Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 Onderdeel van het Arabisch-Israëlisch conflict
Oorlogstoneel in oktober 1948
1
Datum
29 november 1947 - maart 1949
Locatie
Midden-Oosten
Resultaat
Wapenstilstand; vestiging van Israël op ongeveer 78% van het Mandaatgebied van 1948
Casus belli Vestiging van een Joodse staat Strijdende partijen Egypte
Israël
Syrië Transjordanië Libanon Irak Jemen Saoedi-Arabië Commandanten John Bagot Glubb
Yaakov Dori Yigael Yadin
Abd al-Qadir al-Husayni† Hasan Salama Fawzi Al-Qawuqji Anwar Sadat Troepensterkte
- 29.677 soldaten in het begin
Egypte - 10.000-20.000 soldaten 2
- 108.300 soldaten in december 1948
Syrië - 2500–5000 soldaten Irak - 5000-18.000 soldaten Transjordanië - 6000–12.000 soldaten Libanon - 1000-2000 soldaten Jemen - onbekend Saoedi-Arabië - 800–1200 soldaten Verliezen
- ca. 4000 soldaten gedood - ca. 2400 burgers gedood
Wordt geschat tussen de 5000 en 15.000 ca. 750.000 Palestijnen verdreven
3
op 14 mei 1948 verklaart Israël zich Onafhankelijk
Vrijwillige Arabische strijders.
4
Joodse bewoners evacueren de oude stad van Jeruzalem via de Poort van Zion
Palestijnse vluchtelingen.
5
Israël na het einde van oorlog in 1949.
De Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 of Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog ontstond in 1947 als een burgeroorlog tussen Arabische en Joodse inwoners van het toenmalige Britse mandaatgebied Palestina. Toen de Britten zich in mei 1948 terugtrokken, zette de strijd zich voort als een conventionele oorlog tussen de nieuwe staat Israël en de omliggende Arabische landen.
6
Voorgeschiedenis In de 19e eeuw ontstond er onder Joden van Oost-Europa een, vooral seculiere, ideologie, zionisme genaamd, die wilde komen tot de vorming van een nationale Joodse staat, waarbij als locatie vooral aan Palestina, het zgn. Bijbelse "Beloofde Land", werd gedacht. Het zionisme was een antwoord op enerzijds de voortdurende antisemitische vervolgingen waaraan Joden in Europa blootstonden en anderzijds de angst voor het verdwijnen van de Joodse cultuur, doordat steeds meer Joden wilden assimileren. Het zionisme is sterk geïnspireerd door het nationalisme en de romantiek, stromingen die gedurende de 19e eeuw in zwang waren. Vanaf 1516 was Palestina onderdeel van het uitgestrekte Ottomaanse rijk. In 1878 woonden er bijna een half miljoen mensen, waarvan drie procent Joods was[1]. In sommige steden, waaronder Jeruzalem, waren Joden in de meerderheid volgens door Britse autoriteiten uitgevoerde volkstellingen. Tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zouden onder invloed van het zionisme meer dan 60.000 Joden zich in Palestina vestigen. De inheemse bevolking bestaande uit tientallen (veelal niet Arabische) groepen mensen die meer dan 50 talen spraken, [2][3] waarvan de arabieren verreweg de grootste groep vormden, zag deze immigratie met lede ogen aan, terwijl tegenmaatregelen van de regering in Constantinopel beperkt waren, ondanks herhaalde oproepen hiertoe door Palestijnse notabelen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog streed Groot-Brittannië in het Midden-Oosten tegen het Ottomaanse rijk. De Britten deden drie verschillende beloftes aangaande het te veroveren grondgebied: • • •
in de Hoessein-McMahoncorrespondentie werd Hoessein ibn Ali, de Sjarif van Mekka, in ruil voor Arabische steun in de strijd, onafhankelijkheid toegezegd voor de Arabieren. in het geheime Sykes-Picotverdrag was Groot-Brittannië met zijn bondgenoten Frankrijk en Rusland overeengekomen na de beoogde val van het Ottomaanse rijk het gebied onderling te verdelen. in de Balfour-verklaring werd de Zionistische Federatie steun toegezegd bij het stichten van een Joods nationaal tehuis in Palestina.
Na de Ottomaanse nederlaag deelde de Volkenbond Ottomaans Arabië op in verschillende gebieden en verdeelde het mandaat over hen onder Groot-Brittannië en Frankrijk. Het mandaat hield in dat de bevolking van elk mandaatgebieden geleidelijk zouden worden voorbereid op zelfstandigheid. In het mandaat over Palestina, dat aan de Britten werd toegekend, werd echter ook bepaald dat de mandaatvoogd steun moest geven aan het oprichten van een Joods nationaal tehuis in het land, als ook helpen bij de immigratie en vestiging van Joden in Palestina. Hiermee nam de Volkenbond het Sykes-Picotverdrag en de Balfour-verklaring in acht, legde hij de
7
beloftes uit de Hoessein-McMahoncorrespondentie naast zich neer, en negeerde de wensen van de Arabische bevolking die zich sterk had uitgesproken tegen de Balfour-verklaring en aansluiting zocht bij Syrië. [4] [bewerken] Beginfase
Kaart VN verdelingsplan eind 1947
8
Restanten van een Palestijnse autobomaanslag op 22 februari 1948, gepleegd door Hajj Amin al-Husseini's mannen
De strijd ontstond in 1947, nadat de Verenigde Naties op 29 november resolutie 181 aannamen die voorzag in de opdeling van het grondgebied Palestina na het beëindigen van het Britse mandaat aldaar. Palestina zou opgedeeld worden in een Arabische staat, een Joodse staat en een internationaal gebied rondom Jeruzalem en Bethlehem. 56 procent van het grondgebied, waaronder de Negevwoestijn, werd toegekend aan de 650.000 Joden in Palestina en 43 procent aan de 1,3 miljoen Arabieren. De Palestijnse leiders wezen het plan af als zijnde een onwettige inbreuk op hun recht als inheemse bevolking terwijl de Joodse leiding uit tactische overweging akkoord ging met het opdelingsplan hoewel haar voornaamste doel, het bezit van Jeruzalem, niet gehaald werd.[5][6] Direct na het aannemen van resolutie 181 gingen de Arabische Palestijnen in groten getale de straat op om ertegen te protesteren. Joodse bussen, winkelcentra en een synagoge werden vernield. Als vergelding hiervoor vielen Joodse milities Palestijnse dorpen en stadswijken aan en dreven bijna 75.000 mensen op de vlucht. Tot april 1948 lag het initiatief in de strijd aan Arabische kant. De Arabieren legden met gerichte aanvallen het verkeer in Palestina grotendeels lam. De verspreid liggende Joodse landbouwnederzettingen waren voor de verdediging op zichzelf aangewezen. De stad Jeruzalem, waar een zesde deel van de Joden in Palestina woonde werd goeddeels van de buitenwereld afgesneden en was alleen met gewapende konvooien bereikbaar. De voedselsituatie in Jeruzalem werd precair. De Hagana beperkte zich in deze periode tot het verdedigen van Joodse nederzettingen en het uitvoeren van
9
vergeldingsaanvallen. De Joodse terreurorganisaties Lechi en Irgun voerden diverse grote bomaanslagen uit in Tel Aviv, Jaffa, Haifa en Jeruzalem. Hierbij vielen honderden slachtoffers. In januari 1948 kwam een Arabisch vrijwilligerslegioen de Palestijnen te hulp. Het was de bedoeling de Joodse aanwezigheid in Palestina te elimineren. De moefti Amin al-Hoesseini van Jeruzalem riep openlijk op tot uitroeiing van alle Joden in Palestina.[7] waarna de Joodse leiding openlijk overging van vergeldingsacties tot gedwongen uitzettingen.[8] In maart 1948 begon het Joodse leger, de Hagana, met de uitvoering van het Plan-Dalet dat voorzag in het verdedigen van de grenzen van de nieuw te vormen Joodse staat, alsook het veroveren van grondgebied buiten het door resolutie 181 toegewezen deel. Een doel was ook om de wegen veilig te stellen en de verbinding tussen Tel Aviv en Jeruzalem te herstellen. Sommige Joodse organisaties beoogden tevens het verdrijven van zoveel mogelijk Palestijnen uit het gebied,[9] hoewel dit niet het officiële Zionistische plan was.[10]. In april 1948 kwam een grote Tsjechoslowaakse wapenlevering aan voor de Hagana, waardoor zij het initiatief naar zich toe kon trekken. Wreedheden werden aan beide kanten begaan. Eén van de verrichtingen van de Joodse milities de Etsel en de Lechi was het bloedbad van Deir Yassin. Dit 750 inwoners tellende dorp, ten westen van Jeruzalem, lag buiten het door de VN aangewezen Joodse gebied. Omdat de Hagana en Deir Yassin een vredesovereenkomst hadden, werden voor de operatie eenheden van de terreurgroepen Etsel en Lechi ingezet.[11] Na een mislukte aanval op het dorp door 130 strijders, in de vroege ochtend van 9 april, moesten elitetroepen van de Hagana hen te hulp komen om het verzet uit te schakelen. Etsel- en Lechistrijders dreven dorpelingen uit hun huizen - waaronder vrouwen, kinderen en bejaarden - en doodden tussen 100 en 120 van hen.[12] De Hagana veroordeelde het bloedbad in Deir Yassin en bood verontschuldigingen aan aan koning Abdoellah.[13] en de Hagana werd door Ben-Goerion opgedragen de Joodse paramilitaire terreurorganisaties te ontwapenen.[14] Dit gebeurde echter niet.[15] Drie dagen na het bloedbad werd Etsel officieel een onderdeel van de Hagana, met behoud van de aparte militaire structuur.[15] Een ander berucht voorbeeld is dat enkele dagen later, op 13 april, een schaars beschermd konvooi van 10 voertuigen, met voornamelijk Joodse artsen, verpleegsters en leraren op weg naar het Hadassah Ziekenhuis, in de campus van de Hebreeuwse Universiteit op de Scopusberg in Jeruzalem, aangevallen werd door Arabische milities. De Britten weigerden tussenbeide te komen, en het lukte de Palmach niet het konvooi te redden. Na 6 tot 7 uur kwamen de Britten toch tussenbeide. In totaal werden in deze actie 77 Joden vermoord door wapenvuur of verbrand toen hun voertuigen in brand werden gestoken. Een dag voor de Israëlische onafhankelijkheidsverklaring werd in Kfar Etzion ook een bloedbad aangericht.
10
In de fase voor 15 mei vochten ongeveer 10.000 Arabieren, waaronder 3000 tot 5000 van buiten Palestina, tegen 30.000 tot 50.000 Joden.[16] Volgens Morris werd het Joodse voordeel nog versterkt door de betere organisatie. In april en mei voerde de Haganah offensieven op brigade-niveau uit. Rond half mei waren de Palestijnen en hun buitenlandse hulptroepen 'grondig verslagen'.[17] Hoofdfase Op 15 mei 1948, de dag waarop de Britse troepen het voormalig mandaatgebied verlieten, viel een coalitie van Arabische landen Palestina binnen. In de voorafgaande maanden was al een derde van de Palestijnse bevolking op de vlucht geslagen, ondanks het feit dat de Britten nog officieel verantwoordelijk waren voor de ordehandhaving en het beschermen van de bevolking. Wegens verbondenheid met het lot van de Palestijnen en uit verzet tegen de aanwezigheid van een Joodse staat in het Midden-Oosten kozen de leiders van de nieuwe Arabische staten ervoor reguliere legers in te zetten, hoewel ze tot de laatste dag van het mandaat tevergeefs wachtten op een reactie van de Britse troepen op het escalerende geweld. Op deze dag gaf de voorzitter van de Arabische Liga, Abdul Rahman Hassan Azzam, op een persconferentie in Caïro de Arabische intenties aan: "Het zal een oorlog zijn van uitroeiing en van reusachtige slachting, waarover gesproken zal worden zoals over de Mongoolse bloedbaden en de kruistochten." Een week ervoor had hij al aan Britse diplomaten gemeld: "Het geeft niet hoeveel (Joden) er zijn. We drijven ze de zee in."[18] Onbekend bij de andere Arabische leiders had koning Abdullah I van Jordanië een geheime overeenkomst gesloten met de Joodse leiders om Palestina onderling te verdelen in ruil voor steun voor de geplande opdeling van Palestina.[19] Hierdoor kon het Jordaanse leger vrijwel zonder slag of stoot het gehele gebied bezetten dat later bekend zou staan als de Westelijke Jordaanoever. Aangezien de Joodse leiding en koning Abdullah beiden aanspraak maakten op Jeruzalem dat volgens resolutie 181 een internationaal bestuurd gebied zou worden, werd de status van de stad buiten de overeenkomst gehouden. Op 19 mei viel het Arabische Legioen Jeruzalem binnen waar de Arabische bevolking in hevige strijd verwikkeld was met de Hagana. Het Arabische Legioen kreeg het oostelijke deel van de stad in handen terwijl de Israëliërs het westelijk deel bezetten. Iraakse troepen, die meededen aan de Jordaanse inzet, slaagden erin een Israëlische aanval op de stad Jenin af te slaan. 10.000 Egyptische troepen trokken de Negev in en veroverden een aantal geïsoleerde Joodse nederzettingen. Syrische en Libanese troepen trokken hun grenzen met Palestina over maar stuiten weldra op zware tegenstand van Joodse nederzettingen bij de grens. Op 18 mei bezetten Joodse strijdkrachten Acre en verdreven er ten tweede male de Palestijnse vluchtelingen afkomstig uit Haifa. [20] Na vijf dagen van gevechten besloten de Verenigde Naties het beleid ten aanzien van Palestina te herzien en stelden graaf Folke Bernadotte aan als bemiddelaar met de opdracht een alternatief aan te bevelen voor resolutie 181. De Veiligheidsraad riep op tot een 11
wapenstilstand, waar pas 10 juni gehoor aan werd gegeven, en stelde een wapenembargo in. Het gebrek aan wapens en munitie trof beide partijen, maar tijdens de gevechtspauze lukte het Israël dit te omzeilen door clandestien grote hoeveelheden zwaar geschut te importeren uit Oost-Europa. Op 8 juli zette de strijd zich voort en veroverden de Joodse troepen het hele vroegere mandaatgebied op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook na. Hiermee kwam 78 procent van Palestina in handen van de Joodse staat. Einde en nawerking Begin 1949 werden op het eiland Rodos wapenstilstanden gesloten, niet via een multilaterale overeenkomst, doch via aparte, bilaterale overeenkomsten met Egypte, Libanon, Jordanië en Syrië. Irak weigerde een staakt-het-vuren te tekenen en verliet de veroverde Palestijnse gebieden in het voordeel van Jordanië. Voor de staat Israël betekende dit dat zij een groter en minder onregelmatig gevormd gebied kreeg dan in 1947 was vastgesteld, maar voor de Palestijnen was de uitkomst desastreus. De delen die thans door de Palestijnse autoriteit worden beheerd die niet in 1949 door Israëlisch werden geregeerd, werden nu bezet door Jordanië (de Westelijke Jordaanoever) of Egypte (de Gazastrook). De Westelijke Jordaanoever werd bovendien later eenzijdig geannexeerd door Jordanië. Het verlies wordt door de Palestijnen vaak al-Nakba ('de catastrofe') genoemd. Vluchtelingen Het conflict heeft volgens de VN geleid tot een vluchtelingenstroom van 711.000 Arabische Palestijnen, waardoor 400 Arabische dorpen ontvolkt raakten. Tussen 1949 en 1953 keerden tussen de 30.000 en 90.000 Palestijnen terug naar hun woonplaatsen in het huidige Israël. De VN hanteert een definitie voor Palestijnse vluchtelingen waarbij al hun nakomelingen 'vluchtelingen' worden genoemd. Volgens deze definitie zijn er nu meer dan 4 miljoen vluchtelingen. Critici merken op dat dit een 'afwijkende definitie' is, want bij andere volkeren worden hun nakomelingen niet als vluchteling geboekstaafd. Volgens die definitie zouden er nog 100.000-200.000 personen zijn, allen ouderen. Ook de meeste Joden in de Arabische landen moesten vluchten als gevolg van deze oorlog: in de periode 1948-1951 vluchtten meer dan 800.000 Joden uit de Arabische wereld, meestal onder achterlating van al hun bezittingen. Daarvan werden er 580.000 in Israël opgevangen. 12