Transect-‐rapport 23
Archeologisch bureauonderzoek Centrumplan Eerbeek Eerbeek (Gemeente Brummen)
1
Auteur
Drs. A.A. Kerkhoven
Versie
Definitief v1
Projectcode
1109009
Datum
7-‐10-‐2011
Opdrachtgever
Crevasse Advies
Nieuwstraat 14
3628 AC Kockengen
Uitvoerder
Transect
Bemuurde Weerd O.Z. 37
3515 AP Utrecht
Bevoegde overheid
Gemeente Brummen
Beheer en plaats documentatie
Transect
ARCHIS-‐onderzoeksmeldingsnummer
48781 (Deelgebied A, D en E) 48782 (Deelgebied B) 48783 (Deelgebied C)
Autorisatie Naam Drs. A.A. Kerkhoven
Datum 7-‐10-‐2011
Paraaf
ISSN: 2211-‐7067 © Transect, Lelystad
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
2
Harderwijkstraat 178 8244 DL Lelystad
T: 06 83220026 E:
[email protected] F: 0320 870014
Samenvatting In het centrum van Eerbeek (gemeente Brummen) wordt een aantal voormalige bedrijventerreinen herontwikkeld. Het betreft onder andere de voormalige Burgershallen. Als nieuwe invulling van het gebied zullen met name woningen worden gebouwd. Om het archeologisch belang van het plangebied te kunnen bepalen is in eerste instantie gekozen voor een bureauonderzoek (BO). Het doel van het bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen de verwachte dichtheid, kwaliteit en datering van archeologische waarden in het plangebied. In het oostelijke deel van het plangebied ligt een terrein van archeologische waarde met een grafveld uit de Midden Romeinse tijd B (150 ʹ 270 na Chr.) -‐ Vroege Middeleeuwen B (525 ʹ 725 na Chr.). Uit archeologisch onderzoek en uit het archief van bouwvergunningen van de gemeente Brummen, blijkt dat de bodem in dit deel van het plangebied aanzienlijk is verstoord. Voor wat betreft het complex van fabrieks-‐ en bedrijfshallen mag ervan worden uitgegaan, dat de bodem tot ten minste 1 m onder maaiveld is verstoord, zodat hier naar alle waarschijnlijkheid geen archeologische resten in situ meer voorkomen (mede gezien de diepteligging van opgegraven archeologische resten op 80 tot 90 cm onder maaiveld). Ook in andere delen van het plangebied is sprake van intensieve bebouwing en van infrastructuur, zodat ook hier ervan moet worden uitgegaan dat de bodem gedeeltelijk is verstoord. Dit betekent niet dat hiermee automatisch alle archeologische waarden zijn aangetast. Immers, de mate waarin archeologische waarden verstoord zijn, hangt af van de diepte en omvang van de bodemingrepen. Voor het overige deel van het plangebied moet ook rekening worden gehouden met open en onbebouwde tussenruimten, waar archeologische waarden nog onaangetast in de bodem kunnen liggen. Gezien de conclusies uit het bureauonderzoek wordt geadviseerd: 1) Het deel onder het gebouwencomplex van de voormalige papierfabriek Huiskamp en Sanders vrij te geven. 2) In de open en onbebouwde delen rondom het gebouwencomplex van de voormalige papierfabriek Huiskamp en Sanders (deelgebied E) en in de overige deelgebieden van het plangebied controlerende boringen te zetten om de bodemopbouw en bodemgaafheid in kaart te brengen.
3
Inhoud Samenvatting ............................................................................................................................................................................. 3 1.
Aanleiding ......................................................................................................................................................................... 5
2.
Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek ........................................................................................................ 5
3.
Afbakening plan-‐ en onderzoeksgebied ........................................................................................................................... 6
4.
Consequenties toekomstig gebruik .................................................................................................................................. 7
5.
Beleidskader ..................................................................................................................................................................... 8
6.
Bodem en geomorfologie ................................................................................................................................................. 9
7.
Archeologische waarden ................................................................................................................................................ 12
8.
Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen ........................................................................................... 15
9.
Gespecificeerde archeologische verwachting................................................................................................................. 19
10.
Conclusie en Advies ................................................................................................................................................... 20
11.
Geraadpleegde bronnen ............................................................................................................................................ 21
Bijlage 1: Archis: AMK-‐terreinen, waarnemingen en IKAW ...................................................................................................... 22 Bijlage 2: Archis: Onderzoeksmeldingen .................................................................................................................................. 22 Bijlage 3: Bodemkaart .............................................................................................................................................................. 24 Bijlage 4: Geomorfologische kaart ........................................................................................................................................... 25 Bijlage 5: Actueel Hoogtebestand Nederland .......................................................................................................................... 26 Bijlage 6: Diepte bodemverstoringen Burgershal (deelgebied E) ............................................................................................. 26
4
1. Aanleiding In het centrum van Eerbeek wordt een aantal voormalige bedrijventerreinen herontwikkeld. Het betreft onder andere de voormalige Burgershallen (zie figuur 1, deelgebied E). Als nieuwe invulling van het gebied zullen met name woningen worden gebouwd. Deze nieuwe ontwikkeling maakt een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Om te kunnen bepalen of er in dit proces archeologische belangen in het geding zijn, is het noodzakelijk de reeds bekende en te verwachten archeologische waarden in kaart te brengen en te bepalen of er inventariserend veldonderzoek nodig is. Op voorhand is al te zeggen dat bekend is dat tijdens de uitbreiding van de papierfabriek omstreeks 1955 er (crematie)graven uit de Romeinse tijd of de Vroege Middeleeuwen zijn gevonden. In het zuidoostelijke deel van het plangebied bevindt zich een terrein van archeologische waarde (monumentnr. 12829). dĞŐĞůŝũŬnjĂůƚŽĞŶĞĞŶĚĞĞůǀĂŶĚĞŽŶĚĞƌŐƌŽŶĚĂůĂƌĐŚĞŽůŽŐŝƐĐŚ͚ǀĞƌƐƚŽŽƌĚ͛njŝũŶ͘ Om het archeologisch risico te specificeren is in opdracht van Crevasse Advies door Transect een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het bureauonderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.
2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek Om het archeologisch belang van het plangebied te kunnen bepalen is in eerste instantie gekozen voor een bureauonderzoek (BO). Het doel van het bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen de verwachte dichtheid, kwaliteit en datering van archeologische waarden in het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van beschikbare informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en het grondgebruik van het plangebied zelf en zijn omringende omgeving. Hierin speelt recent onderzoek en recente ontwikkelingen in het bodemgebruik doorgaans een belangrijke rol. Het resultaat van het archeologisch bureauonderzoek is een rapport met een conclusie voor wat betreft het risico dat eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied zullen worden verstoord als gevolg van de voorgenomen bodemingrepen. Aan de hand hiervan wordt een advies voor eventuele vervolgstappen geformuleerd. Met het rapport kan het bevoegd gezag een beslissing nemen in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Het rapport bevat waar mogelijk gegevens over de aan-‐ of afwezigheid, diepteligging, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden. Het hier gerapporteerde bureauonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2 (KNA 3.2). In dit kader is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (Archis) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin onder meer de Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) zijn opgenomen. Uiteraard zijn ook andere informatiebronnen geraadpleegd, zoals onderzoeksrapportages, beleidskaarten en websites.
5
3. Afbakening plan-‐ en onderzoeksgebied Gemeente
Brummen
Plaats
Eerbeek
Toponiem
Centrumplan Eerbeek
Kaartblad
33G
Hoekcoördinaten
200.947/457.480 201.079/457.790 201.895/457.649 201.800/457.143
Binnen het archeologisch bureauonderzoek wordt onderscheid gemaakt in het plangebied en het onderzoeksgebied. Het plangebied is het gebied waarin de geplande bodemingrepen zullen plaatsvinden (zie figuur 1). Het onderzoeksgebied omvat het plangebied en een deel van het direct omringende gebied en wordt bij het onderzoek betrokken om tot een beter inzicht te komen in de archeologische en bodemkundige situatie in het plangebied. Het onderzoeksgebied omvat het plangebied met daaromheen een straal van circa 500 m (zie bijlage 1).
B C
A D E
N
Figuur 1: Ligging en begrenzing van het plangebied (rode begrenzing). Letteraanduidingen: deelgebieden.
6
4. Consequenties toekomstig gebruik Bodemverstorende werkzaamheden
Woningbouw
Omvang bodemverstoring
>5 ha
Diepte bodemverstoringen
1,0 m
Aard bodemverstoringen
Funderingswerkzaamheden en aanleg nutsvoorzieningen
In het plangebied worden woningen gerealiseerd. Hiervoor zullen funderingswerkzaamheden en ontgravingen ten behoeve van nutsvoorzieningen en openbare ruimte worden uitgevoerd. De omvang van de geplande bodemingrepen is meer dan 5 hectare. De diepte bedraagt minimaal 1,0 m ʹmv.
7
5. Beleidskader Onderzoekskader
Bestemmingsplanprocedure
Juridisch-‐Planologisch kader
Bestemmingsplanwijziging
Onderzoeksgrens
Vanaf 100 m en dieper dan 30 cm ʹmv
2
Voor zover bekend beschikt de gemeente Brummen nog niet over een archeologische beleidskaart, dan wel is deze nog niet bestuurlijk vastgesteld. Derhalve wordt uitgegaan van de wettelijke verplichting ex artikel 38a van de Monumentenwet 1988, dat de gemeente bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening houdt met in de ondergrond aanwezige en verwachte archeologische waarden.
8
6. Bodem en geomorfologie Deellandschap
Utrechts-‐Gelders zandgebied
Bodemeenheid
Ongekarteerd gebied
Geomorfologische eenheid
Ongekarteerd gebied
Maaiveldhoogte
Circa 17,6 ʹ 19,6 m +NAP
Grondwaterstand
VII = GHG: 80 ʹ 140 cm ʹmv, GLG: >120 cm ʹmv
Het plangebied ligt op de overgang van het Veluwemassief naar het IJsseldal (zie bijlage 5). Het archeologisch relevante deel van de ondergrond bestaat uit pleistocene en holocene afzettingen en enkeerdgronden. Landschapsgenese De landschappelijke hoofdvormen van het onderzoeksgebied zijn gevormd in het laat-‐Saalien, tussen circa 170.000 en 140.000 jaar geleden (Van Beek 2010). Gedurende de late fase van deze ijstijd waren grote delen van Noord-‐ en Midden-‐Nederland bedekt met landijs. Ter hoogte van de landijstongen ontstonden glaciale bekkens, van waaruit morene werd opgestuwd. Het plangebied ligt aan de westelijke rand van het IJsseldal, dat de grootste tongbekken in dit gebied is. Vanuit dit bekken zijn meerdere hoge stuwwallen gevormd, zoals de Veluwe, Veluwezoom, Lochemse Berg en de Sallandse Heuvelrug. Tijdens de afsmelting van het landijs op de overgang van het Saalien (circa 200.000 ʹ 130.000 jaar geleden) naar het Eemien (circa 130.000 ʹ 115.000 jaar geleden), accumuleerden in het IJsseldal fluvio-‐glaciale en glacio-‐lacustrine afzettingen van de Formatie van Drenthe (Laagpakketten van Uitdam en Schaarsbergen). Ook verlegde de Rijn, door het afsmelten van het landijs, zijn loop richting het noorden en wel door het tongbekken van de IJssel. In deze IJsseldalrijn werden later (gedurende het Weischselien (circa 115.000 ʹ 10.000 jaar geleden)) in vlechtende rivierfasen grove en grindrijke zanden van de Formatie van Kreftenheye afgezet (Van Beek 2009). In warmere fasen (Eemien en interstadialen) had de Rijn een meanderend-‐deltaïsch verloop en kon de rivier zich tot een diepte van acht tot tien meter insnijden. Hierdoor werden veel afzettingen uit het Saalien opgeruimd en omgewerkt. Gedurende het Weichselien (circa 115.000 ʹ 10.000 jaar geleden) was het onderzoeksgebied onderdeel van het periglaciaal gebied. In het gebied accumuleerden sneeuwsmeltwaterafzettingen in de vorm van fluvio-‐periglaciale zanden. In de diepste delen van de glaciale bekkens konden deze afzettingen een dikte van meer dan 10 meter bereiken. Het smeltwater werd via van de stuwwal afstromende smeltwaterrivieren afgevoerd. Hierbij ontstonden erosiedalen die later gedeeltelijk zijn opgevuld met zandige löss, dekzand, hellingafzettingen en stuifzand. Kenmerkend voor dit erosielandschap zijn daluitspoelingswaaiers aan de mondingen van de smeltwater-‐ en erosiedalen, alsook hellingafzettingen die direct aan de voet van de stuwwal zijn afgezet. In het Midden-‐Weichselien werd het Oud Dekzand I en II afgezet (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). Het Oud Dekzand bestaat uit fijnzandige en lemige afzettingen en is gelaagd afgezet. Het Oud Dekzkand I en II worden van elkaar gescheiden door de Laag van Beuningen; een grindig niveau dat is ontstaan in de koudste periode van het laat-‐Pleniglaciaal. In het laat-‐Weichselien worden vervolgens het Jong Dekzand I en II afgezet (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). De afzettingen zijn afgezet in respectievelijk de Oude Dryas (12.000 ʹ 11.800 jaar geleden) en Jonge Dryas
9
(10.800 -‐ 10.150 jaar geleden). Het Jong Dekzand bestaat uit leemarm en zwak lemig, matig fijn zand, is van lokale herkomst en is in tegenstelling tot het Oud Dekzand ook in de vorm van koppen, paraboolduinen en ʹ langgerekte -‐ ruggen afgezet. Tijdens de Bølling-‐ en Allerød-‐interstadialen hebben zich respectievelijk op de overgang van het Oud Dekzand II naar het Jong Dekzand I en in het Jong Dekzand I onder gematigdere klimatologische omstandigheden bodems kunnen vormen. Op de grindrijke afzettingen van de IJsseldalrijn en de fluvio-‐periglaciale en eolische zanden uit het Weichselien, is lokaal rivierleem en oude rivierklei afgezet. Deze afzettingen staan bekend als de Laag van Wijchen en dateren waarschijnlijk eveneens uit het Bølling-‐ en Allerød-‐interstadiaal. Gezien de perifere ligging ten opzichte van de IJsseldalrijn, liggen deze afzettingen meer oostelijk van het onderzoeksgebied. Vanwege de afwisseling gedurende het Weichselien van fluviatiele, periglaciale en eolische processen, zijn binnen het onderzoeksgebied verschillende dekzandlandschappen ontstaan. Afhankelijk van de herkomst van het zand (rivier-‐ en smeltwatervlaktes en smeltwaterafzettingen) en verplaatsing van dekzand als gevolg van verspoeling, verschillen deze dekzandlandschappen lithologisch en lithogenetisch van elkaar. Vanaf het Holoceen (circa 10.000 jaar geleden tot heden) trad een klimaatverbetering op die tot op de dag van vandaag voortduurt. Als gevolg van vegetatieontwikkeling werden bestaande afzettingen in eerste instantie gefixeerd. In de beek-‐ en rivierdalen vonden nieuwe afzettingen plaats die samenhangen met meanderende beken en rivieren, zoals crevasses, kronkelwaarden en oeverwallen (Formatie van Echteld). In het dekzandlandschap kon als gevolg van hogere grondwaterstanden en slechtere afwatering lokaal veen tot ontwikkeling komen (Formatie van Nieuwkoop). DĞƚĚĞŽŶƚďŽƐƐŝŶŐĞŶŐƌŽŽƚƐĐŚĂůŝŐĞŽŶƚŐŝŶŶŝŶŐǀĂŶ͚ǁŽĞƐƚĞŐƌŽŶĚĞŶ͛ŝŶĚĞDŝĚĚĞůĞĞƵǁĞŶ;ϰϱϬʹ 1500 na Chr.) trad een nieuwe en omvangrijke erosiefase op, tijdens welke onder andere uitgestrekte daluitspoelingswaaiers werden gevormd. Het resultaat hiervan was dat aan de voet van de stuwwal een glooiend en getrapt landschap ontstond, van over elkaar heen liggende waaier-‐ en lobvormige afzettingen waarvan de oudsten uit het Weichselien dateren (Goossens 2007). Daarnaast kwam door ontbossing, het steken van plaggen en overbeweiding het dekzand weer vrij te liggen, waardoor dit verwaaide en werd afgezet in de vorm van stuifduinen. Om de vruchtbaarheid en hydrologische eigenschappen van de relatief mineraalarme pleistocene gronden te bevorderen, werden vanaf de Late Middeleeuwen (1050 ʹ 1500 na Chr.) in het onderzoeksgebied akkers bemest met plaggen. Deze plaggen werden op de ͚woeste gronden͛ gestoken, zoals op heidevelden en in beekdalen. De plaggen werden vervolgens aangereikt met potstalmest, waarna ze op het land werden opgebracht. Dit leidde tot een bouwlanddek of plaggenbodem. Deze essen of enken, zoals ze in het onderzoeksgebied worden genoemd, hebben een specifiek verkavelingspatroon en waren ook wel voorzien van houtwallen. Bodem en geomorfologie Hoewel het plangebied in de bebouwde kom ligt en dus niet bodemkundig is gekarteerd, valt uit de bodemkaart van Nederland 1:50.000 (Stiboka) op te maken, dat hier sprake moet zijn van hoge zwarte enkeerdgronden van grof zand (gzEZ30) (zie bijlage 3). Ook het archeologisch onderzoek dat in het plangebied en zijn directe omgeving is uitgevoerd bevestigen dit (zie hoofdstuk 7). Hetzelfde geldt voor de geomorfologische situatie. Ook hier kan van het gekarteerde gebied direct buiten de bebouwde kom en van de resultaten van archeologisch onderzoek worden uitgegaan. Volgens deze informatie ligt het plangebied op een daluitspoelingswaaier met glooiingen (zie bijlage 4). Op de geomorfologische kaart in bijlage 4 zijn de droogdalen c.q. erosiedalen in het zuidwesten van het onderzoeksgebied te zien, van waaruit de smeltwaterafzettingen zijn gedeponeerd (code 2R3). Deze
10
zijn grotendeels met dekzand en zandige löss opgevuld. De droogdalen hebben zich ingesneden in de hoge stuwwal (code 15B3). Zuidoostelijk van het plangebied hebben zich op de stuwwal lage landduinen i.c. stuifduinen gevormd (code 4L8). Richting het noordoosten gaat de daluitspoelingswaaier over in een vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen met dekzandruggen.
11
7. Archeologische waarden Wettelijk beschermd monument
Nee
AMK-‐terrein
Ja (deelgebied E)
Archeologische verwachting IKAW
Niet gekarteerd
Archeologische waarnemingen / vondstmeldingen
Ja (deelgebied E)
Resultaten uit het Archeologisch Informatiesysteem (Archis) In deelgebied E ligt een terrein van archeologische waarde (monumentnr. 12829, zie bijlage 1). Het betreft een grafveld uit de Vroege Middeleeuwen. In 1955 zijn bij graafwerkzaamheden hier potten de ste van aardewerk gevonden. Een van de potten kon in de late 7 eeuw ʹ eerste helft 8 eeuw worden gedateerd en is waarschijnlijk van Rijnlands fabricaat. In 1987 heeft op het terrein een opgraving plaatsgevonden in het kader van de uitbreiding van de Hens-‐papier fabriek (waarnemingsnr. 7828, zie bijlage 1). Tijdens de opgraving is een kan van gladwandig aardewerk (type Trier E4 met ronde mond/lensbodem) en crematieresten. De kan dateert het complex in de Vroege Middeleeuwen B (525 ʹ 725 na Chr.). Circa 200 m noord-‐noordwest van deze locatie (net buiten het plangebied) zijn aan de Stuijvenburchstraat 25, tijdens een archeologische begeleiding in 2006, 3 crematiegraven, een greppel (vermoedelijk van een grafstructuur), een paalkuil en een kuiltje aangetroffen (waarnemingsnr. 405922, onderzoeksmeldingsnr. 17993). Hierin bevonden zich twee bodems van urnen, vier fragmenten van een verbrande kruisboogfibula en verbrand menselijk bot. De grondsporen en vondsten dateren uit de periode van de Midden Romeinse tijd B (150 ʹ 270 na Chr.) tot en met de Vroege Middeleeuwen A (450 ʹ 525 na Chr.). De vondsten zijn gedaan op een grondmorene-‐ en smeltwaterglooiing. Volgens het onderzoeksrapport (Pronk 2006) strekt de vindplaats zich in zuidelijke en westelijke richting verder uit en sluit het naar alle waarschijnlijkheid aan op het grafveld direct ten zuiden van het plangebied. De vindplaats had binnen de bouwput aan de Stuijvenburchstraat een 2 omvang van 75 m . De vondsten zijn gedaan op een diepte van circa 90 cm onder maaiveld in de B-‐horizont. Hierop bevond zich een circa 10 cm dikke donkerbruine fossiele cultuurlaag, waarop een plaggendek lag. Deze was grotendeels tot een diepte van 70 cm onder maaiveld verstoord door recente ontgravingen en bodemverstoringen. De ondergrond bestond uit zeer grof, matig tot sterk grindig zand, die als fluvio-‐ periglaciale zanden (smeltwaterafzettingen) kunnen worden geïnterpreteerd. Behalve de grafkuil met crematieresten en resten van een kruisboogfibula, waren de graven oudtijds verploegd en daarom niet meer intact (Pronk 2006). Van de urnen waren alleen de bodemfragmenten nog aanwezig. Waarnemingsnr. 414467 (zie bijlage 1) betreft de melding van een booronderzoek en stortvondsten op de locatie van de openbare basisschool Johanna Huiskamp. Wat voor vondsten zijn gedaan en hoe oud deze zijn is onbekend. Tot slot betreft waarnemingsnr. 426743 de locatie van het Huis te Eerbeek, dat uit de Late Middeleeuwen dateert (1050 ʹ 1500 voor Chr.). In het onderzoeksgebied staan 13 onderzoeksmeldingen geregistreerd (zie bijlage 2). Het nalopen van de onderzoeksmeldingen, voor zover deze hierboven nog niet behandeld zijn, leverde geen extra informatie op.
12
Algemene archeologische verwachting Voor wat betreft de periode vanaf het Laat Paleolithicum B (18000 ʹ 8800 voor Chr.) tot en met het Neolithicum (5300 ʹ 2000 voor Chr.) moet rekening worden gehouden met resten van prehistorische kampen en kampementen die hoofdzakelijk uit een strooiing van bewerkt vuursteen, natuursteen en verbrand bot bestaan. Daarnaast komen ook grondsporen voor in de vorm van (haard-‐)kuilen. Naast kampen en kampementen moet rekening worden gehouden met graven in de vorm van geïsoleerde grafkuilen en met grafvelden. Vanaf het Neolithicum (5300 ʹ 2000 voor Chr.) komen complexere structuren voor, zoals huisplattegronden, spiekers, omheiningen, waterputten, e.d. De materiële cultuur omvat naast bewerkt vuursteen en natuursteen ook aardewerk. Tevens komt vanaf het Laat-‐Neolithicum (2850 ʹ 2000 voor Chr.) metaal voor, zij het in eerste instantie zeer zelden en hoofdzakelijk in grafcontext en later, vanaf de Bronstijd (2000 ʹ 800 voor Chr.) iets frequenter en ook in nederzettingscontext. Binnen Neolithische nederzettingen kunnen één of meerdere huisplattegronden worden verwacht. Daarnaast moet rekening worden gehouden met grafcomplexen, zoals vlakgraven en grafheuvels (vanaf de Enkgelgrafcultuur (2850 ʹ 2400 voor Chr.)) en met rituele deposities. Uit de wijdere omgeving van het plangebied blijkt, dat onder enken en essen ter degen rekening moet worden gehouden met prehistorische nederzettingsresten. Zo is bij Hall aan de Oekensche beek een ͚ǀƵƵƌƐƚĞĞŶǀŝŶĚƉůĂĂƚƐ͛ŽŶĚĞƌĞĞŶĞƐĚĞŬĂĂŶŐĞƚƌŽĨĨĞŶ͕ĚŝĞŽƉĞĞŶŶĂƚƵƵƌůŝũŬĞŚŽŽŐƚĞǀĂŶŐƌŝŶĚŝŐĞ periglaciale sedimenten ligt. Vanaf de Late Bronstijd (1100 ʹ 800 voor Chr.) tot en met de IJzertijd (800 ʹ 12 voor Chr.) moet rekening worden gehouden met nederzettingen, urnenvelden, celtic fields en zwervende erven (Einzelhöfe). Akkercomplexen (celtic fields) liggen in eerste instantie op leemarme zandgronden (Jong Dekzand). Zwervende erven liggen tot de Midden-‐IJzertijd (500 ʹ 250 voor Chr.) centraal tussen de akkers. Vanaf de Midden-‐IJzertijd verschuiven deze richting de randen van de akkercomplexen en worden ook leemrijkere gronden in gebruik genomen (Van der Velde 2011). Een concrete aanwijzing in het onderzoeksgebied voor nederzettingen uit de IJzertijd, is bijvoorbeeld Hall-‐Hallse Dijk, waar naast een vuursteenconcentratie ook een kuil met IJzertijdaardewerk is aangetroffen. Bij Hall-‐Voorstondense Straat zijn sporen uit het Laat Neolithicum, Bronstijd en/of IJzertijd gevonden en ook bij Oeken-‐͛ƚ>ŽŽǁĞŐůŝŐƚĞĞŶƚĞƌƌĞŝŶŵĞƚƐƉŽƌĞŶƵŝƚĚĞ>ĂƚĞ/:njĞƌƚŝũĚ͘sĞƌĚĞƌ zijn ook hier vuurstenen artefacten aangetroffen. Er zijn meerdere van dit soort voorbeelden uit de omgeving te noemen. Vanaf de Romeinse tijd (12 voor Chr. ʹ 450 na Chr.) worden de nederzettingen groter. Dit patroon lijkt zich ook voor te doen in de Vroege Middeleeuwen (450 ʹ 1050 na Chr.), gezien de grafvelden die op de oostflank van de Veluwe zijn aangetroffen (e.g. Eerbeek, Loenen-‐Beekbergerweg, Lieren-‐Hulleweg), hoewel algemeen wordt aangenomen dat de bevolkingsdichtheid in de Vroege Middeleeuwen afnam. ste Vanaf de 8 eeuw na Chr. ontstaan de voorlopers van de huidige dorpskernen. Vanaf de Late Middeleeuwen (1050 ʹ 1500 na Chr.) en Nieuwe tijd (1500 na Chr. ʹ heden) kunnen kloosterterreinen, wegen, kampontginningen, escomplexen, historische bebouwing en buitenhuizen (zoals het Huis te Eerbeek en het Huis ter Horst) worden verwacht.
13
Tabel 1: Onderzoeksmeldingen.
Nr.
Topografie
Type onderzoek
Resultaten
Advies
Jaar
17993
Stuijvenburchstraat 25
begeleiding
crematiegraven, grondsporen, vondsten uit de Romeinse tijd -‐ Vroege Middeleeuwen
n.v.t.
2006
33672
Eerbeek Zuid
bureauonderzoek
hoge en lage verwachtingszones
onderzoek
2009
35420
Boerenstraat
booronderzoek
Rapport niet beschikbaar
geen vervolg
2009
36394
Boerhavelaan
booronderzoek
Locatie grotendeels verstoord tot 95 -‐ 130 cm -‐ mv.
geen vervolg
2009
40549
?
booronderzoek
geen informatie
geen informatie
2010
45200
?
booronderzoek
Deels intacte es aangetroffen.
vervolgonderzoek
2011
45201
Nieuwbouwlocatie
booronderzoek
geen informatie
vervolgonderzoek
2011
45202
Nieuwbouwlocatie
booronderzoek
geen informatie
vervolgonderzoek
2011
45203
Nieuwbouwlocatie
booronderzoek
geen informatie
vervolgonderzoek
2011
45204
Nieuwbouwlocatie
booronderzoek
geen informatie
geen vervolg
2011
45205
Nieuwbouwlocatie
booronderzoek
Bodem verstoord
geen vervolg
2011
45206
Nieuwbouwlocatie
booronderzoek
geen informatie
geen vervolg
2011
45207
Nieuwbouwlocatie
booronderzoek
geen informatie
geen vervolg
2011
14
8. Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen Landschapstype
Zandgebied / Midden-‐Nederlandse zandgronden
Historische bebouwing
Ja, maar beperkt
Historisch gebruik
Enk
Huidig gebruik
Bebouwde kom
Bodemverstoringen
Ja, houden verband met bestaande bebouwing
Historische situatie ĞƌďĞĞŬǁŽƌĚƚǀŽŽƌŚĞƚĞĞƌƐƚŝŶϭϬϰϲŐĞŶŽĞŵĚĂůƐ͚ƌďĞŬĞ͛͘ĞƌďĞĞŬwas een belangrijk centrum voor de papierindustrie. Door het dorp stroomde de Eerbeekse beek. Deze beek is een typische sprengenbeek die rond 1200 is gegraven om water af te voeren richting de papier-‐ en oliemolens. Zo e werden in de 17 eeuw, op last van de Agnietenklooster en Broerenklooster in Arnhem, verscheidene papiermolens in Eerbeek gebouwd, waarvoor het schone water van de Eerbeekse beek een belangrijke rol speelde. In de hoogtijdagen stonden negen van dergelijke molens in Eerbeek.
N
Figuur 2: Kadastrale Minuutplan Hall, Gelderland, sectie E, blad 01.
15
Figuur 3: Topografische Militaire Kaart (Bonneblad) uit 1933. Het plangebied ligt voor een belangrijk deel op de Molenenk (Molensche enk). Dit is een oude enk of es, waar zich door plaggenbemesting een oud bouwlanddek of plaggenbodem heeft gevormd. Deze bodem is ontstaan als gevolg van het gebruik van zandhoudende mest; vaak gedurende meerdere eeuwen. De meeste plaggenbodems dateren uit de Late Middeleeuwen (1050 ʹ 1500 na Chr.) en Nieuwe tijd (1500 na Chr. ʹ heden). De enige historische bebouwing in het plangebied ligt in de noordwesthoek van deelgebied A, aan de Stuijvenburchstraat (zie figuur 2; Kadastrale Minuutplan 1811 ʹ 1832). Het terrein waarop de historische bebouwing zich bevindt, staat op de Kadastrale Minuutplan ĂĂŶŐĞĚƵŝĚĂůƐĚĞ͚^ƚƵŝǀĞŶďĞůƚ͛͘ Huidig gebruik en bodemverstoringen Het plangebied is momenteel in gebruik als bedrijventerrein en woongebied. In deelgebied E (zie figuur 1) bevond zich een papierfabriek, waarvan de gebouwen teruggaan tot 1926. Vanaf 1926 is de oorspronkelijke papierfabriek drastisch uitgebreid tot een complex van enkele tientallen gebouwen en bijgebouwen. Om inzicht te krijgen in de omvang en diepte van de bodemingrepen binnen dit deelgebied, zijn de dossiers met bouwaanvragen van de gemeente Brummen geraadpleegd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in tabel 2 en in bijlage 6 van deze rapportage. Op de plattegrond in bijlage 6 staan alleen de gebouwen van het hoofdcomplex. Op het buitenterrein staan nog diverse bijgebouwen, zoals een portiersloge, een gasstation, een garage, een transformatorgebouwtje en een ketelgebouw. Deze zijn niet opgenomen op de plattegrond van bijlage
N
16
6. Daarnaast moet, voor wat betreft bodemverstoringen, rekening worden gehouden met de fabrieksriolering die onder andere parallel aan de Loubergweg om het terrein loopt. Verder zijn er op het buitenterrein ook olievulleidingen en bevindt zich aan de Loubergweg een verlaagde inrit voor vrachtwagens. De gebouwen behoorden toe aan de papierfabriek Huiskamp en Sanders N.V. In 1976 wordt gesproken van Henspapier B.V. In 1997 vond nieuwbouw plaats voor transportbedrijf Burgers. Het oudste gedeelte van het gebouwencomplex wordt gevormd door het gebouwdeel 21 (zie tabel 2 en bijlage 6). Dit deel dateert uit 1926. Uit de dossiers met bouwaanvragen blijkt, dat de gebouwen vrijwel zonder uitzondering op poeren zijn gefundeerd die tot 1,0 ʹ 2,5 m in de bodem reiken. Over het algemeen zijn de bouwputten van de grotere gebouwen tot ten minste 1,0 m ʹmv uitgegraven, maar vaak nog dieper. Onder verscheidene gebouwen bevinden zich grotere en kleinere kelders. Uit de bouwvergunningen valt op te maken dat het terrein, voordat het bebouwd werd enigszins reliëf vertoonde. Er mag dan ook van worden uitgegaan dat er egalisatie heeft plaatsgevonden. Verder moet rekening worden gehouden met kabels en leidingen en andere nutsvoorzieningen die in de ondergrond zijn ingegraven. Zo loopt er ook een ondergrondse leiding van magazijn 1 (zie bijlage 6) naar het ketelhuis, dat zich op het buitenterrein bevond (nr. 15 in tabel 2).
17
Tabel 2: Inventarisatie bodemingrepen deelgebied E, papierfabriek. Nr. Jaar Bouwwerk
Omvang
Diepte Ontgravingsdiepte Inventarisnr Dossiernr. Toelichting poeren
1
1976 Magazijn
118,2 x 71,12 m
2,5 m
1 -‐ 2,5 m -‐mv
1994
2064
2
1977
143 x 25,30 m
1 m
1 -‐ 2,5 m -‐mv
1994
2064
3
1975 Bedrijfshal
1994
2064
Poeren: 2,15 m -‐mv
4
1945
2000 m2
2 m -‐mv
1076
2012
Afgegraven tot vaste bodem op circa 2 m -‐mv en aangeplempt. Fundering op 1,2 m -‐mv = onder peil.
5.
1968
16,34 x 63,22 m
1,20 m -‐mv
1992
2064
6.
1968 Transformatorbox met laagspanningsruimte
0,75 m -‐mv
1992
2064
Ontgraven tot 1,20 m -‐mv en aangevuld met een zandbed met een dikte van 1,10 m.
7.
1968
3,2 m -‐mv
1992
2064
8.
1992
2064
Inclusief kelder van 415 m3 tot 6,4 m -‐mv.
9.
1969
0,80 m -‐mv
1992
2064
10. 1969 Hoog-‐ en laagspannings-‐ ruimte
1,10 m -‐mv
1992
2064
Ter plaatse van putring ontgraven tot 1,5 m -‐mv.
11
21,5 x 7 m
0,8 -‐ 1 m -‐mv
1992
2064
12
1971 Gasstation
6,65 x 3 m
0,6 m -‐mv
1992
2064
13
1971 Garage
0,75 m -‐mv
1992
2064
14
1997
1,2 m -‐mv
1.733.21
bv004454 BV2/268-‐4
Funderingsstroken minimaal tot 2,0 m -‐mv.
15
1977 Ketelhuis
10 x 12 m
0,8 m -‐mv
1995
2.064
Funderingsdiepte 1,5 m -‐mv
16
1978 Sprinklergebouw
1995
2.064
17
1978 Nissenhut
0,5 m -‐mv
1995
2.064
18
1973
0,8 m -‐mv
1993
2.064
19
1974 Grondstofloods
1,7 m -‐mv
1993
2.064
20
1975 Kleibunker
2,5 m -‐mv
1993
2.064
Pulpkelder = 1,7 m -‐peil / Poeren = 2,5 m -‐mv Onderkant betonvloer = 2,5 m -‐mv / onderkant poeren op 3 m -‐mv.
21
1926 Oudste fabrieksgedeelte
0,95 -‐ 3,0 m -‐mv
167
2.012
Portiersloge
Fundering op poeren. Funderingsplaten onder poeren 110 x 110 en 190 x 190 cm. Bouwput minimaal tot 1,0 m -‐mv ontgraven, maar vanwege reliëfverschillen in het maaiveld lokaal dieper tot 2,5 m -‐mv. Idem, waarschijnlijk vanwege reliëfverschillen in maaiveld 0-‐peil op 2,5 m boven onderkant poeren.
Allemaal tot aan betonvloer met zuiver zand aangevuld.
18
9. Gespecificeerde archeologische verwachting Kans op archeologische waarden
Groot
Periode
IJzertijd ʹ Nieuwe tijd
Complextypen
Nederzettingsresten, grafvelden, graven
Gaafheid
Laag
Conservering
Laag
Stratigrafische positie
In top van smeltwaterafzettingen
Diepteligging
Vanaf 0,8 m ʹmv (onder enkeerdgrond)
Op basis van het bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting voor wat betreft resten uit de Midden Romeinse tijd B (150 ʹ 270 na Chr.) tot en met de Vroege Middeleeuwen A (450 ʹ 525 na Chr.). Voor wat betreft deelgebied E is feitelijk aangetoond, dat hier sprake is van een grafveld uit deze periode. Dit grafveld strekt zich mogelijk uit tot in deelgebied A en wellicht ook tot in deelgebied D (zie figuur 1). De archeologische resten bevinden zich in de top van de smeltwaterafzettingen, die uit het Weichselien (115.000 ʹ 10.000 jaar geleden) dateren. Men mag dus verwachten, hoewel nog niet feitelijk aangetoond, dat in en op deze afzettingen ook archeologische waarden voorkomen, die vanaf het Laat Paleolithicum B (18.000 ʹ 8.800 voor Chr.) dateren. Op de smeltwaterafzettingen kunnen, getuige het onderzoek aan de Stuijvenburchstraat, cultuurlagen voorkomen. Uit het archeologisch onderzoek aan de Stuijvenburchstraat blijkt tevens dat archeologische waarden zijn aangetast c.q. gedeeltelijk verstoord, door ploegen. Deze verstoring kan in verband worden gebracht met de oudste bodembewerking op de akkers van de Molenenk. Deze enk dateert uit de Late Middeleeuwen (1050 ʹ 1500 na Chr.) en/of Nieuwe tijd (1500 na Chr. ʹ heden). Mogelijk dat er sprake is van een Karolingische voorganger, zoals dat wel vaker bij enk-‐ en escomplexen is geconstateerd. De bodem in deelgebied E is, getuige de informatie uit de bouwdossiers van de gemeente Brummen, vrijwel geheel verstoord tot een diepte van minimaal 1,0 m ʹmv. Op veel locaties reiken de bodemverstoringen nog dieper, inhoudende dat het bodemarchief ter plaatse vrijwel geheel moet zijn verstoord. Er zal dan ook weinig over zijn van het graf-‐ of urnenveld dat hier ligt c.q. heeft gelegen. Ook in de andere deelgebieden is sprake van intensieve bebouwing en dus van verstoring van de bodem en eventueel hierin gelegen archeologische waarden. De reikwijdte van de bodemverstoringen in de andere deelgebieden is echter moeilijk in te schatten. In de open ruimtes tussen de bebouwing en ter hoogte van plantsoenen en parkjes, bestaat evenwel een goede kans op het aantreffen van intacte archeologische waarden. Archeologische waarden manifesteren zich in het plangebied onder andere als cultuurlagen, grondsporen en concentraties van keramiek, bot, voorwerpen van metaal, bewerkt vuursteen en natuursteen.
19
10. Conclusie en Advies Het plangebied ligt op een daluitspoelingswaaier, die uit grofzandige en matig tot sterk grindrijke zandafzettingen bestaat. De afzettingen zijn glooiend afgezet en dateren uit het Weichselien (115.000 ʹ 10.000 jaar geleden). De top hiervan heeft tot in de Middeleeuwen (450 ʹ 1500 na Chr.) het maaiveld gevormd. Afhankelijk van de hoogteligging hebben zich in de top van de smeltwaterafzettingen veld-‐, haar-‐ en holtpodzolen gevormd. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat het gebied in ieder geval in de Romeinse tijd (12 voor Chr. ʹ 450 na Chr.) en Vroege Middeleeuwen (450 ʹ 1050 na Chr.) bewoond was, getuige onder andere een grafveld. Aangenomen mag worden dat ook in de vroege prehistorie, vanaf het Laat Paleolithicum B (18000 ʹ 8800 voor Chr.), de mens zich in het gebied liet zien en zijn sporen heeft achtergelaten in de vorm van resten van tijdelijke en (semi-‐ )permanente nederzettingen. Pas in de Late Middeleeuwen (1050 ʹ 1500 na Chr.) en Nieuwe tijd (1500 na Chr. ʹ heden) is op de grofzandige en grindhoudende smeltwaterafzettingen een enk aangelegd, de Molenenk, en heeft zich vervolgens een plaggendek ontwikkeld (enkeerdgrond). Het plaggendek heeft ter hoogte van de Stuijvenburgstraat een dikte van circa 80 cm. Vanaf de Late Middeleeuwen ontstaat ook de eerste bebouwing. In het plangebied is alleen in de noordwestelijke hoek van deelgebied A (zie figuur 1) e ƐƉƌĂŬĞǀĂŶŚŝƐƚŽƌŝƐĐŚĞďĞďŽƵǁŝŶŐ͕ŶĂŵĞůŝũŬŽƉĚĞ͚^ƚƵŝǀĞŶďĞůƚ͛͘sĂŶĂĨĚĞĞĞƌƐƚĞŚĞůĨƚǀĂŶĚĞϭϵ eeuw breidt de bebouwing zich in het plangebied uit. In deelgebied E verschijnen in 1926 de eerste ste gebouwen van de papierfabriek (Huiskamp en Sanders), dat in de 20 eeuw uitgroeit tot een groot fabriekscomplex. Uit archeologisch onderzoek aan de Stuivenburchstraat en uit het bouwarchief van de gemeente Brummen, blijkt dat de bodem in deelgebied E aanzienlijk is verstoord. In deelgebied E mag voor wat betreft de fabrieks-‐ c.q. bedrijfshallen en bijgebouwen ervan uit worden gegaan, dat de bodem tot ten minste 1 m onder maaiveld is verstoord, zodat hier naar alle waarschijnlijkheid geen archeologische resten in situ voorkomen (mede gezien de diepteligging van archeologische resten aan de Stuivenburchstraat 25 tussen 80 en 90 cm onder maaiveld). Ook in andere delen van het plangebied is sprake van intensieve bebouwing en van infrastructuur, zodat ook hier ervan moet worden uitgegaan dat de bodem gedeeltelijk is verstoord. Dit betekent niet dat hiermee automatisch alle archeologische waarden zijn verstoord. Immers, de mate waarin archeologische waarden verstoord zijn, hangt af van de diepte en omvang van de bodemingrepen. Daarom is voor het fabrieks-‐ c.q. bedrijfsgebouwencomplex in deelgebied E het bouwarchief van de gemeente Brummen geraadpleegd, zodat met grote mate van zekerheid kan worden geconcludeerd dat zich hier geen archeologische waarden meer in situ bevinden. Overigens moet in het overige deel van het plangebied rekening worden gehouden met open en onbebouwde tussenruimten, waar archeologische waarden nog onaangetast in de bodem kunnen liggen. Gezien de conclusies uit het bureauonderzoek wordt geadviseerd: 1) Het deel onder het gebouwencomplex van de voormalige papierfabriek Huiskamp en Sanders vrij te geven. 2) In de open en onbebouwde delen rondom het gebouwencomplex van de voormalige papierfabriek Huiskamp en Sanders (deelgebied E) en in de overige deelgebieden van het plangebied controlerende boringen te zetten om de bodemopbouw en bodemgaafheid in kaart te brengen.
20
11. Geraadpleegde bronnen Literatuur: x Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen. x Barends, S., J. Renes, T. Stol, J.C. van Triest, R.J. de Vries en F.J. van Woudenberg, 1997. Het Nederlandse landschap. Een historisch-‐geografische benadering. Uitgeverij Matrijs, Utrecht. x Bedeaux, D.G., 2005. Plangebied Stuijvenburchstraat 25 te Eerbeek, gemeente Brummen. Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek. RAAP-‐notitie 1069. Amsterdam. x Beek, R. van, 2010. Reliëf in Tijd en Ruimte. Interdisciplinair onderzoek naar bewoning en landschap van Oost-‐Nederland tussen vroege prehistorie en middeleeuwen. Academisch proefschrift. Leiden. x Berendsen, H.J.A., 2000. Landschappelijk Nederland. Assen (Fysische Geografie van Nederland). 2e druk. x Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland). Vierde, geheel herziene druk. x Goossens, E., 2009. Eerbeek-‐Zuid, gemeente Brummen; archeologisch vooronderzoek: archeologische verwachtingskaart en veldinspectie. x Otten, D., 1988. Landschap en plaatsnamen van de Veluwezoom. Arnhem. x Pronk, E.C., 2006. Plangebied Stuijvenburchstraat 25 te Eerbeek, gemeente Brummen; een archeologische veldinspectie. RAAP-‐notitie 1747. Amsterdam. x Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Houten. Overige informatiebronnen: x Actueel Hoogtebestand Nederland (5 x 5 m grid). x Archeologische Monumenten Kaart (AMK), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. x Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. x Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, Kaartblad 33 oost Apeldoorn. Stichting voor Bodemkartering (Stiboka), Wageningen, 1983. x www.bodemdata.nl x www.watwaswaar.nl
21
Bijlage 1: Archis: AMK-‐terreinen, waarnemingen en IKAW
Plangebied
22
Bijlage 2: Archis: Onderzoeksmeldingen
Plangebied
23
Bijlage 3: Bodemkaart
Plangebied
24
Bijlage 4: Geomorfologische kaart
Plangebied
25
Bijlage 5: Actueel Hoogtebestand Nederland Plangebied
N
26
Bijlage 6: Diepte bodemverstoringen Burgershal (deelgebied E) Diepte bodemverstoring:
10. 7.
14.
19.
20.
11.
2.
<50 cm
50 ʹ 100 cm
100 ʹ 150 cm
150 ʹ 200 cm
200 ʹ 250 cm
>250 cm
1.
21.
9. 4.
5.
3.
27