -plaatjes • Alle bijgeleverde instructies voor optionele uitrusting De machinist moet tevens alle van toepassing zijnde voorschriften, standaarden en regelgeving van werkgever, industrie en overheid hebben gelezen en begrepen en zich eraan houden.
Wijzigingen Elke wijziging aan deze machine moet worden goedgekeurd door JLG.
b
31200463
Lees eerst het volgende Dit product moet aan alle veiligheidspublicaties voldoen. Neem contact op met JLG Industries, Inc. of de plaatselijke Caterpillar dealer voor informatie over veiligheidspublicaties die mogelijk voor dit product zijn uitgebracht. JLG Industries, Inc. stuurt veiligheidspublicaties naar de geregistreerde eigenaar van deze machine. Neem contact op met JLG Industries, Inc. om te verzekeren dat de gegevens over de huidige eigenaar actueel en correct zijn. JLG Industries, Inc. moet onmiddellijk in kennis worden gesteld van alle gevallen waarin JLG-producten bij een ongeluk zijn betrokken waarbij personen ernstig of dodelijk letsel hebben opgelopen of waarbij materiële schade aan het JLG-product of andere eigendommen is opgetreden.
VOOR: • rapporteren van ongelukken en veiligheidspublicaties • het updaten van de gegevens over de huidige eigenaar • vragen betreffende toepassingen en veiligheid van het product • informatie over normen en voorschriften • vragen betreffende wijzigingen aan het product
KUNT U CONTACT OPNEMEN MET: Product Safety and Reliability Department JLG Industries, Inc. 13224 Fountainhead Plaza Hagerstown, MD 21742 USA In de VS: Gratis: 1-877-JLG-SAFE (1-877-554-7233) Buiten de VS: Telefoon: +1-717-485-6591 E-mail:
[email protected]
31200463
c
Lees eerst het volgende Andere publicaties verkrijgbaar Servicehandleiding ....................................................................................31200364 Onderdelenhandleiding .............................................................................31200363
Opmerking: In deze handleiding kan naar de volgende standaarden worden verwezen: ANSI volgt ANSI/ITSDF B56.6 AUS volgt AS 1418.19 CE volgt EN1459 Raadpleeg het serienummerplaatje van de machine om de toepasselijke compliantienorm te bepalen.
d
31200463
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
INHOUDSOPGAVE Revisielogboek Lees eerst het volgende Kwalificaties voor machinisten ........................................... b Wijzigingen......................................................................... b Andere publicaties verkrijgbaar.......................................... d
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures 1.1 Gevarenclassificatiesysteem ...............................................1-1 Veiligheidswaarschuwingssysteem en -waarschuwingstermen ..............................................1-1 1.2 Algemene maatregelen........................................................1-1 1.3 Bedrijfsveiligheid ..................................................................1-2 Elektrische gevaren ........................................................1-2 Kantelgevaar ...................................................................1-3 Rijgevaar .........................................................................1-6 Gevaar voor vallende last ...............................................1-7 Personen heffen..............................................................1-8 Rijgevaar op hellingen ....................................................1-9 Knelpunten en beknellingsgevaar.................................1-10 Gevaar voor vallen........................................................1-12 Chemische gevaren ......................................................1-13
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 2.1 Controle en inspectie vóór het werk.....................................2-1 2.2 Veiligheidsstickers ...............................................................2-4 ASME (ANSI, indien aanwezig) ......................................2-4 ISO (CE en AUS) (ANSI, indien aanwezig) ....................2-7 2.3 Inspectieronde .....................................................................2-9 2.4 Opwarmen en operationele controles ................................2-11 Opwarmcontrole............................................................2-11 Operationele controle....................................................2-11 2.5 Cabine ...............................................................................2-12 2.6 Ruiten ................................................................................2-13 Ruit van cabinedeur (indien aanwezig) .........................2-13 Achterruit.......................................................................2-14
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators 3.1 Algemeen.............................................................................3-1 3.2 Bedieningselementen ..........................................................3-2 Parkeerrem .....................................................................3-4 Parkeerprocedure ...........................................................3-5 Contactslot ......................................................................3-6 31200463
i
Inhoudsopgave Versnellingshendel ......................................................... 3-7 Laststabiliteitsindicator - LSI (CE en AUS) ..................... 3-8 Schakelaar LSI opheffen (CE en AUS) .......................... 3-9 Instrumentenpaneel...................................................... 3-10 Afstelling stuurkolom (indien aanwezig) ....................... 3-11 Joystick......................................................................... 3-12 Rechter console............................................................ 3-15 Bedieningshendel voor accessoires (indien aanwezig) 3-17 3.3 Besturingsmodi.................................................................. 3-18 Besturingsmodus wijzigen ............................................ 3-18 3.4 Stoel .................................................................................. 3-19 Afstellingen ................................................................... 3-19 Veiligheidsgordel .......................................................... 3-20 3.5 Giekhoek- en uitschuifindicators ....................................... 3-21
Hoofdstuk 4 - Bediening 4.1 Motor ................................................................................... 4-1 Motor starten .................................................................. 4-1 Starten via hulpaccu ....................................................... 4-3 Normale motorbediening ................................................ 4-4 Stopzetprocedure ........................................................... 4-4 4.2 Bediening met lading die niet hangt .................................... 4-5 Lading op veilige wijze heffen......................................... 4-5 Alvorens een lading op te pakken .................................. 4-5 Lading vervoeren............................................................ 4-6 Horizontaalstellingsprocedure ........................................ 4-6 Lading plaatsen .............................................................. 4-7 Lading vrijgeven ............................................................. 4-7 4.3 Bediening met hangende lading (ANSI en CE) ................... 4-8 Lading op veilige wijze heffen......................................... 4-8 Hangende lading oppakken............................................ 4-8 Hangende lading vervoeren ........................................... 4-9 Rechtzetprocedure ......................................................... 4-9 Hangende lading plaatsen............................................ 4-10 Hangende lading vrijgeven ........................................... 4-10 4.4 Bediening op de weg (CE) ................................................ 4-11 4.5 Opladen en vastzetten voor vervoer ................................. 4-12 Vastsjorren ................................................................... 4-12 Hijsen............................................................................ 4-13
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken 5.1 5.2 5.3 5.4 ii
Goedgekeurde hulpstukken ................................................ 5-1 Niet-goedgekeurde hulpstukken.......................................... 5-1 Door JLG geleverde hulpstukken ........................................ 5-2 Capaciteit van telescooplader/hulpstuk/vorken ................... 5-4 31200463
Inhoudsopgave 5.5 Laadcapaciteitstabel gebruiken ...........................................5-5 Plaats van capaciteitsindicatoren....................................5-5 Voorbeeld van een laadcapaciteitstabel (ANSI en CE) ..5-6 Voorbeeld van een laadcapaciteitstabel (AUS) ..............5-7 Voorbeeld........................................................................5-8 5.6 Hulpstukken installeren........................................................5-9 Standaard snelkoppeling ................................................5-9 Universele snelkoppeling (UQC)...................................5-12 5.7 Hydraulisch aangedreven hulpstuk....................................5-14 5.8 Vorken bijstellen/bewegen .................................................5-15 5.9 Bediening van het hulpstuk................................................5-16 Vorkenbord met vorken.................................................5-18 Vorkgemonteerde haak (ANSI en CE) ..........................5-19 Draaibaar/zijwaarts kantelend vorkenbord....................5-20 Zijwaarts schuivend vorkenbord ...................................5-22 Bak................................................................................5-24 Grijperbak .....................................................................5-26 Materiaaloverslagarm (ANSI en CE).............................5-28 5.10 Trekhaken..........................................................................5-29 Pentrekhaak..................................................................5-29 Verstelbare pentrekhaak...............................................5-30 Verstelbare automatische trekhaak ..............................5-31
Hoofdstuk 6 - Noodprocedures 6.1 Een defecte machine slepen ...............................................6-1 Verplaatsen over een korte afstand ................................6-1 Verplaatsen over een langere afstand ............................6-1 6.2 Neerlaten van de giek in noodsituaties ................................6-2 6.3 Nooduitgang van gesloten cabine .......................................6-2
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud 7.1 Inleiding ...............................................................................7-1 Kleding en veiligheidsuitrusting.......................................7-1 7.2 Algemene onderhoudsinstructies.........................................7-2 7.3 Service- en onderhoudsschema ..........................................7-3 10 Onderhoudsschema voor elke 10, 1e 50 en elke 50 uur .................................................................7-3 Onderhoudsschema voor 1e 250, elke 250 en 500 uur ..7-4 1000 uur - Onderhoudsschema ......................................7-5 7.4 Smeerschema’s ...................................................................7-6 250 uur - Smeerschema .................................................7-6 7.5 Onderhoudsinstructies voor de machinist............................7-8 Brandstofsysteem ...........................................................7-8 Motorolie .......................................................................7-10 Hydrauliekolie ...............................................................7-11 31200463
iii
Inhoudsopgave Banden ......................................................................... 7-12 Luchtinlaatsysteem....................................................... 7-14 Motorkoelsysteem ........................................................ 7-16 Accu.............................................................................. 7-17 Remsysteem................................................................. 7-18 Voorruitsproeiersysteem (indien aanwezig) ................. 7-19
Hoofdstuk 8 - Verdere controles 8.1 Algemeen ............................................................................ 8-1 8.2 Laststabiliteitsindicatorsysteem (CE en AUS) ..................... 8-1
Hoofdstuk 9 - Specificaties 9.1 Productspecificaties ............................................................ 9-1 Vloeistoffen..................................................................... 9-1 Inhoud............................................................................. 9-2 Banden ........................................................................... 9-2 Prestaties........................................................................ 9-3 Afmetingen ..................................................................... 9-4 Verklaring betreffende trillingen (CE) ............................. 9-5 Geluidsuitstootniveau (CE)............................................. 9-5
Index Inspectie-, onderhouds- en reparatielogboek
iv
31200463
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures
HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE VEILIGHEIDSPROCEDURES 1.1
GEVARENCLASSIFICATIESYSTEEM
Veiligheidswaarschuwingssysteem en -waarschuwingstermen
GEVAAR duidt op een dreigende gevaarlijke situatie die, indien deze niet wordt vermeden, ernstig of dodelijk letsel tot gevolg zal hebben.
WAARSCHUWING duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie die, indien deze niet wordt vermeden, ernstig of dodelijk letsel tot gevolg kan hebben.
LET OP duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie die, indien deze niet wordt vermeden, licht of matig letsel tot gevolg kan hebben.
1.2
ALGEMENE MAATREGELEN
WAARSCHUWING Zorg dat u deze handleiding hebt gelezen en begrepen voordat u de machine bedient. Het niet in acht nemen van de in deze handleiding vermelde veiligheidsmaatregelen kan leiden tot beschadiging van de machine, andere materiële schade en ernstig of dodelijk letsel.
31200463
1-1
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures 1.3
BEDRIJFSVEILIGHEID
Elektrische gevaren
310mFT 10 (3 ft M)
OW0040
• Deze machine is niet geïsoleerd en biedt geen bescherming tegen contact met of nabijheid van elektrische stroom. • Bedien de telescooplader NOOIT in een gebied waar elektrische bovenleidingen, kabels (zowel boven als onder de grond) of andere spanningsbronnen aanwezig kunnen zijn, voordat u er zeker van bent dat de desbetreffende elektriciteitsmaatschappij de lijnen spanningsloos heeft gemaakt. • Controleer of er elektriciteitsleidingen aanwezig zijn alvorens de giek te heffen. • Volg de regelgeving van werkgever, plaatselijke autoriteiten en overheid aangaande de afstand tot elektriciteitsleidingen.
1-2
31200463
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures Kantelgevaar Algemeen • Zie de desbetreffende laadcapaciteitstabel voor verdere ladingsvereisten.
OW0050
• Gebruik nooit een hulpstuk als de desbetreffende door JLG goedgekeurde laadcapaciteitstabel niet op de telescooplader is aangebracht. • Zorg dat u goed weet hoe u de laadcapaciteitstabellen in de cabine dient te gebruiken. • Zorg dat de nominale hefcapaciteit NIET wordt overschreden. • Overtuig u ervan dat de ondergrond de machine kan dragen.
OW0080
• Hef de giek NIET zolang het frame niet horizontaal (0 graden) staat, tenzij anders aangegeven op de laadcapaciteitstabel.
1,2 m 4 FT (1,2 4 ftM)
OW0100
• Zet de machine NIET horizontaal terwijl de giek/het hulpstuk hoger dan 1,2 m (4 ft) is. (AUS - Zet de machine NIET horizontaal wanneer de lading meer dan 300 mm (11.8 in) boven het grondoppervlak is.)
31200463
1-3
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures
OH2291
• Zorg ALTIJD voor de juiste bandenspanning. Indien van de juiste bandenspanning wordt afgeweken, kan deze machine kantelen. • Raadpleeg de specificaties van de fabrikant voor de juiste vulhoeveelheid en drukvereisten voor ballastgevulde banden.
OH20911
• Draag altijd de veiligheidsgordel. • Steek NOOIT uw hoofd, armen, handen, benen en andere lichaamsdelen uit de cabine.
OH2221
Als de telescooplader begint te kantelen: • SPRING ER NIET UIT • ZET U SCHRAP en BLIJF IN DE MACHINE • HOUD UW VEILIGHEIDSGORDEL OMGEGESPT • HOUD U STEVIG VAST • LEUN IN DE TEGENOVERGESTELDE RICHTING
1-4
31200463
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures Niet-hangende lading
OW0060
• Rijd NIET met geheven giek.
Hangende lading
OW0150
• Bind een hangende lading vast om beweging ervan te beperken. • Het gewicht van alle tuig (banden, enz.) is een onderdeel van de totale lading. • Houd rekening met wind. Wind kan een hangende lading doen schommelen waardoor gevaarlijke zijbelastingen kunnen ontstaan - zelfs met scheerlijnen. • Probeer NOOIT het schommelen van de lading te compenseren door het frame van de telescooplader scheef te zetten. • Houd het zware gedeelte van de lading het dichtst bij het hulpstuk. • Sleep de lading nooit; hef deze recht omhoog. Rijden met hangende lading: • Vertrek, rijd, draai en stop langzaam, zodat de lading niet kan gaan schommelen. • Schuif de giek NIET uit. • Hef de lading NOOIT hoger dan 300 mm (11.8 in) boven het grondoppervlak of de giek niet meer dan 45°. • Rijd NIET harder dan stapvoets.
31200463
1-5
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures Rijgevaar Voorwielbesturing met 2 wielen
Cirkelbesturing met 4 wielen
Hondengang met 4 wielen
OAL2030
• De stuureigenschappen zijn afhankelijk van de besturingsmodus. Bepaal de ingestelde besturingsmodus van de te bedienen telescooplader. • Wijzig tijdens het rijden NOOIT de besturingsmodus. De besturingsmodus van de telescooplader mag alleen bij stilstand worden gewijzigd. • Controleer na elke wijziging van de besturingsmodus visueel of de wielen goed zijn uitgelijnd. • Zorg voor voldoende vrije ruimte voor de zwenkbeweging van zowel de achterkant als de vorken aan voorzijde. • Wees bedacht op andere personen, machines en voertuigen in het gebied. Roep de hulp in van een andere persoon indien u GEEN goed overzicht hebt. • Zorg voor een vrije doorgang en claxonneer voordat u de machine verplaatst. • Schuif voor het rijden de giek in en houd de giek/het hulpstuk zo laag mogelijk om zo het zicht in de spiegels en op de rijweg te maximaliseren. • Kijk altijd in de rijrichting. • Controleer altijd zorgvuldig de vrije ruimte voor de giek voordat u onder hoge obstakels doorrijdt. Positioneer het hulpstuk/de lading dusdanig dat obstakels worden vermeden. • Bij rijden met hoge snelheid mag alleen de voorwielbesturing worden gebruikt (indien besturingsmodi te selecteren zijn).
1-6
31200463
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures Gevaar voor vallende last
OW0130
• Laat nooit lading aan de vorken of aan andere delen van het vorkenbord hangen. • Boor of brand GEEN gaten in de vorken. • De vorken moeten onder de lading worden gecentreerd en zo ver mogelijk uit elkaar worden gezet.
31200463
1-7
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures Personen heffen
OW0170
• Gebruik voor het heffen van personen UITSLUITEND een door JLG goedgekeurd personenwerkplatform volgens de juiste laadcapaciteitstabel in de cabine.
OW0190
• Bestuur de machine NIET vanuit de cabine wanneer er zich op het platform personen bevinden.
1-8
31200463
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures Rijgevaar op hellingen
OW0200
Voor voldoende tractie en remvermogen bij rijden op hellingen handelt u als volgt: • Zonder lading is de achterzijde van de machine het “zware gedeelte”. Rijd met de vorken heuvelafwaarts gericht. • Met lading is de voorzijde van de machine het “zware gedeelte”. Rijd met de vorken heuvelopwaarts gericht. • Zie de desbetreffende laadcapaciteitstabel voor verdere vereisten bij rijden. • Om te voorkomen dat de motor en de aandrijflijn bij het heuvelafwaarts rijden te veel toeren maken, schakelt u naar een lagere versnelling en gebruikt u zo nodig de bedrijfsrem om een lage snelheid te behouden. Schakel NIET naar neutraal om in vrijloop heuvelafwaarts te rijden. • Vermijd steile hellingen en instabiele oppervlakken. Rijd onder GEEN enkele omstandigheid dwars op een steile helling om kantelen te voorkomen. • Vermijd het keren op een helling. Laat de machine nooit “centimeter voor centimeter” naar beneden rollen en schakel nooit naar “neutraal” tijdens het heuvelafwaarts rijden. • Parkeer NOOIT op een helling.
31200463
1-9
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures Knelpunten en beknellingsgevaar Blijf uit de buurt van afklempunten en draaiende onderdelen aan de telescooplader.
OW0210
• Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen wanneer de motor draait.
OW0220
• Blijf uit de buurt van sturende wielen, een meedraaiend chassis en andere meedraaiende voorwerpen.
OW0230
• Ga niet onder de giek staan.
1-10
31200463
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures
OW0240
• Blijf uit de buurt van giekopeningen.
OW0250
• Houd armen en handen uit de buurt van de kantelcilinder van het hulpstuk.
OW0260
• Houd handen en vingers uit de buurt van het vorkenbord en de vorken.
OW0960
• Zorg dat anderen uit de buurt blijven van de werkzaamheden.
31200463
1-11
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures Gevaar voor vallen
OW0280
• Gebruik de juiste handgrepen en de aanwezige treden om in te stappen. Houd bij het in- en uitstappen altijd op 3 plaatsen contact. Gebruik bij het in- en uitstappen van de machine nooit besturingshendels of het stuurwiel. • Verlaat de machine NIET voordat de stopzetprocedure op pagina 4-4 is uitgevoerd.
OW0290
• Laat NIEMAND meerijden. Een val van de machine kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
1-12
31200463
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures Chemische gevaren Uitlaatdampen • Bedien de machine NIET in een gesloten ruimte zonder voldoende ventilatie. • Bedien de machine NIET in een gevaarlijke omgeving, tenzij de machine voor dat doel is goedgekeurd door JLG en de terreinmanager. Vonken van het elektrische systeem en de motoruitlaat kunnen een ontploffing veroorzaken. • Indien er vonkafleiders nodig zijn, let er dan op dat deze zich op hun plaats bevinden en naar behoren werken.
Ontvlambare brandstof
OW0300
• Vul de brandstoftank NIET en voer geen onderhoud uit aan het brandstofsysteem in de buurt van open vuur, vonken of rookgerei. Motorbrandstof is ontvlambaar en kan brand en/of ontploffing veroorzaken.
Hydrauliekolie
OW0950
• Ga GEEN hydraulische slangen of koppelingen repareren of vastzetten bij een draaiende motor of wanneer het hydraulische systeem onder druk staat. • Stop de motor en laat de ingesloten druk af. De druk in het hydraulische systeem is zo hoog dat vloeistof door de huid kan dringen. • Gebruik NOOIT uw handen om op lekkage te controleren. Zoek naar lekken met behulp van een stuk karton of papier. Draag handschoenen om uw handen te beschermen tegen spuitende vloeistof.
31200463
1-13
Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
1-14
31200463
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk
HOOFDSTUK 2 - CONTROLE EN INSPECTIE VÓÓR HET WERK 2.1
CONTROLE EN INSPECTIE VÓÓR HET WERK
Opmerking: Voer al het vereiste onderhoud uit voordat u de machine bedient.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR VALLEN. Wees uiterst voorzichtig bij het controleren van items buiten uw bereik. Gebruik een goedgekeurde ladder. De controle en inspecties vóór het werk, die worden uitgevoerd aan het begin van elke shift of telkens wanneer een andere machinist de bediening overneemt, bestaan uit het volgende: 1. Zindelijkheid - Controleer alle oppervlakken op lekken (olie, brandstof of accuvloeistof) en op vreemde voorwerpen. Meld alle lekken aan het betreffende onderhoudspersoneel. 2. Constructie - Controleer de machineconstructie op deuken, beschadigingen, scheurtjes in lasnaden of moedermateriaal en andere onregelmatigheden.
OAH1000
SCHEUR IN MOEDERMETAAL
SCHEUR IN LASNAAD
3. Veiligheidsstickers - Zorg ervoor dat alle veiligheidsstickers aanwezig en leesbaar zijn. Reinig of vervang deze zo nodig. Zie pagina 2-4 voor meer informatie. 4. Bedienings- en veiligheidshandleidingen - Bedienings- en onderhoudshandleiding en AEM-veiligheidshandleiding (alleen ANSI) bevinden zich in de daarvoor bestemde houder in de cabine. 5. Inspectieronde – Zie pagina 2-9 voor details. 6. Vloeistofniveaus - Controleer vloeistoffen, zoals brandstof, remvloeistof, hydrauliekolie, motorolie en koelvloeistof. Raadpleeg Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud en Hoofdstuk 9 - Specificaties wanneer u vloeistof bijvult om het juiste soort en de juiste intervallen te bepalen. Veeg alle vuil en vet weg van de poorten voordat u vuldoppen of vulpluggen verwijdert. Als vuil deze poorten binnendringt, kan de levensduur van de onderdelen sterk afnemen.
31200463
2-1
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 7. Hulpstukken/accessoires - Zorg dat de juiste laadcapaciteitstabellen op de telescooplader zijn aangebracht. Raadpleeg de bedienings- en onderhoudshandleiding van elk geïnstalleerd hulpstuk of accessoire, indien aanwezig, voor specifieke instructies wat betreft inspectie, bediening en onderhoud. 8. Operationele controle - Wanneer de inspectieronde is voltooid, moeten een opwarm- en operationele controle (zie pagina 2-11) van alle systemen worden uitgevoerd op een plaats waar zich geen obstakels op of boven de grond bevinden. Zie Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators voor specifiekere bedieningsinstructies.
WAARSCHUWING Als de telescooplader niet goed werkt, de machine onmiddellijk stoppen, de giek en het hulpstuk neerlaten en de motor stoppen. Bepaal de oorzaak en verhelp het probleem alvorens verder te gaan.
2-2
31200463
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
31200463
2-3
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 2.2
VEILIGHEIDSSTICKERS
Zorg ervoor dat alle plaatjes met GEVAAR, WAARSCHUWING en LET OP, alle instructiestickers en de juiste laadcapaciteitstabellen aanwezig en leesbaar zijn. Reinig of vervang deze zo nodig. Opmerking: Onderdeelnummers waarnaar wordt verwezen, dienen uitsluitend voor inspectie en identificatie. Raadpleeg de onderdelenhandleiding voor het bestellen van vervangingsonderdelen.
2-4
31200463
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk ASME (ANSI, indien aanwezig)
Model
Serial Number
1701500
1702300
Maximum Weight Without Attachments (lbs/kg)
1702300
1701500
One or more of the following patents may apply to this truck: U.S. Nos. 4,954,041 6,349,969 5,639,119 5,813,697 5,230,399 5,052,532. Other patents pending.
Manufactured by JLG under license from
4100181
1706302
4100181
Manufactured by 1001100586 A JLG Industries Inc. McConnellsburg, PA 17233-9533 USA
91563220 REV A
91563220
1706301A
1706301 1706298
1706300
1706300C
Year Of Manufacture
Maximum Capacity (lbs/kg)
° Refer to load capacity chart for truck with attachment, and individual load ratings stamped on forks, if equipped. Use lowest capacity of all ratings. As released from factory this truck meets specifications in ASME B56.6-2002 Part III.
1706302
1001100586 1001100586 (S/N TBS00360 (S/N TBS00360 T/M THRU TBS00404) TBS00404) 1001081396 1001081396 (S/N TBS00405 TBS00405 (S/N later) &en AFTER)
8005870
8005870C
1706298A
1702300
1701500
1701500
OAL1632
31200463
1702300
2-5
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 1001099783 A
B
C
D
E
A
A
A
B
Year Of Manufacture
Maximum Capacity (lbs/kg)
° Refer to load capacity chart for truck with attachment, and individual load ratings stamped on forks, if equipped. Use lowest capacity of all ratings. As released from factory this truck meets specifications in ASME B56.6-2002 Part III.
One or more of the following patents may apply to this truck: U.S. Nos. 4,954,041 6,349,969 5,639,119 5,813,697 5,230,399 5,052,532. Other patents pending.
Manufactured by JLG under license from Manufactured by 1001100586 A JLG Industries Inc. McConnellsburg, PA 17233-9533 USA
4105262
1001100586 1001100586 (VÓÓR S/N (BEFORE TBS00360) S/N TBS00360)
1706768
1701500
1702300
50 60 70 80
Model
Serial Number
Maximum Weight Without Attachments (lbs/kg)
40 20 -10 0 10 30
1702300
1706302
1701500
1706851 5
4
3
1706303 Operator must be trained and must read and understand all capacity charts, operator and safety manuals.
2
XXXXX
Fasten seat belt.
1706303A
LAADCAPACITEITSTABELLEN
1706767
1
XXX
1706767A
1706851A
1001100107
1706304
1001099710 10
RUN-OVER HAZARD could cause death or serious injury.
D
Tilt Cylinder & Carriage Pivot
50 Boom Pivot
50 D
250
1706304A
Axle Trunnions Axle Kingpins (Both Axles)
1001097475
1706296
F11 F12 F13 F14 F15 F16
10 A 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A
R01 35 A R02 35 A
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 F10
15 A 15 A 5A 5A 10 A 7.5 A 15 A 10 A
1706306A
1706306 1706299
1706850
1001101071
WARNING CRUSHING HAZARD Lowering boom or falling load could cause death or serious injury.
Keep others away while operating. 1706850A
CONTACTING POWER LINES will result in death or serious injury.
1706299A
1001097475A
1001101071B
OAL1641
AANZICHT VAN ACCUDEKPLAAT
2-6
AANZICHT A - A
31200463
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk ISO (CE en AUS) (ANSI, indien aanwezig) 1706285
1701500
4100181
91563220
1701500
3700016 4100181
91563220 REV A
3700016 1706292
8005671
MANUFACTURED BY
20
1702300
8005671
1702300
1001098486A
Date Of Manufacture: Product Identification Number Serial Number Type of engine: Output of engine, kW:
3700016
20 -- 2603207 2603207 20 30 -- 1001081158 1001081158 30 (GERMANY) (DUITSLAND) 8005670
1706282
1706098
Gross vehicle weight:
kg
Maximum capacity:
kg
Maximum capacity at max height:
kg
Manufactured by JLG under license from
CE CE- 1001098486 - 1001098486 (S/N TBS00360 & en AFTER) (S/N TBS00360 later) ANSI- 1001100586 - 1001100586 ANSI (S/N TBS00360 T/M TBS00404) (S/N TBS00360 THRU TBS00404) ANSI- 1001081396 - 1001081396 ANSI (S/N TBS00405 later) (S/N TBS00405 & en AFTER) AUS- 1001107656 - 1001107656 AUS 20 -- 2603207 2603207 20 30 1001081158 30 -- 1001081158 (GERMANY) (DUITSLAND)
1706292
JLG Industries 1 JLG Drive McConnellsburg, PA 17233 USA
Model
8005870
20
1706098 B
8005870C
1702300
1701500
1701500
1702300
31200463
3931579
OAL1651
2-7
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 1001099783 A
B
C
D
P
1001092878
3700016
1706292
1706209
E
ON
OFF
P
A
A
B
1701500
A
1701500
20
50 60 70 80
Model Date Of Manufacture: Product Identification Number Serial Number
40 20 -10 0 10 30
4105262
Type of engine: Output of engine, kW: Gross vehicle weight:
kg
Maximum capacity:
kg
Maximum capacity at max height:
kg
Manufactured by JLG under license from
CE -- 1001098486 CE 1001098486 (VÓÓR S/N TBS00360) (BEFORE S/N TBS00360) ANSI -- 1001100586 ANSI 1001100586 (VÓÓR S/N TBS00360) (BEFORE TBS00360)
L WA
20 20 -- 2603207 2603207 30 -- 1001081158 30 1001081158 (DUITSLAND) (GERMANY)
105
dB 1705979 1705979 en (CE(CE & AUS)
3700016
1705980
1702300
MANUFACTURED BY
JLG Industries 1 JLG Drive McConnellsburg, PA 17233 USA
1001098486A
1702300
AUS)
1706283 1706287
1706289
1706293 LAADCAPACITEITSTABELLEN 5
4
3
2 1
XXXXX
XXX
10 D
Tilt Cylinder & Carriage Pivot
50 Boom Pivot
50 D
8005671
8005671
250 Axle Trunnions
1706288
Axle Kingpins (Both Axles)
1001100107 1706281
1001099710 1001097475 F11 F12 F13 F14 F15 F16
10 A 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A
R01 35 A R02 35 A
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 F10
1001092877
1706284
1001101071
15 A 15 A 5A 5A 10 A 7.5 A 15 A 10 A
1001097475A
1001101071B
OAL1662
AANZICHT VAN ACCUDEKPLAAT
2-8
AANZICHT A - A
31200463
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 2.3
INSPECTIERONDE
16 1 2
15
3
14 4 13
4
12 5
11
6
7 8
9
10
OAL1621
Begin de inspectieronde bij item 1, zoals hieronder aangegeven. Ga naar rechts (van boven gezien tegen de klok in) en controleer achtereenvolgens elk item. OPMERKING BIJ INSPECTIE: Controleer bij alle componenten of er geen losse of ontbrekende onderdelen zijn, of ze goed vastzitten en of er naast alle andere genoemde criteria geen zichtbare lekkage of overmatige slijtage is. Inspecteer alle constructiebalken, inclusief het hulpstuk, op scheuren, overmatige corrosie en andere schade. 1. Gieksegmenten en hef-, kantel-, in-/uitschuif- en compensatiecilinders (nevencilinders) • Controleer de slijtplaten aan voorzijde, bovenzijde, achterzijde en opzij op voldoende vet. • Scharnierpennen vast; hydrauliekslangen onbeschadigd, geen lekkage.
31200463
2-9
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 2. Accuruimte - Accukabels zitten vast; geen zichtbare beschadiging of corrosie. Dekplaat zit goed vast. 3. Wielen met banden - Goed opgepompt en vastgezet; geen losse of ontbrekende wielmoeren. Controleer op versleten loopvlak, insnijdingen, scheurtjes en andere onregelmatigheden. 4. Spiegels - Schoon en onbeschadigd. 5. Cabine en elektrisch systeem • Algemeen uiterlijk; geen zichtbare schade. • Ruitglas onbeschadigd en schoon. • Meters, schakelaars, joystick, voetregelaars en claxon naar behoren werkend. • Controleer de veiligheidsgordel op beschadiging, vervang de riem indien gerafeld of ingesneden en bij beschadigde gespen of los montagemateriaal. 6. Wielen met banden - Goed opgepompt en vastgezet; geen losse of ontbrekende wielmoeren. Controleer op versleten loopvlak, insnijdingen, scheurtjes en andere onregelmatigheden. 7. Achteras - Stuurcilinders onbeschadigd, geen lekkage; scharnierpennen vast; hydrauliekslangen onbeschadigd, geen lekkage. 8. Wielblok (indien aanwezig) - Zie opmerking bij inspectie. 9. Hoofdregelklep - Zie opmerking bij inspectie. 10. Giekstut (CE en AUS) - Zie opmerking bij inspectie. 11. Wielen met banden - Goed opgepompt en vastgezet; geen losse of ontbrekende wielmoeren. Controleer op versleten loopvlak, insnijdingen, scheurtjes en andere onregelmatigheden. 12. Motorruimte • Aandrijfriemen; controleer conditie en vervang indien nodig. • Motorsteunen - Zie opmerking bij inspectie. • Motordeksel goed vastgezet. 13. Luchtvoorfilter - Controleren en reinigen indien nodig. 14. Wielen met banden - Goed opgepompt en vastgezet; geen losse of ontbrekende wielmoeren. Controleer op versleten loopvlak, insnijdingen, scheurtjes en andere onregelmatigheden. 15. Vooras - Stuurcilinders onbeschadigd, geen lekkage; hydrauliekslangen onbeschadigd, geen lekkage. 16. Hulpstuk - Goed geïnstalleerd; zie “Hulpstukken installeren” op pagina 5-9.
2-10
31200463
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 2.4
OPWARMEN EN OPERATIONELE CONTROLES
Opwarmcontrole Controleer tijdens de opwarmperiode: 1. Verwarming, ontwaseming en voorruitwisser (indien aanwezig). 2. Controleer of alle verlichtingssystemen (indien aanwezig) naar behoren werken. 3. Stel de spiegel(s) bij voor maximaal zicht.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR SNIJWONDEN/BEKNELLING/VERBRANDING. Houd het motordeksel gesloten terwijl de motor draait.
Operationele controle Terwijl de motor wordt opgewarmd, voert u een operationele controle uit: 1. Werking van bedrijfsrem en parkeerrem. 2. Vooruit- en achteruitrijden. 3. Besturing in beide richtingen bij laag stationair toerental (stuur draaien van aanslag tot aanslag is niet mogelijk). Controleer in elke besturingsmodus. 4. Claxon en achteruitrijalarm. Moet bij draaiende motor vanuit de cabine hoorbaar zijn. 5. Alle joystickfuncties - werken soepel en naar behoren. 6. Voer alle aanvullende controles uit zoals beschreven in Hoofdstuk 8.
31200463
2-11
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 2.5
CABINE
De telescooplader is uitgerust met een open of gesloten ROPS/FOPS-cabine.
WAARSCHUWING Bedien de telescooplader alleen als de bescherming boven het hoofd en de cabineconstructie in goede staat verkeren. Elke wijziging aan deze machine moet worden goedgekeurd door JLG zodat de machine blijft voldoen aan de ROPS/ FOPS-certificering van deze cabine-/machineconfiguratie. Bij beschadiging kan de CABINE NIET WORDEN GEREPAREERD. Deze moet worden VERVANGEN.
2-12
31200463
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk 2.6
RUITEN
Zorg dat alle ruiten en spiegels schoon zijn en onbelemmerd zicht geven.
Ruit van cabinedeur (indien aanwezig)
2 3
4
1
OAL1670
• Cabinedeur (1) moet tijdens bedrijf gesloten zijn. • Tijdens bedrijf moet de ruit (2) van de cabinedeur ofwel geopend ofwel gesloten vergrendeld zijn. • Open de ruit van de cabinedeur met hendel (3) en zet deze vast in de vergrendeling. • Draai de knop (4) binnen of buiten de cabine om de ruit te ontgrendelen.
31200463
2-13
Hoofdstuk 2 - Controle en inspectie vóór het werk Achterruit
6 5
OAM2110
• Til de hendel (5) omhoog en druk erop om de achterruit (6) te openen. • Til de hendel omhoog en trek eraan om de ruit te sluiten.
2-14
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators
HOOFDSTUK 3 - BEDIENINGSELEMENTEN EN INDICATORS 3.1
ALGEMEEN
Dit hoofdstuk geeft de nodige informatie om de bedieningsfuncties te kunnen begrijpen. Opmerking: De fabrikant heeft geen rechtstreeks toezicht op de toepassing en bediening van de machine. De gebruiker en machinist zijn verantwoordelijk voor het volgen van goede veiligheidsprocedures.
31200463
3-1
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators 3.2
BEDIENINGSELEMENTEN
12
13
14
15 16
11 10
17
18 19
9
8 7 6
5
4
3 2
OAL1253
1
1. Parkeerremhendel (CE en AUS): Zie pagina 3-4. 2. Gaspedaal: Als het pedaal wordt ingedrukt, nemen het motortoerental en de snelheid van de hydraulische onderdelen toe. 3. Contactslot: Met sleutel geactiveerd. Zie pagina 3-6. 4. Bedrijfsrempedaal: Hoe verder het pedaal wordt ingedrukt, hoe lager de rijsnelheid. 5. Kantelbare stuurkolom (indien aanwezig): Zie pagina 3-11. 6. Snelkoppelschakelaar (indien aanwezig): Samen met de joystick gebruikt om een hulpstuk hydraulisch te vergrendelen of ontgrendelen. 7. Versnellingshendel: Zie pagina 3-7. 8. Parkeerremschakelaar (ANSI): Zie pagina 3-4. Schakelaar LSI opheffen (CE en AUS): Zie pagina 3-9. 9. Instrumentenpaneel: Zie pagina 3-10.
3-2
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators 10. Stuurwiel: Wanneer het stuurwiel naar links of rechts wordt gedraaid, rijdt de machine in de overeenkomstige richting. Er zijn drie stuurmodi beschikbaar. Zie “Besturingsmodi” op pagina 3-18. 11. Claxonknop: Indrukken om te claxonneren. 12. Scheefstand-indicator: Hiermee kan de machinist de horizontaaltoestand van links naar rechts van de telescooplader bepalen. 13. Snelheidsmeter (CE en AUS): Geeft de rijsnelheid van de machine weer. 14. LSI-indicator (CE en AUS): Zie pagina 3-8. 15. Bedieningshendel voor accessoires (indien aanwezig): Zie pagina 3-17. 16. Joystick: Zie pagina 3-12. 17. Longitudinale scheefstandindicator (AUS): Hiermee kan de machinist de horizontaaltoestand van voor naar achter van de telescooplader bepalen. 18. Rechter console: Zie pagina 3-15. 19. Stopcontact: 12V-aansluiting.
31200463
3-3
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Parkeerrem Parkeerremschakelaar (ANSI)
1
OAL1381
Met de parkeerremschakelaar (1) wordt het aantrekken en het vrijgeven van de parkeerrem geregeld. Het indicatorlampje op de schakelaar brandt om aan te geven dat de rem is ingeschakeld. • Druk op de bovenkant van de schakelaar om de parkeerrem in te schakelen. Wanneer de parkeerrem is ingeschakeld, kan de transmissie niet in vooruit of achteruit worden gezet. • Druk op de onderkant van de schakelaar om de parkeerrem uit te schakelen.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR WEGROLLEN VAN DE MACHINE. Zet de parkeerremschakelaar altijd in de stand “AAN”, plaats de giek op de grond en zet de motor af voordat u de cabine verlaat.
WAARSCHUWING BEKNELLINGSGEVAAR. Wanneer de motor wordt afgezet, schakelt de parkeerrem in. Wanneer tijdens het rijden de parkeerrem wordt aangetrokken of de motor wordt afgezet, komt de machine plotseling tot stilstand waardoor de lading eraf kan vallen. Schakel de parkeerrem in of zet de motor af, als u de machine in een noodgeval moet stoppen.
3-4
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Parkeerremhendel (CE en AUS)
OAL1261
2
Met de parkeerremhendel (2) wordt het aantrekken en het vrijgeven van de parkeerrem geregeld. • Trek de hendel omhoog om de parkeerrem aan te trekken. Wanneer de parkeerrem is ingeschakeld, kan de transmissie niet in vooruit of achteruit worden gezet. • Til de aanslagring op en druk de hendel in om de parkeerrem uit te schakelen.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR WEGROLLEN VAN DE MACHINE. Zet de parkeerremhendel altijd in de stand “AAN”, plaats de giek op de grond en zet de motor af voordat u de cabine verlaat.
WAARSCHUWING BEKNELLINGSGEVAAR. Wanneer de motor wordt afgezet, schakelt de parkeerrem in. Wanneer tijdens het rijden de parkeerrem wordt aangetrokken of de motor wordt afgezet, komt de machine plotseling tot stilstand waardoor de lading eraf kan vallen. Schakel de parkeerrem in of zet de motor af, als u de machine in een noodgeval moet stoppen.
Parkeerprocedure 1. Stop de telescooplader met behulp van de bedrijfsrem op een geschikte parkeerplaats. 2. Volg “Stopzetprocedure” op pagina 4-4.
31200463
3-5
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Contactslot
P
0
1 2
OAL1281
• Stand P: Motor voorgloeien bij temperaturen onder 0 °C (32 ºF). Ongeveer 10 seconden in deze stand houden. • Stand 0: Motor uit. • Stand 1: Spanning is aanwezig voor alle elektrische functies. Verhindert dat het contactslot naar stand 2 kan worden gedraaid wanneer de motor niet is gestart. Draai de contactsleutel naar stand 0 en dan weer naar stand 2 om de startmotor opnieuw in te schakelen. • Stand 2: Starten motor.
3-6
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Versnellingshendel
F N R
1
OAL1291
Met versnellingshendel (1) wordt vooruit- of achteruitrijden ingeschakeld. • Til de hendel op en duw hem naar voren om vooruit te rijden; til de hendel op en trek hem naar achteren om achteruit te rijden. Zet de hendel in de middenstand voor neutraal. • Tijdens achteruitrijden klinkt automatisch het achteruitrijalarm. • Alleen langzaam achteruitrijden en/of keren. • Verhoog het motortoerental niet terwijl de transmissie in vooruit of achteruit staat en de bedrijfsrem wordt ingetrapt in een poging om hogere hydraulische prestaties te verkrijgen. Hierdoor kunnen onverwachte machinebewegingen ontstaan.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN/BEKNELLING. Zet de telescooplader volledig stil voordat u de versnellingshendel verplaatst. Een abrupte verandering van rijrichting kan de stabiliteit verminderen en/of de lading doen verschuiven of vallen.
31200463
3-7
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Laststabiliteitsindicator - LSI (CE en AUS) 4
5
1
7 6 3 2
POWER
TEST
8 OAL1321
De LSI (1) geeft een visuele indicatie van de beperkingen van de voorwaartse stabiliteit. • De groene LED (2) brandt wanneer de LSI is ingeschakeld. • De LED’s gaan achtereenvolgens branden wanneer een lading wordt geheven, eerst groen (3), dan geel (4) en ten slotte rood (5). • De waarschuwingszoemer klinkt terwijl de eerste rode LED gaat branden. • Wanneer de telescooplader de voorwaartse stabiliteitsbeperkingen bereikt en de tweede rode LED gaat branden, wordt de automatische functie-uitschakeling geactiveerd. Bepaalde functies worden uitgeschakeld (d.w.z. giek heffen, uitschuiven, enz.). Schuif de giek in om de werking van de functies weer in te schakelen. • Druk op knop (6) om de waarschuwingszoemer uit te schakelen. Wanneer de zoemer is uitgeschakeld, gaat de gele LED (7) branden. • Test de LSI (8) aan het begin van elke shift. Zie Hoofdstuk 8 - Verdere controles.
3-8
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Schakelaar LSI opheffen (CE en AUS)
9
OAL1331
De schakelaar LSI opheffen (9) heft de automatische functie-uitschakeling tijdelijk op. • CE - Houd de bovenkant van de schakelaar ingedrukt terwijl u de joystick bedient om de automatische functieuitschakeling tijdelijk op te heffen. AUS - Houd de bovenkant van de schakelaar max. 30 seconden ingedrukt terwijl u de joystick bedient om de automatische functieuitschakeling tijdelijk op te heffen. • Laat de schakelaar los om de automatische functie-uitschakeling weer te activeren.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN. Als de hefcapaciteit van de telescooplader wordt overschreden, kan de uitrusting beschadigd raken en/of de machine kantelen.
31200463
3-9
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Instrumentenpaneel 7
6 5
8
9
P
P
10
4 00000 00 h
1 2
3
00000 00 h
11
OAL1371
1. Indicator voor richtingaanwijzers (indien aanwezig): Brandt wanneer de richtingaanwijzer actief is. 2. Grootlichtindicator (indien aanwezig): Brandt wanneer het grootlicht aan is. 3. Indicator motor voorgloeien: Brandt wanneer de contactsleutel in stand P staat. Bij temperaturen onder 0 °C (32 °F) pas starten nadat de motor is voorgegloeid. 4. Indicator hydraulische stuurdruk (CE en AUS): Brandt wanneer de druk van het stuursysteem te laag is. Als het lampje blijft branden, moet de motor worden uitgeschakeld. 5. Indicator motorkoelvloeistoftemperatuur: Brandt wanneer de temperatuur van de motorkoelvloeistof te hoog is. Stop, laat de motor stationair draaien en afkoelen en schakel deze daarna uit. 6. Parkeerremindicator: Brandt wanneer de parkeerrem is ingeschakeld. 7. Indicator acculading: Brandt om aan te geven dat de accu's bijna leeg zijn of dat het laadsysteem zwak is of niet goed functioneert. 8. Indicator motoroliedruk: Brandt wanneer de motoroliedruk te laag is. Zet de motor onmiddellijk uit. 9. Brandstofmeter: Geeft de hoeveelheid brandstof in de tank aan. 10. Stuurmodusindicators: De actieve stuurmodus is verlicht. 11. Urenteller: Neemt de bedrijfsuren van de motor op en geeft ze aan.
OPGELET SCHADE AAN UITRUSTING. Wanneer een rode indicator brandt (behalve de parkeerrem), zet dan de machine onmiddellijk stil, laat de giek neer, zet het hulpstuk op de grond en zet de motor af. Bepaal de oorzaak en verhelp het probleem alvorens verder te gaan.
3-10
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Afstelling stuurkolom (indien aanwezig)
12
OAL1341
Met de hendel voor het afstellen van de stuurkolom (12) wordt de stand van de stuurkolom geregeld. • Volg “Stopzetprocedure” op pagina 4-4. • Draai de hendel linksom om te ontgrendelen. • Plaats de stuurkolom in de gewenste stand. • Draai de hendel rechtsom om het stuur te vergrendelen.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN/BEKNELLING. Zet de telescooplader volledig stil en zet de motor af voordat u de stuurkolom afstelt. Een abrupte verandering van rijrichting kan de stabiliteit verminderen en/of de lading doen verschuiven of vallen.
31200463
3-11
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Joystick Raadpleeg Schakelaar heffen-/neerlaten-/laderpatroon van joystick (zie pagina 3-16) op de rechter console om het bedieningsschema te controleren alvorens de machine te bedienen. Heffen/neerlatenpatroon van joystick
2
3 1 OAL1352
Met de joystick (1) bedient u de giek, het kantelen van het hulpstuk en de functies van het hydraulische hulpsysteem. Giekfuncties • Zet de joystick naar achteren om de giek te heffen; zet de joystick naar voren om de giek neer te laten; zet de joystick naar rechts om de giek uit te schuiven; zet de joystick naar links om de giek in te schuiven. • De snelheid van de giekfuncties is afhankelijk van de mate van joystickverplaatsing in de bijbehorende richting. Als het motortoerental wordt verhoogd, neemt ook de functiesnelheid toe. • Om twee giekfuncties gelijktijdig uit te voeren, zet u de joystick tussen twee kwadranten. Zet de joystick bijvoorbeeld naar linksvoor om tegelijk de giek neer te laten en in te schuiven. Hulpstukfunctie Het kantelen wordt bediend met de linker knop (2). • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om het hulpstuk omlaag te kantelen; beweeg de joystick naar links om het omhoog te kantelen. Hydraulische hulpfuncties Met de rechter knop (3) worden de hulpstukken bediend die voor hun werking hydraulische olietoevoer nodig hebben. Zie Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken voor goedgekeurde hulpstukken en bedieningsinstructies.
3-12
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN/BEKNELLING. Een snelle, schokkerige bediening resulteert in een snelle, schokkerige beweging van de lading. Door zulke bewegingen kan de lading verschuiven of vallen of kan de machine kantelen.
31200463
3-13
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Laderpatroon van joystick
2
3
OAL1362
Met de joystick (1) bedient u de giek, het kantelen van het hulpstuk en de functies van het hydraulische hulpsysteem. Giekfuncties • Zet de joystick naar achteren om de giek te heffen; zet de joystick naar voren om de giek neer te laten. • Het in- en uitschuiven wordt bediend met de linker knop (2). Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om de giek uit te schuiven; beweeg de joystick naar links om de giek in te schuiven. • De snelheid van de giekfuncties is afhankelijk van de mate van joystickverplaatsing in de bijbehorende richting. Als het motortoerental wordt verhoogd, neemt ook de functiesnelheid toe. • Om twee giekfuncties gelijktijdig uit te voeren, zet u de joystick tussen twee kwadranten. Zet de joystick bijvoorbeeld naar linksvoor om tegelijk de giek neer te laten en het hulpstuk omhoog te kantelen. Hulpstukfunctie Het kantelen van het hulpstuk wordt geregeld door de joystick. • Beweeg de joystick naar rechts om het omlaag te kantelen; beweeg de joystick naar links om het omhoog te kantelen. Hydraulische hulpfuncties Met de rechter knop (3) worden de hulpstukken bediend die voor hun werking hydraulische olietoevoer nodig hebben. Zie Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken voor goedgekeurde hulpstukken en bedieningsinstructies.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN/BEKNELLING. Een snelle, schokkerige bediening resulteert in een snelle, schokkerige beweging van de lading. Door zulke bewegingen kan de lading verschuiven of vallen of kan de machine kantelen.
3-14
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Rechter console 1 2 17
3 4 5 6 7 16 8
15 14 13 12 11
OAL1312
9
10
1. Schakelaar voor bediening op de weg (CE): Druk op de rechterkant van de schakelaar om de stuurmodus- en joystickfuncties te vergrendelen. Opmerking: Activeer deze functie voordat u op de openbare weg gaat rijden. Zie “Bediening op de weg (CE)” op pagina 4-11. 2. Stuurkeuzeschakelaar: Schakelaar met drie standen. Er zijn drie besturingsmodi beschikbaar: 4Cirkelbesturing met 4 wielen, voorwielbesturing met 2 wielen en hondengang met 4 wielen. Zie pagina 3-18. 3. Schakelaar giekwerklicht (indien aanwezig): Aan/uit-schakelaar. 4. Schakelaar werklicht voor (indien aanwezig): Aan/uit-schakelaar. 5. Schakelaar werklicht achter (indien aanwezig): Aan/uit-schakelaar. 6. Schakelaar voorruitwisser (indien aanwezig): Schakelaar met drie standen. Druk op de rechterkant van de schakelaar voor hoge snelheid; de middelste stand is voor lage snelheid; de linkerkant is om de wisser uit te schakelen. 7. Schakelaar voorruitsproeier (indien aanwezig): Houd de rechterkant van de schakelaar ingedrukt om de sproeiervloeistof te activeren. 8. Schakelaar dak- en achterruitwisser (indien aanwezig): Schakelaar met drie standen. Zet de schakelaar in de middelste stand om de wissers in te schakelen; houd de rechterkant van de schakelaar ingedrukt om de sproeiervloeistof te activeren; druk op de linkerkant van de knop om de wisser uit te schakelen.
31200463
3-15
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators 9. Schakelaar drukontlasting hydraulisch hulpcircuit: Ontlast de druk van het hydraulische hulpcircuit. Zie pagina 5-14. 10. Schakelaar zwaailicht (indien aanwezig): Aan/uit-schakelaar. 11. Schakelaar hydraulische hulpfuncties voor/achter (indien aanwezig): Druk op de voorkant van de schakelaar om de hydraulische hulpfuncties voor te activeren. Druk op de achterkant van de schakelaar om de hydraulische hulpfuncties achter te activeren. 12. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten (indien aanwezig): Aan/uit-schakelaar. 13. Schakelaar heffen-/neerlaten-/laderpatroon van joystick: Druk op de linkerkant van de schakelaar om het hefpatroon van de joystick te activeren. Druk op de rechterkant van de schakelaar om het laderpatroon van de joystick te activeren.
Bedieningselementen voor verwarming en airconditioning (indien aanwezig) 14. Schakelaar ventilatorsnelheid (indien aanwezig): Draaischakelaar met vier standen. 15. Airconditioningschakelaar (indien aanwezig): Aan/uit-schakelaar. 16. Schakelaar temperatuurregeling (indien aanwezig): Instelbare draaischakelaar. 17. Luchtrooster (indien aanwezig): Vier afzonderlijk afstelbare luchtroosters.
3-16
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Bedieningshendel voor accessoires (indien aanwezig) Met de bedieningshendel voor accessoires (1) worden de richtingaanwijzers, parkeerlichten en koplampen bediend.
2 5 7 4 1
3
6 OAL1301
Richtingaanwijzer • Duw de hendel naar voren (2) om de linker richtingaanwijzer te activeren. • Trek de hendel naar achteren (3) om de rechter richtingaanwijzer te activeren. • De hendel moet handmatig naar de middelste stand worden teruggebracht om de richtingaanwijzers te deactiveren. De hendel schakelt niet automatisch uit na een bocht.
Parkeerlichten en koplampen • Draai de draaigreep (4) van de hendel naar links naar de eerste stand (5) om de parkeerlichten aan te zetten. • Draai de draaigreep naar de tweede stand (6) om de koplampen aan te zetten. • Breng de hendel omhoog/omlaag om tussen dim- en grootlicht om te schakelen. • Draai de draaigreep naar rechts naar de stand UIT (7) om alle lichten uit te schakelen.
31200463
3-17
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators 3.3
BESTURINGSMODI
De machinist heeft drie besturingsmodi tot zijn beschikking. Voorwielbesturing met 2 wielen
Cirkelbesturing met 4 wielen
Hondengang met 4 wielen
OAL2030
Opmerking: Voorwielbesturing met 2 wielen is vereist voor het rijden op de openbare weg.
Besturingsmodus wijzigen
1
2
3 OAL2060
1. Breng de machine tot stilstand met de bedrijfsrem terwijl cirkelbesturing (1) of hondengang (3) is geselecteerd.
4
5
OAM2400
2. Draai aan het stuurwiel tot het linker achterwiel (4) in lijn ligt met de zijkant van de machine. 3. Selecteer voorwielbesturing (2). 4. Draai aan het stuurwiel tot het linker voorwiel (5) in lijn ligt met de zijkant van de machine. 5. De wielen zijn nu uitgelijnd. Selecteer de gewenste besturingsmodus.
3-18
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators 3.4
STOEL
Afstellingen Stel voordat de motor wordt gestart de stoelstand en het comfort af.
3 1 2 OAL1270
1. Vering: Stel met de knop de vering op de juiste instelling af. Draai de knop rechtsom voor stuggere vering. Draai de knop linksom voor minder stugge vering. 2. Naar voren of naar achteren: Trek de hendel omhoog om de stoel naar voren of naar achteren te schuiven. 3. Veiligheidsgordel: Draag tijdens het werk altijd de veiligheidsgordel. Indien nodig is er een veiligheidsgordel van 76 mm (3 inch) verkrijgbaar.
31200463
3-19
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators Veiligheidsgordel
OH20912
Maak de veiligheidsgordel als volgt vast: 1. Pak beide vrije uiteinden van de gordel en let erop dat deze niet gedraaid zijn of verstrikt zitten. 2. Terwijl u rechtop in de stoel zit, koppelt u het terugtrekbare uiteinde (mannetjes deel) van de gordel aan de gesp. 3. Terwijl de gesp zich zo laag mogelijk op het lichaam bevindt, trekt u het terugtrekbare uiteinde van de gordel weg van de gesp tot de gordel strak tegen uw heupen ligt. 4. Druk om de gordel los te maken op de rode knop aan de gesp en trek het vrije uiteinde uit de gesp.
3-20
31200463
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators 3.5
GIEKHOEK- EN UITSCHUIFINDICATORS 2
50 60 70 80
A
1
B -10
40 20 10 30
OAL1710
• De giekhoekindicator (1) bevindt zich aan de linkerkant van de giek. Met deze indicator kunt u de giekhoek bepalen wanneer u de laadcapaciteitstabel gebruikt (zie “Laadcapaciteitstabel gebruiken” op pagina 5-5). • De uitschuifindicators (2) van de giek bevinden zich aan de linkerkant van de giek. Met deze indicators kunt u bepalen hoe ver de giek is uitgeschoven wanneer u de laadcapaciteitstabel gebruikt (zie “Laadcapaciteitstabel gebruiken” op pagina 5-5).
31200463
3-21
Hoofdstuk 3 - Bedieningselementen en indicators
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
3-22
31200463
Hoofdstuk 4 - Bediening
HOOFDSTUK 4 - BEDIENING 4.1
MOTOR
Opmerking: Zie de bedienings- en onderhoudshandleiding van de motor voor meer informatie.
Motor starten Deze machine kan onder normale omstandigheden gebruikt worden bij temperaturen van -20 tot +40 °C (0 tot 104 °F). Raadpleeg de plaatselijke Caterpillar dealer voor bedrijf buiten dit bereik of onder abnormale omstandigheden. 1. Zorg ervoor dat alle bedieningselementen in “neutraal” staan en dat alle elektrische onderdelen (lichten, verwarming, ontwaseming, enz.) zijn uitgeschakeld. Schakel de parkeerrem in. 2. Als de temperatuur onder 0 °C (32 °F) is, zet u het contactslot in “stand P” en houdt u het ongeveer 10 seconden vast. 3. Zet het contactslot in "stand 2" om de startmotor in te schakelen. Laat de sleutel onmiddellijk los wanneer de motor aanslaat. Als de motor niet binnen 20 seconden aanslaat, moet u de contactsleutel loslaten en de startmotor enkele minuten laten afkoelen voordat u het opnieuw probeert. 4. Kijk naar de indicators nadat de motor is gestart. Als de indicators meer dan vijf seconden blijven branden, stopt u de motor en bepaalt u de oorzaak alvorens de motor opnieuw op te starten. 5. Warm de motor bij ongeveer halfgas op.
Opmerking: De motor kan pas worden gestart wanneer de versnellingshendel in “neutraal” staat en de parkeerrem is ingeschakeld.
WAARSCHUWING ONTPLOFFINGSGEVAAR MOTOR. Spuit geen ether in de luchtinlaat voor starten onder koude weersomstandigheden.
31200463
4-1
Hoofdstuk 4 - Bediening
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR ONVERWACHTE BEWEGINGEN. Verzeker u er altijd van dat de versnellingshendel in neutraal staat en de bedrijfsrem is ingeschakeld voordat u de parkeerrem vrijgeeft. Wanneer de parkeerrem wordt vrijgegeven terwijl de transmissie in vooruit of achteruit staat, kan de machine plotseling in beweging komen en een ongeluk veroorzaken.
4-2
31200463
Hoofdstuk 4 - Bediening Starten via hulpaccu
OW0530
Indien het starten met een hulpaccu (en startkabels) noodzakelijk is, handel dan als volgt: • Laat de voertuigen elkaar nooit raken. • Sluit de positieve (+) startkabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu. • Sluit het andere uiteinde van de positieve (+) startkabel aan op de pluspool (+) van de hulpaccu. • Sluit de negatieve (-) startkabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu. • Sluit het andere uiteinde van de negatieve (-) startkabel aan op een massapunt van de machine uit de buurt van de ontladen accu. • Volg de normale startprocedures. • Verwijder de kabels in omgekeerde volgorde nadat de machine is gestart.
WAARSCHUWING ONTPLOFFINGSGEVAAR ACCU. Probeer nooit een bevroren accu te laden of de motor via een hulpaccu en startkabels te starten, omdat de accu dan kan ontploffen. Houd vonken, vlammen en rookgerei uit de buurt van de accu. In loodzwavelzuuraccu’s ontstaan tijdens het laden explosieve gassen. Draag een veiligheidsbril.
31200463
4-3
Hoofdstuk 4 - Bediening Normale motorbediening • Controleer regelmatig de meters en het instrumentenpaneel om zeker te zijn dat alle systemen naar behoren werken. • Wees alert op vreemde geluiden of trillingen. Wanneer een ongewone toestand wordt opgemerkt, parkeer de machine dan op een veilige plaats en voer de stopzetprocedure uit. Meld deze toestand aan uw supervisor of de plaatselijke Caterpillar dealer. • Vermijd langdurig stationair draaien. Zet de motor af als deze niet wordt gebruikt.
Stopzetprocedure Wanneer u de telescooplader parkeert, doe dit dan op een veilige plaats op een vlakke ondergrond en uit de buurt van andere uitrusting en/of rijbanen. 1. Schakel de parkeerrem in. 2. Zet de versnellingshendel in neutraal. 3. Laat de vorken of het hulpstuk neer op de grond. 4. Laat de motor 3 tot 5 minuten bij laag stationair toerental draaien. Laat de motor GEEN overtoeren maken. 5. Zet de motor af en verwijder de contactsleutel. 6. Verlaat de telescooplader op juiste wijze. 7. Zet de elektrische hoofdschakelaar (indien aanwezig) uit. 8. Blokkeer de wielen (indien nodig).
4-4
31200463
Hoofdstuk 4 - Bediening 4.2
BEDIENING MET LADING DIE NIET HANGT
Lading op veilige wijze heffen • U dient het gewicht en het lastmiddelpunt te kennen van elke te heffen lading. Als u niet zeker bent van het gewicht of het lastmiddelpunt, overleg dan met uw supervisor of met de leverancier van het materiaal.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN. Als de hefcapaciteit van de telescooplader wordt overschreden, kan de uitrusting beschadigd raken en/of de machine kantelen. • Zorg dat u de nominale laadcapaciteit (zie Hoofdstuk 5) van de telescooplader kent om het werkbereik te bepalen waarin u op veilige wijze ladingen kunt heffen, transporteren en neerzetten.
Alvorens een lading op te pakken • Let op de toestand van het terrein. Stel de rijsnelheid bij en verminder de hoeveelheid lading indien omstandigheden daartoe aanleiding geven. • Vermijd het heffen van gestapelde lading. • Verzeker u ervan dat de lading niet tegen nabijgelegen obstakels ligt. • Stel de tussenruimte van de vorken zo af dat de pallet of de lading op maximale breedte wordt gegrepen. Zie “Vorken bijstellen/bewegen” op pagina 5-15. • Nader de lading langzaam onder een rechte hoek met de vorkpunten recht en horizontaal. Hef NOOIT een lading met maar één vork. • Bedien de telescooplader NOOIT indien er zich geen juiste en leesbare laadcapaciteitstabel in de cabine bevindt voor de combinatie van telescooplader/hulpstuk waarmee u werkt.
31200463
4-5
Hoofdstuk 4 - Bediening Lading vervoeren
OW0540
• Bij het oppakken van de lading laat u deze tegen de rugsteun rusten. Vervolgens kantelt u de lading naar achteren, zodat deze kan worden vervoerd. Rijd in overeenstemming met de vereisten die uiteengezet zijn in Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures en Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken. • Rijd met lage snelheid wanneer u een lading vervoert.
Horizontaalstellingsprocedure 1. Plaats de machine op de beste plek voor het heffen of neerzetten van een lading. 2. Schakel de parkeerrem in en zet de versnellingshendel in NEUTRAAL. 3. Kijk naar de scheefstandindicator om te bepalen of de machine moet worden rechtgezet alvorens de lading te heffen. 4. Plaats giek/hulpstuk op 1,2 m (4 ft) van de grond. (AUS - Plaats de giek zodanig dat de vorken niet hoger dan 300 mm (11.8 in) boven het grondoppervlak komen.)
Belangrijke zaken om te onthouden: • Hef de giek/het hulpstuk nooit meer dan 1,2 m (4 ft) boven de grond tenzij de telescooplader horizontaal staat. (AUS - Hef de vorken nooit hoger dan 300 mm (11.8 in) boven het grondoppervlak tenzij de telescooplader horizontaal staat.) • De combinatie van zwenken en heffen van de lading kan de telescooplader doen kantelen.
4-6
31200463
Hoofdstuk 4 - Bediening Lading plaatsen Voordat u lading gaat plaatsen, zorgt u ervoor dat: • De losplaats het gewicht van de lading veilig kan dragen. • De losplaats vlak is van voren naar achteren en van links naar rechts. • Bepaal met de laadcapaciteitstabel het veilige uitschuifbereik van de giek. Zie “Laadcapaciteitstabel gebruiken” op pagina 5-5. • Lijn de vorken uit op het niveau waarop de lading moet worden geplaatst, schuif de giek daarna langzaam uit tot de lading net boven de plek is waar deze moet worden weggezet. • Laat de giek neer tot de lading op zijn plaats rust en de vorken vrij zijn om te worden teruggetrokken.
Lading vrijgeven Als de lading eenmaal veilig op de losplaats is weggezet, handel dan als volgt: 1. Wanneer de vorken het gewicht van de lading niet meer dragen, kan de giek worden teruggetrokken en/of kan de telescooplader achteruit van onder de lading terugrijden, tenzij de telescooplader door de oppervlakteconditie niet langer horizontaal is. 2. Laat het vorkenbord neer. 3. De telescooplader kan nu van de losplaats worden weggereden voor andere werkzaamheden.
31200463
4-7
Hoofdstuk 4 - Bediening 4.3
BEDIENING MET HANGENDE LADING (ANSI EN CE)
Lading op veilige wijze heffen • U dient het gewicht en het lastmiddelpunt te kennen van elke te heffen lading. Als u niet zeker bent van het gewicht of het lastmiddelpunt, overleg dan met uw supervisor of met de leverancier van het materiaal.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN. Als de hefcapaciteit van de telescooplader wordt overschreden, kan de uitrusting beschadigd raken en/of de machine kantelen. • Zorg dat u de nominale laadcapaciteit (zie hoofdstuk Hoofdstuk 5) van de telescooplader kent om het werkbereik te bepalen waarin u op veilige wijze ladingen kunt heffen, transporteren en neerzetten.
Hangende lading oppakken • Let op de toestand van het terrein. Stel de rijsnelheid bij en verminder de hoeveelheid lading indien omstandigheden daartoe aanleiding geven. • Vermijd het heffen van gestapelde lading. • Verzeker u ervan dat de lading niet tegen nabijgelegen obstakels ligt. • Bedien de telescooplader NOOIT indien er zich geen juiste en leesbare laadcapaciteitstabel in de cabine bevindt voor de combinatie van telescooplader/hulpstuk waarmee u werkt. • Maak alleen gebruik van goedgekeurde hijsinrichtingen die zijn gespecificeerd voor het heffen van de lading. • Bepaal de juiste hijspunten van de lading en houd daarbij rekening met het zwaartepunt en de laststabiliteit. • Verzeker u ervan dat een lading goed wordt vastgebonden om beweging ervan te beperken. • Raadpleeg “Laadcapaciteitstabel gebruiken” op pagina 5-5 voor de juiste richtlijnen voor het heffen als aanvulling op de desbetreffende laadcapaciteitstabel in de cabine.
4-8
31200463
Hoofdstuk 4 - Bediening Hangende lading vervoeren
OZ3160
OW0130
• Rijd in overeenstemming met de vereisten die uiteengezet zijn in Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures en Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken. • Zie de desbetreffende laadcapaciteitstabel in de cabine voor verdere vereisten.
Belangrijke zaken om te onthouden: • Zorg ervoor dat de giek volledig is ingeschoven. • Hef de lading nooit hoger dan 300 mm (11.8 in) boven het grondoppervlak of de giek niet meer dan 45°. • De combinatie van scheefstand en lading kan de telescooplader doen kantelen. • Personen die aanwijzigen geven en de machinist moeten voortdurend onderling communiceren (verbaal of via handgebaren) en het oogcontact met de machinist mag nooit verloren gaan. • Plaats nooit de personen die aanwijzigen geven tussen de hangende lading en de telescooplader. • Vervoer de lading alleen stapvoets 0,4 m/s (0.9 mph) of minder.
Rechtzetprocedure 1. Plaats de machine op de beste plek voor het heffen of neerzetten van een lading. 2. Schakel de parkeerrem in en zet de versnellingshendel in NEUTRAAL. 3. Kijk naar de scheefstandindicator om te bepalen of de machine moet worden rechtgezet alvorens de lading te heffen. 4. Plaats de giek zodanig dat de lading nooit hoger dan 300 mm (11.8 in) boven het grondoppervlak komt en/of de giek niet meer dan 45° wordt geheven.
31200463
4-9
Hoofdstuk 4 - Bediening Hangende lading plaatsen Voordat u lading gaat plaatsen, zorgt u ervoor dat: • De losplaats het gewicht van de lading veilig kan dragen. • De losplaats vlak is van voren naar achteren en van links naar rechts. • Bepaal met de laadcapaciteitstabel het veilige uitschuifbereik van de giek. “Laadcapaciteitstabel gebruiken” op pagina 5-5. • Lijn de lading uit op het niveau waarop de lading moet worden geplaatst, verplaats de giek daarna langzaam tot de lading net boven de plek is waar deze moet worden weggezet. • Zorg ervoor dat tijdens het plaatsen van de lading de personen die aanwijzigen geven en de machinist voortdurend onderling communiceren (verbaal of via handgebaren).
Hangende lading vrijgeven • Plaats nooit de personen die aanwijzigen geven tussen de hangende lading en de telescooplader. • Wanneer de bestemming van de lading is bereikt, zet u de telescooplader helemaal stil en schakelt u de parkeerrem in voordat u de hijsinrichting vrijgeeft en de spanbanden losmaakt.
4-10
31200463
Hoofdstuk 4 - Bediening 4.4
BEDIENING OP DE WEG (CE)
1. Voorbereiding a. Verwijder de lading van het hulpstuk. b. Verwijder eventuele grote hoeveelheden vuil van de machine. c. Controleer de verlichting en de spiegels en stel deze zo nodig af. d. Veiligheidsuitrusting die moet worden meegenomen: Waarschuwingsdriehoek, EHBO-doos en een wielblok. 2. Laat de giek neer. De voorste rand van het hulpstuk moet zich ca. 30-40 cm (12-16 in) boven de grond bevinden. 3. Kantel het hulpstuk volledig terug. 4. Plaats een beschermende plaat aan over de voorste rand van de bak; verwijder de vorken of verplaats deze naar de machine toe en zet ze vast aan het vorkenbord.
2 1
OAL2070
5. Wijzig de besturingsmodus in voorwielbesturing (1). Zie “Besturingsmodus wijzigen” op pagina 3-18. 6. Activeer de schakelaar voor bediening op de weg (2) om de besturingsmodus en de door de joystick bediende functies te vergrendelen. 7. De machine is nu gereed voor rijden op de weg. Opmerking: Houd u aan alle lokale, provinciale en nationale verkeersregels.
31200463
4-11
Hoofdstuk 4 - Bediening 4.5
OPLADEN EN VASTZETTEN VOOR VERVOER
1701500 1702300
OAL1720
1702300
1701500
Vastsjorren
1. Roep de hulp in van een andere persoon om de telescooplader met de giek zo laag mogelijk op te laden. 2. Eenmaal opgeladen, schakelt u de parkeerrem in en laat u de giek neer tot de giek of het hulpstuk op het laaddek rust. Zet alle bedieningselementen in “neutraal”, zet de motor af en verwijder de contactsleutel. 3. Maak de machine aan het laaddek vast door kettingen aan de hiervoor bestemde vastsjorplaatsen te bevestigen, zoals afgebeeld. 4. Zet het voorste gedeelte van de giek niet vast. Opmerking: De gebruiker neemt alle verantwoordelijkheid op zich bij het kiezen van de juiste transportmethode en vastsjoruitrusting. Hij/zij zorgt ervoor dat de gebruikte uitrusting het gewicht van het te transporteren voertuig kan dragen en dat alle instructies en waarschuwingen van de fabrikant, alle regelgeving en veiligheidsregels van de werkgever en alle lokale, provinciale en nationale wetten worden opgevolgd.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR WEGSCHUIVEN TELESCOOPLADER. Zorg dat het laaddek en de laadplanken van het voertuig en de wielen van de telescooplader vrij zijn van modder, sneeuw en ijs, voordat u de telescooplader gaat opladen. Indien dit niet wordt opgevolgd, kan de telescooplader wegschuiven.
4-12
31200463
Hoofdstuk 4 - Bediening Hijsen • Bij het hijsen van de machine is het erg belangrijk dat de hijsinrichting en -apparatuur uitsluitend aan de hiervoor bestemde hijspunten wordt vastgemaakt. Als de machine niet is uitgerust met hijsoren, dient u contact op te nemen met de afdeling Product Safety van JLG voor informatie. • Pas de hijsinrichting en -apparatuur aan om er zeker van te zijn dat de machine bij het hijsen horizontaal is. De machine moet tijdens het hijsen te allen tijde horizontaal blijven. • Zorg ervoor dat de hijsinrichting en -apparatuur voldoende nominaal vermogen heeft en geschikt is voor het beoogde doel. Zie Hoofdstuk 9 - Specificaties voor het machinegewicht of weeg de machine. • Verwijder voor het hijsen alle losse voorwerpen van de machine. • Hijs de machine met een soepele, gelijkmatige beweging. Zet de machine voorzichtig neer. Vermijd snelle of plotselinge bewegingen die schokbelasting voor de machine en/of hijsinrichtingen kunnen veroorzaken.
31200463
4-13
Hoofdstuk 4 - Bediening
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
4-14
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken
HOOFDSTUK 5 - HULPSTUKKEN EN TREKHAKEN 5.1
GOEDGEKEURDE HULPSTUKKEN
Om te bepalen of een hulpstuk is goedgekeurd voor gebruik met de specifieke telescooplader waarmee u werkt, voert u voor de installatie het volgende uit. • Het type, het gewicht, de afmetingen en het lastmiddelpunt van het hulpstuk moeten gelijk aan of minder dan de gegevens op de laadcapaciteitstabel in de cabine zijn. • Het model in de laadcapaciteitstabel moet overeenkomen met het model telescooplader dat wordt gebruikt. • Hydraulisch aangedreven hulpstukken mogen alleen worden gebruikt op machines die zijn uitgerust met een hydraulisch hulpsysteem. • Hydraulisch aangedreven hulpstukken die elektrische hulpfuncties nodig hebben, mogen alleen worden gebruikt op machines die zijn uitgerust met een hydraulisch en elektrisch hulpsysteem. Indien aan een van bovenstaande voorwaarden niet wordt voldaan, maak dan geen gebruik van het hulpstuk. De telescooplader is mogelijk niet voorzien van de juiste laadcapaciteitstabel of het hulpstuk is mogelijk niet goedgekeurd voor het model telescooplader dat wordt gebruikt. Neem contact op met JLG of met de plaatselijke Caterpillar dealer voor meer informatie.
5.2
NIET-GOEDGEKEURDE HULPSTUKKEN
Gebruik geen niet-goedgekeurde hulpstukken om de volgende redenen: • De bereik- en capaciteitsbeperkingen voor “al dan niet passende”, eigengemaakte, gewijzigde of andere niet-goedgekeurde hulpstukken kan niet worden vastgesteld. • Een te ver uitgeschoven of overbelaste telescooplader kan zonder waarschuwing plotseling kantelen en ernstig of dodelijk letsel veroorzaken bij de machinist en/of bij personen die in de buurt aan het werk zijn. • Of een niet-goedgekeurd hulpstuk in staat is om op veilige wijze volgens ontwerp te functioneren kan niet worden gegarandeerd.
WAARSCHUWING Gebruik alleen goedgekeurde hulpstukken. Hulpstukken die niet zijn goedgekeurd voor uw telescooplader kunnen een ongeluk veroorzaken of de machine beschadigen.
31200463
5-1
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken 5.3
DOOR JLG GELEVERDE HULPSTUKKEN
Hulpstuk Vorkenbord, 1220 mm (48 in) Vorkenbord, 1270 mm (50 in) Vorkenbord, 1200 mm Zijwaarts schuivend vorkenbord, 1220 mm (48 in)
Toepasselijke standaard CE
ANSI
331-6310
X
330-4234
X
350-9099
X
336-3523
X
330-4242
X
350-0501
X
AUS
Snelkoppeling STD
UQC X
X X
X X X X
331-3252
X
330-4243
X
331-3251
X
X
Vork, pallet- 50x100x1220 mm ( 2x4x48 in)
323-5738
X
X
X
X
Vork, hout- 38x150x1525 mm (1.5x6x60 in)
323-5737
X
X
X
X
Vork, blok- 50x50x1220 mm (2x4x48 in)
301-9752
X
X
X
X
Vork, pallet- 45x100x1070 mm
252-1454
X
X
X
Vork, pallet- 50x100x1200 mm
309-9179
X
X
X
Vork, pallet- 50x100x1525 mm
252-1456
X
X
X
Vork, pallet- 50x120x1200 mm
323-5635
X
X
X
Draaibaar/zijwaarts kantelend vorkenbord, 1220 mm (48 in)
Bak, licht materiaal 0,8 m3 (1.0 yd3) Bak, licht materiaal 1,3 m3 (1.7 yd3) Bak, grijper- 0,8 m3 (1.0 yd3) Vorkgemonteerde haak
5-2
Onderdeelnummer
330-4237 350-0505
X X
330-4236 350-0508 350-0509 321-0556
X X X
X X
X
X
X
X
X
330-4240
X
X
X
X X
X
X
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
31200463
5-3
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken 5.4
CAPACITEIT VAN TELESCOOPLADER/HULPSTUK/ VORKEN
1
X XX XXXXXXXX XXXX XXXX X XXX
X XX XXXXXXXX XXXX XXXX X XXX
3
OAL1740
2
Controleer alvorens het hulpstuk te installeren of dit is goedgekeurd en of de telescooplader is voorzien van de juiste laadcapaciteitstabel. Zie “Goedgekeurde hulpstukken” op pagina 5-1. Om de maximale capaciteit van de telescooplader en het hulpstuk te bepalen, dient u de kleinste waarde van de volgende capaciteiten aan te houden: • Capaciteit ingeslagen in de identificatieplaat (1) van het hulpstuk. • Vorkcapaciteiten en lastmiddelpunten zijn ingeslagen in de zijkant van elke vork (2) (indien aanwezig). Deze kwalificatie specificeert het maximale draagvermogen dat de afzonderlijke vork veilig kan dragen op het maximale lastmiddelpunt (3). De totale capaciteit van het hulpstuk wordt vermenigvuldigd met het aantal vorken aan het hulpstuk (indien aanwezig) tot aan de maximale capaciteit van het hulpstuk. • De maximale capaciteit zoals is aangegeven in de juiste laadcapaciteitstabel. Zie “Goedgekeurde hulpstukken” op pagina 5-1. • Indien het nominale draagvermogen van de telescooplader afwijkt van de capaciteit van de vorken of het hulpstuk, dan geldt de laagste waarde als het totale draagvermogen. Bepaal met de juiste laadcapaciteitstabel de maximale capaciteit voor verschillende machineconfiguraties. Bij het heffen en plaatsen van lading kan het nodig zijn om afhankelijk van de machineconfiguratie meer dan één laadcapaciteitstabel te raadplegen. Alle vorken moeten worden gebruikt in bij elkaar passende paren, behalve blokvorken die moeten worden gebruikt in bij elkaar passende sets.
WAARSCHUWING Gebruik nooit een hulpstuk als de desbetreffende door JLG goedgekeurde laadcapaciteitstabel niet op de telescooplader is aangebracht.
5-4
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken 5.5
LAADCAPACITEITSTABEL GEBRUIKEN
Voor een juist gebruik van de laadcapaciteitstabel (zie pagina 5-6) moet de machinist eerst het volgende bepalen en/of over het volgende beschikken: 1. Een goedgekeurd hulpstuk. Zie “Goedgekeurde hulpstukken” op pagina 5-1. 2. De juiste laadcapaciteitstabel(len). 3. Het gewicht van de te heffen lading. 4. Plaatsingsinformatie over de lading: a. De HOOGTE waarop de lading moet worden geplaatst. b. De AFSTAND tussen de voorwielen van de telescooplader en de vereiste plaats van de lading. 5. Zoek in de laadcapaciteitstabel de rij voor de hoogte en volg deze tot de kolom voor de afstand. 6. Het getal in de laadzone waar de twee elkaar kruisen is de maximale hefcapaciteit voor deze situatie. Als de twee elkaar kruisen op een scheidingslijn tussen zones, moet het kleinste getal worden gebruikt. Het getal in deze laadzone moet gelijk zijn aan of groter zijn dan het gewicht van de te heffen lading. Bepaal de laadzonebegrenzingen in de laadcapaciteitstabel en blijf binnen deze limieten.
Plaats van capaciteitsindicatoren
IDENTIFICATIEPLAATJE HULPSTUK
A
GIEKHOEKINDICATOR
50 60 70 80
UITSCHUIFINDICATOR GIEK
B -10
40 20 10 30
STEMPELAFDRUK MET VORKCAPACITEIT OAL1730
31200463
5-5
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Voorbeeld van een laadcapaciteitstabel (ANSI en CE) Deze laadcapaciteitstabel mag UITSLUITEND voor dit model worden gebruikt. Het model van de telescooplader staat aangegeven op de giek of het chassis. Model XXXXX wordt enkel gebruikt voor demonstratie.
Type snelkoppeling Leeg = Standaard snelkoppeling
XXXX XXX
UQC = Universele snelkoppeling
XX +
1
= XXX XX MAX
XX 70°
XX
E
XX 50°
XX
XX
XX
20°
10°
XX X
XXXX XX
XX
XXXX XX
30°
XX
XXXX XX
40°
XX
D
XXXX XX XXXX XX
60°
Giekhoek
Het type, het gewicht en de afmetingen van het hulpstuk moeten gelijk aan of minder dan de afgebeelde gegevens zijn.
Giekuitschuifindicator (boog)
C B A
0°
XX XX XX XX XX XX XX
XX
XXXX XXXX Laadzones geven het maximale gewicht aan dat veilig kan worden geheven.
OAL1771
Het lastmiddelpunt moet gelijk aan of minder dan de afgebeelde waarde zijn.
Opmerking: Dit is slechts een voorbeeld van een laadcapaciteitstabel! Gebruik deze capaciteitstabel NIET, maar gebruik de tabel in de cabine.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN. Alle belastingen aangegeven in de nominale laadcapaciteitstabel zijn gebaseerd op een machine die stevig horizontaal op de grond staat (zie pagina 4-6); waarbij de vorken gelijkmatig over het vorkenbord zijn verdeeld; de lading is gecentreerd op de vorken; met de juiste maat banden en de juiste bandenspanning; en de telescooplader in goede bedrijfsomstandigheden.
5-6
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Voorbeeld van een laadcapaciteitstabel (AUS)
Type snelkoppeling UQC = Universele snelkoppeling
XXXMM MAX X° MAX
XXX
XXXMM MAX
XXXMM MAX
70°
XX
E 60°
TRAVELING (PICK & CARRY) REQUIRES FIRM SURFACE WITH LOAD ON FORKS. MAX TRAVEL SPEED XXKM/H. BOOM FULLY RETRACTED. LIFTING (STATIONARY) REQUIRES FIRM SURFACE WITH LOAD ON FORKS.
XX 50°
XX 40°
XX XX
30°
XX X° MAX
XX XX
1. 2. 3. 4.
20°
10°
XXXX XX
X° MAX
Informatie over heffen
1
= XXX XX MAX
XX X° MAX
SPECIFICATIONS FOR SAFE USE TIRE SIZES: (XX XX, XXXXX) TIRE PRESSURE: (XXXX XX) IN-SERVICE WIND SPEED: (XXM/S, XXKM/H) GROUND CONDITIONS: - FIRM SURFACES FOR BOTH LIFTING AND TRAVELING. - SLOPE AND LOAD LISTED ABOVE FOR BOTH CONFIGURATIONS. 5. STANDARD USED: (XX XXXXXXXX).
XX +
D
XXXX XX XXXX XX
X° MAX
XXXX
XXXX XX
Giekhoek
XXXX XX
Informatie over rijden
Deze laadcapaciteitstabel mag UITSLUITEND voor dit Het type, het model worden gebruikt. Het gewicht en de afmemodel van de telescoopla- tingen van het hulpder staat aangegeven op de stuk moeten gelijk giek of het chassis. Model aan of minder dan XXXXX wordt enkel gebruikt de afgebeelde voor demonstratie. gegevens zijn.
C B A
XX X
X° MAX
XXXXXXXXXX
Specificaties voor een veilig gebruik
0°
XX XX XX XX XX XX XX
XX
XXXX XXXX
Laadzones geven het maximale gewicht aan dat veilig kan worden geheven.
Het lastmiddelpunt moet gelijk aan of minder dan de afgebeelde waarde zijn.
OAL2150
Giekuitschuifindicator (boog)
Opmerking: Dit is slechts een voorbeeld van een laadcapaciteitstabel! Gebruik deze capaciteitstabel NIET, maar gebruik de tabel in de cabine.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN. Alle belastingen aangegeven in de nominale laadcapaciteitstabel zijn gebaseerd op een machine die stevig horizontaal op de grond staat (zie pagina 4-6); waarbij de vorken gelijkmatig over het vorkenbord zijn verdeeld; de lading is gecentreerd op de vorken; met de juiste maat banden en de juiste bandenspanning; en de telescooplader in goede bedrijfsomstandigheden.
31200463
5-7
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Voorbeeld Een aannemer bezit een model telescooplader xxxxx met een vorkenbord. Hij weet dat dit hulpstuk met dit model mag worden gebruikt, omdat: • het type, het gewicht, de afmetingen en het lastmiddelpunt overeenkomen met de gegevens van het hulpstuk op de laadcapaciteitstabel. • de laadcapaciteitstabel duidelijk is gemarkeerd voor model xxxxx en overeenkomt met de machineconfiguratie die wordt gebruikt. Hieronder staan voorbeelden voor de verschillende omstandigheden waarmee de aannemer te maken kan krijgen en waarbij de lading al dan niet mag worden geheven. Laadgewicht
Afstand
Hoogte
Heffen OK
1134 kg (2500 lb)
1,8 m (6 ft)
1,2 m (4 ft)
Ja
2
907 kg (2000 lb)
2,9 m (9.5 ft)
2,4 m (8 ft)
NEE
3
1361 kg (3000 lb)
1,2 m (4 ft)
2,7 m (9 ft)
Ja
4
2381 kg (5250 lb)
0,6 m (2 ft)
4,9 m (16 ft)
NEE
1
XXXX
XX +
1
= XXX XX MAX
20 70°
18
D
50°
14
10
Voorbeeld 1
10°
2 0
1850 LBS
20°
2000 LBS
30°
8
4
3000 LBS
40°
12
6
4400 L BS 5500 LBS
16
Voorbeeld 2
Voorbeeld 4
E 60°
C B A
Voorbeeld 3
0°
12 10
8
6
XXXX XXXX
4
2
0
XX OAL1801
Opmerking: Dit is slechts een voorbeeld van een laadcapaciteitstabel! Gebruik deze capaciteitstabel NIET, maar gebruik de tabel in de cabine.
5-8
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken 5.6
HULPSTUKKEN INSTALLEREN
Standaard snelkoppeling MECHANISCH
1
2
3
HYDRAULISCH
6 3 4
5 6 4
OAL1811
1. Hulpstuk 2. Penuitsparing hulpstuk 3. Pen hulpstuk 4. Vergrendelpen 5. Vergrendelpen (mechanische koppeling) 6. Snelkoppeling (kantelbediening hulpstuk in cabine, zie pagina 3-12 of 3-14)
WAARSCHUWING BEKNELLINGSGEVAAR. Overtuig u er altijd van dat het vorkenbord of hulpstuk correct op de giek is gepositioneerd en met een vergrendelpen en borgpen is vastgezet. Door een verkeerde installatie kan het vorkenbord, het hulpstuk of de lading losschieten.
31200463
5-9
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Mechanische snelkoppeling Deze installatieprocedure kan door één persoon worden uitgevoerd. Doe voordat u de cabine verlaat het volgende “Stopzetprocedure” op pagina 4-4.
1. Kantel de snelkoppeling naar voren om ruimte te scheppen. Controleer of de vergrendelpen en de borgpen eruit zijn. OAL1820
2. Plaats de pen van het hulpstuk tegenover de uitsparing in het hulpstuk. Breng de giek enigszins omhoog om de pen van het hulpstuk in de uitsparing te laten grijpen. OAL1830
3. Kantel de snelkoppeling terug om het hulpstuk in te laten grijpen.
OAL1840
4. Monteer de vergrendelpen en zet deze vast met de borgpen.
OAL1850
5. Sluit de hydraulische hulpslangen aan als het hulpstuk daarmee is uitgerust. Zie “Hydraulisch aangedreven hulpstuk” op pagina 5-14.
5-10
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Hydraulische snelkoppeling Deze installatieprocedure kan door één persoon worden uitgevoerd.
1. Kantel de snelkoppeling naar voren om ruimte te scheppen. Controleer of de borgpen is uitgeschakeld. OAL2160
2. Plaats de pen van het hulpstuk tegenover de uitsparing in het hulpstuk. Breng de giek enigszins omhoog om de pen van het hulpstuk in de uitsparing te laten grijpen. OAL2170
3. Kantel de snelkoppeling terug om het hulpstuk in te laten grijpen.
OAL2180
4. Houd schakelaar (1) en knop (2) ingedrukt en beweeg tegelijkertijd de joystick naar rechts om de snelkoppeling in te schakelen of naar links om deze uit te schakelen.
1
OAL1471
2 OAL1930
5. Hef de giek tot ooghoogte en controleer met het oog of de snelkoppelpen door het gat steekt. Als de pen niet door het gat steekt, plaats het hulpstuk dan op de grond en ga terug naar stap 2.
INGESCHAKELD
UITGESCHAKELD
6. Sluit de hydraulische hulpslangen aan als het hulpstuk daarmee is uitgerust. Zie “Hydraulisch aangedreven hulpstuk” op pagina 5-14.
31200463
5-11
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Universele snelkoppeling (UQC)
1
3
2
6 4
5
OAL1870
1. Hulpstuk 2. Uitsparing in hulpstuk 3. Bevestigingsrand 4. Vergrendelpen 5. Hendel van vergrendelpen 6. Universele snelkoppeling (kantelbediening hulpstuk in cabine, zie pagina 3-12 of 3-14)
WAARSCHUWING BEKNELLINGSGEVAAR. Overtuig u er altijd van dat het vorkenbord of hulpstuk correct op de giek is gepositioneerd en met een vergrendelpen is vastgezet. Door een verkeerde installatie kan het vorkenbord, het hulpstuk of de lading losschieten.
5-12
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Deze installatieprocedure kan door één persoon worden uitgevoerd. Doe voordat u de cabine verlaat het volgende “Stopzetprocedure” op pagina 4-4.
1. Kantel de snelkoppeling naar voren om ruimte te scheppen. Controleer of de vergrendelpenhendels en de pennen omhoog staan. OAL1880
2. Plaats de bevestigingsrand tegenover de uitsparing in het hulpstuk. Breng de giek enigszins omhoog om de rand in de uitsparing te laten grijpen. OAL1890
3. Kantel de snelkoppeling terug om het hulpstuk in te laten grijpen.
OAL1900
4. Breng de hendels van de vergrendelpen omlaag om de vergrendelpennen in te laten grijpen.
OAL1910
5. Sluit de hydraulische hulpslangen aan als het hulpstuk daarmee is uitgerust. Zie “Hydraulisch aangedreven hulpstuk” op pagina 5-14.
31200463
5-13
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken 5.7
HYDRAULISCH AANGEDREVEN HULPSTUK
2
1 OAL2080
OAL1920
1. Installeer het hulpstuk (zie pagina 5-9 of 5-12). 2. Houd de schakelaar drukontlasting hydraulisch hulpcircuit (1) twee seconden ingedrukt om de druk bij beide hulpkoppelingen (2) te ontlasten. 3. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 4. Bevestig de slangen van het hulpstuk aan beide hulpkoppelingen.
5-14
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken 5.8
VORKEN BIJSTELLEN/BEWEGEN
Op een vorkenbord kunnen de vorken verschillende plaatsen innemen. Voor het verplaatsen kunnen afhankelijk van de vorkenbordconstructie twee verschillende methoden worden toegepast. Opmerking: Breng een lichte laag geschikt smeermiddel aan om de vorken of de vorkstang gemakkelijk te kunnen verschuiven. Voor het verschuiven van de vorken: 1. Zorg ervoor dat het hulpstuk goed is geïnstalleerd. Zie “Hulpstukken installeren” op pagina 5-9 of “Universele snelkoppeling (UQC)” op pagina 5-12. 2. Breng het hulpstuk ca. 1,5 m (5 ft) omhoog en kantel het vorkenbord naar voren tot de vorkhiel vrij komt van het hulpstuk. 3. Ga aan de zijkant van het vorkenbord staan. Duw tegen de vork vlakbij het vorkoog om de vork naar het midden van het vorkenbord te schuiven. Trek aan de vork vlakbij het vorkoog om de vork naar de rand van het vorkenbord te schuiven. Plaats om beknelling te voorkomen geen vingers of uw duim tussen de vork en de vorkenbordconstructie. Indien de vorkstang moet worden verwijderd: 1. Laat de vorken op de grond rusten. 2. Verwijder de vorkstang. 3. Verplaats de vorken. 4. Plaats de vorkstang en het/de vergrendelingsmechanisme(n) van de vorkstang terug.
31200463
5-15
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken 5.9
BEDIENING VAN HET HULPSTUK
• De capaciteits- en bereiklimieten voor de telescooplader zijn afhankelijk van het gebruikte hulpstuk. • Aparte instructies voor het hulpstuk moeten worden bewaard in de houder voor handleidingen in de cabine samen met deze bedienings- en onderhoudshandleiding. Bewaar een extra exemplaar bij het hulpstuk indien dit is uitgerust met een houder voor handleidingen.
Opmerking: Bij de in dit hoofdstuk beschreven werkzaamheden wordt verwezen naar het hefpatroon van de joystick. Zie pagina 3-14 als u het laderpatroon van de joystick gebruikt.
OPGELET SCHADE AAN UITRUSTING. Sommige hulpstukken kunnen in aanraking komen met de voorwielen of de machineconstructie wanneer de giek is ingeschoven en het hulpstuk wordt gedraaid. Door onjuist gebruik van het hulpstuk kan het hulpstuk of de machine worden beschadigd.
OPGELET SCHADE AAN UITRUSTING. Vermijd te allen tijde contact met een constructie of voorwerp bij het heffen van een lading. Zorg voor voldoende ruimte rondom de giekconstructie en lading. Bij onvoldoende ruimte kan het hulpstuk of de machineconstructie worden beschadigd.
5-16
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
31200463
5-17
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Vorkenbord met vorken Laadcapaciteitstabel vorkenbordhulpstuk gebruiken Zie “Capaciteit van telescooplader/hulpstuk/vorken” op pagina 5-4 voor het bepalen van de maximale capaciteit. OY0690
2
1 OAL1600
De joystick (1) regelt het heffen/neerlaten en het uit-/inschuiven van de giek. De kantelknop (2) activeert het kantelen van de vorken. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om omhoog te kantelen. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om omlaag te kantelen.
Installatieprocedure: • Raadpleeg “Hulpstukken installeren” op pagina 5-9.
Voorzorgsmaatregelen om schade aan de uitrusting te voorkomen: • Gebruik de vorken niet als hefboom om aan materiaal te wrikken. Door overmatige wrikkracht kunnen de vorken of de machineconstructie beschadigd raken. • Hef geen lading die aan een ander voorwerp is bevestigd of ermee is verbonden.
5-18
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Vorkgemonteerde haak (ANSI en CE) Juiste laadcapaciteitstabel voor vorkenbord gebruiken Zie “Capaciteit van telescooplader/hulpstuk/vorken” op pagina 5-4 voor het bepalen van de maximale capaciteit. OY0640
Hang een lading op in overeenstemming met de vereisten die uiteengezet zijn in Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures.
2
1 OAL1960
De joystick (1) regelt het heffen/neerlaten en het uit-/inschuiven van de giek. De kantelknop (2) activeert het kantelen van de vorkgemonteerde haak. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om omhoog te kantelen. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om omlaag te kantelen. Installatieprocedure: • Zorg ervoor dat het vorkenbord goed wordt aangebracht. Raadpleeg “Hulpstukken installeren” op pagina 5-9. • Bevestig de vorkgemonteerde haak aan de vorken door de vorkgemonteerde haak op de moedervorken te schuiven en de opsluitpen aan te brengen achter de verticale steel van de vork. Bediening: • Pallet- of houtvorken met het geschikte draagvermogen moeten worden gebruikt. Geen blokvorken gebruiken. • Het gewicht van de vorkgemonteerde haak en alle tuig is een onderdeel van de totale lading. • Gebruik de vorkgemonteerde haak niet met hulpstukken die gedraaid kunnen worden (d.w.z. zijwaarts kantelbare en zwenkbare vorkenborden) zonder de rotatiefuncties uit te schakelen.
31200463
5-19
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Draaibaar/zijwaarts kantelend vorkenbord Laadcapaciteitstabel voor draaibaar/zijwaarts kantelend vorkenbordhulpstuk gebruiken Zie “Capaciteit van telescooplader/hulpstuk/vorken” op pagina 5-4 voor het bepalen van de maximale capaciteit. OAL1550
2
1 OAL1600
De joystick (1) regelt het heffen/neerlaten en het uit-/inschuiven van de giek. De kantelknop (2) activeert het kantelen van de vorken. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om omhoog te kantelen. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om omlaag te kantelen.
3
OAL1950
Draaien: Met de knop (3) van het hydraulische hulpsysteem wordt het draaien van het vorkenbord ingeschakeld. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om naar rechts te draaien. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om naar links te draaien.
Installatieprocedure: • Raadpleeg “Hulpstukken installeren” op pagina 5-9.
5-20
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken
WAARSCHUWING BEKNELLINGSGEVAAR. Gebruik de draaifunctie niet om tegen voorwerpen of lading te duwen of om eraan te trekken. Indien deze aanwijzing niet wordt opgevolgd, kan het voorwerp of de lading vallen.
Voorzorgsmaatregelen om schade aan de uitrusting te voorkomen: • Gebruik de vorken niet als hefboom om aan materiaal te wrikken. Door overmatige wrikkracht kunnen de vorken of de machineconstructie beschadigd raken. • Hef geen lading die aan een ander voorwerp is bevestigd of ermee is verbonden.
31200463
5-21
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Zijwaarts schuivend vorkenbord Laadcapaciteitstabel voor zijwaarts schuivend vorkenbordhulpstuk gebruiken Zie “Capaciteit van telescooplader/hulpstuk/vorken” op pagina 5-4 voor het bepalen van de maximale capaciteit. OAL1540
2
1 OAL1600
De joystick (1) regelt het heffen/neerlaten en het uit-/inschuiven van de giek. De kantelknop (2) activeert het kantelen van de vorken. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om omhoog te kantelen. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om omlaag te kantelen.
3
OAL2210
Zijwaarts schuiven: Met de knop (3) van het hydraulische hulpsysteem wordt zijwaarts schuiven van het vorkenbord ingeschakeld. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om zijwaarts naar rechts te schuiven. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om zijwaarts naar links te schuiven.
Installatieprocedure: • Raadpleeg “Hulpstukken installeren” op pagina 5-9.
5-22
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken
WAARSCHUWING BEKNELLINGSGEVAAR. Gebruik het zijwaarts schuiven niet om tegen voorwerpen of lading te duwen of om eraan te trekken. Indien deze aanwijzing niet wordt opgevolgd, kan het voorwerp of de lading vallen.
Voorzorgsmaatregelen om schade aan de uitrusting te voorkomen: • Gebruik de vorken niet als hefboom om aan materiaal te wrikken. Door overmatige wrikkracht kunnen de vorken of de machineconstructie beschadigd raken. • Hef geen lading die aan een ander voorwerp is bevestigd of ermee is verbonden.
31200463
5-23
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Bak Juiste laadcapaciteitstabel voor bak gebruiken Zie “Capaciteit van telescooplader/hulpstuk/vorken” op pagina 5-4 voor het bepalen van de maximale capaciteit. OZ0730
2
1 OAL1610
De joystick (1) regelt het heffen/neerlaten en het uit-/inschuiven van de giek. De kantelknop (2) activeert het kantelen van de bak. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om omhoog te kantelen. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om omlaag te kantelen.
Installatieprocedure: • Raadpleeg “Hulpstukken installeren” op pagina 5-9.
Bediening: • Breng de giek omhoog of omlaag tot de juiste hoogte om materiaal van de voorraad te laden. • Breng de telescooplader in lijn met de voorzijde van de voorraad en rijd langzaam en soepel op de voorraad in om de bak te laden. • Kantel de bak ver genoeg omhoog om de lading niet te verliezen en rijd achteruit van de voorraad weg. • Rijd in overeenstemming met de vereisten die uiteengezet zijn in Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures. • Kantel de bak omlaag om de lading te storten.
5-24
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Voorzorgsmaatregelen om schade aan de uitrusting te voorkomen • Afgezien van heffen of storten van lading moet bij alle werkzaamheden met bak de giek volledig worden ingeschoven. • Laad de bak niet door van een hoek gebruik te maken. Verdeel het materiaal gelijkmatig over de bak. De laadcapaciteitstabel voor de bak geldt uitsluitend bij gelijkmatig verdeelde ladingen. • Gebruik de bak niet als hefboom om aan materiaal te wrikken. Door overmatige wrikkracht kan de bak of de machineconstructie beschadigd raken. • Probeer geen hard of bevroren materiaal te laden. Hierdoor kan de snelkoppeling of de machineconstructie ernstig beschadigd raken. • Gebruik de bak niet voor “achteruitslepen”. Hierdoor kan de snelkoppeling ernstig beschadigd raken.
31200463
5-25
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Grijperbak Juiste laadcapaciteitstabel voor grijperbak gebruiken Zie “Capaciteit van telescooplader/hulpstuk/vorken” op pagina 5-4 voor het bepalen van de maximale capaciteit. OZ1450
2
1 OAL1610
De joystick (1) regelt het heffen/neerlaten en het uit-/inschuiven van de giek. De kantelknop (2) activeert het kantelen van de bak. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om omhoog te kantelen. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om omlaag te kantelen.
3
OAL1970
De grijper openen/sluiten: Met de knop (3) voor het hydraulische hulpsysteem wordt het openen/sluiten van de grijper geactiveerd. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om de grijper te sluiten. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om de grijper te openen.
Installatieprocedure: • Raadpleeg “Hulpstukken installeren” op pagina 5-9.
5-26
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Bediening: • Breng de giek omhoog of omlaag tot de juiste hoogte en open de grijper om materiaal van de voorraad te laden. • Breng de telescooplader in lijn met de voorzijde van de voorraad en rijd langzaam en soepel op de voorraad in om de bak te laden. • Kantel de bak ver genoeg omhoog om de lading niet te verliezen, sluit de grijper en rijd en achteruit van de voorraad weg. • Rijd in overeenstemming met de vereisten die uiteengezet zijn in Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures. • Open de grijper en kantel de bak omlaag om de lading te storten.
Voorzorgsmaatregelen om schade aan de uitrusting te voorkomen • Afgezien van heffen of storten van lading moet bij alle werkzaamheden met bak de giek volledig worden ingeschoven. • Laad de bak niet door van een hoek gebruik te maken. Verdeel het materiaal gelijkmatig over de bak. De laadcapaciteitstabel voor de bak geldt uitsluitend bij gelijkmatig verdeelde ladingen. • Gebruik de bak niet als hefboom om aan materiaal te wrikken. Door overmatige wrikkracht kan de bak of de machineconstructie beschadigd raken. • Probeer geen hard of bevroren materiaal te laden. Hierdoor kan de snelkoppeling of de machineconstructie ernstig beschadigd raken. • Gebruik de bak niet voor “achteruitslepen”. Hierdoor kan de snelkoppeling ernstig beschadigd raken.
31200463
5-27
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Materiaaloverslagarm (ANSI en CE) Laadcapaciteitstabel voor materiaaloverslagarm gebruiken Zie “Capaciteit van telescooplader/hulpstuk/vorken” op pagina 5-4 voor het bepalen van de maximale capaciteit. OAL2190
Hang een lading op in overeenstemming met de vereisten die uiteengezet zijn in Hoofdstuk 1 - Algemene veiligheidsprocedures.
2
1 OAL2200
De joystick (1) regelt het heffen/neerlaten en het uit-/inschuiven van de giek. De kantelknop (2) activeert het kantelen van de materiaaloverslagarm. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar links om omhoog te kantelen. • Houd de knop ingedrukt en beweeg de joystick naar rechts om omlaag te kantelen.
Installatieprocedure: • Raadpleeg “Hulpstukken installeren” op pagina 5-9.
Bediening: • Het gewicht van alle tuig is een onderdeel van de totale lading.
5-28
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken 5.10 TREKHAKEN Deze machine is niet goedgekeurd voor slepen op verkeerswegen. De maximale sleepcapaciteit is de kleinste van de capaciteiten van de telescooplader en trekhaak. Raadpleeg de plaatselijke overheidsvoorschriften voor verdere vereisten en/of beperkingen bij het slepen. Opmerking: De snelheid en/of lading moet mogelijk worden verminderd bij rijden op een niet-vlakke ondergrond. Als de trekhaak nog niet eerder is aangebracht, zet deze dan aan de machine vast met het bijgeleverde bevestigingsmateriaal.
Pentrekhaak Maximaal gecombineerd gewicht van aanhanger en lading ......... 2500 kg (5500 lb)
2
3 1 OAL2100
Aanhanger voor slepen aankoppelen: 1. Verwijder de veiligheidspen (1) en trek de pen (2) uit de trekhaak (3). 2. Breng de machine en het sleepoog van de aanhanger op één lijn. 3. Plaats de pen door de trekhaak en het sleepoog. Zet de pen vast met de veiligheidspen.
31200463
5-29
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Verstelbare pentrekhaak Maximaal gecombineerd gewicht van aanhanger en lading.......... 2500 kg (5500 lb)
4 5 2 6 OAL2120
3 1
Aanhanger voor slepen aankoppelen: 1. Verwijder de veiligheidspen (1) en trek de pen (2) uit de trekhaak (3). 2. Breng de machine en het sleepoog van de aanhanger op één lijn. 3. Plaats de pen door de trekhaak en het sleepoog. Zet de pen vast met de veiligheidspen. 4. Sluit indien aanwezig de kabel van de aanhanger aan op de stekker (4) voor de aanhanger.
Hoogte trekhaak afstellen: 1. Verwijder de veiligheidspennen (5). 2. Ondersteun de trekhaak en verwijder de pennen (6). 3. Verplaats de trekhaak naar de gewenste hoogte. 4. Plaats de pennen terug en borg deze met de veiligheidspennen.
5-30
31200463
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken Verstelbare automatische trekhaak Maximaal gecombineerd gewicht van aanhanger en lading ......... 2500 kg (5500 lb)
5 6
3
7 OAL2140
1
2 4
Aanhanger voor slepen aankoppelen: 1. Draai aan de hefboom (1) tot de pen (2) volledig wordt ingetrokken. 2. Breng de vangmuil (3) en het sleepoog van de aanhanger op één lijn. 3. Rijd de machine achteruit naar de aanhanger toe. 4. Wanneer het sleepoog de activeringspal (4) aanraakt, worden de pen en de hefboom vrijgegeven. 5. Sluit indien aanwezig de kabel van de aanhanger aan op de stekker (5) voor de aanhanger.
Hoogte trekhaak afstellen: 1. Verwijder de veiligheidspennen (6). 2. Ondersteun de trekhaak en verwijder de pennen (7). 3. Verplaats de trekhaak naar de gewenste hoogte. 4. Plaats de pennen terug en borg deze met de veiligheidspennen.
31200463
5-31
Hoofdstuk 5 - Hulpstukken en trekhaken
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
5-32
31200463
Hoofdstuk 6 - Noodprocedures
HOOFDSTUK 6 - NOODPROCEDURES 6.1
EEN DEFECTE MACHINE SLEPEN
In de volgende informatie wordt verondersteld dat de telescooplader niet op eigen kracht kan rijden. • Lees eerst alle onderstaande informatie door om u bewust te worden van de beschikbare opties voordat u de telescooplader gaat verplaatsen. Kies daarna de juiste methode. • Wanneer de telescooplader vastzit of onbruikbaar is, kan alleen aan op de machine aangebrachte terughaalinrichtingen op adequate wijze een sleepkabel, ketting of trekstang worden bevestigd. Terughaalinrichtingen zijn niet bedoeld om aanhangers te slepen. • Het stuursysteem kan handmatig worden bediend als de motor- of stuurbekrachtigingsfunctie faalt; het sturen zal dan echter traag gaan en een veel grotere kracht vergen. • Probeer NIET een telescooplader te slepen die is geladen of waarvan de giek/ het hulpstuk hoger dan 1,2 m (4 ft) is geheven.
Verplaatsen over een korte afstand • Als de telescooplader maar over een korte afstand, minder dan 30 m (100 ft), moet worden verplaatst, is het toegestaan om zonder extra voorbereiding de machine te slepen met behulp van een voertuig met voldoende motorvermogen. De aangedreven wielen rollen niet.
Verplaatsen over een langere afstand • Als de telescooplader over een langere afstand moet worden verplaatst, moet deze op een aanhanger met voldoende draagvermogen worden geladen.
Neem contact op met de plaatselijke Caterpillar dealer voor specifieke instructies indien geen van deze methoden kunnen worden toegepast.
31200463
6-1
Hoofdstuk 6 - Noodprocedures 6.2
NEERLATEN VAN DE GIEK IN NOODSITUATIES
Wanneer de motor of de hydraulische pomp uitvalt terwijl een lading geheven is, moet de situatie onmiddellijk op individuele basis worden geëvalueerd en verholpen. Neem contact op met de plaatselijke Caterpillar dealer voor specifieke instructies. Zet de telescooplader vast met de volgende procedures: 1. Zorg dat iedereen uit de buurt van de telescooplader is. 2. Schakel de parkeerrem in. Zet de versnellingshendel in neutraal. 3. Blokkeer alle vier de wielen. 4. Zet een groot gebied onder de giek af met touw of tape om te voorkomen dat iemand het gebied binnenkomt.
6.3
NOODUITGANG VAN GESLOTEN CABINE 1
OZ0240
In noodgevallen kan de achterruit worden gebruikt om de telescooplader te verlaten. • Verwijder de slotpen (1). De ruit kan daarna vrij openklappen.
6-2
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud
HOOFDSTUK 7 - SMERING EN ONDERHOUD 7.1
INLEIDING
Voer het onderhoud aan de machine uit aan de hand van het onderhoudsschema op de volgende pagina’s.
1 2 10
D
50
50
D
250
OAL2020
Het smeerschema (1) en het onderhoudsschema (2) bevatten instructies die moeten worden opgevolgd om deze machine in goede bedrijfsconditie te houden. De bedienings- en onderhoudshandleiding en de servicehandleiding bevatten uitgebreidere service-informatie met specifieke instructies.
Kleding en veiligheidsuitrusting • Draag alle beschermende kleding en persoonlijke veiligheidsuitrusting die aan u is verstrekt of die de werkomstandigheden met zich meebrengen. • Draag GEEN losse kleding of sieraden die verstrikt kunnen raken in de bedieningselementen of bewegende delen.
31200463
7-1
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud 7.2
ALGEMENE ONDERHOUDSINSTRUCTIES
Volg de stopzetprocedure op pagina 4-4 alvorens service of onderhoud aan de telescooplader uit te voeren, tenzij anders aangegeven. Zorg ervoor dat de telescooplader horizontaal staat om de juiste vloeistofpeilen te kunnen aflezen. • Reinig voor het smeren de smeernippels. • Laat na het smeren van de telescooplader alle functies enkele malen werken om het smeermiddel te verdelen. Voer deze onderhoudsprocedure uit zonder het hulpstuk. • Breng een lichte laag motorolie aan op alle stangdraaipunten. • De aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik onder normale omstandigheden. Pas de intervallen aan bij afwijkend gebruik en/of zware omstandigheden. • Tap het motorcarter en de versnellingsbak af na bedrijf wanneer de olie heet is. • Controleer alle smeermiddelpeilen wanneer het smeermiddel koud is. Gebruik voor het beste resultaat en om het hydraulische reservoir gemakkelijk te kunnen vullen een trechter met een slang of flexibele buis.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR SNIJWONDEN/BEKNELLING/VERBRANDING. Voer geen service of onderhoud aan de machine uit terwijl de motor draait.
7-2
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud 7.3
SERVICE- EN ONDERHOUDSSCHEMA
Onderhoudsschema voor elke 10, 1e 50 en elke 50 uur
ELKE EVERY
10
Check Fuel Brandstofpeil Level controleren
Check Engine Motoroliepeil Oil Level controleren
Check Hydraulic HydrauliekolieLevel peilOil controleren
CheckenTire Conditie spanCondition & ning van banden Pressure controleren
Additional Aanvullende Checks -controles Section 88 hoofdstuk
Luchtfilter Check Air Filter controleren
Accu Check controleren
RemvloeistofCheck Brake Level peilFluid controleren
11est
50 LB/F T (N m)
Check Wheel Aanhaalmoment Lug Nut wielmoeren Torque controleren
ELKE EVERY
50
Drain Fuel/ WaterafscheiderWater aftappen Separator
Check Engine MotorkoelvloeiCoolant Level stofpeil controleren
Battery
Sproeiervloeistofpeil Check Washer Fluidaanwezig) Level (indien (ifcontroleren equipped) OAL1991
31200463
7-3
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud Onderhoudsschema voor 1e 250, elke 250 en 500 uur
11est
250
Asdifferentieelolie Change Axle Differential verversenOil
Olie wieluiteinden Change Wheel verversen End Oil
Olie verdeelkast Change Front vooras Axleverversen Drop
Box Oil
ELKE EVERY
250
Slijtplaten giek Check Boom Wear Pads controleren
Smeerschema Lubrication
Schedule
AsdifferentieelCheck Axle Differential oliepeil Oil Level controleren
Check Wheel Oliepeil wieluitEnd einden Oil Levels controleren
Check Front Olie verdeelkast Axle controleDrop vooras Box Oil renLevel
Ventilatorriem Check Fan Belt controleren
ELKE EVERY
500
LB/F T (N m)
Change Fuel Brandstoffilter Filter vervangen
Change en Engine Motorolie filter Oil and vervangen Filter
Change Luchtfilterelementen Air Filter vervangen Elements
Aanhaalmoment Check Wheel Lug Nut wielmoeren Torque controleren OAL2002
7-4
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud 1000 uur - Onderhoudsschema
ELKE EVERY
1000
Change Axle Asdifferentieelolie Differential verversenOil
Olie wieluiteinden Change Wheel End Oil verversen
Change Transmissiefilter Transmission vervangen
Change Motorkoelvloeistof Engine Coolant verversen
Filter
Olie verdeelkast Change Front Axleverversen Drop vooras
Box Oil
Change en Hydrauliekolie Hydraulic filters vervangen Fluid & Filters
Check Dop van Hydraulic Tank hydrauliektank Cap controleren
OAL2012
31200463
7-5
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud 7.4
SMEERSCHEMA’S
250 uur - Smeerschema ELKE EVERY
250
OAL1980
7-6
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
31200463
7-7
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud 7.5
ONDERHOUDSINSTRUCTIES VOOR DE MACHINIST
Brandstofsysteem
A. Brandstofpeil controleren
10
OW0970
OW0990
P
00000 00 h
2
P
1 00000 00 h
OAL1680
1. Controleer de brandstofmeter (1) op het instrumentenpaneel in de cabine. 2. Als het brandstofpeil laag staat, rijd dan naar de brandstofopslagvoorziening en voer de “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 3. Draai de tankdop (2) van de vulhals af. 4. Vul de gewenste hoeveelheid dieselbrandstof bij. 5. Plaats de tankdop terug. Opmerking: Vul met dieselbrandstof bij aan het einde van elke shift om de condensatie te verminderen.
OPGELET SCHADE AAN UITRUSTING. Zorg ervoor dat de machine tijdens bedrijf niet zonder brandstof komt. Zie de bedienings- en onderhoudshandleiding van de motor alvorens onderhoudswerk uit te voeren.
7-8
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud B. Brandstof/waterafscheider aftappen
50
OW0980
OW1000
4 3 OAL1690
1. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 2. Open het motordeksel. 3. Draai de aftapkraan (3) onder aan het brandstoffilter (4) los en tap al het water af in een glas tot er heldere brandstof zichtbaar wordt. Draai de aftapkraan dicht. 4. Sluit en vergrendel het motordeksel.
31200463
7-9
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud Motorolie
10
A. Motoroliepeil controleren
OW0970
OW1020
4
AD
D
2 3
1 OAL1760
1. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 2. Open het motordeksel. 3. Verwijder de peilstok (1) en controleer het oliemerkteken. De olie moet tussen de merktekens Full (2) (Vol) en Add (3) (Toevoegen) staan in het gearceerde deel van de peilstok. 4. Plaats de peilstok terug. 5. Als het oliepeil laag staat, verwijder dan de olievuldop (4) en voeg motorolie toe om het oliepeil tot aan het merkteken Vol in het gearceerde deel te brengen. 6. Plaats de olievuldop terug. 7. Sluit en vergrendel het motordeksel.
7-10
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud Hydrauliekolie
A. Hydrauliekoliepeil controleren
10
OW0970
OW1030
6
5
OAL1780
1. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 2. Controleer het hydrauliekoliepeil in het kijkglas (5) op het frame. Het oliepeil moet in het kijkvenster zichtbaar zijn. 3. Als het hydrauliekoliepeil laag staat, open dan het motordeksel en verwijder de olievuldop (6) van de vulhals. Voeg hydrauliekolie toe om het oliepeil tot aan het bovenste merkteken op het kijkglas te brengen. 4. Plaats de olievuldop terug. 5. Sluit en vergrendel het motordeksel.
31200463
7-11
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud Banden
A. Bandenspanning controleren
10
OW0970
OW1040
1. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 2. Verwijder de ventieldop. 3. Controleer de bandenspanning. 4. Voeg zo nodig lucht toe. 12.00 x 16.5, diagonaalband - 12 koordlagen ............................ 5,5 bar (80 psi) 14.00 x 17.5, diagonaalband - 10 koordlagen ............................ 4,8 bar (70 psi) 5. Plaats de ventieldop terug.
B. Bandenschade Wanneer bij pneumatische banden inkepingen of scheuren worden ontdekt waardoor koordlagen in de wang of het loopvlak van de band bloot komen te liggen, moeten er onmiddellijk maatregelen worden genomen om het product uit bedrijf te nemen. Er moet een regeling worden getroffen voor vervanging van de band en/of het wiel. Wanneer bij polyurethaan met schuim gevulde banden een van de volgende beschadigingen wordt waargenomen, moeten er onmiddellijk maatregelen worden genomen om het product uit bedrijf te nemen. Er moet een regeling worden getroffen voor vervanging van de band en/of het wiel. • een gladde, gelijkmatige inkeping door de koordlagen waarvan de totale lengte groter is dan 7,5 cm (3 in) • elke scheur of snee (gerafelde randen) in de koordlagen die in willekeurige richting te groot is • elk gat dat groter is dan 2,5 cm (1 in) in diameter. Als een band beschadigd is maar binnen de hierboven vermelde criteria valt, moet de band dagelijks worden gecontroleerd om zeker te zijn dat de schade zich niet heeft uitgebreid tot buiten de toelaatbare criteria.
C. Banden en wielen vervangen Het wordt aanbevolen dat vervangingsbanden dezelfde bandenmaat en hetzelfde aantal koordlagen hebben en van hetzelfde merk zijn als de oorspronkelijke fabrieksbanden. Raadpleeg de betreffende onderdelenhandleiding voor bestelinformatie. Als er geen goedgekeurde vervangingsband wordt gebruikt, moeten de vervangingsbanden de volgende kenmerken hebben: • Gelijk of groter aantal koordlagen, gelijke of hogere belastbaarheid en identieke bandenmaat t.o.v. originele banden.
7-12
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud • Contactbreedte loopvlak band gelijk aan of groter dan originele banden. • Afmetingen van wieldiameter, breedte en offset gelijk aan originele banden. • Goedgekeurd voor de toepassing door de bandenfabrikant (met inbegrip van bandenspanning en maximale belasting banden). Vervang geen schuim- of ballastgevulde banden door luchtbanden, tenzij hiervoor specifiek door JLG goedkeuring is verleend. Wegens de variaties in grootte tussen banden van verschillende merken dient u er bij het kiezen en opzetten van een vervangingsband voor te zorgen dat beide banden op de as hetzelfde zijn. De gemonteerde velgen zijn ontwikkeld aan de hand van stabiliteitseisen zoals spoorbreedte, bandenspanning en laadcapaciteit. Wijzigingen aan de afmetingen, zoals velgbreedte, plaats van het middenstuk, een grotere of kleinere diameter, enz., zonder schriftelijke fabrieksgoedkeuring kunnen een onveilige situatie opleveren voor wat betreft de stabiliteit. E. Wielmontage Haal de wielmoeren aan vóór het eerste gebruik en telkens nadat een wiel is verwijderd. Opmerking: Als de machine is uitgerust met richtingsgebonden banden, moeten de wielen en banden gemonteerd worden met de "pijlen" van het richtingsgebonden profiel in de rijrichting (vooruit). 1. Draai alle moeren eerst met de hand aan zodat deze niet scheef komen te zitten. Breng GEEN smeermiddel aan op draadgangen of moeren. 2. Draai de wielmoeren aan in een kruiselings patroon zoals aangegeven in de afbeelding. Aanhalen met 300 Nm (220 lb-ft).
3 1
5
6
2 4
OAL1490
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR KANTELEN. Wielmoeren moeten worden vastgezet met het juiste aanhaalmoment en dit moet gehandhaafd blijven om loszittende wielen, gebroken tapeinden en mogelijk zelfs van de as loskomende wielen te voorkomen.
31200463
7-13
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud Luchtinlaatsysteem
50
A. Luchtfilter controleren
OW0980
OW1010
1
2
6 4
5
7
3
OAL1750
1. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 2. Ga naar voorfilterkom (1) op het motordeksel en haal het deksel van de voorfilterbus. 3. Verwijder het stof uit de voorfilterkom. 4. Plaats de voorfilterkom terug en vergrendel het deksel. 5. Open het motordeksel. 6. Ga naar luchtfilter (2) en verwijder het stof uit de vacuümmembraanklep (3) door in de onderkant van de klep te knijpen zodat losse deeltjes eruit vallen. 7. Sluit en vergrendel het motordeksel.
7-14
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud B. Element vervangen 1. Verwijder het luchtfilterdeksel (4); neem het van de luchtfilterbus (5). 2. Verwijder het buitenste primaire element (6) en controleer dit op beschadiging. Beschadigde elementen mogen niet meer worden gebruikt. Opmerking: Zorg dat het element niet wordt beschadigd wanneer het wordt verwijderd en vervangen. 3. Reinig het binnenwerk van de luchtfilterbus en de vacuümmembraanklep. 4. Vervang het binnenste veiligheidselement (7) bij elke derde vervanging van het primaire element. Als op dit moment het binnenste veiligheidselement moet worden vervangen, schuif het dan naar buiten en vervang het door een nieuw element. 5. Schuif het nieuwe primaire element over het binnenste element en let erop dat de afdichtrand gelijk ligt met de onderkant van het luchtfilter. 6. Plaats het luchtfilterdeksel terug.
Opmerking: Het binnenste veiligheidselement mag nooit worden gereinigd om het opnieuw te gebruiken. Breng altijd een nieuw element aan.
31200463
7-15
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud Motorkoelsysteem
A. Motorkoelvloeistofpeil controleren
50
OW0980
OW1070
2
1 OAL1860
1. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 2. Open het motordeksel. 3. Controleer het koelvloeistofpeil in de overloopfles (1). Wanneer de koelvloeistof heet is, moet de fles 1/2 tot 3/4 vol zijn. Wanneer de koelvloeistof koud is, moet de fles 1/4 tot 1/2 vol zijn. 4. Als het koelvloeistofpeil laag staat, verwijder dan de dop van de overloopfles (2) en voeg naar behoefte koelvloeistof toe (mengverhouding 50/50 van ethyleenglycol en water). 5. Plaats de dop weer op de overloopfles. 6. Sluit en vergrendel het motordeksel. Opmerking: Wanneer de motor met koelvloeistof wordt gevuld, is de maximale vulsnelheid 15 liter per minuut (4 gallon per minuut).
7-16
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud Accu
50
A. Accu controleren
OW0980
OW1080
3
OAL1790
1. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 2. Verwijder het accudeksel. 3. Controleer de accu (3) visueel terwijl u oogbescherming draagt. Controleer de accupolen op corrosie. Vervang de accu indien deze een gescheurde, gesmolten of beschadigde behuizing heeft. 4. Plaats het accudeksel terug en vergrendel het.
31200463
7-17
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud Remsysteem
A. Remvloeistof controleren
50
OW0980
OZ0540
1 OAL1940
1. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 2. Het niveau van de remvloeistof moet in het reservoir (1) te zien zijn. 3. Als het remvloeistofpeil laag staat, voeg dan naar behoefte remvloeistof toe.
Opmerking: Alle andere werkzaamheden aan het remsysteem moeten worden uitgevoerd door bevoegde personen.
7-18
31200463
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud Voorruitsproeiersysteem (indien aanwezig)
A. Vloeistofpeil voorruitsproeier controleren
50
OW0980
OAL2040
2
OAL2050
1. Voer “Stopzetprocedure” op pagina 4-4 uit. 2. De voorruitsproeiervloeistof moet in het reservoir (2) te zien zijn. 3. Als het sproeiervloeistofpeil laag staat, voeg dan naar behoefte vloeistof toe.
31200463
7-19
Hoofdstuk 7 - Smering en onderhoud
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
7-20
31200463
Hoofdstuk 8 - Verdere controles
HOOFDSTUK 8 - VERDERE CONTROLES 8.1
ALGEMEEN
Als een van de volgende testresultaten niet kan worden verkregen, werkt het systeem niet naar behoren en moet de machine uit bedrijf worden genomen en worden gerepareerd voordat deze weer kan worden gebruikt.
8.2
LASTSTABILITEITSINDICATORSYSTEEM (CE EN AUS)
A. Laststabiliteitsindicatorsysteem testen
10
OW0970
OZ0840
De laststabiliteitsindicator (LSI) dient voortdurend de voorwaartse stabiliteit van de telescooplader in de gaten te houden. Voer de volgende handelingen uit om deze functie te controleren: 1. Schuif de onbelaste giek volledig in en zet deze horizontaal. Hef de giek niet tijdens deze test. 2. Controleer of de machine horizontaal is. 3. Druk op de testknop op het LSI-display. Hierdoor gaan alle LED’s knipperen en klinkt er een geluidssignaal. Dit geeft aan dat het systeem naar behoren werkt.
31200463
8-1
Hoofdstuk 8 - Verdere controles
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
8-2
31200463
Hoofdstuk 9 - Specificaties
HOOFDSTUK 9 - SPECIFICATIES 9.1
PRODUCTSPECIFICATIES
Vloeistoffen
Huis of systeem
Omgevingstemperatuurbereik Type en classificatie
Viscositeiten
°C
°F
Min Max Min Max
Motorcarter
Hydraulisch systeem, remvloeistofreservoir, asdifferentiëlen en wieluiteinden
Cat DEO Multigrade Cat DEO SYN Cat Arctic DEO SYN Cat ECF-1 API CG-4 Multigrade
SAE 0W-20
-40
10
-40
50
SAE 0W-30
-40
30
-40
86
SAE 0W-40
-40
40
-40
104
SAE 5W-30
-30
30
-22
86
SAE 5W-40
-30
50
-22
122
SAE 10W-30
-18
40
0
104
SAE 10W-40
-18
50
0
122
SAE 15W-40
-9,5
50
15
122
SAE 0W-20
-40
40
-40
104
SAE 0W-30
-40
40
-40
104
SAE 5W-30
-30
40
-22
104
Cat TDTO SAE 5W-40 Cat TDTO-TMS SAE 10W Cat Arctic TDTO SYN SAE 30 commercieel TO-4 SAE 10W-30
-30
40
-22
104
-20
40
-4
104
10
50
50
122
-20
40
-4
104
SAE 15W-40
-15
50
5
122
Cat TDTO-TMS
-20
50
-4
122
Vet slijtplaten giek
Cat Advanced 3Moly
NLGI kwaliteit 2
-20
40
-4
104
Cilinder- en asvet
Cat Multipurpose
NLGI kwaliteit 2
-30
40
-22
104
Motorkoelvloeistof
Cat DEAC
50/50 mengsel - water en glycol
Brandstof
#2 Diesel
Laag zwavelgehalte
Airconditioning
Koudemiddel R-134a
Tetrafluorethaan
31200463
9-1
Hoofdstuk 9 - Specificaties Inhoud Motorcarterolie Inhoud bij vervanging filter....................................................................... 9,1 l (9.6 qt) Brandstoftank Inhoud...................................................................................................... 91 l (24 gal) Koelsysteem Inhoud systeem ................................................................................... 13,8 l (14.6 qt) Inhoud overloopfles ................................................................................. 0,6 l (0.6 qt) Hydraulisch systeem Inhoud systeem .................................................................................... 90 l (23.5 gal) Inhoud reservoir tot merkteken “Full”....................................................... 61 l (16 gal) Max. stroming hydraulisch hulpcircuit...........................................75,7 l/min (20 gpm) Remsysteem Inhoud systeem ....................................................................................... 0,7 l (0.7 qt) Assen Inhoud differentieelhuis ........................................................................... 3,4 l (3.6 qt) Inhoud wieluiteinde.................................................................................. 0,3 l (10 oz) Verdeelkast vooras .................................................................................. 0,6 l (21 oz) Airconditioningsysteem (indien aanwezig) Systeeminhoud.....................................................................................1134 g (2.5 lb)
Banden 12.00 x 16.5, diagonaalband - 12 koordlagen Luchtband...................................................................................... 5,5 bar (80 psi) Schuimvulling ................................................................. ongeveer 100 kg (220 lb) 14.00 x 17.5, diagonaalband - 10 koordlagen Luchtband...................................................................................... 4,8 bar (70 psi) Schuimvulling ................................................................. ongeveer 100 kg (220 lb) Wielmoer Aanhaalmoment ............................................................................ 300 Nm (220 lb-ft)
9-2
31200463
Hoofdstuk 9 - Specificaties Prestaties Maximale hefcapaciteit................................................................... 2500 kg (5500 lb) Maximale hefhoogte ............................................................................. 5,5 m (18.2 ft) Capaciteit bij maximale hoogte ANSI ......................................................................................... CE Standaard snelkoppeling .................................................... Universele snelkoppeling .................................................... AUS ..........................................................................................
1996 kg (4400 lb) 2000 kg (4409 lb) 1360 kg (2998 lb) 2500 kg (5512 lb)
Maximaal bereik voorwaarts.................................................................... 3,4 m (11 ft) Capaciteit bij maximaal bereik voorwaarts ANSI Standaard snelkoppeling ...................................................... Universele snelkoppeling ...................................................... CE Standaard snelkoppeling ...................................................... Universele snelkoppeling ...................................................... AUS ............................................................................................
839 kg (1850 lb) 816 kg (1800 lb) 800 kg (1764 lb) 860 kg (1896 lb) 940 kg (2072 lb)
Bereik bij maximale hoogte ....................................................................... 0,6 m (2 ft) Maximale rijsnelheid....................................................................... 29 km/u (18 mph) Sleepcapaciteit Behalve op verkeerswegen ...................................................... 2500 kg (5500 lb) Op verkeerswegen................................................................................ 0 kg (0 lb) Maximale helling (giek in rijstand) Hellingshoek ...................................................................................................45% Dwars op helling ..........................................................................................8,75%
31200463
9-3
Hoofdstuk 9 - Specificaties Afmetingen Totale hoogte ................................................................................. 1920 mm (75.6 in) Totale breedte................................................................................ 1816 mm (71.5 in) Spoorbreedte................................................................................. 1486 mm (58.5 in) Wielbasis ....................................................................................... 2286 mm (90.0 in) Lengte bij voorwielen................................................................... 3299 mm (129.9 in) Totale lengte (geen hulpstuk) ...................................................... 3663 mm (144.2 in) Bodemvrijheid.................................................................................. 274 mm (10.8 in) Draaicirkel (buitenkant)................................................................ 3200 mm (126.0 in) Draaicirkel bij vorken ................................................................... 4293 mm (169.0 in) Maximaal bruto machinegewicht (geen hulpstuk) ....................... 6050 kg (13 340 lb) Maximaal gewicht vooras (zonder hulpstuk) (giek horizontaal en geheel ingeschoven) ...................................... 3037 kg (6696 lb) Maximaal gewicht achteras (zonder hulpstuk) (giek horizontaal en geheel ingeschoven) ...................................... 3013 kg (6644 lb) Maximale grondoplegdruk 12.00 x 16.5 Luchtbanden ............................................................. 10,4 kg/cm2 (148 lb/in2) Schuimgevulde banden............................................. 12,1 kg/cm2 (172 lb/in2) 14.00 x 17.5 Luchtbanden ............................................................... 8,8 kg/cm2 (125 lb/in2) Schuimgevulde banden.............................................. 10,6 kg/cm2(151 lb/in2)
9-4
31200463
Hoofdstuk 9 - Specificaties Verklaring betreffende trillingen (CE) Gemiddelde gewogen lichaamsversnelling. Stoel met mechanische vering ...................................................... 1,1 m/s2 (3.6 ft/s2)
Geluidsuitstootniveau (CE) • De telescooplader is goedgekeurd volgens de van toepassing zijnde EG-richtlijnen. • Het LWA-geluidsniveau is aangegeven op de machine. TH255.........................................................................................................105 dB • Om een toename in de geluidsuitstoot na onderhouds- en reparatiewerkzaamheden te voorkomen, moeten alle panelen en andere geluidsabsorberende materialen worden teruggeplaatst in hun oorspronkelijke toestand. Wijzig de machine niet zodanig dat de geluidsuitstoot toeneemt.
31200463
9-5
Hoofdstuk 9 - Specificaties
Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.
9-6
31200463
Index
Index A
E
Aanvullende controles ...................... 8-1
Elektrische gevaren ..........................1-2
Accu ............................................... 7-17
G
Afklempunten en gevaar voor beknelling ....................................... 1-10
Geluidsuitstoot ..................................9-5
Afmetingen ....................................... 9-4
Gevaar tijdens rijden .........................1-6
Airconditioningsysteem .................... 9-2
Gevaar voor kantelen........................1-3
Algemeen onderhoud ....................... 7-2
Gevaar voor vallen..........................1-12
Assen ............................................... 9-2
Gevaar voor vallen van lading ..........1-7
Automatische trekhaak, verstelbare...................................... 5-31
Gevarenclassificatiesysteem ............1-1
B Bak ................................................. 5-24
Giek neerlaten in noodgevallen ........6-2 Giekindicator Hoek ..........................................3-21 Uitschuiving ...............................3-21
Banden .................................... 7-12, 9-2 Schade...................................... 7-12 Spanning................................... 7-12 Vervangen................................. 7-12
Grijperbak .......................................5-26
Bediening ......................................... 4-1
Hangende lading plaatsen ..............4-10
Bediening met hangende lading....... 4-8
Hangende lading vervoeren..............4-9
Bediening met lading die niet hangt ................................................ 4-5
Hangende lading vrijgeven .............4-10
Bediening van het hulpstuk ............ 5-16 Bedieningshendel voor accessoires .................................... 3-17 Besturingsmodi............................... 3-18
H Hangende lading oppakken ..............4-8
Heffen van personen.........................1-8 Hulpstukken Door JLG geleverd ......................5-2 Goedgekeurd...............................5-1 Niet-goedgekeurd ........................5-1
Brandstoftank ................................... 9-2
Hulpstukken installeren Standaard snelkoppeling .............5-9 Universele snelkoppeling...........5-12
Brandstofpeil .................................... 7-8
C
Hydrauliekoliepeil............................7-11
Cabine ............................................ 2-12
Hydraulisch bediend hulpstuk .........5-14
Capaciteit ......................................... 5-4
Hydraulisch systeem.........................9-2
Chemische gevaren ....................... 1-13 Contactslot ....................................... 3-6 Controle en inspectie vóór het werk.................................................. 2-1
I Inhoud ...............................................9-2 Inspectieronde ..................................2-9 Instrumentenpaneel ........................3-10
D Draaibaar/zijwaarts kantelend vorkenbord ..................................... 5-20
31200463
J Joystick Hefpatroon van joystick .............3-12 Laderpatroon van joystick..........3-14
1
Index K
R
Koelsysteem ..................................... 9-2
Rechter console ..............................3-15
L Laadcapaciteitstabel Voorbeeld.................................... 5-8 Voorbeeld (ANSI en CE) ............. 5-6 Voorbeeld (AUS)......................... 5-7 Lading plaatsen ................................ 4-7 Lading vervoeren.............................. 4-6 Lading vrijgeven ............................... 4-7 LSI .................................................... 3-8 Testen ......................................... 8-1
M Materiaaloverslagarm ..................... 5-28 Motor Normaalbedrijf............................. 4-4 Starten......................................... 4-1 Motorcarterolie.................................. 9-2
Rechtzetprocedure.................... 4-6, 4-9 Remsysteem .....................................9-2 Remvloeistofpeil..............................7-18 Rijgevaar op hellingen.......................1-9 Ruiten..............................................2-13
S Schakelaar LSI opheffen...................3-9 Service- en onderhoudsschema 10 uur...........................................7-3 1000 uur.......................................7-5 1e 250 uur....................................7-4 250 uur.........................................7-4 50 uur...........................................7-3 500 uur.........................................7-4 eerste 50 uur................................7-3 Slepen ...............................................6-1
Motorkoelvloeistofpeil ..................... 7-16
Smeerschema 250 uur.........................................7-6
Motoroliepeil ................................... 7-10
Smering en onderhoud......................7-1
N Noodprocedures ............................... 6-1 Nooduitgang van gesloten cabine .... 6-2
O Onderhoudsinstructies voor de machinist .......................................... 7-8 Operationele controle ..................... 2-11 Opwarmen ...................................... 2-11
Specificaties ......................................9-1 Stickers ASME...........................................2-4 ISO...............................................2-7 Stoel ................................................3-19 Stopzetprocedure..............................4-4 Stuurkolomverstelling......................3-11
T Trekhaken .......................................5-29
P
Trillingen............................................9-5
Parkeerprocedure............................. 3-5
V
Parkeerrem....................................... 3-4 Pentrekhaak ................................... 5-29 Pentrekhaak, verstelbare................ 5-30 Plaatsen voor capaciteitsindicatoren ....................... 5-5 Prestaties.......................................... 9-3
2
Veiligheidsgordel.............................3-20 Veiligheidsprocedures.......................1-1 Veiligheidsstickers.............................2-4 Veiligheidswaarschuwingstermen .....1-1 Versnellingshendel............................3-7
31200463
Index Vervoer Hijsen........................................ 4-13 Vastsjorren................................ 4-12 Vloeistofpeil voorruitsproeier .......... 7-19 Vorken afstellen/verplaatsen .......... 5-15 Vorkenbord met vorken .................. 5-18 Vorkgemonteerde haak .................. 5-19
W Waterafscheider ............................... 7-9 Wielen vervangen........................... 7-12 Wielmoer .......................................... 9-2
Z Zijwaarts schuivend vorkenbord..... 5-22
31200463
3
Index
4
31200463
Inspectie-, onderhouds- en reparatielogboek
Inspectie-, onderhouds- en reparatielogboek
Serienummer _______________________________
Datum
Opmerkingen
Inspectie-, onderhouds- en reparatielogboek Datum
Opmerkingen
EIGENDOMSOVERDRACHT An Oshkosh Corporation Company
Aan de eigenaar van het product: Als u momenteel de eigenaar bent, maar NIET de oorspronkelijke koper van het product dat in deze handleiding wordt beschreven, willen we graag weten wie u bent. JLG Industries, Inc. vindt het bijzonder belangrijk om over up-to-date gegevens te beschikken over de huidige eigenaren van JLG-producten, om hen veiligheidspublicaties te kunnen toezenden. JLG houdt de gegevens bij van de eigenaar van elk JLG-product en gebruikt deze informatie om de eigenaar zo nodig te informeren. Maak gebruik van dit formulier om JLG te voorzien van bijgewerkte informatie met betrekking tot het huidige eigenaarschap van JLG-producten. Verzend het volledig ingevulde formulier per fax naar het Product Safety & Reliability Department van JLG of stuur het naar het onderstaande adres. Hartelijk dank, Product Safety & Reliability Department JLG Industries, Inc. 13224 Fountainhead Plaza Hagerstown, MD 21742 USA Telefoon: +1-717-485-6591 Fax: +1-301-745-3713 OPMERKING: Units die zijn geleased of gehuurd dienen niet op dit formulier te worden vermeld. Productie model: __________________________________________________________ Serienummer: _____________________________________________________________ Vorige eigenaar: ___________________________________________________________ Adres: ___________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ Land: ____________________________ Telefoon: (_______) _____________________ Overdrachtsdatum: ______________________________ Huidige eigenaar: __________________________________________________________ Adres: ___________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ Land: ____________________________ Telefoon: (_______) _____________________
Wie moeten we in uw bedrijf informeren? Naam: ___________________________________________________________________ Aanspreektitel: ____________________________________________________________
Handsignalen
OY1090
NOODSTOP - Met beide armen zijwaarts uitgestrekt, open handen omlaag wijzend, armen heen en weer bewegen.
OY1120
OY1100
STOP - Met een van beide armen zijwaarts uitgestrekt, open hand omlaag wijzend, arm heen en weer bewegen.
OY1130
OY1110
MOTOR STOPPEN - Met duim of wijsvinger langs uw keel gaan.
OY1140
GIEK HEFFEN - Met één arm hori- GIEK NEERLATEN - Met één arm LANGZAAM BEWEGEN - Eén zontaal uitgestrekt, vingers geslo- horizontaal uitgestrekt, vingers hand stil voor de hand houden die ten, met duim omhoog wijzen. gesloten, met duim omlaag wijzen. het bewegingssignaal geeft. (Last langzaam heffen afgebeeld)
OY1150
OY1160
GIEK UITSCHUIVEN - Beide han- GIEK INSCHUIVEN - Beide handen tot een vuist ballen en met de den tot een vuist ballen en met de duimen naar buiten wijzen. duimen naar binnen wijzen.
OY1180
VORKEN OMHOOG KANTELEN Eén arm tegen uw zij houden en de andere arm omhoog houden onder een hoek van ca. 45 graden.
OY1170
NOG ZO VER - Met open handen omhoog en naar binnen wijzend, de handen zijdelings bewegen om de af te leggen afstand aan te geven.
OY1190
VORKEN OMLAAG KANTELEN Eén arm tegen uw zij houden en de andere arm omlaag houden onder een hoek van ca. 45 graden.
Speciale signalen - Wanneer signalen voor functies of omstandigheden van hulpapparatuur nodig zijn die hier niet worden genoemd, dienen deze van tevoren te worden overeengekomen door de machinist en de seiner.
31200463