Arbeid en scholing in de restauratiesector
Arbeid en scholing in de restauratiesector
Het auteursrecht voor de inhoud berust geheel bij de Stichting Economisch Instituut voor de Bouw. Overnemen van de inhoud (of delen daarvan) is uitsluitend toegestaan met schriftelijke toestemming van het EIB. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld. Maart 2012
Arbeid en scholing in de restauratiesector drs. K. Kok drs. H. Schellevis
In opdracht van Vereniging ROP Nederland
Inhoudsopgave Samenvatting en conclusies
7
1 Inleiding
13
2
Restauratieproductie en -werkgelegenheid
17
3
Restauratievaklieden en hun opleiding
35
4
Vaktechnische vaardigheden
47
1.1 Algemeen 1.2 Restauratiemarkt en restauratievaklieden 1.3 De opzet van het onderzoek
2.1 Inleiding 2.2 De restauratiemarkt 2.3 Ontwikkeling van de werkgelegenheid 2.4 Instroom- en opleidingsbehoefte in de restauratiesector 2.5 Samenstelling van de werkgelegenheid
3.1 Inleiding 3.2 Profiel 3.3 Motieven en toekomstplannen
4.1 Inleiding 4.2 Vaktechnische vaardigheden gediplomeerd allround timmerman restauratie 4.3 Vaktechnische vaardigheden gediplomeerd allround metselaar restauratie 4.4 Vaktechnische vaardigheden gediplomeerd allround restauratieschilder en specialist schilderen 4.5 Vaktechnische vaardigheden van de gediplomeerde allround restauratiestukadoor
Bijlage Populatie, steekproef en respons
13 13 15
17 18 25 26 30
35 35 44
47
48 61 69 76
87
EIB-publicaties 89
5
6
Samenvatting en conclusies
Restauratieproductie In de jaren 2007 en 2008 bereikte de restauratieproductie in Nederland een top van rond de € 540 miljoen. In deze tijd was er nog voldoende budgettaire ruimte voor extra subsidies om de restauratie-achterstand in te lopen. Voor de komende jaren is de budgettaire ruimte bij het Rijk aanzienlijk verkrapt en moet met een teruglopend budget aan restauratiesubsidies rekening worden gehouden. De restauratieproductie, die sterk afhankelijk is van deze subsidies, zal hierdoor naar verwachting geleidelijk terugvallen naar een niveau van € 440 miljoen in 2015 (in prijzen van 2009). Aanvankelijk loopt de restauratieproductie in 2011 nog op en bereikt het opnieuw het topniveau van 2008, maar vanaf 2012 tot 2015 valt deze met € 110 miljoen terug tot ver onder deze niveaus. Vanaf 2015 trekt de restauratieproductie weer aan. De terugval doet zich op alle fronten voor, zowel voor de direct gesubsidieerde, de indirect gesubsidieerde als de ongesubsidieerde activiteiten. Wel loopt de indirect gesubsidieerde productie al voor 2011 sterk terug, waarna het vanaf 2012 jaarlijks weer zal toenemen. Bij de direct door het Rijk gesubsidieerde activiteiten en de ongesubsidieerde activiteiten neemt de productie eerst nog toe, maar daalt gemiddeld genomen vanaf 2012. De terugval van het direct gesubsidieerde restauratievolume wordt veroorzaakt door het opdrogen van de incidentele aanvullende subsidies. Het structurele deel van deze subsidies neemt naar verwachting in de komende jaren nog toe. De laatste tranches van deze incidentele aanvullende subsidies leiden tot in 2012 tot extra productie. Na 2012 wordt vooralsnog geen extra budget voor restauratiesubsidies voorzien. Het monumentenonderhoud laat in tegenstelling tot de restauratieproductie geen terugval zien en stabiliseert naar de huidige inzichten rond een niveau van € 150 miljoen. Werkgelegenheid In navolging van de restauratieproductie nam de werkgelegenheid in de restauratiesector in 2010 met 1% en in 2011 met 4% toe, terwijl de werkgelegenheid in de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw door vraaguitval als gevolg van de recessie juist zware klappen opliep. De restauratiesector wist zich goeddeels aan de recessie te onttrekken, maar moet door de budgettaire verkrapping rekening houden met teruglopende subsidies. De werkgelegenheid zal vanaf 2011 afnemen, terwijl de bouwproductie in de algemene b&u juist dan weer aantrekt (figuur 1). Vooral in 2013 daalt de werkgelegenheid in de restauratiesector met ruim 10% sterk als gevolg van de zware terugval van de restauratieproductie in dat jaar. De terugval in restauratieproductie is sterker dan de terugval van de b&u-productie tijdens de recessieperiode 2009-2010. Pas vanaf 2015 is naar verwachting in de restauratiesector weer sprake van een groei van de werkgelegenheid van 2%.
7
Figuur 1
Werkgelegenheidsontwikkeling in de restauratie in vergelijking met de algemene b&u en afwerking, 2008-2015
Index (2008=100) 105 100 95 90 85 80 75
2008
2009
2010
Restauratie
2011
2012
2013
2014
2015
B&u en afwerking
Bron: EIB
De werkgelegenheid in het onderhoudsdeel wordt minder geraakt door de afname van de subsidies dan de werkgelegenheid in het restauratiedeel. Deze ontwikkeling is vooral relevant voor de werkgelegenheid van restauratieschilders, omdat deze beroepsgroep veel meer dan de stukadoors, timmerlieden en metselaars afhankelijk is van onderhoudswerk. Voor de overige beroepsgroepen is het verschil in aandeel in onderhoud en restauratie veel minder extreem verdeeld. Gemiddeld is de afname van de werkgelegenheid in de periode 2013-2015 voor restauratieschilders 2½%. Voor de overige beroepsgroepen zal de afname van de werkgelegenheid in deze periode naar schatting ruim 4% zijn. Instroombehoefte De instroombehoefte in het restauratiewerk is in 2011 gemiddeld 6 à 7% van het personeelsbestand. In 2010 en 2011 is de arbeidscapaciteitsbehoefte in de sector per saldo sterker dan de natuurlijke uitstroom. Voor het restauratieschilderwerk geldt deze positieve toename ook nog in 2012, al is de behoefte dalend. Voor de restauratiesector als geheel (exclusief het restauratieschilderwerk) is in 2012 echter per saldo sprake van krimp. De afname van de werkgelegenheid als gevolg van de dalende productie is sterker dan de natuurlijke uitstroom. De natuurlijke uitstroom is met andere woorden niet voldoende om de reductie van de vraag naar arbeidscapaciteit op te vangen zodat er per saldo sprake is van een vereiste additionele krimp van het personeelsbestand. Deze situatie treft het restauratieschilderwerk een jaar later in 2013.
8
Pas in 2014 (restauratieschilders) en 2015 (overige restauratiebranche) overstijgt de instroombehoefte weer de natuurlijke uitstroom en groeit de personeelsinzet in de sector ten slotte weer. Opleidingsbehoefte Voor het bepalen van de opleidingsbehoefte is zowel rekening gehouden met de verwachte daling van de werkgelegenheid in de jaren 2011-2014 als met het aantrekken van de werkgelegenheid vanaf 2015. Om te voorkomen dat er in 2015 een arbeidsreserve aan restauratievaklieden ontstaat moet de opleidingscapaciteit worden afgebouwd. Er zijn echter argumenten om de instroom van de opleidingen niet zo ver te laten terugvallen Zo is de daling van de restauratieproductie tijdelijk van aard waardoor het onverstandig is om de infrastructuur van de opleidingen te veel aan te tasten. Een tijdelijk overschot aan gekwalificeerde restauratievaklieden laat zich goed inzetten bij bouwactiviteiten buiten de restauratiesector. Bij de bepaling van de opleidingsbehoefte over de jaren wordt de terugval in opleidingscapaciteit beperkt om voldoende opleidingscapaciteit te behouden om de toenemende werkgelegenheidsvraag en de natuurlijke uitstroom vanaf 2015 te kunnen opvangen. Dit betekent dat de restauratiesector de komende jaren rekening moet houden met een geringe afname van de behoefte aan leerlingen. Na de piek in 2009 (115 instromers) blijft het instroomniveau vanaf 2011 tot 2015 op 90 per jaar gefixeerd (35 schilders en 55 timmerlieden en metselaars). Als gevolg hiervan loopt de restauratiearbeidsreserve enigszins op tot 50 restauratievaklieden in 2015. Subsidiebeleid De restauratie-inspanning komt niet ‘vanzelf’ tot stand. Omdat de positieve externe effecten van monumenten niet financieel ten goede komen aan de eigenaren van de individuele monumenten kan dit maatschappelijk gezien leiden tot onderinvestering. Om onderinvestering te voorkomen, stelt de rijksoverheid daarom subsidies voor restauratie en onderhoud ter beschikking. Deze moeten compensatie bieden voor de exploitatietekorten bij de eigenaren en hen ertoe aanzetten om toch op tijd onderhoud en restauratie ter hand te nemen. Het budget aan rijkssubsidies is niet constant, maar is in de tijd aan grote schommelingen onderhevig. In het verleden is door lage budgetten een restauratieachterstand ontstaan. Als reactie daarop zijn in de afgelopen jaren bovenop de reguliere budgetten veel extra subsidies ingezet om moeilijk realiseerbare restauratieprojecten alsnog tot uitvoering te brengen. In technisch onderzoek wordt recent gemeld dat de restauratieachterstand landelijk gezien inmiddels tot een voor het Rijk acceptabele omvang is teruggebracht. Het beleid om extra geld naar de restauratiesector te sluizen is daarom ‘wegens succes’ beëindigd. Bovendien is de budgettaire ruimte voor het Rijk verkrapt en staat vooralsnog weinig ruimte voor extra subsidie toe. Met dit ‘stop-go’ subsidiebeleid van het Rijk ontstaat de kans dat de restauratieachterstand op termijn weer gaat oplopen.
9
Samenstelling van het personeel in de restauratiesector De belangrijkste beroepsgroepen in het restauratiewerk zijn restauratie timmerlieden, restauratiemetselaars, restauratieschilders, restauratiestukadoors en restauratiemedewerkers. De laatste groep behoort tot het middenkader. Gemiddeld besteden restauratievaklieden in dienst van restauratietimmer- en metselbedrijven iets meer dan de helft van hun tijd aan restauratie en onderhoud van monumenten. Voor restauratievaklieden in dienst van schilderbedrijven is dit een derde en voor restauratiestukadoorsbedrijven een kwart. Een typisch restauratietimmer- en metselbedrijf heeft bijna 40% restauratietimmerlieden in dienst en 15% restauratiemetselaars. Het aandeel restauratieuitvoerders is 9%. Inclusief de overige restauratievaklieden bestaat driekwart van het personeel in dit type bedrijf uit werknemers die zijn gespecialiseerd in restauratie en onderhoud van monumenten. De kern van een typisch restauratieschildersbedrijf wordt uiteraard gevormd door de restauratieschilders. Bijna 55% van het personeel is restauratieschilder. Maar het bedrijf heeft ook andere beroepsgroepen in dienst. Gemiddeld zijn ruim acht van de tien werknemers in een typisch restauratieschildersbedrijf gespecialiseerd in restauratie en onderhoud. Ook bij restauratiestukadoorsbedrijven is het niet verrassend dat het overgrote deel van het personeel restauratiestukadoor is. In een typisch stukadoorsbedrijf heeft driekwart van de werknemers dat beroep. Zeven procent is restauratieuitvoerder. In totaal zijn ruim acht van de tien werknemers in een typisch restauratiestukadoorsbedrijf gespecialiseerd in restauratiewerk. Tweederde van de restauratievaklieden is tussen de 30 en 50 jaar oud. Een kwart van de restauratietimmerlieden is 50 jaar of ouder. Van de restauratieschilders en -stukadoors is minder dan een vijfde 50 jaar of ouder. Vergeleken met de leeftijdsverdeling van alle werknemers in de uitvoerende bouw in 2009 blijken er in de totale bouw relatief meer jongeren en ouderen te zijn. Het percentage jonge werknemers in de totale bouw is bijna 30, terwijl dat voor restauratievaklieden schommelt tussen de 10 en 18. Ook het aandeel werknemers van 50 jaar en ouder is met 27% hoger dan dat van restauratievaklieden. Restauratievaklieden zijn in vergelijking met werknemers in de totale bouw dus oververtegenwoordigd in de leeftijdsgroep tussen de 30 en 50 jaar. In de totale bouw is de omvang van deze leeftijdsgroep 44%. Restauratievaklieden en hun opleiding In de periode van 2002 tot 2010 hebben bijna 410 leerlingen een vakopleiding op niveau 3 of 4 afgerond met als uitstroom restauratie. Deze groep is gevraagd naar hun oordeel over een aantal aspecten van de opleiding en hun loopbaan tot nu toe. Van de groep restauratieleerlingen die in de periode 2002-2010 de arbeidsmarkt instroomde hebben in 2010 negen van de tien een baan. Alleen voor restauratieschilders ligt dit aandeel 10 procentpunten lager. Acht van de tien restauratievaklieden werken in loondienst. Van de restauratieschilders werkt echter slechts de helft in loondienst. Een relatief groot deel werkt als zelfstandige (30%). Van de restauratievaklieden werkte op het moment van enquêteren 55% op een restauratieproject. Dit aandeel is het hoogst bij restauratietimmerlieden. Van deze groep werkt ruim tweederde op restauratieprojecten. Hierbij heeft 14% een kaderfunctie zoals uitvoerder of is monumentenwacht tegen 11% gemid-
10
deld van de totale groep restauratievaklieden. Ruim 20% van de restauratievaklieden is niet werkzaam op een restauratieproject maar werkt als timmerman, metselaar of schilder in de nieuwbouw, onderhoud of afbouw. Vooral metselaars werken op het moment van enquêteren niet aan restauratieobjecten. Als reden waarom niet op een restauratieproject wordt gewerkt wijst het merendeel naar de crisis en een tekort aan opdrachten in de restauratie. Ook blijkt bijna 9% van de restauratievaklieden op het moment van enquêteren (nog) geen baan te hebben. Onder schilders is dit percentage hoger (20%). De helft van de restauratievaklieden is na het behalen van het diploma in dienst getreden bij het bedrijf waar de praktijkopleiding is afgerond. Voor restauratieschilders is dit percentage 40. Driekwart van de restauratievaklieden heeft tijdens de opleiding, als oriëntatieperiode, op een restauratieproject gewerkt. Daarvan zegt bijna tweederde dat deze periode invloed heeft gehad op hun beslissing om in de restauratie te gaan werken. Voor het werven van restauratiekrachten lijkt het dus van groot belang vroegtijdig leerlingen te wijzen op de mogelijkheden binnen de sector en ze mee te laten lopen op een restauratieproject. Bijna driekwart van de restauratievaklieden die op een ROP-project hebben gewerkt is positief over de rol van het ROP tijdens de opleiding. Uit de commentaren komt naar voren dat een positief oordeel vooral afhangt van de individuele begeleider. Een goede begeleider of gastdocent beïnvloedt het oordeel positief. Kwaliteitseisen zijn dus een belangrijke voorwaarde voor een positief oordeel van de leerling over het restauratieproject. Restauratietimmerlieden en- metselaars zijn veel positiever over de aansluiting van school op werk dan restauratieschilders. Gemiddeld 60% van de restauratietimmerlieden en -metselaars beoordeelt de aansluiting als goed tegen minder dan de helft van de restauratieschilders. Verbetering van de aansluiting van de opleiding op het werk verwachten de aankomende restauratievaklieden vooral van meer gastlessen en excursies over specifieke aspecten van de restauratie. Veertig procent van de restauratievaklieden noemt dit aspect. De tweede factor die belangrijk wordt gevonden voor een betere aansluiting is het samen in één groep zitten met leerlingen die gekozen hebben voor de restauratie. Als derde belangrijke factor noemen de restauratievaklieden een beter overleg tussen de docent en het bedrijf waar de opleiding wordt gevolgd. Restauratiebedrijven over de opleiding tot restauratievakman De competenties van restauratievaklieden worden getoetst aan een groot aantal taken. Aan restauratiebedrijven is gevraagd naar hun oordeel over de vaktechnische taken. Niet alle taken blijken volgens de restauratiebedrijven even relevant. Voor de restauratietimmerman vindt slechts een minderheid van de bedrijven volledige beheersing van de steigerbouw belangrijk. Ook het volledig moeten beheersen van administratieve taken kan slechts op geringe steun vanuit de bedrijven rekenen. Grote eensgezindheid is er daarentegen over de beroepstaken dakconstructie en dakbedekking, deuren, kozijnen, ramen en luiken en het complexe dakwerk. Gemiddeld meer dan acht van de tien restauratiebedrijven is van oordeel dat een gediplomeerde allround restauratietimmerman deze taken volledig moet beheersen.
11
Een gediplomeerd allround restauratiemetselaar moet volgens een meerderheid van de restauratiebedrijven bijzonder gevelmetselwerk, het metselen van strekken en bogen en het restauratie- en renovatiewerk volledig beheersen. Volledige beheersing van wand- en vloerafwerkingen, steigerwerk en bepaalde onderdelen van de werkorganisatie vinden restauratiebouwbedrijven minder nodig. Gediplomeerde allround restauratieschilders moeten duurzaam schilderwerk, zowel binnen als buiten, volledig beheersen vinden alle restauratieschildersbedrijven. Ook is de meerderheid van oordeel dat restauratieschilders het inspecteren en inventariseren van ondergronden en het aanbrengen, afwerken en herstellen van letteropschriften volledig moeten beheersen. Voor het opstellen van offertes, het vervangen, restaureren en plaatsen van glas-in-loodramen en het restaureren van fresco’s vinden restauratieschildersbedrijven daarentegen een beperkte beheersing voldoende. De gediplomeerde allround restauratiestukadoor moet het aanbrengen van gips- en cementgebonden ornamenten en/of lijsten volledig beheersen vinden negen van de tien restauratiestukadoorsbedrijven. Ook volledige beheersing van het maken van een restauratieplan voor stukadoorswerk is volgens een meerderheid van de bedrijven nodig. Beheersing van het herstellen van metselwerk en voegen met betrekking tot scheurvorming en aangetaste bakstenen, het inslijpen van de voegen en aanbrengen van vochtschermen is naar het oordeel van restauratiestukadoorsbedrijven echter minder noodzakelijk. Rond de werkorganisatie ziet de meerderheid van de restauratiebedrijven het bewaken van de kwaliteit en de veiligheid als een kwaliteit die volledig beheerst moet worden. Slechts een beperkt deel van de bedrijven ziet het bewaken van voortgang en het voeren van de administratie als een beroepstaak die door de vakkracht volledig moet worden beheerst.
12
1 Inleiding
1.1 Algemeen Monumenten zijn aan slijtage onderhevig. Door omgevingsfactoren zoals luchtverontreiniging en vocht, maar ook door veelvuldig gebruik van het object of onoordeelkundig uitgevoerde reparaties kunnen monumenten in verval raken. Onderhoud en restauratie moeten daarom tijdig en zorgvuldig gebeuren. Omwille van de instandhouding van het cultureel erfgoed worden substantiële bedragen aan restauratie en onderhoud besteed. Om dit erfgoed in redelijke of goede staat te krijgen en te houden zijn vakbekwame mensen nodig. Ook de opleiding van deze mensen vereist zorgvuldigheid. Bij de begeleiding en ondersteuning van de opleiding van leerling tot vakkracht vervult de Vereniging Restauratie Opleidingsprojecten (ROP) Nederland een belangrijke rol. In dit rapport wordt in opdracht van ROP Nederland onderzocht hoe arbeid en opleiding in de restauratiesector zich ontwikkelen. 1.2 Restauratiemarkt en restauratievaklieden Een oud gezegde luidt dat dingen pas echt worden gewaardeerd als ze er niet meer zijn. Dit geldt met name voor het cultureel erfgoed. Monumentale gebouwen zijn sfeerbepalend in de omgeving en dragen bij aan de economie omdat ze een belangrijke toeristische trekpleister zijn. Om de monumenten te behouden is goed onderhoud nodig. De restauratiemarkt is grotendeels afhankelijk van subsidies. Slechts ongeveer 10% van de restauratieproductie is ongesubsidieerd. De afhankelijkheid van subsidies heeft tot gevolg dat niet de markt maar politieke invloeden van belang zijn voor de subsidiestromen. De huidige crisis in de bouw heeft daarom geen directe weerslag op de restauratieproductie. Maar indirect, in combinatie met de voorgenomen bezuinigingen van de regering, zal ook de restauratiesector daarvan de invloed ondervinden. Niet in het minst omdat het overgrote deel van de restauratiebedrijven voor een belangrijk deel van hun productie afhankelijk is van de ‘gewone’ bouw. De gevolgen voor de werkgelegenheid hangen samen met de ontwikkeling van de productie. De werkzaamheden in de restauratiesector zijn veelal ambachtelijk. Machines zijn vaak moeilijk toepasbaar. Het behoud van monumenten vindt plaats langs twee lijnen: onderhoud en restaureren. Onderhoud (of conservering) heeft betrekking op werkzaamheden die bedoeld zijn om een monument in stand te houden op het destijds beoogde prestatieniveau. De werkzaamheden hebben als doel de conditie te stabiliseren en verder verval te vertragen. Onderhoud beoogt op zich zelf geen verhoging van de gebruikskwaliteit of verlenging van de levensduur.
13
Restauratie is complexer. Restauratie heeft betrekking op bouwkundige ingrepen die de levensduur van een monument (of onderdelen daarvan) verlengen of die het prestatievermogen vergroten. Het gaat hier om hernieuwde investeringen in de kwaliteit of de capaciteit van een monument. Restauratie kan betekenen dat historische wijzigingen weer worden verwijderd om het eerdere ontwerp bloot te leggen, en in de meeste restauraties worden nieuwe materialen gebruikt om ontbrekende componenten te vervangen. Het doel van restauratie is duidelijk anders dan dat van onderhoud. Sommige restauraties kunnen zelfs schade berokkenen aan het historische karakter van het gebouw. Niettemin bevat het meeste onderhoud ook meestal enige restauratie-elementen. Of de arbeidsvoorziening voldoende is voor de realisatie van de geraamde restauratieproductie, is afhankelijk van de ontwikkeling van vraag en aanbod op dit specifieke segment van de arbeidsmarkt. De vraag naar restauratievaklieden is een directe afgeleide van de vraag naar restauratiecapaciteit. Deze varieert met de omvang van de restauratieproductie. Om als restauratievakman goed toegerust de arbeidsmarkt te betreden is vereist dat opleiding en arbeidsmarkt nauw op elkaar aansluiten. In de loop der tijd zijn dan ook op de restauratie toegesneden opleidingen ontstaan die de gewenste kwalificaties aanleren. Kwalificaties worden met de wending naar het competentiegericht onderwijs in het beroepsonderwijs ingevuld langs de lijnen van de competentiegerichte kwalificatiestructuur. De belangrijkste beroepsgroepen in het restauratiewerk zijn die van restauratietimmerman, -metselaar, -schilder en -stukadoor. Op middenkaderniveau is de restauratiemedewerker een belangrijke functie. Om de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt in de restauratiesector soepel te laten verlopen is informatie over die aansluiting noodzakelijk. Heeft de opleiding nog de vereiste aantrekkingskracht om voldoende jongeren aan te trekken? Het antwoord op die vraag is mede urgent vanwege de verwachte pensioenuitstroom van de naoorlogse geboortegolf in de komende jaren. Informatie zowel vanuit de kant van de restauratiebedrijven als vanuit de kant van de vaklieden die de opleiding hebben doorlopen kan bijdragen tot verbeteringen in de aansluiting en de aantrekkingskracht van de opleidingen verhogen. In dit onderzoek komen beide perspectieven aan bod. Resumerend komen de volgende vragen in het rapport aan de orde: • hoe verloopt de ontwikkeling van de restauratieproductie tot 2015 en welke gevolgen heeft deze ontwikkeling voor de werkgelegenheid in de restauratie sector? • Wat zijn de consequenties van de productie- en werkgelegenheidsontwik keling voor de instroombehoefte aan leerlingen? • Hoe is de werkgelegenheid in de restauratiesector samengesteld naar beroepsgroep en leeftijd? • Hoe beoordelen pas gediplomeerde restauratievaklieden hun opleiding en de aansluiting op het werk? • Welke beroepstaken moeten volgens restauratiebedrijven aankomende allround restauratievaklieden beheersen en in welke mate?
14
1.3 De opzet van het onderzoek De opzet van het rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling van de restauratieproductie geschetst tot 2015 alsmede de werkgelegenheid die daarmee is verbonden. De van de vraag naar arbeid afgeleide instroombehoefte aan leerlingen komt in dit hoofdstuk tevens aan bod. In hoofdstuk 3 en 4 wordt de opleiding tot allround restauratievakman in beeld gebracht. In hoofdstuk 3 vanuit het perspectief van restauratievaklieden die nog niet lang geleden hun diploma hebben behaald. In hoofdstuk 4 wordt het oordeel over de vaktechnische opleidingseisen vanuit het perspectief van de restauratiebedrijven in kaart gebracht.
15
16
2
Restauratieproductie en -werkgelegenheid
2.1 Inleiding Door restauratiewerkzaamheden wordt beoogd het verleden levend te houden. Om het cultureel erfgoed op peil te houden worden diverse budgetten beschikbaar gesteld. Voor het restauratiewerk en het onderhoud aan niet-woonhuismonumenten zijn de beschikbare subsidiebudgetten van het rijk het belangrijkst. Voor de particuliere woonhuismonumenten zijn het Restauratiefonds en de belastingderving als gevolg van de mogelijkheid om de onderhoudskosten van rijksmonumenten af te trekken voor de inkomstenbelasting de voornaamste bronnen. De totale productie die op basis van budgetten, fondsen en ongesubsidieerde restauratie- en onderhoudswerkzaamheden tot stand komt geldt als restauratieproductie. In dit hoofdstuk wordt een beknopt resumé gegeven van de ontwikkeling van deze markt. Voor een uitgebreid overzicht wordt verwezen naar het rapport over de restauratiemarkt dat afzonderlijk is uitgebracht1. De productieontwikkeling op de restauratiemarkt is uitgangspunt voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de sector. Naast de ontwikkeling van de productie is voor de werkgelegenheid ook de productiviteitsontwikkeling van belang. Tijdens een crisis daalt de productie aanvankelijk sterker dan de werkgelegenheid omdat bedrijven ook bij onvoldoende werk hun personeel veelal nog even vasthouden. Onmisbaarheid en ervaren schaarste aan personeel zijn hiervan de redenen. De productiviteit daalt daardoor. Het omgekeerde vindt plaats bij herstel. De werkgelegenheid blijft achter bij het aantrekken van de productie waardoor de productiviteit groeit. De werkgelegenheidsontwikkeling is van groot belang voor de vereiste instroom van personeel in de komende jaren. Vragen die in dit hoofdstuk aan de orde komen zijn: • welke werkgelegenheid gaat gepaard met de ontwikkeling van de productie? • wat betekent dit voor het aantal benodigde leerlingen? De opzet van het hoofdstuk is als volgt. In paragraaf 2.2 wordt eerst de ontwikkeling van de productie in de restauratiesector tot 2015 beschreven. In paragraaf 2.3 wordt vervolgens de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de sector belicht. Tenslotte geeft paragraaf 2.4 een beeld van de instroom- en scholingsbehoefte.
1 Zie rapport ‘Restauratie en onderhoud van monumenten - marktverkenning tot 2015’, EIB Amsterdam, 2011.
17
2.2 De restauratiemarkt Restauratiemarkt loopt terug Om een betrouwbaar beeld te krijgen van de toekomstige behoefte aan restauratievaklieden is het van belang een goed inzicht te hebben in de te verwachten ontwikkeling van de markt voor restauratie en onderhoud van monumenten. Op korte en middellange termijn zijn de vooruitzichten voor dit marktsegment niet positief. Na een top bereikt te hebben van rond € 540 miljoen in de jaren 2007 en 2008, loopt de restauratieproductie in Nederland - na een korte opleving in 2010-2011 - bij ongewijzigd beleid geleidelijk terug naar een niveau van € 438 miljoen in 2015 (in prijzen van 2009). Zowel voor de direct gesubsidieerde activiteiten als voor het indirect gesubsidieerde en het ongesubsidieerde werk wordt een daling voorzien. Tabel 2.1 geeft de ontwikkeling weer over de periode 2006-2015 in volume (prijsniveau 2009) en in procentuele mutaties van jaar op jaar. De cijfers over de direct door het rijk gesubsidieerde productie (restauratie en monumentenonderhoud samen) voor de jaren tot en met 2009 zijn gebaseerd op de werkelijk verleende subsidies. Uit analyse van in het verleden uitgevoerde restauratieprojecten kan de vermenigvuldigingsfactor(de zogeheten multiplier) worden berekend om van subsidie tot de restauratieproductie te komen. De indirect gesubsidieerde productie is berekend uit de door het Restauratiefonds verstrekte leningen en de gederfde belastinginkomsten wegens de aftrek van monumentenonderhoud. De ongesubsidieerde productie omvat onder meer de ontwikkeling van het restauratiewerk in opdracht van de Rijksgebouwendienst. De cijfers voor de jaren 2010-2015 zijn ramingen op grond van respectievelijk de meerjarenbegroting voor de restauratieartikelen in de begroting van OCW, de geraamde belastingderving door de Belastingdienst en de prognose van het verloop van de beschikkingen uit het Restauratiefonds.
Tabel 2.1a Restauratieproductie naar subsidiewijze, 2006-20151, prijzen 2009
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Direct rijksgesubsidieerd 259 295 295 268 288 316 292 228 212 219 Indirect gesubsidieerd 202 201 194 187 174 174 175 177 179 181 Ongesubsidieerd 44 44 48 49 50 48 43 37 32 38 Totaal
505 540 537 504 512 537 510 442 423 438
1 2006-2009 realisatie, 2010-2015 raming
Bron: EIB
18
Tabel 2.1b Restauratieproductie naar subsidiewijze, 2006-20151, jaarlijkse mutaties (%)
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Direct rijksgesubsidieerd 0,0 13,9 0,0 -9,1 7,2 9,7 -7,3 -22,1 -6,9 3,1 Indirect gesubsidieerd 1,1 -0,4 -3,5 -3,7 -6,7 -0,2 0,6 1,1 1,1 1,1 Ongesubsidieerd 5,2 -1,1 9,4 2,8 2,0 -4,0 -10,4 -14,0 -13,5 18,8 Totaal
0,9 6,9 -0,5 -6,1 1,5 5,0 -5,0 -13,4 -4,2 3,4
1 2006-2009 realisatie, 2010-2015 raming
Bron: EIB
Cofinanciering Ook gemeenten en provincies leveren bijdragen aan monumentenrestauratie. In vrijwel alle gevallen gebeurt dat in de vorm van medebekostiging van projecten waaraan ook het rijk een financiële bijdrage levert. Daarmee voorzien de lagere overheden voor een belangrijk deel in de kosten van met name de eigenaren van grote niet-woonhuismonumenten (kerken, kastelen, molens, zakelijke en gemeentelijke gebouwen). Deze hebben vaak grote moeite om het eigen aandeel in de restauratiekosten bij elkaar te krijgen. De productie die op deze manier door de bijdragen van de lagere overheden wordt gefaciliteerd zit impliciet al in de multiplier voor de vertaalslag van rijkssubsidie naar totale restauratieproductie.
De sterkste daling wordt verwacht voor de restauratieproductie die zonder subsidie tot stand komt. Gemiddeld valt de productie uit deze bron tot 2015 per jaar met 4% terug ten opzichte van 2009 (zie figuur 1.1). De belangrijkste oorzaken hiervoor komen hierna nog aan de orde. Voor de productie die afhankelijk is van directe rijkssubsidies wordt gemiddeld per jaar een krimp verwacht van 3½%. De verwachting voor de ontwikkeling van de indirect door het rijk gesubsidieerde productie (het fiscaal aftrekbare monumentenonderhoud en de restauraties die worden gerealiseerd met een goedkope lening van het Restauratiefonds) is minder negatief. In dit marktsegment blijft de daling beperkt tot gemiddeld ½% per jaar.
19
Figuur 2.1
Restauratieproductie 2009-2015, volume-index 2009 = 100
130 120 110 100 90 80 70 60
2009
2010
2011
Direct rijksgesubsidieerd
2012
2013
Indirect gesubsidieerd
2014
2015
Ongesubsidieerd
Bron: EIB
Structurele subsidiëring neemt toe, incidentele subsidiëring droogt op De directe subsidies van het rijk voor restauratie en onderhoud van monumenten kennen een structurele en een incidentele component. Als structurele subsidiëring zijn aangemerkt de budgetten voor het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 97), het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten (Brom), het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim), de Regeling restauratie monumenten (Rrm 2010) en de regelingen 16 miljoen en 19 miljoen. Deze laatste regeling loopt via de provincies en stelt ook expliciet als voorwaarde dat de provincie een even grote financiële bijdrage levert in de gesubsidieerde projecten als de rijksoverheid doet (verplichte cofinanciering). Naast de structurele subsidiebudgetten die in de meerjarenbegroting van OCW zijn vastgelegd, werden in het verleden door het rijk regelmatig op incidentele basis aanvullende budgetten2 ter beschikking gesteld. Voorbeelden van dergelijke subsidies zijn de kanjersubsidies (Brgr) die in de jaren 2002 tot 2006 werden toegekend en de subsidieregelingen voor het wegwerken van restauratieachterstanden (Rrwr) uit de jaren 2007 tot 2009.
2 Uit speciale fondsen zoals de ICES-gelden.
20
Figuur 2.2
Restauratieproductie 2009gh-2015 op basis van directe subsidies, structureel en incidenteel, prijzen 2009
€ mln 350 300 250 200 150 100 50 0 2009
2010
2011
2012
Structurele subsidiëring
2013
2014
2015
Incidentele subsidiëring
Bron: EIB
De terugval van het direct gesubsidieerde restauratievolume wordt niet veroorzaakt door het structurele deel van deze subsidies. Figuur 2.2 laat zien dat de productie uit deze bron naar verwachting in de komende jaren nog toeneemt. Het negatieve vooruitzicht voor het productievolume uit directe rijkssubsidiëring als geheel wordt veroorzaakt door het opdrogen van de incidentele, aanvullende subsidies. De laatste tranches van deze extra budgetten leiden nog tot in 2012 tot productie. Daarna is vooralsnog niet in extra budgetten voor subsidiëring van restauraties voorzien. Groei ongesubsidieerd werk zet niet door De ongesubsidieerde restauratieproductie maakt maar een beperkt deel uit (rond 10%) van de totale landelijke uitgaven voor restauratie en onderhoud van monumenten. In de afgelopen jaren groeide het ongesubsidieerde werk sterker dan de totale productie. In de komende jaren slaat de groei om in krimp. De daling van dit deel van de productie wordt vooral veroorzaakt door het aflopen van enkele grote projecten uit de portefeuille van de Rijksgebouwendienst3. Het betreft met name de restauratie van het Paleis op de Dam en het Rijksmuseum in Amsterdam. Op dit moment is niet voorzien in de start van nieuwe projecten van vergelijkbare omvang. Gezien de bezuinigingstaakstelling van de rijksoverheid is ook niet waarschijnlijk dat in de periode tot 2015 aanvullende budgetten beschikbaar zullen komen. 3 De Rijksgebouwendienst krijgt geen subsidie voor de restauratiewerken die zij uitvoert.
21
Daarnaast heeft het ongesubsidieerde werk voor rekening van andere opdrachtgevers (vooral bedrijven en woningcorporaties die niet de status ‘aangewezen instelling’ hebben) op korte termijn ook te lijden onder de conjuncturele inzinking van de bouw- en de vastgoedmarkt. Ook hier is een substantieel herstel in de eerstkomende jaren niet aannemelijk. Bezuinigingen In de ramingen is rekening gehouden met komende bezuinigingen door het rijk. De overheid heeft het voornemen om fors te snijden in het eigen budget. In 2011 heeft dat vooralsnog geen gevolgen voor de structurele rijksbijdragen aan de restauratie en het onderhoud van monumenten. Vanaf 2012 komt daar verandering in. Voor dat jaar is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nu al een bezuiniging op het totale subsidiebudget ingeboekt van 2,2%. In de berekeningen is er verder van uitgegaan dat de korting daarna op 5% van de oorspronkelijk in de meerjarenbegroting vastgelegde bedragen wordt gefixeerd. Onbekend is nog wat de invloed is op de bereidheid van de overheid om – zoals in het verleden regelmatig het geval was – extra budgetten voor restauratie beschikbaar te stellen. Vooralsnog is er in de ramingen van uitgegaan, dat extra budgetten in de beschouwde periode niet aan de orde zullen zijn. Daarnaast is het de verwachting dat ook lagere overheden (provincies en gemeenten) te maken zullen krijgen met de noodzaak tot bezuinigen op hun begroting. De mogelijke invloed daarvan op de restauratieproductie is op dit moment nog onzeker, maar rekening wordt gehouden met lagere budgetten voor (mede)subsidiëring.
Rol van lagere overheden nog beperkt De restauratieproductie is nog steeds sterk afhankelijk van het stimuleringsbeleid door de rijksoverheid. Ruim de helft van de productie wordt op dit moment gerealiseerd op projecten waaraan het rijk een directe bijdrage levert in de vorm van een subsidie (zie figuur 2.3). Daarnaast wordt het onderhoud aan woonhuismonumenten indirect gestimuleerd door de aftrekfaciliteit voor dit soort werk binnen de inkomstenbelasting. Verder is het Restauratiefonds een belangrijke aanjager voor de restauratie van particuliere woonhuismonumenten. Ook hier is sprake van indirecte subsidiëring door het rijk. Bij de start medio jaren tachtig van de vorige eeuw en ook regelmatig daarna is dit fonds gevoed met bijdragen van de centrale overheid. Hierbij vergeleken is de rol van de lagere overheden nog zeer beperkt van omvang. Weliswaar groeit het aantal gemeentelijke en provinciale monumenten sterk, maar de financiële betrokkenheid bij restauratie en onderhoud houdt daarmee geen gelijke tred. Op dit moment wordt nog maar weinig restauratiecapaciteit ingezet voor de instandhouding van lokale monumenten. Als provincies en gemeenten meer dan een papieren monumentenbeleid willen voeren, is een actievere betrokkenheid bij de financiering van restauraties beslist nodig. Een aanzet daarvoor is in een aantal gemeenten overigens al aanwezig in de vorm van lokale cultuur- en restauratiefondsen.
22
Figuur 2.3
Restauratieproductie naar wijze van subsidiëren, 2009
Ongesubsidieerd 10%
Indirect gesubsidieerd 37%
Direct rijks gesubsidieerd 53%
Bron: EIB
Restauratie en onderhoud De instandhouding van een monument kan in technische zin op twee manieren worden veiliggesteld: door restauratie en door onderhoud. Restauratie heeft betrekking op bouwkundige ingrepen die de levensduur van een monument (of onderdelen daarvan) verlengen of die het prestatievermogen vergroten. Het gaat hier om hernieuwde investeringen in de kwaliteit of de capaciteit van een monument. Onderhoud heeft theoretisch gezien alleen betrekking op werkzaamheden die bedoeld zijn om een monument in stand te houden gedurende de bij de bouw (of in het verleden uitgevoerde restauraties) vastgelegde levensduur, op het destijds beoogde prestatieniveau. Het betreft hier consumptieve uitgaven die volledig ten laste komen van het jaar van uitvoering. Onderhoud is uitsluitend bedoeld om het ongestoorde gebruik van een gebouw te waarborgen en beoogt op zich zelf geen verhoging van de gebruikskwaliteit of verlenging van de levensduur. Het onderhoudsaandeel in de totale uitgaven voor instandhouding van monumenten bedroeg in 2008 ruim 25%. Doordat de onderhoudsuitgaven veel beter op peil blijven dan de uitgaven voor restauratie loopt dit aandeel naar verwachting op tot 35% in 2015. Figuur 2.4 laat zien dan de onderhoudsuitgaven zich stabiliseren rond een niveau van € 150 miljoen (prijzen 2009), terwijl de restauratiemarkt van 2011 tot 2015 met € 110 miljoen terugvalt. Deze uiteenlopende ontwikkelingen zijn vooral relevant voor de behoefte aan restauratieschilders, omdat deze beroepsgroep veel meer dan de stukadoors, timmerlieden en metselaars afhankelijk is van onderhoudswerk. Over het geheel genomen zijn schildersbedrijven verantwoordelijk voor 22½% van het
23
Figuur 2.4 Instandhouding van monumenten, restauratie en onderhoud, 2008-2015
Index 2008=100
€ mln
120 900 110
800 700
100
600 500
90
400
80
300 200
70 60
100 2008
2009
2010
Onderhoud monumenten
2011 Restauratie
2012
2013
2014
Onderhoud, index
2015
0
Restauratie, index
Bron: EIB
onderhoud. Hun aandeel in het restauratiewerk bedraagt ongeveer 7½%. Voor de overige beroepsgroepen is het verschil in aandeel in onderhoud en restauratie veel minder extreem verdeeld.
Tabel 2.2 Verwachting van de werkgelegenheid in de restauratiesector, 2009-2015
2009 2010 2011 2012 20151
Restauratie- Overig Totaal schilderwerk restauratiewerk Mensjaren ∆% Mensjaren ∆% Mensjaren ∆% 1.125 -3,5 1.125 0,0 1.150 3,0 1.150 -1,5 1.050 -2,5
3.300 -5,0 3.350 0,0 3.475 3,0 3.375 -1,5 2.950 -2,5
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie over de periode 2013-2015
Bron: EIB
24
4.425 -4,5 4.475 1,0 4.650 4,0 4.500 -3,0 4.000 -4,0
2.3 Ontwikkeling van de werkgelegenheid De verwachte stijging van de restauratie-inspanningen in 2010 met 1½% en de groei van de productie in 2011 met 5% heeft tot gevolg dat de werkgelegenheid in de restauratiesector met respectievelijk 1% en 4% toeneemt. Hiermee wijkt de ontwikkeling van productie en werkgelegenheid in de restauratiesector af van die in de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw. De b&u kreeg vooral in de periode 2008-2010 zware klappen. De werkgelegenheid liep in deze periode in deze sector terug met bijna 10%. De restauratiesector ontsprong deze dans maar met het verminderen van de subsidies daalt na 2011 de werkgelegenheid alsnog (tabel 2.2). Dit terwijl juist dan naar verwachting de bouwproductie in de algemene b&u weer aantrekt. De productiedaling na 2011 vertaalt zich in eerste instantie slechts ten dele in een terugval van de werkgelegenheid in de sector. Een deel van het productieverlies wordt opgevangen door productiviteitsverlaging. De werkgelegenheid reageert vertraagd op de productieterugval. Bedrijven houden aanvankelijk hun personeel ook bij onvoldoende werk nog vast vanwege schaarste aan goed personeel (labour hoarding). De productiviteit daalt hierdoor. Het ‘labour hoarding’-effect is in 2013 uitgedempt. De werkgelegenheid in de restauratiesector neemt in de periode erna af met gemiddeld 4% per jaar. Vooral in 2013 daalt de werkgelegenheid fors als gevolg van de relatief sterke terugval van de productie die in dat jaar wordt voorzien. De werkgelegenheidsdaling betekent overigens niet dat restauratievaklieden in groten getale aan de kant komen te staan. Omdat de algemene b&u juist in die jaren weer opkrabbelt zal een groot deel van deze vaklieden te werk worden gesteld op andersoortige projecten zoals in de nieuwbouw, de renovatie en het onderhoud. Uit onderzoek blijkt dat restauratievaklieden door hun grondige vakopleiding ook op niet-restauratieprojecten goed inzetbaar zijn. Ook in het verleden gebeurde dat op ruime schaal. De verwachting is dat na 2013 de krimp in de restauratiesector afzwakt en er in 2015 weer sprake zal zijn van een lichte groei van de werkgelegenheid (figuur 2.5). Verschil in uitwerking van de werkgelegenheid naar soorten restauratiewerk Het effect van de productieterugval op de werkgelegenheid is voor de twee onderscheiden soorten restauratiewerk niet hetzelfde. In paragraaf 2.2 bleek reeds dat de instandhouding van monumenten is samengesteld uit restauratie en onderhoud en dat het onderhoudsdeel minder wordt geraakt door de afname van de subsidies dan het restauratiedeel. Omdat in het onderhoudswerk naar verhouding meer restauratieschildersbedrijven werkzaam zijn dan andere restauratiebedrijven worden schilderbedrijven en daarmee restauratieschilders relatief ontzien. Voor de andere beroepsgroepen is die verdeling meer gelijkmatig. Tabel 2.2 toont de uitwerking van deze onderscheiden ontwikkeling op de werkgelegenheid. De werkgelegenheid van restauratieschilders neemt in 2010 en 2011 minder sterk toe dan die van de andere beroepsgroepen. Maar ook de daling van de werkgelegenheid in de jaren na 2011 is voor restauratieschilders minder sterk dan die van de overige restauratievaklieden. Gemiddeld is de afname van de werkgelegenheid in de periode 2013-2015 voor restauratieschilders 2,5%. Voor andere restauratievaklieden zal de afname van de werkgelegenheid in deze periode naar schatting ruim 4% zijn.
25
Figuur 2.5
Werkgelegenheidsontwikkeling in de restauratie in vergelijking met de algemene b&u en afwerking, 2008-2015
Index (2008=100) 105 100 95 90 85 80 75
2008
2009
2010
Restauratie
2011
2012
2013
2014
2015
B&u en afwerking
Bron: EIB
2.4 Instroom- en opleidingsbehoefte in de restauratiesector Instroombehoefte van werknemers De instroombehoefte van de restauratievaklieden in de komende jaren wordt voor een belangrijk deel bepaald door de verwachte ontwikkeling van de werkgelegenheid in de branche. In tabel 2.2 is deze groei (of krimp) voor de periode tot 2015 voor zowel het restauratieschilderwerk als voor de overige restauratiebranche in beeld gebracht. Naast de uitbreidingsvraag (die positief of negatief kan zijn) speelt ook de natuurlijke vervangingsvraag een rol bij de instroombehoefte. De natuurlijke vervangingsvraag is de behoefte aan nieuwe arbeidskrachten die ontstaat omdat werkenden de branche definitief verlaten wegens (pre)pensioen, arbeidsongeschiktheid of overlijden. Door vergrijzing neemt deze vervangingsvraag in de tijd toe. De totale natuurlijke uitstroom wordt geschat op 2,9% van het arbeidsbestand, oplopend tot 3,2% in 2015. In figuur 2.6 is, onderscheiden naar schilderwerk en de overige restauratiesector, de totale instroombehoefte weergegeven welke bestaat uit de som van uitbreidings- en natuurlijke vervangingsvraag. Uit de figuren valt op te maken dat in 2011 de instroombehoefte in het restauratiewerk (exclusief schilderwerk) per saldo gemiddeld ongeveer 230 personen bedraagt en voor restauratieschilderwerk in 2011 gemiddeld 70 personen. Dat is ongeveer 6 à 7% van het personeelsbestand. In 2010 en 2011 neemt de arbeidscapaciteitsbehoefte in de sector sterker toe dan de natuurlijke uitstroom. Dit is
26
Figuur 2.6a Instroombehoefte in het restauratieschilderwerk, 2009-2015
80 60 40 20 0 -20 -40 -60
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Figuur 2.6b Instroombehoefte in het overige restauratiewerk (exclusief restauratieschilderwerk), 2009-2015 300 200 100 0 -100 -200 -300 -400
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Bron: EIB
27
voor het restauratieschilderwerk ook nog het geval in 2012, al is die behoefte ten opzichte van 2011 dalend. Voor de restauratiesector (exclusief het restauratieschilderwerk) krimpt in 2012 de werkgelegenheid als gevolg van de productiedaling sterker dan de natuurlijke uitstroom. De natuurlijke uitstroom is met andere woorden alleen niet voldoende is om de reductie van de arbeidscapaciteit op te vangen. Deze situatie treft het restauratieschilderwerk een jaar later in 2013. Pas in 2014 (restauratieschilders) en 2015 (overige restauratiebranche) overstijgt de instroombehoefte weer de natuurlijke uitstroom. Opleidingsbehoefte Voor het bepalen van de ondergrens van de opleidingsbehoefte is geschat hoeveel leerlingen in de opleidingen moeten instromen om in 2015 geen overschot of tekort te hebben aan vaklieden met een restauratiediploma en/of werkervaring in de restauratiesector (het gekwalificeerde personeel). Door de terugval in werkgelegenheid in de jaren 2012 en 2013 ontstaat een onbenutte arbeidsreserve aan vaklieden. Een deel van deze arbeidsreserve zal bij andere (onderhouds)klussen worden ingeschakeld of een baan elders vinden (zijuitstroom) en een deel zal beschikbaar blijven om de instroombehoefte op te vangen. Hier is bij het bepalen van de opleidingsbehoefte rekening mee gehouden. Voor de raming van de opleidingsbehoefte is een aantal aannames gemaakt: • Leerlingen in opleiding worden verondersteld in het eerste jaar 25% productief te zijn en in het tweede jaar 75%. • Er wordt verondersteld dat 10% van de in opleiding zijnde leerlingen vroeg tijdig afvalt. Uit cijfers4 blijkt dat het rendement van BBL-opleidingen 70% is, dit wil zeggen dat 30% van de instroom het diploma niet haalt. Omdat het hier gaat om leerlingen in een latere fase in de opleiding (restauratietimmer man en -metselaar op niveau 3 en restauratieschilder en -stukadoor op niveau 4) is het uitvalpercentage naar beneden bijgesteld. • De opleidingsbehoefte die zou kunnen voortvloeien uit de vervangingsvraag omdat werkenden vertrekken naar een andere bedrijfstak wordt buiten beschouwing gelaten. De vervanging van deze uitstroom uit de branche wordt gemiddeld grotendeels gecompenseerd door instroom vanuit andere sectoren (substitutie). • Niet alle vakkrachten die de arbeidsreserve instromen, zullen beschikbaar zijn als de werkgelegenheid weer aantrekt. Gelet op de duur en hevigheid van de werkgelegenheidsdaling in 2013 en gelet op het feit dat andere secto ren dan al uit de crisis opkrabbelen en de werkgelegenheid daar stijgende is, moet rekening worden gehouden met een uitstroom uit de arbeidsreserve. Om deze redenen en omdat het hier tevens om ervaren vaklieden gaat is uitgegaan van een gemiddelde uitval van 25% van alle ‘arbeidsreserve’. Aangenomen wordt dat 25% van de arbeidsreserve jaarlijks elders werk vindt en niet langer voor de branche als vakkracht beschikbaar is. In de praktijk zal een deel van deze ervaren vakkrachten elders buiten de branche een baan vinden. In tabel 2.3 zijn de resultaten van deze berekeningen weergegeven. In de restauratiesector waren in 2009 in totaal 215 leerlingen in opleiding, waarvan 75 als 4 Bron: Fundeon.
28
Tabel 2.3
Effect van de instroom in de restauratieopleidingen op de arbeidsreserve in de periode 2011-2015, in absolute aantallen
Instroom leerlingen 2009 2011 2012 2013-2015 Arbeids reserve 2015 Restauratieschilderwerk 40 40 25 Overige restauratieberoepen 75 50 40
25
0
25
0
Totaal
50
0
115 90 65
Bron: EIB/ CFI
restauratieschilder. Van dit totaal kunnen 115 leerlingen worden beschouwd als instroom in de restauratieopleidingen in dat jaar, waarvan 40 als restauratieschilder. Om in 2015 geen overschot of tekort aan gekwalificeerde vakkrachten te hebben zou – rekening houdend met de verwachte krimp van de werkgelegenheid en met de genoemde aannames – een instroom in de opleiding in de periode 2011-2015 van ongeveer 60 leerlingen per jaar nodig zijn, waarvan bijna 30 als restauratieschilder. Zoals gezegd moeten bovenstaande berekeningen als een ondergrens voor de benodigde instroom worden gezien. Er zijn echter argumenten om de eindstroom in de komende jaren niet zo sterk terug te laten vallen: •
De verwachte daling van de restauratieproductie is van tijdelijke aard. Door de huidige bezuinigingen op het subsidiebudget is het waarschijnlijk dat in de komende jaren de restauratieachterstand in de monumentenvoorraad (die in de afgelopen jaren met veel extra inspanning was teruggebracht tot een niveau van 10%) weer zal toenemen. Omdat sloop voor monumenten niet aan de orde is (de wettelijke bescherming staat verwaarlozing van onderhoud en uiteindelijk onttrekking niet toe), zal de druk om de restauratieproductie (al is het maar tijdelijk) weer op te voeren, toenemen.
•
De restauratievaklieden zijn meervoudig inzetbaar. Nu al zien we dat de vaklieden die in de afgelopen jaren zijn opgeleid voor een restauratieberoep gemiddeld genomen voor iets meer dan de helft van hun tijd buiten de restauratiesector (in nieuwbouw, renovatie of onderhoud) worden ingezet. Een lichte toename van de extra-sectorale inzet moet niet worden gezien als een verlies voor de restauratiecapaciteit, maar als een investering in het behoud van vakmanschap.
29
Tabel 2.4
Effect van de instroom in de restauratieopleidingen op de arbeidsreserve in de periode 2011-2015, instroom gefixeerd op 90 leerlingen per jaar, in absolute aantallen
Instroom leerlingen
2009 2011 2012 2013-2015 Arbeids reserve 2015 Restauratieschilderwerk Overige restauratieberoepen Totaal
40
40
40
35
10
75 50 50
55
40
115 90 90
90
50
Bron: EIB/ CFI
•
Het is verstandig om de huidige opleidingsinfrastructuur in de restauratiesector zoveel mogelijk in stand te houden. Een te sterke daling van de instroom van leerlingen kan deze infrastructuur van de opleidingen aantasten waardoor veel kennis en expertise verloren gaat.
In tabel 2.4 is het effect op de arbeidsreserve van restauratievaklieden weergegeven voor de situatie waarbij de totale instroomcijfers worden gefixeerd op het voor 2011 berekende niveau (90 per jaar). Het blijkt dat deze arbeidsreserve in de periode 2011-2015 langzaam oploopt tot 50 in totaal (10 schilders en 40 overige vaklieden). Dat is 1% van de totale populatie van restauratievaklieden. Overigens zal van echte werkloosheid onder de arbeidsreserve geen sprake zijn. In de praktijk zal het betekenen dat deze vaklieden voor niet-restauratieactiviteiten zullen worden ingezet. Dit is nu al het geval. Nu al voeren restauratiemetselaars en restauratieschilders 60% en restauratietimmerlieden 35% van hun werk uit op andersoortige projecten. Ook zijn deze vaklieden goed inzetbaar bij reguliere bouwbedrijven die niet actief zijn op de restauratiemarkt, waarbij vanaf 2013 de vraag naar vaklieden zal aantrekken. 2.5 Samenstelling van de werkgelegenheid Beroep De diverse soorten restauratiewerk doen een beroep op verschillende kwalificaties. Deze kwalificaties worden belichaamd in de belangrijkste beroepsgroepen in het restauratiewerk, te weten restauratietimmerlieden, restauratiemetselaars, restauratieschilders, restauratiestukadoors en restauratiemedewerkers. De laatste groep behoort tot het middenkader. Deze beroepsgroepen zijn veelal in dienst van restauratiebedrijven die gespecialiseerd zijn in dat type werk. Dat
30
betekent echter niet dat deze bedrijven alleen deze typen beroepen in dienst hebben. Evenmin betekent dit dat deze beroepsgroepen zich alleen met restauratiewerk bezighouden. Gemiddeld besteden restauratievaklieden in dienst van restauratietimmer- en metselbedrijven iets meer dan de helft van hun tijd aan restauratie en onderhoud van monumenten. Voor restauratievaklieden in dienst van schildersbedrijven is dit een derde en voor restauratiestukadoorsbedrijven een kwart. Om een zuiver beeld te krijgen van de samenstelling van beroepsgroepen waarvan het werk toegeschreven kan worden aan restauratiewerk zijn de onderzochte bedrijven herwogen naar bedrijven waarvan de restauratievaklieden meer dan 75% van hun tijd aan monumentenrestauratie en -onderhoud besteden. De samenstelling naar beroepsgroepen van deze typische restauratiebedrijven zijn weergegeven in de figuren 2.7a tot en met 2.7c. In figuur 2.7a is de samenstelling naar beroepsgroep van timmer- en metselbedrijven in beeld gebracht. Deze typen bedrijven zijn als een geheel behandeld omdat blijkt dat timmerbedrijven naast restauratietimmerlieden ook vaak restauratiemetselaars in dienst hebben, terwijl het ook voorkomt dat één persoon timmer- én metselwerkzaamheden uitoefent. Een typisch restauratietimmer- en metselbedrijf heeft bijna 40% restauratietimmerlieden in dienst en 15% restauratiemetselaars. Het aandeel restauratieuitvoerder is 9%. Inclusief de overige restauratievaklieden bestaat driekwart van het personeel in dit type bedrijf uit werknemers die zijn gespecialiseerd in restauratie en onderhoud van monumenten. Daarnaast heeft het bedrijf 1½% overig bouwplaatspersoneel in dienst en is het aandeel uitvoerend, technisch en administratief personeel (niet-restauratiegespecialiseerde UTA) ruim één vijfde.
Figuur 2.7a Samenstelling naar beroep van timmer- en metselbedrijven in de restauratie in 2009, in procenten
UTA Restauratietimmerlieden
Overig bouwplaatspersoneel
Overige restauratievaklieden Restauratieuitvoerders Restauratiestukadoors
Restauratiemetselaars Restauratieschilders
Bron: EIB
31
Figuur 2.7b Samenstelling naar beroep van schildersbedrijven in de restauratie in 2009, in procenten Restauratietimmerlieden UTA
Restauratiemetselaars
Overig bouwplaatspersoneel
Overige restauratievaklieden Restauratieschilders Restauratieuitvoerders Restauratiestukadoors
Bron: EIB
De kern van een typisch restauratieschildersbedrijf wordt uiteraard gevormd door de restauratieschilders. Bijna 55% van het personeel is restauratieschilder (figuur 2.7b). Maar het bedrijf heeft ook andere beroepsgroepen in dienst. Het aandeel restauratie-uitvoerder is 8%. Het percentage overige restauratievaklieden is ongeveer 20. Gemiddeld zijn ruim acht van de tien werknemers in een typisch restauratieschildersbedrijf gespecialiseerd in restauratie en onderhoud. Daarnaast is 8% overig bouwplaatspersoneel en 8% UTA. Ook bij restauratiestukadoorsbedrijven is het niet verrassend dat het overgrote deel van het personeel restauratiestukadoor is. In een typisch stukadoorbedrijf heeft driekwart van de werknemers dat beroep. Zeven procent is restauratieuitvoerder. In totaal zijn ruim acht van de tien werknemers in een typisch restauratiestukadoorsbedrijf gespecialiseerd in restauratiewerk. Naast deze specialisaties heeft het bedrijf 8% overig bouwplaatspersoneel in dienst en bedraagt het aandeel uitvoerend, technisch en administratief personeel (UTA) eveneens 8%. Leeftijd De leeftijdsopbouw van de diverse restauratieberoepsgroepen is niet hetzelfde. Restauratiestukadoors zijn gemiddeld jonger dan de overige restauratievaklieden. De helft van de restauratiestukadoors is tussen de 30 en 40 jaar (figuur 2.8). Onder restauratietimmerlieden is het aandeel werknemers onder de 30 jaar het hoogst (bijna 30%). Bij schilders, stukadoors en overige restauratievaklieden is dit gemiddeld 10%, terwijl de restauratiemetselaars met 14% een middenpositie innemen. De percentages werknemers in de onderscheiden restauratieberoepsgroepen met een leeftijd tussen de 30 en 40 jaar verschillen niet zo veel van die tussen de 40 en 50 jaar. Gemiddeld heeft tweederde van de restauratievaklie-
32
Figuur 2.7c Samenstelling naar beroep van stukadoorsbedrijvens in de restauratie in 2009, in procenten
UTA Overig bouwplaatspersoneel
Restauratieuitvoerders Restauratiestukadoors
Bron: EIB
Figuur 2.8
Leeftijdsverdeling van restauratievaklieden in 2009, in procenten
Restauratietimmerlieden Restauratiemetselaars Restauratieschilders Restauratiestukadoors Overige restauratievaklieden
60 50 40 30 20 10 0
< 30
30-39
40-49
≥ 50
Bron: EIB
33
den een leeftijd tussen de 30 en 50 jaar. Dit geldt ook voor de restauratiestukadoors, maar voor deze beroepsgroep is zoals gezegd de verdeling over de twee leeftijdscategorieën in het voordeel van 30-40 jarigen. Een kwart van de restauratietimmerlieden is 50 jaar of ouder. Bij de andere beroepsgroepen is dit aandeel lager. Bij restauratieschilders en -stukadoors is minder dan éénvijfde 50 jaar of ouder. Als de leeftijdsverdeling van de restauratievaklieden wordt vergeleken met die van alle werknemers in de uitvoerende bouw in 2009 dan blijkt dat in de totale bouw relatief meer jongeren en ouderen zijn. Het percentage werknemers in de totale bouw is bijna 30, terwijl dat voor restauratievaklieden schommelt tussen de 10 en 18. Ook het aandeel werknemers van 50 jaar en ouder is met 27% hoger dan dat van restauratievaklieden, al komt het aandeel restauratietimmerlieden dicht in de buurt. Restauratievaklieden zijn in vergelijking met werknemers in de totale bouw dus oververtegenwoordigd in de leeftijdsgroep tussen de 30 en 50 jaar. In de totale bouw is de omvang van deze leeftijdsgroep 44%.
34
3
Restauratievaklieden en hun opleiding
3.1 Inleiding In dit en het volgend hoofdstuk wordt ingegaan op de restauratieopleidingen. In dit hoofdstuk komt de mening van restauratievaklieden over hun opleiding aan bod. In hoofdstuk 4 zal het oordeel van restauratiebedrijven over de restauratieopleidingen in kaart worden gebracht. Het belang van een goede opleiding staat buiten kijf. Voor de restauratie en het onderhoud van monumenten zijn vakbekwame krachten nodig. Het op peil houden van voldoende krachten vergt een voortdurende vinger aan de pols. Dit klemt te meer nu de naoorlogse geboortegolf de komende jaren met pensioen gaat. Ondanks de voorziene productie- en werkgelegenheidsdaling in vooral 2013 blijft vervanging nodig. De uitstroom wordt voor een groot deel opgevangen door jongeren die een restauratieopleiding hebben gevolgd. Om de aansluiting van school op restauratiewerk te verbeteren is onderzocht hoe restauratievaklieden die nog niet zo lang geleden hun diploma hebben behaald denken over hun opleiding. Door inzicht in de loopbaan, motieven en toekomstverwachtingen van deze jonge gediplomeerde vakkrachten kan het beleid om jongeren voor het restauratievak te interesseren en om een soepele overgang van school naar werk te bewerkstelligen worden aangescherpt. In paragraaf 3.2 wordt eerst een profiel geschetst van deze jonge gediplomeerde restauratievakkrachten en wordt hun loopbaan tot nu toe geschetst. In paragraaf 3.3 wordt ingezoomd op de aansluiting en de ervaringen van deze restauratiekrachten met de overgang van school naar werk. In de laatste paragraaf tenslotte worden hun motieven en toekomstverwachtingen belicht. 3.2 Profiel In de periode van 2002 tot 2010 hebben bijna 410 leerlingen een vakopleiding op niveau 3 of 4 afgerond met als uitstroom restauratie. Niet in alle disciplines hebben leerlingen een specifiek op de restauratiesector toegerust pakket afgewerkt. Pas met het invoeren van een competentiegerichte onderwijsstructuur zijn meer uitstromen ontstaan die specifiek op de restauratie zijn gericht. Deze structuur was er echter nog niet in 2002. Zo heeft de uitstroom restauratie bij metselen pas in 2007 expliciet vorm gekregen. Om voldoende restauratiemetselaars bij het onderzoek te betrekken zijn ook allround metselaars uit andere uitstromen in de periode 2002-2010 benaderd met de vraag of zij in de restauratiesector werken of hebben gewerkt. Om het aantal allround metselaars te bepalen dat in de restauratiesector als geheel werkzaam is, is bij restauratiebedrijven onderzocht hoeveel restauratiemetselaars er werken. Op basis van deze cijfers wordt het aantal leerlingen dat in de periode 2002-2010 als restauratiemetselaar is uitgestroomd geschat op ongeveer 80. In tabel 3.1 zijn de uitstromen en aantallen restauratievaklieden die in het onderzoek zijn betrokken per uitstroom weergegeven. Het onderzoek is beperkt tot het bouwplaatspersoneel. Middenkaderopleidingen zoals die voor restauratiemedewerker zijn dus niet meegenomen.
35
Tabel 3.1 Restauratievaklieden met diploma behaald in de periode 2002-2010
Groep/kwalificatie
Totaal
Aantal
Timmerman 238 Allround timmerman restauratie Restauratietimmerkracht
6 232
Metselaar 81 Restauratiemetselaar1 81 Schilder 71 Restauratieschilder (portfolio) 33 Specialist Interieurafwerking 38 Stukadoor 21 Restauratiestukadoor 21 Totaal
407
1 Berekend op basis van de verhouding restauratietimmerlieden en –metselaars in restauratiebedrijven
Bron: EIB
Bijna 60% van de restauratie-uitstroom is timmerman. Hierbinnen is het overgrote deel gekwalificeerd als restauratietimmerkracht. Het aandeel restauratiemetselaars en -schilders is ongeveer even groot. De restauratiestukadoor is met 5% de kleinste groep binnen de restauratievaklieden. De respons op de onder deze vaklieden uitgezette enquête is verschillend maar schommelt rond de 25%5. De respons onder stukadoors was met minder dan 20% wel lager. Omdat ook het totale aantal restauratiestukadoors laag is heeft dit tot gevolg dat de respons van restauratiestukadoors te klein is om zinvolle uitspraken over deze groep te doen. Voor het profiel van de restauratievaklieden is de groep restauratiestukadoors dan ook verder buiten beschouwing gelaten. Dit geldt ook voor de vrouwen onder de restauratievaklieden. Onder het totale aantal timmerlieden en -metselaars met uitstroom restauratie in de periode 2002-2010 is een ½% vrouw. Bij de schilders is dit percentage 6½%. Op de enquête hebben enkel mannen gereageerd. De vrouwen zijn voor het profiel van de restauratievaklieden eveneens buiten beschouwing gelaten.
5 Voor de details van de respons wordt verwezen naar de bijlage.
36
Tabel 3.2
Restauratievaklieden naar leeftijd, in procenten
Leeftijd Leeftijd bij halen diploma moment enquête
Timmerman Metselaar Schilder Totaal
Leeftijd < 25 26 - 30 31 - 40 > 40 Totaal Gemiddelde leeftijd Gemiddelde leeftijd bij start opleiding
56,2 100,0 11,9 14,0 17,9
15,5 39,4 15,5 29,6
56,1 16,4 10,7 16,8
46,5 15,0 19,4 19,2
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
28,9 27,3
21,4 19,4
33,4 29,3
28,3 26,1
30,9
Bron: EIB
Persoonskenmerken In tabel 3.2 zijn verschillende leeftijdscategorieën in beeld gebracht. De gemiddelde leeftijd op het moment van enquêteren (eind 2010) is bijna 31 jaar. Bijna de helft is jonger dan 25 jaar en bijna een vijfde ouder dan 40 jaar. Gemiddeld zijn de restauratievaklieden 2½ jaar van school af. Bij het behalen van het diploma was bijna 60% 25 jaar of jonger. Bij de metselaars was dit zelfs 100%. Niet alleen jongeren, maar ook een behoorlijk aantal ouderen hebben het restauratievakdiploma in de periode 2002-2010 behaald. Bij de timmerlieden was 18% ouder dan 40 jaar, bij de schilders was dit bijna 30%. De gemiddelde leeftijd waarop het diploma wordt behaald ligt bij de schilders met ruim 33 jaar dan ook relatief hoog. Zeker in vergelijking met de metselaars die gemiddeld nog geen 22 jaar waren bij het behalen van hun diploma. De gemiddelde leeftijd van schilders bij de start van de opleiding is 29 jaar. Ook bij timmerlieden was de gemiddelde leeftijd bij die start met 27 jaar flink hoger dan die van metselaars (gemiddeld 19 jaar). De hoge gemiddelde leeftijd van schilders en timmerlieden bij het behalen van het restauratievakdiploma heeft te maken met het type opleiding. Bij schilders betreft het een vervolgopleiding op niveau 4 en bij timmerlieden betreft het een kopjaar restauratie dat na het behalen an het allround diploma kan worden gevolgd. Daarnaast heeft een groot aantal timmerlieden en schilders op latere leeftijd het restauratiediploma behaald, al dan niet via een EVC-traject. EVC staat voor: Erkenning van Verworven Competenties. Het is een methode om werknemers die in het verleden geen diploma hebben behaald, maar door erva-
37
ring wel het niveau hebben, alsnog naar dat diploma toe te leiden. Sinds 2005 zijn er via de CAO voor de Bouwnijverheid voorzieningen om EVC-trajecten te financieren en uit te voeren. De relatief korte gemiddelde duur tussen start en einde van de opleiding bij restauratietimmerlieden (1,6 jaar) duidt er op dat in deze groep meermalen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om via een verkort EVC-traject alsnog een diploma te halen. Daarom is het verheugend dat de overheid haar plan om vanwege bezuinigingen niet meer te willen meebetalen aan MBO-opleidingen voor mensen van boven de 30 jaar heeft laten varen. Onder de restauratievaklieden is 9% van allochtone afkomst. Dit is het dubbele van dat in de totale bouw maar flink lager dan het aandeel allochtonen onder de werkzame beroepsbevolking in Nederland. Het totale aandeel allochtone mannen in de beroepsbevolking is een kwart6. Het gemiddelde bruto salaris per maand van fulltime werkende restauratievaklieden die in de periode 2002-2010 de arbeidsmarkt betraden is € 2.420. Voor schilders (gemiddeld € 2.585) is het salaris gemiddeld hoger dan dat van metselaars (gemiddeld € 2.408). Dit is op zijn beurt weer hoger dan dat van restauratietimmerlieden (gemiddeld € 2.370). Bij het bepalen van het gemiddelde is gecorrigeerd voor het verschil in leeftijd van de drie groepen. Bijna 30% van de restauratievaklieden woont in Gelderland. Dit blijkt ook de voornaamste vestigingsregio van het bedrijf te zijn. Het hoge aantal restauratievaklieden in deze provincie kan mogelijk verband houden met het programma ‘Gelderse voet’, waarbij provincie bij het verstrekken van subsidies voorwaarden verbindt aan de opleiding van de vaklieden.
Tabel 3.3
Regio
Restauratievaklieden naar woon- en werkregio, in procenten
Woonregio
Groningen, Friesland, Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht, Noord-Holland Zuid-Holland, Zeeland Noord-Brabant, Limburg Buitenland Totaal Bron: EIB
6 CBS, Statline.
38
Vestigingsregio bedrijf
11,8 12,5 16,0 13,5 29,9 30,6 - 16,6 16,8 11,7 12,9 14,0 11,4 - 2,2 100,0
100,0
Over het algemeen ligt het bedrijf in dezelfde regio als waarin de restauratievaklieden wonen. Alleen in Overijssel en de zuidelijke provincies zijn er verschillen. Dit verschil wordt verklaard doordat een deel bij een bedrijf werkt dat over de grens is gevestigd. Loopbaan Bij de indeling in vestigingsregio van het bedrijf zijn de restauratievaklieden die geen baan hebben buiten beschouwing gelaten. Dat niet alle restauratievaklieden die de arbeidsmarkt opstromen (direct) een baan hebben laat tabel 3.4 zien, waarin de huidige arbeidsmarktpositie wordt weergegeven. Negen van de tien restauratievaklieden die in de periode 2002-2010 de arbeidsmarkt instroomden hebben een baan. Voor schilders ligt dit aandeel echter 10% lager. Acht van de tien vaklieden werken in loondienst. Van de restauratieschilders werkt echter de helft in loondienst. Van deze groep werkt een relatief groot deel als zelfstandige (30%). Niet iedereen werkt op restauratieprojecten. Op het moment van enquêteren werkt 55% op een restauratieproject. Dit aandeel is het hoogst bij restauratietimmerlieden. Van deze groep werkt ruim tweederde op restauratieprojecten. Hiervan heeft 14% een kaderfunctie zoals uitvoerder of is monumentenwacht tegen 11% gemiddeld in totaal. Ruim 20% van de restauratievaklieden is niet werkzaam op een restauratieproject maar werkt als timmerman, metselaar of schilder in de nieuwbouw, onderhoud of afbouw. Vooral
Tabel 3.4
Restauratievaklieden naar huidige arbeidsmarktpositie en functie, in procenten
Arbeidsmarktpositie
Timmerman Metselaar Schilder Totaal
In loondienst Binnen bouw Vakman in restauratie Werkzaam in kaderfunctie restauratie Niet werkzaam aan restauratieproject
88
Buiten bouw Zelfstandige Werkloos/arbeidsongeschikt Totaal
90 88 54
52 80 79 52 32 27 44
14
5 10 11
20
42 15 23
0 6 6
100,0
11 0 2 5 28 11 5 20 9
100,0 100,0 100,0
Bron: EIB
39
metselaars werken op het moment van enquêteren niet aan restauratieobjecten. Als reden waarom niet op een restauratieproject wordt gewerkt wijst het merendeel naar de crisis en een tekort aan opdrachten in de restauratie. Twee procent heeft werk gevonden buiten de bouw als onder meer vrachtwagenchauffeur en magazijnmedewerker. Ruim een op de tien restauratievaklieden is voor zichzelf begonnen en verricht klussen in en buiten de restauratiemarkt. Voor schilders is dit aandeel drie keer zo hoog. Tenslotte blijkt bijna 9% van de restauratievaklieden op het moment van enquêteren (nog) geen baan te hebben. Ook hierbij is het percentage bij schilders hoger (20%). De doorgroei in functie die geresulteerd heeft in 11% vaklieden met een kaderfunctie blijkt ook uit het aantal restauratievaklieden dat na het behalen van het diploma nog een opleiding heeft gevolgd. Een derde antwoordt positief op een vraag hiernaar. Het betreft voornamelijk opleidingen tot uitvoerder en restauratiemedewerker. Bijna alle restauratievaklieden in loondienst geven aan fulltime werkzaam te zijn. Slechts 1% heeft geen vast aantal uren per week. Fulltime werkzaam zijn betekent echter niet dat werknemers allemaal een vast contract hebben. Tabel 3.5 maakt dit duidelijk. Deze tabel geeft de aard van het dienstverband weer voor de werkzame restauratievaklieden (werknemers en zelfstandigen). Het aandeel restauratievaklieden dat voor zichzelf is begonnen verschilt per groep. Vooral onder de schilders zijn, zoals reeds geconstateerd, relatief veel restauratievaklieden als zelfstandige aan de slag gegaan. Bijna 30% van de restauratieschilders geeft aan zelfstandig ondernemer te zijn geworden. Bij timmerlieden en metselaars ligt dit percentage rond de zes. Restauratietimmerlieden in loondienst hebben relatief vaak een vaste aanstelling. Toch heeft ook ongeveer 16% van de timmerlieden en metselaars een
Tabel 3.5
Restauratievaklieden naar aard dienstverband, in procenten
Aard dienstverband
Timmerman
Metselaar
Schilder
Totaal
Vaste aanstelling (contract voor onbep. tijd) 78,2 66,2 64,0 72,1 Tijdelijke aanstelling 15,3 16,9 8,0 13,7 Werkzaam op uitzend- of oproepbasis 11,7 2,5 Zelfstandig ondernemer 6,5 5,2 28,0 11,8 Totaal Bron: EIB
40
100,0
100,0 100,0 100,0
tijdelijke aanstelling, het dubbele van dat bij de schilders. Metselaars werken verder relatief vaak op uitzendbasis. Ruim een op de acht van deze groep werknemers werkt via deze constructie. Gevraagd naar de aard van het bedrijf geeft dan ook 1½% van de restauratievaklieden aan via een uitzendbureau te werken. Ook andere restauratievaklieden geven vaak aan niet bij een specifiek restauratiebedrijf te werken. Bijna de helft van de restauratievaklieden in loondienst geeft aan bij een algemeen bouwbedrijf te werken. Dat verklaart ook waarom restauratievaklieden relatief vaak ook ‘gewoon’ timmerman, metselaar of schilder zijn. Werknemers in de restauratiesector werken vaak bij relatief kleine bedrijven. Bijna driekwart van de restauratievaklieden in loondienst werkt bij een bedrijf met minder dan 50 werknemers. Ruim een op de tien is werkzaam bij een bedrijf met minder dan vijf werknemers. Vijf van de tien restauratievaklieden zijn na het behalen van het diploma in dienst getreden bij het bedrijf waar de praktijkopleiding is afgerond. Overigens geldt dit vooral voor restauratietimmerlieden en -metselaars. Voor restauratieschilders is dit percentage 40. Gemiddeld hebben de restauratievaklieden in loondienst weinig moeite hoeven doen om een baan te krijgen. Tachtig procent kon aansluitend aan de opleiding direct aan het werk. Vijftien procent had een baan binnen het jaar, terwijl vijf procent meer tijd nodig had. Daarnaast heeft, zoals gezegd, een aantal restauratievaklieden nog geen baan. Als reden voor de duur wordt gewezen op een tekort aan restauratieopdrachten, het ontbreken van een netwerk en recent de crisis, waarvan jongeren relatief meer last hebben7. Opleiding Driekwart van de restauratievaklieden heeft tijdens de opleiding, als oriëntatieperiode, op een restauratieproject gewerkt. Daarvan zegt bijna tweederde dat deze periode invloed heeft gehad op hun beslissing om in de restauratie te gaan werken. Voor het werven van restauratiekrachten lijkt het dus van groot belang vroegtijdig leerlingen te wijzen op de mogelijkheden binnen de sector en ze mee te laten lopen op een restauratieproject. Het ROP biedt timmerlieden en metselaars die aan hun primaire opleiding bezig zijn een oriëntatieperiode van twee tot drie maanden aan op een restauratieproject. Daardoor kan een leerling een betere keuze maken voor het restauratievak. Nog geen drie van de tien restauratievaklieden die in de periode 2002-2010 de arbeidsmarkt zijn ingestroomd heeft naar eigen zeggen op een ROP-project gewerkt. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de ROP pas vanaf 2007 een landelijke dekking nastreeft en dit in 2010 met uitzondering van Gelderland is
7 Zie EIB, De bouwarbeidsmarkt in de periode 2010-2015. Amsterdam, 2010, p. 35.
41
Tabel 3.6
Restauratievaklieden naar hun oordeel over ROP-projecten, in procenten
Oordeel over Praktijkopleiding ROP-projecten Aangeboden gastlessen en excursies tijdens de opleiding Rol ROP in het algemeen tijdens de opleiding
Positief
Negatief
Neutraal
Totaal
63,4
8,2
28,4
100,0
56,4
12,3
31,3
100,0
72,0
8,2
19,8
100,0
Bron: EIB
voltooid. Bovendien waren pas in 2009 de eerste schilders betrokken bij een restauratieproject8. Het bereik van de ROP kan dus nog behoorlijk worden uitgebreid. Acht van de tien restauratievaklieden die op een ROP-project hebben gewerkt waren in dienst van een Samenwerkingsverband (thans Opleidingsbedrijf geheten), 16% in dienst van een Individueel erkend leerbedrijf, terwijl de overige 4% bij beide types in opleiding zijn geweest. In tabel 3.6 is een aantal beoordelingen weergegeven door restauratievaklieden die op ROP-projecten hebben gewerkt. Het betreft beoordelingen van de praktijkopleiding van ROP-projecten, de gastlessen en excursies die tijdens de opleiding worden aangeboden alsmede een algemene beoordeling van het ROP. Bijna driekwart van de restauratievaklieden die op een ROP-project hebben gewerkt is positief over de rol van het ROP tijdens de opleiding. Nog geen 10% heeft een negatief oordeel, terwijl een vijfde neutraal oordeelt. Positief zijn de restauratievaklieden over de begeleiding van het ROP en de goed verzorgde restauraties. Sommigen oordelen echter negatief over de kwaliteit van de leermeesters. Ook wordt opgemerkt dat de vooropleiding niet voldoende was toegerust op restauratie. Deze punten komen ook terug bij de beoordeling van de praktijkopleiding van de ROP-projecten. De goede begeleiding wordt over het algemeen geroemd, maar sommigen vinden de kwaliteit van de leermeesters soms tekortschieten. Andere punten die werden genoemd zijn dat de opdrachten in het theoriegedeelte te weinig overeenkwamen met het praktijkdeel en je veel met de hand moest doen omdat er geen plaats was voor een bouwkraan. Overigens hebben drie van de tien restauratievaklieden die op een ROP-project hebben gewerkt geen uitgesproken oordeel over de praktijkopleiding.
8 Bron: Jaarverslag 2009 Vereniging ROP Nederland, p. 7.
42
Figuur 3.1
Restauratievaklieden naar oordeel aansluiting opleiding en werk, in procenten
70 60 50 40 30 20 10 0
Timmerlieden
Metselaars Goed
Matig
Schilders Slecht
Bron: EIB
Het oordeel over de gastlessen en excursies is voor bijna 60% positief. Opgemerkt wordt dat de excursies goed waren en er veel van is opgestoken. ‘Een goede gastdocent kan veel vertellen en door de excursies blijft dat veel beter hangen’. Bijna eenderde van de restauratievaklieden die op een ROP-project hebben gewerkt heeft geen uitgesproken oordeel over de praktijkopleiding. Dat komt omdat een aantal aangeeft geen aanbod van excursies of gastlessen te hebben ontvangen. Uit de commentaren komt naar voren dat een positief oordeel vooral afhangt van de individuele begeleider. Een goede begeleider of gastdocent beïnvloedt het oordeel positief. Kwaliteitseisen zijn dus een belangrijke voorwaarde voor een positief oordeel van de leerling over het restauratieproject. Niet alleen aan de restauratievaklieden die op een ROP-project hebben gewerkt maar aan alle restauratievaklieden is gevraagd hoe goed de restauratieopleiding aansluit bij de functie die ze vervullen (figuur 3.1). Uit de figuur blijkt dat ruim een derde van de restauratieschilders de aansluiting als slecht beoordeelt. Dat is meer dan twee keer zo veel als bij restauratietimmerlieden en -metselaars. Wellicht dat het vanaf 2009 betrekken van schilders bij ROP-projecten deze mening in de toekomst herziet. Restauratietimmerlieden en -metselaars zijn veel positiever over de aansluiting van school op werk. Gemiddeld 60% van de restauratietimmerlieden en -metselaars beoordeelt de aansluiting als goed tegen minder dan de helft van de restauratieschil-
43
Tabel 3.7
Restauratievaklieden naar hun mening over een betere aansluiting tussen opleiding en praktijk, in procenten
Verbeteringen % Meer praktijk en minder theorie op het ROC 22,9 Op het ROC leerlingen restauratie samen in één groep 33,3 Meer aandacht voor typische restauratievakken 13,6 Betere begeleiding docent ROC 15,9 Meer gastlessen en excursies over specifieke aspecten restauratie 40,0 Meer overleg met coördinator ROP 9,7 Beter overleg tussen docent en bedrijf waar opleiding wordt gevolgd 27,0 Meer overleg en begeleiding door leermeester op het werk 14,0 Overig 19,9 Bron: EIB
ders. Een kwart van de timmerlieden en metselaars beoordeelt de aansluiting echter als matig. Om te achterhalen hoe de aansluiting beter zou kunnen verlopen is een aantal mogelijke verbeteringen aan de restauratievaklieden voorgelegd. Tabel 3.7 laat zien welk percentage restauratievaklieden daarmee instemt. De percentages tellen niet op tot honderd omdat meerdere antwoorden gegeven kunnen worden. De meest genoemde factor is meer gastlessen en excursies over specifieke aspecten van de restauratie. Veertig procent van de restauratievaklieden noemt dit aspect. De tweede factor die belangrijk wordt gevonden is het samen in één groep zitten met leerlingen die gekozen hebben voor de restauratie. Als derde belangrijke factor noemen de restauratievaklieden een beter overleg tussen de docent en het bedrijf waar de opleiding wordt gevolgd. 3.3 Motieven en toekomstplannen Het belangrijkste motief om in de restauratiesector te gaan werken is dat het werk leuk wordt gevonden (tabel 3.8). Bijna de helft van de restauratietimmerlieden en -metselaars noemt deze reden de belangrijkste. Voor restauratieschilders geldt dit in mindere mate. Voor ‘slechts’ een derde van de schilders is dit de belangrijkste reden. Een kwart van de restauratieschilders geeft als belangrijkste reden aan het behoud van monumenten. Bij de timmerlieden vindt 12% dit de belangrijkste reden terwijl bij de metselaars 5% deze reden bovenaan zet. Slechts een klein deel vindt andere redenen belangrijker. Uit de analyse van de redenen blijkt dat werkinhoudelijke redenen verre de voorkeur hebben boven louter instrumentele. Een kwart tot dertig procent van de restauratievaklieden vindt instrumen-
44
Tabel 3.8
Reden
Restauratievaklieden naar belangrijkste reden om in de restauratiesector te gaan werken, in procenten
Timmerman Metselaar Schilder Totaal
Leuk werk Werk past bij opleiding en/ of vakkennis Ik werk graag met de handen Vaste aanstelling Ik zie toekomstmogelijkheden Ik werk in een familiebedrijf Heb restauratieopleiding gevolgd Belangrijk werk voor behoud monumenten Overige redenen Totaal
46,0
34,7
44,4
10,2 4,9 9,7 11,9 11,1 11,1 2,2 8,1 4,9 9,7 2,1 5,6
8,5 9,0
3,8 11,9 6,0 100,0
46,9
7,3 2,2
4,9 5,6 4,1 4,9 25,0 12,2 11,1 9,7 10,0 100,0 100,0 100,0
Bron: EIB
tele redenen (vaste baan, carrièremogelijkheden) de belangrijkste reden om in de restauratiesector te gaan werken. De overige 70 à 75% is vooral in de sector gaan werken om werkinhoudelijke redenen (monumentenbehoud, leuk werk). In figuur 3.2 komen diverse aspecten van de huidige functie nader aan bod. De figuur geeft het percentage restauratievaklieden weer dat het aspect van de functie (zeer) positief vindt. De grootste positieve bijval krijgt het resultaat van het werk. Bijna iedereen vindt dit aspect van de huidige functie positief tot zeer positief. Ook over de inhoud van het werk zijn negen van de tien restauratievaklieden positief. Een ander hoog scorend positief kenmerk van de functie in de sector is de verhouding met collega’s. Minder positief zijn de restauratievaklieden over het loon, de carrièreperspectieven en de werkdruk. De helft of minder van de vaklieden spreekt hierover positief en gemiddeld 15% is er ronduit negatief over. Het laagst scoort de mogelijkheid om in deeltijd te werken. Nog geen kwart spreekt hierover een positief oordeel uit. Meer dan een kwart vindt dit een negatief aspect van de huidige functie. Over de toekomstplannen is niet iedereen even zeker. Een derde van de restauratievaklieden weet niet of zij over vijf jaar nog in de sector werkzaam zullen zijn. Meer dan 60% denkt dit wel zeker te weten. Vijf procent tenslotte denkt over vijf jaar niet meer in de restauratiesector te werken. Als belangrijkste reden wordt gebrek aan werk genoemd.
45
Figuur 3.2
Restauratievaklieden naar oordeel werkaspecten in de huidige functie (percentage positief)
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
n rke we te ijd elt de in om id he n ijk eve gel ct i Mo pe ers rep rriè Ca ´s on ega t lo en oll He tc nd me eve g ing ng n ud idi rde t le rho wo Ve me an ing en dk l a ed ud igh epa rho d b n Ve n ere bin
eig
en
po
om
ec
gt
zor
tem
en
rk we
rk we
rk we
rk we
om
sta
som
in
id he
ar wa
ijk
eid Arb
te Ma
gel Mo
ruk
en
ijd
rkd We
rkt We
t he
t he an
tv
van
taa
sul
Re
d ou Inh
Bron: EIB
Van degenen die wel denken over vijf jaar nog in de sector te werken is bijna driekwart van plan de komende jaren een aanvullende opleiding in de restauratie te gaan doen. Bijna tweederde denkt hierbij aan korte specifieke trainingen of workshops en een derde aan een langer durende opleiding in combinatie met werken. Voor de laatste groep geldt als voornaamste motief hogerop komen. Zij willen een opleiding volgen tot restauratiemedewerker of uitvoerder.
46
4
Vaktechnische vaardigheden
4.1 Inleiding In hoofdstuk 3 is de beoordeling van de gevolgde restauratieopleiding door restauratievaklieden die vrij recent hun diploma hebben behaald aan bod gekomen. In dit hoofdstuk worden vaktechnische vaardigheden die een gediplomeerd restauratievakman moet beheersen aan een onderzoek onderworpen. De beoordeling van deze vaardigheden geschiedt door restauratiebedrijven. Hiertoe zijn restauratiebedrijven bevraagd met een verschillende achtergrond. Enerzijds gaat het om restauratiebouwbedrijven met restauratietimmerlieden en/of restauratiemetselaars in dienst, anderzijds om restauratieschildersbedrijven en -stukadoorbedrijven. Deze bedrijven zijn gevraagd aan te geven in welke mate vaktechnische vaardigheden door respectievelijk een gediplomeerd allround timmerman restauratie, een gediplomeerd allround metselaar, een gediplomeerd allround restauratieschilder of specialist schilderen en een gediplomeerd allround restauratiestukadoor beheerst moeten worden, althans voor zover deze bedrijven ook daadwerkelijk deze categorieën restauratievaklieden in dienst hebben. Met vaktechnische vaardigheden worden bepaalde competenties getoetst. Zo moet de restauratietimmerman zich onder meer de volgende competenties eigen maken9: vakdeskundigheid toepassen, kwaliteit leveren, instructies en procedures opvolgen, materialen en middelen inzetten en samenwerken en overleggen. Naast vaktechnische vaardigheden spelen organisatorische en sociaal-communicatieve vaardigheden en competenties een belangrijke rol. De beperking tot - voornamelijk10 - vaktechnische vaardigheden en de competenties die daarmee worden getoetst is enerzijds ingegeven door de omvang van het geheel aan vaardigheden en competenties, anderzijds door het gegeven dat het competentiegericht onderwijs nog niet in alle scholen volledig is ingevoerd, zodat een beoordeling van alle vaardigheden en competenties waar een gediplomeerd restauratievakman aan moet voldoen voorbarig lijkt. De gerichtheid op competentiegericht onderwijs dateert van 2004. Sedert dat jaar experimenteren MBO-instellingen met competentiegerichte opleidingen. Competentiegericht onderwijs laat zich het best omschrijven door het af te zetten tegen het onderwijs dat is gericht op (het behalen van) eindtermen. Zowel bij het begrip ‘eindtermen’ als bij ‘competenties’ wordt ervan uitgegaan dat leerlingen zich in een bepaald beroep vakmanschap eigen maken. De nadruk bij eindtermen ligt relatief sterk op het ontwikkelen van bepaalde (technische) vaardigheden of handelingen, terwijl het bij de ontwikkeling van een competentie vooral draait om responsiviteit: het kunnen aanpassen van het handelen of de vaardigheden aan veranderende omstandigheden. De leerling moet dus 9 Zie Fundeon, Toetsplan Restauratietimmerman 2010/2011. 10 Voornamelijk, omdat ook werkorganisatorische vaardigheden in het onderzoek worden meegenomen.
47
niet alleen zijn vaktechnische vaardigheden goed kunnen uitoefenen, maar moet ook goed kunnen functioneren in de beroepspraktijk. Enkele begrippen die in het competentiegericht onderwijs worden gehanteerd zijn naast het begrip competentie beroepscompetentieprofiel en kwalificatiedossier. • Onder competenties worden de (ontwikkelbare) vermogens van mensen verstaan om in voorkomende situaties op juiste wijze te handelen. Hierbij gaat het niet alleen om de technische beheersing van zijn vak. De medewer ker moet ook bedrijfsprocesmatig gaan denken, klanten netjes behandelen, goed kunnen samenwerken met collega’s en open staan voor nieuwe ont wikkelingen. De kwalificatie in het eindtermen onderwijs met zijn gedetail leerde lijst met eisen, waaraan leerlingen moeten voldoen om een diploma te krijgen, verandert. Kwalificaties worden opgebouwd uit competenties. • Een beroepscompetentieprofiel beschrijft de beroepscompetenties van een vakvolwassen beroepsbeoefenaar, dat wil zeggen iemand die na het behalen van het diploma al een aantal jaren ervaring heeft opgedaan. De beroeps competentieprofielen zijn ontwikkeld door de kenniscentra onder verant woordelijkheid van de sociale partners in de branches. • Een kwalificatiedossier is een vertaalslag van de beroepscompetentieprofielen naar de eisen waaraan de beginnend beroepsbeoefenaar moet voldoen. Een beginnend beroepsbeoefenaar is iemand die net de opleiding heeft voltooid. De wijze waarop deze kwalificatiedossiers omgezet worden in de opleidingen aan instellingen (het ‘hoe’) is in principe aan de onderwijsinstellingen zelf. De respons van de restauratiebedrijven varieerde tussen 15% voor schildersbedrijven tot 25% voor bouwbedrijven. Voor een gedetailleerd overzicht van de respons wordt verwezen naar de bijlage. De opzet van het hoofdstuk is als volgt. De vaktechnische vaardigheden van de gediplomeerd allround timmerman restauratie, de gediplomeerd allround metselaar, de gediplomeerd allround restauratieschilder of specialist schilderen en de gediplomeerd allround restauratiestukadoor worden achtereenvolgens geanalyseerd in evenzoveel paragrafen. 4.2 Vaktechnische vaardigheden gediplomeerd allround timmerman restauratie Vaktechnische vaardigheden zijn binnen het geheel van competenties een belangrijke component. Door het uitvoeren van deze vaardigheden kan worden getoetst of aan de verlangde competenties wordt voldaan. De vaktechnische vaardigheden waaraan een allround timmerman restauratie (niveau 3) moet voldoen en waarop hij (of zij) ook wordt beoordeeld zijn: • verzorgen van de hoofdmaatvoering; • uitvoeren van complex stelwerk van metselprofielen en kozijnen; • aanbrengen van tijdelijke ondersteuningsconstructies; • monteren (en demonteren) van eenvoudige steigers; • maken van complex dakwerk; • uitvoeren van restauratie(timmer)werkzaamheden; • organiseren van de dagelijkse werkzaamheden van collega’s11.
11 Zie KD Timmerman, p.9.
48
Elke vaardigheid kent een nadere onderverdeling. De diverse beroepstaken zijn in hun onderdelen aan de restauratiebouwbedrijven voorgelegd met de vraag of een gediplomeerd allround restauratietimmerman deze onderdelen volledig, beperkt of niet moet kunnen beheersen. Een groot deel van de restauratiebouwbedrijven met restauratietimmerlieden in dienst onderschrijft dat een gediplomeerd allround restauratietimmerman de voorgelegde beroepstaken volledig moet beheersen. Toch is er geen unanimiteit over alle beroepstaken. Met betrekking tot de beroepstaak steigerbouw vindt slechts een minderheid van de bedrijven dat restauratietimmerlieden deze taken volledig moeten beheersen. Ook is er differentiatie binnen beroepstaken. Zo kan binnen de beroepstaak werkorganisatie het volledig moeten beheersen van het administratie voeren slechts op geringe steun vanuit de bedrijven rekenen. Grote eensgezindheid is er met name over de beroepstaken dakconstructie en dakbedekking, deuren, kozijnen, ramen en luiken en het complexe dakwerk. Gemiddeld meer dan acht van de tien restauratiebedrijven is van oordeel dat een gediplomeerd allround restauratietimmerman deze taken volledig moet beheersen. Een klein aantal restauratiebedrijven is van mening dat een aantal beroepstaken in het geheel niet hoeft te worden beheerst. Dit is verwonderlijk omdat de beroepscompetentieprofielen waaruit de taken worden afgeleid zijn opgesteld in overleg met de sociale partners. In het afwijzende oordeel komt echter de diversiteit van de branche naar voren. Nadere analyse leert dat het voornamelijk restauratiebedrijven zijn die zich toeleggen op molenrestauraties. De daarvoor benodigde vaktechnische vaardigheden zijn niet dezelfde als voor andere restauraties.
49
Hoofdmaatvoering De beroepstaak hoofdmaatvoering kent twee onderdelen, te weten: • aanbrengen van horizontale maatvoering in woningbouw; • aanbrengen van verticale maatvoering in woningbouw. In figuur 4.1 is de beoordeling van de restauratiebouwbedrijven over deze twee aspecten van de hoofdmaatvoering in beeld gebracht. Het volledig moeten beheersen van horizontale maatvoering kan bij restauratiebouwbedrijven op wat meer eenstemmigheid rekenen dan de verticale maatvoering in de woningbouw. Gemiddeld is die eenstemmigheid 70%. Een vijfde van de bedrijven vindt een beperkte beheersing van deze beroepstaak voldoende. Voor minder dan 10% is een beheersing van deze onderdelen door een gediplomeerd allround restauratietimmerman niet nodig.
Figuur 4.1
Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over hoofdmaatvoering, in procenten
0
20
40
60
80
100
Aanbrengen van horizontale maatvoering in woningbouw
Aanbrengen van verticale maatvoering in woningbouw
Volledig
Bron: EIB
50
Beperkt
Niet
Complexe stelwerkzaamheden Onder de beroepstaak complexe stelwerkzaamheden vallen drie onderdelen, te weten: • stelwerk voor gebogen metselwerk; • stelwerk voor strekken en bogen; • stelwerk voor bijzonder metselwerk. In figuur 4.2 is het oordeel over de al dan niet volledige beheersing van deze onderdelen van de beroepstaak complex dakwerk weergegeven. Tweederde van de restauratiebouwbedrijven is van oordeel dat deze taken volledig beheerst moeten worden. Over stelwerk voor bijzonder metselwerk is die overeenstemming wat lager. Ruim een kwart van de restauratiebouwbedrijven vindt een beperkte beheersing van deze onderdelen voldoende. Voor 5% van de bedrijven hoeft ook dat niet.
Figuur 4.2
Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over complexe stelwerkzaamheden, in procenten
0
20
40
60
80
100
Stelwerk voor gebogen metselwerk
Stelwerk voorstrekken en bogen
Stelwerk voor bijzonder metselwerk
Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
51
Tijdelijke ondersteuningsconstructies Het kunnen beheersen van tijdelijke ondersteuningsconstructies vindt plaats bij twee onderdelen, te weten: • bij vloeren en wanden bij verbouwing of renovatie; • bij gevels bij kozijnvervanging. In figuur 4.3 is weergegeven hoe restauratiebouwbedrijven denken over de volledige beheersbaarheid van deze onderdelen. Gemiddeld acht van de tien restauratiebouwbedrijven zijn van oordeel dat deze onderdelen volledig moeten worden beheerst. Zo’n 10% meent dat een beperkte beheersing van deze onderdelen voldoet. Drie procent is van mening dat het beheersen van deze onderdelen niet nodig is.
Figuur 4.3
Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over tijdelijke ondersteuningsconstructies, in procenten
0
20
40
60
80
Bij vloeren en wanden bij verbouwing of renovatie
Bij gevels bij kozijnvervanging
Volledig
Bron: EIB
52
Beperkt
Niet
100
Steigers De beroepstaak steigers valt uiteen in drie onderdelen, te weten: • monteren en demonteren gevelsteiger van maximaal drie slagen hoog; • monteren en demonteren speciale steiger; • monteren en demonteren ondersteuningssteiger. Over het volledig moeten beheersen van deze beroepstaak bestaat de minste overeenstemming van alle beroepstaken. Slechts eenderde van de restauratiebouwbedrijven is van mening dat deze onderdelen volledig moeten worden beheerst door een gediplomeerd allround restauratietimmerman. Meer dan de helft van de restauratiebouwbedrijven is van oordeel dat een beperkte beheersing voldoende is. Een kwart van de bedrijven vindt het beheersen van het monteren en demonteren van speciale steigers niet nodig. Van de andere twee onderdelen is 6% van mening dat beheersing niet nodig is.
Figuur 4.4
Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over steigers, in procenten
0
20
40
60
80
100
Monteren en demonteren gevelsteiger van max. drie slagen hoog
Monteren en demonteren speciale steiger
Monteren en demonteren ondersteuningssteiger
Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
53
Complex dakwerk De beroepstaak complex dakwerk bestaat uit een viertal onderdelen, die beheerst moeten worden door een gediplomeerd allround restauratietimmerman, te weten: • maken van een gevelaansluiting met een plat dak; • maken van een dak met hoek- en kilkepers; • maken van dakdoorbrekingen in hellende daken; • maken van goten en dakranden bij verschillende dakbedekkingen. In tegenstelling tot het oordeel over de beroepstaak steigers is over het volledig moeten beheersen van deze beroepstaak grote overeenstemming. Gemiddeld bijna negen van de tien restauratiebouwbedrijven zijn van oordeel dat deze onderdelen volledig moeten worden beheerst. Voor 7% van de bedrijven voldoet een beperkte beheersing van deze onderdelen en voor 5% hoeven deze onderdelen niet beheerst te worden.
Figuur 4.5
Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over complex dakwerk, in procenten
0
20
40
60
80
Maken van een gevelaansluiting met een plat dak
Maken van een dak met hoek- en kilkepers
Maken van dakdoorbrekingen in hellende daken
Maken van goten en dakranden bij verschillende dakbedekkingen Volledig
Bron: EIB
54
Beperkt
Niet
100
Vloeren en wanden De beroepstaak vloeren en wanden behelst het beheersen van twee onderdelen, te weten: • herstellen van houten vloeren; • herstellen van dragende buitenwanden. In figuur 4.6 is het oordeel over de mate van beheersing van deze onderdelen in kaart gebracht. Ook bij deze onderdelen is het aandeel van de restauratiebouwbedrijven dat van oordeel is dat beide onderdelen volledig moeten worden beheerst hoog. Acht à negen van de tien bedrijven vinden volledige beheersing op zijn plaats. Voor gemiddeld 15% is een beperkte beheersing voldoende. Er zijn nauwelijks bedrijven die een beheersing van deze beroepstaak niet nodig achten.
Figuur 4.6
Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over vloeren en wanden, in procenten
0
20
40
60
80
100
Herstellen van houten vloeren
Herstellen van dragende buitenwanden
Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
55
Dakconstructies en dakbedekking Tot de beroepstaak dakconstructies en dakbedekking worden drie onderdelen gerekend, te weten: • herstellen van kappen en kapspanten; • herstellen van dakkapellen, goten en lijstwerk; • herstellen van hellend dak. Het beheersen van dakwerk wordt door restauratiebouwbedrijven zeer op prijs gesteld. Evenals bij het complexe dakwerk wordt een volledige beheersing van dakconstructies en dakbedekking door een groot deel van de bedrijven toegejuicht. Negen van de tien bedrijven zijn van oordeel dat een gediplomeerd allround restauratietimmerman3h deze onderdelen volledig moet beheersen (figuur 4.7). Slechts een klein deel van de bedrijven is voor een beperkte of geen beheersing van deze beroepstaak.
Figuur 4.7
Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over dakconstructies en dakbedekking, in procenten
0
20
40
60
80
100
Herstellen van kappen en kapspanten
Herstellen van dakkapellen, goten en lijstwerk
Herstellen van hellend dak
Volledig
Bron: EIB
56
Beperkt
Niet
Deuren, kozijnen, ramen en luiken Ook het herstellen van deuren, kozijnen, ramen en luiken is een belangrijke beroepstaak voor de restauratietimmerman. De beroepstaak omvat vier onderdelen, te weten: • herstellen van houten kozijnen; • demonteren en monteren van kozijnen; • herstellen van luiken en ramen; • herstellen van deuren. Ook hierbij vinden negen van de tien restauratiebouwbedrijven een volledige beheersing van deze onderdelen nodig. Alleen voor het herstellen van deuren is deze steun met 80% wat minder. De overige bedrijven vinden een beperkte beheersing voldoende. Er zijn geen restauratiebouwbedrijven die een beheersing van deze onderdelen niet nodig vinden.
Figuur 4.8
Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over deuren, kozijnen, ramen en luiken, in procenten
0
20
40
60
100
80
Herstellen van houten kozijnen
Demonteren en monteren van kozijnen
Herstellen van luiken en ramen
Herstellen van deuren
Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
57
Binnentimmerwerk Een laatste beroepstaak waarover een allround restauratietimmerman een toets moet afleggen is het binnentimmerwerk. Deze taak bestaat uit een viertal onderdelen, te weten: • herstellen van trappen; • herstellen van wanden en wandbekleding; • herstellen van plafonds; • herstellen van binnenkozijnen. Vooral het volledig kunnen beheersen van het herstellen van binnenkozijnen is voor restauratiebouwbedrijven belangrijk. Ruim 80% is dit van oordeel. Een volledige beheersing van het herstellen van trappen vindt binnen het binnentimmerwerk de minste steun. Zes van de tien bedrijven vinden een volledige beheersing nodig, de overige bedrijven vinden een beperkte beheersing voldoende.
Figuur 4.9
Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over binnentimmerwerk, in procenten
0
20
40
60
80
Herstellen van trappen
Herstellen van wanden en wandbekleding
Herstellen van plafonds
Herstellen van binnenkozijnen Volledig
Bron: EIB
58
Beperkt
Niet
100
Werkorganisatie Onder de beroepstaak werkorganisatie valt een zestal aspecten die een gediplomeerd allround restauratietimmerman moet beheersen, te weten: • organiseren van werkzaamheden; • instrueren van collega’s; • veiligheid bewaken • administratie voeren; • voortgang bewaken; • kwaliteit bewaken. Figuur 4.10 geeft een beeld van het oordeel van de restauratiebouwbedrijven over de mate van beheersing van die taken.
Figuur 4.10 Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over de werkorganisatie, in procenten
0
20
40
60
80
100
Organiseren van werkzaamheden
Instrueren van collega’s
Veiligheid bewaken
Administratie voeren
Voortgang bewaken
Kwaliteit bewaken
Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
59
De diverse onderdelen worden door de restauratiebouwbedrijven verschillend beoordeeld. Over het bewaken van de veiligheid en het bewaken van de kwaliteit zijn zeven van de tien bedrijven van mening dat die volledig moeten worden beheerst. Ook over het organiseren van de werkzaamheden en het instrueren van collega’s is een krappe meerderheid van de bedrijven van oordeel dat die taken volledig moeten worden beheerst. Dit geldt in veel mindere mate voor het administratie voeren en het bewaken van de voortgang. Eén vijfde van de bedrijven vindt een volledige beheersing van het voeren van de administratie nodig. Voor het bewaken van de voortgang is dit percentage 30. Een grote meerderheid is van oordeel dat een beperkte beheersing van deze onderdelen voldoende is. Voor 10% van de bedrijven hoeft het voeren van de administratie zelfs in het geheel niet beheerst te worden. Tenslotte is aan de restauratiebouwbedrijven nog gevraagd of zij nog vaktechnische vaardigheden hebben gemist die een gediplomeerd allround restauratietimmerman volledig zou moeten beheersen. Driekwart van de bedrijven mist geen vaktechnische vaardigheid. Een kwart van de bedrijven wel. Onder de vaardigheden die worden gemist zijn vooral die nodig zijn voor molenrestauratie. Ook merken sommige bedrijven op dat (nog) meer detaillering gewenst is. 4.3 Vaktechnische vaardigheden gediplomeerd allround metselaar restauratie Aan restauratiebouwbedrijven met restauratiemetselaars in dienst zijn de vaktechnische vaardigheden voorgelegd waaraan een gediplomeerd allround restauratiemetselaar moet voldoen. De vaktechnische vaardigheden waaraan een allround metselaar restauratie (niveau 3) moet voldoen en waarop hij (of zij) ook wordt beoordeeld zijn: • bijzonder gevelmetselwerk; • metselen van strekken en bogen; • functioneel metselwerk; • werkorganisatie; • steigerwerk; • restauratie- en renovatiewerk; • wand- en vloerafwerkingen. De diverse beroepstaken zijn in hun onderdelen aan de restauratiebouwbedrijven voorgelegd met de vraag of een gediplomeerd allround restauratiemetselaar deze onderdelen volledig, beperkt of niet moet kunnen beheersen. Uit de enquête blijkt dat een deel van de taken volgens een meerderheid van de restauratiebouwbedrijven met restauratiemetselaars volledig moet worden beheerst. Dit geldt echter niet voor alle beroepstaken. Een volledige beheersing van wand- en vloerafwerkingen, het steigerwerk en bepaalde onderdelen van de werkorganisatie vinden de restauratiebouwbedrijven minder nodig. De bedrijven zijn wel in meerderheid van oordeel dat bijzonder gevelmetselwerk, het metselen van strekken en bogen en het restauratie- en renovatiewerk door een gediplomeerd allround restauratiemetselaar volledig moet worden beheerst.
60
Bijzonder gevelmetselwerk De beroepstaak bijzonder gevelmetselwerk kent vier onderdelen, te weten: • metselen van gebogen metselwerk; • metselen van een gevel met vlechting; • metselen van een muur met ezelsrug; • metselen van een gevel met decoratief metselwerk. In figuur 4.11 is de beoordeling van de restauratiebouwbedrijven over deze aspecten van het bijzondere gevelmetselwerk in beeld gebracht. Acht à negen van de tien restauratiebouwbedrijven zijn van oordeel dat alle onderdelen van deze beroepstaak volledig beheerst moeten worden. Vooral het volledig kunnen beheersen van het metselen van een muur met ezelsrug vindt bijna unaniem instemming.
Figuur 4.11 Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over bijzonder metselwerk, in procenten
0
20
40
60
80
100
Gebogen metselwerk
Gevel met vlechting
Muur met ezelsrug
Gevel met decoratief metselwerk
Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
61
Metselen van strekken en bogen Onder de beroepstaak metselen van strekken en bogen vallen vijf onderdelen, te weten: • metselen van een gevel met muuropening en strek; • metselen van een gevel met muuropening en hanenkam; • metselen van een gevel met muuropening en segmentboog; • metselen van een gevel met muuropening en halfrondboog; • metselen van een gevel met muuropening en korfboog. In figuur 4.12 is het oordeel over de al dan niet volledige beheersing van deze onderdelen van de beroepstaak metselen van strekken en bogen weergegeven. Ook hier is het aandeel restauratiebouwbedrijven dat van oordeel is dat deze onderdelen door een gediplomeerd allround restauratiemetselaar volledig
Figuur 4.12 Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over metselen van dfstrekken en bogen, in procenten
0
20
40
60
80
Gevel met muuropening en strek
Gevel met muuropeningen hanenkam
Gevel met muuropening en segmentering
Gevel met muuropening en halfrondboog
Gevel met muuropening en korfboog
Volledig
Bron: EIB
62
Beperkt
Niet
100
moeten worden beheerst bijzonder hoog. Meer dan 90% van de bedrijven vindt een volledige beheersing van deze onderdelen nodig. Alleen voor de volledige beheersing van het metselen van een gevel met muuropening en korfboog is wat minder steun, maar nog steeds van meer dan 80%. Evenals bij het bijzonder metselwerk zijn ook bij het metselen van strekken en bogen zo goed als geen bedrijven die het beheersen van deze taken overbodig vinden. Functioneel metselwerk De beroepstaak functioneel metselwerk valt uiteen in zes onderdelen die een gediplomeerd allround restauratiemetselaar moet beheersen, te weten: • metselen van een rookkanaal; • metselen van een schoorsteen; • metselen van een kolom; • metselen van een gevel met pilaster; • metselen van een rechte trap; • metselen van een rechthoekige stoep. In figuur 4.13 is weergegeven hoe restauratiebouwbedrijven denken over de volledige beheersbaarheid van deze onderdelen. Ook de onderdelen van deze beroepstaak moeten volgens een groot aantal bedrijven volledig worden beheerst. Gemiddeld acht à negen van de tien restauratiebouwbedrijven is dit oordeel toegedaan. Het metselen van een rechte trap en het metselen van een rookkanaal ontvangen nog de minste steun voor volledige beheersing (77%). Ruim een vijfde van de bedrijven vindt dat een beperkte beheersing van dit onderdeel ook voldoende is.
63
Figuur 4.13 Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over functioneel metselwerk, in procenten
0
20
40
60
80
100
Rookkanaal
Schoorsteen
Kolom
Gevel met pilaster
Rechte trap
Rechthoekige stoep
Volledig
Bron: EIB
64
Beperkt
Niet
Steigerwerk De beroepstaak steigers valt uiteen in drie onderdelen, te weten: • bouwen van enkele steigers • bouwen van dubbele steigers • bouwen van systeemsteigers Net iets minder dan de helft van de restauratiebouwbedrijven is van oordeel dat het bouwen van enkele steigers door de restauratiemetselaar volledig moet worden beheerst. Voor het bouwen van systeemsteigers en vooral voor het bouwen van dubbele steigers is deze steun nog lager. Maar een kwart van de bedrijven vindt een volledige beheersing van het bouwen van dubbele steigers nodig. Een meerderheid van de restauratiebouwbedrijven is van oordeel dat een beperkte beheersing voldoende is. Een kleine 10% is zelfs van oordeel dat de bouw van dubbele en systeemsteigers helemaal niet beheerst hoeft te worden.
Figuur 4.14 Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over steigerwerk, in procenten
0
20
40
60
80
100
Bouwen van enkele steigers
Bouwen van dubbele steigers
Bouwen van systeemsteigers
Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
65
Restauratie- en renovatiewerk De beroepstaak restauratie- en renovatiewerk bestaat uit diverse werkzaamheden, te weten: • repareren van metselwerk; • inboeten; • repareren van stuc-, tegel en voegwerk; • dichtmetselen van wandopeningen; • metselen van stroomlagen. Volledige beheersing van de werkzaamheden die vallen onder deze beroepstaak wordt door negen van de tien restauratiebouwbedrijven onderschreven. Alleen voor het repareren van stuc-, tegel- en voegwerk is dit aandeel met tweederde lager. Dertig procent van de bedrijven vindt een beperkte beheersing van dit onderdeel voldoende.
Figuur 4.15 Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over restauratie- en renovatiewerk, in procenten
0
20
40
60
80
100
Repareren metselwerk
Inboeten
Reperaren stuc-, tegel- en voegwerk
Dichtmetselen wandopeneingen
Metselen stroomlagen
Volledig
Bron: EIB
66
Beperkt
Niet
Wand- en vloerafwerkingen De werkzaamheden binnen de beroepstaak wand- en vloerafwerkingen omvatten een viertal onderdelen, te weten: • aanbrengen van stucwerk; • aanbrengen van wandtegels; • aanbrengen van vloertegels; • aanbrengen van een zandcementdekvloer. In figuur 4.16 is het oordeel van bedrijven over de mate van beheersing van deze onderdelen in kaart gebracht. Slechts een klein deel van de restauratiebouwbedrijven is van oordeel dat de werkzaamheden binnen deze beroepstaak volledig beheerst moeten worden. Dat aandeel is met gemiddeld 15% ongeveer even groot als het deel bedrijven dat van oordeel is dat deze werkzaamheden helemaal niet hoeven te worden beheerst. Ruim tweederde van de restauratiebouwbedrijven vindt een beperkte beheersing van de werkzaamheden voldoende.
Figuur 4.16 Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over wand- en vloerafwerkingen, in procenten
0
20
40
60
80
100
Aanbrengen stucwerk
Aanbrengen wandtegels
Aanbrengen vloertegels
Aanbrengen zandcementdekvloer Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
67
Werkorganisatie De beroepstaak werkorganisatie komt in elke toets terug. Tot de beroepstaak werkorganisatie wordt een zestal taken gerekend, te weten: • organiseren van werkzaamheden; • instrueren van collega’s; • veiligheid bewaken; • administratie voeren; • voortgang bewaken; • kwaliteit bewaken. Figuur 4.17 geeft een beeld van het oordeel van de restauratiebouwbedrijven over de mate van beheersing van deze werkzaamheden door aankomende restauratiemetselaars. De diverse onderdelen worden door restauratiebouwbedrijven verschillend beoordeeld. Brede steun is er bij de restauratiebouwbedrijven voor een volledige beheersing van het bewaken van de kwaliteit en het bewaken van de veiligheid. Meer dan tweederde van de bedrijven onderschrijft dit oordeel. Ook
Figuur 4.17 Restauratiebouwbedrijven naar oordeel over werkorganisatie door restauratiemetselaars, in procenten
0
20
40
60
80
100
Organiseren van werkzaamheden
Instrueren collega’s
Veiligheid bewaken
Administratie voeren
Voortgang bewaken
Kwaliteit bewaken Volledig
Bron: EIB
68
Beperkt
Niet
is de helft van de restauratiebouwbedrijven van oordeel dat het organiseren van de werkzaamheden volledig beheerst moet worden. Voor het voeren van de administratie, het bewaken van de voortgang en het instrueren van collega’s vindt een meerderheid van de restauratiebouwbedrijven een beperkte beheersing voldoende. Er zijn geen bedrijven die de verschillende onderdelen van de beroepstaak werkorganisatie voor een gediplomeerd allround restauratiemetselaar overbodig vinden, behalve voor de taken administratie voeren en voortgang bewaken. Ruim 10% van mening is dat deze taken niet beheerst hoeven te worden. Tenslotte is aan de restauratiebouwbedrijven met restauratiemetselaars in dienst gevraagd of zij nog vaktechnische vaardigheden hebben gemist die een gediplomeerd allround restauratiemetselaar volledig zou moeten beheersen. Het overgrote deel van de bedrijven heeft geen vaktechnische werkzaamheid gemist. Wel merkt een enkel bedrijf op dat het beheersen van technische handigheidjes meer zou moeten worden bijgebracht. 4.4 Vaktechnische vaardigheden gediplomeerd allround restauratieschilder en specialist schilderen De restauratieschilder is werkzaam in de schilders- en onderhoudsbedrijfstak. Hij voert restauratiewerkzaamheden uit aan gebouwen en objecten. De restauratieschilder is verantwoordelijk voor de volgende activiteiten12: • uitvoeren van historisch onderzoek; • het analyseren en inspecteren/inventariseren van ondergronden; • het mede opstellen van een offerte; • het restaureren van ondergronden, stuc- en lijstwerk en glas-in-loodramen; • het uitvoeren en herstellen van decoratieve technieken; • het uitvoeren en herstellen van imitatietechnieken; • het uitvoeren en herstellen van letterborden en heraldische objecten; • het overleggen met opdrachtgevers; • het begeleiden van vakmensen (werkorganisatie); • het toezicht houden op de werkzaamheden van derden. Tevens kan hij verftechnische- en kleuradviezen uitbrengen. Hij past Kwaliteitszorg, Arbo- en Milieuvoorschriften (KAM-zorg), veiligheids- en bedrijfsvoorschriften toe. Een groot aantal van deze kerntaken en activiteiten van de restauratieschilder (en specialist schilderen) is voorgelegd aan schildersbedrijven met de vraag of een gediplomeerd allround restauratieschilder deze onderdelen volledig, beperkt of niet moet kunnen beheersen. Uit de enquête blijkt dat door alle schildersbedrijven het beheersen van duurzaam schilderwerk, zowel binnen als buiten, als zeer noodzakelijk wordt ervaren. Verschillende kerntaken zijn weer uitgewerkt in onderdelen. De details daarvan worden vervolgens geanalyseerd. Bij de overige werkzaamheden zijn de meningen meer verdeeld. Bepaalde onderdelen van de werkorganisatie moeten volledig worden beheerst volgens een ruime meerderheid van de restauratieschildersbedrijven. Ook is driekwart van de schildersbedrijven van oordeel dat werkzaamheden als het inspecteren 12 Bron: Savantis, BCP Restauratieschilder.
69
en inventariseren van ondergronden en het aanbrengen, afwerken en herstellen van letteropschriften volledig moeten worden beheerst. Het volledig moeten beheersen van het opstellen van offertes, het vervangen, restaureren en plaatsen van glas-in-loodramen en het restaureren van fresco’s vindt bij schildersbedrijven minder steun. Een meerderheid van bedrijven vindt beperkte beheersing voldoende. De helft van de bedrijven is van oordeel dat het aanbrengen van decoratieve muurverven en sierpleisters en het uitvoeren van kleuronderzoek volledig moet worden beheerst. De geringe steun voor het opstellen van offertes en het vervangen, restaureren en plaatsen van glas-in-loodramen blijkt ook uit het kwart bedrijven dat het beheersen van deze werkzaamheden helemaal niet nodig vindt. Ook het beheersen van een groot aantal marmerimitaties vindt een relatief groot deel van de schildersbedrijven niet nodig.
70
Aanbrengen, afwerken en herstellen van houtimitaties De kerntaak Aanbrengen, afwerken en herstellen van houtimitaties omvat diverse soorten houtimitaties, te weten: • eikenhout, • grenenhout, • teakhout, • mahoniehout, • esdoornhout, • notenhout, • wortelnoten, • palissanderhout. In figuur 4.18 is de beoordeling van de schildersbedrijven van de beheersing van deze verschillende houtimitaties in beeld gebracht. Restauratieschildersbedrijven vinden in meerderheid een volledige beheersing van een groot aantal houtimitaties niet nodig. Alleen voor eikenhout zijn zeven van de tien bedrijven van oordeel dat deze werkzaamheid volledig moet worden beheerst. Voor esdoornhout- en palissanderhoutimitaties vindt slechts een
Figuur 4.18 Schildersbedrijven naar oordeel over het aanbrengen, afwerken en herstellen van houtimitaties, in procenten
0
20
40
60
80
100
Eikenhout Grenenhout Teakhout Mahoniehout Esdoornhout Notenhout Wortelnoten Palissanderhout Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
71
kwart van de bedrijven dat. Een vijfde van de schildersbedrijven vindt het kunnen aanbrengen, afwerken en herstellen van esdoornimitaties zelfs helemaal niet nodig. Voor een kwart van de bedrijven geldt dit ook voor palissanderhoutimitaties. Aanbrengen, afwerken en herstellen van marmerimitaties De kerntaak aanbrengen, afwerken en herstellen van marmerimitaties omvat evenals bij houtimitaties diverse soorten imitaties, te weten: • Wit marmer; • Napoleon Gris en Napoleon rouge; • Vert de Mer; • Port d’Or; • Brèche Violet; • Jaune di siena; • St. Anna; • fantasiemarmers. In figuur 4.19 is het oordeel van de schildersbedrijven over de beheersing van deze verschillende imitaties weergegeven.
Figuur 4.19 Schildersbedrijven naar oordeel over het aanbrengen, afwerken en herstellen van marmerimitaties, in procenten
0
20
40
60
80
100
Wit marmer Napoleon Gris en Napoleon Rouge Vert de Mer Port d’Or Brèche Violet Jaune di Siena St. Anna Fantasiemarmers Volledig
Bron: EIB
72
Beperkt
Niet
Evenals bij de houtimitaties vinden restauratieschildersbedrijven in meerderheid een volledige beheersing van een groot aantal marmerimitaties niet nodig voor een allround restauratieschilder. Alleen voor wit marmerimitaties zijn zeven van de tien bedrijven van oordeel dat deze werkzaamheid volledig moet worden beheerst. Ook voor Napoleon Gris- en Vert de Mer-imitaties is een meerderheid van bedrijven voor volledige beheersing van deze techniek. Minder dan de helft van de schilderbedrijven is voor volledige beheersing van de overige marmerimitaties. Een beperkte beheersing van deze soorten imitaties is voldoende volgens een meerderheid van de bedrijven. Ook vindt gemiddeld een vijfde tot een kwart van de schildersbedrijven dat deze imitaties in het geheel niet beheerst hoeven te worden. Aanbrengen, afwerken en herstellen van metaalimitaties Naast hout- en marmerimitaties behoort het aanbrengen, afwerken en herstellen van metaalimitaties tot de kerntaken van de restauratieschilder. De imitaties omvatten twee soorten, te weten: • vergulden; • polimentvergulden. Figuur 4.20 brengt het oordeel van de schildersbedrijven over de beheersing van deze twee imitaties in beeld.
Figuur 4.20 Schildersbedrijven naar oordeel over het aanbrengen, afwerken en herstellen van metaalimitaties, in procenten 0
20
40
60
100
80
Vergulden
Polimentvergulden
Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
73
Voor gewoon vergulden wordt een volledige beheersing van meer belang geacht dan voor polimentvergulden. Tweederde van de schildersbedrijven is van oordeel dat vergulden door een restauratieschilder volledig moet worden beheerst. Voor polimentvergulden is deze steun 30%. De meerderheid van de bedrijven vindt een beperkte beheersing van deze techniek voldoende, terwijl voor 15% van de bedrijven het beheersen van die techniek in het geheel niet nodig is. Aanbrengen, afwerken en herstellen van restauratieve en decoratieve technieken De kerntaak: aanbrengen, afwerken en herstellen van restauratieve en decoratieve technieken omvat een drietal werkzaamheden, te weten: • tamponneren/patineren; • doppen/kloppen; • sjabloneren. Gemiddeld tweederde van de restauratieschildersbedrijven is van oordeel dat deze technieken volledig moeten worden beheerst (figuur 4.21). Sjabloneren krijgt hiervoor de meeste steun, doppen en kloppen de minste. Gemiddeld drie
Figuur 4.21 Schildersbedrijven naar oordeel over het aanbrengen, afwerken en herstellen van restauratieve en decoratieve technieken, in procenten 0
20
40
60
80
100
Tamponeren/patineren
Doppen/kloppen
Sjabloneren
Volledig
Bron: EIB
74
Beperkt
Niet
van de tien bedrijven vinden een beperkte beheersing van deze technieken voldoende voor een restauratieschilder. Werkorganisatie De kerntaak werkorganisatie behoort tot elke toets die een restauratievakman moet afleggen wil hij (of zij) het diploma behalen. Tot de kerntaak werkorganisatie wordt een zestal taken gerekend, te weten: • organiseren van werkzaamheden; • instrueren van collega’s; • veiligheid bewaken; • administratie voeren; • voortgang bewaken; • kwaliteit bewaken. Figuur 4.22 geeft een beeld van het oordeel van de restauratieschildersbedrijven over de mate van beheersing van de diverse werkzaamheden. De onderdelen worden door de schildersbedrijven naar mate van beheersing verschillend beoordeeld. Volledige beheersing moet er volgens negen van de tien schildersbedrijven zijn voor het organiseren van de werkzaamheden. Ook
Figuur 4.22 Schildersbedrijven naar oordeel over werkorganisatie, in procenten
0
20
40
60
80
100
Organiseren werkzaamheden
Instueren collega’s
Veiligheid bewaken
Administratie voeren
Voortgang bewaken
Kwaliteit bewaken Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
75
voor het volledig beheersen van het bewaken van de veiligheid en het bewaken van de kwaliteit is de steun groot. Dit geldt niet voor het beheersen van het voeren van de administratie. Evenals bij de restauratietimmerman en -metselaar krijgt de volledige beheersing van deze taak weinig steun van de bedrijven. Slechts een derde van de schildersbedrijven vindt volledige beheersing van deze werkzaamheid nodig. Voor de helft van de bedrijven is beperkte beheersing voldoende, terwijl 15% van de schildersbedrijven een beheersing van deze taak in het geheel niet nodig vindt. Tenslotte is aan de restauratieschildersbedrijven met restauratieschilders in dienst gevraagd of zij nog vaktechnische vaardigheden hebben gemist die een gediplomeerd allround restauratieschilder volledig zou moeten beheersen. Het overgrote deel van de bedrijven heeft geen vaktechnische werkzaamheid gemist. Een aantal bedrijven vindt dat een restauratieschilder ook bladgoud zou moet kunnen polimeren en houtrot zou moeten kunnen herstellen. 4.5 Vaktechnische vaardigheden van de gediplomeerde allround restauratiestukadoor De restauratiestukadoor verricht de volgende taken13: • het uitvoeren van schade- en sporenonderzoek aan stukadoorswerk en pleistertechnieken; • het maken van een restauratieplan voor stukadoorswerk; • het ontwerpen van en vormgeven aan gips- en cementgebonden ornamenten en lijsten; • het saneren, repareren en restaureren van gestukadoorde stijlplafonds en -wanden; • het uitvoeren van klassieke decoratieve pleistertechnieken en fresco’s; • het aanbrengen van gips- en cementgebonden ornamenten en/of lijsten; • het toepassen van kwaliteitszorg, Arbo- en milieuvoorschriften (KAM-zorg) en bedrijfsvoorschriften (werkorganisatie). Deze kerntaken en de werkzaamheden die daaronder vallen zijn voorgelegd aan restauratiestukadoorsbedrijven met de vraag of een gediplomeerd allround restauratiestukadoor deze werkzaamheden volledig, beperkt of niet moet kunnen beheersen. Uit de enqûete blijkt dat het aanbrengen van gips- en cementgebonden ornamenten en/of lijsten bij stukadoorsbedrijven de meeste steun krijgen. Bij alle werkzaamheden waarbij dit moet gebeuren, van het maken van trek- en gietmallen tot het maken van cornissingen, is volgens negen van de tien stukadoorsbedrijven volledige beheersing door een restauratiestukadoor noodzakelijk. Voor de andere kerntaken en bijbehorende werkzaamheden is deze unanimiteit er niet. Wel ontvangen diverse werkzaamheden binnen de kerntaken brede steun. Ook is voor een groot aantal stukadoorsbedrijven volledige beheersing van het maken van een restauratieplan voor stukadoorswerk noodzakelijk. Zeven van de tien stukadoorsbedrijven vinden volledige beheersing van deze kerntaak gewenst.
13 Savantis, BCP Restauratiestukadoor.
76
Ook is er een aantal werkzaamheden waarvan de beheersing volgens stukadoorsbedrijven niet nodig is. Het meest in het oog springend is hierbij de beheersing van het herstellen van het metselwerk en voegen met betrekking tot scheurvorming en aangetaste bakstenen. Alle stukadoorsbedrijven vinden de beheersing daarvan niet nodig. Ook de beheersing van het inslijpen van de voegen en aanbrengen van vochtschermen vinden stukadoorsbedrijven in meerderheid niet nodig. Uitvoeren van schade- en sporenonderzoek aan stukadoorswerk en pleistertechnieken De kerntaak ‘uitvoeren van schade- en sporenonderzoek aan stukadoorswerk en pleistertechnieken’ omvat een viertal werkzaamheden, te weten: • uitvoeren van metingen (zoals vlakheidsmeting, laagdikte opbouw, zout en vochtmetingen); • inspecteren van de bouwkundige toestand en bouwkundige voorzieningen; • analyseren van de toegepaste stukadoorsmaterialen, van de toegepaste laagopbouw en van de toegepaste pleisterdragerconstructie; • achterhalen van de schadeoorzaak aan constructie, stukadoorswerk en eventueel eerder toegepaste reparatie/restauratie.
Figuur 4.23 Stukadoorsbedrijven naar oordeel over het uitvoeren van schade- en sporenonderzoek aan stukadoorswerk en pleistertechnieken, in procenten
Uitvoeren metingen (zoals vlakheidsmeting, laagdikte bopbouw, zout - en vochtmetingen)
0
20
40
60
80
100
Inspecteren bouwkundige toestand en -voorzieningen Analyseren toegepaste stucadoorsmaterialen van de toegepaste laagbouw en -pleisterdragerconstructie Achterhalen schadeoorzaak aan constructie, stucadoorswerk en evt. eerder toegepaste reparatie/restauratie Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
77
Figuur 4.23 geeft een beoordeling van de stukadoorsbedrijven in de restauratiesector van deze werkzaamheden. Binnen deze kerntaak vinden stukadoorsbedrijven in meerderheid vooral de volledige beheersing van het analyseren van de toegepaste stukadoorsmaterialen, van de toegepaste laagopbouw en van de toegepaste pleisterdragerconstructie belangrijk. Zeven van de tien bedrijven zijn van oordeel dat deze werkzaamheden volledig moeten worden beheerst, terwijl bijna een vijfde van het aantal stukadoorsbedrijven een beperkte beheersing voldoende vindt. Voor het uitvoeren van metingen en het achterhalen van de schadeoorzaak aan constructie, stukadoorswerk en eventueel eerder toegepaste reparatie/restauratie is slechts een derde van de stukadoorsbedrijven van oordeel dat deze werkzaamheden volledig beheerst moeten worden. Ontwerpen van en vormgeven aan gips- en cementgebonden ornamenten en lijsten De kerntaak ‘ontwerpen van en vormgeven aan gips- en cementgebonden ornamenten en lijsten’ omvat een groot aantal werkzaamheden, te weten: • inmeten van de te ontwerpen ornamenten en lijsten; • overnemen van de gegevens van de aanwezige bouwtekeningen; • ontwerpen van een bepaalde stijl of naar eigen inzicht; • tekenen van het ontwerp op een hanteerbare schaal; • ontwerpen van (ontbrekende) delen van ornamenten en lijsten; • ontwerpen en construeren van boog- en gewelvenconstructies; • bepalen van materialen voor de benodigde constructies; • inrichten ven het atelier; • vormgeven van (fragmenten van) ornamenten en lijsten in klei of kalk/gips. In figuur 4.24 is het oordeel van stukadoorsbedrijven over de al dan niet volledige beheersing van deze werkzaamheden weergegeven. Bijna negen van de tien stukadoorsbedrijven is van oordeel dat het inmeten van de te ontwerpen ornamenten en lijsten door de restauratiestukadoor volledig beheerst moet worden. Voor volledige beheersing van de meeste andere werkzaamheden is 70% van de stukadoorsbedrijven. Alleen voor het inrichten van het atelier is die steun lager. Maar ongeveer de helft van de stukadoorsbedrijven is van oordeel dat deze taak volledige beheersing vereist.
78
Figuur 4.24 Stukadoorsbedrijven naar oordeel over het ontwerpen van en vormgeven aan gips- en cementgebonden ornamenten en lijsten, in procenten 0
20
40
60
80
100
Inmeten ornamenten en lijsten Overnemen gegevens aanwezige bouwtekeningen Ontwerpen bepaalde stijl of naar eigen inzicht Tekenen ontwerp op hanteerbare schaal Ontwerpen (ontbrekende) delen ornamenten en lijsten Ontwerpen en construeren van boog- en gewelvenconstructies Materialen bepalen voor benodigde constructies Inrichten atelier Vormgeven (fragmenten van) ornamenten en lijsten in klei of kalk/gips Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
79
Saneren, repareren en restaureren van gestukadoorde stijlplafonds en -wanden De kerntaak ‘saneren, repareren en restaureren van gestukadoorde stijlplafonds en -wanden’ is uiteengelegd in een negental werkzaamheden, te weten: • (laten) verwijderen van oude en door vocht/zouten aangetaste pleisterlagen en oude pleisterdragerconstructies; • vastzetten van loszittende pleisterlagen/pleisterdragers; • herstellen van het metselwerk en voegen met betrekking tot scheurvorming en aangetaste bakstenen; • eventueel inslijpen van de voegen en aanbrengen van vochtschermen; • aanbrengen van saneerpleisters; • construeren van bogen en gewelven; • aanbrengen van pleisterdragers; • verwijderen van oude/wit- en sauslagen; • berapen en pleisteren of repareren van ondergronden en/of pleisterdrager constructies. In figuur 4.25 is weergegeven hoe stukadoorsbedrijven denken over de beheersing van deze werkzaamheden. Deze kerntaak bestaat uit werkzaamheden die stukadoorsbedrijven duidelijk verdelen. De ene werkzaamheid moet volgens een groot deel van de stukadoorsbedrijven volledig worden beheerst, een andere hoeft van de bedrijven in het geheel niet beheerst te worden. Bijna 90% van de stukadoorsbedrijven is van oordeel dat een volledige beheersing van het verwijderen van oude en door vocht of zouten aangetaste pleisterlagen en oude pleisterdragerconstructies, het vastzetten van loszittende pleisterlagen of pleisterdragers, het aanbrengen van saneerpleisters en het berapen en pleisteren of repareren van ondergronden en/of pleisterdragerconstructies noodzakelijk is. Ook vindt 70% van de stukadoorsbedrijven dat het construeren van bogen en gewelven volledig beheerst moet worden. Het herstellen van het metselwerk en voegen met betrekking tot scheurvorming en aangetaste bakstenen en het inslijpen van de voegen en aanbrengen van vochtschermen hoeft volgens stukadoorsbedrijven echter niet of nauwelijks beheerst te worden. Ook het volledig beheersen van het aanbrengen van pleisterdragers krijgt van slechts een derde van de bedrijven steun. En 30% van de bedrijven is zelfs van oordeel dat het beheersen van het aanbrengen van pleisterdragers helemaal niet nodig is.
80
Figuur 4.25 Stukadoorsbedrijven naar oordeel over het saneren, repareren en restaureren van gestukadoorde stijlplafonds en -wanden, in procenten 0
20
40
60
80
100
(Laten) verwijderen van oude pleisterlagen en - constructies Vastzetten loszittende pleisterlagen/-dragers Herstellen metselwerk en voegen mbt scheurvorming en aangetaste bakstenen Eventueel inslijpen voegen en aanbrengen vochtschermen
Aanbrengen saneerpleisters Constueren van bogen en gewelven
Aanbrengen pleisterdragers
Verwijderen oude wit- en sauslagen Berapen pleisteren of repareren ondergronden en/of pleister-dragerconstructies
Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
81
Uitvoeren van klassieke decoratieve pleistertechnieken en fresco’s De kerntaak ‘uitvoeren van klassieke decoratieve pleistertechnieken en fresco’s’ is uitgewerkt in een vijftal werkzaamheden die door de restauratiestukadoor moeten kunnen worden toegepast, te weten: • aanbrengen en afwerken van stucmarmer in de gewenste kleur en structuur; • prepareren van ondergronden voor het aanbrengen van fresco’s; • vergulden van lijstwerk en ornamenten; • uitvoeren van Sgraffitolagen; • aanbrengen en afwerken van decoratieve kalkpleisters. Figuur 4.26 geeft een beeld van het oordeel van stukadoorsbedrijven uit de restauratiesector over de beheersing van deze werkzaamheden. De grootste bijval voor volledige beheersing is er voor het aanbrengen en afwerken van decoratieve kalkpleisters. Zeven van de tien stukadoorsbedrijven vinden een volledige beheersing van deze werkzaamheid gewenst. Met het volledig moeten beheersen van het vergulden van lijstwerk en ornamenten en van het kunnen uitvoeren van Sgraffitolagen is slechts een derde van het aantal bedrijven het eens. Drie van de tien bedrijven vinden zelfs dat deze werkzaamheden helemaal niet beheerst hoeven te worden.
Figuur 4.26 Stukadoorsbedrijven naar oordeel over het uitvoeren van klassieke decoratieve pleistertechnieken en fresco’s, in procenten 0
20
40
60
80
100
Aanbrengen en afwerken van stucmarmer in gewenste kleur en structuur Prepareren ondergronden voor aanbrengen van fresco’s
Vergulden van lijstwerk en ornamenten
Uitvoeren van Sgraffito-lagen
Aanbrengen en afwerken van decoratieve kalkpleisters Volledig
Bron: EIB
82
Beperkt
Niet
Aanbrengen van gips- en cementgebonden ornamenten en/of lijsten Gips- en cementgebonden ornamenten en/of lijsten moeten door de restauratiestukadoor kunnen worden verwerkt bij het: • maken van trek- en gietmallen; • maatvoeren op plafonds en wanden; • trekken van lijsten op de bank en in het werk; • het afgieten van mallen; • aanbrengen van gips- en cementgebonden ornamenten en/of lijsten; • verstekken van lijsten; • maken van cornissingen. In figuur 4.27 zijn de oordelen over de mate van beheersing van deze werkzaamheden in beeld gebracht. Over de werkzaamheden die onder deze kerntaak vallen zijn de stukadoorsbedrijven zeer duidelijk. Negen van de tien bedrijven zijn van oordeel dat deze werkzaamheden volledig moeten worden beheerst door de restauratiestukadoor.
Figuur 4.27 Stukadoorsbedrijven naar oordeel over het aanbrengen van gips- en cementgebonden ornamenten en/of lijsten, in procenten 0
20
40
60
80
100
Maken van trek- en gietmallen Maatvoeren op plafonds en wanden Trekken van lijsten op de bank en in het werk Afgieten van mallen Aanbrengen van gips- en cementgebonden ornamenten en/of lijsten Verstrekken van lijsten Maken van cornissingen Volledig
Beperkt
Niet
Bron: EIB
83
Werkorganisatie De kerntaak ‘werkorganisatie’ behoort tot elke toets die een restauratievakman moet afleggen wil hij (of zij) het diploma behalen. Tot de kerntaak werkorganisatie wordt een zestal taken gerekend, te weten: • organiseren van werkzaamheden; • instrueren van collega’s; • veiligheid bewaken; • administratie voeren; • voortgang bewaken; • kwaliteit bewaken. Figuur 4.28 geeft een beeld van het oordeel van de stukadoorsbedrijven over de mate van beheersing van deze werkzaamheden. Het bewaken van de kwaliteit moet volgens 90% van de stukadoorsbedrijven door een restauratiestukadoor volledig worden beheerst. Dit geldt ook voor het organiseren van de werkzaamheden. Voor het administratie voeren en het bewaken van de voortgang is die grote bijval er niet. Slechts een derde van de
Figuur 4.28 Stukadoorsbedrijven naar oordeel over werkorganisatie, in procenten
0
20
40
60
80
Organiseren werkzaamheden
Instueren van collega’s
Veiligheid bewaken
Administratie voeren
Voortgang bewaken
Kwaliteit bewaken Volledig
Bron: EIB
84
Beperkt
Niet
100
stukadoorsbedrijven vindt een volledige beheersing van deze werkzaamheden gewenst. Voor meer dan de helft van de bedrijven is een beperkte beheersing voldoende. Tenslotte is gevraagd aan stukadoorsbedrijven die in de restauratiesector werkzaam zijn of zij een vaktechnische werkzaamheid missen die een gediplomeerd allround restauratiestukadoor volledig zou moeten beheersen. Alle stukadoorsbedrijven melden dat zij geen werkzaamheid hebben gemist.
85
86
Bijlage Populatie, steekproef en respons
In het najaar van 2010 heeft het EIB een tweetal internetenquêtes gehouden. Een onder restauratievaklieden en een onder restauratiebedrijven. Het doel van de enquête onder restauratievaklieden is het inventariseren en analyseren van hun arbeidsmarktpositie, mening over de aansluiting opleiding en werk, loopbaan tot nu toe, en motieven en toekomstplannen. De enquête onder restauratiebedrijven beoogt een beeld te geven van de arbeidspopulatie, de opleidingsbehoefte en een oordeel over de mate van noodzakelijke beheersing door restauratievaklieden van vaktechnische werkzaamheden. De populatie restauratievaklieden betrof personen die in de periode 2002-2010 hun diploma als restauratievakman hebben behaald. Op basis van gegevens van Fundeon wat betreft restauratietimmerlieden en -restauratiemetselaars (niveau 3) en van Savantis wat betreft restauratieschilders en -restauratiestukadoors (niveau 4) is de populatie bepaald. Omdat de uitstroom restauratie bij metselaars pas vanaf 2007 expliciet vorm heeft gekregen is voor het bepalen van het totaal aantal restauratiemetselaars uitgegaan van de verhouding restauratiemetselaars en restauratietimmerlieden in de steekproef onder restauratiebedrijven. Met behulp van deze verhouding is het totaal aantal restauratiemetselaars bepaald. In totaal is de populatie gediplomeerde allround restauratievaklieden 407 (tabel B1). Het steekproefkader werd wat betreft metselaars bepaald door naast de metselaars met uitstroom restauratie ook de allround metselaars met deelkwalifica-
Tabel B1 Populatie en respons van restauratievaklieden en restauratiebedrijven
Populatie Respons- Populatie Responsrestauratie- groep restauratie- groep vaklieden bedrijven Absoluut
Abs.
%
Absoluut
Abs.
%
Timmeren Metselen Schilderen Stukadoren
235 81 70 21
50 21,3 286 72 25,2 19 23,4 20 28,6 283 42 14,8 4 19,0 53 9 17,0
Totaal
407
93 22,8
622
123 19,8
Bron: EIB
87
tie herstel en reparatie te benaderen. Voor zover deze metselaars in de restauratiesector werken of hebben gewerkt zijn ze in het onderzoek meegenomen. De respons varieert tussen 19% (voor stukadoors) en 29% (voor restauratieschilders). De totale respons is absoluut 94. Omdat het absolute aantal stukadoors in de steekproef te klein is om betrouwbare uitspraken te doen is deze groep in het vakliedenonderzoek verder buiten beschouwing gelaten. De uitkomsten in de steekproef zijn, rekening houdend met de verdeling in de populatie, herwogen.
88
EIB-publicaties
2007 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2007 Beperking hypotheekrenteaftrek - gevolgen voor de bouwproductie en woningmarkt Opdrachtgevers aan het woord - meting 2006 Infrastructuurmonitor MIT 2007 De restauratieproductie tot 2011 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces Bouwbedrijven 2007 - ontwikkelingen-vooruitzichten Sectorprofiel stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf 2005-2012 Het ziekteverzuim in de bouwnijverheid in 2006 De sector civiele betonbouw - marktontwikkelingen, opdrachtgeverschap en werkgelegenheid Bouwconcerns in beeld 2006/2007 Opdrachtgevers aan het woord - meting 2007 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2006 Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2006 Het arbeidsbestand in de bouw in 2006 Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2006 (ARBOUW) Transparantie in de bouwpraktijk De bouwbedrijven in 2006 2008 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2008 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces - meting 2007
89
Kostendruk van wet- en regelgeving in het gespecialiseerde aannemingsbedrijf Infrastructuurmonitor - MIRT 2008 Bouw in beeld 2007 Openbaarvervoerinfrastructuur in een geliberaliseerde markt Algemene kosten in het bouwbedrijf Het ziekteverzuim in de bouw in 2007 Kwaliteit van de dienstverlening en het bestuurlijk proces van lagere overheden De markt voor restauratie en onderhoud van monumenten tot 2013 Uitdagingen en beleidsopties bij nieuwbouw van woningen - regionale ontwikkelingen en beleid na 2009 De Vastgoedlezing 2008 - crisis op de Nederlandse woning- en vastgoedmarkt? (ASRE) Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2007 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2007 Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2007 (ARBOUW) Bouwconcerns in beeld 2007/2008 2009 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2009 Opdrachtgevers aan het woord - meting 2008 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces - meting 2008 Middenkaderopleidingen in de bouw Algemene kosten in het bouwbedrijf 2006-2007 Bouw in beeld 2008 Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2009-2014 De zelfstandige zonder personeel in de bestratingsbranche Het ziekteverzuim in de bouw in 2008
90
Verkenning effecten stimuleringsmaatregelen rond de woningbouw (www.eib.nl Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2008 (ARBOUW) Hervorming van de woningmarkt Reïntegratie van langdurig zieke werknemers in de bouw Bouwconcerns in beeld 2008-2009 2010 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2010 Algemene kosten in het bouwbedrijf 2006-2008 Bedrijfseconomische kencijfers b&u-bedrijven 2008 Bedrijfseconomische kencijfers gww-bedrijven 2008 Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2010-2015 Zzp’ers in de bouw De arbeidsmarkt in de bitumineuze en kunststofdakbedekkingsbranche Kantorenleegstand - probleemanalyse en oplossingsrichtingen (www.eib.nl) Ondergrondse netwerken en grondwaterbeheer Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2009 (ARBOUW) Ziekteverzuim in de bouw 2009 Beleidsvarianten beperking hypotheekrenteaftrek en liberalisatie huursector (www.eib.nl) Nacht- en weekendwerk in het wegonderhoud Bouw in beeld 2009 De bouwarbeidsmarkt 2010-2015 Bedrijfseconomische kencijfers gespecialiseerde bedrijven 2007-2008 Strategie en crisis Vrouwen in technische functies Marktstudie AFNL 2011-2012
91
Infrastuctuurmonitor - MIRT 2011 Kantorenleegstand - analyse van de marktwerking (www.eib.nl) 2011 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2011 Algemene kosten in het bouwbedrijf 2007-2009 Openbare aanbestedingen in de gww Bedrijfseconomische kencijfers gww-bedrijven 2009 Bedrijfseconomische kencijfers b&u-bedrijven 2009 Succesvol binnenstedelijk bouwen De winst van innoveren (www.eib.nl) Algemene BouwplaatsKosten (ABK) van B&U-projecten 2010 (RRBOUW) Productiviteit en strategie (www.eib.nl) Bouwconcerns in beeld 2009-2010 Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2011-2016 Restauratie en onderhoud van monumenten - marktverkenning tot 2015 Aanbestedingsgedrag opdrachtgevers (www.eib.nl) Actuele situatie in de bouw - overzicht ten behoeve van de nieuwe woonvisie (www.eib.nl) Dynamiek op de woningmarkt De civiele betonbouw tot 2016 - ontwikkelingen op de markt en in de rolverdeling in het bouwproces (www.eib.nl) Monumenten en corporaties - monumentenbezit en -beleid van corporaties (www.eib.nl) Ziekteverzuim in de bouw 2010 (www.eib.nl) Maatschappelijke woonagenda - Van programmeren naar stimuleren Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2010 (ARBOUW) Kantorenmonitor - analyse van vraag en aanbod (www.eib.nl) MKBA Herstructurering Eemsdelta
92
Bedrijfseconomische kencijfers - b&u- en gww-bedrijven 2010 (www.eib.nl) Kosten en baten van de bouw bbl-opleiding (www.eib.nl) Overheid en markt; nieuw evenwicht in aanbesteden (www.eib.nl) Dienstverlening van medeoverheden - quick scan onder architectenbureaus (www.eib.nl) Infrastructuurmonitor - MIRT 2012 (www.eib.nl) Algemene kosten in het bouwbedrijf 2008-2010 (www.eib.nl) Kostenmodel omgevingsrecht (www.eib.nl) Bouwen voor kwaliteit (www.eib.nl) 2012 Evaluatie stimuleringspakket woningbouw (www.eib.nl) Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2012 Situatie op de Nederlandse hypotheekmarkt
93
94
Economisch Instituut voor de Bouw Basisweg 10 1043 AP Amsterdam Postbus 58248 1040 HE Amsterdam t (020) 583 19 00 f (020) 583 19 99
[email protected] www.eib.nl Desktop publishing: Debbie van Amerongen, EIB Druk: SDA Print + Media, Amsterdam
95
96
De restauratieproductie is sterk subsidiegedreven en is daarom minder conjunctuurgevoelig dan andere onderdelen van de bouw. Voor de komende jaren is de budgettaire ruimte bij het Rijk aanzienlijk verkrapt. Moet de restauratiesector de komende jaren rekening houden met een terugval in de subsidies voor restauratiewerken? Wat betekent dit voor de productie en werkgelegenheid in de restauratiesector in de jaren tot 2016? Hoe groot is de opleidingsbehoefte in deze jaren? Welke instroom in de opleidingen voor restauratievaklieden is nodig om voldoende opleidingscapaciteit voor latere jaren zeker te stellen? Hoe denken vaklieden over hun opleiding? Welke vaardigheden moeten volgens de restauratiebedrijven de vaklieden minstens hebben en welke vaardigheden zijn minder belangrijk? In deze studie komen al deze vragen aan bod. De studie is door het EIB uitgevoerd in opdracht van de Vereniging ROP Nederland.
Basisweg 10 1043 AP Amsterdam Postbus 58248 1040 HE Amsterdam t (020) 583 19 00 f (020) 583 19 99
[email protected] www.eib.nl