BASISINDICATOREN VAN SOCIALE, ECONOMISCHE EN POLITIEKE ONTWIKKELING IN LATIJNS-AMERIKA DOCUMENT TER BESCHIKKING GESTELD AAN HET LATIJNS-AMERIKA OVERLEG VAN DE SECTOR (UPDATE FEBRUARI 2007) Bij het programmeren van activiteiten voor de volgende meerjarenperiode, worden van de NGOs contextanalyses verwacht. Om de NGOs te ondersteunen bij het opstellen van die analyses besloot het Latijns-Amerika Overleg van de sector in het najaar van 2005 informatie samen te brengen over de trends die zich aftekenen in de 16 landen van Latijns-Amerika en Caraïben waar Vlaamse NGOs actief zijn.1 In een veelheid van bronnen werd vanaf dan gezocht naar de meest actuele waarden van basisindicatoren. Deze oefening werd verricht door IPIS in nauw overleg met de coördinatie van het Latijns-Amerika Overleg. Sneuveldocumenten werden voorgelegd en besproken met verschillende deelnemers aan dat Overleg. Het eindresultaat van deze oefening werd voorgesteld in een studiedag in mei 2006. In het voorjaar van 2007 verrichtte IPIS een update van deze oefening, gebruik makend van publicaties die sinds de voorstelling en de studiedag in 2006 het licht zagen. De geactualiseerde waarden werden opnieuw in tabellen georganiseerd, en deze worden opgenomen achteraan dit document. Een bibliografisch deel identificeert meteen hieronder de bronnen waarvan bij het opstellen van dit document gebruik werd gemaakt. Daarbij worden richtingaanwijzers opgenomen naar instanties en documenten waar de NGOs zelf desgewenst meer gedetailleerde informatie kunnen bekomen om hun thema- en landspecifieke contextanalyses uit te werken. De eigenlijke basisindicatoren, die worden weergegeven in het daarna volgend deel, schetsen niet alleen de ontwikkelingsprestaties op zich. Ze betreffen ook de engagementen die de overheden in de beschouwde landen waarmaken, en geven aan hoe deze overheden hun ontwikkeling financieren. Waar mogelijk en relevant, worden onderscheiden aangegeven voor de situatie in respectievelijk rurale en urbane omstandigheden, en hogere vs. lagere inkomenssegmenten. Gender wordt transversaal gerelateerd aan indicatoren zoals onderwijs, tewerkstelling versus werkloosheid (en tewerkstelling in de informele economie) en inkomen.
1
Met name de 5 Andeslanden, Brazilië, 5 van de Centraal-Amerikaanse landen, Mexico, Chili, Cuba, de Dominikaanse Republiek en Haïti. Zo’n 50 NGOs rapporteerden activiteiten te hebben in of over deze landen, volgens Co-program & 11.11.11., Jaarboek 2005 (cijfers 2004) Vlaamse niet-gouvernementele ontwikkelingssamenwerking.
BRONNEN Om de recentste gegevens te kunnen rapporteren en de betrouwbaarheidsbasis te verbreden, combineerden we bronnen van intergouvernementele organisaties (‘universele’ zowel als regionale), nationale overheden, niet-gouvernementele organisaties en studiediensten. Deze bronnen worden hierna gerangschikt naar het onderwerp van informatie dat ze aanbieden. Vermelde hardcopy publicaties zijn alle beschikbaar in de bibliotheek van IPIS. Aanbevolen elektronische gegevensbanken zijn alle gratis consulteerbaar.
SOCIAAL-ECONOMISCHE ONTWIKKELINGSINDICATOREN EN MDGS Het United Nations Development Programme (UNDP) compileert in jaarrapporten gegevens die het verkrijgt van (andere) intergouvernementele instellingen en nationale overheden. Dit Human Development Report wordt sinds 1991 uitgegeven. Het meest recente is UNDP, Beyond Scarcity: power, poverty and the global water crisis. Oxford University Press, 2006, 422p. Vergelijking van de waarden van de ontwikkelingsindicatoren die werden opgetekend in verschillende jaargangen van dit rapport, laat toe trends aan te geven. UNDP biedt de recentste gegevens waarover het beschikt ook aan in landenfiches, via hdr.undp.org/statistics. Meer gedetailleerde en geactualiseerde gegevens over economische prestaties in de regio vindt men in de landenfiches die de Inter-American Development Bank (IADB of BID) aanbiedt via www.iadb.org.countries. Regionale indicatoren worden ook gepubliceerd door de Comisión Económica de América Latina y el Caribe (CEPAL) van de Verenigde Naties, als Panorama Social de América latina en de Anuario Estadistico de América Latina y el Caribe. De meest volledige gegevensbank die de Verenigde Naties samenbrengen ter opvolging van de Millenniumdoelstellingen (MDGs), en die het verloop toont van de indicatoren over langere periode, kan men consulteren bij het Departement of Economic and Social Affairs van de Verenigde Naties, via www.unstats.un.org/unsd/mi/mi_goals.asp Ook UNDP heeft een kanaal dat gegevens groepeert voor het monitoren van MDGs via millenniumindicators.un.org/unsd/mi/mi_goals.asp. De UNICEF-uitgave The State of the World’s Children 2007 – Women and Children, the double dividend of gender equality, 160p. geeft al recentere waarden voor enkele van de MDGs (www.unicef.org/sowc07/) en heeft het in deze uitgave behalve over kinderen ook expliciet over gender-indicatoren (cf. infra). Het International Poverty Centre (IPC), een in Brazilië gevestigde onderafdeling van UNDP, rapporteert via www.undp-povertycentre.org. IPC biedt samen met de UNU gedetailleerde gegevens aan over inkomens- en andere ongelijkheden, via www.wider.unu.edu/wiid/wiid.htm. Voor ‘gesegregeerde’ MDG-monitoring m.b.t. LatijnsAmerika verwijst IPC zelf door naar de Base de datos de indicadores sociales y equidad van de IADB, met uitsplitsingen gender, inheemsen, ruraal/urbaan en inkomensgroepen. Dit EQxIS Information System zit op www.iadb.org/xindicators Niet-gouvernementele rapportering over MDG-vooruitgang verkrijgt men ondermeer van het Third World Institute, dat vanuit Montevideo het Social Watch initiatief draagt met landenfiches op www.socialwatch.org/en/portada.htm, en sinds 1996 jaarrapporten uitbrengt,
het recentste is Social Watch Report 2006 – Impossible Architecture: Why the financiële infrastructure is not working for the the poor and how the reddering it for equity and development. Montevideo, Instituto del Tercer Mundo, 2006, 266p.,www.socialwatch.org/en/informeImpreso/tablaDeContenidos2006.htm Deze bron is meer informatief inzake gender-aangelegenheden en voedselzekerheid dan UNDP-rapporten, maar volgt niet alle landen van Latijns-Amerika.
FINANCIERING VAN ONTWIKKELING EN OVERHEIDSUITGAVEN CEPAL documenteert deze materie via zijn Instituto Latinoamericano y del Caribe de Planificación Económica y Social (ILPES) dat financiële gegevensbanken aanbiedt. Die specificeren de percentages die economische sectoren bijdragen aan het BNP en modaliteiten waarmee overheden er middelen verwerven in de Cuentas Nacionales, die men gratis kan downloaden van www.eclac.cl.publicaciones. De Wereldbank rapporteert inkomensstromen van overheden in zijn World Development Indicators rapporten. Deze Wereldbank is één van de partnership informatie over schuldbeheer aanbieden in de Joint External Debt Hub (JEDH)— dit ook in samenwerking met de Bank for International Settlements, International Monetary Fund (IMF), the Organization for Economic Cooperation and Development (OECD). Deze informatie wordt aangeboden via www.jedh.org
UNDP vermeldt bepaalde overheidsuitgaven in de jaarrapporten. Uitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg zet men daar tegenover schuldaflossing en militaire uitgaven. Het International Institute for Strategic Studies berekent militaire uitgaven enigszins anders en rapporteert daarover. De recentste dergelijke uitgave is The Military Balance 2006, London: Routledge, 449p. De actuele stand-van-zaken van de internationale solidariteit ten voordele van Latijnsamerika vindt men becijferd in Mito y Realidad de la Ayuda Externa – America Latina al 2006. Lima: ALOP + the Reality of Aid, 2007, 113 p.
THEMATISCHE BRONNEN •
Bestuur en democratie
De UNDP-publicatie over democratie in Latijns-Amerika wordt sterk aanbevolen (democracia.undp.org/Informe/Default.asp?Menu=15&Idioma=2.) Deze UNDP-studie baseert zich voor het empirische luik ondermeer op een door de Chileense NGO Latinobarómetro verrichte pol uit 2002. Van die laatste bron zijn recentere opmetingen beschikbaar, die de NGO elk jaar integraal publiceert (www.latinobarometro.org) en met Engelstalige samenvatting in The Economist. IDD is de naam van een gespecialiseerd rapportagekanaal over democratie, die instaat voor de Índice de desarollo democrático de América latina, die jaarlijks wordt opgesteld door de Latijns-Amerika afdeling van de Konrad Adenauer Stiftung en Polilat.com (Argentinië) en in samenwerking met het Red Interamericana para la Democracía of het RID (‘organisaciones de la sociedad civil quien fortalecen la democracia en el continente’). Een gelijkaardige rapportering over de democratie in de hele regio gebeurt vanuit Costa Rica door de Asociación Latinoamericana de Organisaciones de Promocíon (ALOP), in de
meest recente uitgave América Latina 2004-2005: Democracia y desarollo: una mirada desde la sociaal civil (rapport kan gedownload worden van www.alop.or.cr/trabajo/publicaciones). Indicatoren over ‘wat goed bestuur belemmert’, worden opgemeten door de nietgouvernementele organisatie Transparency International (TI) in jaarrapporten die men ook vindt via www.transparency.org/publications/annual_report. TI geeft daar zijn corruption index, en biedt ook regio- en landspecifieke informatie aan via www.transparency.org/regional_pages/americas/about/about_our_national_chapters. TI publiceerde zijn meest recente analyses in boekvorm als Global Corruption Report 2006- – Corruption and Health. London & Ann Arbor: Pluto Press, 2006, 362p. De Latin American Index of Budget Transparency meet de openbaarheid in de communicatie over en de mogelijkheden tot participatie aan de besluitvorming over besteding van overheidsmiddelen, en dit met betrekking tot oa. Brazilië, Chili, Colombia, Costa Rica, Ecuador, El Salvador, Mexico, Nicaragua en Peru. De Index wordt gecoördineerd door de Mexicaanse ‘think tank’ Fundar, en gepubliceerd via www.internationalbudget.org/themes/BudTrans/LA03.htm. De impact van bestuurlijke decentralisatie werd geëvalueerd door instanties zoals de UNDP, ondermeer “Decentralization – its rise, its role, its requirements’. In: UNDP, MDGs: A compact between nations to end poverty, 2003, pp. 134-142. •
Gender
Participatie van vrouwen in de parlementaire politiek (eerder dan in lokale besturen) is één van de indicatoren die UNDP becijfert in de gender empowerment measure die wordt opgenomen in het jaarlijkse Human Development Report. Andere componenten van die indicator becijferen het aandeel vrouwelijke kaderleden, administratieve en technische werkkrachten; en de gemiddelde verloning aan vrouwen ten aanzien van de verloning aan mannen. UNIFEM compileert gender-specifieke bronnen over veiligheid en geweld, armoede, gezondheid (o.a. HIV/AIDS), arbeid en meer algemene ontwikkelingsindicatoren. Regiospecifiek materiaal (Latijns-Amerika) over die indicatoren vindt men via www.unifem.org/resources/listing_by_section.php?WebSectionID=9. De meest geactualiseerde basisindicatoren die werden opgemeten door PAHO, UNFPA en UNIFEM zelf werden samengebracht in de UNIFEM-publicatie Gender, Health and Development in the Americas: Basic Indicators 2005 (24p.), beschikbaar gesteld op www.unifem.org/resources/item_detail.php?ProductID=54. UNIFEM publiceerde recent volgende analyses waarin land- en thema-specifieke aspecten worden ‘gekruist’: Cambió mi Vida: Migración Feminina, Perceptiones e Impactos (2005, 130 p.) in samenwerking met het Ecuadoraanse Centro de Planificación y Estudios Sociales (CEPLAES), en Contribuciones a la Construcción de la Paz en Colombia: Buenas Prácticas desde un enfoque de Género (2005, 196p). Gender-specificaties worden in toenemende mate opgenomen in gegevensbanken van de VN-organisaties (zie daarover The World’s Women 2005: Progress in Statistics, op unstats.un.org/unsd/demographic/products/indwm/wwpub.htm) en rapportering van gendergesegregeerde gegevens geraakt mainstreamed in de indicatorbronnen die hoger werden vernoemd (MDG-monitoring scherpte dat bewustzijn aan) en in de thematische en landspecifieke bronnen die hieronder nog worden opgelijst.
•
Veiligheid
Het veiligheidsklimaat van landen en regio’s analyseert het International Institute of Security Studies (ISS) in zijn jaarlijkse Strategic Survey -‘An evaluation and forecast of world affairs’, London: Routledge. Strategic Survey 2004/5 bevat een voor de regio interessant hoofdstuk met als titel “Retrogression in the Andes”, pp. 98-127. De recente uitgave in deze reeks is Strategic Survey 2006, London: Routledge, 2006, 392p. Eerder dan een jaaroverzicht, vindt men over ‘lopende’ veiligheidscrises analyses bij de International Crisis Group, oa. ICG, Latin America Report n° 12 - Coca, Drugs and Social Protest in Bolivia and Peru (3/3/2005). Ook aan de crisis in Haïti wordt door deze organisatie aandacht besteed. ICG rapporten en briefings vindt men bij de Latijns-Amerika sectie van de IGC website, via www.crisisgroup.org/home/index.cfm Het mondiale veiligheidsklimaat vindt men verder beschouwd in Human Security Report 2005, Oxford University Press, 2005, 158p. Hierin ligt geen specifieke nadruk op LatijnsAmerika, behalve inzake misdaadcijfers (tabel 1.19). Het rapport staat op www.humansecurityreport.info. Naar percepties van misdaad en andere bedreigingen wordt ook gepeild door Latinobarómetro, cf. supra. •
Gezondheid
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) biedt via zijn WHOSIS gegevensbanken aan over de gezondheidssituatie in landen, maar vooral over wat de gezondheid er bedreigt. Niet over alle Latijns-Amerikaanse landen zijn de data even geactualiseerd. De Pan American Health Organisation (PAHO) rapporteert regio-specifiek over de gezondheidstoestand via www.paho.org/English/DD/AIS/cp_index.htm. Zijn landenfiches laten te wensen over wat betreft actualiteitswaarde, maar zijn wel verhelderend met betrekking tot het gezondheidsbeleid in deze landen. Zowel PAHO als WHO hebben gegevensbanken over mortaliteit, waarin ook de categorieën ‘externe doodsoorzaken’ worden uitgesplitst: ongevallen, zelfmoorden en moorden www3.who.int/whosis/menu.cfm?path=whosis,mort&language=english Over HIV/AIDS-prevalentie verkrijgt men de meest geactualiseerde gegevens, studies en landenfiches van UNAIDS. De recentste AIDS Epidemic Update staat op www.unaids.org/epi/2005/doc/report.asp. •
Voedselzekerheid, plattelandsontwikkeling en (duurzame) landbouw
Indicatoren over voedselproductie, -consumptie en handel in landbouwproducten worden op het intergouvernementele niveau opgevolgd door het Statistics Department van de Food and Agricultural Organisation (FAO) van de VN. Het jongste Statistical Yearbook van dat departement dateert van 2004 en kan worden ingekeken via www.fao.org/es/ess/yearbook/vol_1_1/index_en.asp De FAO is ook de aangewezen bron over bosbestanden. Het meest recente van zijn vijfjaarlijkse opmetingen over ‘s werelds bosbestand werd gepubliceerd als Global Forest Resources 2005, Rome, FAO, beschikbaar via www.fao.org/forestry/site.3208 Voedselzekerheid wordt expliciet beschouwd in rapporten en bronnen van Social Watch, cf. supra, landenstudies via http://www.socialwatch.org/en/portada.htm
Een opgemerkte studie over plattelandsontwikkeling is van The World Bank Group, Beyond the city – the rural contribution to development, 2005. Een voor de ‘reële’ economie van een aantal Andeslanden relevante factor, wordt opgemeten in United Nations Office on Drugs and Crime (UNOCD), World Drug Report, 2006 (2 delen), via www.unodc.org/unodc/en/world_drug_report.html •
Handel
Een veelzijdige bron over dit thema is de United Nations Conference on Trade and Development, ondermeer in UCTAD Handbook of Statistics 2005, in te kijken via www.unctad.org/en/docs/tdstat30_enfr.pdf De Europese Commissie splitst gegevens over de handel met specifieke landen uit via europa.eu.int/comm/trade/issues/bilateral/countries/index_en.htm. Over handel tussen Europa en Mercosurlanden vindt men gedetailleerde gegevens via europa.eu.int/comm/trade/issues/bilateral/regions/mercosur/index_en.htm Gegevens over handel tussen de Europese Unie en Andeslanden vindt men via europa.eu.int/comm/trade/issues/bilateral/regions/andean/index_en.htm. Over handel met enkele van die landen rapporteert ook de Delegación de la Comision Europea para Colombia y Ecuador (www.delcol.cec.eu.int/es), oa in Evolución de las Relaciones comerciales Colombia – Unión Europea 2001 - 2004. •
Tewerkstelling en (arbeids)migratie
Over tewerkstelling in het algemeen, inclusief deze buiten de landbouweconomie, rapporteert de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), ondermeer via zijn Bureau of Statistics op laborsta.ilo.org. Het verloop van de tewerkstellingsgraad en de mate waarin jongeren en vrouwen deelnemen aan de (formele) economie, kan men aan de hand van die gegevens opvolgen, zoals men dat ook kan in gender-gesegregeerde gegevens van UNDP, UNIFEM etc. Over informele arbeid vindt men gegevens bij o.a. Friederich Schneider, Size and Measurement of the Informal Economy in 110 Countries around the World, 2002. rru.worldbank.org/PapersLinks/Open.aspx?id=1348. Behalve de Wereldbank, houden ook ILO en de internationale vakbondswerking zich met het thema bezig, evenals de CEPAL, in El desempleo en America-Latina desde 1990 (uit 2005). UNDP Human Development Reports overlopen in de rubriek ‘Status of fundamental labour rights conventions’ waar ILO-arbeidsverdragen ongeratificeerd blijven, oa. de verdragen ter ‘elimination of forced and compulsory labour’, ‘elimination of discrimination in respect of employment and occupation’, en wetgeving rond kinderarbeid. Voor geactualiseerde kwantitatieve gegevens over de kinderarbeid die (ondanks geratificeerde verdragen) wordt gepresteerd, kan men terecht bij de hoger al vermelde UNICEF-rapporten. De International Organization for Migration geeft algemene informatie over migratie via www.iom.int. Regio-specifiek materiaal vindt men o.a. in de sectie “International Migration in Latin America and the Carribean” in het World Migration Report 2005, en Migration from Latin America to Europe: Trends and Policy Challenges (Migration Research Series 16, 2004, 76p.) Vanaf half 2005 heeft de IOM een Sistema de Información Estadística sobre las Migraciones en Mesoamérica (SIEMMES) via www.siemca.iom.int/index.shtml.
Over conflict-gerelateerde migratie binnen landsgrenzen, ‘Internally Displaced People’ (IDP), vindt men gegevens in UNDP rapporten en bij landspecifieke bronnen. LANDSPECIFIEKE BRONNEN •
Intergouvernementele instellingen:
Landspecifiek materiaal vindt men bij de CEPAL die de activiteiten van de VN groepeert voor de regio via de portaalsite, www.eclac.cl/analisis; en via de BID/IADB Studies over landen in Latijns-Amerika en de Caraïben zijn ook te vinden bij intergouvernementele instanties die zich niet exclusief op deze regio richten: UNDP biedt landspecifieke rapporten aan via hdr.undp.org/reports/view_reports.cfm. Recente publicaties over landen in de hier beschouwde regio zijn ondermeer: -
-
Bolivia: La economia Mas Alla del Gas (2005) en Interculturalism and Globalization Bolivia’s Potential (2004) Desenvolvimento Humano Brasil 2005 – Racismo, pobreza e violência (2005), The impact of Trade Liberalisation on the informal Sector in Brazil (IPC-UNDP Working paper n° 7, 2005) Desarrollo Humano en Chile - El Poder: ¿para qué y para quien? (2004) Colombia: El conflicto, calejón con salida (2003) Segundo Informe sobre Desarrollo Humano en Centroamerica (2003) Investigación sobre Siencia, Tecnologia y Desarrollo Humano en Cuba (2003) Hacia una inserción mundial incluyente y renovada: Informe Nacional de Desarrollo Humano Republica Dominicana 2005 (INDH 2005) Una Mirada al Nuevo Nosotros – El Impacto de las Migraciones. Informe sobre el Desarrollo Humano de El Salvador (2005). Guatemala: Una Agenda para el Desarrollo Humano (2003) Vulnerabilité et pauvreté en Haïti (2006) El Reto de Desarrollo Local - Informe Desarrollo Humano Mexico (2004) Nicaragua asume su Diversidad – Informe de Desarrollo Humano 2005 de la Costa Caribe Nicaragua (2005) Peru, Hagamos de la competitividad una oportunidad para todos (2004)
De Wereldbank publiceerde diepgravende studies over specifieke landen van LatijnAmerika en over de regio als geheel, waaronder -
The Dynamics of Poverty and its Determinates – Northeast Brazil and its States, 2004. Comparing Land Reform and Land Markets in Colombia – Impacts on Equity and Efficiency. World Bank Policy Research Working Paper, 2004.
Alle recente studies over landen uit de LAC regio worden geïnventariseerd via www.publications.worldbank.org/ecommerce/catalog/category_3920 •
Bronnen van nationale overheden, plaatselijke NGOs en studiediensten en vakbonden
De meest geactualiseerde gegevens vindt men vaak ‘ter plaatse’, bij de nationale statistieken planbureaus en andere overheidsdiensten en/of niet-gouvernementele bronnen. Niet alle landen bieden dergelijke bronnen (online) aan. BOLIVIA Het Boliviaanse Instituto Nacional de Estadística (INE) staat op www.ine.gov.bo. De Unidad de Análisis de Politicas Sociales y Económicas (UDAPE) publiceert via www.udape.gov.bo oa. de Indice de Desarrollo Humano en los municipios de Bolivia, en Situatión del Empleo en Bolivia 1999-2003 y proyecciones, en Financiamiento de programas publicast de salud en Bolivia – casos: chagas, malaria, tuberculosis e inmunizacion 19992005. De plaatselijke Transparency International-sectie bericht in Global Corruption Report 2005, pp. 106-109 over de Boliviaanse stand van zaken. BRAZILIË Men kan terecht bij het Instituto Brasileiro de Geografia e Estadistica (IBGE) op www.ibge.gov.br en via www.ipeadata.gov.br bereikt men het Instituto de Pesquisa Ecônomica Aplicado (IPEA) van het Ministério do Planeamiento, Orçamento e Gestão. Hun databanken splitsen meestal uit per departement. CHILI Voor zowel cijfers als studies kan men terecht bij het vlotte Chili Estadístico (INE) op www.ine.cl/ine/canales/chile_estadistico/home.php COLOMBIA Het Departamento Administrativo Nacional de Estadisticas (DANE) geeft studies en cijfers op www.dane.gov.co. Studies zijn er ook bij Planeacíon Nacional (DNP) via www.dnp.gov.co, over sociale thema’s (vb. Jairo Núñez et al. Determinantes de la pobreza y la vulnerabilidad, 2005), zowel als het gewapend conflict (Costos generado por la violencia armada en Colombia: 1999-2003, DNP, 2005). Acción Social bericht over steunprogramma’s aan IDPs, ‘victimas de violencia’, en ‘reconstrucción de municipios’ in Informe de Gestión. De Dirección Nacional de Estupefacientes (DNE) rapporteert via www.dne.gov.co over toepassing van de Ley de Extinción de Dominio die voorziet in inbeslagname van met illegale (drug)inkomsten verkregen eigendommen, en het Observatorio de Drogas publiceert er in Acciones y Resultados 2005 over herbestemming van in beslag genomen gronden (hervorming landbezit). De Consultoria para los Derechos Humanos y el Desplazamiento (CODHES) rapporteert over de aangroei en spreiding van Colombia’s internally displaced people (IDPs) of ‘desplazados’ via www.codhes.org. COSTA RICA Het Instituto Nacional de Estadística y Censos vindt men op www.inec.go.cr. Het Costa Ricaanse Planbureau (mideplan) publiceert via www.mideplan.go.cr CUBA Gevensbanken en anuario estadísticos biedt het Oficina Nacional de Estadísticas (ONE) via www.cubagob.cu/otras_info/estadisticas.htm. Over volksgezondheid kan men op www.dne.sld.cu/minsap het Ministerio de Salud Pública de Cuba vinden.
DOMINICAANSE REPUBLIEK Het Oficina Nacional de Estadística biedt gegevensbanken aan (geactualiseerd tot 2002) via www.one.gov.do. ECUADOR Het Instituto Nacional de Estadistica y Censos geeft materiaal op www.inec.gov.ec, Sistema Integrada de Indicadores Sociales de Ecuador via www.siise.gov.ec. Het Centro de Planificación y Estudios Sociales (CEPLAES) werkt samen met VNorganisaties, zonder via een eigen website te rapporteren. De Ecuadoraanse Banco Central rapporteert over inkomsten uit ‘remesas’. Over Europese investeringen in Ecuador (voor 80% uit Duitsland, Nederland en Zweden) wordt bericht op www.delcol.cec.eu.int/es/ue_ecuador/relaciones_economicas.htm EL SALVADOR Een beperkt gamma aan statistisch materiaal vindt men bij de Banco Central de Reserva de El Salvador, via www.bcr.gob.sv/index.html GUATEMALA Het Instituto Nacional de Estadistica rapporteert op www.ine.gob.gt HONDURAS Het Instituto nacional de estadistica levert gegevens via www.ine-hn.org MEXICO De overheid bericht over haar Plan de Desarrollo op pnd.presidencia.gob.mx. Het Instituto Nacional de Estadística, Geografia e Informatica via www.inegi.gob.mx. NICARAGUA Instituto Nacional de Estadística e Censos staat op www.inec.gob.ni. Consejo de Planificación Económica Social rapporteert via www.confpes.org.ni PERU Het Instituto Nacional de Estadísticas e Informática (INEI) rapporteert via www.inei.gob.pe/home.htm, zoals Estadísticas Ambientales (in Informe Técnico N°1 enero 2006) en groeicijfers m.b.t. de ontginningindustrie. www.proinversion.gob.pe rapporteert over bedrijven die investeren in Peru en over houders van concessies. VENEZUELA Het Instituto Nacional de Estadística rapporteert via www.ine.gov.ve. Het Ministerio de Planificación y Desarrollo geeft via www.ocei.gov.ve inzicht in zijn Sistema Integrado de Indicadores Sociales para Venezuela.
KWANTATIEVE INDICATOREN We verwijzen in onderstaande tabellen naar de 16 beschouwde landen aan de hand van hun internet country code: Bolivië Brazilië Chili
BO BR CL
Colombia
CO
Costa Rica Cuba Dominicaanse Republiek Ecuador
CR CU DO
El Salvador Guatemala Haïti
SV GT HT
Mexico Nicaragua Peru
MX NI PE
EC
Honduras
HN
Venezuela
VE
TABEL 1: Landoppervlak en – gebruik, bevolkingsdruk, verstedelijking, agrarische activiteit en bevolkingspercentage dat tot inheemse groepen wordt gerekend. 2
landoppervlak bevolking # 1000 % landoppervlak % voor # 1000 2 km bebost landbouw inw 1990 2005 l.a.y l.a.y 1084,39 57,9 54,2 3 9427 8511,9 61,5 56,5 7,9 178718 748,0 20,4 21,5 2,6 15980 1038,7 59,1 58,7 3,7 42091 51,1 50,2 46,8 5,6 4075 110,860 18,7 24,7 27,6 11382 48,380 28,4 28,4 6,7 91 283,520 49,9 39,2 6,1 13547 20,720 18,1 14,4 31,7 6822 108,403 43,8 36,3 13,2 12293 27,700 4,2 3,8 9,4 8590 111,890 66,0 41,5 14,3 7326 1964,37 36,2 33,7 12,1 103263 129,494 53,9 42,7 9,3 5570 1285,2 54,8 53,7 2,7 28302 912050 59 55,7 3,6 25730
BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
•
inw/ 2 km 9 20 21 40 80 103 190 48 329 113 310 65 53 43 22 28
% urb. 2005 64 84 88 77 62 76 60 63 60 47 39 46 76 59 75 88
4
% agr.
l.a.y. 39 20 13 20 15 21 15 29 18 36 66 36 14 32 37 11
% van bevolking 3 inheems l.a.y. 71/55 <0,4 2/8 2 <1 --38 7 66/30 -10 30/14 5 47 0,9
INKOMEN EN ONTWIKKELING
De hierna volgende tabel volgt de economische prestaties van de 16 beschouwde landen doorheen de periode 1975-1990-2003: - 1975 als indicator uit ‘de gouden jaren’, met hoge grondstofprijzen. - 1990 geeft de impact aan die de neo-liberale recepten konden hebben die werden opgedrongen einde jaren ‘80. - 2004/2005 betreft de recentst beschikbare opmeting. 2
2
De Belgische landoppervlakte bedraagt 30,3 km , waarvan 22% bebost en 27,4% geschikt is voor landbouw. Van de 10,3 miljoen Belgen woont 97% in steden, 1,3 is aan de slag als landbouwer en de 2 gemiddelde bevolkingsdruk bedraagt ongeveer 445 inwoners/ km . 3 Percentages inheemsen, volgens De Ferranti, Cultural Liberty in Today’s Diverse World, UNDP, 2004, p 92. Zijn definitie van ‘inheems’ valt samen met ‘spreken van een inheemse taal’. In Bolivia doet het taalgebruik van etnische mestiezen hen aldus tot ‘de inheemse groep’ behoren, wat het hoogste cijfer verklaart. Wanneer andere bronnen afwijkende percentages inheemsen vermelden, wordt dat alternatieve percentagecijfer weergegeven na een /. 4 Percentage van de werkende bevolking effectief tewerkgesteld in de landbouw.
TABEL 2: Tendensen BNP/capita, koopkracht en HDI rangorde 5
Gemiddelde groei % BNP/capita 19751990 1990 2004 -0,3 1,2 0,7 1,2 3,9 3,7 1,4 0,5 1,3 2,5 -3,5 2,3 4,2 0,3 0,2 0,2 1,8 0,3 1,3 -2,3 -2,2 0,2 0,2 0,9 1,4 -2,3 0,1 2,1 -0,5 -1,2 -0,9
jaar BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
Gemiddeld jaarinkomen in BNP/capita in US $ 1975 1990 2004 1010 3464 1842 1612 2482 -1179 1301 1779 1371 500 614 3380 999 2835 4195
836 4078 2987 2119 2403 2761 1366 1470 1378 1358 481 682 4046 460 2021 3353
974 3264 5836 2176 4349 -2130 2322 2340 2233 420 1046 6518 847 2490 4241
Gem. koopkracht 6 in PPP US $ 1990 2004 1572 4718 5099 4237 4542 2200 2404 3074 1950 2576 933 1470 4895 1497 2622 6169
2720 8195 10674 7356 9481 1170 7449 3963 5041 4313 1892 2876 9803 3634 5687 6043
7
HDI-rangorde (van # landen) 1990 2005 (160) (177) 110 115 60 69 38 38 61 70 40 48 62 50 80 94 77 83 94 101 103 118 125 154 100 117 45 53 85 112 78 81 44 72
In de recentste HDI-rangschikking is Haïti het enige lage inkomensland (LI) in de regio. De meeste overige landen zijn er ‘gemiddeld bemiddeld’ en Chili, Costa Rica, Cuba en Mexico zitten in de High Income (HI) categorie. Venezuela behoorde in 1990 ook tot die categorie, maar verlaagde sinds dan in HDI-ranking. Tussen 1990 en 2005 verslechterde bij bijna alle landen uit de regio de HDI-rangorde, al hebben de meeste nog wel een hogere ranking dan op basis van inkomen wordt toegeschreven. Sociale indicatoren (alfabetisering en levensduur) corrigeren daarbij de lagere per capita inkomensgemiddelden. De HDI-waarde geeft geen aanwijzing over binnenlandse verdeling van welvaart en welzijn. Vergelijking van tabel 1 met tabel 2 wijst wel al lagere koopkrachtgemiddelden aan naarmate een bevolking minder is geürbaniseerd en er meer inheemsen leven. Nationale instanties rapporteren dat departementale inkomensgemiddelden negatief van nationale gemiddelde waarden afbuigen naarmate de concentratie inheemsen er hoger is, ook in de relatief welvarende landen met lage landelijke gemiddelde percentages inheemsen (Brazilië, Colombia). •
HET ONRECHT
Spreiding van de welvaart meet men door het gemiddelde jaarinkomen of consumptie van het rijkste bevolkingsdeel uit te zetten tegenover dat van het armste deel, én daarbij te becijferen hoever deze spreiding afwijkt van een ‘perfecte’ spreiding. Op die basis berekent men de gini-index,8 of maatstaf voor ongelijkheid: hoe hoger de gini-waarde, hoe ongunstiger de verdeling van de welvaart (of het inkomen) en hoe groter de ongelijkheid. 5
In 2004 bedroeg het gemiddeld Belgisch jaarinkomen US $ 33807 en de koopkracht PPP US $ de 31096. België was daarmee 13 in de mondiale Human Development Ranking. 6 PPP US $, of purchasing power parity, is een indicator waarmee de Wereldbank berekent wat men ter plaatse in het overeenstemmend jaar met de BNP/capitawaarde kon aankopen. 7 UNDP berekent de human development index (HDI) door het per capita jaarinkomen te wegen met niet-economische indicatoren (gemiddelde levensduur en alfabetiseringsgraad). 8 De gini-coëfficiënt en de daarvan afgeleide gini-index verwijst naar de Italiaanse statisticus Gini die in 1912 als eerste een dergelijke ‘afwijking’ begon te berekenen.
TABEL 3: Momentopname ongelijkheid in inkomen en consumptie 9
BO BR CL CO CR DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
Jaar van meting l.a.y. 2002 2003 2000 2003 2001 2003 1998 2002 2002 2001 2003 2002 2001 2002 1998
Aandeel in nationale inkomen/consumptie armste armste rijkste rijkste 10% 20% 20% 10% 0,3 1,5 63,0 47,2 0,8 2,6 62,1 45,8 1,2 3,3 62,2 47,0 0,7 2,5 62,7 46,9 1,3 3,9 54,8 38,4 1,4 3,9 56,8 41,3 0,9 3,3 58,0 41,6 0,7 2,7 55,9 38,8 0,9 2,9 59,5 43,4 0,7 2,4 63,4 47,7 1,2 3,4 58,3 42,2 1,6 3,9 55,1 39,4 2,2 5,6 49,3 33,8 1,1 3,2 58,7 43,1 1,6 4,7 49,3 32,8
GINI l.a.y. 60,1 58,0 57,1 58,6 49,9 51,7 43,7 52,4 55,1 59,2 53,8 49,5 43,1 54,6 44,1
De relatief gunstige economische indicatoren en HDI-rangordes, die sommige landen in tabel 2 voorleggen, correleren met ongunstige spreiding van de plaatselijke welvaart. De ongelijkheidswaarden in deze regio behoren zelfs bij de meest schrijnende die men op wereldschaal opmeet.10 Onderstaande tabel correleert de gemiddelde plaatselijke per capita koopkracht (uitgedrukt in PPP US $, gerecapituleerd uit tabel 2), met een maatstaf voor inkomensongelijkheid (ginicoëfficiënt), en met de percentages van de bevolking die zich onder de armoedegrens bevonden en ondervoed zijn. TABEL 4: Economische groei tegenover inkomensongelijkheid en armoede
jaar BO BR CL CO CR CU DO EC SV
Koopkracht in PPP US $ 1990 2004 1572 2720 4718 8195 5099 10674 4237 7356 4542 9481 2200 1170 2404 7449 3074 3963 1950 5041
Ongelijkheid 11 (gini-coëf.) +/-1990 l.a.y. 0,54 0,55 0,63 0,62 0,55 0,55 0,60 0,57* 0,44 0,49 --0,51 0,54 0,46* 0,51 0,50 0,52
% van bevolking 12 leeft in armoede +/-1990 l.a.y 36 37 23 14 13 5 26 24* 10 8 ---20 26* 19* 22 22
% bevolking 13 ondervoed 1990 2002 28 21 12 9 8 4 27 25 6 4 8 <2,5 27 25 8 5 12 11
IPC rapporteert ook koopkracht- en andere gini’s via www.wider.unu.edu/wiid/wiid.htm. 9 De Belgische gini-index gedroeg 25 in 1996, en was opgelopen tot 33 bij meting in 2000. 10 De Worldbank publiceerde daarover in februari 2006 het rapport Reducción de la pobreza y crecimiento: círculos virtuosos y círculos viciosos. 11 Gini-coëfficiënt waarden (cijfer tussen 0 en 1) overgenomen van CEPAL, anders dan de in Tabel 3 weergegeven gini-index berekend door UNDP, uitgedrukt als gini-coëfficiënt x 100). Waarden met * betreffen alleen urbaan gebied. 12 Gegevens CEPAL: waarden landelijke gemiddelde bevolkingspercentage met een inkomen onvoldoende om basisbehoeften in te vullen; waarden met (*) betreffen alleen stadsarmoede. 13 Indicator opgesteld door het UNDP Poverty Centre.
GT HT HN MX NI PE VE
2576 933 1470 4895 1497 2622 6169
4313 1892 2876 9803 3634 5687 6043
0,58 -0,61 0,54 0,58 0,46 0,47
0,54 59,2 0,59 0,52 0,58 0,52 0,50
42 -61 19 48 29 14
31 -55 12 42 22 22
16 65 23 5 30 42 11
23 47 22 5 27 12 18
De koopkracht vergrootte in alle beschouwde landen tijdens het interval 1990-2004, behalve in Venezuela. In dezelfde tijdspanne nam in de meeste landen ook de inkomensongelijkheid toe. Doch, niet overal waar ongelijkheid toenam leed men meteen meer armoede en honger. Percentages armen en ondervoeden namen vrijwel overal af in de beschouwde periodes, maar niet in Venezuela. •
BEVOLKINGSKENMERKEN
Volgende tabel becijfert hoeveel mensen in de beschouwde landen de daar opgemeten welvaart en welzijn genieten, evenals hoe lang ze dat gemiddeld doen. Voor de recentste periode wordt ook het demografische aandeel jongeren en ouderen becijferd, percentages stadsbewoners en de aangroei van de stadsbevolking 1975-1990 en 1990-2005. TABEL 5: Bevolkingsaantallen, levensverwachting, jeugd en verstedelijking 14
Inwoners in # miljoen
jaar
1975
BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
4,8 108,1 10,4 25,4 2,1 9,3 5,1 6,9 4,1 6,2 4,9 3,0 59,3 2,6 15,2 12,7
2004 9,0 179,9 16,1 43 4,3 11,2 8,8 13,0 6,8 12,3 8,4 7,0 105,7 5,4 26,7 26,3
Gemiddelde levensverwachting in # jaren 1975 1990 2005 47 59 63 62 68 71 60 59 58 54 48 54 62 55 53 66
59 66 73 68 75 74 65 68 65 63 49 64 71 65 65 71
65 71 78 73 78 78 68 75 71 68 52 70 76 70 71 73
% - 15j
% +65j
% geürbaniseerd
2004
2004
1975
2005
38,5 28,1 25,5 31,4 29,0 19,5 33,1 32,8 34,4 40,4 38 39,7 31,6 39,5 32,7 31,7
4,5 6,0 7,9 5,0 5,7 10,5 4,1 5,7 5,3 4,3 4,0 3,8 5,2 3,3 5,2 4,7
41 61 78 60 41 64 46 33 35 37 22 32 63 48 61 76
64 84 87 77 61 76 66 63 60 47 39 46 76 59 75 93
jaarlijkse aangroei stadsbevolk. 1970- 19901990 2005 4,0 3,1 3,7 2,3 2,1 1,8 3,2 2,6 4,2 3,2 2,1 0,7 3,9 2,1 4,4 2,6 2,9 3,3 3,2 3,2 4,1 3,3 4,8 3,6 3,6 1,9 3,5 2,8 3,4 2,2 3,9 2,3
In de hele regio groeide de bevolking snel aan en zag deze ook haar levensverwachting lengen (uitgezonderd in Haïti). Steden barstten uit hun voegen, vooral met jongeren. In 2005 leven er alleen in Guatemala, Haïti en Honduras nog meer mensen buiten dan in de stad. In de meeste andere landen heeft de verstedelijking hoge waarden bereikt.
14
De Belgische gemiddelde levensverwachting steeg van 71 in 1975 naar 79 vandaag. 16,9% van de Belgen zijn nu jonger dan 15 jaar, 17,5% der Belgen zijn ouder dan 65 jaar.
•
VERSCHILLEN TUSSEN STAD EN LANDELIJKE GEBIEDEN
Onderstaande tabel splitst verschillen uit tussen urbane (U) en rurale (R) gebieden, met indicatoren voor het percentage van de daar levende bevolking dat leeft in armoede, toegang heeft tot veilig drinkwater en tot adequate sanitaire voorzieningen. TABEL 6: Stads- en plattelandsarmoede, ongelijke toegang tot voorzieningen % bevolk. ruraal 1975 2004
jaar BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
59 39 22 40 59 36 54 67 65 63 78 68 37 52 39 24
36 16 13 23 39 24 34 27 40 53 61 54 24 41 25 12
% bevolking in 15 armoede +/-1990 l.a.y. U R U 23 -22 17 46 11 12 16 4 20 34 24 6 12 5 36 24 ---17 26 -19 15 30 14 26 50 18 79 62 55 44 73 25 13 28 7 37 63 33 19 46 9 13 21 --
R 63 27 6 -12 -26 -33 38 78 69 19 55 46 --
% bevolking drinkwater OK 16 1990 2004 U R U 77 15 95 100 86 96 100 21 100 100 76 99 100 84 100 95 -95 97 72 97 75 37 97 76 10 94 80 69 99 56 36 52 56 49 95 89 49 100 78 19 90 78 10 87 89 89 85
R 68 57 58 71 92 78 85 89 70 92 56 81 87 63 82 70
% bevolking sanitair OK 78 1990 2004 U R U R 55 13 60 22 89 48 83 37 100 6 95 62 96 13 96 54 100 93 98 97 99 95 99 95 77 36 81 73 86 39 94 82 91 68 77 39 72 48 90 82 42 15 57 14 99 82 87 54 100 12 88 52 35 16 56 34 67 17 74 32 --71 48
Vrijwel overal verminderde de armoede en verbeterden de voorzieningen. In vele landen blijft plattelandsarmoede wel schrijnender dan stadsarmoede. Deze laatste verklaart op haar beurt mee de plattelandsvlucht en in enkele landen leidt die plattelandsvlucht op zijn beurt weer tot toename van de stadsarmoede. •
ONDERWIJS
Voor enkele van de landen waarover gender-gedifferentieerde waarden beschikbaar zijn, blijkt in de hierna volgende tabel dat de alfabetiseringsgraad van volwassen vrouwen achter liep of nog loopt op die van mannen. Dat die achterstand wordt weggewerkt, blijkt al uit de alfabetiseringsgraad die in 2004 werd opgemeten, en uit gegevens over het actueel schoolbezoek. In enkele landen lopen tegenwoordig meer leerplichtige meisjes school dan leerplichtige jongens. Het feit dat we in de beschouwde landen te maken hebben met een zeer jonge bevolking, impliceert dat er grote percentages leerplichtigen zijn op het bevolkingstotaal. Daarmee is meteen nog maar eens benadrukt hoe relevant de in deze sector te voorziene investeringen zijn. Het belang is er ook meteen mee verduidelijk dat blijvend mag worden gehecht aan het ‘halen’ van de MDG die universalisering van de toegang tot het basisonderwijs vooropstelt. 15
Gegevens CEPAL. Het gaat hier om de indicator ‘indigencia’, gedefinieerd als: percentage van de bevolking met een inkomen dat niet volstaat om de basisbehoeften te bevredigen. 16 Voor meerjaar 1990 wordt ‘adequaat drinkwater’ bedoeld, voor 2004 werd gemeten welk % van de respectievelijk urbane en rurale bevolking effectief ‘verbeterde drinkwaterbronnen’ gebruikt, althans volgens UNICEF, State of the World’s Children 2007.
TABEL 7: Onderwijsuitgaven, efficiëntie en relevantie onderwijsaanbod
jaar
BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
Uitg. onderwijs als % overheidsbudget
Analfabeten als % van bevolking + 15j.
% bev. –15j.
volgt lager 17 onderwijs
1990
1990
2004
Gem. voor 2000-2005 M V 95 96 ----83 84 --97 95 85 87 97 94 92 92 95 91 --90 92 98 98 89 87 97 97 92 92
20,1 17,7 10,4 21,4 20,8 12,8 10,0 19,1 12,5 12,4 20,0 15,9 15,3 12,0 15,7 18,8
•
Gem. voor 2002-2004 18,1 10,9 18,5 11,7 18,5 12,7 6,3 -20,0 13,9 --25 15 17,1 19
M 13,2 17,1 5,6 11,2 6,1 4,8 20,2 9,8 23,9 31,2 57,4 31,1 9,4 37,3 8,0 9,9
2005 V 30,2 18,8 6,4 11,9 6,2 4,9 21,0 14,9 30,9 46,8 63,1 32,7 15,7 37,2 20,9 12,3
M 6,2 11,3 3,4 7,2 3,9 2,6 14,7 5,6 16,4 20,9 48,0 22,4 5,7 32,2 4,4 5,8
V 20,8 11,0 3,6 6,9 3,7 2,8 14,4 8,3 21,2 35,4 46,8 21,7 9,1 31,6 12,3 6,2
38,5 28,1 25,5 31,4 29,0 19,5 33,1 32,8 34,4 40,4 38 39,7 31,6 39,5 32,7 31,7
GEZONDHEID
Onderstaande tabel schetst een verloop van de openbare en privé uitgaven die worden gemaakt voor gezondheidszorg, inclusief de verschuivingen die zich in deze materie in korte tijdspanne (2001-2003) voordeden. Enkele geselecteerde elementen van het zorgprofiel dat die uitgaven verwezenlijken, worden daarnaast gepeild. Naast gegevens die landelijke gemiddelden betreffen, kan voor een aantal landen de kindersterfte bij de 20% armste inwoners worden becijferd. De rechterkolom wijst het HIV/AIDS-incidentie percentage aan bij de productieve bevolking (15-49 jarigen). TABEL 8: Uitgaven gezondheidszorg, kindersterfte en HIV/AIDS-prevalentie 18
BO BR CL CO 17
Tegenwaarde in % BNP van uitgaven gezondheidszorg publieke privé publiek privé uitgaven 1990 2001 2003 2,2 3,5 1,8 4,4 2,4 3,9 3,2 4,4 3,4 4,2 3,4 2,9 3,9 3,0 3,1 3,0 3,6 1,9 6,4 1,2
# artsen/ 100000 inw 94-04 122 115 109 135
Kinderen die overlijden vóór de 5 levensjaar /1000 geboorten nationale bij 20% gemiddelde armsten 1975 1990 2005 (jaar) 243 125 65 147(1998) 135 60 33 99 (1996) 98 21 10 -108 35 21 52 (1995)
Prev. HIV % bev. 15-49j 2005 0,1 0,5 0,3 0,6
Gemeten werd het aantal kinderen van schoolplichtige leeftijd dat lager onderwijs volgt, ten aanzien van alle kinderen van schoolplichtige leeftijd in datzelfde land. Om de MDG ‘universalisering van de toegang tot het basisonderwijs’ in te lossen, moet deze waarde in 2015 tot 100 zijn opgeklommen. 18 In 2003 werden in België vanuit de overheidsruif gezondheidsuitgaven gedaan ter waarde van 6,3% van het toenmalig BNP. Bijkomende gezondheidsuitgaven ter waarde van 3,1% van het BNP betroffen privé-uitgaven. België beschikte tussen 1994 en 2004 over gemiddeld 449 artsen per 100000 inwoners, de kindersterfte bedroeg in 2004 5/1000, en HIV/AIDS trof in 2005 zo’n 0,3% van de actieve bevolking.
CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
5,6 3,4 2,1 -2,6 2,1 3,2 2,9 1,6 6,7 3,2 2,0
•
4,9 6,2 2,2 2,3 3,7 2,3 2,7 3,2 2,7 3,8 2,6 3,8
2,3 1,0 3,9 2,3 4,3 2,5 2,4 2,9 3,4 4,0 2,1 2,3
5,8 6,3 2,3 2,0 3,7 2,1 2,9 4,0 2,9 3,7 2,1 2,0
1,5 1,0 4,7 3,1 4,4 3,3 4,6 3,1 3,3 4,0 2,3 2,5
132 591 188 148 124 90 25 57 198 54 117 194
83 43 127 140 162 168 221 170 110 165 178 61
18 13 65 57 60 82 150 59 46 68 78 33
12 7 31 25 27 43 120 40 27 37 22 21
--90 (1996) --78 (1998) 164(2000) -64 (2001) -93 (2000) --
0,3 0,1 1,1 0,3 0,9 0,9 3,8 1,5 0,3 0,2 0,6 0,7
PRIORITEITEN OVERHEIDSUITGAVEN
Overheidsuitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg worden in UNDP rapporten afgezet tegen defensie-uitgaven. Onderstaande tabel geeft een lange termijn trend schets van prioriteiten voor die drie posten, over de periode 1960-1990-2002/2004. TABEL 9: Verloop prioriteiten in overheidsuitgaven
jaar BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
Onderwijsuitgave als % van het BNP 21 1960 1990 2002/4 1.5 1.9 2.7 1.7 4.1 5.0 2.1 1.9 2.3 1.4 1.4 2.2 1.2 1.5 2.3 3.7
2,3 3.5 2,5 2,5 4,4 6,7 1.5 2,7 1,8 1,4 1,8 4.6 4,1 2,5 3,5 4,1
6,4 4,1 3,7 4,9 4,9 9,0 1,1 1,0 2,8 ---5,8 3,1 3,0 --
Gezondheidsuitgave als 19 % van het BNP 1960 1990 2003/4 0.4 0.6 2.0 0.4 4,0 3.0 1.3 0.4 0.9 0.6 1.0 1.0 1.9 0.4 0,5 2.6
2,2 3,9 3,4 3,0 5,6 3,4 2,1 -2,6 2,1 3,2 2,9 1,6 6,7 3,2 2,0
4,3 3,4 3,0 6,4 5,8 6,3 2,3 2,0 3,7 2,1 2,9 4,0 2,9 3,7 2,1 2,0
Uitgaven defensie als 20 % van het BNP 1960 +/2004 1990 2.0 3.2 1,7 2,5 1.7 1,6 2.8 4,3 3,9 1.2 2.2 3,8 1.2 0.5 0,6 5.1 10.0 4,0 5.0 0.6 0,5 2.4 1.9 2,4 1.1 2.9 0,7 0.9 1.5 0,4 2.4 0,1 0,8 1.2 6.9 0,7 0.7 0.4 0,5 1.9 28,3 1,2 2.0 2,1 1,2 2.5 2.0 1,5
In het interval 1960 tot 1990 stegen in de meeste beschouwde landen de BNP-waarden van de overheidsuitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg. Uitzonderingen daargelaten (Ecuador) bleven de BNP-waarden van deze uitgaven op gelijk niveau in het nieuwe millennium, of ze stegen verder. Tussen 1990 en 2004 daalden dan weer de gemiddelde
19
CEPAL berekent de uitgave anders, met soms afwijkende BNP-waarden. Teneinde de waarden onderling vergelijkbaar te houden, verwerkt deze kolom alleen UND-gegevens. 20 UNDP-cijfers aangevuld met The Military Balance 2006, en “Evolución de los presupuestos de defensa de los países sudamericanos”. In: Tecnologia Militar, N° 4/2005, pp. 12-13. 21 België besteedde in 2002 6,3% van het BNP aan onderwijs. Waarden opgetekend in deze kolom zijn gemiddelden voor de periode 2000-2002.
defensie uitgaven (Cuba en vooral Honduras en Nicaragua, die in de tweede helft van de jaren ’80 nog ‘piekuitgaven’ voorlegden). Colombia en Ecuador wijken af van die trend.22 Een indicator die UNDP sinds een vijftal jaar meeneemt onder priorities of spending, betreft afbouw van staatsschuld. Deze post is minder ‘tegen’ andere uitgaven uit te zetten, als een gevolg van openbare overspending, voor ondermeer onderwijs- en gezondheidsuitgaven. TABEL 10: Evolutie staatsschuld, -afbouw in % BNP en in overheidsuitgaven
BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
BNP-waarde van de totale 23 staatsschuld 1984/5 1994/5 2004/5 159 81 56 50 28 33 103 43 46 31 27 40 109 37 21 -48 34 30 39 35 73 81 56 50 27 30 25 24 14 38 26 37 69 137 77 54 33 21 154 403 118 45 76 46 42 50 41
Schuldafbouw in % van BNP 1990 2004 7,9 5,9 1,8 8,9 9,1 10,2 9,7 7,9 8,8 3,7 --3,3 4,0 10,5 12,3 4,3 3,9 3,0 2,1 1,2 3,8 12,8 4,5 4,3 6,5 1,6 2,8 1,8 4,0 10,6 6,0
Schuldafbouw in % van totale overheidsuitgaven 1970 1990 2004 11,3 33,5 12,6 12,5 18,5 23,2 19,2 18,4 4,1 12,0 34,5 18,5 10,0 24,5 6,5 ---4,5 10,7 7,4 8,6 31,0 21,8 3,6 18,2 12,5 7,4 12,6 10,2 7,2 9,5 10,7 2,8 33,0 6,5 23,6 18,3 11,9 10,6 2,3 4,6 11,6 11,7 16,3 2,9 19,6 10,5
De omvang van hun staatsschuld toont zich weinig in verhouding tot de rato van de schuldaflossing die de beschouwde landen maken. In vrijwel alle landen verzwaarde de aflossingslast tussen 1970 en 1990, om tussen 1990 en 2004 weer af te nemen. TABEL 11: Verloop schuldafbouw in % van netto buitenlandse inkomsten, de waarde van exportinkomsten met schets van exportprofielen Schuldafbouw in % van exportinkomsten
BO BR CL CO CR DO EC 22
1970 11.3 12.5 19.2 12.0 10.0 4.5 8.6
1990 33,5 18,5 18,1 34,5 22,0 10,7 31,0
2004 12,6 23,2 4,1 18,5 6,5 34 21,8
BNP-tegenwaarde van de export van goederen en 24 diensten 1990 2004 23 31 8 18 35 36 21 21 35 46 50 13 33 27
aandeel grondstoffen in alle geëxporteerde goederen 1990 2004 95 86 47 45 87 86 74 62 66 37 --98 91
De Colombiaanse overheid verantwoordde toegenomen uitgaven als investeringen om op termijn de kosten te drukken van het gewapende conflict, die in 2003 op 7,4% van het BNP werden geraamd. Het verweer tegen dat conflict wordt meegefinancierd door de VS, à rato van 9 tot 11% van het Colombiaanse defensiebudget (cfr. www.mindefensa.gov.co) en een eenmalige patrimoniumbelasting opgelegd aan de 420000 rijkste Colombianen en bedrijven. 23 In 1993 bedroeg de Belgische staatsschuld 137.1% van het BNP, in 2004 beloopt ze 94% van het BNP - hoger (in absolute waarde) dan die van vele Latijns-Amerikaanse landen. 24 Ter vergelijking: De Belgische exportwaarde steeg van 71% van de BNP-waarde in 1990 naar 84% in 2004, wat ondermeer de afbetalingslast van de staatsschuld verlicht.
SV GT HT HN MX NI PE VE
3.6 7.4 7.2 2.8 23.6 10.6 11.6 2.9
18,2 12,6 9,0 33,0 18,3 2,3 7,3 19,6
12,5 10,2 10,7 6,5 11,9 4,6 16,3 10,5
19 21 18 36 19 25 16 39
27 18 16 37 30 26 21 36
62 76 -91 56 92 82 90
40 58 15 73 20 89 80 88
De links geplaatste kolommen tonen dat de schuldafbouw verzwaarde sinds aanvang van de ‘gouden jaren 70’ wanneer de grondstofprijzen stegen op de wereldmarkt. De opbrengst van die grondstoffen heeft de schulden dan veeleer vergroot dan deze helpen financieren. De BNP-waarde van de export steeg na 1990 in de meeste grote landen, terwijl het aandeel afnam van onbewerkte grondstoffen in de exportprofielen. De handel tussen de Europese Unie en de LAC-regio neemt toe, en verdubbelde tussen 1990 en 2005.25 De EU is momenteel de tweede belangrijkste handelspartner voor de gehele LAC regio, en de allerbelangrijkste handelspartner voor de landen van de Mercado Común del Sur (Mercosur) en voor Chili, dat zelf geen deel uitmaakt van Mercosur.26 Mercosur landen verkopen aan Europa het merendeel van hun landbouwproducten. Voor het geheel van de Andeslanden, die in 2004 lid waren van de Comunidad de Naciones (CAN, groepeerde toen Bolivia, Peru, Ecuador, Colombia en Venezuela) was de Europese Unie de tweede belangrijkste handelspartner (na de VS), zowel aan de import- als de exportzijde.27 14,5% van de handel die CAN-landen dreven betrof toen de EU (17,4% van de importen, 12,8% van de exporten). Voor de EU als geheel was de CAN-regio echter slechts de 29ste handelspartner. EU-handel met alle vijf toenmalige CAN-landen samen vertegenwoordigde toen 0,7% van de EU handel handel.28 Meer dan 90% van wat CANlanden naar de EU exporteren bestaat uit landbouw- en mijnbouwproducten. De BNP-waarde van deze Latijns-Amerikaanse export naar Europa en de rest van de wereld blijft nochtans relatief gering. Het Latijns-Amerikaanse BNP wordt vooral binnenlands gegenereerd. Onderstaande tabel geeft voor het tijdsinterval 1984-1994-2004 het verloop aan van de BNP-percentages die werden gerealiseerd met landbouw, industrie (met het subaandeel ‘afgewerkte producten’ tussen haakjes gezet), en diensten. TABEL 12: Verloop economische profielen interval 1984-2004: aandeel van opbrengsten landbouw, industrie en diensten aan het BNP. 29
BO BR CL CO CR CU DO 25
Landbouw 1984/5 1994/5 2004/5 22,8 17,1 14,4 11,5 9,9 10,2 7,5 9,4 8,8 17,8 16,1 12,1 24,9 13,4 8,8 -6,9 -18,5 12,5 11,4
30
Industrie ( ) Diensten 1984/5 1994/( 2004/5 1984/5 1994/5 2004/5 33 (12) 31 (19) 29 (14) 43,9 51,3 59,5 46 (34) 40 (24) 40 (11) 42,8 50,2 49,6 40 (24) 36 (18) 34 (16) 52 55 56,9 34 (23) 31 (16) 31 (14) 48,2 52,2 57,8 34 (26) 30 (22) 28 (21) 40,6 57 62,8 -42 (36) --51 -28 (16) 33 (19) 26 (13) 53,1 54,4 63,0
Becijferde waarden op ec.europa.eu/trade/issues/bilateral/regions/lac/index_en.htm Hierover: http://europa.eu.int/comm/trade/issues/bilateral/regions/mercosur/index_en.htm 27 http://europa.eu.int/comm/trade/issues/bilateral/regions/andean/index_en.htm 28 Hiermee is het aandeel recent teruggelopen, enkele jaren eerder ging het nog om 0,8%. 29 Aan het Belgische BNP werd in 2003 voor 1,3% door landbouw, 26,5 % door industrie en 72,5% door de dienstensector bijgedragen. 30 Tussen haken staat het aandeel ‘afgewerkte producten’. 26
EC SV GT HT HN MX NI PE VE
13,9 28,9 25,6 -20,8 9,4 24,9 10,2 4,8
16,8 14,0 24,5 34,7 24,3 6,0 19 ;8 8,5 5,4
7,1 8,8 21,3 26,9 13,6 4,1 17,1 8,6 5,0
42 (21) 23 (17) 20 (16) -26 (15) 35 (23) 32 (25) 42 (20) 46 (16)
26 (15) 28 (22) 20 (14) 22 (14) 29 (17) 27 (19) 24 (17) 27 (18) 50 (20)
20 (10) 33 (24) 19 (13) 16 (7) 31 (20) 26 (18) 25 (14) 30 (16) 36 (14)
43,6 48,5 54,9 -53,5 55,7 43,3 47,8 48,8
56,9 58,0 55,8 42,9 46,9 67,2 55,9 64,1 44,4
62,1 58,8 58,5 57,1 55,5 69,5 58,2 61,7 58,6
In de beschouwde landen draagt de dienstensector het meeste bij tot het BNP, vaak zelfs meer dan 50%. De recentere groei van de dienstensector ging overigens in meer landen ten koste van het aandeel van de industrie dan dat van landbouw. •
FINANCIERING OVERHEIDSUITGAVEN
Volgende tabel betreft de BNP-tegenwaarde van de overheidsuitgaven in 1994/1995 en 2003/2004, en wijst enkele mechanismen aan waaruit deze uitgaven worden gefinancierd. Voor het langer tijdsinterval 1990 tot 2004 wordt het relatieve belang aangegeven van buitenlandse investeringen (of Foreign Direct Investment – FDI),31 en dat van de officiële directe ontwikkelingshulp (Official Development Aid – ODA).
TABEL 13: Waarde en financiering overheidsbudget, FDI en ODA. Overheidsbudget in 32 % van BNP
BO BR CL CO CR DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
31
1995 -32,9 -14,7 21,3 10,2 12,0 -7,6 10 ,9 -15,0 16,3 17,1 18,5
2004 27,2 -18,4 20,4 22,7 13,2 9 17,0 11,1 5,4 --19,7 16,9 25,2
Bijdrage financiering 33 overheidsbudget uit Directe Indirecte belastingen belastingen 1995 2004 1994 2004 -7 -38 14 -24 --18 -45 -35 -35 11 15 32 38 16 24 34 41 50 -26 --21 -41 19 25 46 58 --------27 34 54 62 8 18 46 41 15 24 49 53 38 13 33 23
FDI in % van het BNP
ODA in % van het BNP
1990 0,6 0,2 2,2 1,2 2,9 1,9 1,2 -0,6 0,3 1,4 1,0 0,1 0,2 --
1990 11,2 0,1 0,3 0,2 4,0 1,4 1,6 7,2 2,6 5,9 14,7 0,1 32,9 1,5 0,2
2004 1,5 3,0 8,1 3,1 3,4 3,5 3,8 2,9 0,6 0,2 4,0 2,6 5,5 0,7 1,0
2004 8,7 -0,1 0,5 0,1 0,5 0,5 1,3 0,8 6,9 8,7 -27,1 0,7 --
Europese bedrijven zijn de belangrijkste bron van investeringen in Latijns-Amerika - ruim een kwart van de investeringen in CAN-landen. Dit aandeel stijgt nog, doordat Europese bedrijven zich inkopen bij o.a. mijnbouw en nutsvoorzieningen, cf. sites EU-Commissie. 32 Gegevens Worldbank, die het Belgische overheidsbudget van 1995 raamt op 45% van het BNP, en op 43,9% in 2004. De gemiddelde, respectieve BNP-waarde van de Europese overheidsbudgetten zakte in ditzelfde tijdsinterval van 38,8% (1995) naar 38,6% (2004). De overheidsbudgetten van de LAC-landen bedroegen in 1995 gemiddeld 23% van hun BNP. 33 Worldbank World Development Indicators, 2006. Volgens deze bron liep het aandeel van de directe belastingen aan het Belgische overheidsbudget terug van 37% (1995) naar 35% (2004). Het aandeel gefinancierd uit BTW inkomsten bleef constant, op 23%.
De kolommen aan de linkerzijde zijn het duidelijkst te interpreteren: buitenlandse investeringen nemen vrijwel overal in de regio toe. De inkomsten uit investeringen ‘compenseren’ aldus de teruglopende ontwikkelingshulp, waarvan in de kolommen aan de rechterzijde en passent aangewezen is dat deze zelden in de ‘meest behoevende’ landen van de regio terecht kwam of komt. Daarnaast worden de bijdragen aan het overheidsbudget becijferd uit enerzijds, directe belastingen op inkomens, bedrijfswinsten en kapitaalsopbrengsten, en anderzijds indirecte belastingen op goederen en diensten. Her verloop van deze waarden geeft een inkijk op de herverdelingsengagementen die overheden van de respectieve landen afdwingen. Bijdragen die overheden aan hun ingezetenen en de op hun grondgebied actieve ondernemingen vragen, vertonen uiteenlopende tendensen (en zeggen weinig over de rato waaraan gevraagde offers effectief worden gebracht!). Directe belastingen veronderstellen overigens dat er inkomens zijn óm te belasten. Overheden mislopen middelen door werkloosheid en (overlevings)arbeid buiten het belastbare circuit. •
ARBEID EN TEWERKSTELLING
In globo ging de tewerkstelling in de regio tijdens het voorbije decennium de goede richting uit. De Internationale Arbeidsorganisatie zag de tewerkstellingsgraad in de hele regio stijgen, inclusief het aandeel dat vrouwen ervan realiseerden. Minder goed nieuws is dat die intrde van vrouwen in het officiële en bezoldigde arbeidscircuit, in snelgroeiende steden werkloosheid en ‘ondertewerkstelling’ schept van werkwillige jonge mannen en vrouwen. Zonder een eigenlijk inkomen, zoeken velen van hen hun toevlucht in de informele economie, die zich moeilijk laat belasten. Jonge hogergeschoolden trachten vaak ook een tijdlang in een buitenland een inkomen te verwerven. Vandaag zijn er naar schatting 25 miljoen in Latijns-Amerika geboren volwassenen als migrantenarbeiders aan de slag in voornamelijk de Verenigde Staten, West-Europa en Japan. 65% van hen draagt op regelmatige basis een aanzienlijk deel van dat buitenlands inkomen af aan in het thuisland achtergebleven familie. Deze stortingen, in het Spaans ‘remesas’ genoemd, komen in handen van private personen, en niet in deze van de overheid. Toch wordt er een belangrijke waarde aan gehecht in het ontwikkelingsproces van de landen waar deze geldelijk middelen toekomen. De absolute waarde van de remesas was in 2004 groter dan alle FDI en ODA die in dat jaar in de hele regio toekwam (liefst 8 keer de totaalwaarde van de ODA die de regio in 2003 ontving).34 Mexico, Brazilië en Colombia ontvangen de grootste bedragen aan remesas. De betekenis van remesa inkomsten is in relatieve zin zo mogelijk nog belangrijker voor kleinere landen in de Caraïben en CentraalAmerika. Wanneer de BNP-tegenwaarde van deze inkomsten voor specifieke landen daar wordt becijferd, ging het in 1990 al om 4,4% van het BNP van de Dominicaanse Republiek, en om ruim 6% van dat van El Salvador. Sindsdien bleven die inkomsten in betekenis toenemen. Voor Colombia vertegenwoordigden ingezonden remesas in 2004 al 16,2% van de waarde van alle import naar het land, in de Dominicaanse Republiek ging het om 26,2% van de importwaarde, 21,8% voor Ecuador, 53% in El Salvador, 37,2% in Honduras en 33,6% in Nicaragua.35. Volgende tabel volgt de stedelijke werkloosheidsgemiddelden van 1990 naar 2004 en diept een momentopname uit (2004) naar gender en naar leeftijd van de werkzoekenden en werkenden. In de kolom daarnaast wordt de tewerkstelling in de informele economie geraamd evenals de proportie (te) jonge arbeiders. 34
Remittances 2005 – Transforming Labor Markets and Promoting Financial Democracy – Statistical Comparisons. Buenos Aires: Multilateral Investment Fund Inter-American Development Bank, 2005, 57p. www.iadb.org/publications 35 Gegevens overgenomen van UNCTAD.
TABEL 14: Tewerkstelling, inkomen, informele arbeid en kinderarbeid
BO BR CL CO CR DO EC SV GT HN MX NI PE VE
% werklozen in de steden, alle 36 leeftijdsgroepen 1990 2004 M&V M V 7,3 5,2 7,9 4,3 9,0 13,8 7,8 8,5 12,4 9,7 10,7 17,8 5,4 5,7 8,1 8,9 12,6 30,5 3,8 7,5 13,4 10,0 8,8 3,8 6,3 4,8 4,8 7,8 7,2 7,8 2,7 4,1 3,1 7,6 13,2 11,7 8,3 7,0 7,7 10,4 14,4 18,8
% jongeren in steden (15-24j.) werkloos 2000/2002 M V 7,0 10,4 14,6 22,4 17,1 22,1 31,9 40,7 11,9 16,4 16,2 34,3 10,6 20,4 14,4 9,9 --7,0 7,8 4,5 5,6 20,3 19,7 12,6 13,9 19,6 27,7
% werkt in informaliteit +/-1999 M&V 67,1 39,8 19,8 39,1 26,2 32,1 34,4 -51,5 49,6 41,0 -56,2 38,6
% kinderen (5-14 jaar) die reeds arbeiden +/-1980 M&V 19 19 0 12 10 25 9 17 -14 9 19 4 4
1999/2005 M V 22 22 8 4 --6 4 --12 7 9 4 7 7 24 24 9 4 15 16 18 11 --9 6
De werkloosheid nam tussen 1990 en 2004 overduidelijk toe, en treft vooral (jonge) vrouwen. De situatie is wat dat betreft het ergst in de Dominicaanse Republiek, Venezuela en Colombia. Aan de andere kant van het tewerkstellingsspectrum staan dan weer de waarden voor tewerkstelling door al te jonge mensen – arbeid die in de informaliteit wordt gepresteerd. UNICEF raamde in 2005 het gemiddelde percentage kinderen dat regelmatig arbeidt in Latijns-Amerika op 11%, en dit in weerwil van de Conventies die werden ondertekend door de overheden van de betreffende landen. Toch blijft dit cijfer nog relatief laag in vergelijking met de situatie in Azië en Sub-Sahara Afrika, waar geconsolideerde gemiddelden voor kinderarbeid worden opgemeten van respectievelijk 14% en 36%. In 2002 werd gemiddeld 41% van het Latijns-Amerikaanse BNP in de informele economie gerealiseerd (in Azië was dat toen 26%).37 In dergelijke spectaculair hoge cijfers wordt een groot probleem herkend: Inkomsten uit informele arbeid worden niet aangegeven en worden dan evenmin belast. Deze arbeid draagt bijgevolg evenmin bij tot de inkomsten die de overheid aan oa. sociale programma’s kan besteden, en/of aan het helpen scheppen van tewerkstelling in een sociaal beter beschermde omgeving. Zo krijgt de bevolking er geen mogelijkheden bij om zich met arbeid van een inkomen te voorzien, en zich daarmee uit de armoede te werken – toch niet in eigen land. In een Europese kijk op deze zaak, ziet de uitdaging er als volgt uit: scheppen van tewerkstelling waarmee de (stads)bevolking een inkomen kan verwerven om zich uit de armoede te werken, én de overheid het draagvlak kan verbreden voor de (lokale) solidariteit (op zich óók een MDG). Niet alle Latijns-Amerikaanse leiders lijken echter voor dit recept te vinden.
36 37
Gegevens van Jaime Ros, El desempleo en America Latina desde 1990, CEPAL, 2005. Size and Measurement of the Informal Economy in 110 Countries around the World, 2002, op.cit.
TABEL 15: Vrouwen & inkomen, tewerkstelling en politieke participatie. 38
gemiddeld inkomen van vrouwen in % inkomen mannen39 +/-1990 58,7 55,7 60,8 68,3 71,8 --66,5 63,1 55,0 -59,4 54,8 76,8 59,6 65,6
BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
+/-2004 60,5 65,6 63,9 76,8 74,7 -68,3 55,5 72,9 57,8 -75,6 62,7 69,0 60,9 75,6
% vrouwen in betaalde jobs buiten landbouwsector 1990 35,7 40,2 36,2 42,6 37,2 37,0 35,2 37,3 32,3 36,8 39,5 48,1 35,3 41,1 28,7 35,2
2003 36,5 46,9 37,5 48,8 39,5 37,7 34,9 41,1 31,1 38,7 -50,1 37,4 37,2 41,5
% vrouwen bij technici / geschoolde personeel 1990 42 57 34 42 45 48 50 48 45 45 39 50 44 -41 55
2004 40 53 52 50 40 -50 49 45 -36 42 -44 61
% vrouwen op totale # kaderleden ambtenaren 1990 17 17 27 21 21 19 21 32 25 32 33 31 20 -20 18
2004 36 34 24 38 26 -31 34 33 --22 25 -19 27
% zetels parlement door vrouwen behaald 1990 7 6 6 5 12 34 12 6 8 4 3 12 12 16 6 10
2004 15 9 13 10,8 39 36 15 16 17 8 6 5 25 21 29 18
De vrouwen van Latijns-Amerika gingen er in velerlei opzichten vooruit, maar er blijft achterstand in te lopen. Nuancering is ook vereist van relatief gunstige gender-waarden die Bolivia voorlegt. De waarden betreffen formele tewerkstelling, waarin niet eens een derde van de arbeidende Bolivianen actief is. Hiermee is een eerste peiling afgerond van wat overheden uitgeven aan sociale en andere voorzieningen, en de inspanningen die worden geleverd om aan het overheidsinkomen bij te dragen De deugdelijkheid van de instanties, die openbare middelen uitgeven, wordt bekeken in de volgende rubrieken. •
GOED BESTUUR EN DEMOCRATIE
De in Argentinië gevestigde instelling Polilat analyseert elk jaar weer opnieuw de indicatoren van bestuur en democratie, en stelt op die basis een index op van de democratische ontwikkeling’ (IDD). Deze maatstaf geeft weinig gewicht aan het plaatsvinden van verkiezingen op zich (wat nu formeel in orde lijkt in alle landen van Latijns-Amerika, op Cuba na, en in die hoedanigheid nu haast de herinnering uitwist aan de totaal andere situaties die de meerderheid van deze landen tot ruim een decennium geleden doormaakten). Indicatoren die in de IDD zwaarder worden gewogen zijn veiligheid (‘is het mogelijk een stem uit te brengen?’), daarmee samenhangend respect voor politieke en burgerrechten, breder reikende indicatoren over bestuursparticipatie en gender, en zeker niet in de laatste plaats de institutionele kwaliteit en efficiëntie van het beleid, zijn transparantie en juridische, sociale en politieke ‘accountability’. Al deze indicatoren worden gevaloriseerd in een totaalresultaat.
38
In 2004 bedroeg het landelijk gemiddelde inkomen van Belgische vrouwen 0,63 van dat van Belgische mannen, vrouwen bezetten hier 35,7% van de parlementszetels, leveren 30% van de kaderleden en 48% van de geschoolde arbeidskrachten. 39 De kolom betreft de inkomensverhouding van vrouwen tewerkgesteld in steden; waarden overgenomen van www.eclac.cl/mujer/proyectos/perfiles/comparados/t_trabajo6.htm.
Op basis van die score, tenslotte, wordt een ranking opgemaakt. Onderstaande tabel herneemt de scores en rankings die Polilat toekende vanaf 2002.40 TABEL 16: Democratische ontwikkelingsindex
BO BR CL CO CR DO EC SV GT HN MX NI PE VE
2002 (10) 4,150 (12) 3,932 (2) 8,757 (7) 5,254 (3) 8,575 -(17) 1,694 (6) 5,544 (11) 3,992 (13) 3,107 (5) 6,340 (14) 2,963 (9) 4,352 (16) 2,243
2003 (14) 2,883 (7) 5,028 (1) 10,031 (9) 4,218 (4) 7,847 -(15) 2,376 (6) 6,273 (13) 2,928 (10) 4,098 (5) 6,623 (8) 4,230 (12) 3,602 (16) 2,811
2004 (14) 3,343 (13) 3,348 (1) 10,242 (16) 3,054 (2) 8,633 (6) 4,631 (15) 3,122 (7) 4,452 (10) 3,884 (8) 4,142 (5) 6,136 (12) 3,614 (11) 3,688 (18) 1,552
2005 (14) 3,528 (12) 3,820 (1) 10,435 (16) 2,993 (2) 8,510 (11) 3,823 (13) 3,658 (6) 5,053 (18) 1,648 (9) 4,332 (5) 5,522 (10) 4,032 (15) 3,126 (17) 2,581
2006 (17) 2,726 (8) 4,468 (1)10,79 (11) 4,362 (2) 9,704 (10) 4,187 (18) 2,237 (7) 4,718 (13) 3,834 (9) 4,431 (5) 5,917 (15) 3,151 (14) 3,590 (16) 2,720
Een tweede organisatie die de vinger aan de pols houdt van de democratie in LatijnsAmerika, is de vanuit Chili werkende polling instantie Corporación Latinobarómetro.41 Deze organisatie rapporteert zowel over feitelijke gegevens (bijvoorbeeld: percentage van de stemgerechtigden die effectief een stem uitbrengen), als opinies die bepaalde percentages van de bevolking uitdrukken naar aanleiding van de hen gestelde vragen zoals ‘hebt u nu meer vertrouwen in de overheid dan een jaar eerder?’, ‘wordt de corruptie nu krachtiger aangepakt dan vroeger?’ ‘gaat het nu economisch beter of slechter dan voordien?’, ‘welk is volgens u het belangrijkste probleem van het land?’. In antwoord op die laatste vraag antwoordden bij de jongste peiling 25 % van Bolivianen: werkloosheid en armoede. In Chili werden zowel werkloosheid en misdaad door 22% van de ondervraagden als belangrijkste problemen aangewezen. In de Dominicaanse Republiek, Nicaragua en Guatemala werd inflatie als het belangrijkste probleem aangewezen, in Colombia was het grootste probleem voor 33% van de ondervraagden terrorisme, geweld en guerrilla. De vraag naar de tevredenheid over de democratie werd in 2006 door gemiddeld 38% van de bevraagden positief beantwoord, wat 7% meer is dan de gemiddelde tevredenheid die in 2005 werd opgetekend. De toename van de tevredenheid was het meest uitgesproken in Panama (+ 20%), Mexico (+ 17%), Bolivië (+ 15%) en Brazilië (+ 14%). In El Salvador nam de tevredenheid af met 5%. De bestuurlijke decentralisatie zet zich door in Latijns-Amerika. Van dergelijke processen verwachtte men dat ze zouden bijdragen aan het behalen van de MDG die good governance vooropstelt, onder de rubriek ‘toename van solidariteit’. De (internationale en plaatselijke) gemeenschap moet er op toe (kunnen) zien dat overheden de middelen die hen ter beschikking worden gesteld optimaal besteden. Van decentralisatie inspanningen gelooft men dat ze de politieke participatie kunnen bevorderen,42 en sneller op lokale noden doen inspelen. UNDP peilde herhaaldelijk hoe die verwachtingen worden ingelost, en of daarmee 40
http://www.idd-lat.org. Daar worden ook alle componenten van de index toegelicht. www.latinobarometro.org 42 Daarover expliciet “Decentralization – its rise, its role, its requirements’. In: UNDP, MDGs: A compact between nations to end poverty, 2003, pp. 134-142. 41
ook werk wordt gemaakt van armoedebestrijding. Bij de UNDP-meting van 2003 leken niet al deze verwachtingen ingelost in Brazilië,43 voor Colombia werd de zaak als ‘redelijk goed’ geëvalueerd. Van decentralisatie inspanningen wordt ook verwacht dat deze weerwerk verhogen tegen de corruptie, al registreerde Latinobarómetro in sommige landen ook ‘decentralisatie van de corruptie’. Toch geloofde in 2005 de gemiddelde Latino dat tegen corruptie efficiënter werd opgetreden dan in het verleden het geval was. De NGO Transparency International peilt met de Composite Corruption Perception Index (CPI) de naar de mate waarin een land ruimte laat voor corruptie. Deze index geeft een rangorde aan (ex aequo-skores zijn mogelijk): Hoe lager het CPI-rangorde cijfer aan een land wordt toegekend, hoe ‘minder erg’ het daar met de corruptie gesteld is, vergeleken met andere gepeilde landen. Chili blijft het minst corrupte land uit de regio (en doet het beter dan België), ook Barbados doet het goed. Haïti deed het in 2006 het slechtst van alle door TI onderzochte landen. Het aantal landen waar TI deze meting uitvoert groeit elk jaar aan, wat het moeilijk maakt een zuiver verloop te zien van hun (anti-)corruptieprestaties. Het rangorde cijfer van een land kan van jaar X naar X+1 stijgen zonder dat de corruptie perceptie er op zich verslechterde, omdat er van X naar X+1 méér landen werden beschouwd en gerangschikt.44 Door CPIscores die landen in achtereenvolgende jaren door IT lieten optekenen naast elkaar te plaatsen, worden wél trends aangewezen. Landen die over de jaren heen hetzelfde rangorde cijfer weten te bewaren, gingen er in dit periode wellicht relatief op vooruit en elke verlaging van het randorde cijfer, is een goed teken in de strijd tegen corruptie. TABEL 17 : Corruption Perception Index 1998-2006 Gepeilde # landen BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
43
1998 85
1999 99
2001 91
2002 102
2003 133
2004 146
2005 159
2006 163
-46 20 79 27 --77 51 59 -83 55 61 41 77
80 45 19 72 32 --82 49 68 -94 58 70 40 76
84 46 18 50 40 -63 79 54 65 -71 51 77 44 69
89 45 17 57 40 -70 89 62 81 102 71 57 81 45 81
106 54 20 59 50 -70 113 59 100 131 106 64 88 59 100
122 59 20 60 41 62 87 112 51 122 146 114 64 97 67 114
117 62 21 55 51 59 85 117 51 117 155 107 65 107 65 130
105 70 20 59 55 65 99 138 57 111 163 121 70 111 70 138
Voor het bevorderen van ‘participation by or responsiveness to poor people’ was “little evidence, but thought to be poor, as spoilage and patronage systems run by powerful mayors and governors are still dominant”. Voor ‘impact on social and economic poverty’ skoorde Brazilië “Good on equity and human development in exceptional areas where state and federal programmes combined with decentralization; poor on spatial equity”. Ibidem, p. 141. 44 Andere ‘onzuiverheden’ worden geanalyseerd door Johann Graf Lambsdorff, “Ten years of the CPI: determinant trends”. In Transparency International, Global Corruption Report 2006, pp. 292-297.
Bovenstaande corruptie index betreft vooral observaties gemaakt over de private sector. In een aanvullende studie over de mate waarin mensen in Latijns-Amerika menen slachtoffer te zijn van praktijken die hun toegang tot openbare diensten bemoeilijken, doet Ecuador het slechter dan gepeilde buurlanden.45 In bijna een kwart van de gevallen ondervinden ondervraagde Ecuadoranen corrupte praktijken om hun kinderen naar een openbare school te kunnen sturen.46 Bovendien menen ze in 20,5% van de gevallen dat de Ecuadoraanse rechtbanken gecorrumpeerd zijn (vgl. 5,1% in Colombia, 13,5% in Mexico). •
VEILIGHEID EN CRIMINALITEIT
‘Vrouwen sterven meestal minder dan mannen’ aan andere-dan-natuurlijke doodsoorzaken, in Latijns-Amerika zoals elders. Vergeleken met hun mannelijke landgenoten zijn vrouwen daar in mindere mate slachtoffer van ongevallen en moorden. Volgende tabel neemt terzake gegevens over van de Panamerican Health Organisation en UNIFEM. TABEL 18: Overlijdens en doodsoorzaken
gender BO BR CL CO CR CU DO EC SV GT HT HN MX NI PE VE
Overlijdens per Slachtoffer van (uitgedrukt als # per 100000 inwoners per jaar) 100000 levenden: natuurlijke én VerkeersOngeval (excl. Moord & zware onnatuurlijke ongeval verkeer) intentionele 47 oorzaak verwondingen V M V M V M V M l.a.y Meest recent beschikbare meting 1997/2001 759 875 ------518 735 9,9 38,5 8,9 30,1 5,1 54,0 464 570 5,5 23,3 9,3 27,5 1,3 10,0 493 608 11,1 37,4 10,1 27,6 12,7 143,5 330 424 6,5 30,6 10,6 20,2 1,9 11,2 859 1020 6,3 23,3 24,6 28,8 3,2 8,3 478 625 8,3 35,2 6,2 17,1 2,1 16,6 381 494 9,4 31,0 12,4 39,3 3,9 37,6 527 655 13,1 46,1 9,1 27,7 9,1 87,6 530 732 2,0 8,1 9,4 30,8 3,7 41,6 940 1022 6,0 11,1 5,9 9,2 --455 558 ------421 496 6,7 26,1 10,5 34,4 2,7 20,5 447 549 6,8 27,1 12,7 38,7 2,9 22,3 575 707 7,0 21,5 13,3 36,9 1,2 7,8 415 566 8,6 31,7 8,3 19,5 2,2 27,1
De kans om te overlijden varieert van land tot land en volgens gender. Mannen lopen overal een grotere kans te overlijden in een (verkeers)ongeval, dan de kans die vrouwen er lopen om zo aan hun einde te komen. Mannen lopen veruit de grootste kans te worden vermoord. De talrijke moorden toegeschreven aan Colombia in de betreffende periode, laten zich verklaren door het toenmalig woekeren van ‘s lands gewapende conflicten. Wat verklaart echter de vele moorden in El Salvador, Brazilië of Ecuador? Daar was in de beschouwde 45
Mitchell Seligson, “The Latin American Public Opinion Project: Corruption victimisation, 2004”. In: Transparency International, Global Corruption Report 2005 – Corruption in Construction and Postconflict Reconstruction. London: Pluto Press, 2005, 316 p. 46 Deze aanwijzing tempert het optimisme naar aanleiding van de hoge scholingsgraad. 47 Deze tabel laat zelfmoorden buiten beschouwing. Ter vergelijking: De totale homicide-waarde voor België bedraagt minder dan 1/100000 inwoners, maar tot 24/100000 mensen plegen hier jaarlijks zelfmoord.
periode geen sprake van gewapende conflicten in de politieke betekenis van dat woord. Verduidelijkt moet ook worden dat deze kolom nationale gemiddelde waarden betreft, en dan geen aanwijzing geeft over de mate waarin de toestand in stedelijke gebieden verschilt van die in rurale gebieden. Noch kan op basis van deze gegevens een verloop worden aangegeven van ‘moordgolven’ die deze landen doortrokken in achtereenvolgende jaren. In volgende tabellen wordt wél gespecificeerd voor bepaalde stedelijke gebieden en kalenderjaren. TABEL 19: HOMICIDE-WAARDEN IN GESELECTEERDE STEDEN 1994-2004 Bogotá Cali Caracas Guatemala City Medellín San Pedro Sula San Salvador São Paulo
1994 74 114 90 ---88 --
1995 -109 87 -224 77 85 --
1996 -99 78 101 203 77 79 --
1997 -91 68 -163 70 77 --
1998 -94 71 -154 64 -55,8
1999 -99 84 -160 ----
2000 -126 --174 ----
2004 17 49 113 -57 --49
Tijdens het meest recente hierboven opgetekende kalenderjaar, bleek Caracas de stad met het hoogste aantal moorden per kop van de bevolking. Daar liep men toen 9 keer meer kans te worden vermoord dan in Bogotá, waar moordcijfers in dalende lijn gingen doorheen het voorbije decennium, tot 2004, toen daar nog ‘slechts’ 17/100000 moorden gebeurden.48 Moordindices boven het respectievelijke landelijke gemiddelde blijken dan ook geen ‘typisch’ hoofdstedelijk verschijnsel in alle landen uit de regio. In 1991 werden in de Colombiaanse stad Medellín 384/100000 mensen vermoord, waarna het cijfer sterk afnam, tot 28/100000 in 2006. In Cali klom het moordcijfer in 2000 op naar 126/100000, om daarna te dalen tot 49/100000 in 2004.49 Met dat cijfer was Cali toen gemiddeld even onveilig als Rio de Janeiro, São Paulo en Recife. Bepaalde wijken van deze zelfde Braziliaanse steden hebben evenwel gender- en leeftijdspecifieke moordindices boven de 200/100000 bij de jonge mannelijke bevolking. TABEL 20: VERLOOP NATIONALE GEMIDDELDEN HOMICIDE INDEX 1991-2000 BR CL CO EC SV VE
1990 11,5 2,6 68,7 10,4 -13,3
1991 17,5 2,9 -10,8 43,5 12,5
1992 15,6 2,5 71,4 11,4 -16,4
1993 16,7 2,2 68,7 12,2 -20,5
1994 17,5 2,9 63,3 10,6 -16,8
1995 23,3 -60,8 13,4 -20,5
1996 1997 1998 1999 2000 24 25 26 25 --2,8 ---69,4 65 54 59 65 14 12,4 15,1 14,8 ------22,3 19 20 25 33
l.a.y. --36 -41 +/-45
De Colombiaanse homicide-index bereikte in 2006 het laagste peil sinds 1990, met 36 moorden per 100000 inwoners50. De veiligheidssituatie verbeterde er evenwel niet overal gelijkmatig. In sommige rurale gebieden verslechterde de situatie zelfs opnieuw.51 Ook het risico om in Colombia te worden gekidnapt is de jongste jaren sterk afgenomen. In 2006 werden er nog 282 mensen gekidnapt - geen tiende meer van wat dat aantal was in 1999, en het laagste cijfer sinds 1996 (eerste jaar waarin men over deze plaag cijfers 48
“En Bogotá, cada cinco horas muere asesinada una persona.” In : El Tiempo, 10/11/2005. Tussen 2004 en 2005 zou de moordindex met nog eens 51% verlagen in Cali. 50 Fundación Seguridad y Democracía, Balance de Seguridad 2006. 51 Het gegeven dat gemobiliseerde leden van de Autodefensas zich recent begonnen te hergroeperen, wordt als één van de oorzaken hiervoor aangewezen, ibid. 49
bijhoudt).52 In Mexico, Brazilië en Haïti loopt men nu een veel groter risico om te worden gegijzeld. In Haïti werden in 2005 tot 14 gevallen per dag opgetekend. Port-Au-Prince blijft gevaarlijk, en dat terwijl er een VN-stabiliseringsmacht aanwezig is.53 Sinds de intrede van deze VN-troepen, einde 2004, zijn er in ‘Groot Port-au-Prince’ al meer dan 8000 moorden geregistreerd. Voor wat betreft rechtszekerheid wordt vooruitgang bemerkt in een aantal landen uit de regio. Voor wat betreft ‘onveiligheid’, en de ruimere categorie van ‘misdaad’, is de trend echter ongunstig. Latinobarómetro 2005 wees voor de beschouwde regio als geheel een stijgende ‘misdaad-perceptie’ aan (‘iemand kennen die de voorbije 12 maanden slachtoffer werd van een misdaad’). Deze waarde steeg in 2005 met 33%, in vergelijking met de meting die Latinobarómetro daarover verrichtte in 2004. Peilingen uitgevoerd door andere instanties bevestigen deze bevindingen en specificeren dat Brazilië uitsteekt boven alle landen (ter wereld!) met de hoogste misdaadcijfers per hoofd van de bevolking.54 De Braziliaanse situatie brengen sommigen in verband met de handel in cocaïne (die door bemiddelde Brazilianen geconsumeerd wordt, minder door jongeren die elkaar vermoorden om hun positie af te dwingen op de plaatselijke aanbodmarkt). Brazilië gold in 2005 voor het UNODC als ’s werelds 2de grootste markt voor cocaïne, na de Verenigde Staten. Wanneer het cocaïnegebruik wordt opgemeten in de landen van de Europese Unie samen, blijkt deze ‘s werelds tweede grootste markt, voor Brazilië. De productie van coca nam in de jongste jaren weer toe in Bolivia en vooral in Peru. Die stijgingen pasten de afname in de Colombiaanse productie bij die tussen 2000 en 2005 halveerde, van een (geraamde) 163000 naar 80000 hectaren. In Bolivia stegen de cocaaanplanten tussen 2002 en 2004 van 21600 tot 27700 hectare. In Peru bedroeg de stijging 2003-2004 ruim 10%, van 44200 tot 50300 hectare.55 Recente peilingen zagen het Peruviaanse coca-areaal in het interval 2004-2005 met een aangroeisnelheid van wel 35%. Bovendien blijkt Peru niet langer louter leverancier van relatief goedkope cocapasta aan Colombiaanse groothandelaars, die in hun beruchte verleden voor verwerking en distributie naar de lucratieve wereldmarkt instonden. Coca wordt in toenemende mate in Peru tot cocaïne omgezet en de internationale drugeconomie binnengebracht.56 Plaatselijke gewapende groepen verrijken zich met deze handel en houden met geweld de drugproductie in stand. Berichten over de verbeterde veiligheidssituatie in Colombia, en het aantrekken van investeringen en handel zodra binnenlands vervoer over de weg weer mogelijk werd, nemen niet weg dat er schrijnende gevolgen te betreuren blijven van het conflict dat er de voorbije decennia woekerde. Sinds 1985 sloegen meer dan 3,5 miljoen Colombianen eens of meermaals op de vlucht, naar elders in eigen land. In het vakjargon zijn zij ‘internally displaced people’ – IDPs. Een groot aantal van hen blijven ‘ontworteld’ en hulpbehoevend. UNDP raamt hun geaccumuleerde aantal sinds 1994 op 1575000, dat is de op één na grootste IDP-concentratie ter wereld. De Colombiaanse overheid rekent zelf met 1,7 miljoen IDPs, waaraan humanitaire hulp wordt verleend. Gegevens over trimesteriële aangroeien van de desplazado populatie verstrekt CODHES via www.codhes.org. 52
Men vindt daarover cijfermateriaal via oa. www.mindefensa.gov.co en de NGO País Libre. Over de vele problemen van die missie, zie bijvoorbeeld UN Security Council, Report to the Secretary-General on the UN Stabilisation Mission in Haiti. S/2006/60, 18 p; en “Fear and Death Ensnare U.N.’s Soldiers in Haïti”. In: The New York Times, 24/1/2006. 54 Human Security Report 2005: “The percentage of Brazilians attacked or threatened in the previous five years, was twenty times larger than that of Indians or Japanese”. 55 Ibidem, p. 61. 56 Dezelfde evolutie wordt sinds kort in Bolivia waargenomen. Via Brazilië worden Boliviaanse ‘afgewerkte’ drugs in internationaal circuit gebracht, cfr. Alvaro Camacho Guizado (ed.), Narcotráfico: Europa, EEUU, América Latina. Publicaciones i Ediciones de la Universidad de Barcelona, 2007, 353p. 53