BO 11-057 September 2011
Archeologisch bureauonderzoek Plangebied Oosterparkbuurt Stadsdeel Oost BO 11-057 Amsterdam 2011
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Inhoud Samenvatting
4
Inleiding
5
1 1.1
Administratieve gegevens plangebied Administratieve gegevens
6 6
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Wet- en regelgeving Algemeen Rijk Provincie Noord-Holland Gemeente Amsterdam Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
7 7 7 7 8 8
3 3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.4 3.4.1
9 9 9 10 10 12 13 14 14 15 15
3.4.2 3.4.3 3.5
Historisch-topografische en archeologische inventarisatie Geomorfologie en bodem Historie algemeen Historisch-topografische inventarisatie Overamstelse Polder Boerderijen en buitens Katoen Verstedelijking Oosterbegraafplaats en Oosterpark Archeologische inventarisatie Archeologische Monumentenkaart (AMK) en Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) Vindplaatsen in de omgeving van het plangebied Bodemopbouw Conclusie: verwachtingsmodel
4
Archeologische verwachtingskaart
18
5
Archeologische beleidskaart
22
16 17 17
Conclusie
24
Bronnen
25
Appendix: beleidsvarianten, stroomschema
26
3
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Samenvatting
Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van Stadsdeel Oost een actualisatie uitgevoerd van het plangebied Oosterparkbuurt, stadsdeel Oost. Dit bestaat uit het voormalige plangebied Oosterparkbuurt (bureauonderzoek 09-066) en het bestemmingsplangebied Oosterpark (BO 09-065). Dit onderzoek is bedoeld om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn. Het past binnen de verplichting van gemeenten om conform de Monumentenwet beleid te ontwikkelen ten aanzien van het behoud cq documentatie van die overblijfselen bij bouwontwikkeling. Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch topografische ontwikkeling van het Oosterpark en de omliggende buurt. Het historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in de omgeving van het plangebied. De historische en archeologische informatie over de ruimtelijke topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. Op de archeologische verwachtingskaart (p.18-20) wordt onderscheid gemaakt in twee zones met een hoge archeologische verwachting en vier zones met een lage of negatieve verwachting. Aan de hand hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarin de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg zijn vastgelegd. De beleidskaart telt drie beleidszones (p. 22-23). Voor elk van deze zones is gespecificeerd of en in welke mate eventueel archeologisch veldonderzoek nodig is in de bouwplanontwikkeling. Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
4
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Inleiding
In opdracht van stadsdeel Oost heeft BMA de archeologische bureauonderzoeken 09-065 en 09066 geactualiseerd en samengevoegd tot het bestemmingsplangebied Oosterparkbuurt, stadsdeel Oost. Het bureauonderzoek geeft een overzicht van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal, relevante publicaties en archiefbronnen in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied en omgeving. Deze informatie is samengevat in een archeologisch verwachtingsmodel op basis waarvan de beleidsregels voor erfgoedzorg worden vastgelegd ten behoeve van het bestemmingsplan. In het bureauonderzoek komen het nationale, provinciale en gemeentelijke archeologiebeleid (hoofdstuk 2), de historische en archeologische achtergronden (hoofdstuk 3) en de archeologische verwachting van het plangebied (hoofdstuk 4) aan de orde, gekoppeld aan een beleidskaart (hoofdstuk 5) die inzichtelijk maakt of en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.
5
BO 11-057 September 2011
1
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Administratieve gegevens plangebied
Het plangebied Oosterparkbuurt wordt van het noordoosten tot noordwesten begrensd door de Singelgracht, aan de westkant door de Van Musschenbroekstraat, Wibautstraat en Olmenstraat, in het zuiden door de Spoorweg Amsterdam en in het oosten door de Linnaeusstraat.
1.1
Administratieve gegevens
Opdrachtgever Contactpersoon Adres Postcode / plaats
Stadsdeel Oost Dhr. R. van de Camp Postbus 94801 1090 GV Amsterdam
Plangebied Provincie Plaats ARCHIS meldingsnr. X-coördinaat N X-coördinaat O X-coördinaat Z X-coördinaat W
Noord-Holland Amsterdam 48380 123.365 123.617 122.857 122.509
Gemeente Kaartblad ARCHIS afmeldnr. Y-coördinaat N Y-coördinaat O Y-coördinaat Z Y-coördinaat W
Amsterdam 25 G 37882 486.339 485.663 485.298 485.964
Locatie
1 Plangebied Oosterparkbuurt (rood)
6
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
2
Wet- en regelgeving
2.1
Algemeen
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlak met dat van de ruimtelijke ordening. Voor optimale integratie van de archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk o.a. de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast.
2.2
Rijk
Om het bewustzijn van het Europese erfgoed te vergroten hebben de Europese ministers van Cultuur in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Een van de voorwaarden om dit te bereiken is dat het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beschikbaar blijft. In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische 1 waarden. Ook bevat de Monumentenwet een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zgn. 2 meldingsplicht).
2.3
Provincie Noord-Holland
Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten gebruikt de provincie NoordHolland de structuurvisie, de leidraad landschap en Cultuurhistorie en de Cultuur Historische 3 Waardenkaart (CHW). Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen. Op de CHW zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle gebieden opgenomen. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben. Naast de CHW beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische betekenis.
1
Artikel 38a lid 1 van de gewijzigde Monumentenwet schrijft hierover dat De gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Met ‘monument’ wordt hier een (onbeschermd) archeologisch monument bedoeld, oftewel alle terreinen welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde (art. 1 Monumentenwet) 2 Artikel 53 van de gewijzigde monumentenwet 1988 3 Provincie Noord-Holland, 2010
7
BO 11-057 September 2011
2.4
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Gemeente Amsterdam
De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke 4 ordeningsprocessen wordt geïntegreerd. Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed. Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die BMA heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog. De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij 2 bodemingrepen kleiner dan 10.000 m of ondieper dan de 19de of 20ste-eeuwse ophogingen (Appendix: beleidsvarianten, stroomschema). In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.
2.5
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
Voor de uitvoering van archeologisch onderzoek is door het ministerie van OCW de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) opgesteld. De KNA gaat uit van een gefaseerde aanpak. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een Bureauonderzoek, een Inventariserend Veldonderzoek, een Archeologische Opgraving (AO) en een Archeologische Begeleiding (Appendix: stroomschema). Het inventariserend veldonderzoek is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een opgraving wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vindplaats met waardevolle archeologische resten. Een archeologische begeleiding houdt in dat de bouwingreep onder begeleiding van een archeoloog wordt uitgevoerd. Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied worden vrijgegeven. Voor archeologisch veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.
4
BMA, 2005
8
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
3
Historisch-topografische en archeologische inventarisatie
3.1
Geomorfologie en bodem
Het huidige natuurlijke landschap in en om Amsterdam is in grote mate bepaald door de landschapsvorming in het Holoceen. Dat is de geologische periode na de laatste IJstijd (vanaf ca. 10.000 v. Chr.). Er heerste toen een gematigd klimaat waarin in enkele duizenden jaren grote pakketten veen groeiden in de kuststreek. Dit Hollandveen bevindt zich in de huidige ondergrond tussen gemiddeld 5 m en 2 m ÷ NAP en loopt plaatselijk door tot 0 m NAP. Het natuurlijke landschap werd vanwege grootschalige veenontginningen vanaf de 11de eeuw omgevormd tot een veenweidegebied. Aangezien de waterhuishouding een cruciale rol speelde bij de veenontginningen, begon tegelijkertijd de aanleg van het stelsel van (zee)dijken ter bescherming van het nieuwe bouw- en akkerland. Later, in de 17de en 18de eeuw, volgden de droogmakerijen waarbij grote watergebieden in Noord-Holland werden ingepolderd.
3.2
Historie algemeen
De vroegste bewoning van Amsterdam dateert, voor zover nu archeologisch bekend, uit de 12de eeuw. Rond de stad, op vooral de hoger gelegen strandwallen, zijn oudere vindplaatsen aanwezig met bewoningssporen die teruggaan tot in de Bronstijd (ca. 2.000 - 800 v. Chr.). De oudste bouwsporen, uit de 12de en 13de eeuw, zijn teruggevonden aan de Nieuwendijk / Kalverstraat en de Warmoesstraat/Nes. Met de aanleg van de (Nieuwezijds en Oudezijds) burgwallen in de 14de eeuw startte het proces van stadsvorming. De stad had eerst een aarden omwalling als verdedigingswerk die in het laatste kwart van de 15de eeuw werd vervangen door een stenen stadsmuur. De laatmiddeleeuwse stad was omsloten door de huidige Singel aan de westkant en de Geldersekade en Kloveniersburgwal aan de oostzijde. In de periode 1585-1663 groeide de stad explosief door vier stadsuitbreidingen. Ten tijde van de Eerste Uitleg (1585-1586) verplaatste de stadsrand zich naar de huidige Herengracht en de Oudeschans. Bij de Tweede Uitleg (1592-1596) kwamen er vier nieuwe woon- en werkeilanden (Marken, Uilenburg, Rapenburg en Vlooienburg) aan de oostkant van de stad. In 1613 ontstond met de Derde Uitleg aan de westzijde van de stad de woon- en werkbuurt de Jordaan en het eerste deel van de grachtengordel tot aan de Leidsegracht. De vroeg 17de-eeuwse stad werd beschermd door een gebastioneerde aarden wal ontworpen naar de nieuwste fortificatieplannen uit Italië, voorzien van elf bolwerken. Met de Vierde Uitleg van 1663 werd in de Gouden Eeuw het halfcirkelvormige stadsplan van Amsterdam voltooid. Het oostelijk deel van de grachtengordel werd aangelegd over de Amstel en aan het IJ werden de drie oostelijke haveneilanden Kattenburg, Wittenburg, Oostenburg gerealiseerd. De nieuwe bakstenen stadswal (met in totaal 26 bolwerken) volgde met zijn gracht het tracé van de huidige Singelgracht. De eerste woonwijken buiten de Singelgracht ontstonden naar aanleiding van het uitbreidingsplan Kalff in 1877, gevolgd door een tweede ring na annexatie van grote delen van de gemeenten Nieuwer-Amstel en Sloten in 1896. De 20ste-eeuwse groei van de stad valt uiteen in vier fasen; bebouwing van de Baarsjes, Zuid en Oost in de jaren twintig en dertig, het door nieuwbouw aaneengroeien van voormalige dijkdorpen in Amsterdam Noord, de wederopbouwwijken aan de westzijde van de stad (de Westelijke Tuinsteden) en de bebouwing van de voormalige Bijlmermeer in de jaren zestig en zeventig. Met IJburg borduurt de stad begin 21ste eeuw weer voort op het concept van vier eeuwen tevoren, het creëren van stedelijk areaal in en aan het IJ.
9
BO 11-057 September 2011
3.3
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Historisch-topografische inventarisatie
Voor deze historisch topografische analyse zijn verschillende cartografische bronnen gebruikt; waaronder de kaart van Visscher (ca. 1700), Mol (1770), de Topografisch Militaire Kaart (1854) en de kaart van de Dienst der Publieke Werken (1881). 3.3.1
Overamstelse Polder
Het plangebied Oosterparkbuurt bevindt zich in de voormalige Overamstelse Polder, het gebied tussen de Singel en de Watergraafsmeer of Diemermeer. Deze polder maakte deel uit van het Amstelland, het landelijke gebied van Amsterdam rond de Amstel. De ontginning van dit gebied vond in de 12de en 13de eeuw plaats, waarbij de Amstel als ontginningsas werd gebruikt. Haaks op de Amstel werden percelen uitgezet met een onderlinge afstand van 30 tot 100 m. Aan de kopse kant verrezen boerderijen op huisterpen en ontstond de voor het veenlandschap typerende lintbebouwing. De percelen werden door middel van sloten gescheiden. Deze perceelsloten dienden om het natte veengebied te ontwateren waardoor geschikt akkerland ontstond. De grootschalige ontginning van het veenlandschap gedurende de late middeleeuwen leidde tot een proces van bodemdaling. Ter bescherming werden aan de akkers achter- en zijkaden 5 aangelegd. Ook werden nieuwe stroken veen in cultuur gebracht waarbij de bewoning vaak 6 opschoof. De achterkade werd dan als secundaire ontginningsas in gebruik genomen. De Linnaeusstraat was een dergelijke achterkade. Het zogenaamde slagenlandschap is nog duidelijk te zien op historische kaarten (afb. 4).
2 Het plangebied op de kaart van Visscher uit ca. 1700
Door de overstromingen erodeerde het veen en werd het IJ verbreed. Ook ontstonden grote binnenmeren zoals de Watergraafsmeer. Teneinde het landverlies te bestrijden gaven de graven van Holland in het begin van de 13de eeuw opdracht tot de aanleg van een zeedijk langs de gehele kust van het IJ. De Overamstelse Polder werd beschermd door de Diemerzeedijk. Aan het begin van de 15de eeuw trad met de introductie van de windmolen een vernieuwing op binnen het waterhuishoudingssysteem. Aanvankelijk ging het om kleine molentjes, die de lager gelegen weilanden ontwaterden. Via molenweteringen werd het water uitgeslagen op de boezem,
5 6
Borger 1987, 16-17 Stol 1993, 29
10
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
een hoger gelegen waterstelsel dat van het aangrenzende land en het buitenwater was afgescheiden en als tijdelijke bergplaats diende voordat het water op het buitenwater kon worden 7 geloosd. Binnen het plangebied lag de Molenwetering die dwars door de polder naar de Amstel liep 8 (afb. 2 en 5). Door de polder liepen diverse paden. De Oeterwalerweg (de huidige Linnaeusstraat) was een achterkade van de ontginningen vanaf de Amstel en sloot aan de zuidkant aan op het veer over het Diemermeer of Watergraafsmeer. Aan de noordzijde kon men via de Muiderpoort Amsterdam binnen gaan. Na de drooglegging van het meer nam het verkeer over de weg toe en in die mate, dat het moest worden omgeleid langs de Amstel, de latere Weesperzijde. Op 9 oktober 1811 maakte Napoleon gebruik van de weg toen hij vanuit Utrecht Amsterdam bezocht. Het Amsterdamse 9 stadsbestuur overhandigde hem, op de versierde weg, de gouden stadssleutels. Dwars op de Oeterwalerweg liep het Oetjespad (de huidige Eerste Oosterparkstraat), waarlangs ook een afwateringssloot liep. Het pad met bijbehorende sloot was in de 17de eeuw eigendom van de heer Anthoni Oetgens van Waveren, burgemeester van Amsterdam en dijkgraaf 10 van de Overamstelse Polder. De landerijen aan het pad waren in gebruik als hooiland. In het uiterste noordoosten van het plangebied is op de kaart van Mol (afb. 5) een terrein met (boom) beplanting te zien. Langs de Molenwetering liep een modderig pad waarlangs verschillende buitens lagen. Het pad is waarschijnlijk vernoemd naar de brug over de molenwetering die de naam Olifantsbrug droeg. 11 Ook een langs het pad gevestigde herberg had de naam D’Olyphant.
3 De Oeterwalerweg, gezien naar het Rechthuis in Diemen, tekening: Gerrit Lamberts (Stadsarchief Amsterdam)
7
Van de Ven, 2003, 59-68 Heijdra & Popma 2001, 13-14 9 Heijdra & Popma 2001, 15-16 10 Heidra & Popma 2001, 21-22 11 Heidra & Popma 2001, 19 8
11
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Vanwege de economische bloei en bevolkingsgroei nam de vraag naar agrarische producten in de 17de eeuw sterk toe. De directe omgeving van Amsterdam werd van steeds groter belang voor de groentevoorziening. De in 1627-29 drooggelegde Watergraafsmeer werd verkaveld en ingericht voor 12 de groenteteelt. Ook in de Overamstelse Polder lagen enkele warmoezerijen.
4 De oude verkaveling van de polders rond Amsterdam is op de Topografisch Militaire Kaart uit 1854 goed zichtbaar
3.3.2
Boerderijen en buitens
Vanwege de perifere, landelijke ligging was de Overamstelse Polder vanaf de 17de eeuw een aantrekkelijk recreatiegebied. Zoals op de kaart van Mol te zien is verrezen langs de Oeterwalerweg 13 in de loop van de 18de eeuw meerdere boerderijen en buitenplaatsen (afb. 5). Binnen het plangebied lagen in 1700 vier boerderijen en/of buitens, waarvan twee op de kaart van Visscher een naam hadden, De Witte Roos en ’t Groen Anker. In 1770 waren van noord naar zuid gelegen: De Oranje Boom, De Eendracht, ’s Lands Welvaaren, Nieuw Roozendaal en Nieuw Bloemendaal. De buitenplaatsen langs de Oeterwalerweg en de Amstel symboliseren een periode van grote welvaart voor Amsterdam. Hierop volgde echter een lange tijd van economische stagnatie. Veel buitens werden gesloopt, verschillende landerijen kregen een bedrijfsbestemming. Op de kaart uit 1854 is te zien dat in die tijd langs de Oeterwalerweg nog steeds buitens of boerderijen stonden: Vredenburg, Weltevreden en Onverwacht staan afgebeeld (afb. 4).
12 13
Carasso-Kok 2004, 95 Meischke, 1958, 140-41
12
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
5 Het plangebied, globaal aangegeven op de kaart van Mol uit 1770
3.3.3
Katoen
In de 17de eeuw werden door de VOC vanuit Azië verschillende textielsoorten geïmporteerd, waaronder katoen. De beschilderde stoffen werden in korte tijd zeer populair, als kleding en interieurstoffering. Al snel kon niet aan de snel groeiende vraag worden voldaan en ging men de stoffen imiteren. Amsterdam ontwikkelde zich in de 17de en 18de eeuw tot een van de grootste katoenmarkten van Europa. Katoendrukkerijen waren aangewezen op terreinen buiten de stad waar zij konden beschikken over schoon (spoel)water en bleekvelden. De Overamstelse Polder was bijzonder geschikt voor de inrichting van deze terreinen. Op het terrein langs de Amstel werd een aantal katoendrukkerijen gestart en in de weilanden werden houten ramen neergezet om het katoen te 14 drogen.
6 Detail van de kaart van de Dienst der Publieke Werken uit 1881
14
Heidra & Popma 2001, 25-26
13
BO 11-057 September 2011
3.3.4
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Verstedelijking
Tot de eerste helft van de 19de eeuw was een groot deel van de Overamstelse Polder nog buitenstedelijk gebied. Daarna veranderde het landschap drastisch. De aanleg van de Rhijnspoorlijn tussen Amsterdam en Utrecht markeerde het begin van een nieuwe periode van stedelijke groei. De spoorlijn, in 1843 in gebruik genomen, werd in de Overamstelpolder parallel aan de Amstel aangelegd. Daarlangs vestigden bedrijven zich, waaronder drie bierbrouwerijen. Op de kop van de lijn lag het Station Weesperpoort. In 1857 werden de stadswallen en bolwerken langs de Singelgracht verwijderd. Op de vrijgekomen grond werden kazernes en barakken van het leger 15 geplaatst. Aan de Oeterwalerweg verrees in 1885 de Oostergasfabriek. In de tweede helft van de 19de eeuw was het inwonertal van Amsterdam dermate gegroeid dat de stad genoodzaakt was uit te breiden met nieuwe woonwijken. Hiertoe werden in een ring rondom de binnenstad diverse nieuwe een aantal wijken aangelegd, vooral naar het plan Kalff uit 1877 (afb. 7). Daarbij is de oorspronkelijke percelering van de polder in de woonwijken 16 opgenomen. Ook bij de aanleg van de Oosterparkbuurt aan het einde van de 19de eeuw is het oorspronkelijke verkavelingspatroon in de inrichting van de woonwijken opgenomen. Op het tracé van het voormalige Oetjespad is de Eerste Oosterparkstraat aangelegd. Het Olifantspad is opgenomen in de Eerste en Tweede Boerhaavestraat. De Oeterwalerweg werd na de annexatie van Nieuwer-Amstel door Amsterdam in 1896 de Linnaeusstraat genoemd. 3.3.5
Oosterbegraafplaats en Oosterpark
In 1804 werd het oude gebruik om in of bij de kerk te begraven, verboden. Toch bleef Amsterdam tot ver in de 19de eeuw haar overledenen daar begraven. In 1860 werd de Westerbegraafplaats aangelegd. Omdat deze snel vol was, werd besloten tot de aanleg van de Oosterbegraafplaats, buiten de Muiderpoort. Pas met de ingebruikname hiervan ging ook in Amsterdam het verbod op 17 begravingen in kerken en binnen de stad van kracht. Tot 1894 bleef de begraafplaats in gebruik, toen werd het verplaatst naar de Nieuwe Oosterbegraafplaats om plaats te maken voor het 18 Koloniaal Instituut en het Oosterpark.
15
Heidra & Popma 2001, 29-30 Wagenaar 1987, 148-49 17 Van Eeghen 1950, 51-57 18 Heidra & Popma 2001, 49-51 16
14
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
7 Het plangebied (rode cirkel) op het Uitbreidingsplan van Amsterdam van Kalff uit 1878
In de plannen voor de nieuwe wijk werd ook een park opgenomen, het Oosterpark. Dit was het eerste grote park dat door de gemeente werd aangelegd, en kwam in 1894 gereed. Voor de aanleg ervan is de grond omgespit en zijn vijvers gegraven. Ook werden aan het eind van de 19de eeuw twee ziekenhuizen opgericht, het Burgerziekenhuis aan de Linnaeusstraat en het Onze Lieve 19 Vrouwegasthuis aan de Eerste Oosterparkstraat.
3.4
Archeologische inventarisatie
3.4.1
Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en Cultuur Historische Waardenkaart (CHW)
Binnen het plangebied is geen wettelijk beschermd archeologische monument aangewezen. Wel valt een klein deel van het plangebied, de Singelgracht, in een zone waarvoor op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK: terrein 14.611) en de provinciale Cultuur Historische Waardenkaart (CHW: MLA 245A) een hoge archeologische waardering geldt (afb. 8). Dit verwachtingsbeeld is algemeen van aard en dient in het kader van de planvorming nader te worden uitgewerkt. Een inhoudelijke en ruimtelijke specificatie van de archeologische verwachtingen volgt uit de historischtopografische analyse hierboven.
19
Heidra & Popma 2001, 63-66
15
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
8 Het plangebied Oosterparkbuurt (rood omlijnd) op de Archeologische Monumentenkaart (AMK: Rijksdienst Cultureel Erfgoed, juli 2010). De Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland (CHW) komt overeen met het AMKkaartbeeld
3.4.2
Vindplaatsen in de omgeving van het plangebied
In het plangebied is tot op heden geen archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Concrete aanwijzingen over de kwaliteit van archeologische sporen zijn daarom niet voorhanden. In de directe omgeving is wel een archeologische vindplaats onderzocht die aanvullende informatie verschaft over de landschappelijke en topografische ontwikkeling van het plangebied. In 2004 heeft BMA veldonderzoek uitgevoerd op een locatie ten zuidwesten van het plangebied aan de Wibautstraat. Daarbij zijn bewoningssporen als een bakstenen vloer uit de 18de 20 eeuw aangetroffen. Het Hollandveen bevond zich op dit terrein op gemiddeld 3,00 ÷ NAP. De kwaliteit van eventuele archeologische resten kan worden vastgesteld op basis van de bovenstaande inventarisatie van historisch-topografische bronnen. Het is mogelijk dat bijbehorende archeologische resten uit deze periodes in de bodem bewaard zijn. Het kan gaan om verkavelingstructuren zoals sloten, of huisterpen. Ook materiële overblijfselen van boerderijen, buitenplaatsen en (agrarische) bedrijven kunnen worden aangetroffen. Deze sporen kunnen vooral worden gevonden langs oude infrastructurele assen, zoals de Oeterwalerweg (nu Linnaeusstraat) en het Oetjespad (nu Eerste Oosterparkstraat).
20
Gawronski & Veerkamp 2008, 9-10
16
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
3.4.3
Bodemopbouw
De bovenste laag van de ondergrond van de plangebieden betreft recent aangebrachte grond. Het 21 oorspronkelijke polderpeil bevond zich in de Overamstelse Polder op ca. 0.4 m ÷ NAP. Op basis van de huidige maaiveldhoogte (ca. 0.5 m + NAP) kan er vanuit gegaan worden dat het oorspronkelijke polderpeil-maaiveld met eventuele archeologische sporen of vondsten zich nu op een diepte van circa 1 m onder het huidige maaiveld bevindt. Er is een grote kans dat de archeologische kwaliteit van de ondergrond in het plangebied is aangetast. Dit is het gevolg van de aanleg van de woonwijken in de Oosterparkbuurt aan het einde van de 19de eeuw. Daarbij zijn het oorspronkelijke maaiveld en de bijbehorende bodemopbouw waarschijnlijk verstoord.
3.5
Conclusie: verwachtingsmodel
Op basis van bovenstaande inventarisatie zijn binnen het plangebied Oosterparkbuurt materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de ontginnings- en gebruiksgeschiedenis van de Overamstelse Polder vanaf de 12de tot in de 20ste eeuw. Er kunnen in het gebied boerderijen, buitenplaatsen, werkplaatsen, warmoezerijen, verkavelingsloten en afval verwacht worden. De buitenplaatsen, boerderijen en werkplaatsen laten archeologische sporen na in de vorm van structuren met een hoge trefkans. De resten van afvalstort vertonen een ruimtelijk patroon met een wijde verspreiding en een lage trefkans.
21
Dienst der Publieke Werken 1967, 290-294
17
BO 11-057 September 2011
4
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Archeologische verwachtingskaart
Op basis van bovenstaande inventarisatie (hoofdstuk 3) zijn binnen het plangebied Oosterparkbuurt materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met het gebruik van de Overamstelse Polder vanaf de 12de tot de 20ste eeuw. Dit leidt tot een verwachtingskaart van de archeologische materiële neerslag voor het plangebied.
Archeologische verwachtingszones Het plangebied is opgedeeld in zes verwachtingszones: Begrenzing plangebied Zone A: Buitenplaatsen Archeologische verwachting: hoog Betreft de zone van vijf buitenplaatsen. De materiële resten van de buitenplaatsen kunnen bestaan uit ophogingslagen, funderingen, muurresten, afval en losse vondsten. De sporen hebben een hoge dichtheid en sterke samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog. Zone B: Bewoningszones langs Oeterwalerweg (Linnaeusstraat) Archeologische verwachting: hoog Betreft een zone van bewoning aan de Linnaeusstraat, waarvan de materiële neerslag sporen van gebouwen, losse vondsten en afval kan betreffen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog. Zone C: Singelgracht Archeologische verwachting: laag In het tracé van de gracht zijn losse vondsten en afval te verwachten die in de bedding zijn verzonken. Vondstdeposities in dergelijke waterbodems doen zich gemiddeld op 3 tot 7 m ÷ NAP voor. Grachtvondsten hebben een wijde verspreiding. Daarnaast is er kans op verstoring vanwege baggerwerk in het recente verleden. De archeologische verwachting is daarom laag. Zone D: Agrarische bedrijven Archeologische verwachting: laag Betreft een zone van bedrijven en een katoendrukkerij, waarvan de materiële neerslag kan bestaan uit houten ramen en warmoezerijen. Dergelijke overblijfselen hebben een geringe samenhang en een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag. Zone E: Wegen en paden Archeologische verwachting: laag De archeologische resten die op de plek van de drie historische wegen en paden kunnen worden aangetroffen, bestaan uit losse vondsten. Deze hebben een wijde verspreiding, de archeologische verwachting is daarom laag.
18
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Zone F: Overamstelse Polder Archeologische verwachting: laag Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met bewoning en landgebruik vanaf de 12de eeuw. De materiele neerslag betreft erven, terpen, verkavelingsporen en sloten uit de ontginningsperiode (12de/13de eeuw) tot de periode van verstedelijking in de 19de/20ste eeuw. Dergelijke overblijfselen hebben een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag. Bovendien is de ondergrond grotendeels verstoord tijdens bebouwing in de 19de eeuw.
19
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
21
BO 11-057 September 2011
5
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart van het plangebied Oosterparkbuurt is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen (appendix: beleidsvarianten). Archeologische Beleidszones op basis van de archeologische verwachtingszones en verstoringen Begrenzing plangebied Beleidsvariant 4 (verwachtingszone A, B en deels D) 2 Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m of minder dan 1,00 m onder maaiveld. Beleidsvariant 9 (verwachtingszone C) Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geld bij ingrepen in de waterbodem kleiner 2 dan 10.000 m . Beleidsvariant 11 (verwachtingszone D (deels), E en F) Voor deze delen van het plangebied geldt een negatieve verwachting vanwege de hoge mate van verstoring. Daarmee is het vrijgesteld van verdere archeologische maatregelen.
22
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
23
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Conclusie
Het voorliggende bureauonderzoek naar archeologische waarden is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Oosterparkbuurt. De mogelijkheid dat in de grond aanwezige archeologische waarden worden verstoord is afhankelijk van de grootte en de diepte van het te verstoren oppervlak bij toekomstige ingrepen. De beleidskaart maakt onderscheid tussen drie beleidszones. Voor de eerste beleidszone (verwachtingszones A, B en deels D) geldt een uitzondering 2 van archeologisch veldonderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 100 m of minder dan 1,00 m onder maaiveld. Voor de tweede beleidszone (verwachtingszone C) geldt een uitzondering van 2 archeologisch veldonderzoek bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m . Voor de derde beleidszone (verwachtingszone D (deels), E en F) geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij elke bodemingreep. Voor de uitvoering van elk archeologisch veldwerk, zoals een Archeologische Begeleiding (AB), een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) of een Archeologische Opgraving (AO), is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het PvE is onderdeel van de bouwprocedure. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan. Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld moet worden zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
24
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Bronnen
Digitale bronnen Cultuur Historische Waardenkaart provincie Noord-Holland. http://chw.noord-holland.nl Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS): http://www.archis.nl/archisii/html/index.html Literatuur BMA, Ruimte voor Geschiedenis. Beleidsnota Monumenten en Archeologie, Amsterdam 2005-2010, Amsterdam 2005 Borger, G.J.,‘Ontgonnen, bedijkt, bebouwd. De agrarische voorgeschiedenis van het stedelijk gebied’, in: Heinemeijer, W.F. & Wagenaar, M.F., Amsterdam in kaarten. Verandering van de stad in vier eeuwen carthografie, Antwerpen 1987 Carasso-Kok, M. (red.) Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578- 1650, Amsterdam, 2004. Dienst Publieke Werken, ‘Het bouwrijpmaken van terreinen’, Ons Amsterdam 19/10, 1967, 290- 294 Eeghen, I.H.E. van, ‘Bijzonderheden over het begraven in Amsterdam’ in: Amstelodamum, 37 (1950), 51-57 Eerden, R. van, ‘De archeologische reservaten van ‘Malta’, Archeobrief 12/2 (2008), 13-18 Gawronski, J. & J. Veerkamp, Het Luycksterrein, Inventariserend veldonderzoek Overamstelstraat (2004), Amsterdam 2008 Heijdra, T. & M. Popma, Stomweg gelukkig in Amsterdam Oost. De geschiedenis van de Dapperbuurt, Oosterparkbuurt, Weesperzijdestrook, Transvaalbuurt, Alkmaar, 2001 Meischke, R., ‘Het Amsterdamse buitenhuis in de eerste helft van de zeventiende eeuw’, Amstelodamum 45 (1958), 133-144 Provincie Noord-Holland, Leidraad Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland. Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit. Haarlem 2010 Stol, T., Wassend water, dalend land. Geschiedenis van Nederland en het water, Utrecht/ Antwerpen 1993 Veerkamp, J.A.G., Mammoeten in Amsterdam? Een inventarisatie van archeologische aandachtspunten bij de aanleg van de Noord/Zuid Metrolijn, Amsterdam 1997 Ven, G. van de, ‘Rijnland en Woerden’, Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis (2003-2), 59-68. Wagenaar, M.F. ‘Naar een integraal plan, Uitbreidingsplannen van Van Niftrik en Kalff’ in: Heinemeijer, W.F. & Wagenaar, M.F., Amsterdam in kaarten. Verandering van de stad in vier eeuwen carthografie, Antwerpen 1987
25
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Appendix: beleidsvarianten, stroomschema
Het archeologisch beleid wordt als maatwerk voor een bepaald plangebied in Amsterdam vastgesteld aan de hand van elf varianten, die een afweging bieden op basis van de aard van de verwachting in combinatie met de specifieke (oppervlakte/diepte) bodemingreep. - 1: Gebieden met bekende archeologische waarden. Aangezien hier met zekerheid archeologische overblijfselen aanwezig zijn, is bij elke bodemingreep ongeachte het oppervlak of de diepte archeologisch onderzoek noodzakelijk. - 2: Bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Uitzondering van 2 archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 3: Gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog aanwezige historisch infrastructurele assen / in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. Deze gebieden zijn onbebouwd of de bebouwing dateert van vóór de 19de eeuw. Uitzondering van 2 archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 4: Bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog in het landschap zichtbare historisch infrastructurele assen / in historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing dateert uit het einde van de 19de eeuw. Uitzondering van 2 archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m of ondieper dan de 19de en 20ste eeuwse ophogingen. - 5: Bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting langs voormalige (overbouwde of opgehoogde) historisch infrastructurele assen / in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing of ophoging dateert uit de 20ste eeuw. Uitzondering van 2 archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m of ondieper dan de 20ste eeuwse ophogingen. - 6: Onbebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de landelijke periferie van Amsterdam. Hier liggen archeologische vondsten dicht aan het oppervlak, zodat relevante archeologische lagen kunnen zijn opgenomen in de bouwvoor. De bouwvoor heeft gemiddeld een diepte van 0,3 – 0,5 m waaronder een eerste sporenvlak zichtbaar wordt. Uitzondering van 2 archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 7: Bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). De bebouwing dateert uit het einde van de 19de en de 20ste eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij 2 bodemingrepen kleiner dan 10.000 m of ondieper dan de 19de en 20ste-eeuwse ophogingen. - 8: Terreinen met een hoge archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 500 2 m. - 9: Gebieden met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn binnen en buiten het historische centrum van Amsterdam. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt 2 bij ingrepen in de waterbodem binnen het historisch centrum kleiner dan 2.500 m en buiten het 2 historisch centrum kleiner dan 10.000 m .
26
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
- 10: Gebieden met een lage archeologische verwachting die onder water liggen, of die onder water gelegen hebben en ingepolderd zijn of opgespoten zijn. Uitzondering van archeologisch 2 veldonderzoek geldt bij ingrepen kleiner dan 10.000 m of in de oorspronkelijke waterbodem of in het oorspronkelijke maaiveld. - 11: Gebieden zonder archeologische overblijfselen omdat hier al archeologisch onderzoek of grootschalig grondverzet heeft plaatsgevonden voor bijv. zware funderingen, kelders, tunnels e.d. en gebieden in de voormalige landelijke periferie van Amsterdam buiten de Singelgracht met een lage archeologische verwachting die bovendien opgehoogd, onderheid en bebouwd zijn aan het einde van de 19de en in de 20ste eeuw. Hier geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek. Gebieden waar al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn wel indirect van belang voor archeologische planning omdat ze aanwijzingen geven voor de eventuele aanwezigheid van archeologische resten in omliggende gebieden. Voor de beleidsvarianten, 4, 5 en 7 tot en met 10 geldt dat het dieptecriterium op de uiteindelijke beleidskaart nader wordt gespecificeerd.
Stroomschema archeologie BMA
27
BO 11-057 September 2011
Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie
Colofon Archeologisch Bureauonderzoek 11-057 Voor akkoord controle proces en waardestelling:
Hoofd afdeling Archeologie BMA Prof. dr. J.H.G. Gawronski Datum: Status: Redactie: Tekst: Cartografie:
22-09-2011 definitief dr. J.H.G. Gawronski dr. J. Euwe, drs, J. van den Dijssel, drs. L. de Leeuw drs. L. de Leeuw
© Bureau Monumenten & Archeologie, Gemeente Amsterdam, 2011 Postbus 10718, 1001 ES Amsterdam, 020-2514900 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enigerlei andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van BMA. BMA aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
28