L ANCIA 603.45.899 NL LANCIA MUSA Instructie
Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.
D
it instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw LANCIA volledig te benutten. U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vinden voor de verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud.
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen: veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
In de de “Service- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: – het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden – een overzicht van de speciale aanvullende service voor de cliënten van LANCIA.
W
ij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboekje spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en dat uw nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig tevreden zullen stellen.
Veel leesplezier en goede reis! Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de LANCIA Musa beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN Veiligheid en respect voor het milieu zijn de uitgangspunten geweest bij het ontwerpen van de LANCIA Musa. Dankzij deze opvatting kon de LANCIA Musa strenge veiligheidstests het hoofd bieden en goed doorstaan. De LANCIA Musa voldoet aan de strengste eisen in zijn klasse. Bovendien is deze auto, naar alle waarschijnlijkheid, al voorbereid op de toekomstige normen. Daarnaast is de LANCIA Musa door het doorlopende onderzoek naar nieuwe en doeltreffende bijdragen aan het behoud van het milieu, een auto die navolging verdient. Alle uitvoeringen zijn uitgerust met emissiereductiesystemen die bijdragen aan de bescherming van het milieu, waardoor de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen lager is dan de nu geldende normen. Wij herinneren u er bovendien aan dat LANCIA hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling . Als uw LANCIA Musa buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van het F.A.RE.-project. Dankzij dit project kunnen de LANCIA-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig. BESCHERMING VAN HET MILIEU Bij het ontwerp en de productie van de LANCIA Musa is niet alleen rekening gehouden met traditionele aspecten, zoals prestaties en veiligheid, maar is er ook veel aandacht besteed aan de groeiende milieuproblemen. De materiaalkeuze en de technische systemen en speciale voorzieningen zijn het resultaat van inspanningen die er op gericht zijn om de vervuiling van het milieu drastisch terug te dringen. Uw auto voldoet dan ook aan de strengste internationale milieunormen.
GEBRUIK VAN MILIEUVRIENDELIJKE MATERIALEN Geen enkel onderdeel van de LANCIA Musa bevat asbest. De vulling van de stoelen en de airconditioning bevatten geen CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen), het gas dat waarschijnlijk de oorzaak is van het gat in de ozonlaag. De kleurstoffen en de corrosiewerende behandeling van de bouten en moeren zijn niet schadelijk voor het milieu; ze bevatten geen lucht- en bodemverontreinigend cadmium meer. EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (benzinemotoren) Driewegkatalysator Het uitlaatsysteem is voorzien van een katalysator, die bestaat uit edelmetaallegeringen. De katalysator bevindt zich in een roestvast stalen houder, die bestand is tegen hoge bedrijfstemperaturen. De katalysator zet onverbrande koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden in het uitlaatgas om (ook al zijn deze dankzij het elektronische motormanagementsysteem, slechts in kleine hoeveelheden aanwezig) in niet schadelijke stoffen. Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven brandbare materialen (papier, brandstof, gras, droge bladeren enz.). Lambdasondes De lambdasondes meten de hoeveelheid zuurstof in het uitlaatgas. De door de lambdasondes verzonden signalen worden door de regeleenheid van het motormanagementsysteem gebruikt om het lucht/brandstofmengsel te regelen. Benzinedamp-opvangsysteem Het is onmogelijk, ook bij stilstaande motor, benzinedampen te voorkomen. Daarom “vangt” dit systeem de dampen in een speciaal actieve-koolfilter. Als de motor draait, dan worden deze dampen afgezogen en verbrand in de motor.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (JTD-motoren) Oxidatiekatalysator De katalysator zet schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas (koolmonoxide, onverbrande koolwaterstoffen en roetdeeltjes zijn de belangrijkste) om in onschadelijke stoffen, waarmee tevens de rook en de typische dieselgeur verminderd worden. De katalysator bestaat uit een roestvrijstalen huis, met daarin een honingraatvormig keramisch binnenwerk. Hierop zit edelmetaal dat voor de katalytische reactie zorgt. Uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.) Dit systeem zorgt voor recirculatie, oftewel hergebruik, van een deel van de uitlaatgassen. Het percentage dat gerecirculeerd wordt, is afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden van de motor. Het systeem beperkt zonodig de uitstoot van stikstofoxiden.
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN
K
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. JTD-motoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590.
STARTEN VAN DE MOTOR Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. JTD-motoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Lancia-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
CODE-card Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE.... …vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming van het milieu) â (conditie van de auto). Als op het multifunctionele display het bericht “Zie instructieboekje” verschijnt, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten” in dit boekje.
8
ROKERSKIT ......................................................... 115
LANCIA CODE .....................................................
8
ZONNEKLEPPEN................................................. 115
DE SLEUTELS EN PORTIERVERGRENDELING
10
OPENDAK ............................................................ 116
START-/CONTACTSLOT .....................................
20
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ...................... 118
DASHBOARD ........................................................
23
HANDMATIGE RUITBEDIENING ACHTER......... 121
INSTRUMENTENPANEEL ...................................
26
BAGAGERUIMTE ................................................ 121
INSTRUMENTEN ................................................
27
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY .........................
29
STUURWIEL VERSTELLEN ...............................
61
ZITPOSITIE INSTELLEN ...................................
62
HOOFDSTEUNEN ...............................................
69
SPIEGELS ............................................................
71
KLIMAATREGELING ..........................................
73
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING ............
75
EOBD-SYSTEEM ................................................. 136
KLIMAATREGELING, AUTOMATISCH MET GESCHEIDEN REGELING ..................................
80
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM T.P.M.S. ................................................................. 137
BUITENVERLICHTING ......................................
91
AUTORADIO ........................................................ 139
RUITEN REINIGEN .............................................
96
EXTRA ACCESSOIRES ....................................... 141
CRUISE-CONTROL ............................................. 101 PLAFONDVERLICHTING ................................... 104
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” .................................................... 142
BEDIENINGSKNOPPEN VERLICHTING ............. 107
PARKEERSENSOREN ......................................... 144
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR ...................... 109
TANKEN MET DE LANCIA MUSA ...................... 146
INTERIEURUITRUSTING ................................... 110
BESCHERMING VAN HET MILIEU .................... 148
MOTORKAP ......................................................... 126 DAKRAILS ........................................................... 128 KOPLAMPEN ....................................................... 128 ABS ...................................................................... 130 ESP-SYSTEEM .................................................... 132 ASR-SYSTEEM ..................................................... 134
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
SYMBOLEN ..........................................................
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD EN BEDIENING
7
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
8
SYMBOLEN Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifieke, gekleurde plaatjes aangebracht, met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbolen.
LANCIA CODE Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering. Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
L0D0012m
In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd die bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Lancia CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt. WERKING Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt het Lancia CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend. Iedere keer als u de contactsleutel in de stand STOP zet, schakelt de Lancia CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Lancia-dealer.
❒ Als het lampje Y gaat branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Als u het systeem wilt controleren, moet u de auto stilzetten en de contactsleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR draaien: als er geen enkele storing wordt gevonden, gaat het waarschuwingslampje Y niet branden.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht) moet u zich tot de Lancia-dealer wenden.
❒ Als het lampje Y blijft branden, dan moet de gehele procedure herhaald worden, waarbij de contactsleutel ten minste 30 seconden in stand STOP moet blijven. Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Lancia-dealer. ❒ Als het waarschuwingslampje Y blijft branden, wordt de code niet herkend. Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Lancia-dealer.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Als het lampje Y tijdens het rijden gaat branden
ALFABETISCH REGISTER
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y branden.
9
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
10
DE SLEUTELS EN PORTIERVERGRENDELING CODE-CARD Bij de auto worden de sleutels geleverd en de CODE-card waarop staat aangegeven: L0D0013m
❒ de elektronische code A voor het uitvoeren van een noodstart (zie de paragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk “Starten en rijden”); ❒ de mechanische code van de sleutels B, die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Lancia-dealer moet worden medegedeeld. Wij raden u aan de elektronische code A altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
❒ het ver-/ontgrendelen van het tankklepje (bij uitvoeringen met tankdop met slot); ❒ de sleutelschakelaar (indien aanwezig) voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde;
L0D0015m
❒ het bedienen van de noodportiervergrendeling D van de voor- en achterportieren als het elektrische systeem niet werkt (bijv. lege accu); ❒ het inschakelen van de kinderveiligheidssloten E op de achterportieren. De knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard A. Voor het inklappen van de metalen baard A in de handgreep moet u: – het knopje B indrukken en ingedrukt houden – de metalen baard A bewegen – het knopje B loslaten en de metalen baard A draaien totdat hij op de juiste wijze is ingeklapt en vergrendeld.
L0D0246m
Knop Ë dient voor het op afstand ontgrendelen van de portieren, de achterklep en op enkele uitvoeringen, het tankklepje. Knop Á dient voor het op afstand vergrendelen van de portieren, de achterklep en op enkele uitvoeringen, het tankklepje. Knop R dient voor het openen van de achterklep. Het lampje C gaat branden als de opdracht naar de ontvanger is verzonden.
ATTENTIE
Druk het knopje B alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
De metalen baard A van de sleutel zit in de handgreep opgeborgen. De sleutel dient voor: ❒ het start-/contactslot; ❒ het slot in het bestuurdersportier;
ALFABETISCH REGISTER
HOOFDSLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
11
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
12
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed. Portieren en achterklep ontgrendelen Druk kort op de knop Ë: de portieren en de achterklep worden ontgrendeld, de plafondverlichting wordt tijdelijk ingeschakeld en de richtingaanwijzers knipperen twee keer. L0D0016m
Als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, worden de portieren automatisch ontgrendeld. In het “Instelmenu” op het instelbare multifunctionele display (zie de betreffende paragraaf in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”) kunt u het systeem zo instellen dat na het indrukken van de knop Ë alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld. BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed. Portieren en achterklep vergrendelen Druk kort op de knop Á: de portieren en de achterklep worden op afstand vergrendeld, de plafondverlichting dooft en de richtingaanwijzers knipperen één keer.
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed.
L0D0100m
Achterklep op afstand ontgrendelen Druk de knop R in en houd de knop even ingedrukt om op afstand de achterklep te ontgrendelen (openen). Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer; bij het vergrendelen knipperen de richtingaanwijzers één keer. BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed.
L0D0016m
Portieren van binnenuit vergrendelen Druk bij gesloten portieren op de knop A of de knop B, in het midden op het dashboard, om de portieren respectievelijk te vergrendelen of te ontgrendelen. BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal. Als onbedoeld het vergrendelknopje vanuit het interieur wordt ingedrukt en u de auto verlaat, worden uitsluitend de gebruikte portieren ontgrendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voor het herstellen van de centrale portiervergrendeling moet u de ver-/ontgrendelknopjes opnieuw indrukken.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Als u de portieren vergrendelt, gaat het bewakingslampje op de knop A ongeveer 3 seconden branden en daarna knipperen (bewakingsfunctie). Als u de portieren vergrendelt en een of meer portieren of de achterklep zijn niet goed gesloten, dan gaan het lampje en de richtingaanwijzers snel knipperen.
ALFABETISCH REGISTER
Signaleringen bewakingslampje
13
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
14
KINDERVEILIGHEIDSSLOT Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend worden. Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld. ❒ stand 1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld); ❒ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden geopend). L0D0101m
Het systeem A blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren. BELANGRIJK Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert. BELANGRIJK Controleer nadat u het kinderveiligheidsslot bij beide achterportieren hebt ingeschakeld of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.
Het kinderveiligheidsslot A schakelt alleen in als u het slot in horizontale stand 1
ATTENTIE draait en het slot vergrendelt.
Het kinderveiligheidsslot A schakelt alleen uit als u het slot in verticale stand 2
ATTENTIE draait en het slot vergrendelt.
In dat geval kunt u de portieren van de auto vergrendelen door: ❒ de contactsleutel in het slot B te steken ❒ het slot in stand 1 te draaien en het portier te sluiten. U kunt de portieren weer openen door: ❒ de contactsleutel in het slot van het bestuurdersportier te steken en de sleutel linksom te draaien
L0D0247m
❒ het bestuurdersportier te openen ❒ vanuit het interieur de andere portieren te openen met de betreffende hendels in de handgrepen.
Bedien het kinderveiligheidsslot niet gelijktijdig met de handgreep voor opening
ATTENTIE van het portier.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
De portieren zijn voorzien van een systeem waarmee alle portieren via het slot kunnen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is.
ALFABETISCH REGISTER
NOODPORTIERVERGRENDELING VAN BUITENAF
15
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
16
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening Als u de knopjes van de afstandsbediening indrukt en het lampje F op de sleutel knippert één keer kort, dan moet de batterij worden vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is.
L0D0018m
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk: ❒ druk op de knop A en klap de metalen baard B uit; ❒ draai de schroef C los met een kleine schroevendraaier; ❒ trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de batterij E; let daarbij goed op de polariteit; ❒ plaats de batterijhouder D in de sleutel en draai de schroef C vast. Extra afstandsbedieningen bestellen Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u in de loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot een Lancia-dealer wenden. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee.
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor bestemde containers worden gedeponeerd of kunnen ingeleverd worden bij de Lancia-dealer, die voor de verwerking zorgt.
De metalen baard A van sleutel 1 zit in de handgreep opgeborgen. De knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard A. Voor het inklappen van de metalen baard A in de handgreep moet u: – het knopje B indrukken en ingedrukt houden – de metalen baard A bewegen
L0D0014m
– het knopje B loslaten en de metalen baard A draaien totdat hij op de juiste wijze is ingeklapt en vergrendeld.
L0D0340m
ATTENTIE
Druk het knopje B alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Afhankelijk van de uitvoering kan de auto zijn uitgerust met een verzinkbare sleutel 1 of een vaste sleutel 2.
ALFABETISCH REGISTER
MECHANISCHE SLEUTEL (RESERVESLEUTEL)
17
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
18
Met de sleutels bedient u: ❒ het start-/contactslot; ❒ het slot in het bestuurdersportier; ❒ het ver-/ontgrendelen van het tankklepje (bij uitvoeringen met
L0D0322m
tankdop met slot); ❒ de sleutelschakelaar (indien aanwezig) voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde; ❒ de noodportiervergrendeling C als het elektrische systeem niet werkt (bijv. lege accu); ❒ de kinderveiligheidssloten D op de achterportieren.
Ontgrendelen sloten
Sloten van buitenaf vergrendelen
Sleutel linksom draaien (bestuurderszijde)
Sleutel rechtsom draaien (bestuurderszijde)
Sleutel linksom draaien (bestuuderszijde)
Sleutel rechtsom draaien (bestuurderszijde)
Knop Ë kort indrukken
Knop Á kort indrukken
Knop R langer dan 2 seconden indrukken
Knipperen richtingaanwijzer (alleen met sleutel met afstandsbediening)
2x knipperen
1 x knipperen
2 x knipperen
Bewakingslampje
Gedoofd
3 seconden continu branden en vervolgens knipperen bewakingslampje
Knipperen bewakingslampje
Mechanische reserve sleutel
Hoofdsleutel met afstandsbediening
Ontgrendelen achterklepslot
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Type sleutel
ALFABETISCH REGISTER
Hieronder worden alle met de sleutel in te schakelen functies samengevat (met en zonder afstandsbediening):
19
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
20
START-/CONTACTSLOT De sleutel kan in 3 standen worden gedraaid: ❒ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele elektrische installaties kunnen werken (bijv. autoradio, elektrische ruitbediening enz.). ❒ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. ❒ AVV: motor starten (stand zonder vergrendeling). L0D0021m
ATTENTIE
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.
Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
ATTENTIE
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken. Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij de Lancia-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
21
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
22
STUURSLOT Inschakelen
Uitschakelen
Zet de sleutel in stand STOP, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
ATTENTIE
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
De middenconsole boven en onder biedt, afhankelijk van de wensen van de cliënt, meerdere oplossingen: zie de volgende afbeeldingen.
L0D0009m
1. Luchtroosters zijkant - 2. Linker hendel - 3. Dashboardkastje linksboven - 4. Rechter hendel - 5. Luchtroosters in het midden 6. Instrumentenpaneel - 7. Dashboardkastje rechtsboven met interne sleutelschakelaar voor uitschakeling airbag passagierszijde - 8. Opbergvak - 9. Airbag passagierszijde - 10. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning - 11. Drukknoppen - 12. Autoradio (indien aanwezig) - 13. Start-/contactslot - 14. Airbag bestuurderszijde - 15. Cruise-control (indien aanwezig).
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen.
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
23
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
24
Middenconsole boven: ❒ met vast opbergvak A en uitneembaar vak (DIN) B voor het installeren van de autoradio;
L0D0231m
❒ met autoradio (optional).
L0D0232m
L0D0234m
❒ met automatische klimaatregeling met gescheiden regeling C.
L0D0235m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
❒ met handbediende klimaatregeling B;
ALFABETISCH REGISTER
Middenconsole onder:
25
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
26
INSTRUMENTENPANEEL A – Snelheidsmeter B – Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve C – Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur D – Toerenteller E – Multifunctioneel display L0D0010m
c m Lampjes alleen JTD-uitvoeringen
aanwezig
op
SNELHEIDSMETER Geeft de snelheid van de auto aan. TOERENTELLER Geeft het motortoerental per minuut aan. BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
L0D0241m
Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller een geleidelijke of herhaalde toerentalstijging aangeven onder bepaalde omstandigheden. Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de airconditioning of de elektroventilateur wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een geringe toerentalstijging voor het behoud van de lading van de accu. BRANDSTOFMETER
L0D0022m
De brandstofmeter geeft het aantal liters brandstof aan dat in de tank aanwezig is. Het waarschuwingslampje A geeft aan dat er nog ongeveer 6 liter brandstof aanwezig is.
ALFABETISCH REGISTER
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
INSTRUMENTEN
L0D0023m
27
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
28
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER Als het waarschuwingslampje A gaat branden, dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer . De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C. L0D0024m
Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto en de zelfregulerende werking van het motorkoelsysteem. BELANGRIJK Als de wijzernaald aan het begin van de schaal staat (lage temperatuur) en het waarschuwingslampje A brandt, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Lancia-dealer om het systeem te laten controleren.
Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
INFORMATIE OP HET BEGINSCHERM ❒ Datum A. ❒ Kilometertotaalteller B. ❒ Klokje C. ❒ Buitentemperatuur D. Bij uitgenomen contactsleutel wordt alleen het klokje weergegeven; bij het openen van een voorportier wordt het display verlicht en wordt ook de kilometerteller weergegeven. INFORMATIE OVER DE AUTO (indien van toepassing) ❒ Afstand tot volgende servicebeurt. ❒ Informatie Trip computer. ❒ Lichtsterkteregeling van display/instrumentenpaneel, display van de autoradio en display van de automatische klimaatregeling met gescheiden regeling. ❒ Weergave storingen/waarschuwingen/inschakeling functies. ❒ Weergave CITY-functie (indien ingeschakeld). ❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) E. ❒ Symbool kans op gladheid.
FOH9000m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Het “multifunctionele display” kan alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit weergeven:
ALFABETISCH REGISTER
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
29
Om gebruik te maken van de informatie die het “multifunctionele display” kan leveren, dient u bekend te zijn met de bedieningstoetsen, die u op de hieronder beschreven manier moet gebruiken. Wij raden u aan dit hoofdstuk helemaal door te lezen, voordat u een handeling uitvoert. Toetsen + en – L0D0025m
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met b in de volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en/of naar het hoofdmenu (bij hetzelfde onderdeel) te gaan of het menu te openen. Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met c in de volgende beschrijvingen, om een instelmenu te verlaten of tijdens het instellen terug te keren. Toets TRIP Korter dan 1 seconde indrukken (impuls), aangegeven met h in de volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip computer te doorlopen.
L0D0026m
30
Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen, te verlagen of in te stellen en om de lichtsterkte van het display/instrumentenpaneel, het display van de autoradio en het display van de automatische klimaatregeling met gescheiden regeling, te regelen (indien ingedrukt met “Ingeschakeld instelmenu”). Toets MODE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
BEDIENINGSKNOPPEN
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met i in de volgende beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten (reset) en om een nieuwe rit te beginnen.
In het “Instelmenu” kunt u met de bedieningstoetsen (zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen uitvoeren:
❒ MEETEENHEID “AFSTAND” ❒ MEETEENHEID “VERBRUIK”
❒ SNELHEIDSLIMIET
❒ EENHEID “TEMPERATUUR” (indien aanwezig)
❒ GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN (indien aanwezig)
❒ TAAL INSTELLEN
❒ TRIP B
❒ VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER
❒ KLOKJE INSTELLEN
❒ VOLUMEREGELING TOETSEN
❒ TIJDWEERGAVE
❒ WAARSCHUWINGSZOEMER S.B.R. (Seat Belt Reminder) WEER ACTIVEREN(*)
❒ DATUM INSTELLEN ❒ CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO
❒ GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ❒ MENU VERLATEN
❒ ONAFHANKELIJKE ACHTERKLEPONTGRENDELING
(*) Functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem door de Lancia-dealer is uitgeschakeld.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
❒ ONTGRENDELING BESTUURDERSPORTIER
ALFABETISCH REGISTER
INSTELMENU
31
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
32
STARTCONTROLE Als u de contactsleutel in de stand MAR zet, dan wordt op het display “Check bezig” weergegeven: de fase waarin een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen. Deze fase duurt enkele seconden: als tijdens deze fase geen storing wordt gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt op het display het bericht “Check OK”. Als er daarentegen storingen worden gevonden, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
Als op het display een storing wordt weergegeven, zie dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
Motor gestart?
JA Geen storingen aanwezig
of
NEE
Weergave standaardscherm Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij de 1.3 JTD-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Lancia-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Druk op de toets + of – om in het menu te navigeren. BELANGRIJK Als u na het oproepen van het Menu gedurende 60 seconden geen handelingen uitvoert, dan wordt het menu automatisch verlaten en het vorige scherm weergegeven. In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met de knop Q), niet opgeslagen. De handeling moet dus opnieuw worden uitgevoerd. Als de auto rijdt, is alleen een beperkt menu (instellen van de “Snelheidslimiet” en “Gevoeligheid schemersensor instellen”) toegankelijk. Als de auto stilstaat, kan toegang worden verkregen tot het uitgebreide menu. In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop Q in te drukken.
ALFABETISCH REGISTER
TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
33
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
34
BESCHRIJVING VAN HET MENU Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen + en – worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de voorbeelden “Taal” en “Datum instellen” in onderstaand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot menuscherm” op de volgende pagina. Deutsch Italiano
English Español
Nederlands
Dag Bijvoorbeeld: Maand
Jaar
Francais
Português Bijvoorbeeld:
Q
Q
Q
Auto rijdt?
Voorbeeld van standaardscherm JA
Snelh. Lim. Schemersensor Menu verlaten Menuscherm beschikbaar tijdens het rijden
Snelh. Lim. Schemersensor Trip B Instellen Klok Weerg. Klok Datum instellen Vergr. Portieren Achterklep Onafh. On Ontgr. Best. Port. On Meeteenheid Afstand Verbruik Meeteenheid temperatuur Taal Vol. Buzzer Vol. Toetsen Service Menu verlaten Uitgebreid menuscherm alleen beschikbaar bij stilstaande auto
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
NEE
ALFABETISCH REGISTER
Zie “Startcontrole”
35
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
36
WEERGAVE OVERSCHRIJDING INGESTELDE SNELHEIDSLIMIET (Snelh. Lim.) Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld: Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”. Terug naar vorig scherm, bijv.:
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
R Q
+ –
R
Menuscherm met de toetsen +/- voor in- of uit+ Kies schakeling ON/OFF. De geselecteerde – instelling knippert.
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Q Q Q
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
R
Met de toetsen +/– kunt u de gewenste snelheid instellen (tijdens het instellen knippert de waarde op het display). De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph, afhankelijk van de ingestelde eenheid (zie de paragraaf “Meeteenheid Afstand” hierna). Elke keer als u de toets +/– indrukt (impuls), wordt de waarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de toets +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
R Q Q
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
R + –
Regel met de toets + of – de gevoeligheid van de schemersensor. De geselecteerde instelling knippert.
Q
R
Q Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Terug naar menuscherm
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum niveau, niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. Deze functie kan ook tijdens het rijden worden ingesteld. De gevoeligheid is standaard ingesteld op niveau “2”. Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:
ALFABETISCH REGISTER
GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH INSCHAKELENDE KOPLAMPEN (Schemersensor) (indien aanwezig)
37
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
38
TRIP B (Trip B) Met deze optie kan de weergave van de functie Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld (OFF). Hiermee wordt informatie gegeven over een “deeltraject”: Afgelegde afstand B, Verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Reistijd B. Zie voor meer informatie “General trip - Trip B”. Deze functie is standaard ingesteld op “ON”. Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk: Terug naar vorig scherm, bijv.:
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
R Q
+ – Menuscherm
R
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Kies met de toetsen +/- voor in- of uitscha-
+ keling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert. –
Q
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Q
Q
Q R
R
Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk:
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
+ –
R
R Q
R + –
Q Q Terug naar menuscherm
Elke keer als u de toets +/– indrukt (impuls), wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de toets +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Het klokje kan bij aflevering van de auto zijn ingesteld.
ALFABETISCH REGISTER
KLOKJE INSTELLEN (Inst. Klok)
39
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
40
WEERGAVE KLOK (Weerg. Klok) Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h (12 uur) of 24h (24 uur). Ga voor het instellen als volgt te werk: Het klokje is standaard ingesteld op 24 uur. Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
+ –
8:30
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
Menuscherm
R Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
+ –
Q
Kies met de toetsen +/- voor weergave in 12h of 24h. De geselecteerde instelling knippert.
Q
Q
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
R
8:30
Q R
De instelling kan bij aflevering van de auto zijn uitgevoerd. Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
+ –
R Q
R Q Q
+ –
Elke keer als u de toets +/– indrukt (impuls), wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de toets +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
+ –
R
Q Q
R
Terug naar menuscherm
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Ga voor het instellen van de datum (dag - maand - jaar) als volgt te werk:
ALFABETISCH REGISTER
DATUM INSTELLEN (Instellen Datum)
41
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
42
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (Vergr. Port.) Deze functie werkt als volgt: ❒ inschakelen (ON): automatische vergrendeling van de portieren als de auto sneller rijdt dan 20 km/h; ❒ uitschakelen (OFF): de portieren worden niet automatisch vergrendeld. Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”. Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
R Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
+ Kies met de toetsen +/- voor in- of uitschakeling ON/OFF. – De geselecteerde instelling knippert.
Q
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Q
Q
Q R
R
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
R Terug naar menuscherm
+ –
Q
Terug naar menuscherm
Kies met de toetsen +/- voor in- of uitschakeling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert.
Q
Q
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
R
Q R
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
ALFABETISCH REGISTER
ONAFHANKELIJKE ACHTERKLEPONTGRENDELING (Achterklep Onafh.) Als de functie is ingeschakeld (ON), wordt als het commando voor ontgrendeling van de portieren wordt gegeven, de achterklep niet ontgrendeld: de achterklep kan ontgrendeld worden door de knop R op de sleutel met afstandsbediening in te drukken. Uitschakelen (OFF): de achterklep wordt gelijktijdig met de portieren ontgrendeld. Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.
43
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
44
ONTGRENDELING BESTUURDERSPORTIER (Ontgr. Best. Port.) Als deze functie: ❒ is ingeschakeld (ON): ontgrendeling van alleen het bestuurdersportier met de afstandsbediening ❒ is uitgeschakeld (OFF): gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren met de afstandsbediening. Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”. Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
R Terug naar menuscherm
+ –
Q
Terug naar menuscherm
Kies met de toetsen +/- voor in- of uitschakeling ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert.
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Q
Q
Q R
R
Het display toont informatie op basis van de ingestelde eenheid (km of mijl). Ga voor het kiezen van de gewenste eenheid als volgt te werk: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm” Menuscherm
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
R Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
+ Stel met de knoppen +/– de gewenste eenheid in (km of mijl). – De geselecteerde instelling knippert.
Q
Q
Q R
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Q R
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
De functie is standaard ingesteld op “km”.
ALFABETISCH REGISTER
MEETEENHEID “AFSTAND” (Meeteenheid Afst.)
45
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
46
MEETEENHEID “VERBRUIK” (Verbruik) Met deze functie kan de eenheid van het brandstofverbruik worden ingesteld (km/l, l/100 km of mpg). Deze eenheid is gekoppeld aan de geselecteerde eenheid voor de afstand (km of mijl, zie de vorige paragraaf “Meeteenheid afstand”). Ga voor het instellen als volgt te werk: Menuscherm Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
R Q
+ –
Als u km hebt ingesteld
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Stel met de toetsen +/–
+ de eenheid van het brandstofverbruik in, km/l of l/100km. – De geselecteerde instelling knippert.
Q
Q
Q R
Als u mijl hebt ingesteld
Q R
Q R
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken - R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Ga voor het instellen van de temperatuureenheid (°C of °F) als volgt te werk: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
R Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Stel met de toetsen +/- de gewenste eenheid in (°C of °F). De geselecteerde instelling knippert.
Q
Q
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Q R
Q R
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
De functie (indien aanwezig) is standaard ingesteld op “°C”.
ALFABETISCH REGISTER
MEETEENHEID “TEMPERATUUR” (Eenheid Temp.)
47
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
48
TAAL INSTELLEN (Taal) De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Duits, Engels, Spaans, Frans, Portugees, Nederlands). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:
Terug naar vorig scherm, bijv.: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
R Q
+ – Menuscherm
R + –
+ –
+ –
Q
+ – + –
+ –
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Q
Terug naar menuscherm
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
R 8:30
Terug naar menuscherm
+ –
Q
Terug naar menuscherm
Stel met de toetsen +/– het volume van het geluidssignaal (zoemer) in. De geselecteerde instelling knippert.
Q
Q
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
R
Q R
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
De functie is standaard ingesteld op niveau “4”. Het volume van het akoestische signaal (zoemer) dat klinkt als er een storing of waarschuwing wordt weergegeven, kan ingesteld worden op 8 niveaus. Het geluidssignaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Om het signaal uit te schakelen, moet u met de toetsen +/– het volume op niveau “0” zetten. Ga voor het instellen als volgt te werk:
ALFABETISCH REGISTER
VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (Vol. Buzzer)
49
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
50
VOLUMEREGELING TOETSEN (Vol. Toetsen) De functie is standaard ingesteld op niveau “4”. Het geluidssignaal dat klinkt bij het indrukken van bepaalde knoppen in de auto, kan worden ingesteld op 8 niveaus. Het geluidssignaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Om het signaal uit te schakelen, moet u met de toetsen +/– het volume op niveau “0” zetten. Ga voor het instellen als volgt te werk: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
R Terug naar menuscherm
+ –
Q
Terug naar menuscherm
Stel met de toetsen +/– het volume van het geluidssignaal (roger-beep) in. De geselecteerde instelling knippert.
Q
Q
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
R
Q R
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
R Terug naar menuscherm Kies met de toetsen +/–
+ de gewenste weergave, km, mijlen (mijl) of dagen (dd). De geselecteerde – instelling knippert. Terug naar menuscherm
Q
R
R
Q vervolg op volgende pagina
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
ALFABETISCH REGISTER
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (Service) Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd.
51
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
52
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
Terug naar menuscherm Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij de 1.3 JTD-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Lancia-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Terug naar vorig scherm, bijv.: Menuscherm Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
+ –
R
Met de toets + keert u terug naar Snelh. Lim. (eerste onderdeel van het menu).
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten.
ALFABETISCH REGISTER
MENU VERLATEN (Menu verlaten)
53
Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit
Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit
˙
GENERAL TRIP Reset TRIP B
TRIP B
˙
Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
˙
Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B
TRIP B
˙
˙
TRIP B
˙
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
Procedure voor het begin van een rit (reset) Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. “General Trip”, dan moet u, als de contactsleutel in stand MAR staat, op de knop { drukken op de rechter hendel aan het stuur volgens methode & (zie de paragraaf “Bedieningstoetsen display”).
˙
ALFABETISCH REGISTER
Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit “General trip”, die betrekking heeft op de hele rit van de auto, en “Trip B”, die standaard is ingesteld op “ON” en die betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet. Met “General trip” wordt informatie over Autonomie (actieradius), Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidige verbruik, Gemiddelde snelheid en Reistijd weergegeven. Met “Trip B” wordt informatie over Afgelegde afstand B, Gemiddeld verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Reistijd B weergegeven. De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld.
˙
54
TRIP COMPUTER
Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van “Trip B” op nul gezet. Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet. Het onderdeel “Autonomie” kan niet op nul gezet worden.
% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - & = Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken
%
%
Vorig scherm, bijv.:
(*)
(*)
% (*)
%
% (*)
%
% (*)
vervolg op volgende pagina
(*)
(*) “Reset General trip” en “Trip B” behalve & = “Autonomie” (zie de paragraaf “Reset General trip”).
De twee schermen van ieder onderdeel van de trip computer worden afwisselend automatisch (drie keer) weergegeven. Daarna blijft het tweede scherm vast weergegeven.
% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - & = Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
ALFABETISCH REGISTER
De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema):
55
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
56
Terug naar vorig scherm, bijv.:
Trip B ON?
NEE
JA
% (*)
20 oC
%
8:30 (*)
%
% (*)
“Reset Trip B” & = (zie de paragraaf “Reset Trip B”).
% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - & = Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken
(*)
General trip” en “Trip B” & = “Reset (behalve “Autonomie”).
Alle waarden zijn op nul gezet
Reset TRIP B
& = “Reset Trip B”
Alleen de waarden van Trip B zijn op nul gezet
% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - & = Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Reset GENERAL TRIP
ALFABETISCH REGISTER
Na het op nul zetten van “Trip” door op de knop te drukken volgens methode &, verschijnen op het display de volgende functies:
57
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
58
Autonomie (actieradius) = geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie “- - - -” als: ❒ de actieradius kleiner is dan 50 km of het brandstofniveau minder is dan 4 liter. In het eerste geval verschijnt er voor “- - - -” de waarschuwing “Attentie Beperkte Autonomie” (de melding verschijnt eveneens als de Trip Computer niet is weergegeven). ❒ de auto gedurende een langere periode stilstaat met stationair draaiende motor; als er wordt weggereden dan wordt de actieradius opnieuw weergegeven. Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers (of mijlen) aan na de laatste reset (*). Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan na de laatste reset (*) in l/100 km, km/l of mpg. Huidig verbruik = geeft ongeveer iedere seconde bijgewerkt het brandstofverbruik aan in l/100 km, km/l of mpg. Als de auto stilstaat met stationair draaiende motor wordt “- - - -” weergegeven. Zodra de auto weer rijdt, wordt opnieuw het huidige verbruik weergegeven.
Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd is na de laatste reset (*) in km/h of mph. Reistijd = tijd die verstreken is na de laatste reset (*). (*) De reset kan op twee manieren worden uitgevoerd: – “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende toets (zie de paragraaf “Bedieningstoetsen”) – “automatisch” wanneer de afgelegde afstand de waarde 9.999,9 km bereikt of wanneer de Reistijd de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt – als de accu losgekoppeld is geweest. BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij alle functies op de Trip computer de mededeling “- - - -” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking weer hersteld is, worden de waarden van de functies weer op normale wijze weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven, worden niet op nul gezet (*). BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest, dan worden bepaalde functies weergegeven door “- - -” totdat er voldoende gegevens zijn verzameld voor de berekening van de betreffende functie.
Ga voor het instellen als volgt te werk: Stel met de toetsen +/- de gewenste lichtsterkte in.
Vorig scherm bijv.: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
+ –
+ –
Automatisch terug naar standaardscherm na enkele seconden of door het indrukken van de toets Q
L0D0040m
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het display/instrumentenpaneel en van het display van de automatische klimaatregeling met gescheiden regeling (indien aanwezig).
ALFABETISCH REGISTER
LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY EN BEDIENINGSKNOPPEN (LICHTSTERKTE)
59
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
WEERGAVE INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
60
De afgebeelde weergave verschijnt automatisch als de brandstofnoodschakelaar inschakelt na een botsing van een bepaalde omvang. De schakelaar onderbreekt de brandstoftoevoer. Zie de betreffende paragraaf “Brandstofnoodschakelaar”.
ATTENTIE
Als u na het verschijnen van de mededeling een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat brand wordt voorkomen.
Ga voor het verstellen als volgt te werk: ❒ ontgrendel de hendel door hem naar het stuur te trekken (stand 2); ❒ plaats het stuur in de gewenste stand; ❒ vergrendel de hendel door deze naar voren te drukken (stand 1).
ATTENTIE
ATTENTIE
L0D0055m
Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat.
Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Het stuurwiel is in hoogte A en diepte B verstelbaar.
ALFABETISCH REGISTER
STUURWIEL VERSTELLEN
61
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
ZITPOSITIE INSTELLEN
62
ZITPLAATSEN VOOR Verstellen in lengterichting Trek de hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren in de gewenste stand: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op de stuurwielrand steunen. L0D0041m
Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Hoogteverstelling (bestuurdersstoel) (indien aanwezig) Beweeg de hendel B herhaaldelijk omhoog of omlaag voor de gewenste zithoogte. BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op de bestuurdersstoel zit en de auto stilstaat. Rugleuning verstellen
L0D0042m
Duw de hendel D in de richting van de pijl, zet de rugleuning in de gewenste stand en laat vervolgens de hendel los. Lendensteun verstellen (indien aanwezig) U kunt het steunvlak van de rugleuning aanpassen. Draai de knop C rechtsom voor meer steun en linksom voor minder steun.
ATTENTIE
Controleer na het instellen altijd of de stoelen goed vergrendeld zijn.
Tafelstand passagiersstoel Klap de armsteun (indien aanwezig) omhoog. Duw de hendel A vanaf de bestuurdersstoel of de zitplaatsen achter in de richting van de pijl, klap de rugleuning op de zitting en laat vervolgens de hendel los. In deze stand kan de achterkant van de rugleuning als tafeltje worden gebruikt. L0D0043m
Tafelstand bestuurdersstoel Voor de “tafel”-stand van de bestuurdersstoel moet de hoofdsteun geheel worden verwijderd (zie de paragraaf “Hoofdsteun verwijderen” in dit hoofdstuk) en de hiervoor beschreven procedure worden gevolgd. Stoelverwarming (indien aanwezig) U kunt de stoelverwarming in- en uitschakelen met de knop B voor verwarming van de bestuurdersstoel en de knop C voor verwarming van de passagiersstoel. L0D0044m
ALFABETISCH REGISTER
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Armsteun verstellen (indien aanwezig) Klap de armsteun voor gebruik van stand 1 in stand 2.
L0D0046m
L0D0045m
63
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
64
ZITPLAATSEN ACHTER Afstelling vanuit het interieur Verstellen in lengterichting Trek de hendel A of de hendel B omhoog en schuif de gewenste stoel naar voren of naar achteren. L0D0047m
Verstellen van de rugleuning Zet met de hendel C de rugleuning in de gewenste stand en laat vervolgens de hendel los. Om een onregelmatige werking te voorkomen, moet u de hendel C altijd volledig indrukken.
L0D0252m
Trek aan de handgrepen F en G en schuif de gewenste zitplaats naar voren of naar achteren.
L0D0253m
Verstellen van de rugleuning Zet met de hendel A of B de rugleuning in de gewenste stand en laat vervolgens de hendel los.
L0D0049m
ATTENTIE
Controleer na het instellen altijd of de stoelen goed vergrendeld zijn.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Verstellen in lengterichting
ALFABETISCH REGISTER
Verstellen vanuit de bagageruimte
65
Middelste rugleuning neerklappen: ❒ duw de hendel D (een per zijde) omlaag ❒ klap de middelste rugleuning volledig neer ❒ laat de hendel los. Als de middelste rugleuning volledig is neergeklapt op de zitting en de betreffende hoofdsteun is uitgetrokken (zoals afgebeeld), kunt u de bekerhouder A gebruiken. L0D0051m
66
Om de middelste rugleuning weer rechtop te zetten, moet u opnieuw de hendel D (een per zijde) omlaag duwen en de rugleuning gelijkzetten met de rugleuningen achter aan de zijkant totdat de beveiliging van de bevestigingsclip E inklikt. Gebruik van de lade in de middelste rugleuning De middelste rugleuning is voorzien van een lade B. Om de lade B te gebruiken, moet u de knop C indrukken en de zitting omhoog plaatsen.
L0D0050m
ATTENTIE
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
Middelste rugleuning vanuit het interieur verstellen
L0D0358m
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar voren en naar achteren te schuiven. Als de zitplaats niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven.
Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op het bekken.
Trek aan het koordje F en duw gelijktijdig het bovenste deel van de rugleuning naar voren totdat de borgveer inklikt. Begeleid de rugleuning totdat deze volledig is neergeklapt en laat het koordje F los. Voor het weer rechtop zetten van de rugleuning, moet u de handelingen in omgekeerde volgorde uitvoeren. Controleer of de borgveer inklikt. Relax-stand passagierszijde
L0D0255m
Voor de relax-stand moet u bij geopend achterportier: ❒ de passagiersstoel neerklappen in de “tafel”-stand (zie de paragraaf “Tafel”-stand passagiersstoel in dit hoofdstuk); ❒ de achterbank helemaal naar voren duwen; ❒ de neergeklapte passagiersstoel helemaal naar achteren schuiven; ❒ de hoedenplank verwijderen (zie de paragraaf “Hoedenplank verwijderen” in dit hoofdstuk); ❒ de rugleuning van de achterbank in de gewenste stand zetten. L0D0242m
Relax-stand bestuurderszijde De procedure is hetzelfde maar eerst moet de hoofdsteun van de bestuurdersstoel geheel verwijderd worden (zie de paragraaf “Hoofdsteunen” in dit hoofdstuk).
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK Voor de handelingen die met de zitplaatsen verricht moeten worden voor het vergroten van de bagageruimte, wordt verwezen naar hoofdstuk “Bagageruimte vergroten”.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Middelste rugleuning vanuit de bagageruimte verstellen
L0D0243m
67
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
68
Middelste rugleuning neerklappen en gebruik van het skiluik . Als de middelste rugleuning volledig is neergeklapt, kan deze gebruikt worden als armsteun en is het skiluik B beschikbaar. Het luik B kan worden gebruikt voor het vervoer van lange voorwerpen (bijv. ski’s). Steek de ski’s vanuit de bagageruimte door het luik. Voor het beste gebruik van het luik is het raadzaam de zitting C te verwijderen om beschadiging ervan te voorkomen. L0D0249m
BELANGRIJK Als na het verwijderen van de zitting C, de zitting tijdelijk in de bagageruimte wordt opgeborgen, zorg er dan voor dat de zitting niet in aanraking komt met zware voorwerpen om beschadiging of vervorming te voorkomen. Zitting verwijderen. De zitting C kan worden verwijderd. Zitting verwijderen: bedien de knop D en verwijder de zitting van de rugleuning
L0D0344m
Zitting terugplaatsen: druk op de knop D om de zitting op de achterzijde van de rugleuning te vergrendelen.
ATTENTIE
De vervoerde voorwerpen moeten goed zijn bevestigd om te voorkomen dat ze bij een botsing of bij plotseling remmen naar voren schieten.
ATTENTIE
Iedere verstelling moet bij stilstaande auto worden uitgevoerd.
VOOR De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar. Hoogteverstelling: trek de hoofdsteun omhoog of druk op de knop A en duw de hoofdsteun omlaag. Laat vervolgens de steun los en controleer of de steun goed is vergrendeld. L0D0052m
Hoofdsteun verwijderen Met de knop B kunt u de hoofdsteun verwijderen.
ACHTER AAN DE ZIJKANT EN IN HET MIDDEN (indien aanwezig) De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar.
L0D0237m
Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergrendelt. Omlaag: druk op de knop C. Met de knop D kunt de hoofdsteunen verwijderen (ook als dit niet nodig is voor de normale opstelling). Als de auto is uitgerust met sidebags, kan het gebruik van stoelhoezen die niet opgenomen zijn in het Lancia Lineaccessoriprogramma, gevaarlijk zijn.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
HOOFDSTEUNEN
L0D0053m
69
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
70
ATTENTIE
Reizen zonder hoofdsteun is gevaarlijk voor de inzittende.
ATTENTIE
Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet de nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming.
ATTENTIE
Voor een optimale bescherming moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
ATTENTIE
Let bij het weer monteren van de hoofdsteun op de juiste zijde en controleer of de hoofdsteun op de juiste hoogte geblokkeerd is.
ATTENTIE
De zadelvormige hoofdsteunen achter beperken het zicht niet en moeten altijd worden uitgetrokken als er passagiers op de zitplaatsen achter aanwezig zijn.
De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet. Met het hendeltje A kan de spiegel in twee standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand. L0D0056m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
BINNENSPIEGEL
ALFABETISCH REGISTER
SPIEGELS
71
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
72
BUITENSPIEGELS De elektrische verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat. Ga voor het verstellen als volgt te werk: ❒ met de schakelaar B kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of rechts); ❒ met de schakelaar C kunt de spiegel in 4 richtingen verstellen. L0D0058m
Stel de spiegels af als de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken. De verwarming van de spiegels schakelt automatisch in als u de achterruitverwarming aanzet. Inklappen De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen) van stand 1 in stand 2 worden geklapt.
L0D0059m
Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in stand 1 staan.
De spiegel aan bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming enigszins wordt beïnvloed.
L0D0060m
1 Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten - 2 Verstelbare luchtroosters aan de zijkant - 3 Vaste uitstroomopeningen voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit - 4 Verstelbare luchtroosters in het midden - 5 Uitstroomopeningen beenruimten voor - 6 Uitstroomopeningen beenruimten achter.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
KLIMAATREGELING
73
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
74
LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN EN AAN DE ZIJKANT A Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten B Regelknop voor het openen/sluiten van de uitstroomopening C Regelschuif voor het richten van de uitstroomopening en de luchtstroom.
L0D0061m
L0D0062m
Met de draaiknop E kan de lucht op 5 manieren over het hele interieur worden verdeeld: « luchtstroom uit de luchtroosters in het midden 4 en aan de zijkant 2; ∆ luchtstroom uit de luchtroosters in het midden 4 en aan de zijkant 2 en naar de beenruimte 5 en 6 (bilevel-functie); ≈ luchtstroom naar de beenruimte 5 en 6; ƒ luchtstroom naar de beenruimte 5 en 6 en naar de voorruit 3; - voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit 3 en de zijruiten voor 1.
L0D0064m
BEDIENINGSORGANEN A draaiknop voor inschakeling aanjager en regeling aanjagersnelheid B draaiknop voor regeling luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht) C drukknop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming D drukknop voor in-/uitschakeling aircocompressor E draaiknop voor instelling luchtverdeling F draaiknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
LUCHTVERDELING
ALFABETISCH REGISTER
KLIMAATREGELING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)
75
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
76
TEMPERATUURREGELING
REGELING AANJAGERSNELHEID
Ga als volgt te werk: Draai de draaiknop B naar rechts (in het rode gebied) om de temperatuur te verhogen of naar links om de temperatuur te verlagen.
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt te werk: ❒ open de luchtroosters in het midden 4 en aan de zijkant 2 geheel; ❒ draai de knop B in het blauwe gebied; ❒ draai de knop A op de gewenste snelheid; ❒ draai de knop E in stand «; ❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop F in stand Ú te zetten.
Draai de knop F in stand ….
Ga als volgt te werk:
Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
❒ sluit alle luchtroosters op het dashboard;
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan.
❒ draai de knop B in het rode gebied; ❒ draai de knop A in stand 4 -; ❒ draai de knop E in stand ≈.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
SNELLE VERWARMING
ALFABETISCH REGISTER
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
77
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
78
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VAN DE RUITEN VOOR (VOORRUIT EN ZIJRUITEN) Ga als volgt te werk: ❒ draai de knop B in het rode gebied; ❒ draai de knop A in stand 4 -; ❒ draai de knop E in stand -; ❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop F in stand Ú te zetten. Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft. Beslaan van de ruiten voorkomen Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen: ❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop F in stand Ú te zetten; ❒ draai de knop B in het rode gebied; ❒ draai de knop A in stand 2; ❒ draai de knop E in stand - of stand ƒ als de ruiten niet beslagen zijn.
BELANGRIJK De airconditioning is zeer bruikbaar om het beslaan van de ruiten te voorkomen: het is daarom voldoende om de bedieningsknoppen op ontwasemen te zetten zoals hiervoor beschreven is en de airconditioning in te schakelen door de knop D in te drukken. ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS (indien aanwezig) Druk op de knop C om deze functie in te schakelen: het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De functie is tijdgeschakeld en wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder uitschakelen door nogmaals de knop C in te drukken. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
❒ draai de knop B in het blauwe gebied om de temperatuur in te stellen; ❒ draai de knop A op de gewenste snelheid; ❒ draai de knop E in stand «; ❒ draai de knop F in stand …; ❒ druk op de knop D √ (het lampje op de knop gaat branden). Regeling van de koeling Ga als volgt te werk: ❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop F in stand Ú te zetten; ❒ draai de knop B rechtsom om de temperatuur te verhogen; ❒ draai de knop A linksom om de aanjagersnelheid te verlagen.
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Lancia-dealer controleren.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Ga als volgt te werk:
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
ALFABETISCH REGISTER
AIRCONDITIONING (koeling en ontvochtiging)
79
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
80
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING MET GESCHEIDEN REGELING (indien aanwezig) ALGEMENE INFORMATIE De automatische klimaatregeling met gescheiden regeling regelt de temperatuur en de luchtverdeling in het interieur in twee zones: bestuurders- en passagierszijde. De temperatuurregeling is gebaseerd op “temperatuurgelijkheid”: d.w.z. dat het systeem continu werkt om het comfort in het interieur constant te houden en eventuele verschillen in de weersomstandigheden buiten te compenseren, ook zonnestraling (gesignaleerd door een zonnestralingssensor). De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn: ❒ luchttemperatuur naar de uitstroomopeningen aan bestuurderszijde/passagierszijde voor; ❒ luchtverdeling naar de uitstroomopeningen aan bestuurderszijde/passagierszijde voor; ❒ aanjagersnelheid (traploze regeling van de luchtstroom); ❒ inschakelen van de compressor (voor koeling/ontvochtiging van de lucht); ❒ luchtrecirculatie.
Deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd, d.w.z. dat u het systeem kunt regelen door naar wens een of meer functies te selecteren en te wijzigen. Op deze manier worden de functies die handmatig zijn gewijzigd niet langer automatisch door het systeem geregeld. Het systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen (bijv. kans op beslaan). De handmatige instellingen hebben voorrang boven de automatische instellingen en blijven in het geheugen opgeslagen totdat de gebruiker de regeling weer overlaat aan de automatische werking, behalve in de gevallen dat het systeem om veiligheidsredenen ingrijpt. Als handmatig een functie wordt ingesteld, blijven de andere functies echter automatisch geregeld. De luchtopbrengst in het interieur is onafhankelijk van de snelheid van de auto omdat de luchtopbrengst elektronisch geregeld wordt door de aanjager. De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd automatisch geregeld op basis van de ingestelde temperaturen op de displays van de bestuurder en de passagier voor (behalve als het systeem is uitgeschakeld of in enkele omstandigheden als de compressor is uitgeschakeld).
❒ aanjagersnelheid (traploze regeling); ❒ luchtverdeling in vijf standen (bestuurder/passagier voor); ❒ inschakelen van de compressor; ❒ niet gescheiden/gescheiden regeling; ❒ snelle ontwaseming/ontdooiing; ❒ luchtrecirculatie; ❒ achterruitverwarming;
L0D0065m
❒ uitschakelen van het systeem.
E drukknop voor uitschakelen airconditioning
BEDIENINGSORGANEN
F drukknop voor inschakelen functie MAX-DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit en zijruiten voor)
A drukknop voor inschakelen functie MONO (gelijkstellen ingestelde temperaturen) B drukknop voor in- en uitschakelen aircocompressor
G drukknop voor in- en uitschakelen achterruitverwarming H drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking) en draaiknop voor regelen temperatuur aan passagierszijde
C drukknop voor in- en uitschakelen luchtrecirculatie
I
drukknoppen voor instellen luchtverdeling aan passagierszijde
D display met informatie over klimaatregeling
M drukknoppen voor instellen luchtverdeling aan bestuurderszijde
L verhogen/verlagen aanjagersnelheid
N drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking) en draaiknop voor regelen temperatuur aan bestuurderszijde
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
❒ temperatuur bestuurderszijde/passagierszijde voor;
ALFABETISCH REGISTER
De volgende parameters en functies kunnen handmatig worden ingesteld en gewijzigd:
81
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
82
GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar wij raden u aan te beginnen met het indrukken van een van de knoppen AUTO en vervolgens de draaiknoppen te draaien om op het display de gewenste temperaturen in te stellen. Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voor verschillende temperatuurwaarden instellen. Het maximaal toegestane verschil is 7 °C. Op deze wijze begint het systeem geheel automatisch te werken, zodat zo snel mogelijk de ingestelde temperaturen worden bereikt. Het systeem regelt de temperatuur, de luchthoeveelheid, de luchtverdeling in het interieur, de recirculatiefunctie en het inschakelen van de aircocompressor. Tijdens de volledig automatische werking van het systeem, moeten alleen de volgende functies eventueel handmatig worden ingeschakeld: ❒ MONO, om de ingestelde temperatuur en de luchtverdeling aan bestuurders- en passagierszijde voor gelijk te stellen; ❒ …, luchtrecirculatie, om de recirculatie altijd in- of uitgeschakeld te houden; ❒ -, voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de ruiten voor, de achterruit en de buitenspiegels; ❒ (, voor het ontwasemen/ontdooien van de achterruit en de buitenspiegels.
Tijdens de volledig automatische werking van het systeem kunt u op ieder moment de ingestelde temperaturen, de luchtverdeling en de aanjagersnelheid met de betreffende knoppen wijzigen: het systeem zal automatisch de eigen instellingen wijzigen en aanpassen aan de nieuwe instellingen. Als tijdens de volledige automatische werking (FULL AUTO) de luchtverdeling en/of de luchtopbrengst gewijzigd worden en/of de inschakeling van de compressor en/of de recirculatie, dan verdwijnt het opschrift FULL. Op deze manier worden de functies niet langer automatisch geregeld maar moeten met de hand worden bediend, totdat u opnieuw de knop AUTO indrukt. De aanjagersnelheid is voor alle zones in het interieur gelijk. Als een of meer functies handmatig zijn ingeschakeld, dan blijft de regeling van de luchttemperatuur automatisch plaatsvinden, behalve als de compressor is uitgeschakeld: als de compressor is uitgeschakeld, dan kan er geen lucht in het interieur worden gevoerd waarvan de temperatuur lager is dan de buitentemperatuur.
Als u de knoppen naar rechts of naar links draait, verhoogt of verlaagt u de luchttemperatuur respectievelijk in het gedeelte linksvoor (draaiknop N) en rechtsvoor (draaiknop H) van het interieur. Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voor verschillende temperatuurwaarden instellen. Het maximaal toegestane verschil is 7 °C. De ingestelde temperaturen worden op het display weergegeven dicht bij de knoppen. Als u knop A (MONO) indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gelijkgesteld, waarna u de temperatuur in de twee zones met de draaiknop N aan bestuurderszijde kunt regelen. Met deze functie kan de temperatuur in het interieur makkelijk geregeld worden, als de bestuurder alleen in de auto zit. De gescheiden regeling van de temperatuur en de luchtverdeling wordt automatisch weer hervat als u de knop H draait of nogmaals op de knop (AMONO) drukt als het lampje op de knop brandt.
❒ Functie HI (maximale verwarming): wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur naar rechts wordt gedraaid, voorbij de maximale waarde (32 °C). Deze functie kan worden geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde voor of voor beide zijden (ook door de functie MONO te selecteren). Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen, waarbij maximaal van het vermogen van het systeem gebruik wordt gemaakt. Deze functie maakt gebruik van de maximale temperatuur van de verwarmingsvloeistof, terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager door het systeem worden ingesteld. Als de motorkoelvloeistof niet warm genoeg is, schakelt het systeem niet onmiddellijk de maximale aanjagersnelheid in, om de toevoer van te koude lucht in het interieur te beperken. Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige instellingen toegestaan.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Draaiknoppen voor regeling luchttemperatuur H-N
Als u de knoppen helemaal naar rechts of helemaal naar links draait, tot aan de uiterste waarden HI of LO, wordt respectievelijk de functie van de maximale verwarming of de maximale koeling ingeschakeld:
ALFABETISCH REGISTER
BEDIENINGSORGANEN
83
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
84
Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende om de draaiknop voor de temperatuur naar links te draaien en de gewenste temperatuur in te stellen. ❒ Functie LO (maximale koeling): wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur naar links wordt gedraaid, voorbij de minimale waarde (16 °C). Deze functie kan worden geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde voor of voor beide zijden (ook door de functie MONO te selecteren). Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur zo snel mogelijk wilt koelen, waarbij maximaal van het vermogen van het systeem gebruik wordt gemaakt. Deze functie schakelt de luchtrecirculatie en de aircocompressor in, terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager worden ingesteld op basis van de omgevingsomstandigheden. Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende om de draaiknop voor de temperatuur naar rechts te draaien en de gewenste temperatuur in te stellen.
Drukknoppen luchtverdeling I-M Als u op een van deze knoppen drukt, kunt u handmatig voor de linker- en de rechterzijde in het interieur een van de vijf instellingen voor de luchtverdeling kiezen:
▲ Lucht uit de luchtroosters voor ontdooiing/-
ontwaseming van de voorruit en de zijruiten voor. ˙ Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard voor een koele luchtstroom op het lichaam en het gezicht bij warm weer. ▼ Lucht uit de uitstroomopeningen in de beenruimte voor en achter. Met deze luchtverdeling kan in een zo kort mogelijke tijd de lucht in het interieur worden verwarmd, omdat warme lucht opstijgt. Dit geeft snel een behaaglijk gevoel. ˙ Lucht uit de uitstroomopeningen in de beenruimte ▼ voor en achter (warmere lucht) en de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant van het dashboard (koelere lucht). Deze luchtverdeling is bijzonder nuttig in de gematigde seizoenen (voor- en najaar) als de zon schijnt. ▲ Lucht uit de uitstroomopeningen in de been▼ ruimte voor en achter en de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten.
Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet de knop AUTO worden ingedrukt. Als de bestuurder kiest voor luchtverdeling naar de voorruit, wordt ook de luchtstroom aan passagierszijde automatisch naar de voorruit geleid. De passagier kan vervolgens een andere luchtverdeling kiezen door de betreffende knoppen in te drukken.
Als u op de uiteinden van knop p drukt, wordt de aanjagersnelheid verhoogd of verlaagd en daarmee de hoeveelheid lucht die in het interieur wordt gevoerd om de gewenste temperatuur te handhaven. De aanjagersnelheid wordt weergegeven door verlichte staafjes op het display ❒ Maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht ❒ Minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht. De aanjager kan worden uitgeschakeld, maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met de knop B. BELANGRIJK Voor het hervatten van de automatische werking van de aanjager na een handmatige instelling, moet de knop AUTO worden ingedrukt.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Als een gecombineerde functie is ingesteld en er een knop wordt ingedrukt, dan wordt ook de functie van die knop ingeschakeld. Als daarentegen een knop van een reeds ingestelde functie wordt ingedrukt, dan wordt die functie uitgeschakeld (het betreffende lampje dooft).
Drukknoppen voor regelen aanjagersnelheid L
ALFABETISCH REGISTER
De ingestelde luchtverdeling wordt aangegeven door een brandend lampje op de geselecteerde knoppen.
85
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
86
Drukknoppen AUTO H-N (automatische werking) Als u de knop AUTO aan bestuurderszijde en/of passagierszijde voor indrukt, regelt het systeem automatisch, in de betreffende zones, de hoeveelheid en de verdeling van de naar het interieur toegevoerde lucht en worden alle voorafgaande handmatige instellingen opgeheven. Dit wordt aangeven door het verschijnen van het opschrift FULL AUTO op het display voor. Als er een of meerdere handmatige instellingen zijn uitgevoerd (luchtrecirculatie, luchtverdeling, aanjagersnelheid of uitschakeling aircocompressor), dooft het opschrift FULL op het display om aan te geven dat het systeem niet langer alle functies automatisch regelt (behalve de temperatuur die altijd automatisch wordt geregeld).
Drukknop MONO A (gelijkstellen ingestelde temperaturen en luchtverdeling) Als u de knop MONO indrukt, wordt de temperatuur en de luchtverdeling aan bestuurderszijde en aan passagierszijde voor automatisch gelijkgesteld, waardoor u in de twee zones dezelfde temperatuur en de luchtverdeling kunt instellen met de draaiknop aan bestuurderszijde. Met deze functie kan de temperatuur in het interieur makkelijk geregeld worden als alleen de bestuurder in de auto zit. De gescheiden regeling van de temperatuur en de luchtverdeling wordt automatisch weer hervat als u de draaiknop H draait of nogmaals op de knop MONO A drukt als het lampje op de knop brandt.
Drukknop voor in-/uitschakelen luchtrecirculatie C
BELANGRIJK Als het systeem vanwege handmatige instellingen de gewenste temperatuur in de verschillende zones niet meer kan garanderen en handhaven, knippert de ingestelde temperatuur om aan te geven dat het systeem een probleem heeft gesignaleerd; na een minuut dooft het opschrift AUTO.
❒ geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld); het lampje op de knop C en het symbool í op het display branden;
Voor het hervatten van de automatische werking van het systeem na een handmatige instelling (een of meerdere), moet de knop AUTO worden ingedrukt.
❒ geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); lampje op de knop en het symbool êop het display gedoofd.
De luchtrecirculatie werkt als volgt:
Bij buitentemperaturen onder 5-7 °C wordt de recirculatie uitgeschakeld (met luchttoevoer van buiten) om het beslaan van de ruiten te voorkomen.
ATTENTIE
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Na een bepaalde tijd wordt de recirculatie om veiligheidsredenen automatisch uitgeschakeld, zodat de lucht in het interieur ververst kan worden.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen (verwarming of koeling van het interieur) de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
ALFABETISCH REGISTER
Deze mogelijkheden kunnen worden ingeschakeld door meerdere keren op de recirculatieknop C te drukken.
87
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
88
Drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor B Als u op de knop √ drukt als het lampje op de knop brandt, wordt de aircocompressor uitgeschakeld en dooft het lampje. Als u nogmaals op de knop drukt als het lampje gedoofd is, wordt de inschakeling van de compressor weer automatisch door het systeem geregeld; dit wordt aangegeven door het gaan branden van het lampje op de knop. Als u de aircocompressor uitschakelt, wordt de recirculatie uitgeschakeld om het eventuele beslaan van de ruiten te voorkomen. Ook als het systeem de ingestelde temperatuur kan handhaven, verdwijnt het opschrift FULL van het display. Als het systeem de ingestelde temperatuur echter niet meer kan handhaven, gaat de temperatuur knipperen en dooft het opschrift AUTO. BELANGRIJK Met uitgeschakelde aircocompressor is het niet mogelijk lucht in het interieur in te voeren met een temperatuur die lager is dan de buitentemperatuur; bovendien kunnen (in bijzondere omstandigheden) de ruiten zeer snel beslaan omdat de lucht niet gedroogd kan worden.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. De automatische werking van de aircocompressor wordt automatisch hervat als u opnieuw op de knop √ drukt (in dat geval werkt het systeem alleen als verwarming) of op de knop AUTO. Als bij uitgeschakelde compressor de buitentemperatuur hoger is dan de ingestelde temperatuur, kan het systeem niet aan de wens voldoen. Dit wordt als volgt aangegeven: de ingestelde temperatuur knippert enkele seconden op het display en vervolgens dooft het opschrift AUTO. Als de compressor is uitgeschakeld, kan de aanjagersnelheid handmatig op nul worden gezet (geen enkel staafje verlicht). Als de compressor bij draaiende motor wordt ingeschakeld, kan de aanjagersnelheid niet onder de minimale waarde (één staafje verlicht) zakken.
❒ de aircocompressor inschakelt wanneer de klimatologische omstandigheden dit toestaan; ❒ de luchtrecirculatie uitschakelt; ❒ de maximale luchttemperatuur HI op beide displays instelt; ❒ een aanjagersnelheid inschakelt op basis van de koelvloeistoftemperatuur, om toevoer van nog te koude lucht voor de ontwaseming van de ruiten, te beperken; ❒ de luchtstroom naar de luchtroosters voor de voorruit en de zijruiten voor leidt; ❒ de achterruitverwarming inschakelt.
Als de functie is ingeschakeld, gaan het lampje op de betreffende knop en het lampje op de knop van de achterruitverwarming branden; op het display dooft het opschrift FULL AUTO. Als de functie is ingeschakeld, kunnen alleen de aanjagersnelheid en de uitschakeling van de achterruitverwarming handmatig worden geregeld. Als u op de knop F drukt of op de recirculatieknop C of op de knop van de compressor B of op de knoppen AUTO N of H, worden de functies die hiervoor waren ingesteld, weer geactiveerd.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Als u deze knop indrukt, schakelt de klimaatregeling automatisch alle functies in die noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor. D.w.z. dat het systeem:
BELANGRIJK De functie voor snelle ontwaseming/ontdooiing van de ruiten blijft ongeveer 3 minuten ingeschakeld nadat de koelvloeistoftemperatuur boven 50°C is gekomen (benzine-uitvoeringen) of 35°C (JTD-uitvoeringen).
ALFABETISCH REGISTER
Drukknop voor snelle ontwaseming/ ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor F
89
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
90
Drukknop voor ontwaseming/ontdooiing achterruit en buitenspiegels G Als u deze knop indrukt, dan worden de achterruit- en de spiegelverwarming ingeschakeld. Het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De functie schakelt na een bepaalde tijd automatisch uit, of als opnieuw de knop wordt ingedrukt. De functie wordt ook uitgeschakeld als u de motor uitzet en blijft uitgeschakeld als u de motor opnieuw start. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen. Systeem uitschakelen OFF E Het systeem schakelt uit en het display dooft als u op de knop E drukt. Als het systeem is uitgeschakeld: ❒ zijn de lampjes gedoofd; ❒ worden de ingestelde temperaturen niet weergegeven; ❒ is de recirculatie ingeschakeld, waarbij geen lucht van buiten binnenkomt;
❒ is de aircocompressor uitgeschakeld; ❒ is de aanjager uitgeschakeld. Ook bij uitgeschakeld systeem kan de achterruitverwarming handmatig worden in- of uitgeschakeld met de knop G. BELANGRIJK De regeleenheid van de klimaatregeling slaat de instellingen van het systeem in het geheugen op voordat het systeem wordt uitgeschakeld. Als u vervolgens op een willekeurige knop drukt (behalve de knop van de achterruitverwarming) worden de functies weer hersteld. Als de functie van de ingedrukte knop niet was ingeschakeld voor de uitschakeling, dan wordt deze functie ook geactiveerd; als deze daarentegen was ingeschakeld, blijft de functie gehandhaafd. Als u de volledig automatische werking van het systeem weer wilt inschakelen, druk dan op de knop AUTO.
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. VERLICHTING UITGESCHAKELD Draai de draaiknop in stand å. L0D0066m
BUITENVERLICHTING Draai de draaiknop in stand 6. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden.
L0D0067m
DIMLICHT
ALFABETISCH REGISTER
Draai de draaiknop in stand 2.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
BUITENVERLICHTING
L0D0068m
91
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
92
GROOTLICHT Trek de hendel naar het stuurwiel, als de draaiknop reeds in stand 2 staat (vergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel wordt getrokken, dooft het grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld. GROOTLICHTSIGNAAL L0D0069m
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de draaiknop. LET OP: Controleer op het display of u niet de vergrendelde stand hebt ingeschakeld.
L0D0070m
❒ omhoog (vergrendelde stand 1): inschakeling rechter richtingaanwijzers; ❒ omlaag (vergrendelde stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzers. Op het instrumentenpaneel knippert het waarschuwingslampje F of D. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt. Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.
L0D0071m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Zet de hendel:
ALFABETISCH REGISTER
RICHTINGAANWIJZERS (pijlen)
93
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
94
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden verlicht. Inschakelen Trek met de contactsleutel in stand STOP of uitgenomen, de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur. L0D0070m
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat ook het controlelampje 3 branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Uitschakelen Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
Inschakelen A : op deze manier gaan, afhankelijk Draai de draaiknop in stand 2 van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlichting en de dimlichten automatisch branden.
L0D0072m
Als de schemersensor is ingeschakeld, verschijnt op het multifunctionele display de ingestelde gevoeligheid van de sensor. Tijdens de weergave kan de gevoeligheid worden gewijzigd met de toetsen + en –. Uitschakelen Als via de sensor het commando voor uitschakeling wordt gegeven, wordt het dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na ongeveer 10 seconden, de buitenverlichting. Als tijdens de automatische verlichting het grootlicht (handmatig door de gebruiker) wordt ingeschakeld, dan wordt het grootlicht uitgeschakeld als de verlichting automatisch uitschakelt. BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren. Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld.
L0D0025m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het “Instelmenu” van het “multifunctionele display”.
ALFABETISCH REGISTER
SCHEMERSENSOR (automatisch inschakelende koplampen) (indien aanwezig)
95
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
96
RUITEN REINIGEN RUITENWISSERS/-SPROEIERS
L0D0073m
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat. De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet: A ruitenwissers uitgeschakeld; B wissen met interval; Draai met de hendel in stand B, de draaiknop F op een van de vier intervalstanden: , = zeer lang interval — = lang interval —- = gemiddeld interval —— = kort interval C langzaam continu wissen; D snel continu wissen; E tussenslag (onvergrendelde stand). In stand E werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand A en schakelen de ruitenwissers automatisch uit. BELANGRIJK Vervang de wisserbladen volgens de aanwijzingen in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”.
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
Als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld. Als u de hendel loslaat, stoppen de ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de ruitenwissers nog 4 slagen maken. Na vijf seconden volgt nog een extra reinigingsslag.
L0D0074m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelen de ruitensproeiers in.
ALFABETISCH REGISTER
“Intelligente wis-/wasregeling”
97
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
98
REGENSENSOR (indien aanwezig) De regensensor A bevindt zich achter de binnenspiegel en staat in contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit. BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon. Inschakelen L0D0245m
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden. Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor, wordt het intelligente wis-/wasprogramma ingeschakeld, zonder de extra reinigingsslag na 5 seconden. Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische werking. Uitschakelen Zet de hendel in stand B of draai de start-/contactsleutel in stand STOP. Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand B is blijven staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand A of C worden gezet en daarna in stand B of de knop voor het instellen van de gevoeligheid worden gedraaid. Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag. De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen: ❒ vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil enz.); ❒ verschil tussen dag en nacht.
ATTENTIE
Door waterstrepen kunnen de ruitenwissers ongewenst inschakelen.
L0D0073m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de ruitenwissers 1 slag.
ALFABETISCH REGISTER
Als u de draaiknop F draait, kunt u de gevoeligheid van de regensensor verhogen.
99
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
100
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u draaiknop A van stand å in stand ' zet, dan werkt de achterruitwisser als volgt: ❒ in intervalstand als de ruitenwissers voor niet zijn ingeschakeld
L0D0075m
❒ synchroon (met de helft van de frequentie van de ruitenwissers voor) als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld. Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de achteruit inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwisser continu wissen. Als u de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendelde stand), schakelt de achterruitsproeier in. Als u de hendel langer dan een halve seconde naar het dashboard geduwd houdt, schakelt ook de achterruitwisser in. Als u de hendel loslaat, wordt het intelligente wis-/wasprogramma ingeschakeld, zoals bij de ruitenwissers voor.
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen), met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te hoeven bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad. L0D0076m
SYSTEEM INSCHAKELEN Draai de draaiknop A in stand ON. Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vierde of vijfde versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid. Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje Ü op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht (bepaalde uitvoeringen) op het multifunctionele display.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
aanwezig)
ALFABETISCH REGISTER
CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar - indien
101
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
102
SNELHEID OPSLAAN
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Ga als volgt te werk:
Dit kan op twee manieren:
❒ zet de draaiknop A in stand ON en trap het gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❒ trap het gaspedaal in sla vervolgens de nieuwe snelheid op;
❒ plaats de hendel ten minste 3 seconden omhoog (+) en laat vervolgens de hendel los: de snelheid van de auto is opgeslagen en het gaspedaal kan worden losgelaten. Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid. OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier worden opgeroepen: ❒ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen snelheid; ❒ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het opslaan van de snelheid (vierde of vijfde versnelling); ❒ druk op de knop RES B.
of ❒ plaats de hendel omhoog (+). Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel omhoog wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
Dit kan op twee manieren:
Zet de draaiknop A in stand OFF of de start-/contactsleutel in stand STOP. Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit:
❒ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of ❒ plaats de hendel omlaag (–) totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch wordt opgeslagen.
❒ als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt.
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel omlaag wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
ATTENTIE
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook in de vrijstand.
ATTENTIE
Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop A in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, door de Lancia-dealer controleren.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
SYSTEEM UITSCHAKELEN
ALFABETISCH REGISTER
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
103
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
104
PLAFONDVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden in- en uitgeschakeld. Met de schakelaar A in het midden worden de lampjes C en D in-/ uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voorportieren. L0D0077m
Met de schakelaar A naar links geschoven blijven de lampjes C en D altijd uitgeschakeld. Met de schakelaar A naar rechts geschoven blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld. Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk. Met de schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde plafondverlichting wordt met de schakelaar B: ❒ in linker stand, het spotje C ingeschakeld; ❒ in rechter stand, het spotje D ingeschakeld. BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de rechter stand is blijven staan, schakelt de verlichting 15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uit.
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken, zijn er 2 brandduurregelingen.
Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manier branden:
BRANDDUURREGELING BIJ HET INSTAPPEN De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden: ❒ ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de portieren; ❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier; ❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portieren (binnen de 3 minuten). De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
❒ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor; ❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier; ❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portieren (binnen de 3 minuten). De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de portieren worden vergrendeld.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
BRANDDUURREGELING BIJ HET UITSTAPPEN
ALFABETISCH REGISTER
Brandduurregeling van de plafondverlichting
105
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
106
PLAFONDVERLICHTING ACHTER U kunt het lampje in- en uitschakelen door op de rechter of linker zijde van het lampenglas te drukken, zoals is afgebeeld. Als de auto is uitgerust met een console op de hemelbekleding, is de plafondverlichting in de console geïntegreerd. Als de auto is uitgerust met een opendak, bevinden zich op de hemelbekleding achter twee plafondlampjes van 5W ieder. L0D0078m
L0D0254m
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN Druk op de schakelaar A, ongeacht de stand van de contactsleutel. Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar. Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes Î en ¥ knipperen. De lichten schakelen uit als u de schakelaar nogmaals indrukt.
L0D0080m
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig) Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop 5. De lampen schakelen uit als u de knop nogmaals indrukt of als de buitenverlichting wordt uitgeschakeld.
L0D0081m
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
BEDIENINGSKNOPPEN VERLICHTING
L0D0082m
107
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
108
MISTACHTERLICHTEN Druk op knop 4. De mistachterlichten werken alleen als het dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld. De lichten schakelen uit als u de knop nogmaals indrukt of als het dimlicht of de mistlampen voor worden uitgeschakeld. PARKEERVERLICHTING/KENTEKENPLAATVERLICHTING L0D0083m
Druk ongeveer 1 seconde op de knop F als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen. U kunt de parkeerverlichting aan een zijde van de auto inschakelen door de hendel van de richtingaanwijzers naar de gewenste kant te verplaatsen.
L0D0084m
Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje è op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht (bepaalde uitvoeringen) op het instelbare multifunctionele display.
L0D0085m
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank. Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op de knop A om de brandstoftoevoer weer te herstellen en de verlichting weer in te schakelen. Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
ATTENTIE
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Deze veiligheidsschakelaar bevindt zich onder het dashboard naast de portierstijl aan passagierszijde. Om de schakelaar te bereiken, moet u de bekleding verplaatsen. De schakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.
ALFABETISCH REGISTER
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
109
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
INTERIEURUITRUSTING
110
BOVENSTE DASHBOARDKASTJES Om de kastjes te gebruiken, moet u het deksel m.b.v. mechanisme A ontgrendelen en optillen totdat het deksel in een vaste stand open blijft staan.
L0D0086m
L0D0087m
ATTENTIE
Rijd niet met geopende dashboardkastjes: bij een ongeval zouden de inzittenden zich kunnen verwonden.
Het opbergvak A bevindt zich in het dashboard, tegenover de voorpassagier. In het opbergvak A kunt u een tas E plaatsen uit het Lancia Lineaccessori-programma. Het opbergvak B bevindt zich in het dashboard, links van het stuurwiel. Het opbergvak C en het vak DIN D bevinden zich in het midden van het dashboard.
L0D0088m
Het vak DIN D kan worden uitgenomen voor de installatie van de autoradio uit het Lancia Lineaccessori-programma.
ALFABETISCH REGISTER
L0D0089m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
OPBERGVAKKEN
L0D0343m
L0D0090m
111
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
112
OPBERGVAKKEN IN DE PORTIEREN In ieder portier bevindt zich een opberg/documentenvak.
L0D0153m
BEKERHOUDER – BLIKJESHOUDER De bekerhouders – blikjeshouders bevinden zich op de tunnelconsole voor de handrem.
L0D0091m
Op de tunnelconsole bevinden zich gleuven om telefoonkaarten, magneetpasjes of tolkaarten in op te bergen.
L0D0092m
OPBERGRUIMTE OP DE HEMELBEKLEDING De opbergruimte dient om snel lichte voorwerpen in op te bergen (bijv. documenten, wegenkaarten enz.). BELANGRIJK Plaats geen zware voorwerpen in de opbergruimte en houdt u er ook niet aan vast. De opbergruimte is alleen aanwezig op uitvoeringen zonder opendak. L0D0093m
CD-OPBERGVAK ACHTER MET BLIKJESHOUDER
ALFABETISCH REGISTER
Op de tunnelconsole, achter de handrem, bevindt zich een opbergvak voor cd’s met een blikjeshouder.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
PASJES/KAARTHOUDER
L0D0236m
113
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. De stekkerdoos A bevindt zich voor in de auto en de stekkerdoos B, alleen aanwezig als de auto is uitgerust met “rokerskit”, achter; in dat geval is de stekkerdoos A vervangen door een aansteker. De auto kan zijn uitgerust met een stekkerdoos C, ook aan de linkerzijde van de bagageruimte. L0D0094m
L0D0095m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
STEKKERDOZEN (12V)
114
L0D0154m
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt.
L0D0096m
Asbak De asbak bestaat uit een uitneembaar kunststof houder met een veeropening. De asbak kan in de beker/blikjeshouder geplaatst worden op de tunnelconsole. BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als deze in contact komen met smeulende peuken kan er brand ontstaan.
ZONNEKLEPPEN
L0D0097m
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de binnenspiegel. Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Bij bepaalde uitvoeringen is de zonneklep voorzien van een spiegeltje. Om het spiegeltje te gebruiken, moet het schuifklepje (A) (indien aanwezig) worden geopend.
ATTENTIE
De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Aansteker Deze is in de tunnelconsole geplaatst, naast de handrem. Druk op de knop met de sleutel in stand MAR; na ongeveer 15 seconden springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed voor gebruik.
ALFABETISCH REGISTER
ROKERSKIT (indien aanwezig)
115
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
116
OPENDAK (indien aanwezig) Het opendak is voorzien van een anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk geopend.
L0D0098m
Het opendak met grote ruit “skydome” bestaat uit 2 ruitpanelen, een vast paneel en een beweegbaar paneel. De panelen zijn voorzien van een zonnescherm dat met de hand in twee standen kan worden gezet (geopend/gesloten). Het opendak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleutel in stand MAR staat. Met de knop bij de plafondverlichting voor kunt u het dak openen/sluiten. Openen Als u de knop B indrukt en ingedrukt houdt, opent het voorste ruitpaneel in “kantelstand”. Druk nogmaals langer dan een halve seconde op de knop B om de ruit geheel te openen. De ruit kan in een tussenliggende stand worden gezet door opnieuw op de knop te drukken. Sluiten Als het dak in geheel geopende stand staat en u drukt langer dan een halve seconde op de knop A, dan komt het voorste ruitpaneel automatisch in “kantelstand”. De ruit kan in een tussenliggende stand worden gezet door opnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaals op de knop A en houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te sluiten.
❒ verwijder de beschermdop op de binnenbekleding, tussen de twee zonneschermen ❒ pak de bij de auto geleverde zeskantige sleutel ❒ steek de sleutel in de zitting A en draai de sleutel: – rechtsom om het dak te openen
L0D0099m
– linksom om het dak te sluiten.
Als er een imperiaal gemonteerd is, is het raadzaam het opendak alleen in “kantelstand” te gebruiken.
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
ATTENTIE
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden: onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van het opendak altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:
ALFABETISCH REGISTER
BEDIENING IN NOODGEVALLEN
117
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
118
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING Bij uitvoeringen met 2 bedieningsschakelaars (alleen elektrische ruitbediening voor) is er geen automatische bediening omhoog/omlaag, terwijl bij uitvoeringen met 4 bedieningsschakelaars (elektrische ruitbdiening voor en achter) er aan bestuurderszijde een automatische bediening omhoog/omlaag is en aan passagierszijde alleen omlaag (indien van toepassing ook omhoog), terwijl er achter alleen een automatische bediening omlaag is. De elektrisch bedienbare ruiten met automatische bediening omhoog en omlaag (indien aanwezig) zijn uitgerust met een anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk geopend.
Ga voor het herstellen van de juiste werking van het systeem als volgt te werk: ❒ open de betreffende ruit; of ❒ draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR. Als er geen storingen zijn, dan werkt de ruit weer normaal. Als er een storing wordt gevonden, zie dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”. BELANGRIJK Als de contactsleutel in de stand STOP staat of is uitgenomen, dan kunnen de ruiten nog ongeveer 2 minuten worden bediend. Als een portier wordt geopend, dan wordt het systeem echter onmiddellijk uitgeschakeld.
BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie binnen 1 minuut 5 keer wordt ingeschakeld, dan voert het systeem automatisch de “recovery” uit (zelfbescherming). De ruit gaat telkens een klein stukje omhoog totdat de ruit geheel gesloten is.
ATTENTIE
Het systeem voldoet aan de 2000/4/EU-normen en is gericht op de bescherming van de inzittenden wanneer deze ledematen door de geopende ruit steken. Echter om de bescherming tegen inbraakpogingen van buitenaf te garanderen is het buitenste rubber aan de bovenzijde niet uitgerust met een anti-letselsensor.
A Openen/sluiten zijruit linksvoor; B Openen/sluiten zijruit rechtsvoor; C Openen/sluiten zijruit linksachter (indien aanwezig); D Openen/sluiten zijruit rechtsachter (indien aanwezig);
L0D0103m
E Blokkeren van de schakelaars op de achterportieren (indien aanwezig). Als het systeem is ingeschakeld, brandt het lampje op de knop.
L0D0155m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Op de armsteun zijn twee of (indien aanwezig) vijf bedieningsschakelaars gemonteerd waarmee u, als de contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient:
ALFABETISCH REGISTER
PORTIER BESTUURDERSZIJDE
119
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
120
Automatische werking Bij enkele uitvoeringen met vier elektrisch bedienbare ruiten met automatische bediening omhoog en omlaag van de voorportierruiten (indien aanwezig) en alleen omlaag van de achterportierruiten, zijn alleen de ruiten van de voorportieren (indien aanwezig) uitgerust met een anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk geopend. A–B
Schakelaars voor automatisch volledig openen en sluiten;
C–D
Schakelaars voor alleen automatisch openen.
PORTIER PASSAGIERSZIJDE EN ACHTERPORTIEREN (indien aanwezig) In de armsteun van ieder portier is een schakelaar gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen.
Druk kort op een van de schakelaars voor het “stapsgewijs” openen/sluiten van de ruit. Als u de schakelaar loslaat, stopt de beweging van de ruit.
ATTENTIE
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers kunnen worden verwond door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
Open of sluit de ruiten met de betreffende slinger.
L0D0156m
BAGAGERUIMTE De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van buitenaf geopend worden met behulp van een elektrische ontgrendelhendel boven de kentekenplaathouder. De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de portieren van de auto ontgrendeld zijn. In het instelmenu op het display van het instrumentenpaneel (zie “Instelbaar multifunctioneel display” in dit hoofdstuk) kan de keuzemogelijkheid “Achterklep onafhankelijk ontgrendelen” worden geselecteerd: op deze manier wordt de achterklep niet gelijktijdig met de portieren ontgrendeld; druk op de knop R op de afstandsbediening om de achterklep te ontgrendelen/openen.
L0D0104m
ALFABETISCH REGISTER
Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
HANDMATIGE RUITBEDIENING ACHTER (indien aanwezig)
L0D0016m
121
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
122
ACHTERKLEP SLUITEN Gebruik de daarvoor bestemde handgrepen om de klep te laten zakken, zoals aangegeven in de afbeelding, en druk vervolgens op de klep totdat u de vergrendeling hoort. BELANGRIJK Als de keuzemogelijkheid “Achterklep onafhankelijk ontgrendelen” is ingeschakeld, moet, voordat de achterklep wordt gesloten, gecontroleerd worden of u in het bezit bent van de contactsleutel, omdat de achterklep automatisch vergrendeld wordt. L0D0105m
Naderhand aangebrachte voorwerpen op de hoedenplank of de achterklep (luidsprekers, spoiler enz.) kunnen, behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren verhinderen.
ATTENTIE
Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen nooit worden overschreden (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
ATTENTIE
Rijd niet met voorwerpen op de hoedenplank: bij een ongeval of bruusk remmen kunnen ze de passagiers verwonden.
Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een lege accu of bij een storing in het elektrische systeem van de achterklep zelf), moet als volgt te werk worden gegaan (zie “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk): ❒ verwijder de hoofdsteunen achter; ❒ klap de rugleuningen in “tafel”-stand; ❒ klap de zitting/rugleuning achter geheel neer;
L0D0338m
❒ voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep, moet u vanuit de bagageruimte het hendeltje (B) bedienen.
HOEDENPLANK VERWIJDEREN Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagageruimte te vergroten, ga dan als volgt te werk: ❒ verwijder de bevestigingen uit de borgingen op de rugleuningen van de zitplaatsen;
L0D0107m
❒ maak de twee pennen van de hoedenplank los van de zittingen aan de zijkant; ❒ verwijder de hoedenplank.
ALFABETISCH REGISTER
De hoedenplank kan in de bagageruimte worden geplaatst.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN
L0D0108m
123
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
124
BAGAGERUIMTE VERGROTEN Voordat u de bagageruimte vergroot, moet u de veiligheidsgordel (met zwarte knop), als deze vastzit, losmaken en vervolgens de gordel bij het teruglopen begeleiden om te voorkomen dat de gordelband draait. Plaats vervolgens de gespen op de borgpen A van de rolautomaat. Verstellen in lengterichting De auto heeft een deelbare achterbank. Vanuit de bagageruimte kunt u de zitplaatsen achter ook in lengterichting verplaatsen met de handgreep B of C; trek aan de handgreep en schuif tegelijkertijd de zitplaatsen naar voren. Voer deze handeling uit als u de inhoud van de bagageruimte wilt vergroten. Maximale vergroting Ga als volgt te werk: ❒ verwijder de hoedenplank zoals hiervoor beschreven; ❒ controleer of de hoofdsteunen geheel omlaag staan; ❒ klap met de hendels D en E de rugleuningen op de zittingen achter; ❒ controleer met de handgreep B of C of de zitplaatsen helemaal naar achteren staan; ❒ trek aan de koordjes F en G en klap de zitplaatsen geheel om.
L0D0132m
L0D0048m
ATTENTIE
Als de gordel van de middelste zitplaats achter aan de zitplaats vastzit, moet de gordel eerst los worden gemaakt voordat de zitplaats naar voren wordt geklapt.
ATTENTIE
Trek nooit aan de handgreep B of C als de zitplaatsen opgeklapt zijn omdat ze kunnen verschuiven, waardoor de zitplaatsen niet teruggeplaatst kunnen worden. L0D0109m
BELANGRIJK Alleen als de zitplaatsen achter helemaal naar achteren zijn geschoven, kunnen ze geheel worden omgeklapt. Gedeeltelijke vergroting Klap de gewenste zitplaats (rechts of links) op dezelfde manier op voor een gedeeltelijke vergroting van de bagageruimte, zoals afgebeeld.
L0D0110m
BELANGRIJK Als u de zitplaatsen achter geheel wilt omklappen, dan kan het nodig zijn om de voorstoelen naar voren te schuiven. Zittingen weer terugplaatsen Gebruik de koordjes B om de zittingen weer terug te plaatsen.
ATTENTIE
Als de rugleuning op de zitting is geklapt, dan is slechts een tussenstand in het omklappen bereikt en mogen er geen voorwerpen op de rugleuning worden geplaatst.
L0D0111m
Als de zitplaatsen zijn omgeklapt in de “tafel”-stand kan het bij een ongeluk gevaarlijk zijn als er voorwerpen op de neergeklapte rugleuning zijn geplaatst.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
De opgeklapte zitplaatsen zijn in deze stand vergrendeld door de schokdempers aan de zijkant.
L0D0112m
125
L0D0113m
OPENEN Ga als volgt te werk: ❒ trek de hendel A in de richting van de pijl; ❒ plaats het hendeltje B naar links zoals aangegeven door de pijl; ❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang C uit de klem D; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting E op de motorkap. BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt.
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer daarom altijd of de motorkap goed vergrendeld is. Als u tijdens het rijden merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de juiste wijze.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
MOTORKAP
126
L0D0115m
L0D0114m
❒ houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang C uit de zitting D en plaats de steunstang terug in de klem E;
BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat.
ATTENTIE
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen.
ATTENTIE
Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Ga als volgt te werk:
❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling.
ALFABETISCH REGISTER
SLUITEN
127
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
128
DAKRAILS (indien aanwezig) BELANGRIJK Wij raden u het gebruik aan van dwarstraversen uit het Lancia Lineaccessori-programma. U dient zich strikt aan de montagevoorschriften te houden die bij de set zijn geleverd. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd. BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). L0D0248m
Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten.
KOPLAMPEN KOPLAMPEN AFSTELLEN Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot de Lancia-dealer. L0D0116m
KOPLAMPVERSTELLING De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR staat en de dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.
Bedien het opendak niet als er allesdragers gemonteerd zijn.
De koplampen kunnen worden afgesteld met de knoppen en Ò op het dashboard. Op het display wordt de stand aangegeven. Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen. Stand 1 - vijf personen. Stand 2 - vijf personen + bagage. Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
L0D0116m
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is verkocht. In landen waar op de andere weghelft wordt gereden, moeten, om tegenliggers niet te verblinden, delen van de koplamp worden afgedekt (zie voor de plaats en afmetingen de afbeeldingen). Gebruik voor het afplakken ondoorzichtige tape. L0D0118m
ALFABETISCH REGISTER
De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar links wordt gereden naar een land waar rechts wordt gereden.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Koplampverstelling
L0D0119m
129
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
130
ABS
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops. Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen. BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en langdurig remmen worden vermeden.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip op het wegdek. Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip. STORINGSMELDINGEN Storing in ABS Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht (bepaalde uitvoeringen) op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer om het systeem te laten controleren.
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.
Als het waarschuwingslampje x op het instrumentenpaneel gaat branden (bij bepaalde uitvoeringen verschijnt op het multifunctionele display ook een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Lancia-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes > en x op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht (bepaalde uitvoeringen) op het multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
In dit geval kunnen bij krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer om het systeem te laten controleren.
ALFABETISCH REGISTER
Storing in EBD
131
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
132
ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) (indien aanwezig)
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
STORINGSMELDINGEN
De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt. ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
Bij een storing in het systeem wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat lampje á op het instrumentenpaneel continu branden. Bovendien verschijnt er een bericht op het multifunctionele display. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
Als het systeem in werking treedt, gaat het lampje á op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
ATTENTIE
De prestaties van het ESP-systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
Het systeem schakelt automatisch in als: Omhoog: de auto stilstaat op een helling van meer dan 2% met draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en versnellingsbak in vrij of als een andere versnelling dan de achteruit is ingeschakeld. Omlaag: de auto stilstaat op een helling van meer dan 2% met draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en als de achteruit is ingeschakeld.
Storingsmeldingen Bij een eventuele storing gaat het lampje * op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display. BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te trekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling in te schakelen.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het noodzakelijke koppel is bereikt om weg te rijden (of maximaal 2 seconden), waardoor u makkelijker kunt wegrijden.
ATTENTIE
Als eventueel met het noodreservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld. Blijf er echter rekening mee houden dat het noodreservewiel kleiner is dan de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto.
ATTENTIE
Voor de juiste werking van het ESP is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden op een helling.
Als na deze 2 seconden niet is weggereden, schakelt het systeem automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd. Tijdens deze fase kunt u een typisch geluid horen. Dit geluid betekent dat de auto ieder moment in beweging kan komen.
ALFABETISCH REGISTER
HILL HOLDER SYSTEEM (indien aanwezig)
133
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
134
ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation) Het ASR-systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem. Het ASR controleert de trekkracht van de auto en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen. Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden er twee verschillende regelsystemen actief: ❒ als beide aangedreven wielen doorslippen, vermindert het ASR het motorvermogen; ❒ als slechts een aangedreven wiel doorslipt, zorgt het ASR ervoor dat het wiel automatisch wordt afgeremd.
Het ASR-systeem is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden: ❒ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie; ❒ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de condities van het wegdek; ❒ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel; ❒ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).
Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld door de ASR-schakelaar in het midden op het dashboard in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld, verschijnt er een bericht op het multifunctionele display. Bij uitschakeling van het systeem brandt het lampje op de ASR-knop en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display. Als het systeem tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.
L0D0329m
Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op.
ATTENTIE
De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motor wordt gestart.
ALFABETISCH REGISTER
IN-/UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
135
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
136
EOBD-SYSTEEM Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een bericht op het instelbare multifunctionele display (bepaalde uitvoeringen zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”) dat de betreffende componenten defect zijn.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie. BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Lancia-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
Het doel is: ❒ de werking van het systeem controleren; ❒ signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; ❒ signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
BELANGRIJK De regeleenheid controleert de spanning van de vier gemonteerde banden en niet die van het noodreservewiel. Wij raden u daarom aan bij het controleren van de bandenspanning ook altijd die van het noodreservewiel te controleren.
ATTENTIE
BELANGRIJK De spanning van de banden moet bij stilstaande auto en koude banden gecontroleerd worden; als om wat voor reden dan ook de spanning bij warme banden gecontroleerd wordt, verminder dan de spanning niet, ook als deze boven de voorgeschreven waarde ligt, maar controleer de spanning opnieuw bij koude banden.
Ook als de auto is uitgerust met het TPMS-systeem moet de bestuurder regelmatig de spanning van de banden en die van het reservewiel (zie de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”) controleren.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
De auto kan zijn uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning TPMS (Tyre Pressure Monitoring System). Dit systeem beschikt over een sensor die op radiogolven werkt, in de band van elk wiel. Deze sensor stuurt informatie over de spanning van iedere band naar de regeleenheid.
BELANGRIJK Het systeem waarschuwt alleen wanneer de bandenspanning lager is dan de voorgeschreven waarde (zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Wees zeer zorgvuldig bij het controleren of herstellen van de bandenspanning. Een te hoge spanning vermindert de grip op het wegdek, verhoogt de belasting op de wielophanging en de wielen en veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden.
ALFABETISCH REGISTER
CONTROLESYSTEEM VOOR BANDENSPANNING TPMS (indien aanwezig)
137
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
138
AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET TPMS Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en worden dus niet aangegeven als de motor wordt uitgezet en vervolgens weer wordt gestart. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de regeleenheid de betreffende meldingen pas naar het instrumentenpaneel als de auto een korte tijd rijdt. BELANGRIJK Het TPMS is niet in staat om te waarschuwen voor een plotselinge vermindering van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband). Zet in dat geval de auto stil door voorzichtig te remmen en maak daarbij geen plotselinge stuurbewegingen. BELANGRIJK Het omwisselen van de voorwielen en de achterwielen of het vervangen van de normale banden door winterbanden en omgekeerd, vereist ook een aanpassing van het TPMS, die uitsluitend door de Lancia-dealer mag worden uitgevoerd. BELANGRIJK Het TPMS vereist het gebruik van speciale apparatuur. Raadpleeg de Lancia-dealer over de accessoires die geschikt zijn voor het systeem (wielen, wieldeksels enz.) Het gebruik van andere accessoires kan de normale werking van het systeem verhinderen. Vanwege de speciale eigenschappen van de ventielen mag er voor de reparatie van banden
alleen afdichtvloeistof gebruikt worden die goedgekeurd is door Lancia; het gebruik van andere vloeistoffen kan de juiste werking van het systeem verhinderen. BELANGRIJK De bandenspanning kan variëren afhankelijk van de buitentemperatuur. Het TPMS kan tijdelijk een te lage bandenspanning signaleren. Controleer in dat geval de bandenspanning bij koude banden en herstel, indien nodig, de juiste spanning. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het TPMS moeten bij het monteren/demonteren van de banden en/of de velgen speciale voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Om te voorkomen dat de sensoren beschadigen of verkeerd gemonteerd worden, mogen de banden en/of de velgen uitsluitend door gespecialiseerd personeel vervangen worden. Wendt u tot de Lancia-dealer. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het TPMS moet bij het demonteren van een band, ook het rubber van het ventiel vervangen worden. Wendt u tot de Lancia-dealer. BELANGRIJK Als na het gebruik van de snelle reparatieset Fix&Go en na het herstel van de oorspronkelijke situatie, op het instrumentenpaneel de melding van de lekke band blijft weergegeven, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
INBOUWVOORBEREIDING (indien aanwezig) Het pakket bestaat uit: ❒ kabels voor voeding van de autoradio ❒ kabels voor voeding van de luidsprekers voor en achter ❒ kabel voor voeding van de antenne ❒ 2 tweeter luidsprekers in de voorstijlen met elk een piekvermogen van 30W; ❒ 2 mid-woofer luidsprekers in de voorportieren, met een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen van 30W; ❒ 2 full-range luidsprekers in de achterportieren, met een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen van 30W. ❒ 1 storingsfilter (bij dit instructieboekje geleverd). Als u een eigen autoradio hebt, is de installatie van dit filter noodzakelijk voor een goede ontvangst van de AM-band. Zie voor de installatie van het storingsfilter de bijgeleverde aanwijzingen (of wendt u tot de Lancia-dealer). Autoradio inbouwen De autoradio moet worden ingebouwd op de plek van het opbergvak middenonder. De voedingskabels liggen achter dit opbergvak. Verwijder het vak door op de aangegeven punten bij de borgingen te drukken.
Het is raadzaam de autoradio en het storingsfilter door de Lancia-dealer te laten installeren.
L0D0120m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Raadpleeg voor de werking van de autoradio met CD- of MP3 CDspeler het supplement dat bij dit instructieboekje is geleverd.
ALFABETISCH REGISTER
AUTORADIO (indien aanwezig)
139
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
140
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON (indien aanwezig) De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is gekoppeld aan de autoradio met CD-speler of MP3 CD-speler, bestaat uit de volgende onderdelen: ❒ antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon 900/1800 MHz) op het dak van de auto; ❒ antennekabel voor de antenne met dubbele functie en een kabel met een 10-polige stekker. De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de middenconsole.
De handsfree kit dient door u zelf te worden aangeschaft, omdat de kit geschikt moet zijn voor uw mobiele telefoon. Wij raden u aan de microfoon dichtbij het plafondlampje voor te monteren.
ATTENTIE
De antenne is geschikt voor een zendvermogen tot 20W.
ATTENTIE
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding in de auto uitsluitend door de Lancia-dealer uitvoeren. Zo wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden uit het Lancia Lineaccessori-programma en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto. Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto (zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het officiële EUkeurmerk, strikt aan de instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
ATTENTIE
Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een lange afdaling. Controleer bovendien of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten enz.).
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS
ALFABETISCH REGISTER
EXTRA ACCESSOIRES
141
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
142
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” De auto is uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rij-omstandigheden. L0D0122m
IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie) Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop CITY op het middelste deel van het dashboard. Als deze functie wordt ingeschakeld, verschijnt het opschrift CITY op het multifunctionele display. Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.
ATTENTIE
Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuurbaar. Wendt u echter zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
ATTENTIE
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven door het branden van het lampje g op het instrumentenpaneel (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht - zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto vervolgens weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal werken.
ALFABETISCH REGISTER
STORINGSMELDINGEN
143
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
144
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig) Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto. ACTIVERING De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe. L0D0123m
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch een onderbroken geluidssignaal. Het geluidssignaal: ❒ klinkt vaker naarmate de afstand tot het obstakel vermindert; ❒ klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt; ❒ blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, terwijl, als deze situatie zich voordoet bij de sensoren aan de zijkant, het signaal na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld signalen te voorkomen als u langs een muur rijdt. Meetbereik Het meetbereik in het midden varieert afhankelijk van de uitvoering van de auto: het meetbereik is 140 cm, terwijl bij kleine obstakels (of bij parkeerobstakels met ronde vormen) het meetbereik 70 cm is. Het meetbereik aan de zijkant is 60 cm. Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden.
Zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder de sensoren bevinden.
WERKING MET AANHANGER
❒ Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden.
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de aanhangerstekker loskoppelt.
❒ De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden/zijn door beschadiging van de sensoren zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
Voor een juiste werking van het systeem moeten de sensoren altijd schoon zijn. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
ATTENTIE
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen, dieren of obstakels in de buurt van de auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
ALGEMENE OPMERKINGEN
ALFABETISCH REGISTER
STORINGSMELDINGEN
145
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
146
TANKEN MET DE LANCIA MUSA
JTD-MOTOREN
BENZINEMOTOREN Tank uitsluitend loodvrije benzine.
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal van de benzine moet ten minste 95 RON zijn.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer, voor de winter en voor zeer lage temperaturen (bergachtige gebieden) is ontwikkeld.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.
BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.
U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf toevoegen heeft geen enkel effect. Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
Bij enkele uitvoeringen is de tankdop (C) voorzien van een slot met sleutel. De dop is als volgt te verwijderen: open het tankklepje (A), steek de contactsleutel in het slot, draai de contactsleutel linksom en draai de dop los. Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals in de figuur is afgebeeld.
L0D0125m
BELANGRIJK Omdat de tank hermetisch is afgesloten, kan een kleine overdruk worden waargenomen. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop een sissend geluid hoort. Draai na het tanken de dop rechtsom totdat u een of meer klikken hoort; draai vervolgens de sleutel rechtsom, neem de sleutel uit het slot en sluit het tankklepje. Op enkele uitvoeringen wordt het tankklepje gelijktijdig ont-/ vergrendeld met de portieren; als de portieren dus vergrendeld zijn, moet om te kunnen tanken de knop (D) worden ingedrukt.
ATTENTIE
L0D0257m
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN SCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN BEDIENING GEGEVENS
De tankdop (C) is voorzien van een koord (B) dat aan klepje (A) vastzit, om verlies van de dop te voorkomen. Om de tankdop (C) te openen, moet u de dop linksom draaien en verwijderen.
ALFABETISCH REGISTER
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK
147
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
148
BESCHERMING VAN HET MILIEU De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:
Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:
❒ driewegkatalysator (katalysator);
❒ oxidatiekatalysator;
❒ lambdasondes;
❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR).
❒ benzinedamp-opvangsysteem.
ATTENTIE
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
150 154 157 164 167 170
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
VEILIGHEIDSGORDELS ..................................... GORDELSPANNERS............................................. KINDEREN VEILIG VERVOEREN ...................... MONTAGEVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJE .................................... FRONTAIRBAGS................................................... ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags) ...........................................
ALFABETISCH REGISTER
VEILIGHEID
149
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
VEILIGHEIDSGORDELS
150
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR EN AAN DE ZIJKANT ACHTER Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. Maak de gordels vast door de gesp A in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. L0D0126m
Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit. Voor het losmaken van de gordel moet u op de knop C drukken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.
L0D0309m
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat. De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals is aangegeven in het afgebeelde schema.
ATTENTIE
Druk tijdens het rijden niet op de knop C.
Het SBR-systeem kan uitsluitend weer worden ingeschakeld in het instelmenu (zie de paragraaf “niet omgelegde veiligheidsgordels” in het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Het akoestische signaal kan tijdelijk (totdat de motor wordt uitgezet) worden uitgeschakeld. Ga hiervoor als volgt te werk: ❒ maak de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde vast; ❒ draai de contactsleutel in stand MAR; ❒ wacht langer dan 20 seconden en maak dan ten minste een van de veiligheidsgordels los.
ATTENTIE
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Reminder), dat bestaat uit een akoestisch waarschuwingssysteem dat, samen met het knipperende lampje < op het instrumentenpaneel, de bestuurder waarschuwt als de veiligheidsgordel niet is omlegd.
Voor permanente uitschakeling, dient u zich tot de Lancia-dealer te wenden.
ALFABETISCH REGISTER
SBR-systeem
151
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
152
L0D0128m
ATTENTIE
ATTENTIE
HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR (indien aanwezig) De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende: zo wordt de kans op letsel bij een ongeval aanzienlijk verkleind. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt. Duw voor het afstellen de knop A van het blokkeermechanisme omhoog of omlaag en schuif tegelijkertijd de beugel B omhoog of omlaag in de gewenste stand.
De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.
Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste standen. Laat hiervoor de knop los en trek de gordel omlaag, zodat het bevestigingspunt blokkeert, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.
L0D0310m
ATTENTIE
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
L0D0311m
ALFABETISCH REGISTER
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE ZITPLAATS MIDDENACHTER De veiligheidsgordel is uitgerust met twee sluitingen en twee gespen. Voor het gebruik van de veiligheidsgordel moet u de gespen uit de zittingen H en P van de rolautomaat halen en de gordel voorzichtig en rustig uittrekken om te voorkomen dat de gordelband draait. Druk vervolgens de gesp G in de sluiting L die voorzien is van een knop M. Om de gordel om te leggen, moet de gordel nog iets verder worden uitgetrokken en gesp I in sluiting N worden gestoken. Om de gordel los te maken: druk op de knop O. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. Bagageruimte vergroten: maak de sluiting los door op de knop M te drukken en begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait; plaats de gesp I in de zitting P en de gesp G in de zitting H in de rolautomaat. BELANGRIJK Als de zitplaatsen weer in de normale stand staan, moet de gordel weer gebruiksklaar zijn (zoals hiervoor beschreven).
153
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
154
GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels van de auto voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.
ATTENTIE
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. Er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
De gordelspanner werkt slechts een maal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot de Lancia-dealer wenden om ze te laten vervangen. De geldigheid van het systeem staat vermeld op een plaatje dat zich in het dashboardkastje aan passagierszijde bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de Lancia-dealer vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u altijd tot de Lancia-dealer.
Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken. ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt.
L0D0133m
Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de buik langs loopt (zoals in de afbeelding is aangegeven).
ALFABETISCH REGISTER
L0D0134m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
TREKKRACHTBEGRENZERS
L0D0135m
155
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
156
ATTENTIE
De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
ATTENTIE
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.
ATTENTIE
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Lancia-dealer.
ATTENTIE
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de gordelspanner worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, dan kan de gordel toch verzwakt zijn.
ATTENTIE
Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon: gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
❒ Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt.
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen.
❒ Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest.
Dit geldt met name voor kinderen.
❒ U kunt de gordels met de hand wassen met water en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel van de gordel kunnen aantasten. ❒ Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest. ❒ Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.
Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen: Groep 0
gewicht tot aan 10 kg
Groep 0+
gewicht tot aan 13 kg
Groep 1
gewicht: 9-18 kg
Groep 2
gewicht: 15-25 kg
Groep 3
gewicht: 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
ALFABETISCH REGISTER
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT
157
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
158
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.
Kinderen langer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen. In het Lancia Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep. Deze zijn speciaal ontworpen en ontwikkeld voor de Lancia-modellen.
ATTENTIE
ATTENTIE
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Indien noodzakelijk kunnen kinderen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare frontairbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te controleren of het geel-oranje waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde” in de paragraaf “Frontairbags en zijairbags”). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel van de auto, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordels van het wiegje zelf. L0D0136m
ATTENTIE
ATTENTIE
De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast.
ALFABETISCH REGISTER
GROEP 0 en 0+
159
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
160
GROEP 1 Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.
L0D0137m
GROEP 2 Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen. L0D0138m
ATTENTIE
ATTENTIE
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies. De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
In de figuur wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen. L0D0139m
ATTENTIE
De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat ze niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.
ALFABETISCH REGISTER
GROEP 3
161
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
162
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:
ZITPLAATS Groep
Gewichtsgroepen
Passagier voor
Passagier achter aan de zijkant
Passagier in het midden achter
Groep 0, 0+
tot 13 kg
U
U
*
Groep 1
9-18 kg
U
U
*
Groep 2
15-25 kg
U
U
*
Groep 3
22-36 kg
U
U
*
Legenda: U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”. * Op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.
❒ Plaats het kinderzitje bij voorkeur op een van de zitplaatsen achter omdat deze plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden.
❒ Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt.
❒ Als de frontairbag aan passagierszijde (indien aanwezig) buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of het betreffende geel-oranje lampje F op het instrumentenpaneel continu brandt. ❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt. ❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. ❒ Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
❒ Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken.
ATTENTIE
Monteer absoluut geen kinderzitje op de passagiersstoel voor als deze is uitgerust met een airbag, omdat kinderen nooit op de voorstoel mogen reizen.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één systeem.
ALFABETISCH REGISTER
Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven, waaraan u zich dient te houden:
163
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
INBOUWVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJES (indien aanwezig)
164
L0D0140m
ATTENTIE
De auto is voorbereid op de montage van Isofix-kinderzitjes; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen. Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van traditionele kinderzitjes niet uitsluit. Het Isofix-kinderzitje is er voor drie gewichtsgroepen: 0,0+ en 1. Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde beugels worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rugleuning en zitting van de achterbank of in de bekleding daarvan en zijn te herkennen aan de openingen A. Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje links en een Isofix-kinderzitje rechts. Vanwege het verschil in omvang, kunnen op de achterbank maximaal twee traditionele kinderzitjes aan de zijkant worden gemonteerd. Deze worden op hun plaats gehouden door de veiligheidsgordels. Op de passagiersstoel voor kunnen alleen traditionele kinderzitjes worden gemonteerd. Wij herinneren u eraan dat bij het gebruik van Isofix-kinderzitjes alleen die kinderzitjes gebruikt kunnen worden die speciaal voor deze auto zijn ontworpen, getest en goedgekeurd.
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.
Bij kinderen in deze gewichtsgroep (kinderen met een gewicht tot 13 kg) moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind door de gordels D van het zitje beschermd worden. Als het kind groeit en in de gewichtsgroep 1 komt, moet het kinderzitje in de rijrichting worden bevestigd. Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: ❒ controleer of de ontgrendelhendel B in ruststand (ingetrokken) staat; ❒ zoek de bevestigingsbeugels A en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken C in de beugels; ❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt; ❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.
L0D0141m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Groep 0 en 0+
ALFABETISCH REGISTER
MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE
165
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: ❒ controleer of de ontgrendelhendel B in ruststand (ingetrokken) staat; ❒ zoek de bevestigingsbeugels A en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken C in de beugels; ❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt; ❒ bij kinderzitjes die in de rijrichting worden geplaatst, moet de bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het kinderzitje) aan de ring op de achterzijde van de rugleuning van de achterbank worden bevestigd; ❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.
L0D0142m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
Groep 1
166
L0D0143m
In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de veiligheidsgordels van de auto en door de bovenste gordel: zie de handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de veiligheidsgordels van de auto.
De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voor bij een middelzware frontale botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard. Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz.), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen. Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. De frontairbags (bestuurder en passagier) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag beschermd. De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden ingeschakeld: ❒ bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt of tegen grindhopen enz.); ❒ als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels. Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder en het dashboard en de voorpassagier.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De auto is uitgerust met frontairbags aan bestuurders- en aan passagierszijde, met headbags (voor bescherming van het hoofd) en als optional met zij-airbags voor (sidebags);
wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
ALFABETISCH REGISTER
FRONTAIRBAGS
167
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
168
FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
L0D0144m
FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst. Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd. Daarom is het gebruik van de veiligheidsgordels absoluut noodzakelijk, want de gordel houdt de inzittende bij een zijdelingse botsing in de juiste positie en voorkomt dat de inzittende uit de auto wordt geslingerd bij zware botsingen. Plaats geen stickers of andere objecten op
ATTENTIE het stuurwiel, op het gedeelte A van de
airbag aan passagierszijde of de zijkant van de hemelbekleding. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan de passagierszijde (bijv. een mobiele telefoon), omdat deze het correct openen van de airbag aan passagierszijde kunnen hinderen en de inzittenden ernstig kunnen verwonden. L0D0145m
ATTENTIE
ATTENTIE
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben.
Als de frontairbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld, moet deze worden uitgeschakeld als er een kinderzitje op de voorstoel wordt geplaatst. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra geen kinderen meer vervoerd worden.
De airbags aan passagierszijde kunnen worden in-/uitgeschakeld als de contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar in het bovenste dashboardkastje aan de rechterzijde van het dashboard. BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de contactsleutel is uitgenomen. De sleutelschakelaar heeft twee standen: ❒ frontairbag en sidebag aan passagierszijde ingeschakeld (stand ON P): lampje F op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren. ❒ frontairbag en sidebag aan passagierszijde uitgeschakeld (stand OFF): lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen. Het waarschuwingslampje F op het instrumentenpaneel blijft continu branden totdat de frontairbag en sidebag aan de passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld. De sleutel kan in beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen.
L0D0146m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kunnen de frontairbag en sidebag aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
ALFABETISCH REGISTER
FRONTAIRBAG EN SIDEBAG (indien aanwezig) AAN PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG UITSCHAKELEN
169
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
170
ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags) (indien aanwezig) ) SIDEBAGS (indien aanwezig) Deze sidebags zijn kussens die zich snel opblazen en bevinden zich in de rugleuning van de voorstoelen. Ze hebben tot doel de borstkast van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen. L0D0147m
ATTENTIE
Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen of kleden die niet zijn voorbereid op het gebruik met sidebags.
In het Lancia Lineaccessori-programma zijn stoelhoezen opgenomen voor stoelen die zijn uitgerust met sidebags. HEADBAGS (indien aanwezig)
L0D0148m
De headbag is een “gordijn”-systeem, dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding bevindt en dat is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor en achter tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens. De zij-airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten). BELANGRIJK De inzittende wordt bij een zijdelingse botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen. BELANGRIJK De frontairbags en/of zij-airbags kunnen worden geactiveerd bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie,
Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 14 jaar voor wat betreft de pyrotechnische lading en van 10 jaar voor wat betreft het spiraalmechanisme. Laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de Lancia-dealer vervangen.
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door de Lanciadealer worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Lancia-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen, bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen. BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de frontairbags en de zij-airbags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
ATTENTIE
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
ATTENTIE
Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
BELANGRIJK Als de airbags in werking treden, ontsnapt een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poeder: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen.
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere veiligheidssystemen zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer om de geactiveerde onderdelen te laten vervangen en de werking van het systeem te laten controleren.
ALFABETISCH REGISTER
bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.
171
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
172
ALGEMENE OPMERKINGEN
ATTENTIE
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer om het systeem direct te laten controleren.
ATTENTIE
Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen of kleden die niet zijn voorbereid op het gebruik met sidebags.
ATTENTIE
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
ATTENTIE
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door een de Lanciadealer controleren.
ATTENTIE
ATTENTIE
Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd vooral geen pijp, potlood enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de sleutelschakelaar voor uitschakeling (indien aanwezig) van de frontairbag aan passagierszijde in stand ON) enkele seconden knipperen, om u eraan te herinneren dat de airbag aan passagierszijde bij een botsing wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
De stoelen mogen niet met water of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat).
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
ATTENTIE
Als de contactsleutel in stand MAR staat, kunnen, ook bij uitgezette motor, de airbags inschakelen als de auto stilstaat en de auto frontaal wordt aangereden door een andere auto die met voldoende snelheid rijdt. Daarom mogen, ook als de auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
173
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
174
ATTENTIE
De frontairbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
ATTENTIE
Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.
ATTENTIE
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK MET DUAL FUNCTION SYSTEM ............................................ 181 BRANDSTOFBESPARING .................................... 192 TREKKEN VAN AANHANGERS ......................... 195 WINTERBANDEN ................................................ 198 SNEEUWKETTINGEN ........................................ 199 AUTO LANGERE TIJD STALLEN ...................... 200
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
STARTEN VAN DE MOTOR ................................ 176 PARKEREN .......................................................... 179 GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK............ 180
ALFABETISCH REGISTER
STARTEN EN RIJDEN
175
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
176
STARTEN VAN DE MOTOR De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf “Lancia CODE” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”. Direct na het starten van de motor, vooral als de auto langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking van de motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor van de auto dat bijdraagt aan een vermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
BENZINEMOTOR STARTEN Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan; ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen; ❒ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y op het instrumentenpaneel samen met het lampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen). Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
ATTENTIE
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen.
JTD-MOTOR STARTEN Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan; ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpaneel gaan de controlelampjes m, U en Y branden; ❒ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn. Hoe warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft; ❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen;
BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de Lancia-dealer. BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.
Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een langdurige startpoging, dan duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.
❒ draai de contactsleutel in stand AVV onmiddellijk nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
ALFABETISCH REGISTER
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u tot de Lancia-dealer.
177
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
178
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN (benzine en JTD) Ga als volgt te werk: ❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in; ❒ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.
MOTOR UITZETTEN Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand STOP. BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
NOODSTART Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant blijft branden, kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card staat vermeld (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”).
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk. Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachti-
ATTENTIE ging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
L0D0149m
HANDREM De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken zodat de auto blokkeert. Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op sterke hellingen en bij een beladen auto moet de handrem negen of tien tanden worden aangetrokken. BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de Lancia-dealer de handrem afstellen. Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden. Handrem uitschakelen: ❒ trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop A; ❒ houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken; het lampje x op het instrumentenpaneel dooft. Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. BELANGRIJK Als u bemerkt dat de handrem aan het einde van zijn slag dicht bij de rand van de tunnelconsole komt, wendt u dan tot de Lancia-dealer om de handrem af te laten stellen.
ATTENTIE
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Ga als volgt te werk: ❒ zet de motor uit en trek de handrem aan; ❒ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Het verdient aanbeveling om niet lang met een wiel op of tegen het trottoir geparkeerd te staan. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
ALFABETISCH REGISTER
PARKEREN
179
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
180
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat op de knop van de pook).
L0D0150m
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen. Voor het inschakelen van de 6e versnelling (indien aanwezig) moet de pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling. Om de achteruit (R) vanuit de vrijstand in te schakelen, moet de schuifring (A) onder de knop omhoog worden getrokken en de pook naar rechts en vervolgens naar achteren worden verplaatst (alleen voor benzine-uitvoeringen). Plaats bij de JTD-uitvoeringen de pook naar rechts en vervolgens naar achteren.
ATTENTIE
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
L0D0332m
KLAAR OM WEG TE RIJDEN Handmatige bediening (manual) ❒ Trap het rempedaal in ❒ Start de motor ❒ Druk de versnellingspook A naar + (UP) om de eerste versnelling of naar R om de achteruit in te schakelen ❒ Laat het rempedaal los en trap het gaspedaal in ❒ Druk tijdens het rijden de versnellingspook A naar + (UP) om op te schakelen of naar - (DOWN) om terug te schakelen. Automatische werking ❒ Trap het rempedaal in ❒ Start de motor ❒ Druk de versnellingspook A naar A/M voor het automatische programma of naar R om de achteruit in te schakelen ❒ Laat het rempedaal los en trap het gaspedaal in.
L0D0333m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De auto kan zijn uitgerust met een elektronisch geregelde mechanische “Dual FuNction System” versnellingsbak die op twee manieren kan worden bediend: MANUAL en AUTO. De transmissie bestaat uit een normale mechanische versnellingsbak, waaraan een elektronisch geregeld elektrohydraulisch systeem is toegevoegd. Dit systeem bedient automatisch de koppeling en regelt het overschakelen.
ALFABETISCH REGISTER
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK MET DUAL FUNCTION SYSTEM (indien aanwezig)
181
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
182
WERKING De versnellingsbak kan op twee manieren worden bediend: ❒ de eerste methode is handmatig (MANUAL), waarbij de bestuurder beslist wanneer er geschakeld wordt;
L0D0334m
❒ de tweede methode is volledig automatisch (AUTO), waarbij het systeem beslist over het overschakelen. Bij deze methode kan de ECO-functie (Economy) worden gekozen om het verbruik te beperken. Druk voor het inschakelen van deze functie op de toets E bij de versnellingspook. De versnellingen en de werking (MANUAL of AUTO) kunnen worden gekozen met de versnellingspook A op de middenconsole (zie de afbeelding).
L0D0332m
De drie standen met vergrendeling zijn de vrijstand N, de achteruit R en de middelste stand (deze bevindt zich tussen de onvergrendelde standen UP (+) en DOWN (–) (zie de afbeelding). Bij de onvergrendelde standen keert de pook direct na het loslaten terug in de middenstand. Dit zijn de standen voor het opschakelen UP (+), het terugschakelen DOWN (–) en de stand voor de automatische werking (A/M).
L0D0332m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De versnellingspook A op het dashboard heeft drie vergrendelde en drie onvergrendelde standen.
ALFABETISCH REGISTER
VERSNELLINGSPOOK
183
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
184
Er wordt teruggekeerd naar de handmatige bediening als de pook opnieuw in stand A/M wordt gezet. Bij stilstaande auto en uitgenomen contactsleutel kunt u de pook zonder of met ingetrapt rempedaal verplaatsen. Het systeem voert geen enkel commando uit als de pook wordt verplaatst en de versnelling die was ingeschakeld voordat de contactsleutel werd uitgenomen, blijft in het geheugen opgeslagen. L0D0333m
BELANGRIJK Als bij stilstaande auto en uitgezette motor de stand van de pook niet overeenkomt met de daadwerkelijk ingeschakelde versnelling, dan gaat het waarschuwingslampje (è) op het instrumentenpaneel enige seconden branden. Tegelijkertijd verschijnt een bericht op het multifunctionele display.
Ga voor het overschakelen als volgt te werk: ❒ druk de pook in stand + (UP) om op te schakelen; of ❒ druk de pook in stand – (DOWN) om terug te schakelen. Als een schakelcommando van de bestuurder de juiste werking van de motor en de versnellingsbak in gevaar brengt, dan weigert het systeem het commando, echter er wordt automatisch teruggeschakeld als de motor het stationair toerental bereikt (bijv. bij afremmen).
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Deze functie biedt de bestuurder de gelegenheid zelf de beste versnelling te kiezen in relatie tot de gebruiksomstandigheden van de auto.
In deze gevallen waarschuwt het systeem de bestuurder dat het niet mogelijk is het schakelcommando uit te voeren: op het multifunctionele display verschijnt het betreffende bericht (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”) en er klinkt een akoestisch signaal.
ALFABETISCH REGISTER
HANDMATIGE BEDIENING
185
L0D0332m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
L0D0333m
186
L0D1243i
AUTOMATISCHE WERKING Voor het in-/uitschakelen van de automatische functie AUTO moet de pook A in stand A/M worden gezet; de inschakeling wordt bevestigd door de weergave van het opschrift AUTO en de ingeschakelde versnelling op het display (zie figuur). Als de functie AUTO is ingeschakeld, zal het systeem schakelen afhankelijk van de snelheid van de auto, het motortoerental en de snelheid waarmee het gaspedaal wordt ingetrapt. Tijdens de automatische werking kan ook met de versnellingspook worden overgeschakeld, zonder daarvoor de functie uit te schakelen: met dit “schakeladvies” wordt de automatische functie tijdelijk uitgeschakeld om de door de bestuurder gewenste versnelling in te schakelen.
WEERGAVE OP HET DISPLAY Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan wordt na ongeveer 1 seconde op het display de ingeschakelde versnelling en de gekozen functie (AUTO of MANUAL) weergegeven: N = vrij; 1 = eerste versnelling; 2 = tweede versnelling; 3 = derde versnelling; 4 = vierde versnelling; 5 = vijfde versnelling; R = achteruit.
L0D1244i
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
L0D0334m
ALFABETISCH REGISTER
Automatische werking AUTO - ECO Het ECO-programma kan alleen worden ingeschakeld bij de automatische werking. Het ECO-programma kan worden ingeschakeld door het indrukken van de knop E op het paneel naast de versnellingspook. Als deze functie is ingeschakeld, verschijnen op het display de ingeschakelde versnelling, het bericht AUTO en de letter E (zie figuur). Als het ECO-programma is ingeschakeld, zal het systeem zodanig schakelen, afhankelijk van de snelheid van de auto, het motortoerental en de snelheid waarmee het gaspedaal wordt ingetrapt, dat het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft. Als het nodig is (bijv. bij inhalen), schakelt het systeem een of meer versnellingen terug zodat meer vermogen en een geschikt koppel beschikbaar zijn voor de door de bestuurder gevraagde acceleratie (dit geschiedt op volledig automatische wijze ongeacht of het ECOprogramma is in- of uitgeschakeld).
187
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
188
Als het ECO-programma is gekozen, dan verschijnt er naast de ingeschakelde versnelling de letter E (Economy) op het display. BELANGRIJK Als met de contactsleutel in stand MAR, het display niet binnen 10 seconden de ingeschakelde versnelling aangeeft, draai dan de sleutel in stand STOP, wacht tot het display gedoofd is en draai de sleutel weer in stand MAR. Als de storing voortduurt, wendt u dan tot de Lancia-dealer. L0D1243i
L0D1244i
Na het starten: ❒ schakelt de versnellingsbak automatisch de vrijstand N in ❒ blijft de versnellingspook A in de stand staan waarin deze stond tijdens het afzetten van de motor
L0D0332m
❒ verschijnt op het display de letter N en klinkt er een akoestisch signaal om aan te geven dat de stand van de versnellingspook en de ingeschakelde versnelling niet overeenkomen ❒ kan alleen de 1e, de 2e of de achteruit R worden gekozen. BELANGRIJK Als bij het starten de versnellingsbak in een andere stand staat dan N (ongeacht de stand van de versnellingspook) en het rempedaal is niet ingetrapt, dan verschijnt op het multifunctionele display een waarschuwingsbericht (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dat geval moet het starten worden herhaald met ingetrapt rempedaal.
ATTENTIE
Als het niet lukt de motor te starten met een ingeschakelde versnelling, dan klinkt er een akoestisch signaal om de bestuurder er op te attenderen dat er mogelijk een gevaarlijke situatie ontstaat, omdat de versnellingsbak automatisch in de vrijstand wordt gezet.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De motor kan worden gestart zowel bij een ingeschakelde versnelling als in de vrijstand N; het is echter altijd noodzakelijk eerst het rempedaal in te trappen.
ALFABETISCH REGISTER
STARTEN VAN DE MOTOR
189
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
190
WEGRIJDEN MET DE AUTO Er kan met de auto worden weggereden in de 1e of in de 2e versnelling (aanbevolen op een wegdek met weinig grip) of in de achteruit R. 1e Versnelling inschakelen ❒ trap het rempedaal in L0D0335m
❒ als de pook in stand N of R stond, moet deze in de middelste stand gezet worden ❒ als de pook al in de middelste stand stond, moet deze in stand + (UP) worden gezet ❒ laat het rempedaal los en trap het gaspedaal in (als u het pedaal snel en volledig intrapt, kan “sportief” worden weggereden). 2e Versnelling inschakelen ❒ trap het rempedaal in ❒ als de pook in stand N of R stond, moet deze in de middelste stand gezet worden en vervolgens in stand + (UP) ❒ als de pook al in de middelste stand stond, moet deze 2 maal naar stand + (UP) worden gedrukt ❒ laat het rempedaal los en trap het gaspedaal in. Achteruit R inschakelen ❒ trap het rempedaal in (de auto moet stilstaan) ❒ zet de pook in stand R ❒ laat het rempedaal los en trap het gaspedaal in.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT als de versnellingsbak in de vrijstand N staat. ALGEMENE OPMERKINGEN ❒ Houd het rempedaal altijd ingetrapt bij stilstaande auto en ingeschakelde versnelling, totdat u wilt wegrijden; laat vervolgens het rempedaal los en geef geleidelijk gas; ❒ zet de versnellingsbak in de vrijstand N als de auto lang stilstaat met een draaiende motor; ❒ als de auto stilstaat op een helling (bijv. voor een verkeerslicht) moet, om beschadiging aan de koppeling te voorkomen, geen gebruik worden gemaakt van het gaspedaal om wegrollen te voorkomen; door oververhitting kan de koppeling beschadigd worden. Houd de auto op zijn plaats door het rempedaal ingetrapt te houden en trap het gaspedaal alleen in als u wilt wegrijden;
❒ schakel alleen vanuit de achteruit R de eerste versnelling in of omgekeerd, als de auto stilstaat en het rempedaal is ingetrapt; ❒ hoewel het beslist wordt afgeraden, kunt u door onvoorziene omstandigheden afdalen van een helling met de versnellingsbak van de auto in de vrijstand N; als u vervolgens een schakelcommando geeft, dan schakelt het systeem automatisch de versnelling in, die het meest geschikt is om het motorkoppel over te brengen naar de wielen; ❒ als u tijdens een afdaling met ingeschakelde versnelling (bij vooruit rijdende auto) geen gas geeft, dan laat het systeem bij een bepaalde snelheid automatisch de koppeling aangrijpen, zodat er op de motor kan worden afgeremd.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Om veilig te parkeren moet, met de voet op het rempedaal, de 1e versnelling of de achteruit R worden ingeschakeld en als u op een helling staat, de handrem worden aangetrokken; het is bovendien noodzakelijk dat de weergave van de ingeschakelde versnelling van het multifunctionele display verdwijnt, voordat het rempedaal wordt losgelaten.
❒ rijd alleen weg in de tweede versnelling, als met een zeer lage snelheid weggereden moet worden, bijvoorbeeld op een glad wegdek;
ALFABETISCH REGISTER
PARKEREN
191
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
192
BRANDSTOFBESPARING Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt. ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en registraties die in het “Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Overbodige bagage Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor het brandstofverbruik sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Stroomverbruikers
Aërodynamische accessoires
Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Airconditioning
ALFABETISCH REGISTER
Imperiaal/skidrager
193
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
194
RIJSTIJL Starten Laat de motor niet warmdraaien bij een stilstaande auto, niet met stationair en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.
Acceleratie Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te trekken en het toerental waarbij het maximum koppel wordt geleverd, niet te overschrijden. GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start
Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.
Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
BELANGRIJKE TIPS Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.
Monteer zonodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen.
ATTENTIE
Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen.
ALFABETISCH REGISTER
TREKKEN VAN AANHANGERS
195
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
196
TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige ECE-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen. Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd. Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekkerverbinding worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Bovendien moet op de auto een regeleenheid voor de buitenverlichting van de aanhanger worden geïnstalleerd.
Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13polige 12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd. Een eventueel elektrisch geregelde rem of een ander systeem (lier enz.) moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm2. BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en een voor een 15W-gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. Gebruik voor de aansluitingen de aparte module met een kabel vanaf de accu met een diameter van ten minste 2,5 mm2.
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst:
bij belading
De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden zonder gaten in of vervormingen van de achterbumper die zichtbaar zijn bij gedemonteerde trekhaak.
Bestaande gaten
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg Trekkogel
Bestaande gaten
L0D0256m
ATTENTIE
Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De trekhaak moet op de punten aangegeven met Ø bevestigd worden met 4 M8-bouten, 2 M10-bouten en 2 M12-bouten.
ALFABETISCH REGISTER
MONTAGESCHEMA
197
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
198
WINTERBANDEN Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. De Lancia-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebruiken. Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd. BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen). Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de banden niet om.
ATTENTIE
Bij winterbanden met de indicatie “T” geldt een maximum snelheid van 190 km/h. Deze maximum snelheid is in overeenstemming met de huidige wetgeving.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Wij raden u het gebruik aan van sneeuwkettingen uit het Lancia Lineaccessori-programma.
BELANGRIJK Op banden met bandenmaat 205/50 R16 87V kunnen geen sneeuwkettingen worden gemonteerd.
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn. Banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden 185/65 R14 86T 195/60 R15 88T
Type sneeuwketting dat gebruikt moet worden Sneeuwkettingen met normale afmetingen met maximale dikte boven het profiel van de band: 12 mm.
De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan aangegeven in de tabel; houdt u strikt aan deze tabel.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden.
BELANGRIJK Het noodreservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren.
ALFABETISCH REGISTER
SNEEUWKETTINGEN
199
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING INDICE ALFABETICO
200
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
❒ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt:
❒ zet de ruiten een klein stukje open;
❒ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte; ❒ schakel een versnelling in; ❒ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken; ❒ maak de minkabel los van de accu en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maanden worden herhaald. Laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder een groen middenstuk; ❒ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was; ❒ reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen;
❒ dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen. ❒ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig; ❒ als u de accukabels niet loskoppelt, moet de lading iedere maand gecontroleerd worden; laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder groen middenstuk; ❒ tap het koelsysteem van de motor niet af.
REMPEDAAL INTRAPPEN - VERTRAAGDE START................................................................... VERSNELLING NIET BESCHIKBAAR................. HANDELING NIET TOEGESTAAN...................... REMPEDAAL INTRAPPEN - HANDELING HERHALEN.......................................................... IN N ZETTEN ....................................................... MISTACHTERLICHTEN....................................... MISTLAMPEN VOOR ........................................... RICHTINGAANWIJZER LINKS ............................ RICHTINGAANWIJZER RECHTS ........................ BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ......... FOLLOW ME HOME ............................................ GROOTLICHT ...................................................... CRUISE-CONTROL ..............................................
219 220 221 222 223 224 224 224 224 225 225 225 226
KANS OP GLADHEID........................................... 226 INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR...................................................... 227 STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING LANCIA CODE ..................................................... 228 ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUAL DRIVE” .................................................... 229 STORING SENSOR DIESELFILTER .................... 229 STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE ............... 229
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
ALGEMENE OPMERKINGEN .............................. 203 TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ................... 204 AANGETROKKEN HANDREM............................. 204 AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD. 205 NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL ...... 205 ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN........................................................ 206 TE LAGE MOTOROLIEDRUK ............................. 206 TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR.... 207 NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN ................ 209 ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUAL DRIVE” ................................................................. 209 OVERSCHRIJDING INGESTELDE SNELHEIDSLIMIET ............................................ 210 BRANDSTOFRESERVE ........................................ 210 WATER IN BRANDSTOFFILTER.......................... 211 VOORGLOEIBOUGIES ......................................... 212 ASR-TRACTIEREGELING ................................... 212 TE LAGE BANDENSPANNING............................. 213 LEKKE BAND....................................................... 214 SCHAKELMOMENTEN BEPERKEN.................... 216 FUNCTIE MANUAL NIET BESCHIKBAAR .......... 216 FUNCTIE AUTO NIET BESCHIKBAAR ............... 217 KOPPELING OVERVERHIT ................................ 218
ALFABETISCH REGISTER
LAMPJES EN BERICHTEN
201
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
202
STORING ABS - SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR ..................................................... STORING REGENSENSOR................................... STORING EBD - SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR ..................................................... DEFECTE BUITENVERLICHTING...................... STORING ZEKERING REMLICHTEN ................. STORING CONTROLESYSTEEM VOOR BANDENSPANNING .................................. STORING PARKEERSENSOREN.......................... STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN ........ STORING AIRBAG ................................................ STORING SCHEMERSENSOR.............................. STORING IN INSPUITSYSTEEM ......................... STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) ................................................................. ALGEMENE STORINGSMELDING ...................... STORING DUAL FUNCTION SYSTEM VERSNELLINGSBAK ........................................... STORING ESP-SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR . STORING HILL HOLDER ....................................
230 230 231 232 234 234 235 235 236 237 237 238 239 240 241 242
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het lampje op het instrumentenpaneel nog twee seconden actief: als de storing is verholpen, dooft het lampje en verdwijnt het bericht van het display. Het is bovendien mogelijk de “cyclus” te onderbreken door de toets Q in te drukken: in dat geval verschijnt het scherm van voor de storingsmelding en blijft het lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de storing verholpen is. Bij ernstige/minder ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt ongeveer 20 seconden herhaald en verdwijnt daarna. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven. Als de storing verdwijnt tijdens deze 20 seconden, dan blijven het bericht en het lampje op het instrumentenpaneel nog twee seconden actief: als de storing is verholpen, dooft het lampje en verdwijnt het bericht van het display. Als de “signaleringscyclus” ten einde is (na ongeveer 20 seconden) of als de toets Q wordt ingedrukt, verschijnt het scherm weer dat voor de storing op het display werd weergegeven en blijft het lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de storing verholpen is.
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het instelbare multifunctionele display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige storingen en ernstige/minder ernstige storingen. Bij zeer ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt een onbepaalde tijd herhaald, waarbij de weergave die daarvoor op het display werd aangegeven, onderbroken wordt. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet,
wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven, totdat de oorzaak van de storing is verholpen.
ALFABETISCH REGISTER
ALGEMENE OPMERKINGEN Naast de storingsmeldingen die op het instelbare multifunctionele display worden weergegeven, het akoestisch signaal (instelbaar) dat u hoort en het branden van het betreffende lampje (indien aanwezig), verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten (bijvoorbeeld: “Zet de motor uit” enz.). Deze berichten zijn kort en uit voorzorg en hebben tot doel u er op attent te maken snel actie te ondernemen als er een storing in de werking van de auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet echter als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden.
203
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
204
Lampje op instr.paneel
Weergave op het multifunctionele display
x
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
rood
Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.
x
AANGETROKKEN HANDREM Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken.
rood
BELANGRIJK Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
ATTENTIE
Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Lancia-dealer.
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL Het lampje op het instrumentenpaneel gaat continu branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde is niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knipperen en klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer). Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem (Seat Belt Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld door de Lancia-dealer. Het systeem kan weer worden ingeschakeld via het instelmenu (zie het schema hiernaast).
ATTENTIE
F geel oranje
< rood
Het lampje F geeft bovendien eventuele storingen van het lampje ¬ aan. Dit wordt aangegeven door het langer knipperen van lampje F dan de normale 4 seconden.In dit geval kan het lampje ¬ geen storingen in de airbag-/ gordelspannersystemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer om het systeem direct te laten controleren.
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD (indien aanwezig) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde frontairbag aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F op het instrumentenpaneel ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven.
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
205
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
206
Lampje op instr.paneel
Weergave op het multifunctionele display
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN
w
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft.
rood
Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Lancia-dealer.
v rood
TE LAGE MOTOROLIEDRUK Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven.
Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden, moeten de volgende aanwijzingen worden opgevolgd: ❒
bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merkteken staat. Als dit wel het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer;
vervolg op de volgende pagina
ç rood
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
207
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
208
Lampje op instr.paneel
ç rood
Weergave op het multifunctionele display
❒
als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als een of meer portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn.
´ (*)
De symbolen ¯/˙ die op het display verschijnen, geven aan dat de portieren aan de linker- of rechterzijde niet goed gesloten zijn. (*) Of achter
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” Het opschrift CITY verschijnt alleen als de elektrische stuurbekrachtiging “dualdrive” wordt ingeschakeld.
rood
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
209
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
210
Lampje op instr.paneel
è geel oranje
ç geel oranje
Weergave op het multifunctionele display
OVERSCHRIJDING INGESTELDE SNELHEIDSLIMIET Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden (zie de paragraaf “Multifunctioneel display” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).
BRANDSTOFRESERVE Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als er nog ongeveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is. Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als er water in het brandstoffilter aanwezig is.
c geel oranje
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden of als er een bericht op het instelbare multifunctionele display verschijnt (bepaalde uitvoeringen), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lanciadealer.
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
WATER IN BRANDSTOFFILTER (JTD-uitvoeringen)
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
211
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
212
Lampje op instr.paneel
Weergave op het multifunctionele display
m
VOORGLOEIBOUGIES (JTD-uitvoeringen)
geel oranje
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden.
ASR - Tractieregeling De berichten op het display verschijnen (op enkele uitvoeringen) als handmatig de ASR-functie wordt in-/uitgeschakeld. Bij uitschakeling van het systeem brandt het lampje op de ASR-knop.
l
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als de spanning van de banden te laag is.
rood
Op het display geven de pijlen ¯/˙ de zijde aan van de betreffende band. In dit geval raden wij u aan om snel mogelijk de juiste bandenspanning te herstellen (zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
(*)
(*) Of achter
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
TE LAGE BANDENSPANNING (indien aanwezig)
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
213
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
214
Lampje op instr.paneel
l rood
Weergave op het multifunctionele display
LEKKE BAND (indien aanwezig) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht en er klinkt een akoestisch signaal) als de spanning van een of meer banden onder een bepaalde drempelwaarde komt. In dat geval waarschuwt het TPMS-systeem de bestuurder op het mogelijk leeglopen van de band(en) en dus op een mogelijke lekke band. BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere zachte banden omdat de rijveiligheid van de auto in gevaar kan worden gebracht. Stop de auto zonder bruusk te remmen en vermijd heftige stuurbewegingen. Vervang het wiel door het noodreservewiel (indien aanwezig) of repareer de band met de daarvoor bestemde reparatieset (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
vervolg op de volgende pagina
Wendt u echter zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
l rood
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De waarschuwing voor een leeglopende band en/of een storing in het systeem wordt gegeven als u de lekke band hebt vervangen door het noodreservewiel.
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
215
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
216
Lampje op instr.paneel
Weergave op het multifunctionele display
è
SCHAKELMOMENTEN BEPERKEN (geel oranje) (indien aanwezig)
geel oranje
Bij een verkeerd gebruik van de Dual FuNction System versnellingsbak door de bestuurder gaat het lampje è op het instrumentenpaneel branden (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht). Bij een verkeerd gebruik (door de bestuurder) kan automatisch een procedure voor de beveiliging van het systeem worden ingeschakeld. FUNCTIE MANUAL NIET BESCHIKBAAR (geel oranje) (indien aanwezig)
è
Het lampje è op het instrumentenpaneel gaat branden (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht), als bij draaiende motor tijdens het gebruik van de Dual FuNction System versnellingsbak, het niet mogelijk is de functie MANUAL in te schakelen.
geel oranje
ATTENTIE
Als het lampje (samen met het bericht op het multifunctionele display) blijft branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
FUNCTIE AUTO NIET BESCHIKBAAR (geel oranje) (indien aanwezig)
è
Het lampje è op het instrumentenpaneel gaat branden (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht), als bij draaiende motor tijdens het gebruik van de Dual FuNction System versnellingsbak, het niet mogelijk is de functie AUTO in te schakelen.
geel oranje
ATTENTIE
Als het lampje (samen met het bericht op het multifunctionele display) blijft branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
217
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
218
Lampje op instr.paneel
è geel oranje
Weergave op het multifunctionele display
KOPPELING OVERVERHIT (geel oranje) (indien aanwezig) Het lampje è op het instrumentenpaneel gaat branden (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht en er klinkt een akoestisch signaal), als tijdens het gebruik van de Dual FuNction System versnellingsbak de koppeling oververhit is.
Als de auto stilstaat op een helling (bijv. voor een verkeerslicht) moet, om beschadiging aan de koppeling te voorkomen, geen gebruik worden gemaakt van het gaspedaal om wegrollen te voorkomen; door oververhitting kan de koppeling beschadigd worden. Houd de auto op zijn plaats door het rempedaal ingetrapt te houden en trap het gaspedaal alleen in als u wilt wegrijden.
het lampje (samen met het bericht op het multifunctionele display) blijft ATTENTIE Als branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
REMPEDAAL INTRAPPEN - VERTRAAGDE START (geel oranje) (indien aanwezig)
è
Het lampje è op het instrumentenpaneel gaat branden (op het multifunctionele display verschijnen afwisselend en achtereenvolgens berichten en er klinkt een akoestisch signaal) als tijdens het gebruik van de Dual FuNction System versnellingsbak, bij een startpoging de werking van het rempedaal niet door het systeem wordt herkend.
geel oranje
BELANGRIJK De berichten worden alleen weergegeven als gestart wordt met een ingeschakelde versnelling, maar niet in de vrijstand (N).
ATTENTIE
Als het lampje (samen met het bericht op het multifunctionele display) blijft branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
219
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
220
Lampje op instr.paneel
Weergave op het multifunctionele display
è
VERSNELLING NIET BESCHIKBAAR (geel oranje) (indien aanwezig)
geel oranje
Het lampje è gaat tijdens het gebruik van de Dual FuNction System versnellingsbak in de volgende gevallen branden (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht en er klinkt een akoestisch signaal): ❒ als er vanwege een storing in het systeem niet meer geschakeld kan worden; of ❒ als vanwege een storing in het systeem alleen de 1e (1), de 2e (2) versnelling of de achteruit (R) kan worden ingeschakeld.
ATTENTIE
Als het lampje (samen met het bericht op het multifunctionele display) blijft branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
Het lampje è op het instrumentenpaneel gaat branden (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht en er klinkt een akoestisch signaal) als tijdens het gebruik van de Dual FuNction System versnellingsbak het systeem een met de versnellingspook gegeven schakelopdracht niet accepteert omdat aan enkele voorwaarden niet is voldaan.
è geel oranje
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
HANDELING NIET TOEGESTAAN (geel oranje) (indien aanwezig)
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
221
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
222
Lampje op instr.paneel
Weergave op het multifunctionele display
REMPEDAAL INTRAPPEN - HANDELING HERHALEN (geel oranje) (indien aanwezig)
è
Het lampje è op het instrumentenpaneel gaat branden (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht en er klinkt in enkele gevallen een akoestisch signaal) ter verhoging van de veiligheid, als u tijdens het gebruik van de Dual FuNction System versnellingsbak, bij stilstaande auto en draaiende motor probeert een versnelling in te schakelen zonder het rempedaal te hebben ingetrapt.
geel oranje
ATTENTIE
Als het lampje (samen met het bericht op het multifunctionele display) blijft branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
Het lampje è op het instrumentenpaneel gaat branden (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht en er klinkt een akoestisch signaal) als tijdens het gebruik van de Dual FuNction System versnellingsbak, het systeem aan de bestuurder vraagt de handeling uit te voeren.
è geel oranje
Als de versnellingsbak in stand N wordt gezet, verdwijnt het bericht op het display en dooft het lampje.
ATTENTIE
Als het lampje (samen met het bericht op het multifunctionele display) blijft branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
IN N (vrijstand) ZETTEN (geel oranje) (indien aanwezig)
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
223
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
224
Lampje op instr.paneel
4 geel oranje
5 groen
R groen
E groen
Weergave op het multifunctionele display
MISTACHTERLICHTEN Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als het mistachterlicht wordt ingeschakeld. MISTLAMPEN VOOR Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld. RICHTINGAANWIJZER LINKS (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de buitenverlichting, de parkeerverlichting of de dimlichten worden ingeschakeld. Het lampje gaat ook branden als bij ingeschakelde schemersensor (indien aanwezig) de koplampen worden ingeschakeld.
FOLLOW ME HOME Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als de functie “Follow me home” wordt ingeschakeld (zie “Follow me home” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).
3 groen
3 groen
GROOTLICHT
1
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.
blauw
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
225
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
226
Lampje op instr.paneel
Ü groen
Weergave op het multifunctionele display
SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-CONTROL) (indien aanwezig) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als de draaiknop van de cruise-control in stand ON staat en het systeem begint te werken.
KANS OP GLADHEID Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3°C, dan verschijnt op het instelbare multifunctionele display een waarschuwingsbericht, gaat het symbool √ branden en knippert de temperatuuraanduiding om aan te geven dat er kans op gladheid bestaat. Bovendien klinkt er een akoestisch signaal.
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als de brandstofnoodschakelaar inschakelt.
è 8:30
geel oranje
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
227
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
228
Lampje op instr.paneel
Y geel oranje
Weergave op het multifunctionele display
STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING - LANCIA CODE Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan gaat het lampje op het instrumentenpaneel een keer knipperen en dooft vervolgens. Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR, blijft branden (er verschijnt ook een bericht op het display), dan duidt dit op een mogelijke storing (zie “Lancia CODE” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”). BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk branden, dan is er een storing in de Lancia CODE. Als bij een draaiende motor het bericht op het display verschijnt, wendt u dan onmiddellijk tot de Lancia-dealer. Als bij een draaiende motor het lampje Y knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het systeem (zie de paragraaf “Lancia CODE” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”). Wendt u tot de Lancia-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (indien aanwezig)
g
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
rood
Als het lampje blijft branden (er verschijnt ook een bericht op het display), werkt de elektrische stuurbekrachtiging niet meer en is meer kracht nodig voor het draaien van het stuur; de auto blijft echter normaal bestuurbaar. Wendt u tot de Lancia-dealer. STORING SENSOR DIESELFILTER
è
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als er storing is in de sensor op het dieselbrandstoffilter. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om de storing te laten verhelpen.
geel oranje
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE (JTD-uitvoeringen)
m
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat 30 seconden knipperen na het starten van de motor (er verschijnt ook een bericht op het display) als er een storing is in de voorgloei-installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om de storing te laten verhelpen.
geel oranje
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
229
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
230
Lampje op instr.paneel
> geel oranje
Weergave op het multifunctionele display
STORING ABS - Systeem niet beschikbaar Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als het systeem niet goed werkt of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
è geel oranje
STORING REGENSENSOR Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als er storing is in de regensensor. Wendt u tot de Lancia-dealer.
Als bij draaiende motor de lampjes x en > op het instrumentenpaneel gelijktijdig gaan branden (er verschijnt ook een bericht op het display), dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar. In die gevallen kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd direct zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer om het systeem te laten controleren.
x rood
+ > geel oranje
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
STORING EBD - Systeem niet beschikbaar
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
231
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
232
Lampje op instr.paneel
W geel oranje
Weergave op het multifunctionele display
DEFECTE BUITENVERLICHTING Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als er een storing is: circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of defect, lampje vervangen door een exemplaar met een verkeerd vermogen. De volgende systemen worden gecontroleerd: achterlichten, remlichten (behalve het derde remlicht), mistachterlicht, buitenverlichting voor, kentekenplaatverlichting en richtingaanwijzers. De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding. De symbolen ¯/ ˙ (indien aanwezig) die op de display verschijnen, geven een storing aan de linker- of rechterzijde aan.
vervolg op de volgende pagina
W DEFECTE BUITENVERLICHTING Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als er een storing is: circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of defect, lampje vervangen door een exemplaar met een verkeerd vermogen. De volgende systemen worden gecontroleerd: achterlichten, remlichten (behalve het derde remlicht), mistachterlicht, buitenverlichting voor, kentekenplaatverlichting en richtingaanwijzers. De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding. De symbolen ¯/ ˙ (indien aanwezig) die op de display verschijnen, geven een storing aan de linker- of rechterzijde aan.
(*)
(*) Of achter
geel oranje
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
233
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
234
Lampje op instr.paneel
W geel oranje
è geel oranje
Weergave op het multifunctionele display
STORING ZEKERING REMLICHTEN Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als de zekering van de remlichten defect is (zekering doorgebrand).
STORING CONTROLESYSTEEM VOOR BANDENSPANNING (indien aanwezig) Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display en er klinkt een akoestisch signaal) als er een storing is in het controlesysteem voor de bandenspanning TPMS (indien aanwezig). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. Als er een of meer wielen zonder sensor gemonteerd zijn, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden (er verschijnt ook een bericht op het display) totdat de beginsituatie weer is hersteld.
è
Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als er een storing is in de parkeersensoren. Wendt u in dit geval tot de Lancia-dealer.
geel oranje
STORING ANTI-LETSELFUNCTIE RUITEN (indien aanwezig)
è
Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als er een storing is in de anti-letselfunctie van de ruiten.
geel oranje
Wendt u in dat geval tot de Lancia-dealer. (*)
(*) Of achter
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
STORING PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
235
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
236
Lampje op instr.paneel
Weergave op het multifunctionele display
STORING AIRBAG
¬
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden (er verschijnt ook een bericht op het display) bij een storing in de werking van het airbagsysteem.
rood
ATTENTIE
ATTENTIE
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer om het systeem direct te laten controleren. Een defect lampje ¬ (lampje gedoofd) wordt aangegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde F (indien aanwezig) langer dan de normale 4 seconden knippert.
Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display) als er een storing is in de sensor die de gevoeligheid regelt van de koplampen (schemersensor).
STORING IN INSPUITSYSTEEM (JTD-uitvoeringen) Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden constant gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display), dan is er een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt
è geel oranje
U geel oranje
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
STORING SCHEMERSENSOR (indien aanwezig)
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
237
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
238
Lampje op instr.paneel
Weergave op het multifunctionele display
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) (benzine-uitvoeringen)
U 8:30 geel oranje
Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR zet, gaat het lampje branden. Het lampje moet uitgaan als de motor is gestart. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display): ❒
constant branden - duidt op een defect in het inspuit-/ ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lanciadealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen.
vervolg op de volgende pagina
knipperend lampje - duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie de paragraaf “EOBD-systeem” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rijomstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
ALGEMENE STORINGSMELDING Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden bij een storing in de motoroliedruksensor en bij de JTD-uitvoeringen met standaard instrumentenpaneel ook als er een storing is in de sensor van het dieselfilter. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
U 8:30 geel oranje
è geel oranje
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
❒
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
239
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
240
Lampje op instr.paneel
Weergave op het multifunctionele display
STORING “DUAL FUNCTION SYSTEM” VERSNELLINGSBAK (indien aanwezig)
t
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven.
rood
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat knipperen (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht en er klinkt een akoestisch signaal) als er storing is in de Dual FuNction System versnellingsbak.
ATTENTIE
Wendt u bij een storing in de versnellingsbak zo snel mogelijk tot de Lanciadealer om het systeem te laten controleren.
STORING ESP (indien aanwezig) - SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR
á
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
geel oranje
Als het lampje niet dooft, of tijdens het rijden blijft branden (en er verschijnt een bericht op het display) samen met het lampje op de ASR-knop, wendt u dan tot de Lancia-dealer. Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden.
LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD TECHNI- ONDERHOUD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Lampje op instr.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het multifunctionele display
241
TECHNIDASHBOARD LAMPJES EN STARTEN SCHE ONDERHOUD NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
242
Lampje op instr.paneel
* geel oranje
Weergave op het multifunctionele display
Storing Hill Holder - Systeem niet beschikbaar (indien aanwezig) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Bij een storing gaat het lampje * op het instrumentenpaneel branden (er verschijnt ook een bericht op het display). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
STARTEN VAN DE MOTOR ................................ 245 FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET) .................................. 248 WIEL VERWISSELEN ......................................... 253 GLOEILAMP VERVANGEN ................................ 260 GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN ....................................................... 263 GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN ....................................................... 269 ZEKERINGEN VERVANGEN .............................. 272 ACCU OPLADEN ................................................. 278 OPKRIKKEN VAN DE AUTO .............................. 279 SLEPEN VAN DE AUTO ...................................... 279
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
PORTIEREN OPENEN/SLUITEN......................... 244
ALFABETISCH REGISTER
NOODGEVALLEN
243
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
244
PORTIEREN OPENEN/SLUITEN Noodportiervergrendeling van buitenaf De portieren zijn voorzien van een systeem waarmee de portieren via het slot kunnen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is. In dat geval kunt u de portieren van de auto vergrendelen door: L0D0247m
❒
de contactsleutel in het slot B te steken
❒
het slot in stand 1 te draaien en het portier te sluiten.
U kunt de portieren weer openen door: ❒
de contactsleutel in het slot van het bestuurdersportier te steken en de sleutel linksom te draaien
❒
het bestuurdersportier te openen
❒
vanuit het interieur de andere portieren te openen met de betreffende hendels in de handgrepen.
❒
het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden;
Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren.
❒
herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card;
Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen, voordat u de motor op deze wijze start: als er tijdens deze noodstartprocedure een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin worden herhaald.
❒
houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het lampje U gaat ongeveer 4 seconden branden en dooft daarna. Laat het gaspedaal los;
❒
als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd; start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien.
Als de Lancia-code er niet in slaagt de startblokkering op te heffen, dan blijven de lampjes Y en U op het instrumentenpaneel branden en start de motor niet.
Ga als volgt te werk: ❒
lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card vermeld staat;
❒
❒
draai de contactsleutel in stand MAR;
❒
trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt: het lampje U op het instrumentenpaneel gaat ongeveer 8 seconden branden en dooft daarna;
Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf het eerste punt.
❒
laat het gaspedaal los en tel het aantal keren dat het lampje U knippert;
❒
als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE-card,
BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart contact op te nemen met de Lancia-dealer.
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
NOODSTART
moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft gebrand: laat vervolgens het gaspedaal los;
ALFABETISCH REGISTER
STARTEN VAN DE MOTOR
245
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
246
STARTEN MET EEN HULPACCU Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu.
L0D0160m
Ga voor het starten als volgt te werk: ❒ verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel; ❒ sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en op de massa-aansluiting E op de motor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet worden; ❒ start de motor; ❒ neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Lancia-dealer. BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
ATTENTIE
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
ATTENTIE
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten, de eventueel wettelijk verplichte gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto op een helling of op een slecht wegdek staat.
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande benzine in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
ALFABETISCH REGISTER
ROLLEND STARTEN
247
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
248
C
D
FIX&GO (SNELLE BANDENREPARATIESET) (indien aanwezig)
E
De auto kan zijn uitgerust met de snelle bandenreparatieset Fix&Go. De reparatieset is in een daarvoor bestemde houder A in de bagageruimte geplaatst en bevat: A L0D0168m
❒ een compressor C met manometer, verbindingsstukken en gereedschap voor het verwijderen van het ventiel; ❒ een spuitbus D met afdichtvloeistof, een vulbuis en een sticker met het opschrift “MAX 80 km/h”, die na het repareren van het wiel op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden aangebracht (op het dashboard); ❒ een “tuitje” E waaraan de vulbuis kan worden bevestigd. BELANGRIJK Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm. In de afbeelding wordt weergegeven:
L0D0170m
A: gebied van de band dat gerepareerd kan worden (gaten of beschadigingen met een diameter van max. 4 mm); B: gebied dat NIET gerepareerd kan worden. BELANGRIJK Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te repareren. Bovendien is het permanent afdichten van lekken op het loopvlak op minder dan 25 mm van de zijkant van de band niet gegarandeerd. Daarom moeten vooral de zijkanten van de banden goed gecontroleerd worden.
De afdichtvloeistof Fix&Go bij temperaturen tussen –30°C en +80°C werkt en niet geschikt is voor een permanente reparatie. De vloeistof in de band makkelijk met water kan worden verwijderd. De afdichtvloeistof geen houdbaarheidsdatum heeft.
ATTENTIE
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) of aan de band, buiten de gebieden die hiervoor zijn aangegeven, kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.
ATTENTIE
Let op! De spuitbus bevat propyleenglycol; deze substantie kan schadelijk zijn en een prikkelend/brandend gevoel geven. Vermijd inslikken en contact met huid, ogen en kleding; spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Raadpleeg een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen en buiten het bereik van kinderen.
ATTENTIE
Schakel de compressor niet langer dan 20 minuten in. Gevaar voor oververhitting!
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
Het is noodzakelijk te weten dat:
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK Gebruik Fix&Go niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met lege banden.
249
Ga als volgt te werk: ❒ plaats het te repareren wiel met het ventiel A in de aangegeven stand; trek vervolgens de handrem aan; ❒ draai de vulbuis B op de spuitbus C;
L0D0171m
L0D0172m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG
OPPOMPEN VAN DE BAND
250
L0D0222m
❒ draai de ventieldop van de band los en verwijder het interne onderdeel van het ventiel met behulp van het gereedschap D; plaats het niet op zand of een vuile ondergrond;
❒ draai het interne onderdeel van het ventiel weer vast met behulp van het gereedschap G; ❒ sluit vervolgens met het hendeltje H de slang van de compressor L op het ventiel van de band aan; ❒ start de motor, sluit de stekker N aan op de aansteker (of 12V-stekkerdoos) en pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt. Controleer de bandenspanning op de manometer M. Voor een nauwkeurige aflezing moet de compressor worden uitgeschakeld;
L0D0174m
❒ als u er niet in slaagt de voorgeschreven bandenspanning te bereiken, verplaats dan de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op; ❒ als het na deze laatste handeling nog niet lukt de band op de voorgeschreven spanning te krijgen, rijd dan niet verder maar wendt u tot de Lancia-dealer;
ALFABETISCH REGISTER
L0D0175m
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
❒ steek de vulbuis E op het ventiel van de band, houd de spuitbus F met de vulbuis naar beneden gekeerd en druk vervolgens op de spuitbus zodat de afdichtvloeistof in de band komt;
L0D0176m
251
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
252
❒ als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan onmiddellijk zodat de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band verdeeld wordt: stop na ongeveer 10 minuten, trek de handrem aan en controleer opnieuw de bandenspanning; ❒ rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer om de band te laten controleren en te repareren of om de band te laten vervangen; u moet dan absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met Fix&Go. L0D0177m
ATTENTIE
ATTENTIE
ATTENTIE
BELANGRIJK Banden die met Fix&Go behandeld zijn, kunnen slechts tijdelijk worden gebruikt.
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek om aan te geven dat de band behandeld is met Fix&Go. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet sneller dan 80 km/h. Vermijd accelereren en bruusk remmen.
Als de bandenspanning tot onder 1,3 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden; wendt u tot de Lancia-dealer. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar bedraagt, moet de juiste bandenspanning worden hersteld (bij draaiende motor en aangetrokken handrem). Rijd vervolgens zeer voorzichtig verder. Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden: wendt u tot de Lancia-dealer.
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met “Fix&Go (snelle bandenreparatieset)”, zie dan de betreffende instructies in het vorige hoofdstuk.
ATTENTIE
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het TPMS moet bij het demonteren van een band, ook het rubber van het ventiel vervangen worden. Wendt u tot de Lancia-dealer.
Het bijgeleverde noodreservewiel behoort bij de auto waarbij het geleverd is; gebruik het reservewiel niet bij andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s. Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller dan 80 km/h mee worden gereden. Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het noodreservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK! MAX. 80 KM/H! VERVANG ZO SNEL MOGELIJK DOOR NORMALE BAND. BEDEK DEZE AANWIJZINGEN NIET.
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
ALGEMENE AANWIJZINGEN
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het TPMS moeten bij het monteren/demonteren van de banden en/of velgen speciale voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Om te voorkomen dat de sensoren beschadigen of verkeerd gemonteerd worden, mogen de banden en/of de velgen uitsluitend door gespecialiseerd personeel vervangen worden. Wendt u tot de Lancia-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
WIEL VERWISSELEN
253
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
254
ATTENTIE
Bij een gemonteerd noodreservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het noodreservewiel heeft een levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen.
ATTENTIE
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
ATTENTIE
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het noodreservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
❒ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden. Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk: ❒ zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond; ❒ zet de motor uit en trek de handrem aan; ❒ schakel de eerste versnelling of de achteruit in; ❒ til de bekleding op de vloer van de bagageruimte op; ❒ draai de blokkeerschroef A los; ❒ neem de gereedschaphouder B uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel; ❒ neem het noodreservewiel C uit; L0D0161m
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
❒ de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect de krik door een krik van hetzelfde type moet worden vervangen;
ALFABETISCH REGISTER
Het is nodig te weten dat:
255
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
256
❒ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmetalen velgen het wieldeksel met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier. Plaats de schroevendraaier in de daarvoor bestemde inkeping E, zoals in de figuur is aangegeven; ❒ draai met de bijgeleverde sleutel E de wielbouten ongeveer een slag los; schud bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen; L0D0162m
L0D0163m
❒ draai de krik F omhoog, zodat de inkeping G aan de bovenzijde van de krik juist om het profiel H onder de carrosserie valt bij punt I (op ongeveer 60 cm vanaf het midden van het voorwiel of op 80 cm vanaf het midden van het achterwiel);
ALFABETISCH REGISTER
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
❒ waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat deze weer geheel op de grond staat; ❒ plaats de slinger L in de krik en krik de auto omhoog, totdat het wiel enige centimeters los van de grond is; ❒ bij uitvoeringen met een wieldeksel moet het wieldeksel worden verwijderd na het losdraaien van de 3 wielbouten. Draai vervolgens de vierde wielbout los en trek het wiel los; ❒ bij uitvoeringen met een geklemd wieldeksel moet het wieldeksel voorzichtig worden verwijderd om beschadiging te voorkomen; ❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;
L0D0164m
257
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
258
❒ monteer het reservewiel, waarbij de gaten M over de centreerpennen N moeten vallen; ❒ draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten handvast aan; ❒ draai de slinger L van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik; ❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die is aangegeven.
L0D0165m
L0D0166m
NORMALE WIEL MONTEREN Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het reservewiel. Uitvoeringen met stalen velgen Ga als volgt te werk: ❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen; ❒ monteer het normale wiel en draai de eerste wielbout twee slagen in het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt; ❒ monteer het wieldeksel, waarbij de inkeping (op het wieldeksel) moet samenvallen met het ventiel en plaats vervolgens de andere drie wielbouten; ❒ druk bij uitvoeringen met geklemd wieldeksel, met de hand op de rand van het deksel (niet slaan) tegen het wiel; ❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten stevig vast; ❒ laat de auto zakken en verwijder de krik; ❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die eerder is afgebeeld. BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten.
❒ monteer het normale wiel door het op de centreerpennen te plaatsen, monteer de wielbouten en draai ze vast met de bijgeleverde sleutel; ❒ laat de auto zakken en verwijder de krik; ❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten definitief vast in de volgorde die hiervoor is aangegeven voor het noodreservewiel (zie afbeelding); ❒ monteer het geklemde wieldeksel. Ter afsluiting ❒ plaats het verwisselde wiel C op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte; ❒ druk de half geopende krik stevig in de houder B om rammelen tijdens het rijden te voorkomen; ❒ berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschaphouder; ❒ plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en draai de blokkeerschroef A vast; ❒ plaats de bekleding op de juiste wijze op de vloer van de bagageruimte.
L0D0161m
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken schoon zijn;
ALFABETISCH REGISTER
Uitvoeringen met lichtmetalen velgen
259
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
260
GLOEILAMP VERVANGEN
❒ controleer voordat u een defecte lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd;
ALGEMENE AANWIJZINGEN
❒ vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen;
❒ Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk;
❒ als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
ATTENTIE
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
ATTENTIE
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
TYPEN GLOEILAMPEN Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: A
Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken.
B
Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
C
Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te maken.
D-E Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
L0D0178m
ALFABETISCH REGISTER
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt u tot de Lancia-dealer.
261
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
262
Lampen Grootlicht Dimlicht Buitenverlichting voor Mistlampen voor (indien aanwezig) Richtingaanwijzers voor (oranje) Richtingaanwijzers op voorspatbord Richtingaanwijzers achter Achterlichten Remlichten Derde remlicht Achteruitrijlichten Mistachterlichten Kentekenplaatverlichting Plafondverlichting voor Plafondverlichting achter Plafondverlichting achter (met opendak) Bagageruimteverlichting
Figuur E D A E B A B B B A B B C A A A A
Type H3 H7LL W5WLL H1 PY21W WY5W PY21W P21/5W P21/5W W2,3W P21W P21W C5W W5W W5W W5W W5W
Vermogen 55W 55W 5W 55W 21W 5W 21W 21W/5W 21W/5W 2,3W 21W 21W 5W 10W 10W 5W 5W
KOPLAMPUNITS In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de buitenverlichting, het dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzer opgenomen.
L0D0345m
Voor het vervangen van de lampen van de buitenverlichting, het dimlicht en het grootlicht moet de stekker worden losgemaakt en het deksel A uit de borging B worden losgehaakt . De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst: C: richtingaanwijzers D: grootlicht E: buitenverlichting F: dimlicht Monteer na het vervangen van een lamp het deksel op de juiste wijze door in het midden op het deksel te drukken totdat het hoorbaar vergrendelt. Controleer of het deksel goed vast zit.
L0D0346m
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”.
ALFABETISCH REGISTER
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN
263
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
264
DIMLICHTEN
L0D0348m
Gloeilamp vervangen: ❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; ❒ draai de lamphouder A linksom en verwijder hem uit de zitting; ❒ maak de twee lippen B los uit de borgingen, neem de lamp C uit en vervang hem; ❒ plaats de lamphouder A in de zitting en draai hem rechtsom. ❒ monteer na het vervangen van de lamp het deksel op de juiste wijze door in het midden op het deksel te drukken totdat het hoorbaar vergrendelt. GROOTLICHT Gloeilamp vervangen: ❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; ❒ haak de borgveer van de lamp A los; ❒ maak de stekker B los;
L0D0350m
❒ trek de lamp C uit de houder en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit vervolgens de stekker B weer aan en haak de borgveer A vast; ❒ monteer na het vervangen van de lamp het deksel op de juiste wijze door in het midden op het deksel te drukken totdat het hoorbaar vergrendelt.
Gloeilamp vervangen: ❒ draai de lamphouder A linksom en verwijder hem; ❒ verwijder de lamp B (met bajonetfitting) door hem iets in te drukken en linksom te draaien; ❒ vervang de lamp; ❒ monteer de lamphouder, draai de lamphouder rechtsom en controleer of de houder goed vast zit.
L0D0351m
Op voorspatbord Gloeilamp vervangen: ❒ druk op het door de pijl aangegeven punt, zodat de borgveer wordt ingedrukt, en verwijder de lichtunit A; ❒ draai de lamphouder B linksom, verwijder de geklemde lamp en vervang hem; ❒ plaats de lamphouder B in het lampenglas, monteer de lampunit en controleer of de bevestigingsveer goed geborgd is.
L0D0148m
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
Voor
ALFABETISCH REGISTER
RICHTINGAANWIJZERS
265
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
266
PARKEERLICHTEN VOOR Gloeilampen vervangen: ❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; ❒ trek de geklemde lamphouder A los, verwijder de lamp B en vervang hem; ❒ plaats de geklemde lamphouder A;
L0D0353m
❒ monteer na het vervangen van de lamp het deksel op de juiste wijze door in het midden op het deksel te drukken totdat het hoorbaar vergrendelt. MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig) Wendt u voor het vervangen van de gloeilampen in de mistlampen tot de Lancia-dealer.
L0D0354m
L0D0187m
L0D0188m
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
Gloeilamp vervangen: ❒ open de achterklep; ❒ draai het bevestigingsmechanisme A linksom (linker deksel) of rechtsom (rechter deksel) en verwijder het deksel; ❒ maak de stekker C los; ❒ draai de 2 bevestigingsmoeren B los; ❒ verwijder de lichtunit met behulp van de handgreep op lichtunit zelf; ❒ druk op de bevestigingslippen van de lamphouder en verwijder de houder uit de zitting; ❒ verwijder de lampen D - E - F - G door ze iets in te drukken en linksom te draaien; ❒ plaats de lamphouder in de lichtunit en controleer of de twee bevestigingslippen goed geborgd zijn; plaats de lichtunit in de daarvoor bestemde zitting en sluit de stekker C aan; draai de twee bevestigingsmoeren B vast; maak het deksel vast, waarbij de lippen in de zittingen moeten vallen, en draai het bevestigingsmechanisme A linksom (linker deksel) of rechtsom (rechter deksel). Als zich een storing voordoet (doorgebrande lamp) in de achterlichten, worden de remlichten automatisch met een lagere lichtsterkte ingeschakeld, zodat de achterzijde van de auto toch provisorisch verlicht blijft. Als u de defecte lamp vervangt, werken de achterlichten weer normaal.
ALFABETISCH REGISTER
ACHTERLICHTUNITS
267
L0D0189m
DERDE REMLICHT
L0D0355m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG
De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst: D: achterlichten/remlichten E: richtingaanwijzers F: achteruitrijlichten G: mistachterlichten
268
L0D0356m
Gloeilampen vervangen: ❒ open de achterklep en open de scharnierdoppen A van de achterklepbekleding; ❒ druk op de twee borglippen B in de twee openingen en maak de unit los; ❒ sluit de achterklep en verwijder de unit; ❒ druk op de twee borglippen C en neem de lamphouder uit; ❒ verwijder de geklemde lampen en vervang ze.
Gloeilampen vervangen: ❒ verwijder het lampenglas A op het door de pijl aangegeven punt; ❒ maak de lamp B los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; ❒ monteer het lampenglas. L0D0357m
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”. PLAFONDVERLICHTING VOOR Gloeilampen vervangen: ❒ verwijder het plafondlampje A op de door de pijlen aangegeven punten;
L0D0193m
❒ open het beschermdeksel B; ❒ maak de lampen C los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang ze; controleer of de nieuwe lampen goed vastzitten in de veercontacten;
ALFABETISCH REGISTER
❒ sluit het beschermdeksel B en plaats het plafondlampje A in de zitting; controleer of het goed geborgd is.
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
KENTEKENPLAATVERLICHTING
L0D0194m
269
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
270
PLAFONDVERLICHTING ACHTER Gloeilampen vervangen: ❒ verwijder het plafondlampje D op de door de pijlen aangegeven punten; ❒ open het beschermdeksel E;
L0D0195m
❒ maak de lamp F los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; ❒ sluit het beschermdeksel E en plaats het plafondlampje D in de zitting; controleer of het goed geborgd is.
❒ open de achterklep; ❒ maak het plafondlampje A op het door de pijl aangegeven punt los. ❒ open het beschermdeksel B en vervang de geklemde lamp; ❒ sluit het beschermdeksel B op het lampenglas; ❒ monteer het plafondlampje A door het eerst aan een zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt.
L0D0196m
L0D0197m
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
Gloeilamp vervangen:
ALFABETISCH REGISTER
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
271
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
272
ZEKERINGEN VERVANGEN ALGEMENE INFORMATIE Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem.
L0D0198m
Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip A mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur). B: zekering in goede staat C: zekering met doorgebrande strip. Gebruik het tangetje D voor het vervangen van de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt in het zekeringenkastje op het dashboard.
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.
ATTENTIE
ATTENTIE
ATTENTIE
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt u dan tot de Lancia-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomverbruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
De zekeringen van de auto bevinden zich in twee zekeringenkastjes op het dashboard aan de linkerkant van de stuurkolom en in de motorruimte naast de accu. Zekeringenkastje op het dashboard
L0D0199m
ALFABETISCH REGISTER
De zekeringen in de zekeringenkast op het dashboard zijn bereikbaar nadat de twee borgingen A zijn losgedraaid en de klep B is verwijderd.
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN
L0D0200m
273
De zekeringen in het zekeringenkastje naast de accu zijn bereikbaar nadat het betreffende beschermdeksel B is verwijderd.
L0D0201m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG
Zekeringenkastje naast de accu
L0D0202m
274
Dimlicht rechts Dimlicht links/hoogteverstelling koplampen Achteruitrijlichten/relais regeleenheid motorruimte/body computer +30 Regeleenheden portieren bestuurderszijde/passagierszijde (*) Ruitbediening linksachter Ruitbediening rechtsachter +15 Cruise-control, signaal op rempedaalschakelaar voor regeleenheden (*) +30 Inbouwvoorbereiding regeleenheid aanhanger, sloten achter en voor met regeleenheid voor ieder portier (*) +15 Derde remlicht, instrumentenpaneel, remlichten (*) Ontgrendeling achterklep +30 Diagnosestekker EOBD, autoradio, navigatiesysteem, regeleenheid bandenspanning (*) Achterruitverwarming Spiegelverwarming +15 Regeleenheid ABS/ESP (*) Ruitenwissers/-sproeiers Aansteker/stekkerdoos op tunnelconsole Stoelverwarming Stekkerdoos bagageruimte Voeding regeleenheid bestuurdersportier (ruitbediening, slot) Voeding regeleenheid passagiersportier (ruitbediening, slot) +15 Servizi (verlichting bedieningsknoppen op het dashboard links en in het midden, elektrisch verstelbare spiegels, verlichting bedieningsknoppen stoelverwarming, inbouwvoorbereiding mobiele telefoon, navigatiesysteem, regen-/ schemersensor, regeleenheid parkeersensoren, verlichting bedieningsknoppen opendak) (*) Regeleenheid airbag +15 Regeleenheid bandenspanning, bediening ECO/Sport (*) Ruitenwisser/-sproeier achter +30 Richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, instrumentenpaneel (*) (*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot) +15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot
ZEKERING
AMPÈRE
F12 F13 F31 F32 F33 F34 F35 F36 F37 F38 F39 F40 F41 F42 F43 F44 F45 F46 F47 F48
15 15 7,5 15 20 20 7,5 20 10 15 10 30 7,5 7,5 30 20 15 20 20 20
F49 F50 F51 F52 F5
7,5 7,5 7,5 15 10
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
VERBRUIKERS
ALFABETISCH REGISTER
ZEKERINGENTABEL Zekeringenkast dashboard
275
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
276
Zekeringenkast in motorruimte VERBRUIKERS
ZEKERING
AMPÈRE
Regeleenheid dashboard 1
F1
70
Regeleenheid elektrische stuurbekrachtiging
F2
70
Start-/contactslot
F3
20
Regeleenheid dashboard 2
F4
50
Regeleenheid ABS / ESP
F5
60
Elektroventilateur van motorkoelsysteem (lage snelheid) (alle uitvoeringen)
F6
30
Elektroventilateur van motorkoelsysteem (hoge snelheid) (alle uitvoeringen behalve 1.4 16V met verwarming)
F7
40
Aanjager
F8
30
Koplampsproeiers
F9
20
Claxon
F10
15
Secundaire verbruikers elektronische inspuiting
F11
15
Grootlicht rechts
F14
10
Grootlicht links
F15
10
Primaire verbruikers elektronische inspuiting
F17
10
+30 Regeleenheid motormanagementsysteem/ relais elektroventilateur motorkoelsysteem (1.9 JTD) (*)
F18
7,5
Compressor
F19
7,5
Verwarmd brandstoffilter (JTD)
F20
30
Brandstofpomp
F21
15
Primaire verbruikers elektronische inspuiting (1.4 16V)
F22
15
Primaire verbruikers elektronische inspuiting (JTD)
F22
20
+30 Regeleenheid Dual FuNction System versnellingsbak (*)
F23
15
+15 Regeleenheid Dual FuNction System versnellingsbak (*)
F16
7,5
+15 Elektrische stuurbekrachtiging (*)
F24
10
Mistlampen voor
F30
15
(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot) +15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot
ZEKERING
AMPÈRE
+30 Externe radioversterker (*)
F54
15
+30 Opendak (*)
F58
20
(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot) +15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot
Zekeringen buiten zekeringenkastje motorruimte VERBRUIKERS
ZEKERING
AMPÈRE
Pomp Dual FuNction System versnellingsbak
P01
30
Voorgloei-installatie (JTD)
P04
50
(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot) +15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
VERBRUIKERS
ALFABETISCH REGISTER
Regeleenheid optional zekeringen (op hulpsteun)
277
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
278
ACCU OPLADEN
❒ sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen; let hierbij op de polariteit;
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Lancia-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
❒ schakel de acculader in;
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
❒ sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.
Ga voor het opladen als volgt te werk: ❒ maak de klem van de minpool van de accu los;
ATTENTIE
ATTENTIE
❒ aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los;
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het diefstalalarm, schakel het alarm dan uit met de afstandsbediening (zie de paragraaf “Diefstalalarm” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar. Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik of de hefbrug te plaatsen, zoals is afgebeeld.
SLEPEN VAN DE AUTO L0D0203m
Bij de auto worden twee sleepogen geleverd: de kortste moet aan de voorzijde worden bevestigd, de langste aan de achterzijde. De sleepogen zijn in de gereedschaphouder opgeborgen. De afbeelding hiernaast geeft aan hoe het sleepoog achter (lange) in het noodreservewiel is opgeborgen. Bij auto’s die zijn uitgerust met Fix&Go, bevindt het sleepoog achter zich onder de achterbank, in een daarvoor bestemde zitting in de vloer. Deze is bereikbaar nadat de zitplaats naar voren is geschoven en de bekleding van de laadvloer is opgetild. Controleer bij auto’s met een Dual FuNction System versnellingsbak of de versnellingsbak in de vrijstand N staat (controleer of de auto rolt als er tegen wordt geduwd) en sleep de auto zoals een auto met een handgeschakelde versnellingsbak. Als u er niet in slaagt om de versnellingsbak in de vrijstand te zetten, sleep de auto dan niet en wendt u tot de Lancia-dealer.
L0D0342m
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
Als de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot de Lancia-dealer wenden. Deze beschikt over een garagekrik of hefbrug.
ALFABETISCH REGISTER
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
279
TECHNIDASHBOARD NOODSCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN EN GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING GEGEVENS EN ZORG ALFABETISCH REGISTER
280
DOP VOOR SLEEPPUNT AAN ACHTERZIJDE VERWIJDEREN
L0D0250m
L0D0251m
Ga voor het verwijderen van de dop A als volgt te werk, om beschadiging aan de dop te voorkomen: ❒ pak de bijgeleverde schroevendraaier uit de gereedschaphouder; ❒ plaats de schroevendraaier in de uitsparing B op de dop; ❒ plaats uw duim op de dop om beschadiging van de dop te voorkomen (zie de figuur); ❒ trek de dop (zonder te draaien) haaks uit het montagevlak (zie de figuur).
ATTENTIE
ATTENTIE
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen. Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers. Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
L0D0204m
L0D0205m
NOODTECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN SCHE EN ZORG EN GEGEVENS BEDIENING
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
SLEEPOOG BEVESTIGEN Ga als volgt te werk: ❒ verwijder het sleepoog B uit de houder; ❒ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter.
281
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
282
ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ................. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ........................ AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ............... NIVEAUS CONTROLEREN ................................. DIESELFILTER (green filter) .............................. ACCU ................................................................... WIELEN EN BANDEN ........................................ RUBBER SLANGEN ............................................. RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER .......... CARROSSERIE .................................................... INTERIEUR .........................................................
283 284 286 286 289 296 297 301 303 303 306 309
Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000 km moeten worden uitgevoerd. Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij 20.000 kilometer als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste zonodig bij. BELANGRIJK De servicebeurten van het Geprogrammeerd Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servi-
De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Lancia-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud, worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd. BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Lancia-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto.
cebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
ALFABETISCH REGISTER
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
283
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
284
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA 20
40
60
80
100
120
140
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren ●
●
●
●
●
●
●
●
●
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren (sproeiermonden afstellen/wisserbladen op slijtage controleren)
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
x 1000 km Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie en slijtage controleren
●
160 180
●
●
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners) ● Conditie van div. aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren
●
●
●
●
Klepspeling controleren/afstellen (uitvoeringen 1.4 8V (indien van toepassing) - 1.9 JTD)
●
●
●
●
40
60
80
100 120 140 160 180
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
● ●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
● ●
● ●
(*) Of iedere 3 jaar als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, zoals: - langdurig gebruik in warme en koude klimaten; - in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor; - gebruik op zeer stoffige wegen of op wegen met veel zand en/of strooizout. Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers en gebruiksomstandigheden van de auto. (❏) Iedere 30.000 km bij de uitvoeringen 1.3 JTD (■) Behalve uitvoeringen 1.3 JTD
● ●
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Handrem controleren/afstellen Uitlaatgasemissie/rookgas controleren (uitvoeringen 1.3 JTD en 1.9 JTD) Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen) Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen) Brandstoffilter vervangen (“green filter”) (diesel-uitvoeringen) Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen) Luchtfilter vervangen (uitvoeringen 1.9 JTD) (❏) Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitenwissers, accu, bediening DFN enz.) Getande distributieriem controleren (■) Getande distributieriem vervangen (*) (■) Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen) Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker) Motorolie verversen (❏) Motoroliefilter vervangen (❏) Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar) Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)
20
ALFABETISCH REGISTER
x 1000 km
285
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
286
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA
❒
conditie van diverse aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren;
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 15.000 km) is er een Jaarlijks Inspectieschema dat het volgende omvat:
❒
vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu enz.);
❒
motorolie verversen;
❒
motoroliefilter vervangen;
❒
pollenfilter vervangen (indien aanwezig).
❒
❒
banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het noodreservewiel); werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren;
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN
❒
werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren (sproeiermonden afstellen/wisserbladen op slijtage controleren)
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: ❒
niveau van de motorkoelvloeistof;
❒
remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren;
❒
niveau van de remvloeistof;
❒
visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstofen remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem;
❒
niveau van de ruitensproeiervloeistof;
❒
conditie en spanning van de banden.
❒
vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren;
❒
acculading controleren;
Iedere 1.000 km controleren en eventueel bijvullen: niveau motorolie. Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat die speciaal zijn afgestemd op de Lanciamodellen (zie de “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: ❒
trekken van aanhangers of caravans;
❒
rijden op stoffige wegen;
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.
❒
veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul;
BELANGRIJK - Dieselfilter
❒
veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat;
Door het gebruik van dieselbrandstof van een kwaliteit die niet overeenkomt met de Europese specificatie EN590, kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
moet de motorolie vaker worden vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven. BELANGRIJK - Luchtfilter Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Lancia-dealer.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
BELANGRIJK - Pollenfilter
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK - Motorolie
287
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
288
BELANGRIJK - Accu Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.
Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Controleer de acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk, als de auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden.
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Lancia-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Lancia-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
BELANGRIJK Let er tijdens het bijvullen op dat de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden. BELANGRIJK Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
uitvoeringen 1.4 8V (indien aanwezig)
L0D0259m
uitvoeringen 1.4 16V
L0D0206m
ALFABETISCH REGISTER
1 Koelvloeistof - 2 Motorolie 3 Remvloeistof - 4 Accu 5 Ruitensproeiervloeistof
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
NIVEAUS CONTROLEREN
289
uitvoeringen 1.3 JTD
L0D0207m
1 Motorolie - 2 Accu 3 Remvloeistof 4 Ruitensproeiervloeistof 5 Koelvloeistof
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
1 Koelvloeistof - 2 Motorolie 3 Remvloeistof - 4 Accu 5 Ruitensproeiervloeistof
290
uitvoeringen 1.9 JTD
L0D0325m
Motoroliepeil controleren Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie. Motorolie bijvullen Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld. Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
uitvoeringen 1.4 8V (indien aanwezig)
L0D0258m
uitvoeringen 1.4 16V
L0D0208m
uitvoeringen 1.3 JTD
L0D0209m
BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na regelmatige controles, boven het MAX-niveau blijft, laat dan door de Lancia-dealer het juiste niveau herstellen.
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het olieniveau controleren.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
MOTOROLIE
uitvoeringen 1.9 JTD
L0D0326m
291
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
292
Motorolieverbruik Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
ATTENTIE
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen. Afgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter door de Lancia-dealer te laten uitvoeren.
KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir staan.
L0D0210m
uitvoeringen 1.4 8V (indien aanwezig) 1.4 16V
Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van 50% gedemineraliseerd water en PARAFLU UP van FL Selenia, langzaam via de vulopening van het expansiereservoir te gieten. Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C. BELANGRIJK Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding. uitvoeringen 1.3 JTD en 1.9 JTD
ATTENTIE
ATTENTIE
L0D0211m
Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Als eventueel moet worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Lancia-dealer wenden. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Wendt u voor controle van het oliepeil uitsluitend tot de Lanciadealer.
ALFABETISCH REGISTER
OLIE VOOR HYDRAULISCH SCHAKELMECHANISME VAN DUAL FUNCTION SYSTEM VERSNELLINGSBAK
293
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
294
RUITENSPROEIERVLOEISTOF Verwijder de dop A en vul het reservoir met een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding:
L0D0212m
❒
30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer;
❒
50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter.
Bij temperaturen onder –20°C TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken. Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.
ATTENTIE
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
ATTENTIE
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de DOT 4-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld. BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
L0D0213m
Voorkom, als u de dop losdraait, contact tussen de zeer corrosieve vloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
ATTENTIE
ATTENTIE
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen worden beschadigd.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Controleer of het remvloeistofniveau nog op het maximum niveau staat.
ALFABETISCH REGISTER
REMVLOEISTOF
295
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
296
DIESELFILTER (“green filter”)
een waarschuwingsbericht op het multifunctionele display verschijnt (bepaalde uitvoeringen), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om het systeem te laten aftappen.
CONDENS AFTAPPEN (JTD-uitvoeringen) BELANGRIJK Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden of als er
ATTENTIE
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden of als er een bericht op het instelbare multifunctionele display verschijnt (bepaalde uitvoeringen), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lanciadealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
ACCULADING CONTROLEREN De acculading kan gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter, die zichtbaar is via de inspectieopening, te controleren. L0D0215m
Zie de volgende tabel of de sticker (zie de afbeelding) op de accu.
Helderwitte kleur
Elektrolyt bijvullen
Wendt u tot de Lancia-dealer
Donkere kleur zonder groen middenstuk
Accu niet voldoende opgeladen
Accu opladen (het is raadzaam dit door de Lancia-dealer te laten uitvoeren)
Donkere kleur met groen middenstuk
Niveau elektrolyt en acculading voldoende
Geen enkele handeling
ATTENTIE
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De accu van de auto is “onderhoudsarm”: onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water.
ALFABETISCH REGISTER
ACCU
297
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
298
ACCU VERVANGEN Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.
Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het “Onderhoudsschema” staan aangegeven. Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele telefoon enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu door de Lancia-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van defecte accu’s.
ATTENTIE
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.
❒
wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden;
❒
schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting;
❒
voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.);
❒
maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd, eerst de klem van de minpool van de accu los;
❒
de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.
Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Starten en rijden”. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, handsfree kit enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan contact op te nemen met de Lanciadealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Lancia Lineaccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen:
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (optische hydrometer is donker gekleurd zonder groen middenstuk), raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (al bij temperaturen onder –10°C).
ALFABETISCH REGISTER
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN
299
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
300
Deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook als de motor is uitgezet, waardoor de accu geleidelijk kan ontladen.
Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld:
Accu van
Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor
40 Ah
24 mA
44 Ah
27 mA
50 Ah
30 mA
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden: A: normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. B: te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. C: te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt. BELANGRIJKE TIPS ❒
Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen;
❒
controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Wendt u in dit geval tot de Lancia-dealer;
L0D0216m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.
ALFABETISCH REGISTER
WIELEN EN BANDEN
301
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
302
❒
rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden;
❒
stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen;
❒
banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel;
❒
monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is;
❒
bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden;
❒
om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 / 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.
ATTENTIE
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
ATTENTIE
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.
ATTENTIE
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
ATTENTIE
Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht.
Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem kan gaan lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen. Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen:
ATTENTIE
❒
wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel;
❒
verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit: om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen;
❒
schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in.
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme weersomstandigheden aanzienlijk beperken.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan.
RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER
ALFABETISCH REGISTER
RUBBER SLANGEN
303
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
304
Wisserbladen vervangen Ga als volgt te werk: ❒
til de wisserarm A van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm;
❒
druk op de lip B van de veerklem en verwijder het wisserblad van de arm A;
❒
monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is.
L0D0217m
Wisserblad achter vervangen Ga als volgt te werk:
L0D0218m
❒
kantel het dopje A omhoog, draai de moer B los, waarmee de wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as;
❒
plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast;
❒
kantel het dopje naar beneden.
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk). Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt. De ruitensproeiers van de voorruit zijn vloeistofdynamisch en hoeven daarom niet te worden afgesteld; de ruitensproeiervloeistof wordt verstoven zodat een vooraf vastgesteld deel van de voorruit wordt bereikt.
L0D0219m
Achterruit (achterruitsproeier) Ook de ruitensproeier van de achterruit is vloeistofdynamisch en hoeft daarom niet te worden afgesteld; de ruitensproeiervloeistof wordt verstoven zodat een vooraf vastgesteld deel van de achterruit wordt bereikt. De achterruitsproeier bevindt zich aan de bovenkant van de achterklep.
L0D0220m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Voorruit (ruitensproeiers)
ALFABETISCH REGISTER
RUITENSPROEIERS
305
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
306
CARROSSERIE
De belangrijkste zijn: ❒
de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen;
❒
het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid;
❒
het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen enz.;
❒
toepassing van open holle ruimtes om condensvorming en stilstaand water, mogelijke oorzaken van roest van binnenuit, te voorkomen.
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: ❒
luchtverontreiniging;
❒
zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat);
❒
omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. Lancia heeft voor uw auto de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen.
CARROSSERIEGARANTIE Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar de “Service- en garantiehandleiding”.
was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit;
Lak
❒
spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. De juiste wasmethode: ❒
verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt;
❒
spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af;
De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, achterklep, motorkap en de koplampranden moeten tijdens het drogen niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen. Was de auto nooit als de auto in de zon heeft gestaan of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
❒
ALFABETISCH REGISTER
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE
307
TECHNIDASHBOARD ONDERHOUD SCHE LAMPJES EN STARTEN NOODEN EN ZORG GEGEVENS GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
308
Ruiten
Motorruimte
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen.
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische regeleenheden worden gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden. Koplampen BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het kunststof lampenglas van de koplampen geen aromatische producten (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton).
ATTENTIE
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken. Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van water en neutrale zeep. KUNSTSTOF INTERIEURDELEN Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de normale manier te reinigen met een doek bevochtigd met water en een neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor het verwijderen van vet of hardnekkige vlekken moeten speciale schoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen worden gebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen van kunststof en die het visuele effect en de kleur van de componenten niet wijzigen.
Reinig deze componenten uitsluitend met water en neutrale zeep. Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol. Voordat u speciale producten gebruikt voor het reinigen van de interieurdelen, moet u eerst de aanwijzingen op het etiket van het product lezen en controleren of het geen alcohol en/of substanties op basis van alcohol bevat. Als tijdens het reinigen van de voorruit met speciaal daarvoor bestemde producten, druppels op het leer van het stuurwiel of de pookknop terechtkomen, moeten deze onmiddellijk worden verwijderd en het betreffende gebied met water en neutrale zeep worden afgenomen. BELANGRIJK Wees zeer voorzichtig bij het gebruik van mechanische diefstalbeveiligingen op het stuurwiel om beschadiging van de leren bekleding te voorkomen.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel of andere kunststof onderdelen schoon te maken.
ATTENTIE
Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODEN ZORG SCHE GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
LEREN STUURWIEL/POOKKNOP
ALFABETISCH REGISTER
INTERIEUR
309
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
310
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS ............................... MOTORCODES - CARROSSERIEUITVOERINGEN ................................................. MOTOR ................................................................ BRANDSTOFSYSTEEM ....................................... TRANSMISSIE ..................................................... REMMEN ............................................................. WIELOPHANGING .............................................. STUURINRICHTING ........................................... WIELEN ............................................................... AFMETINGEN .....................................................
311 313 314 315 315 316 316 316 317 321
PRESTATIES ........................................................ 322 GEWICHTEN ....................................................... VULLINGSTABEL ............................................... SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN ........... BRANDSTOFVERBRUIK ..................................... CO2-EMISSIE .......................................................
323 324 325 327 328
L0D0225m
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en bevat de volgende informatie: A - Naam van de fabrikant. B - Nummer typegoedkeuring. C - Identificatiecode van het autotype. D - Chassisnummer. E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto. F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger. G - Max. toelaatbare voorasbelasting. H - Max. toelaatbare achterasbelasting. I - Motortype. L - Code van de carrosserie-uitvoering. M - Nummer voor onderdelen. N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (bij dieselmotoren).
L0D0226m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Wij raden u aan om nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn ingeslagen of aangebracht op plaatjes: 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens 2 - Chassisnummer 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak 4 - Motorcode.
ALFABETISCH REGISTER
IDENTIFICATIEGEGEVENS
311
Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter voorstoel. Het is bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild en bevat de volgende gegevens:
312
❒
type van de auto;
❒
oplopend productienummer.
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK Het plaatje bevat de volgende informatie: A - Fabrikant van de lak. B - Kleurbenaming. C - Kleurcode. D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten. L0D0227m
MOTORCODE De motorcode is in het motorblok aan de zijde van het interieur ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
CHASSISNUMMER
L0D0228m
Code van de carrosserie-uitvoering
1.48V (◊)
350A1000
350 AXF1A 08CL (5 zitplaatsen) 350 AXF1A 08DL (4 zitplaatsen)
1.416V
843A1000
350 AXA1B 07 CL (5 zitplaatsen)
1.416V Dual FuNction System
843A1000
350 AXA11 04 CL
1.3 JTD
188A9000
350 AXBIA 01 BL
1.3 JTD Dual FuNction System
188A9000
350 AXB11 05 BL
1.9 JTD
188B2000
350 AXC1A 02 CL
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Typecode motor
Uitvoeringen
ALFABETISCH REGISTER
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN
313
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING
MOTOR
ALFABETISCH REGISTER
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
314
1.48V (◊)
1.416V
1.3 JTD
1.9 JTD
350A1000
843A1000
188A9000
188B2000
Otto
Otto
Diesel
Diesel
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
2
4
4
2
ALGEMEEN Typecode Cyclus Aantal en opstelling cilinders Aantal kleppen per cilinder Boring en slag
mm
72 x 84
72 x 84
69,6 x 82
82 x 90,4
Cilinderinhoud
cm3
1368
1368
1248
1910
11±0,2
11±0,2
18±0,4
18±1
kW pk min-1
57 77 6000
70 95 5800
51 70 4000
74 100 4000
Nm kgm min-1
115 11,7 3000
128 13 4500
180 18,3 1750
260 26,4 2000
NGK ZKR7A-10
NGK DCPR7E-N-10
–
–
Compressieverhouding Max. vermogen (EU) bijbehorend toerental: Max. koppel (EU) bijbehorend toerental: Bougies
Brandstof
Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)
Loodvrije benzine Diesel voor motor- Diesel voor motor95 RON (specificatie voertuigen (specifi- voertuigen (specifiEN228) catie EN590) catie EN590)
1.3 JTD - 1.9 JTD
Gefaseerde sequentiële multipoint inspuiting: geïntegreerde elektronische inspuiting/ontsteking zonder brandstofretourleiding (returnless)
Elektronisch geregelde directe inspuiting JTD “Common Rail” met turbocompressor en intercooler
TRANSMISSIE 1.48V (◊) - 1.3 JTD - 1.9 JTD
1.416V Dual FuNction 1.3 JTD Dual FuNction System
1.416V
Versnellingsbak
Vijf gesynchroniseerde versnel- Vijf versnellingen vooruit en een Vijf of zes gesynchroniseerde versnelling achteruit met elek- versnellingen vooruit en een lingen vooruit en een versneltronisch geregeld elektrohyversnelling achteruit ling achteruit draulisch schakelmechanisme
Koppeling
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag. Met hydraulische bediening.
Elektronisch bediend elektrohydraulisch systeem
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag. Met hydraulische bediening.
Aandrijving
Voor
Voor
Voor
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. (◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Inspuiting/ontsteking
1.48V (◊) - 1.416V
ALFABETISCH REGISTER
BRANDSTOFSYSTEEM
315
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
316
REMMEN Voetrem: – voor – achter
1.48V(◊) - 1.416V - 1.3 JTD
1.9 JTD
Geventileerde schijfremmen (257 mm x 22mm) Trommelremmen (203 mm)
Geventileerde schijfremmen (284 mm x 22mm) Trommelremmen (228 mm)
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen
Handrem
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt.
WIELOPHANGING 1.48V (◊) - 1.416V - 1.3 JTD - 1.9 JTD Voor
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson
Achter
Semi-onafhankelijk met via torsietraverse gekoppelde wielen
STUURINRICHTING 1.3. JTD - 1.9 JTD
Type Draaicirkel (tussen stoepranden)
Tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging m
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
10,0
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type. BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. NOODRESERVEWIEL Geperst stalen velg. Tubeless band. WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 0 ±1 mm. De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN Voorbeeld: 185/65 R 14 86 T 185 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken). 65 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage). R = Radiaalband. 14 = Diameter van de velg (in inch) (Ø). 86 = Beladingsindex (draagvermogen). T = Maximale snelheid.
L0D0229m
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
VELGEN EN BANDEN
ALFABETISCH REGISTER
WIELEN
317
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
318
Beladingsindex (draagvermogen) 60 = 250 kg 84 = 500 kg 61 = 257 kg 85 = 515 kg 62 = 265 kg 86 = 530 kg 63 = 272 kg 87 = 545 kg 64 = 280 kg 88 = 560 kg 65 = 290 kg 89 = 580 kg 66 = 300 kg 90 = 600 kg 67 = 307 kg 91 = 615 kg 68 = 315 kg 92 = 630 kg 69 = 325 kg 93 = 650 kg 70 = 335 kg 94 = 670 kg 71 = 345 kg 95 = 690 kg 72 = 355 kg 96 = 710 kg 73 = 365 kg 97 = 730 kg 74 = 375 kg 98 = 750 kg 75 = 387 kg 99 = 775 kg 76 = 400 kg 100 = 800 kg 77 = 412 kg 101 = 825 kg 78 = 425 kg 102 = 850 kg 79 = 437 kg 103 = 875 kg 80 = 450 kg 104 = 900 kg 81 = 462 kg 105 = 925 kg 82 = 475 kg 106 = 950 kg 83 = 487 kg
Q = max. 160 km/h.
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN
R = max. 170 km/h.
Voorbeeld: 6 J x 14 ET 40
S = max. 180 km/h.
6
=
breedte van de velg in inch (1).
J
=
velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) (2).
14
=
montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø).
H2
=
vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt).
Snelheidsindex
T = max. 190 km/h. U = max. 200 km/h. H = max. 210 km/h. V = max. 240 km/h. W = max. 270 km/h. Y = max. 300 km/h.
ET40 =
diepte van de velgbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het velghart).
Standaard 1.48V (◊) 1.416V
Standaard
6 Jx14 ET 40 6 Jx15 ET 40
1.3 JTD 1.9 JTD
Optional
BANDEN
Optional
NOODRESERVEWIEL
Bandenmaat
Velgmaat
195/60 R15 88Q (M+S)
125/80 R15 95M
4Bx15
195/60 R15 88Q (M+S)
125/80 R15 95M
4Bx15
185/65 R14 86T 195/60 R15 88T
6 1/2 Jx16 ET 40 6 Jx15 ET 40
WINTERBANDEN
205/50 R16 87V(*) 195/60 R15 88T
6 1/2 Jx16 ET 40
(*) Niet geschikt voor sneeuwkettingen (◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
205/50 R16 87V(*)
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
VELGEN
ALFABETISCH REGISTER
UITVOERINGEN
319
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
320
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Bandenmaat
STANDAARD BANDEN Bij gemiddelde belading Volbeladen Voor Achter Voor Achter
NOODRESERVEWIEL
185/65 R14 86T
2,2
2,1
2,3
2,3
4,2
195/60 R15 88T
2,2
2,1
2,3
2,3
4,2
205/50 R16 87V
2,2
2,1
2,3
2,3
4,2
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.
De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud bagageruimte Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) ................ 315 dm3
L0D0301m
A 3985
B
C
D
818
2508
659
E 1660 (●)
F (*) 1444
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. (●) 1688
met dakrails
G 1698
I 1431
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden.
ALFABETISCH REGISTER
AFMETINGEN
321
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
322
PRESTATIES Met handgeschakelde versnellingsbak Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h. 1.48V (◊)
1.416V
1.3 JTD
1.9 JTD
163
175
159
179
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
Met Dual FuNction System versnellingsbak Uitvoeringen 1.416V De topsnelheid na de inrijperiode van de auto is 175 km/h. Uitvoeringen 1.3 JTD De topsnelheid na de inrijperiode van de auto is 159 km/h.
1.48V (◊) - 1.416V
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, noodreservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
1.416V Dual FuNction System
1.3 JTD
1.3 JTD Dual FuNction System
1.9 JTD
1160
1200
1205
1275
500
500
500
500
1155 500
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaalgewicht:
940 805 1655
940 805 1660
940 805 1700
940 805 1705
1000 805 1775
Trekgewichten: – geremde aanhanger: – ongeremde aanhanger:
1000 400
1000 400
1000 400
1000 400
1100 500
Max. dakbelasting:
75
75
75
75
75
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
60
60
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Gewichten (kg)
ALFABETISCH REGISTER
GEWICHTEN
323
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
324
VULLINGSTABEL 1.48V (◊) kg liter
1.416V liter kg
1.3 JTD kg liter
1.9 JTD kg liter
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten
Brandstoftank: inclusief een reserve van:
47 5-7
– –
47 5-7
– –
– –
– –
– –
– –
Loodvrije benzine met octaangetal van ten minste 95 RON (specificatie EN228)
Brandstoftank: inclusief een reserve van:
– –
– –
– –
– –
47 5-7
– –
47 5-7
– –
Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
Motorkoelsysteem:
4,5
–
4,5
–
6,0
–
6,5
–
Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP
Motorcarter: Carter en oliefilter:
2,4 2,6
2,1 2,25
2,5 2,7
2,2 2,35
– –
– –
– –
– –
SELENIA 20K (❒)
Motorcarter: Carter en oliefilter:
– –
– –
– –
– –
2,85 3,0
2,54 2,65
4,2 4,4
3,75 3,9
SELENIA WR
Versnellingsbak en differentieel:
1,65
1,5
1,65
1,5
1,98
1,8
1,65
1,5
TUTELA CAR TECHNYX
Hydraulisch schakelmechanisme van Dual FuNction System versnellingsbak
–
–
0,70
0,59
0,70
0,59
–
–
Hydraul. remcircuit
0,45
–
0,45
–
0,45
–
0,45
–
TUTELA TOP 4
Vloeistofreservoir ruitensproeiers en achterruitsproeier
1,5
–
1,5
–
1,5
–
1,5
–
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
TUTELA CAR CS SPEED
(❒) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA PERFORMER MULTIPOWER SAE 5W-30. (◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
Gebruik
Smering voor benzinemotoren (❒)
Smering voor dieselmotoren
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA A3 en API SL.
Aanbev. smeermiddelen en vloeistoffen
Toepassing
SELENIA 20K
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA A1, ACEA A5, API SL, FIAT 9.55535.
SELENIA PERFORMER MULTIPOWER
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API CF, FIAT 9.55535.
SELENIA WR
L0D0300m
(❒) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA PERFORMER MULTIPOWER SAE 5W-30
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
ALFABETISCH REGISTER
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
325
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
Gebruik
Olie en vetten voor krachtoverbreningen
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbev. smeermiddelen en vloeistoffen
Toepassing
Volledig synthetische olie SAE 75W-85, die ruimschoots voldoet aan de specificaties API GL-4 PLUS, FIAT 9.55550 MIL-L- 2105 D LEV.
TUTELA CAR TECHNYX
Mech. versnellingsbakken en differentieels
Speciale olie met additieftype “ATF DEXRON III”
TUTELA CAR CS SPEED
Elektrohydraulische actuator voor bediening DualFuNction System versnellingsbak
TUTELA CAR GI/E Olie voor krachtoverbrengingen “ATF DEXRON III” Vet op basis van lithiumzepen, bevat organisch molybdeenTUTELA STAR 500 bisulfide. Indringingsgetal NLGI 2
Hydraulische stuurbekrachtiging Homokinetische koppelingen wielzijde
TUTELA STAR 325
Homokinetische koppelingen aan differentieelzijde bij hoge temperaturen (uitvoeringen 1.4 16v)
Vet op basis van lithiumzepen. Indringingsgetal NLGI 0
TUTELA MRM ZERO
Homokinetische koppelingen aan differentieelzijde
Vloeistof voor remsysteem
Synthetische remvloeistof, F.M.V.S.S. nr. 116, DOT 4, ISO 4925,SAE J-1704, CUNA NC 956-01
TUTELA TOP 4
Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van glycol-monoethyleen. Met organische formule gebaseerd op O.A.T.-technologie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties CUNA NC 95616, ASTM D 3306.
PARAFLU UP (●)
Antivries voor radiateur
Vloeistof voor ruitensproeiers/ achterruitsproeier
Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-11
Motorkoelsysteem. Mengverhouding: 50% tot -35° C. Niet mengbaar met producten met een andere samenstelling. Onverdund of met water gebruiken
Synthetisch vet op basis van polyureum voor hoge temperaturen. Indringingsgetal NLGI 2
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
(●) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.
326
Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure: ❒
een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;
❒
een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;
❒
gecombineerd verbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld. Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km) Stadsverkeer
Buitenweg
Gecombineerd
1.48V (◊) (5 versnellingen)
7,9
5,2
6,2
1.416V (5 versnellingen)
8,5
5,5
6,6
1.416V (6 versnellingen)
8,7
5,4
6,6
1.416V Dual FuNction System
8,3
5,4
6,4
1.3 JTD
6,2
4,5
5,1
1.3 JTD Dual FuNction System
6,0
4,4
5,0
1.9 JTD
7,0
4,7
5,5
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd.
ALFABETISCH REGISTER
BRANDSTOFVERBRUIK
327
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
328
CO2-EMISSIE De CO2-emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject. CO -emissie volgens EU-normen 1999/100 (g/km) 2
1.48V (◊) 146
1.416V 5 versnellingen 6 versnellingen 157
157
1.416V Dual FuNction System
1.3 JTD
1.3 JTD Dual FuNction System
1.9 JTD
153
135
132
146
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
. . . . . .115 ABS (systeem) . . . . . . . . . . .130 Accu - acculading controleren . . . .297 - opladen . . . . . . . . . . . . . . .278 - starten met een hulpaccu . .246 - vervangen . . . . . . . . . . . . . .298 Achterruitsproeier - bediening . . . . . . . . . . . . . .100 - vloeistofniveau . . . . . . . . . .294 Achterruitverwarming . . . .78-89 Achterruitwisser - bediening . . . . . . . . . . . . . . .96 - intelligente wis-/wasregeling .97 - sproeiermond . . . . . . . . . . .305 - wisserblad . . . . . . . . . . . . .303 Achteruitrijlicht - gloeilamp vervangen . . . . . .267 Afmetingen . . . . . . . . . . . . . .321 Asbak (rokerskit) . . . . . . . . .115 ASR (systeem) . . . . . . . . . . .134 Auto langere tijd stallen . . . .200
Autoradio - autoradio inbouwen . . . . . .139 - inbouwvoorbereiding . . . . .139
Bagageruimte
. . . . . . . . . . . .121 Bagageruimte vergroten . . . .124 Bagageruimteverlichting . . . .271 Banden - controlesysteem bandenspanning (TPMS) . . . . . . . . . . . . . . . .137 - standaard . . . . . . . . . . . . . .319 - verklaring van bandencodering . . . . . . . . . . . . . . . .317 - winterbanden . . . . . . . . . . .319 Bedieningsknoppen multifunctioneel display . . . . .30 Bedieningsknoppen verlichting . . . . . . . . . . . . . .107 Bekerhouder . . . . . . . . . . . . .112 Bescherming van het milieu .148 Blikjeshouder . . . . . . . . . . . .112 Bougies . . . . . . . . . . . . . . . . .314 Brandstof
- brandstofmeter . . . . . . . . . . .27 - brandstofnoodschakelaar . .109 - verbruik . . . . . . . . . . . . . . .327 Brandstofnoodschakelaar (FPS) . . . . . . . . . . . . . . . . . .109 Buitenverlichting - bediening . . . . . . . . . . . . . . .91 - gloeilampen vervangen 266-267
Carrosserie - carrosserie-uitvoeringen . . .313 - onderhoud . . . . . . . . . . . . .306 CD-opbergvak met blikjeshouder . . . . . . . . . . . .112 CO2-emissie . . . . . . . . . . . . .328 Contactslot . . . . . . . . . . . . . . .20 Controlesysteem bandenspanning (TPMS) . . . . . . . . . . . . . . . .137 Cruise-control . . . . . . . . . . . .101
Dakrails
. . . . . . . . . . . . . . . .128 Dashboard . . . . . . . . . . . . . . .23
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Aansteker (rokerskit)
ALFABETISCH REGISTER
ALFABETISCH REGISTER
329
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
330
Dashboard en bediening . . . . . .7 Dashboardkastjes boven . . . .110 Derde remlicht - gloeilamp vervangen . . . . . .268 Dieselfilter . . . . . . . . . . . . . .296 Dimlicht - bediening . . . . . . . . . . . . . . .91 - gloeilamp vervangen . . . . . .264 Dop van brandstoftank . . . . .147 Dual FuNction System (gebruik van de versnellingsbak) . . . .181 Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging) . . . . . . .142
Elektrische ruitbediening
. . .118 EOBD (systeem) . . . . . . . . . .136 ESP (systeem) . . . . . . . . . . .132 Extra accessoires . . . . . . . . .141
Fix&Go (snelle
bandenreparatieset) . . . . . .248 Follow me home (systeem) . . .94 FPS (Brandstofnoodschakelaar) . .109
Frontairbags . . . . . . . . . . . . .167 - frontairbag bestuurderszijde 168 - frontairbag passagierszijde .168 - frontairbag passagierszijde handmatig uitschakelen . . . .169
Intelligente wis-/wasregeling . .97 Interieur . . . . . . . . . . . . . . . .309 Interieuruitrusting - bekerhouder/ blikjeshouder . . . . . . . .112-113 - bovenste dashboardkastjes .110
Gewichten
. . . . . . . . . . . . . .323
Gloeilamp (vervangen van een) . . . . . . .260 Gordelspanners . . . . . . . . . . .154 Grootlicht - bediening . . . . . . . . . . . . . . .92 - gloeilamp vervangen . . . . . .264 - grootlichtsignaal . . . . . . . . . .92 Grootlichtsignaal . . . . . . . . . .92
- CD-opbergvak met blikjeshouder . . . . . . . . . . . .113 - opbergruimte op hemelbekleding . . . . . . . . . .113 - opbergvakken . . . . . . . . . . .111 - pasjes/kaarthouder . . . . . . .113 - stekkerdozen . . . . . . . . . . . .114 Isofix (kinderzitje) . . . . . . . .164
Kentekenplaatverlichting Handgeschakelde versnellingsbak
- gloeilamp vervangen . . . . . .269
(gebruik) . . . . . . . . . . . . . .180 Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . .69
Kinderen veilig vervoeren . . .157
Identificatiegegevens
. . . . . .311 Instrumenten . . . . . . . . . . . . .27 Instrumentenpaneel . . . . . . . .26
Kinderveiligheidsslot . . . .14-157 Klimaatregeling, automatisch met gescheiden regeling . . . . . . . . .80 Klimaatregeling, handbediend 75 Koelvloeistoftemperatuurmeter 28
. . . . . .201 Lancia CODE (startblokkering) 8 Luchtroosters . . . . . . . . . . . . .74
Milieu (bescherming)
. . . . . .148
Mistachterlicht - bedieningsknop . . . . . . . . .108 - gloeilamp vervangen . . . . . .268 Mistlampen voor - bedieningsknop . . . . . . . . .107 - gloeilamp vervangen . . . . . .266 Mobiele telefoon - inbouwvoorbereiding . . . . .140 Motor - brandstofsysteem . . . . . . . .314 - identificatiecode . . . . . . . . .313
Niveau motorkoelvloeistof
. .293 Niveau motorolie . . . . . . . . .291 Niveau olie van actuator Dual FuNction System versnellingsbak . . . . . . . . . . .293
Niveau remvloeistof . . . . . . .295 Niveau ruitensproeiervloeistof 294 Niveaus controleren . . . . . . .289 Noodgevallen . . . . . . . . . . . .243 Noodportiervergrendeling van buitenaf . . . . . . . . . . . . .15-244
Onderhoud en zorg
. . . . . . .282 - aanvullende werkzaamheden 286 - geprogrammeerd onderhoud 283 - geprogrammeerd onderhoudsschema . . . . . . . .284 - jaarlijks inspectieschema . .286 Opbergvakken . . . . . . . . . . .111 Opendak . . . . . . . . . . . . . . . .116 Opkrikken van de auto . . . . .279
Parkeersensoren
. . . . . . . . . .144 Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . .179 Pasjes/kaarthouder . . . . . . . .113 Plafondlampje - gloeilampen vervangen . . . .269 Plafondverlichting . . . . . . . .104
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Lampjes en berichten
- specificaties . . . . . . . . . . . .314 - starten . . . . . . . . . . . . . . . .176 Motor starten - benzinemotor starten . . . . .176 - JTD-motor starten . . . . . . .176 - motor opwarmen na het starten . . . . . . . . . . . . . . . . .178 - motor uitzetten . . . . . . . . . .178 - noodstart . . . . . . . . . . . . . .245 - rollend starten . . . . . . . . . .247 - start-/contactslot . . . . . . . . .22 - starten met een hulpaccu . .246 Motorkap . . . . . . . . . . . . . . .126 Motorolie - niveau controleren . . . . . . .291 - technische gegevens . . . . . .325 Motorruimte . . . . . . . . . . . . .289 Multifunctioneel display . . . . .29
ALFABETISCH REGISTER
Koplampafstelling (hoogteregelaar) . . . . . . . . . . .95 Koplampen . . . . . . . . . . . . . . .95 Koplampverstelling . . . . . . . . .95 Koppeling . . . . . . . . . . . . . . .315 Krik . . . . . . . . . . . . . . . . . . .257
331
TECHNIDASHBOARD SCHE ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN NOODEN GEGEVENS EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN VEILIGHEID BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
332
Portieren . . . . . . . . . . . . . . . .11 - noodportiervergrendeling van buitenaf . . . . . . . . . . . . .11-244 Portiervakken . . . . . . . . . . . .112 Prestaties . . . . . . . . . . . . . . .322
Radiozendapparatuur en mobiele
telefoons . . . . . . . . . . . . . . .140 Regensensor . . . . . . . . . . . . . .98 Remlichten - gloeilamp vervangen . . . . . .268 Remmen - handrem . . . . . . . . . . . . . . .179 - technische gegevens . . . . . .316 - vloeistofniveau . . . . . . . . . .295 Richtingaanwijzers - bediening . . . . . . . . . . . . . . .93 - gloeilampen vervangen . . . .265 Richtingaanwijzers . . . . . . . . .93 Rubber slangen . . . . . . . . . . .303 Ruiten (reinigen) . . . . . . . . .308 Ruitensproeiers - bediening . . . . . . . . . . . . . . .96 - vloeistofniveau . . . . . . . . . .294
Ruitenwissers - bediening . . . . . . . . . . . . . . .96 - intelligente wis-/wasregeling .97 - sproeiermond . . . . . . . . . . .305 - wisserbladen . . . . . . . . . . . .303
Slepen van de auto
. . . . . . . .279
Sleutels en centrale portiervergrendeling . . . . . . . .10 Smeermiddelen en vloeistoffen . . . . . . . . . . . . . .325 Sneeuwkettingen . . . . . . . . .199 Snelheidsmeter . . . . . . . . . . . .27 Spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . .71 Starten en rijden . . . . . . . . . .175 Stekkerdozen . . . . . . . . . . . .114 Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . .62 Stuurinrichting . . . . . . . . . . .316 Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . .22 Stuurwiel (verstellen) . . . . . . .61 Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . .8
Tanken met de Lancia Musa
146
Technische gegevens . . . . . . .310 Toerenteller . . . . . . . . . . . . . .27 TPMS (systeem) . . . . . . . . . .137 Transmissie . . . . . . . . . . . . . .315 Trekken van aanhangers . . . .195 Trekkrachtbegrenzers . . . . . .155 Typeplaatjes . . . . . . . . . . . . .311
Veiligheid
. . . . . . . . . . . . . .149 Veiligheidsgordels - algemene opmerkingen . . . .155 - gebruik . . . . . . . . . . . .150-152 - hoogteverstelling . . . . . . . . .152 - onderhoud . . . . . . . . . . . . .157 - SBR-systeem . . . . . . . . . . . .151 Velgen en wielen . . . . . . . . . .317 Vullingstabel . . . . . . . . . . . . .324
Waarschuwingsknipperlichten - bediening . . . . . . . . . . . . . .107 Wiel verwisselen . . . . . . . . . .253 Wielen - reservewiel . . . . . . . . . . . . .319
. . . . . . . . . . . . . .272 Zij-airbags . . . . . . . . . . . . . .170 Zonnekleppen . . . . . . . . . . . .115
TECHNI- ONDERHOUD LAMPJES EN STARTEN VEILIGHEID DASHBOARD NOODSCHE EN ZORG GEVALLEN BERICHTEN EN RIJDEN EN GEGEVENS BEDIENING
Zekeringen
ALFABETISCH REGISTER
- verwisselen . . . . . . . . . . . . .253 Wielophanging . . . . . . . . . . .316 Wieluitlijning . . . . . . . . . . . .317
333
®
®
Vraag uw dealer naar
Olie verversen? De experts adviseren Selenia.
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia, een motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de hoge technische specificaties Selenia het smeermiddel is om de prestaties van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden.
De Selenia-kwaliteit garandeert een reeks technologisch geavanceerde producten: SELENIA 20K API SL motorolie voor optimale prestaties en maximale bescherming tegen slijtage bij benzinemotoren met en zonder turbo of multiklepsmotoren.
SELENIA TD Olie voor (multikleps-)dieselmotoren met en zonder turbo voor een optimale reiniging van de motor en stabiliteit bij hoge temperaturen.
SELENIA PERFORMER Ideale olie voor bescherming van de nieuwe generatie benzinemotoren, zelfs onder de zwaarste bedrijfssituaties en extreemste klimatologische omstandigheden. Garandeert een beperking van het brandstofverbruik (Energy conserving).
SELENIA WR Specifieke olie voor common rail of Multijet dieselmotoren Optimale koude start, maximale bescherming tegen slijtage, optimale werking vanhydraulische klepstoters, beperking van het verbruik en stabiliteit bij hoge temperaturen.
De Selenialijn wordt gecompleteerd door Selenia 20K Alfa Romeo, Selenia Performer 5W-40, Selenia Racing en Selenia Digitech. Bezoek voor verdere informatie over de Selenia producten de site www.flselenia.com.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) STANDAARD BANDEN Bij gemiddelde belading Volbeladen Voor Achter Voor Achter
Bandenmaat
NOODRESERVEWIEL
185/65 R14 86T
2,2
2,1
2,3
2,3
4,2
195/60 R15 88T
2,2
2,1
2,3
2,3
4,2
205/50 R16 87V
2,2
2,1
2,3
2,3
4,2
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.
MOTOROLIE VERVERSEN 1.48V Carter Motorcarter en filter
1.4 16V liter
kg
liter
kg
liter
1.3 JTD kg
1.9 JTD liter kg
2,4 2,6
2,1 2,25
2,5 2,7
2,2 2,35
2,85 3,0
2,5 2,6
4,2 4,4
3,75 3,9
BRANDSTOFTANK (liters) Tankinhoud Reserve
1.48V - 1.416V
1.3 JTD
1.9 JTD
47 5-7
47 5-7
47 5-7
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine (specificatie EN228) met een minimum octaangetal van 95 RON. De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).
Fiat Auto Nederland B.V. B.U. After Sales - Fiat Auto Nederland B.V. Importeur voor Nederland: Fiat Auto Nederland b.v. - Singaporestraat 92-100 -1175RA Lijnden Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie, Middenbeemster Druknummer 603.45.899NL - V/2005 - 1e editie
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Lancia behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor de recentste informatie over dit onderwerp tot de Lancia dealer. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.