Speech Wiebe Draijer, voorzitter SER, bij ‘Nederland Nu: de sociaaleconomische staat van Nederland’-lezing 2013 gehouden in het SER-gebouw, Den Haag, maandag 4 maart 2013, 16:30 uur Alleen het gesproken woord geldt Dames en heren, Mijn dank aan u voor uw belangstelling voor deze eerste ‘Nederland Nu’-lezing bij de SER. En mijn dank aan minister Lodewijk Asscher voor zijn bevlogen bijdrage van zojuist over hoe Nederland er sociaal-economisch voorstaat. De SER wil een punt van reflectie creëren waar wij vandaag met zijn allen in Nederland staan; een reflectie over het verleden, naar de toekomst en over de rol van overleg nu en in de toekomst. Het land zit in een lastig parket. Ik zou het een economische dichotomie willen noemen waarin Nederland vrij uniek is, met enerzijds duidelijke tekenen van kracht gebaseerd op structurele sterkten, en anderzijds grote instabiliteit en verlies aan vertrouwen. De dalende binnenlandse consumptie is er nu de grote aanstichter van dat de cijfers als geheel slecht zijn. Een fors aantal kwetsbare groepen voelt direct de dreiging of de gevolgen van de economische neergang: huiseigenaren, jongeren, ouderen, kansarmen op de arbeidsmarkt en mensen die werkzaam zijn in sectoren en bedrijven waar ontslagen vallen of dreigen te vallen. Het kabinet bezint zich op verdere bezuinigingen. De dialoog met sociale partners is gaande. Het staat in veel opzichten op scherp. Toch is het goed je steeds weer te realiseren dat de Nederlandse economie structureel sterk in elkaar steekt. Dat we te midden van een internationale economische onzekere fase onze export kunnen vergroten. Onze concurrentiekracht is stevig. Onze kennisinfrastructuur is sterk. Ons socialezekerheidsstelsel is internationaal gezien nog steeds degelijk. We zijn hoog productief en werken gemiddeld kort. De laatste metingen van ons welzijnsgevoel lieten een positief beeld zien. We zijn nog gelukkig. Ter illustratie: Ik maakte vorige week een rondgang langs verschillende mkb-bedrijven. Die hadden het lastig, maar waren vol vertrouwen over hun exportmogelijkheden, zowel binnen als buiten Europa. Tegelijkertijd worden we in dit land geconfronteerd met een historisch dieptepunt in consumentenvertrouwen. Dit wordt sterk beïnvloed door de onzekerheid op de huizenmarkt, de pensioenen, het zorgstelsel en de dreigende onzekerheden op inkomen en werkgelegenheid. Nederland heeft een unieke mix van macro-economische factoren die ertoe leidt dat we hier, méér dan in het buitenland, neerwaarts doorschieten in economische krimp. Binnen een SER-commissie waarin naast werkgevers en werknemers ook vooraanstaande Kroonleden – een van de krachtpunten van de SER- zitten, wordt nu gekeken naar een omvattende diagnose van wat deze instabiliteit voor Nederland veroorzaakt en hoe hieruit gekomen kan worden. Ik hoop dat deze commissie binnenkort naar buiten kan komen met een gezamenlijk en gedragen perspectief. Mij moet wel iets van het hart. Het lijkt erop dat veel van de reflexen op de slechte economische cijfers sterk uitgaan van de ‘currency’, de munteenheid van het begrotingstekort. Er zijn echter nog twee munteenheden. Allereerst, die van de reële economie. Onze reactie op de economische malaise zou je ook willen meten in de mate waarin ons groeipotentieel verbetert. Uiteindelijk moeten we de economie als geheel weer in de groeistand krijgen. Ten slotte is er de munteenheid van het consumentenvertrouwen. Als we niet in staat zijn om met beleid een basis voor herstel van consumenten vertrouwen te leggen zal op
1
enig moment ook de gezonde kern van onze economie aangetast raken. Dat is de uitdaging nu. Ik geloof sterk in de oplosbaarheid van deze problemen en de zelfredzaamheid van ons land in deze situatie. Ja, we zijn zeker afhankelijk van hoe het in de rest van de wereld gaat, maar we hebben het voor een belangrijk deel zelf in de hand en het is overzichtelijk. Toch is het gemakkelijk geheel in het hier en nu te verdwijnen, en als een konijn in een koplamp aan de grond genageld te blijven. Wat zijn de lange lijnen? Vooruitkijkend, geloof ik dat we op vier borden moeten schaken om ons sterker en beter uit de crisis te laten komen. Een vierluik: 1) Adresseren van het interne gebrek aan vertrouwen, en de macro-economische instabiliteit. Denk hierbij aan woningmarkt, financiële sector, en pensioenen. 2) Versterken van de structurele basis van dit land daar waar nodig, en waar mogelijk. Denk hierbij aan verduurzamen van de economie, verder dynamiseren en richten van de arbeidsmarkt en daarbij het vermijden en bestrijden van van foute flexibiliteit, het bijsturen van de ongebreidelde groei van de gezondheidszorgkosten, het optimaliseren van onze kennis- en innovatiekracht en het topsectorenbeleid. Hierbij hoort ook een HCA voor het land. 3) Herontdekken van de kern van onze rol in de wereld. Er wordt veel gesproken over een punt op de horizon. Ik geloof dat we explicieter moeten onderkennen wat ons tot hier gebracht heeft, en wat ons uiteindelijk sterker maakt op lange termijn: een open en op kennis gebaseerde economie, gericht op internationale handel en ondernemerschap, waarin iedereen tot maximale ontplooiing kan komen, en het goed leven en goed werken is. 4) Om op lange termijn welvarend te blijven, moeten we onze cultuur zoals die gegroeid is op punten durven aan te pakken: aanvaarden van excellentie als iets dat goed is, in alles dat we doen, het omarmen van ondernemerschap als kern competentie, en het oprecht accepteren van openheid naar buiten. Eigen verantwoordelijkheid is van belang. Dit vraagt een lange adem, maar wel gerichte actie. Kortom, het gaat om de mindset van Nederland. Dat is mooi, zo’n langetermijn-agenda, maar ondertussen staat de dialoog tussen sociale partners over de sociale agenda onder hoogspanning. De ontwikkelingen bij de vakbeweging blijven de aandacht van de pers trekken. Ook vandaag is weer een cruciale dag in dat proces, nu de Federatieraad van de FNV bijeen is. Het overleg heeft al enige tijd een extra dynamiek en onzekerheid, en dan druk ik mij vriendelijk uit. Daarom is het van belang stil te staan bij de waarde van onze overlegeconomie. Het heeft ons onmiskenbaar heel veel gebracht Als je terugrekent bijvoorbeeld naar dertig jaar geleden, toen op anderhalf A4’tje het Akkoord van Wassenaar tot stand kwam. Substantiële hervormingen hebben sindsdien geleid tot enorme verbeteringen. Ik noem er een paar: -
Forse groei bruto binnenlands product, hoge productiviteit. Laag armoederisico in vergelijking met andere landen met brede spreiding van welvaart. Stijging werkgelegenheid: van 5 naar 7 miljoen, en hoge participatie. Terugdringen ziekteverzuim (nu ca 4%, vrijwel het laagste ter wereld) en een duidelijke vermindering van arbeidsongeschiktheid.
2
-
Verhoging van gemiddelde uittredeleeftijd bij pensionering sinds 2006 van 61 jaar naar nu 63,5 jaar. Een redelijke loonontwikkeling ook in dit crisisjaar.
Ik koester de diepe overtuiging dat overleg werkt voor ons. Het overleg: -
Brengt ons een grote mate van arbeidsrust. Vermindert onzekerheid over loonontwikkeling en verlaagt transactiekosten – minder tijd die het kost om tot overeenstemming te komen. Brengt oplossingen die diverse belangen afweegt en samenbrengt. Creëert draagvlak in de geledingen en in de maatschappij. Bouwt op inbreng van Kroonleden in de SER naar betere oplossingen. Is vrijwillig maar niet vrijblijvend, met commitment voor de gevolgen. Zet zich in voor een breed welvaartsbegrip.
Er is ook in toenemende mate erkenning in de wereld. Een les uit mijn rondgang: er bestaat grote waardering voor hoe wij werken aan oplossingen met draagvlak. Frankrijk zoekt nu een vergelijkbare route, zie de pogingen van premier Hollande om met de sociale partners samen te werken. Daarbij verwijst hij ook expliciet naar Nederland en Nederlandse oplossingen. Graag vraag ik uw aandacht voor het boek dat straks aan minister Asscher en mijzelf wordt aangeboden, genaamd Nederland en het Poldermodel. Dit boek is geheel eigenstandig geschreven en samengesteld door Maarten Prak en Jan Luiten van Zande. Zij geven een reflectie niet op honderd jaar, maar op duizend jaar historie van ons land en onze overleg traditie. Het zal u niet verbazen dat ik enthousiast ben over dit project, gezien de sterke overleglijnen die er getrokken worden vanaf tien eeuwen geleden. Opmerkelijk vond ik hun vaststelling dat al in een vroeg stadium binnen onze landsgrenzen sprake was van een Open Access-samenleving met Inclusieve Instituties en dat juist dit een belangrijke factor geweest is in onze succesvolle geschiedenis. Echter, vernieuwing en aanpassing zijn essentieel. In opnieuw een geweldige column schreef Bas Heijne dit weekeind onder de kop Nationaal Gevoel, over juist dat wat ons land ook kenschetst. Hij schetst de laatste 40 jaar sociale historie als: Naïeve blijmoedigheid tegenover infantiele recalcitrantie. Volgens Bas Heijne zit het wel goed met Nederland. “Dit land valt nooit uiteen,” zegt hij, want we “ hebben elkaar veel te hard nodig – om uit te schelden, schande te spreken, of keihard de maat te nemen.” “Wij hebben een soort van negatieve saamhorigheidsgevoel,” zegt Bas, en dat bindt ons als land en als Nederlanders. Tegelijkertijd kenschets hij ook het probleem van de huidige instituties: “Het stikt in dit land van de instituties maar niemand die zich vertegenwoordigd voelt.” De nieuwe communicatietechnieken geven vrij spel aan dit ongenoegen. We moeten uiteraard een antwoord bedenken. Het lijkt daarom wel dat er als institutie in Nederland meer te verliezen is dan te winnen. Deze kwetsbaarheid is van toepassing op alle instituties, of ze nou vierhonderd jaar geleden tot stand kwamen of in de afgelopen dertig jaar. Wij ondervonden dit zelf dicht bij huis bij de voorgenomen opheffing van de product- en bedrijfschappen. De vakbeweging heeft ermee te maken bij hun afkalvende ledental. De discussie over legitimatie speelt op bij vele instituties. Maar vergist u zich niet, ook omroepen, politieke partijen, en andere niet-gouvernementele organisaties hebben hiermee te maken. De kerk heeft een steeds verder dalende populariteit. U heeft ook her en der de discussie over de Eerste Kamer zien ontstaan. Geen institutie zonder discussie.
3
Het is wat mij betreft te gemakkelijk dit af te doen als een krachtenspel tussen Naïeve blijmoedigheid tegenover infantiele recalcitrantie. De vraag over het bestaansrecht en de ontwikkeling van instituties zit dieper, ondanks een rijke historie van duizend jaar. Het recente boek Resilience van Andrew Zolli gaat juist over deze vraag: Hoe bereiken bedrijven en instellingen veerkracht? Wat zorgt ervoor dat de ene institutie verdwijnt en de andere zich versterkt en relevant blijft? Een aantal factoren speelt hierbij een grote rol. Voor veerkracht moet je je wel steeds willen aanpassen. Maar niet per se terug willen naar hoe het was. Je moet je eigen kritiek organiseren, en kwetsbaar willen zijn voor nieuwe impulsen, op zoek naar steeds nieuwe relevantie. In dit proces hebben - beperkte - mislukkingen een belangrijke bijdrage. Dat heet leren. Op het intermenselijke vlak moet er sprake zijn van groot onderling persoonlijk vertrouwen, brede diversiteit van karakters, en sterke informele netwerken, zo stelt Zolli. Gedurende mijn eerste zes maanden als SER-voorzitter, ben ik dat zeker tegengekomen: groot onderling persoonlijk vertrouwen, diverse karakters, en sterke informele netwerken. Ik heb gezien dat de overlegeconomie springlevend is. Blijft het punt van vernieuwing. Je moet het opzoeken en je kwetsbaar durven opstellen, op zoek naar steeds nieuwe relevantie. Daarom is ook de SER zich continu en stevig aan het vernieuwen. In mijn introductierede, van zes maanden geleden, noemde ik drie belangrijke punten voor verdere vernieuwing: bredere verbinding opzoeken en daarmee versterking van het draagvlak, betrekken nieuwe belangengroepen in het overleg, en meer snelheid in advisering waar dat kan. Allereerst hebben we de noodzaak bij onze adviestrajecten verbinding te maken met de mensen op wie deze adviezen van toepassing zijn. Door dichter in de maatschappij te kruipen, op de werkvloer bij bedrijven, en in instellingen, ervaring op te halen, en hierdoor betere adviezen tot stand te brengen, met uiteindelijk meer draagvlak. We passen dit nu toe in nagenoeg alle adviestrajecten. Daarnaast moeten we blijven zoeken naar nieuwe representatie van nieuwe relevante partijen, in de adviezen, in de commissies, en zo nodig in de raad zelf. Zo is de discussie over de grote verschuiving van verantwoordelijkheden naar gemeenten aanleiding om op nieuw te bezien hoe gemeenten verankerd kunnen worden in de adviestrajecten. Ten slotte is het van groot belang meer te differentiëren in aanpak en opzet om zodoende sneller te kunnen leveren als dit geboden is en bondiger als dit kan. Laat ik u twee voorbeelden geven. Het energieakkoord gericht op duurzame groei. De SER verleent haar diensten bij het tot stand komen van dit nationale akkoord tussen werkgevers, werknemers, milieuorganisaties, en de overheid. Brede consultaties met een ongekend aantal maatschappelijke initiatieven vinden plaats. Nieuwe partijen zitten aan tafel, zowel binnen de werkgeversgeleding, maar ook bij de milieuorganisaties. Maar ook de mondige en initiatiefrijke samenleving, bij monde van Nederland Krijgt Nieuwe Energie. De overheid doet volledig mee, en contacten met een brede vertegenwoordiging uit de politiek moeten zorgen voor draagvlak over lange tijd. Er zijn diverse bijeenkomsten geweest met Nederlanders die vertellen over lokale initiatieven. En dat alles in zes maanden. Het zorgadvies dat kort voor de verkiezingen versneld tot stand kwam, haakte in op de urgentie geboden door de verkiezingen, en is met betrokkenheid en inbreng vanuit een brede coalitie uit zorgland tot stand gekomen. Ik kan zo nog eindeloos doorgaan over lopende adviezen. Er zit vernieuwing in. Het overleg bevindt zich in een cruciale episode. Zelfs vandaag is een belangrijke dag voor de voortgang van de sociale agenda. 4
De overlegeconomie zal zich moeten herontdekken en moeten vernieuwen, terwijl deze dynamiek gaande is. Toch geeft de lange historie, de vooruitgang in de afgelopen dertig jaar, maar vooral de urgente problemen die voor ons liggen, mij het grote vertrouwen dat wij hieruit een nieuwe sterke rol voor het overleg zullen vinden. In welke vorm dan ook, of het nou uit negatieve saamhorigheid is geboren, of – en dat is mij een stuk liever – een diepgewortelde overtuiging van het belang en de bijdrage van onze overlegeconomie. Op korte termijn is het winnen van vertrouwen cruciaal. Op langere termijn is het verder versterken van ons land nodig door blijvende structurele vernieuwingen en een groter besef van de kern van ons bestaan als open en ondernemend land in de wereld. De sterkte hiervan zit mede hier in de zaal. Uw rol daarin is essentieel. Ik roep u op die verantwoordelijkheid te blijven nemen. Dank u wel.
5