auteurswet2012.book Page 65 Wednesday, July 4, 2012 8:10 AM
65
ART. 10 • DIRK VOORHOOF
ART. 10 Art. 10. De auteur of de eigenaar van een portret dan wel enige andere persoon die een portret bezit of voorhanden heeft, heeft niet het recht het te reproduceren of aan het publiek mede te delen zonder toestemming van de geportretteerde of, gedurende twintig jaar na diens overlijden, zonder toestemming van zijn rechtverkrijgenden.
Art. 10. Ni l’auteur, ni le propriétaire d’un portrait, ni tout autre possesseur ou détenteur d’un portrait n’a le droit de le reproduire ou de le communiquer au public sans l’assentiment de la personne représentée ou celui de ses ayants droit pendant vingt ans à partir de son décès.
Dirk Voorhoof Afdeling 1 H E T P OR TR E TR E CH T § 1. Situering Artikel 10 van de Auteurswet houdt een erkenning in van het recht op afbeelding van het individu1. Een portret mag niet worden gereproduceerd of aan het publiek worden medegedeeld zonder toestemming van de geportretteerde, of gedurende 20 jaar na overlijden, zonder toestemming van de rechtverkrijgende(n). Om geen misverstand hierover te laten bestaan : een portret dat voldoende originaliteit vertoont is tegelijk auteursrechtelijk beschermd2, onverminderd uiteraard de uitzonderingen voorzien bij wet en voor zover conform met de EG-richtlijn 2001/29 van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (cf. infra art. 20-23bis). Zowel de auteur als de eigenaar van een portret, alsook elke persoon die een portret bezit of voorhanden heeft, moet de toestemming van de geportretteerde verkrijgen alvorens tot reproductie of publieke mededeling ervan over te gaan. Het portretrecht is een explicitering van het recht op afbeelding van het individu en is dus geen auteursrecht, maar een persoonlijkheidsrecht dat de uitoefening van het auteursrecht (en van het eigendomsrecht en het bezitsrecht) op een portret, foto of afbeelding van een persoon inperkt. De rechtspraak heeft op dit prin1
2
Voor een grondigere situering zie E. GULDIX, “Algemene systematische beschouwingen over het persoonlijkheidrecht op eigen afbeelding”, RW 1980-81, 1161-1192; C. DOUTRELEPONT, “L’introuvable droit à l’image” in X. (ed.), Mélanges offerts à Raymond Vander Elst, Brussel, Nemesis, 1986, 223-241; M. ISGOUR en B. VINCOTTE, Le droit à l’image, Brussel, Larcier, 1998, 155 p.; L. DIERICKX, Het recht op afbeelding, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 345 p. en D. VOORHOOF, “Commercieel portretrecht in België” in D.J.G. VISSER (ed.), Commercieel Portretrecht, Amstelveen, DeLex, 2009, 145165. Zie art. 2, § 5 Auteurswet; art. 6 EG-Richtlijn 2006/116 van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, Pb.L. 372, 12 en HvJ 1 december 2011, C-145/10, Eva-Maria Painer v. Standard VerlagsGmbH, Axel Springer AG, Süddeutsche Zeitung GmbH, Spiegel-Verlag Rudolf Augstein GmbH & Co KG en Verlag M. DuMont Schauberg Expedition der Kölnischen Zeitung GmbH & Co KG. Zie ook D. VOORHOOF, “Auteursrecht op foto’s”, noot onder Brussel 21 maart 1991, RW 1991-92, 816-820 en Rb. Brussel 21 november 2003, AM 2004, 156.
larcier
auteurswet2012.book Page 66 Wednesday, July 4, 2012 8:10 AM
66
ART. 10 • DIRK VOORHOOF
cipe wel een aantal uitzonderingen erkend, vooral in verband met “publieke personen” en in functie van de expressievrijheid, de actualiteitsverslaggeving en het recht op informatie van het publiek3. Overigens is het niet omdat in deze omstandigheden geen toestemming nodig is van de afgebeelde, dat daarom het auteursrecht niet meer zou gelden: de toestemming van de auteur van een (portret)foto blijft ook in deze gevallen vereist. Slechts heel uitzonderlijk zal omwille van het publiek belang, dat met de openbaarmaking van een foto is gemoeid, niet enkel het recht op afbeelding van de geportretteerde(n) moeten wijken, maar zal ook de fotograaf zich op basis van het auteursrecht niet kunnen verzetten tegen bepaalde vormen van reproductie of verspreiding van een foto door de media4. Het feit dat een bepaalde persoon herkenbaar staat afgebeeld op een (portret)foto kan dus (indirect) uitzonderlijk ook gevolgen hebben op de uitoefening van de auteursrechten op de foto of het portret. § 2. Het portretrecht en het recht op afbeelding Artikel 10 Auteurswet 1994 vervangt het vroegere artikel 20 Auteurswet 1886. Dit artikel 20 getuigde toen van een vooruitstrevend inzicht van de wetgever en expliciteerde een erkenning van het recht op afbeelding als persoonlijkheidsrecht, avant-la-lettre5. In de wet van 30 juni 1994 werd de bepaling van het vroegere artikel 20 Auteurswet 1886 behouden in de afdeling werken van beeldende kunst. In de nieuwe versie werd toegevoegd “dan wel enige andere persoon die een portret bezit of voorhanden heeft” en “in het openbaar tentoon stellen” werd vervangen door “aan het publiek mede te delen”6. Het portretrecht op basis van artikel 10 Auteurswet is van toepassing op allerlei soorten afbeeldingen, zoals schilderijen, tekeningen, etsen, gravures, beeldhouwwerken, wassen beelden en vooral fotografie en film7. Ook voor de reproductie van de foto van een uitvoerend kunstenaar op een cd-hoes geldt het portretrecht8. Anders dan de plaatsing van artikel 10 in de Afdeling “Bijzondere bepalingen betreffende de werken van beeldende kunst” laat vermoeden, is door de recht-
3
4
5 6 7 8
Zie ook D. VOORHOOF, “Het recht op afbeelding”, noot onder Brussel 4 oktober 1989, RW 1989-90, 651-652 en D. VOORHOOF en P. VALCKE, Handboek Mediarecht, Brussel, Larcier, 2011, 216-226. Zie ook Antwerpen (KG) 8 februari 1999, AM 1999, 241, noot D. VOORHOOF; Voorz. Rb. Brussel 21 maart 2001, AM 2002, 75; Antwerpen 21 juni 2004, AM 2005, 76; Cass. 27 april 2007, AM 2007, 377; Rb. Brussel 28 september 2010, AM 2011, 233 en Rb. Brussel 18 november 2010, AM 2011, 96. Voor een grondiger situering, zie L. DIERICKX, o.c.,164-193 en 238-265, nrs. 315-372 en 477-546 en D. VOORHOOF, “Commercieel portretrecht in België”, l.c., 160-165. Voor een toepassing zie HvJ 1 december 2011, C-145/10, Eva-Maria Painer v. Standard VerlagsGmbH, Axel Springer AG, Süddeutsche Zeitung GmbH, Spiegel-Verlag Rudolf Augstein GmbH & Co KG en Verlag M. DuMont Schauberg Expedition der Kölnischen Zeitung GmbH & Co KG. In casu betrof het een portretfoto die eerst door de gerechtelijke instanties openbaar was gemaakt in het kader van een opsporingsonderzoek in de zaak Natascha K. Zie ook D. VOORHOOF, “Media mogen niet zomaar portretfoto van ontvoerde publiceren”, De Juristenkrant 2012/241, 6. L. DIERICKX, o.c., 20, nr. 35. Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 473/33, 157-158. Zie ook L. DIERICKX, o.c., 20-21, nr. 35-36. L. DIERICKX, o.c., 22, nr. 36 en 62-63, nrs. 104-108. Brussel 4 april 2007, AM 2007, 467.
larcier
auteurswet2012.book Page 67 Wednesday, July 4, 2012 8:10 AM
67
ART. 10 • DIRK VOORHOOF
spraak ook bescherming verleend aan portretten die geen werk van beeldende kunst zijn en bijvoorbeeld deel uitmaakten van een audiovisueel werk9. Het portretrecht in toepassing van artikel 10 Auteurswet kan hoe dan ook slechts toepassing vinden voor zover het portret een auteurswerk is10. Personen die herkenbaar zijn op afbeeldingen die geen auteurswerk zijn11, kunnen artikel 10 Auteurswet niet inroepen. Problematisch is dit niet, omdat sedert een aantal decennia in de rechtspraak erkenning is verleend aan een ruimer recht op afbeelding als persoonlijkheidsrecht, in het verlengde van het recht op privacy (art. 8 EVRM en art. 22 Gw.), op basis van art. 1382 BW12 en meer recent ook in toepassing van de Wet Verwerking Persoonsgegevens13. Portretten die geen auteurswerk zijn en waarvan de geportretteerde is overleden, portretten/auteurswerken die in het publiek domein zijn gekomen door het verstrijken van 70 jaar na het overlijden van de auteur of portretten waarvan de geportretteerde meer dan 20 jaar overleden is, mogen dan wel buiten het portretrecht van artikel 10 Auteurswet vallen, dit verhindert niet dat de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de geportretteerde nog een beroep kunnen doen op een familiaal persoonlijkheidsrecht dat de nagedachtenis van de overledene beschermt14.
9
10
11 12 13
14
Brussel 21 december 1995, JT 1996, 47 en JLMB 1996, 1152, noot A.-M. SCHAUS en Brussel 27 juni 1997, JLMB 1998, 768, noot F. JONGEN. Vgl. Rb. Brussel 30 juni 1997, AM 1998, 264; Brussel 8 november 2005, AM 2007/1-2, 174 en A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, Brussel, Larcier, 2005,136-137, nr. 75. Rb. Antwerpen 15 mei 1975, RW 1975-76, 2017, noot J. CORBET en Rb. Hasselt 16 februari 1980, RW 1980-81, noot J. CORBET en J. CORBET, Auteursrecht in APR, Brussel, Story-Scientia, 1997, 84-85, nr. 189. Zie ook F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Brussel, Bruylant, 2000, 437-442, nr. 575-579. Vgl. Rb. Brussel 23 januari 2007, AM 2008, 78. Bv. een mechanische pasfoto. Zie ook Brussel 26 maart 1888, Pas. 1889, II, 24. Rb. Brussel 20 september 2001, AM 2002, 77 en Rb. Brussel 25 april 2008, AM 2008, 226. Zie L. DIERICKX, o.c., 1-32, nrs. 1-51; M. ISGOUR, “La loi du 8 décembre 1992 telle que modifiée par la loi du 11 décembre 1998: fondement du droit à l’image?”, AM 2003, 148-151; S. MAMPAEY en J. DUMORTIER, “De invloed van de wet verwerking persoonsgegevens op televisie”, AM 2006, 21-31 en J.-F. PUYRAIMOND, “La protection des données personnelles: nouveau fondement du droit à l’image”, AM 2008/5, 364-380. Zie ook COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER, Advies nr. 9/95 van 5 april 1995 betreffende de toepassing van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens door de media; Advies nr. 34/99 van 13 december 1999 betreffende de verwerking van beelden, in het bijzonder verricht door middel van systemen van videotoezicht; Aanbeveling nr. 02/2007 van 28 november 2007 inzake de verspreiding van beeldmateriaal en Advies nr. 33/2007 van 28 november 2007 inzake de verspreiding van beeldmateriaal, www.privacycommission.be. Zie ook EUROPEAN AUDIOVISUAL OBSERVATORY, Limits to the Use of Personal Data, Strasbourg, Iris-Plus 2011/6, 5-27. Antwerpen 15 mei 1975, RW 1975-76, 2017, noot J. CORBET; Rb. Brussel 12 maart 1996, AM 1996, 449, noot F. RINGELHEIM en Rb. Namen 17 november 1997, JLMB 1998, 781, noot A. STROWEL. Zie ook A. STROWEL, “Liberté de rappeler des faits contre le droit au silence: le contretemps de la presse” (noot onder Rb. Namen 17 november 1997), JLMB 1998, 785-786; D. VOORHOOF, “From Privacy Toward a New Intellectual Property Right in Persona. Het recht op de persona” (boekbespreking J.C.S. Pinckaers), AMI 1998/1, 10-14 en L. DIERICKX, o.c., 42-44, nrs. 66-68. Zie ook EHRM 14 juni 2007, Hachette Filipacchi Associés v. Frankrijk. Zie ook D. VOORHOOF, “Facebook en de Raad voor de Journalistiek”, NJW 2011, 38-44.
larcier
auteurswet2012.book Page 68 Wednesday, July 4, 2012 8:10 AM
68
ART. 10 • DIRK VOORHOOF
§ 3. Kenmerken van het portretrecht Het portretrecht als een persoonlijkheidsrecht van het individu op zijn afbeelding houdt een beperking in van het auteursrecht van de auteur zelf en is dus geen uitzondering op het auteursrecht of de vermogensrechten van de auteur15. Het impliceert dat de maker (de beeldhouwer, de schilder, de tekenaar, de fotograaf) van het auteurswerk, maar ook de eigenaar van het portret of degene die het portret of een reproductie ervan louter in zijn bezit heeft16, toestemming moet bekomen van de geportretteerde. Het recht van de geportretteerde impliceert krachtens artikel 10 Auteurswet enkel het recht om het portret te reproduceren of het aan het publiek mee te delen. Het ruimere recht op afbeelding als persoonlijkheidsrecht houdt evenwel ook het verbod in om zonder toestemming van de betrokkene een foto te nemen, het werk tentoon te stellen of zelfs het werk ter beschikking te stellen aan derden17. Het recht op afbeelding kan worden afgedwongen via de gewone civiele rechtsmiddelen (kort geding of bodemrechter)18. Aangezien de onrechtmatige publicatie van een foto op zichzelf geen uitdrukking van een mening of opinie inhoudt, is de regel van de getrapte verantwoordelijkheid (art. 25, lid 2 Gw.) niet van toepassing en kan de uitgever van de krant of het tijdschrift, waarin de foto verscheen, aansprakelijk worden gesteld19. Uitzonderlijk kan de ongeoorloofde publicatie van een portret ook aanleiding geven tot correctionele vervolging of quasi-delictuele aansprakelijkheid20. Het portretrecht geldt enkel ten opzichte van de afbeelding van een persoon waarop deze ook effectief herkenbaar is, hetzij omdat derden de afgebeelde persoon kunnen herkennen, hetzij omdat de afgebeelde zichzelf kan herken15
16 17
18
19
20
Voor de uitzonderingen op de vermogensrechten van de auteur, zie art. 21-23bis Auteurswet. Zie ook D. VOORHOOF, “Het recht op afbeelding” (noot onder Brussel 4 oktober 1989), RW 1989-90, 651-652 en A. BERENBOOM, o.c., 136-137, nr. 75. Anders: L. DIERICKX die ten onrechte stelt dat art. 10 Auteurswet in de eerste plaats een “uitzondering op de vermogensrechten van de auteur” beoogt: L. DIERICKX, o.c., 21, nr. 35. Bv. een uitgever of eindredacteur van een krant of tijdschrift. Rb. Antwerpen 24 juni 1985, RW 1985-86, 2645, noot G.L. BALLON; Rb. Antwerpen 12 mei 1989 in D. VOORHOOF, Actuele vraagstukken van Mediarecht, Doctrine en jurisprudentie, Deurne, Kluwer, 1992, 497; Rb. Brussel 20 februari 1996, AM 1998, 259; Rb. Brussel 30 juni 1997, AM 1998, 264; Rb. Brussel 17 mei 2002, AM 2003, 138; Rb. Gent 24 juni 2002, AM 2003, 143 en Rb. Brussel 28 september 2010, AM 2011, 334. Van art. 87 Auteurswet (stakingsvordering) kan geen toepassing worden gemaakt in geval van inbreuk op het portretrecht, want het betreft in dit geval geen inbreuk op het auteursrecht of een naburig recht. Zie evenwel Brussel 4 april 2007, AM 2007, 467, waar de inbreuk op het portretrecht van een uitvoerend kunstenaar aanleiding gaf tot een afzonderlijke schadevergoeding. Zie ook Kh. Luik 24 november 2006, RDTI 2007, 107. Brussel 18 oktober 2001, AM 2002, 167 en Cass. 28 juni 2004, AM 2004, 73. Vgl. Rb. Brussel 23 januari 2007, AM 2008, 78. Zie ook Rb. Brussel 25 april 2008, AM 2008, 226 en D. VOORHOOF, “Brusselse rechtbank miskent essentie van karikatuur”, De Juristenkrant 2008/171, 3. Voor een overzicht, zie L. DIERICKX, o.c., 267-293, nrs. 547-618. Ook gelden bijzondere beperkingen zoals op basis van art. 433bis Sw., in functie van de bescherming van minderjarigen (het vroegere art. 80 Jeugdbeschermingswet) of art. 378bis Sw. (i.v.m. secundaire victimisatie van slachtoffers van seksuele delicten). Zie o.a. Brussel 7 maart 1995, RW 1995-96, 232; Gent 29 juni 1998, AM 1999, 87 en Antwerpen 15 april 2009, AM 2010, 83. Bij beledigende spotprenten is in toepassing van art. 448 Sw. ook een correctionele veroordeling mogelijk: Gent 19 maart 1984, onuitg., zie D. VOORHOOF, “De zaak Metro: een aanslag op de persvrijheid?”, Panopticon 1985/3, 225-237. Ook het nemen van de foto zelf kan gepaard gaan met strafbare handelingen of er een onderdeel van zijn, zoals in geval van belaging (art. 442bis Sw.): zie Corr. Antwerpen 2 juni 2009, AM 2009, 573 en Antwerpen, 27 mei 2010, AM 2010/4, 380.
larcier
auteurswet2012.book Page 69 Wednesday, July 4, 2012 8:10 AM
69
ART. 10 • DIRK VOORHOOF
nen21. Dit impliceert niet noodzakelijk een volledige afbeelding van een persoon of van zijn of haar aangezicht22. Het kan ook een karikatuur of spotprent zijn waarop een persoon duidelijk herkenbaar is23. Het portretrecht geldt enkel voor natuurlijke personen, niet voor afbeeldingen van objecten, woningen of dieren, ook al kunnen die een associatie of identificatie oproepen met een bepaald persoon of rechtspersoon24. Het portretrecht geldt evenmin voor personages in auteurswerken of stripfiguren: het doel is de persoonlijkheid van elke mens te beschermen en daardoor beperkt de bescherming van het portretrecht zich tot fysieke personen25. De toestemming van de geportretteerde wordt in principe niet vermoed, maar moet uitdrukkelijk en voorafgaandelijk worden verkregen. De toestemming moet zeker en specifiek zijn en kan best schriftelijk verkregen worden, al kan een toestemming ook mondeling en uitzonderlijk stilzwijgend gegeven worden26. Wat de toestemming van minderjarigen betreft, wordt aanvaard dat een minderjarige met onderscheidingsvermogen zelf toestemming kan geven, wat in de praktijk erop neerkomt dat, rekening houdend met de concrete, feitelijke omstandigheden, een geldige toestemming gegeven kan worden vanaf de leeftijd van 12 à 14 jaar27. Hoe dan ook moet de toestemming restrictief geïnterpreteerd worden28, hetgeen betekent dat de toestemming zo moet worden uitgelegd dat ze zich enkel uitstrekt tot de afbeeldingen of doeleinden waarvoor toestemming werd gege21
22
23
24
25
26
27 28
Rb. Brussel 12 maart 1996, AM 1996, 449; Gent 26 april 1996, RW 1999-2000, 642; Rb. Brussel 30 juni 1997, AM 1998, 264; Rb. Luik 15 december 1999, AM 2000, 160; Brussel 7 april 2000, JT 2001, 779; Rb. Brussel 19 mei 2000, AM 2000, 338; Rb. Mechelen 7 december 2004, onuitg., gecit. in L. DIERICKX, o.c., 73, nrs. 126 en Rb. Brussel 30 september 2010, AM 2011, 334. Rb. Brussel 17 januari 1975, JT 1975, 441; Rb. Brussel 19 mei 2000, AM 2000, 338 en Rb. Mechelen 7 december 2004, onuitg., gecit. in L. DIERICKX, o.c., 73, nrs. 126. Zie ook Rb. Brussel 12 maart 1996, AM 1996, 449. Rb. Brussel 25 april 2008, AM 2008, 226; Brussel (KG) 31 juli 2009, AM 2010, 86, met noot K. LEMMENS en Rb. Doornik 22 november 2010, AM 2010, 301. Vgl. Rb. Antwerpen 15 mei 2008, AM 2008, 320. Voorz. Rb. Brussel 24 februari 2003, AM 2003, 283. Desgevallend kan wel een beroep worden gedaan op de bescherming van de eer en goede naam, Brussel 12 maart 2004, AM 2005, 78 en NJW 2004, 599, noot E. BREWAEYS of op de bescherming van het auteursrecht, Brussel 29 maart 1991, RW 1991-92, noot D. VOORHOOF en Rb. Brussel 21 november 2003, AM 2004, 156. Zie ook Rb. Brussel 25 april 2008, AM 2008, 226 en D. VOORHOOF, “Brusselse rechtbank miskent essentie van karikatuur”, De Juristenkrant 2008/171, 3. Antwerpen 25 juni 2007, AM 2007, 461. In deze zaak meenden verweerders, die op hun website reproducties van de stripfiguren Suske en Wiske hadden gebruikt, dit gebruik zonder toestemming van de rechtenhouders te kunnen verantwoorden met een beroep op art. 10 Aw. en de daaraan verbonden uitzonderingen voor publieke personen. Dit verweer werd door het hof afgewezen, benadrukkend dat het portretrecht in deze niet van toepassing is en het auteursrecht op deze werken en stripfiguren en de daarmee verbonden toestemmingsvereiste van de auteur of de rechthebbenden onverkort gelding heeft. Uitzonderlijk wordt aanvaard dat de toestemming stilzwijgend gegeven werd, dus impliciet maar zeker was: Luik (KG) 14 juni 1993, JT 1993, 783; Rb. Brussel 29 oktober 2001, AM 2002, 184 en Rb. Brussel 17 mei 2002, AM 2003, 138; Rb. Brussel 19 september 2008, AM 2008, 385; Voorz. Rb. Brussel (KG) 22 oktober 2009, AM 2010, 301 en Rb. Brussel 30 september 2010, AM 2011, 336. Zie ook Rb. Gent 18 mei 2005, AM 2005, 453 en 455 en Rb. Brussel 28 november 2006, AM 2007, 175. Vgl. Gent 21 februari 2008, AM 2008, 318 en J. DEENE, “Hof van beroep geeft Clijsters haar portretrecht terug”, De Juristenkrant 2008/171, 1. COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER, Aanbeveling nr. 02/2007 van 28 november 2007 inzake de verspreiding van beeldmateriaal, 4, www.privacycommission.be. Rb. Brussel 17 mei 2002, AM 2003, 138; Antwerpen 5 mei 2003, AM 2004, 67 en Rb. Antwerpen 12 juni 2008, AM 2008, 321.
larcier
auteurswet2012.book Page 70 Wednesday, July 4, 2012 8:10 AM
70
ART. 10 • DIRK VOORHOOF
ven29. Het recht op afbeelding geldt ook ten opzichte van foto’s genomen in een voor een publiek toegankelijke plaats30. Een eerder gegeven toestemming kan later terug ingetrokken worden, al is de rechtspraak op dit vlak terughoudend om hieraan tegemoet te komen31. De toestemming vanwege de fotograaf of auteursrechthebbende op de foto’s impliceert niet de toestemming van de geportretteerde tot verdere openbaarmaking of reproductie32. § 4. Beperkingen op het portretrecht Hoewel artikel 10 Auteurswet op absolute wijze is geformuleerd, nemen de rechtspraak en de rechtsleer aan dat een persoon zich in een aantal omstandigheden niet kan verzetten tegen de reproductie, verspreiding, openbaarmaking, tentoonstelling of publieke mededeling van diens foto of afbeelding. Dit geldt vooral voor publieke personen (politici, bedrijfsleiders, filmsterren, sportfiguren,…) die zich in het kader van de actualiteitsverslaggeving33 of het recht op informatie van het publiek niet kunnen verzetten tegen de reproductie of publieke mededeling van hun afbeelding in die context. In de rechtspraak is bij herhaling benadrukt dat een publieke figuur zich in principe niet kan verzetten tegen de openbaarmaking van zijn foto, gelet op de expressievrijheid (art. 10 EVRM) en het recht op informatie van het publiek34. Sportvedetten bijvoorbeeld worden geacht stilzwijgend toestemming te hebben gegeven tot de publicatie van foto’s genomen in het kader van hun professionele activiteiten35. Sommige rechtspraak gaat nog een stap verder en 29
30 31
32 33 34
35
Al is de rechtspraak niet eenduidig: vgl. enerzijds Brussel 14 september 1999, AM 2000, 92; Rb. Brussel 7 april 2000, JT 2001, 799; Antwerpen 5 mei 2003, AM 2004, 67; Rb. Antwerpen 12 juni 2008, AM 2008, 321 en anderzijds Antwerpen 19 december 1995, AM 1996, 360, noot D. VOORHOOF; Rb. Brussel 29 oktober 2001, AM 2002, 184 en Rb. Gent 18 mei 2005, AM 2005, 453 en 455. Zie ook Rb. Brussel 12 oktober 1988 en Rb. Brugge 31 januari 1990 in D. VOORHOOF, Actuele vraagstukken van Mediarecht, Doctrine en jurisprudentie, Deurne, Kluwer, 1992, 494 en 502; Voorz. Rb. Gent 23 november 1998, AM 1999, 285; Voorz. Rb. Gent 18 december 1998, AM 1999, 286; Voorz. Rb. Brussel (KG) 26 juni 2006, AM 2006, 496; Gent 21 februari 2008, AM 2008, 318 en Rb. Brussel 28 september 2010, AM 2011, 233. Zie J. DEENE, “Hof van beroep geeft Clijsters haar portretrecht terug”, De Juristenkrant 2008/171, 1. Voor een grondigere toelichting, zie L. DIERICKX, o.c., 96-124, nrs. 176-234. Zie ook Rb. Brussel 12 maart 1996, AM 1996, 449 en Antwerpen 26 maart 2007, NJW 2007, 801-803. Antwerpen 5 mei 2003, AM 2004, 67; Antwerpen 26 maart 2007, NJW 2007, 801-803 en Rb. Brussel 28 september 2010, AM 2011, 334. Cf. infra. Voorz. Rb. Brussel 15 november 2001, AM 2002, 187; Voorz. Rb. Brussel 13 december 2001, AM 2002, 189; Rb. Brussel 21 november 2006, AM 2007, 284; Voorz. Rb. Brussel (KG) 26 juni 2006, AM 2006, 496; Rb. Brussel 21 november 2006, AM 2007, 284 en Rb. Brussel 25 mei 2011, AM 2011, 568. Vgl. Kh. Brussel 11 september 1974, JT 1975, 136 en Kh. Brussel 24 februari 1995, Ing.Cons. 1995, 333, noot L. MULLER. Zie ook Gent 20 september 2006, AM 2007, 386 en D. VOORHOOF, “Gents hof van beroep bestudeert naaktfoto’s”, De Juristenkrant 2006/139, 1 en 5. Antwerpen 5 mei 2003, AM 2004, 67. Inzonderheid de gerechtsverslaggeving: zie L. DIERICKX, o.c., 184-198, nrs. 351-382. Zie echter ook art. 35 Wet Politieambt en de art. 433bis en 378bis Sw. Rb. Brussel 21 maart 2000, AM 2000, 460, Rb. Antwerpen 23 juni 2005 AM 2005, 455; Brussel 15 september 2006, NJW 2007, 80; Voorz. Rb. Brussel (KG) 29 februari 2008, AM 2008, 327; Rb. Brussel 28 september 2010, AM 2011, 233 en Rb. Brussel 18 november 2010, AM 2011, 96. Vgl. EHRM 11 januari 2000, News Verlags GmbH en COKG v. Oostenrijk; EHRM 26 februari 2002, Krone Verlag & Co KG v. Oostenrijk; EHRM 13 december 2005, Wirtschaft-Trend Zeitschriften v. Verlagsgesellschat MBH nr. 3/Oostenrijk en EHRM (Grote Kamer) 7 februari 2012, Van Hannover nr. 2 v. Duitsland. Rb. Brugge 27 juni 1994, RW 1994-95, 473 en Gent 21 februari 2008, AM 2008, 318. Zie ook J. DEENE, “Hof van beroep geeft Clijsters haar portretrecht terug”, De Juristenkrant 2008/171, 1. Vgl. Rb. Brussel 29 oktober 2001, AM 2002, 184 en Kh. Luik 24 november 2006, AM 2007, 512.
larcier