Als jongeren de dood zoeken
Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
14
Als jongenen de dood zoeken. Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
Zelfdoding is in Vlaanderen na verkeersongevallen nog steeds de meest voorkomende doodsoorzaak bij jongeren. Het bieden van gepaste hulp bij zelfmoordgedachten of na een poging tot zelfdoding kan voorkomen dat voor jongeren zelfdoding als enige oplossing overblijft. Maar dat is soms makkelijker gezegd dan gedaan… Hulp verlenen aan deze jongeren is immers niet eenvoudig. Wanneer is spoedopname bijvoorbeeld nodig? Welke eerstelijnshulp kan een CLB-medewerker zelf opnemen? Wanneer moeten we doorverwijzen naar ambulante zorg? Bij zelfmoordgedachten of –pogingen is de tijd vaak kostbaar, wat het des te belangrijk maakt om het aanbod van de verschillende hulpverleningsdiensten goed te kennen en mooi op elkaar af te stemmen. Het Vrij CLB Ieper werkte vorig jaar een draaiboek uit om het hulpverleningstraject voor jongeren met een risico op zelfdoding te stroomlijnen in hun regio. Veerle Germeijs sprak met twee bezielers van dit project: Hans Vandenbroucke (HV) en Sara Decoopman (SD), respectievelijk directeur en medewerker in het Vrij CLB Ieper.
BOX 1. Overzicht van hulpaanbod bij risico op suïcide - telezorgdiensten: kinder- en jongerentelefoon (102), tele-onthaal (106), zelfmoordlijn (02/649 95 55) - Zelfhulp op het internet: www.noknok.be, www.fitinjehoofd.be - Scholen en jeugddiensten - Politie - Brede instap (risico-inschatting): CLB, centrum algemeen welzijnswerk (CaW), huisarts - Crisismeldpunt -18 - specifieke hulpverlening (laag risico): CLB, CaW, huisarts, comité voor bijzondere jeugdzorg, het huis van de mens - specifieke hulpverlening (verhoogd risico): centrum voor geestelijke gezondheidszorg, privépsychologen - specifieke hulpverlening (acuut risico): algemene spoeddienst in ziekenhuis, eenheid psychiatrische spoedinterventie (epsi) in ziekenhuis, ziekenhuis voor residentiële en ambulante psychiatrische zorgverlening, politie
Caleidoscoop: Uit statistieken van enkele jaren geleden blijkt dat een op de drie jongeren die zelfmoord pleegde uit WestVlaanderen kwam. Was het dit cijfer dat jullie aan de alarmbel deed trekken om iets te doen aan de hulpverlening voor jongeren met een risico op zelfdoding? HV: Inderdaad, toen ik het getal 1/3 zag, dacht ik echt: “help, wij zitten dus in onze provincie met de hoogste cijfers”. Maar tegelijkertijd dacht ik ook meteen: “als er iets is waar wij als hulpverleners op kunnen ingrijpen, dan moet het toch suïcidegedrag zijn”. Die jongeren en kinderen zijn fysiek gezond, ze kunnen nog kiezen voor het leven. Ik denk toch dat het haalbaar moet zijn om hun gedrag te doen aanpassen of hen hulp te doen zoeken zodat ze niet kiezen voor zelfmoord. Dat is mijn overtuiging en van daaruit is het project ook gegroeid. SD: In 2009 heeft een leerling van een van de scholen die we begeleiden zelfmoord gepleegd. Naar aanleiding daarvan hebben we een golf van jongeren gehad die ook met zelfmoordgedachten zaten. Van januari tot juli 2010 hebben we dan voor ons CLB cijfers bijgehouden over signalen van gedachten aan zelfdoding. Hieruit bleek dat er in die periode 18 leerlingen aangemeld werden met suïcidale gedachten, waarvan er vijf een poging tot zelfdoding ondernamen. Dat waren voor ons schokkende cijfers.
We merkten daarbij dat het voor ons telkens zoeken was hoe met die signalen van suïcide om te gaan en hoe gepaste hulpverlening te bieden. Een jongere met vage suïcidale gedachten is iets helemaal anders dan een jongere die al concrete gedachten heeft en de middelen heeft klaarliggen. We merkten dat we niet altijd wisten welke hulp een jongere nodig had en dat het soms niet duidelijk was waar hij/zij terecht kon voor verdere hulp. Een overzicht van beschikbare hulp in de regio ontbrak dus. Zo waren we soms een tijdje bezig met het opbellen van ziekenhuizen om te zoeken naar een onmiddellijke oplossing, terwijl die niet altijd nodig was en als ze nodig was dan bleek ze niet altijd beschikbaar. HV: We kregen de kans om bij de Netwerkstuurgroep “rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp Westhoek” van integrale jeugdhulp een project in te dienen over de aanpak van zelfdoding in de Westhoek. Ons project werd goedgekeurd en liep van januari tot december 2011. Tijdens dat jaar kreeg Sara extra middelen zodat ze voor 10% vrijgesteld was om een traject uit te werken voor hulpverlening in de Westhoek bij signalen van suïcidaliteit bij jongeren. Ze probeerde daarbij de verschillende betrokken hulpverleningsdiensten in kaart te brengen en op elkaar af te stemmen. Met projectmiddelen van Hart voor West-Vlaanderen (www.eenhartvoorwestvlaanderen.be) kon Sara in 2012 het draaiboek afwer-
ken, bekendmaken, en helpen implementeren in verschillende hulpverleningsdiensten.
Drie doelen van het project Caleidoscoop: De algemene doelstelling van het project was om voor hulpverleners in de Westhoek het aanbod van hulp, afhankelijk van de ernst van het risico op suïcide, duidelijk te maken. Tot welke hulpverleners hebben jullie je gericht?
Overzicht SD: Een eerste doel was om een overzicht te krijgen van het volledige aanbod aan hulpverlening bij de aanpak van zelfdoding bij jongeren (d.w.z. vage zelfmoordgedachten, concrete gedachten, poging tot zelfdoding…) in de regio. Waar nodig betrokken we ook hulpverlening buiten de regio, aangezien het aanbod in de regio niet volledig is (bv. er is geen jeugdpsychiatrie in onze regio). In het begin van het project heb ik erg veel tijd gestoken in het bezoeken van alle diensten. Ik heb elke dienst persoonlijk aangesproken en geluisterd naar welk aanbod ze precies deden en onder welke voorwaarden. Sommige ziekenhuizen geven bijvoorbeeld geen ambulante therapie als de leerling niet in de regio woont. Van elke dienst werd uiteindelijk een fiche opgesteld die achteraan in het draaiboek te vinden is (zie box 1 voor
Als jongenen de dood zoeken. Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
Caleidoscoop jg. 25 nr. 3
De Westhoek in nood
15
BOX 2. Draaiboek suïcidepreventie voor secundaire scholen (Sara Decoopman, 2012) Het draaiboek wil een hulpmiddel zijn voor scholen en leerlingenbegeleiders bij het uitwerken van hun eigen draaiboek ter preventie van zelfdoding. Het draaiboek bekijkt voor verschillende situaties concreet welke afspraken er gemaakt kunnen worden en hoe men te werk kan gaan. Het draaiboek bevat vier luiken 1) vroegdetectie (laag suïciderisiso) Bv. enkele leerkrachten melden aan de leerlingenbegeleiding hun bezorgdheid over een leerling. Men merkt dat ze vaak te laat komt op school, ze erg stil is tijdens de les en erg vermagerd is. Ze lijkt niet meer de vrolijke en sociale leerling van vorig jaar. 2) bij acute dreiging (verhoogd en acuut suïciderisico) Bv. een leerling komt terecht bij de leerlingenbegeleiding. Hij vertelt dat hij het moeilijk heeft en eraan denkt om zijn leven te beëindigen. Hij weet al hoe hij dit zal doen en heeft ook de middelen al klaar gelegd. Gisterenavond schreef hij een afscheidsbrief. 3) na een zelfmoordpoging Bv. een jongen doet een poging met medicatie op school. Hij wordt opgenomen in het ziekenhuis, de medeleerlingen zijn erg geschrokken. Zowel leerkrachten als leerlingen zitten met vragen. Wat is er gebeurd? Waarom? Hoe kon dit voorkomen worden? Hoe zal het zijn als hij terugkomt? 4) na een zelfdoding elk luik bevat telkens 1) afspraken i.v.m. coördinatie en communicatielijnen: wie neemt contact op met wie? welke personen worden betrokken? wie is verantwoordelijk en coördineert al de te nemen stappen? 2) richtlijnen voor het concrete handelen: wie doet wat voor wie? 3) evaluatie van het draaiboek en overlegmomenten: wie doet wat voor wie?
Stappenplan vroegdetectie: - er zijn concrete plannen - het middel is beschikbaar
Melding concrete plannen jongere zonder voorafgaande signalen
Sara Decoopman (SD)
een overzicht van de diensten). Op het einde van het project hebben we ook focusgroepen gehouden om de verschillende diensten op elkaar af te stemmen. Daarbij was het de bedoeling om elkaars werking goed te leren kennen en te zoeken naar een betere samenwerking rond suïcide (bv. wanneer en op welke manier elkaar contacteren).
Bekendmaking
overleg CLB-school: wie is het best geplaatst tot een gesprek met jongere?
CLB voert gesprek met leerling. Leerlingenbegeleider of leerkracht kan in overleg met jongere het gesprek bijwonen.
schooldirectie contacteert de ouders voor een gesprek, diezelfde dag in aanwezigheid van CLB.
tijdens dit gesprek melden we aan de ouders: gekende feiten, reeds genomen acties, reeds gekende signalen. er wordt samen een afspraak gemaakt voor externe hulpverlening (CGG, privépsycholoog). er wordt een folder van deze dienst bezorgd. er wordt geprobeerd van de ouders toestemming te bekomen voor contactname met de huisarts door de CLB-arts. er wordt een volgende afspraak gemaakt met de CLB-medewerker. Voorbeeld uit het draaiboek: Stappenplan bij acute dreiging (verhoogd suïciderisico) Het “draaiboek suïcidepreventie voor secundaire scholen” is gebaseerd op de “Leidraad draaiboek suïcidepreventie voor secundaire scholen” (suïcidepreventiewerking Centra Geestelijke Gezondheidszorg, 2010)
16
Als jongenen de dood zoeken. Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
SD: Naast het in kaart brengen van de beschikbare hulp hebben we in het project ook de hulpverlening rond suïcide bekendgemaakt. We hebben met ons draaiboek bijvoorbeeld verschillende politiezones bezocht. Politieagenten komen immers in aanraking met jongeren die weglopen of spijbelen, of met gezinsruzies, en die problemen kunnen gerelateerd zijn met suïcide. We hebben ook OCMW’s bereikt omdat ze vaak in contact komen met ouders van jongeren. De OCMW‘s gaven aan niet altijd goed te weten waarnaar door te verwijzen als jongeren suïcidale problemen hadden. Ten derde hebben we scholen nauw betrokken in het project: we maakten voor hen een aangepaste versie van het draaiboek suïcidepreventie op maat van de school (zie box 2). Om scholen warm te krijgen voor het draaiboek organiseerden we een studiedag waarop we het draaiboek voorstelden en op een trimestrieel overleg met de leerlingenbegeleiders van alle secundaire scholen in de regio konden ze
ook kennis maken met het draaiboek. Sommige scholen werken ondertussen met dit draaiboek, anderen nog niet.
Hulp bij risico-inschatting
Hulpverleningstraject als houvast voor hulpverleners Caleidoscoop: Het centrale element in het draaiboek voor hulpverleners is de uitwerking van een hulpverleningstraject (zie figuur 1). Wat houdt het schema in?
Signalen van de jongere en zijn omgeving SD: Het schema van het hulpverleningstraject heeft de bedoeling een houvast te zijn voor hulpverleners. Het hulpverleningstraject start altijd bij de minderjarige en/of bij zijn context. De context kan bijvoorbeeld ouders, broers of zussen, een vriend of vriendin zijn die de signalen krijgt van de jongere. Deze signalen kunnen zowel
Figuur 1. Hulpverleningstraject voor de aanpak van zelfdoding
verbaal als non-verbaal zijn (zie box 3). De signalen van de jongere en zijn context kunnen terechtkomen bij verschillende mensen (zie pijlen in figuur 1).
de pijlen in figuur 1 weer dat de jongere en zijn omgeving via het CLB, CAW of de huisarts suïcidale signalen kunnen aangeven.
Ten eerste zijn in figuur 1 zelfhulp en telezorgdiensten vermeld. Zij proberen o.a. jongeren te motiveren om contact op te nemen met de hulpverlening en geven ook tips aan de jongere. Ten tweede kunnen signalen op school worden opgevangen. Dan gaat de leerkracht of leerlingbegeleider het gesprek aan met de jongere over zijn of haar welbevinden en kan er samengewerkt worden tussen school en CLB op basis van het apart draaiboek suïcidepreventie (zie box 2).
risico-inschatters: CLB, CaW, huisarts
Ten derde kan de jongere ook in een jeugddienst (bv. speelpleinwerking, jeugdbeweging, jeugdcafé) spreken over zijn suïcidale gedachten of bij de politie terechtkomen omwille van bijvoorbeeld een spijbelproblematiek of weglopen van thuis. Bij spijbelen of weglopen kan er een suïcideprobleem zijn, dus het is belangrijk dat de politie en de jeugddiensten hiervoor alert zijn. Ten slotte geven
SD: In ons voorstel van een hulpverleningstraject spelen het CLB, CAW en de huisarts een centrale rol bij de risicoinschatting (zie dikke pijl in Figuur 1). Naast deze drie risico-inschatters staan in het schema het comité bijzondere jeugdzorg (CBJ) en het crisismeldpunt. Naar het CBJ is het vooral de bedoeling dat het CLB, CAW of de huisarts doorverwijst naar aanleiding van een verontrustende situatie of een problematische opvoedingssituatie. Het crisismeldpunt is een dienst waar de school (op voorwaarde dat het CLB niet betrokken kan worden) of hulpverleners 24u op 24u telefonisch terecht kunnen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een jongere die weggelopen is van huis en echt niet meer naar huis terug wil omdat er agressie of fysieke mishandeling binnen het gezin is. Het crisismeldpunt kan een voorstel doen van opvang voor de jongere
Als jongenen de dood zoeken. Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
Caleidoscoop jg. 25 nr. 3
SD: Ten slotte wilden we hulpverleners (nl. huisartsen, CAW, CLB) die in contact komen met jongeren die vage of concrete zelfmoordgedachten hebben of een suïcidepoging ondernamen kundig maken in het inschatten van het risico (nl. laag, verhoogd of acuut) om nadien een verwijzing naar gepaste hulpverlening te doen. Voor de huisartsen legden we contacten met de huisartsenkring.
17
BOX 3. Signalen van suïcidaal gedrag sommige signalen van suïcide zijn verbaal, anderen zijn non-verbaal en moeilijk te vatten. Weinig signalen wijzen eenduidig op suïcidaliteit en signalen worden ook best bekeken in de context van andere signalen. Daarom is het belangrijk rechtstreeks in gesprek te gaan met de jongere. VerBaaL Indirect - “ik zie het niet meer zitten” - “ik zou willen dat ik er niet meer was” - “ik heb er genoeg van” - “over mij hoef je je binnenkort geen zorgen meer te maken” - “ik zou willen slapen en nooit meer wakker worden” - “ik wil er een eind aan maken” Direct - “ik wou dat ik dood was” - “ik denk aan zelfdoding” - “ ik wil zelfmoord plegen” GeDraGsMatiG - zich isoleren, terugtrekken - stiller zijn - lusteloosheid, futloosheid - sombere stemming - slaapstoornissen - concentratiestoornissen- vergeetachtigheid - plotse huilbuien - woede-uitbarstingen, agressieve buien - stoornissen in het activiteitenniveau (sterke inactiviteit of juist hyperactiviteit) - neiging om vroeger interessante activiteiten te verwaarlozen - weglopen, spijbelen - opduikende problemen met belangrijke personen (vrienden, collega’s…) - opvallende verandering en/of verwaarlozing van uiterlijk - (vermeerderd) alcohol- en/of druggebruik - stelen of ander delinquent gedrag - interesse in bepaalde boeken, muziek, internetsites… - neiging om onverantwoorde risico’s te nemen, kleine ongelukjes - weggeven van persoonlijke spullen - zelfmoordpoging, suïcidaal gedrag Specifieke signalen bij jongeren ALGEMEEN - uiten van emoties meer in het gedrag dan in woorden - gemaskeerde signalen “smiling depression” - mondelinge en/of schriftelijke aanwijzingen (gedicht, opstel, tekening) waaruit blijkt dat men het leven somber inziet en veel bezig is met dood/zelfdoding - informatie van derden (ouders, medeleerlingen, leerkrachten…) over mogelijke gedachten aan zelfdoding GeDraGsMatiG - spijbelen - weglopen - slechtere schoolprestaties/huiswerk - agressief en vervelend gedrag tegenover ouders, medeleerlingen, leerkrachten… - alcohol- en/of druggebruik - slechte concentratie
18
Als jongenen de dood zoeken. Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
gedurende enkele dagen of kan crisishulp aanbieden aan huis. Een jongere kan bijvoorbeeld aangeven dat hij zelfmoord wil plegen als hij terug naar huis moet, waar er agressie is. In zo’n situaties kan het crisismeldpunt voor opvang zorgen. Iedere hulpverlener kan in principe een risico-inschatting maken. Binnen het uitgewerkte hulpverleningstraject stellen we CLB, CAW en huisartsen centraal omdat het eerstelijnsdiensten zijn met een brede toegang. We willen daarmee aangeven dat een risico-inschatting het best snel gebeurt en liefst door vlot bereikbare en laagdrempelige hulpverleners. Caleidoscoop: Het maken van een inschatting van een suïciderisico is niet eenvoudig. Welke handvatten geven jullie aan hulpverleners? SD: Om aan risico-inschatting te doen is het belangrijk de theoretische achtergrond over suïcide goed te kennen. In het draaiboek wordt een kort overzicht gegeven van drie groepen risicofactoren: achterliggende risicofactoren (bv. psychologische en sociale factoren zoals weinig zelfvertrouwen en kansarmoede), uitlokkende risicofactoren of triggers (bv. recente levensgebeurtenissen zoals verlies van liefde) en drempelverlagende risicofactoren (bv. alcohol- en drugsgebruik). Met de theorie in het achterhoofd gaat de hulpverlener een gesprek aan met de jongere om een inschatting te maken van het suïciderisico. De risico-inschatting gebeurt aan de hand van een stappenplan met vier stappen: bevragen van huidige suïcidaliteit, bevragen van vroegere suïcidaliteit, nagaan van hopeloosheid, in kaart brengen van risico- en beschermende factoren (zie box 4). Daarbij is het belangrijk om het stappenplan niet te hanteren als een vragenlijst die men strikt volgt. Het is wel de bedoeling om een gewoon gesprek aan te gaan met de jongere en ervoor te zorgen dat je tijdens dat gesprek de nodige informatie verzamelt om een risico-inschatting te kunnen maken.
Niveaus van suïciderisico en acties Laag SD: Op basis van de 4 stappen kan een hulpverlener verschillende niveaus van
BOX 4. 4 stappen voor risico-inschatting Stap 1: Bevragen van huidige suïcidaliteit - frequentie en aard van de gedachten Bv. Ik ken kinderen die wel eens gedachten hebben er liever niet meer te zijn, dood te willen zijn. Heb jij dat ook? Hoe vaak denk je aan zelfdoding? Komen er in je gedachten ook beelden van zelfdoding naar boven? Hoe indringend zijn die gedachten en beelden van zelfdoding (oncontroleerbaar, overweldigend, vluchtig, voorbijgaand)? - concreetheid van de plannen Bv. Heb je al een plan gemaakt hoe je het zou doen? Heb je een voorkeur voor een methode, plaats, datum? - mate van voorbereiding Bv. Heb je al voorbereidingen getroffen (bv. afscheidsbrief schrijven, bezittingen weggeven)? - beschikbaarheid en letaliteit van het middel Bv. Heb je het middel binnen bereik? Hoe zou je het middel gebruiken? - betekenis van dood willen zijn; doel van de poging; motief Bv. Als je aan de dood denkt, heb je dan verdriet? Waarom zou je dood willen gaan? - kan de jongere de gevolgen van zijn/haar daden overzien? Bv.Wat zouden de gevolgen zijn van je zelfdoding voor anderen?
Stap 3: Hopeloosheid nagaan stel vragen naar de mate van hopeloosheid. Breng daarbij twee elementen in rekening: - “no escape”: de jongere heeft de idee dat hij/zij niet weg kan uit de situatie Bv. Heb je de idee dat je vastzit? Heb je nog iets om naar uit te kijken? - “no rescue”: de jongere heeft de idee dat niemand hem/haar nog kan helpen Bv. Heb je soms de idee dat niemand je nog kan helpen? Is er iemand waarop je kan terugvallen? Stap 4: Risico- en beschermende factoren in kaart brengen Ga de aanwezigheid van achterliggende, uitlokkende, en drempelverlagende risicofactoren na. Ga na of de jongere ook over beschermende factoren beschikt (bv. goede relatie met ouders, zelfvertrouwen, steun van vrienden).
suïciderisico onderscheiden: een laag, verhoogd of acuut risico. Bij een laag suïciderisico gaat het over situaties waarbij er signalen komen van onbehagen bij de jongere. Dat kan gaan over een depressief gevoel, slechte schoolresultaten, licht probleemgedrag, een dip of vage suïcidegedachten zonder concrete plannen of beschikbare middelen. Belangrijk daarbij is dat er geen depressie aanwezig is of een ander psychiatrisch probleem. Bij een laag suïciderisico staan de acties in het teken van “zorgen” voor de jongere. Het is dan de bedoeling dat zij begeleid worden door diensten als het CLB (als de jongeren
dat zelf ook willen), het CAW (bv. als het probleem contextgerelateerd is zoals een probleemsituatie thuis), het comité bijzondere jeugdzorg (bij een problematische opvoedingssituatie), de huisarts of Het huis van de Mens1. Als de jongere deze professionele begeleiding wil, dan wordt er met hem gekeken of de school ook betrokken kan worden. Als een jongere met een laag risico professionele begeleiding weigert, dan vragen we zijn toestemming om de school te kunnen betrekken zodat we de school tips kunnen geven over hoe ze
Figuur 2. Poster voor de scholen
met die jongere kunnen omgaan. We bevragen dan ook regelmatig op school hoe het met die leerling loopt. Als de school zelf melding heeft gedaan van een suïcideprobleem hebben we via het stappenplan tussen CLB en school (zie box 2) ook afspraken dat de school bijvoorbeeld eens belt naar de ouders. Zonder over suïcide te spreken kan de school dan bijvoorbeeld aangeven dat de punten verslechterd zijn of het gedrag plots veranderd is op school (bv. een paar keer gehuild in de klas) en naar de ouders luisteren over hoe het gaat met hun zoon of dochter. Op die manier wordt iedereen alerter voor de signalen van die jongere. Verhoogd SD: Bij situaties van een verhoogd suïciderisico gaat het over jongeren waarvan je te weten bent gekomen dat hij/zij suïcidale gedachten heeft en ook bezig is met een concreet plan om uit het leven te stappen (bv. de jongere heeft gemeld dat hij een middel beschikbaar heeft, er staat een datum vast). Het verschil met een acuut risico is dat je als hulpverlener wel het gevoel hebt dat er nog tijd genoeg is om ouders te verwittigen en om hulpverlening op gang te brengen. Bij een verhoogd suïciderisico is
Als jongenen de dood zoeken. Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
Caleidoscoop jg. 25 nr. 3
Stap 2: Bevragen van vroegere suïcidaliteit - suïcidepogingen in het verleden Bv. Heb je ooit geprobeerd een einde te maken aan je leven? Heb je toen hulp gezocht/gekregen? - risicofactoren die toen een rol speelden Bv.Wat dreef je toen om aan zelfdoding te denken? - oplossingsstrategieën die werden aangewend Bv. Hoe ben je er toen bovenop gekomen? Hoe heb je het toen aangepakt?
19
het uitgangspunt van de acties “beschermen”. Bij een verhoogd risico worden ouders steeds ingelicht.
Caleidoscoop jg. 25 nr. 3
20
In situaties van een verhoogd suïciderisico verwijzen we door naar het CGG. Wij hebben met hen de afspraak dat suïcide sowieso primair opgenomen wordt. Dus het is de bedoeling dat binnen de twee werkdagen er een opstart van hulpverlening is voor die jongere. Het CGG gaat de begeleiding verder opnemen, maar wij proberen als CLB wel de schakel te blijven tussen school en hulpverlening, als de jongere dat natuurlijk wenst. Naast het CGG verwijzen we soms ook door naar een privépsycholoog. Als er weigering is van hulpverlening proberen we de jongere en ouders toch te motiveren tot een gesprek met het CGG. Als ook de ouders weigeren, dan hebben we tot de opstart van Integrale Jeugdhulp in onze regio de afspraak dat we de stap zetten naar het CBJ omwille van een onrustwek-
kende (nood)situatie. Het CBJ verbindt er zich toe om binnen de twee werkdagen een eerste gesprek te doen met de minderjarige en zijn ouders. Als ouders de hulp blijven weigeren dan kan het CBJ doorverwijzen naar de bemiddelingscommissie. De bemiddelingscommissie probeert dan een voorstel uit te werken die voor alle partijen aanvaardbaar is. Als er geen overeenkomst kan bereikt worden dan wordt er naar de jeugdrechtbank verwezen. In het kader van suïcide hebben we een doorverwijzing naar de bemiddelingscommissie nog niet meegemaakt, maar we hebben die afspraken wel gemaakt. Acuut SD: In het geval van een acuut suïciderisico gaat het om situaties waarbij de jongere bijvoorbeeld op het dak staat of om een jongere die medicatie heeft ingenomen of dreigt om er in te nemen. In deze situaties is “bewaken” aan de
Als jongenen de dood zoeken. Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
orde. De jongere wordt dan in veiligheid gebracht en er wordt overgegaan tot opname. Bij een acuut risico worden ouders zo snel mogelijk ingelicht. Bij een acuut risico kan men naar verschillende diensten doorverwijzen, die we weergeven in de driehoek van acuut risico (zie figuur 1). Het is de bedoeling goed af te wegen welke dienst het meest gepast is voor elke situatie. Psychiatrische opname staat als eerste vermeld in die driehoek. We weten dat er daar een wachtlijst is van twee tot drie maanden, dus eigenlijk gaat dit niet samen met acuut. Maar ik heb ervoor gekozen om deze dienst hier te plaatsen en niet bij een verhoogd risico, omdat we bij een verhoogd risico zeker minder vaak zullen doorverwijzen voor een opname in de psychiatrie. Een crisisopname bij een psychiatrisch ziekenhuis kan ook, maar we moeten in onze regio al heel veel geluk hebben dat er plaats is. Meestal zullen we
De hulpverlener of cliënt neemt contact op met (het onthaal van) de andere dienst - Bij voorkeur belt de hulpverlener zelf. Zo kan hij direct de nodige informatie inwinnen over beschikbaarheid, wachttijd, aanmeldingsprocedure… - De cliënt blijft voorlopig anoniem. - Hulpverleners bespreken enkel informatie die noodzakelijk is om de doorverwijzing in te schatten. - als deze dienst niet akkoord is met de reden van verwijzing, zoekt de verwijzer naar een geschikter hulpaanbod. als er verwezen wordt naar een dienst met een wachtlijst worden er afspraken gemaakt waarmee de cliënt deze periode kan overbruggen. - De hulpverleners zoeken steun vanuit mantelzorg, buurtwerk, kinderopvang… - De verwijzende hulpverlener kan contactpersoon blijven voor occasionele ondersteuning of voor crisissituaties. - De ontvangende hulpverlener kan een eerste oriëntatiegesprek aanbieden na een deel van de wachttijd. Bij verwijzing naar gezondheidszorg: tussentijds overleg tussen de dienst die verwijst en de dienst gezondheidszorg - uitwisseling van cliëntgerichte informatie - evaluatie van het hulpverleningstraject - verdere afstemming van het hulpverleningstraject Bij verwijzing naar gezondheidszorg: afsluitingsgesprek – afspraken naar nazorg - afspraken maken over mogelijke heropname of doorverwijzing - Bij doorverwijzing naar ambulante hulp wordt de relevante info doorgegeven aan deze dienst. - indien de cliënt terug naar school gaat, krijgt het CLB relevante info over de handelingsgerichte aanpak van de cliënt (indien de jongere akkoord gaat).
jongeren in onze regio doorverwijzen naar spoed of EPSI (eenheid psychiatrische spoedinterventie) waar men de jongere kan beveiligen en de crisis zal reduceren. Zij gaan jongeren dan bijvoorbeeld doorverwijzen voor een crisisopname in een psychiatrisch ziekenhuis of voor een psychiatrische opname. Soms kunnen jongeren nadien verder geholpen worden via begeleiding bij het CGG. Caleidoscoop: Binnen het project “Zorg voor suïcidepogers” (zie ook het artikel van Dumon e.a. in dit nummer) werden ook materialen ontwikkeld die gericht zijn op suïcidepogers onder 18 jaar. Op welke manier sluit dit project aan bij jullie project? SD: Eigenlijk sluiten beide projecten mooi aan op elkaar. Binnen het project “zorg voor suïcidepogers” (zie www. zorgvoorsuicidepogers.be) werd een zorgpad uitgewerkt voor jonge suïcidepogers waarbij men gebruik maakt van de
tool KIPEO (psychosociale evaluatie en opvang voor suïcidepogers, versie kinderen en jongeren). Eigenlijk kan je ons project beschouwen als een voortraject van de KIPEO. In ons project gaat het vooral over jongeren met suïcidale gedachten en ligt het accent dus eerder in de aanloop naar een suïcidepoging. Jongeren die een acuut suïciderisico hebben zitten wat op de grens tussen ons project en het KIPEO-project. Het KIPEO-project gaat echt over jongeren die al een suïcidepoging hebben ondernomen. Via het KIPEO-instrument worden de specifieke noden, risicofactoren en beschermende factoren bij de jongere na een suïcidepoging bevraagd. Op basis van de verzamelde informatie wil men een optimale doorverwijzing voorstellen aan de jongere. De KIPEO 1 (eerste psychosociale evaluatie en opvang) heeft als doel om de jongere op te vangen en de onmiddellijke behandelingsnoden in te
Het CLB kan dus een draaischijffunctie opnemen bij suïcidepogers. Het CLB is soms de eerste persoon die hoort dat een jongere, zelfs misschien een half jaar geleden, pillen heeft ingenomen en gaan slapen is en daar nadien nooit met iemand over gesproken heeft. In zo’n situaties kan het van belang zijn dat het CLB een inschatting doet met KIPEO 1, om nadien dan door te verwijzen. Het is belangrijk dat deze jongeren ergens terecht kunnen waar er een lage drempel is en dat wij als CLB kunnen meegaan om de doorverwijzing te doen.
Vervolgzorg SD: Ten slotte staat er in het schema (zie figuur 1) ook “vervolgzorg”. Dit omvat de zorg die na de opname of begeleiding komt. Het is belangrijk oog te blijven hebben voor signalen bij de jongere. Een jongere die vandaag een laag risico heeft kan volgende week een acuut risico hebben. Een acuut risico kan ook altijd overgaan naar een verhoogd risico om dan naar een laag risico te gaan. Het is dus belangrijk deze evoluties op te volgen om de gepaste hulp te kunnen bieden.
Netwerkafspraken Caleidoscoop: Het schema van het hulpverleningstraject is een eerste stap in het stroomlijnen van de hulpverlening aan jongeren met een suïciderisico. Werden er daarnaast nog andere afspraken gemaakt? SD: We maakten tussen de verschillende partners afspraken in verband met de verwijzing van patiënten (zie voorbeelden in box 5). We hebben ons daarvoor gebaseerd op bestaande afspraken binnen integrale jeugdhulp en op afspraken bij verwijzing naar de gezondheidszorg. Het lijken allemaal erg logische zaken, maar het was goed dat alles eens op een rijtje werd gezet. Stel dat wij een doorverwijzing
Als jongenen de dood zoeken. Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
Caleidoscoop jg. 25 nr. 3
BOX 5.Voorbeelden van netwerkafspraken
schatten. Dat kan door een CLB-medewerker gebeuren, maar ook door een (spoed)arts, verpleegkundige, of (kinder) psychiater/psycholoog in andere diensten. Het instrument KIPEO 2 (tweede psychosociale evaluatie en opvang) gaat verder in op een inschatting van de risicofactoren en noden van de jongere en wordt dan door de meer gespecialiseerde diensten (bv. CGG, psychiater) afgenomen.
21
van suïcide is dus beter bespreekbaar geworden. De scholen tonen ook meer begrip voor de problematiek. Soms heerst er nog een stukje taboe over suïcide of heeft men de idee dat het enkel gaat om aandacht te trekken. Ons stappenplan en de infoavonden die we daarover aan het schoolteam geven, helpen daarbij wel. We hebben ook posters (zie figuur 2) op school opgehangen, en dat heeft ook zijn effect op de jongeren zelf. We merken dat jongeren met problemen, maar ook hun vrienden of vriendinnen sneller de stap naar hulp durven zetten.
doen naar het CGG, maar de jongere daar niet komt opdagen, dan is er de afspraak dat zij het CLB opnieuw contacteren. Of bij een doorverwijzing naar psychiatrie kan het belangrijk zijn dat het CLB op de hoogte wordt gebracht van de begeleiding die de jongere daar gekregen heeft en wat dit impliceert voor de aanpak op school. Het is de bedoeling dat we elkaar op de hoogte houden. Die netwerkafspraken zijn echt wel nodig, vind ik.
Meerwaarde voor hulpverleners, jongeren, en school Caleidoscoop: Het project werd ongeveer een jaar geleden afgerond. Merk je ondertussen een verschil in de problematiek en hulpverlening rond suïcide?
al een begeleiding hadden opgestart. Als die jongere nu na een suïcidepoging op de spoed terechtkomt, wordt er geprobeerd hem te motiveren om met ons samen te werken. We begrijpen elkaar nu ook beter. Vroeger reageerden we wel eens uit onbegrip over het feit waarom jongeren ergens maar 2 dagen konden blijven. Dat kunnen we nu beter plaatsen. De diensten kennen elkaar beter. Het is echt interessant geweest om eens allemaal samen te zitten. Bij de hulpverleners zelf, en dus ook bij de CLB-medewerkers, merk ik dat het draaiboek met de theoretische achtergrond en de stappen voor risico-inschatting erg verhelderend zijn. Het durven aangaan van een gesprek over suïcide is niet makkelijk, maar we mogen het risico niet nemen om het niet te bespreken met een jongere. Het draaiboek biedt een houvast en helpt hulpverleners om het gesprek toch aan te gaan.
Netwerk van hulpverlening Caleidoscoop jg. 25 nr. 3
22
SD: De samenwerking tussen verschillende hulpverleners loopt vlotter. In het verleden maakten we soms mee dat een jongere na een spoedopname in het ziekenhuis plots terug op school was en dat wij als CLB van niets wisten. Terwijl we als CLB toch vaak met deze jongeren
Op school SD: Bij de scholen die werken met het stappenplan merk ik een verschil. Leerkrachten reageren heel alert bij signalen en er wordt bij heel wat leerlingen over deze problematiek gesproken op de cel leerlingenbegeleiding. De problematiek
Als jongenen de dood zoeken. Een draaiboek voor hulpverleners bij zelfdoding
HV: We merken zelfs dat ouders sneller met signalen van suïcide naar ons toestappen. Er is wat publiciteit van het project geweest in de krant en regionale tv (zie www.clb-ieper.be ➞ hulpverlener ➞ project zelfdoding) en ik heb de indruk dat ouders hun zorgen beter met ons durven bespreken. Vroeger werd het niet besproken of het zou bij hen niet opkomen dat hun zoon of dochter zoiets zou doen. Ten slotte - en toch erg belangrijk - wil ik meegeven dat er de laatste drie jaren in onze scholengemeenschap geen zelfmoorden meer geweest zijn. Ik hoop van harte dat dit zo mag blijven… nnn Praktische informatie Op de website www.vclb-koepel.be (→ leerlingenbegeleiding voor professionelen → goed in je vel → zelfmoord → materiaal) staan verschillende draaiboeken m.b.t. suïcide. - Het draaiboek “Aanpak zelfdoding bij jongeren in de Westhoek” (VCLB Ieper, 2012) voor hulpverleners is beschikbaar via www.vclb-koepel.be/professionals/ goed-in-je-vel2/zelfmoord/materiaal19/draaiboek-aanpakzelfdoding-bij-jongeren-westhoek of je kan het bestellen via het Vrij CLB Ieper voor 20 euro (
[email protected]). - Het stappenplan en schema voor risico-inschatting worden vermeld in het draaiboek “Aanpak zelfdoding bij jongeren in de Westhoek” en werden ook apart gebundeld in een publicatie IRIS (instrument risico-inschatting suïcide). De publicatie IRIS is te verkrijgen via
[email protected]. - Het draaiboek “Suïcidepreventie voor secundaire scholen” (S. Decoopman, VCLB Ieper, 2012) is beschikbaar via www.vclb-koepel.be/professionals/goed-in-je-vel2/ zelfmoord/materiaal19/draaiboek-aanpak-suicidepreventievoor-secundaire-scholen. - De “Leidraad draaiboek suïcidepreventie in secundaire scholen” (Suïcidepreventiewerking Centra Geestelijke Gezondheidszorg, 2010) is beschikbaar via www.vclb-koepel. be/professionals/goed-in-je-vel2/zelfmoord/materiaal19/ leidraad-draaiboek-zelfmoordpreventie-voor-scholen. In het kader van het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie werden in verschillende regio’s nieuwe draaiboeken voor scholen ontwikkeld (zie www.vlasp.be; zoekterm: draaiboek).
1 Het huis van de Mens is een huis voor morele dienstverlening. Men kan er terecht voor vrijzinnig humanistische begeleiding met respect voor iedere levensovertuiging. Voor meer info zie www.demens.nu.