ACTIEPLAN VOOR DUURZAME ENERGIE (SEAP) voor LEUVEN 2020 Als tussenstap in de doelstelling Leuven Klimaatneutraal 2030 Voorgelegd ter goedkeuring aan de gemeenteraad van de stad Leuven, maart 2013
Stad Leuven, afdeling ruimtelijk en duurzaamheidsbeleid i.s.m. KU Leuven en Futureproofed
1
Inhoud 1.
2
Statuut en doelstelling van dit document ......................................................................................................... 3 1.1
Kadering binnen het Burgemeestersconvenant .................................................................................... 3
1.2
Kadering binnen de doelstelling Leuven Klimaatneutraal ................................................................. 3
1.3
Relatie tussen dit SEAP en het wetenschappelijk rapport voor Leuven Klimaatneutraal ...... 4
1.3.1
Statuut van het wetenschappelijk rapport in bijlage ................................................................ 4
1.3.2
Inhoud van het wetenschappelijk rapport in bijlage ................................................................. 4
De nulmeting (baseline emission inventory) ................................................................................................... 6 2.1 Beschrijving van de nulmeting per sector in ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ ................................................................................................................................................................................ 6 2.2
Conclusies van de nulmeting ....................................................................................................................... 9
2.2.1
Totaalbeeld van de Leuvense emissies anno 2010 .................................................................... 9
2.2.2
Conclusies voor Leuven ........................................................................................................................ 9
3 Hoe komen tot een breed gedragen actieplan Leuven Klimaatneutraal, met tussentijdse doelstellingen 2020?......................................................................................................................................................... 14 3.1 Beschrijving van de structuur en aanpak voor de periode 2012 in het rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ ....................................................................................................................... 14 3.2 4
Opzetten van een vervolgstructuur ......................................................................................................... 15
De toekomstscenario’s Leuven 2030 en 2050 .............................................................................................. 17 4.1
Beschrijving van scenario’s in het rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ 17
4.2 Kwantitatief begrote maatregelen en hun CO2-impact in de scenario’s naar klimaatneutraliteit in 2030 en 2050 ...................................................................................................................... 17 4.2.1
Vijf thematische analyses .................................................................................................................. 17
4.2.2 Impact van alle maatregelencombinaties op de Leuvense CO2-uitstoot volgens de scenario’s LKN2030 en LKN2050 ....................................................................................................................... 30 5
‘Halte 2020’: het SEAP voor het Covenant of Mayors ................................................................................ 32 5.1
Inleiding ............................................................................................................................................................. 32
5.2
Actiedomein en inhoud van het SEAP ..................................................................................................... 33
5.3 Het SEAP voor Leuven: ‘halte 2020’. Te bereiken ontwikkelingsstatus van de LKNscenario’s in 2020......................................................................................................................................................... 34 6
Actieplan voor Duurzame Energie Leuven: de goed te keuren doelstellingen voor 2020 ............ 37 6.1 Gekwantificeerde doelstellingen met betrekking tot de globale CO2-reductie voor het gehele grondgebied Leuven tegen 2020 .............................................................................................................. 37 6.2 Niet kwantificeerbare doelstellingen voor het bereiken van CO2-reducties op het grondgebied van Leuven ............................................................................................................................................ 41 6.2.1
Suggesties voor kwalitatieve doelstellingen in het wetenschappelijk rapport ............... 41
6.2.2
Eerste aanzet van actieplan voor 2020 in algemene termen ............................................... 41
6.2.3
Eerste aanzet van actieplan voor 2020 voor het stadsbestuur als organisatie ............. 43
6.3 SEAP
Doelstellingen met betrekking tot organisatorische maatregelen voor de realisatie van het 44
6.3.1
Organisatie, betrokkenheid van partners en financiering ..................................................... 44
2
1. Statuut en doelstelling van dit document 1.1 Kadering binnen het Burgemeestersconvenant Op 2 mei 2011 hechte de gemeenteraad van de stad Leuven haar goedkeuring aan de deelname aan het initiatief ‘Covenant of Mayors’ van de Europese Unie, door ondertekening van dit Burgemeestersconvenanti. Met deze ondertekening nam de gemeenteraad het engagement om tegen 2020 de uitstoot van broeikasgassen op Leuvens grondgebied met minstens 20% terug te dringen tegen 2020, en voor haar energievoorziening in belangrijke mate op hernieuwbare bronnen over te schakelen. Door deze ondertekening van het Burgemeestersconvenant verbond de stad Leuven zich er eveneens toe om twee documenten aan te leveren: een nulmeting (baseline emission inventory) en een actieplan voor duurzame energie (sustainable energy action plan of SEAP). Voorliggend document vormt dit SEAP, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Na goedkeuring zal dit document met de nodige bijlagen worden opgeladen op de website van het Burgemeestersconvenant: www.eumayors.eu of www.burgemeestersconvenant.eu
1.2 Kadering binnen de doelstelling Leuven Klimaatneutraal Op 30 mei 2011 werd in de gemeenteraad van de stad Leuven het streefdoelstel besproken om tegen 2030 een klimaatneutrale stad te worden. Voor de opmaak van een klimaatactieplan dat aantoont hoe deze doelstelling kan worden bereikt, werd een samenwerkingsovereenkomst opgemaakt met de KU Leuven. Deze samenwerkingsovereenkomst werd door de gemeenteraad goedgekeurd op 19 december 2011 en de onderzoeken gingen van start begin 2012. In de samenwerkingsovereenkomst werd bepaald dat KU Leuven de volgende zaken zou aanleveren: -
een nulmeting conform de vereisten van de Burgemeestersconvenant tot opmaak van een Baseline Emission Inventory een oplijsting van bestaande initiatieven voor de reductie van uitstoot van broeikasgassen en andere klimaateffecten door Leuvense actoren mogelijke scenario’s om te komen tot een uitstootreductie tegen 2020 en klimaatneutrale stad tegen 2030 een klimaatactieplan bestaande uit een toekomstvisie en een set van maatregelen om te komen tot (1) een uitstootreductie van broeikasgassen tegen 2020, conform de vereisten van de Burgemeestersconvenant tot opmaak van een Sustainable Energy Action Plan of SEAP en (2) een klimaatneutrale stad tegen 2030.”
Het is inderdaad, volgens de richtlijnen voor de opmaak van een SEAP, mogelijk om het SEAP voor 2020 in te bedden in een doelstelling op langere termijn. 1 Het projectvoorstel horende bij deze samenwerkingsovereenkomst 2 beschrijft welke structuren worden opgezet om ervoor te zorgen dat het klimaatactieplan wordt voorbereid met inbreng van een zeer breed veld van actoren: bedrijfswereld, onderzoekswereld, overheid, andere Leuvense organisaties en instellingen.
1
http://www.burgemeestersconvenant.eu/IMG/pdf/seap_guidelines_en.pdf; pag. 5
2
http://www.leuven.be/binaries/Leuven%20Klimaatneutraal%202030%20Projectvoorstel%20Finaal_tcm1648672.pdf
3
1.3 Relatie tussen dit SEAP en het wetenschappelijk rapport voor Leuven Klimaatneutraal 1.3.1 Statuut van het wetenschappelijk rapport in bijlage De samenwerkingsovereenkomst leidde tot een wetenschappelijk rapport voor Leuven Klimaatneutraal 2030 getiteld ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ (H. Vandevyvere et al., 2013). U vindt dit wetenschappelijk rapport, waarvan de inhoud op zich niet ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gemeenteraad van de stad Leuven, als bijlage bij dit SEAP. Dit rapport werd overhandigd aan de stad Leuven en een aantal de partners van Leuven Klimaatneutraal op 20/02/2013 tijdens het Artefact festival editie 2013 van cultuurcentrum Stuk, dat dit jaar was gewijd aan duurzame stadsontwikkeling 3. De inhoud van het wetenschappelijk rapport moet nog worden doorvertaald in concrete actieprogramma’s en begrotingen door verschillende partners van Leuven Klimaatneutraal, waaronder de stad Leuven. Dit actieprogramma van de stad kan later ter goedkeuring aan de gemeenteraad worden voorgelegd.
1.3.2 Inhoud van het wetenschappelijk rapport in bijlage Het wetenschappelijk rapport voor Leuven Klimaatneutraal 2030 getiteld ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ (H. Vandevyvere et al., 2013) bespreekt de resultaten van de nulmeting, die conform de bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst werd uitgevoerd door KU Leuven en haar opdrachthouder Futureproofed. De resultaten van deze nulmeting worden in dit SEAP niet herhaald, enkel de conclusies besproken: zie hoofdstuk 2. Voor de details wordt verwezen naar het wetenschappelijk rapport voor Leuven Klimaatneutraal 2030. Het wetenschappelijk rapport bespreekt verder de project- en werkingsstructuur die werd opgezet om een breed gedragen roadmap te formuleren voor het bereiken van klimaatneutraliteit. Het bespreekt de methode en uitgangspunten die werden gehanteerd bij de opmaak van de doelstellingen, toekomstscenario’s en mogelijke maatregelenpakketten. Vervolgens beschrijft dit rapport de kwantitatief begrote maatregelen om te komen tot CO2-reductie in een aantal sectoren: residentiële gebouwen, niet-residentiële gebouwen, mobiliteit, natuur en landbouw, energie (en industrie). Al deze analyses worden geaggregeerd tot een kwantitatieve inschatting van de impact van de gecombineerde maatregelen op de Leuvense CO2-uitstoot in 2030 en 2050. Er wordt vervolgens een doelstelling geformuleerd van het te bereiken resultaat in 2020. Deze bespreking zal hieronder integraal worden overgenomen. Na het afwerken van dit rapport werden de te bereiken doelstellingen in 2020 verder gekwantificeerd per maatregel, zodat het mogelijke maatregelenpakket voor het bereiken van de doelstelling 2020 duidelijk is. Met deze informatie kunnen de doelstellingen voor dit SEAP op kwantitatieve wijze worden geformuleerd en ter goedkeuring voorgelegd: zie hoofdstuk 6 van dit SEAP. Het wetenschappelijk rapport voor Leuven Klimaatneutraal 2030 bevat, naast de kwantitatieve analyse van mogelijke maatregelenpakketten, ook een aantal niet te kwantificeren doelstellingen; beleidskeuzes en maatregelen die de CO2-uitstoot ongetwijfeld zullen helpen verminderen, maar waarvan de resultaten moeilijk kunnen worden gekwantificeerd. Bovendien bevat het bouwstenen voor een actieplan: een voorstel van mogelijke maatregelen en acties die de kwantitatieve doelstellingen kunnen helpen bereiken. Hiertoe bespreekt het
3
http://www.artefact-festival.be/2013/programma/detail/60597
4
wetenschappelijk rapport reeds bestaande initiatieven, zogenaamde ‘snelle starters’ en een aantal ‘grote werven’. Het moet duidelijk zijn dat deze bouwstenen suggesties zijn vanuit de wetenschappelijke analyses en gestoeld op de inbreng van een brede groep van experts en Leuvense actoren. Het gaat echter nog niet om een definitief actieplan met begrootte maatregelen en acties, dat door de verantwoordelijke partijen (stad noch andere partners) werd goedgekeurd. De doorvertaling van het wetenschappelijk rapport in uitvoeringsplannen door de stad en door de andere partners moet nog gebeuren. Voor de stad zullen waar mogelijk, de maatregelen voor de eerstvolgende zes jaren worden meegenomen in de strategische meerjarenplanning en de meerjarenbegroting 2014- 2019 die einde 2013 zal worden goedgekeurd.
5
2 De nulmeting (baseline emission inventory) Het wetenschappelijk rapport voor Leuven Klimaatneutraal 2030 getiteld ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ (H. Vandevyvere et al., 2013) bespreekt in hoofdstuk 4 de nulmeting of ‘baseline emission inventory’ van de uitstoot van CO2. De nulmeting gebeurde voor het referentiejaar 2010 en voor het volledige grondgebied van de stad Leuven (inclusief deelgemeenten). Ze werd uitgevoerd volgens de goedgekeurde Bilan Carbone methode. Op het moment waarop dit SEAP aan de gemeenteraad ter goedkeuring werd gepresenteerd, waren de resultaten van de nulmeting reeds overgemaakt aan het Secretariaat van het Burgemeesterconvenant door het opladen van deze gegevens op de website http://www.burgemeestersconvenant.eu/sign-in_nl.html.
2.1 Beschrijving van de nulmeting per sector in ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ Het wetenschappelijk rapport legt uit in paragraaf 4.2 dat de kwantitatieve nulmeting gebeurde voor de uitstoot van broeikasgassen op het eigen grondgebied (scope 1) en voor de uitstoot ten gevolge van elektriciteit die op Leuvens grondgebied wordt geconsumeerd (scope 2). De emissies ten gevolge van allerlei goederen die op Leuvens grondgebied worden verbruikt of door activiteiten van de Leuvenaars buiten het eigen grondgebied (scope 3), worden slechts kwalitatief besproken.
Het rapport bespreekt vervolgens in haar paragraaf 4.3, de indeling in sectoren die voor de nulmeting werd gebruikt, en vat per sector de belangrijkste aandachtspunten samen.
2.1.1 Energieproductie Beperkte emissies, omwille van het ontbreken van grote energiecentrales op Leuvens grondgebied.
Opwekking Distributie
Ton broeikasgasemissies (ton CO2e) 251 2738 6
Totaal broeikasgasemissies energiesector
2989
Tabel 2.1.1.0 : overzicht van de hoeveelheid broeikasgasemissies, uitgedrukt in ton, van de energieproductie op het Leuvense grondgebied
2.1.2 Transport Opvallende vaststelling hier is: “Bijna driekwart van de transportemissies worden veroorzaakt door personenwagens. Interessant hier is ook het feit dat 52 procent van die emissies veroorzaakt worden door personenwagens op de E40 of E314. (…) Wat het vrachtverkeer betreft, wordt zelfs 72 procent van die emissies veroorzaakt op de autosnelweg.” 4
Personenvervoer Vrachtvervoer Spoorvervoer De Lijn Off-road Totaal broeikasgasemissies transportsector
Ton broeikasgasemissies (ton CO2e) 146649 33221 8926 6850 526 196171
Tabel 2.1.2.0 : overzicht van de hoeveelheid broeikasgasemissies, uitgedrukt in ton, van het transport op het Leuvense grondgebied
2.1.3 Huishoudens Verwarming van woningen, warm water en electriciteitsverbruik voor huishoudelijk gebruik worden hier meegeteld. Opvallend hier is dat: “Aardgas en stookolie hebben bovendien ongeveer een even groot aandeel in de CO2-emissies. Nochtans is de verhouding in hoeveelheid energie (uitgedrukt in kilowattuur, kWh) niet in evenwicht: 40 procent stookolie tegenover 60 procent aardgas. (…) Aardgas is namelijk een minder klimaatonvriendelijke fossiele energiebron dan stookolie. Ook vermeldenswaardig is dat 25 procent van de Leuvense gezinnen vandaag al kiest voor groene stroom.” 5
Aardgas Stookolie Elektriciteit Overige (kolen, propaan- & butaangas) Totaal broeikasgasemissies huishoudens
Ton broeikasgasemissies (ton CO2e) 112461 109467 29988 4367 257281
Tabel 2.1.3.0 : overzicht van de hoeveelheid broeikasgasemissies, uitgedrukt in ton, door de Leuvense huishoudens
2.1.4 Industrie De broeikasgassen van de industrie zijn afkomstig van het verbranden van petroleumproducten, gas en kolen; andere soorten emissies zijn voor de Leuvense industrie niet relevant. Opvallend: “Het aandeel groene elektriciteit dat aangekocht wordt door de Leuvense bedrijven bedraagt ongeveer 50 procent. Dat is reeds een zeer mooi resultaat, hoewel er meteen moet bij vermeld worden dat het geïmporteerde groene stroom betreft, voornamelijk waterkracht uit Frankrijk.” 6
4
H. Vandevyvere et al., De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030: Wetenschappelijk eindrapport, februari 2013, p. 44 5
ibid, p. 45
6
ibid, p.46
7
Aardgas Stookolie Elektriciteit Totaal broeikasgasemissies industriesector
Ton broeikasgasemissies (ton CO2e) 76966 6339 28740 112046
Tabel 2.1.4.0 : overzicht van de hoeveelheid broeikasgasemissies, uitgedrukt in ton, door de Leuvense industrie
2.1.5 Handel en diensten Voor handel en diensten vallen de zeer hoge cijfers voor gezondheidszorgen en onderwijs. Dit heeft natuurlijk te maken met de aanwezigheid van UZ Leuven, KU Leuven en hogescholen.
Onderwijs Gezondheidszorg Kantoren Recreatie-Sport-Cultuur Handel Distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering Vervoer en opslag Horeca Openbare verlichting Totaal broeikasgasemissies handel en diensten
Ton broeikasgasemissies (ton CO2e) 51822 50097 37518 25328 22848 11618 6590 4819 1530 211300
Tabel 2.1.5.0 : overzicht van de hoeveelheid broeikasgasemissies, uitgedrukt in ton, door de Leuvense handel en diensten
2.1.6 Natuur en landbouw “In de tabel hieronder wordt een overzicht gegeven van de verschillende categorieën: het betreft zowel negatieve emissies (opname van CO2) als positieve emissies (vrijgave van CO2 en andere broeikasgassen). ( …). In tegenstelling tot de (groene) provincie Limburg beschikt de stad Leuven (met zeer beperkte bosgebieden) niet over een netto opslagcapaciteit vanwege de sector landbouw en natuur.” 7 Veeteelt (vertering en mestmanagement) Bosbouw Groei bovengrondse biomassa Boskap Bosbodem Landbouwbodem Verandering in bodemkoolstofvoorraad van permanente akkerlanden Verandering in bodemkoolstofvoorraad van permanente graslanden Totale N2O-emissie uit landbouw Zoetwater 7
Ton broeikasgasemissies (ton CO2e) 1559 -10462 4972 -2190 1339 448 2304 210
Ibid, p.48
8
Brandstofverbruik in de land- en tuinbouw 30019 (inclusief oneigenlijk gebruik) Elektriciteits- en aardgasverbruik in land- en 333 bosbouw Totaal broeikasgasemissies industriesector 28495 Tabel 2.1.6.0 : overzicht van de hoeveelheid broeikasgasemissies, uitgedrukt in ton, door de Leuvense natuur en landbouw
2.2 Conclusies van de nulmeting 2.2.1 Totaalbeeld van de Leuvense emissies anno 2010 Door optellen van de emissies in de verschillende sectoren, wordt dan het totaalbeeld voor Leuven berekend voor de emissies in scope 1 en 2: “De totale netto broeikasgasemissies (uitstoot min opname) van de stad Leuven en zijn deelgemeenten in het jaar 2010 worden geraamd op ongeveer 808.000 ton CO2-equivalenten.” 8. Ze worden op de volgende wijze grafisch voorgesteld:
Grafiek 2.2.1.0 : Scope 1- en 2-broeikasgasemissies van Leuven volgens de verschillende sectoren anno 2010
2.2.2 Conclusies voor Leuven Het wetenschappelijk rapport maakt dan de vergelijking van de scope 1 en 2 emissies van de gemiddelde Leuvenaar met andere Vlamingen en andere Vlaamse stedelingen. De vergelijking is te vinden op p. 53 van H. Vandevyvere et al., 2013. “Uit de bovenstaande figuur kan men besluiten dat de ‘gemiddelde’ Leuvenaar een ‘goede’ Vlaming is.” Het is wel belangrijk om te noteren, dat in 8
Ibid, p.49
9
Leuven residerende studenten die hier niet zijn gedomicilieerd (bijna alle binnenlandse studenten en een deel van de buitenlandse studenten), niet zijn opgeteld bij de Leuvense inwoners. Dat betekent dat, wanneer je van de globale Leuvense uitstoot de doorrekening maakt naar de uitstoot per Leuvenaar, het verbruik door het wonen van de studenten verspreidt over alle officiële Leuvense inwoners, en dus voor hen een lichte overschatting bekomt. Hiermee werd in het wetenschappelijk rapport geen rekening gehouden. Opvallend is het specifieke karakter van de Leuvense economie: “Dit neemt niet weg dat een Leuven een heel bijzonder profiel heeft. (…) Zoals al eerder aangehaald is de energieproductie quasi nihil in Leuven, terwijl dit op Vlaams niveau uiteraard wel een zeer relevante bron van emissies is. Transport en huishoudens liggen in de buurt van de Vlaamse cijfers, terwijl de emissies van onze industrie dan weer veel lager liggen. De Leuvense bedrijven zijn voor het overgrote deel immers kennisbedrijven. Slechts enkele uitzonderingen ‘produceren’ nog echt goederen. Twee voorbeelden hiervan zijn AB-InBev en Beneo-Remy. Op het vlak van handel en diensten scoort Leuven hoger dan het Vlaamse gemiddelde. We bezitten dan ook een grote universiteit, een uitgebreide gezondheidszorg en verschillende financiële, sociale en openbare diensten die een hoofdzetel in Leuven hebben. Vanwege de beperkte oppervlakten aan bos en landbouwgebied is de sector natuur en landbouw slechts heel beperkt aanwezig in verhouding met het Vlaamse gemiddelde.” 9.
Grafiek 2.2.2.0: Vergelijking gemiddelde broeikasgasemissies (uitgedrukt in kiloton CO2e/inwoner) van een ‘gemiddelde’ inwoner in Vlaanderen, Limburg, Gent en Leuven, rekening houdend met de emissies ten gevolge van elektriciteitsopwekking en staalproductie.
9
Ibid, p.53
10
Grafiek 2.2.2.1: Vergelijking broeikasgasemissies per sector (uitgedrukt in kiloton CO2e) tussen Vlaanderen (geel) en Leuven (rood) – cijfers werden herschaald om een directe vergelijking mogelijk te maken
De scope 3 emissies werden in grote lijnen en op kwalitatieve wijze bepaald in paragraaf 4.5 van het wetenschappelijk rapport. Uit de analyse blijkt dat een eerste deel van de scope 3 emissies, namelijk dat wat de Leuvenaars door hun eigen gedrag aan emissies buiten Leuven veroorzaken (exclusief de gevolgen van hun elektriciteitsconsumptie, die in scope 2 is vervat) bijna even groot is als de emissies van scope 1 en 2 samen. Veel groter nog is het aantal ‘doorvoer & export van Leuvense producten’; goederen die hier binnenkomen en buitengaan voor consumptie buiten Leuven. Binnen het gedeelte ‘eigen gedrag’ van scope 3 is een grote brok te wijten aan voedselconsumptie. De totale impact hiervan in CO2-equivalenten is van een gelijkaardige grootteorde als de volledige transportsector.
11
Grafiek 2.2.2.2: Vergelijking totale broeikasgasemissies voor Leuven (in kiloton CO2e): Scope 1 + Scope 2 (links) versus Scope 3 (rechts)
Opvallend zijn, in het hele verhaal, toch wel de conclusies in verband met de soort energieconsumptie, en de vraag of deze door hernieuwbare energieproductie op Leuvens grondgebied kan worden vervangen. H. Vandevyvere et al. wijzen op het belang van de warmtevraag voor het verwarmen van al onze gebouwen, in vergelijking met de volledige elektriciteitsvraag en het verbruik van diesel/benzine voor transport.
Vergelijking energiebehoefte in 2010 voor Leuven (uitgedrukt in GWh). Het groene blokje is het aandeel groene stroom.
Leuven is absoluut niet zelfvoorzienend op vlak van energie, en kan ook onmogelijk in deze energievraag voorzien zonder sterke vraagreductie: “Om volledig zelfvoorzienend te zijn – voor zover dit nodig en wenselijk zou zijn – zou Leuven 3400 hectare aan zonnepanelen moeten plaatsen om de huidige energievraag te dekken. Aangezien het grondgebied Groot Leuven in totaal slechts 5663 hectare bedraagt en de totale oppervlakte aan daken ongeveer 463 hectare, kan men al snel besluiten dat zonnepanelen alleen geen soelaas zullen brengen. (…. )Hypothetisch gezien zouden er
12
771 grote windturbines moeten geplaatst worden om de volledige Leuvense energievraag te dekken. Op dit moment staan er, ter vergelijking, in heel Vlaanderen nog geen 200 windmolens.” 10 Gezien de energievraag hier zowel elektriciteit, transport als warmte omvat is het duidelijk dat dit een theoretische benadering is die de nood aan hernieuwbare energie uit wind en zon, die vooral elektrische energie oplevert, niet in vraag stelt. Globaal onthouden we de volgende conclusies 11: “Een gemiddelde Leuvenaar stoot jaarlijks minder dan 10 ton CO2 equivalenten uit (8,5 ton CO2eq/inwoner in Scope 1 en 2). Hiermee blijft de Leuvenaar onder het Vlaamse gemiddelde na aftrek van de emissies gerelateerd aan elektriciteits- en staalproductie. In die zin kan men stellen dat een gemiddelde Leuvenaar een ‘doorsnee’ Vlaming is op het vlak van inspanningen voor de beperking van de opwarming van de aarde. Groot Leuven heeft een heel specifiek profiel en verschilt grondig ten opzichte van de provincie Limburg of de grotere stad Gent. Leuven is en blijft een kenniseconomie met veel handel en diensten en weinig klassieke industrie en landbouw. Wanneer men een verdere interpretatie maakt van de emissies van de zes MIRA-sectoren, dan komt men tot de conclusie dat gebouwen (woningen, publieke en private gebouwen) verantwoordelijk zijn voor 60 procent van de Leuvense emissies (in Scope 1 en 2). Mobiliteit staat in voor nog eens 25 procent van de uitstoot. Gebouwen en mobiliteit zijn samen verantwoordelijk voor 85 procent van de uitstoot. Het spreekt voor zich dat gebouwen en mobiliteit de hoofdprioriteiten moeten vormen voor een klimaatactieplan in Leuven. De Scope 3-emissies voor Leuven werden kwalitatief ingeschat. Zoals verwacht zijn de totale Scope 3-emissies (in totaal 2.435.000 ton CO2e) zelfs groter dan de Scope 1 + 2-emissies (808.000 ton CO2e). Bij het uitwerken van klimaatplannen moet er voor worden gezorgd dat CO2e-reductiemaatregelen in Leuven geen toename van de CO2e-emissies elders in de wereld creëren. Men moet dit nog ruimer bekijken. In de nulmeting werden enkele de CO2e-emissies in rekening gebracht. Het spreekt voor zich dat ook andere milieuparameters van belang zijn, zoals waterconsumptie of uitstoot van fijn stof. In het project LKN 2030 zal er steeds over gewaakt moeten worden om het klimaatactieplan in een bredere context te plaatsen. Nooit mag de CO2e-meting ertoe leiden dat bepaalde thema's ondergewaardeerd zouden worden op basis van een specifieke broeikasgasbenadering of omdat de opbrengst van een maatregel niet eenduidig bepaald kan worden. Afwenteling van kosten en lasten moet te allen prijze vermeden worden.” (H. Vandevyvere et al., 2013, p.57)
10
Ibid, p.56
11
Ibid, p.57
13
3 Hoe komen tot een breed gedragen actieplan Leuven Klimaatneutraal, met tussentijdse doelstellingen 2020? Gezien de resultaten van de nulmeting, is het absoluut noodzakelijk om breed gedragen actieplannen te ontwikkelen en hiermee zoveel mogelijk Leuvenaars en Leuvense partners te bereiken. Immers, om een klimaatneutrale stad, en een sterke CO2-reductie tegen 2020, te bereiken, zullen gezamenlijke inspanningen moeten gebeuren vanuit ontzettend veel gebouweigenaars om de energievraag voor de gebouwen aan te pakken, vanuit ontzettend veel Leuvense inwoners, werknemers, bezoekers om verplaatsingen per diesel- of benzinewagen te reduceren, … Ook op vlak van productie van duurzame energie zullen vele partners de handen ineen moeten slaan om resultaten te kunnen boeken. Om een breed draagvlak voor de actieplannen te bereiken, en om zoveel mogelijk partners te engageren voor inspanningen met het oog op CO2-reductie, werd er een specifieke structuur en proces opgezet voor de eerste periode 2012, waarin het wetenschappelijk rapport ter voorbereiding van concrete actieplannen werd opgemaakt. Een vergelijkbare aanpak moet doorgetrokken worden naar de volledige uitvoeringsperiode en is nog in voorbereiding.
3.1 Beschrijving van de structuur en aanpak voor de periode 2012 in het rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ De structuur en het proces voor de opmaak van een breed gedragen wetenschappelijk rapport en voorstel van actieplan, zijn beschreven in de samenwerkingsovereenkomst en bijbehorend projectvoorstel tussen stad en KU Leuven, te vinden in bijlage. Gedragenheid van en inbreng van tal van stakeholders in het wetenschappelijk rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’, werd gegarandeerd door het organiseren van verschillende fora voor participatie. Zes werkgroepen op operationeel niveau werden opgericht: de zogenaamde ‘thematische cellen’ rond gebouwen, energie, mobiliteit, natuur&landbouw, consumptie en één specifieke rond transitie en participatie. Ook werd een strategische transitiearena op beleidsniveau opgericht, de ‘G20 voor Leuven Klimaatneutraal’. Ettelijke partners uit bedrijfswereld, middenveld, onderzoeks- en onderwijssector en andere (semi-)publieke instanties kregen een vertegenwoordiging in de begeleidingscommissie voor het gehele project. De vertegenwoordigers in die begeleidingscommissie kwamen grotendeels overeen met de financierende partners voor het project in het startjaar 2012. Aan de initiële structuur zijn in de loop van het proces nog enkele aanvullingen gebeurd. Zo werd er met de communicatiespecialisten van de financierende partners een werkgroep communicatie opgericht. Op dezelfde manier werd een werkgroep juridisch-financiële structuren opgericht die de voorstellen voor de lange termijn organisatie moet voorbereiden voor de begeleidingscommissie.
14
Grafiek 3.1.0.0 : Voorstelling projectorganisatie en relatie met Burgemeestersconvenant, Metaforum KULeuven (in oprichting) en Netwerk Duurzaam Leuven
Een beschrijving van de wijze waarop deze structuur heeft gefunctioneerd, is bovendien te vinden in hoofdstuk 2 van bijgevoegd wetenschappelijk rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ (H. Vandevyvere et al., 2013). In dit rapport is ook de samenstelling van de verschillende groepen te vinden. De volledige beschrijving wordt hier niet overgenomen. Vermeldenswaardig is bovendien nog de organisatie van een ‘Klimaatparlement’ voor geïnteresseerde burgers. De organisatie wordt getrokken door de stad Leuven in samenwerking met het Netwerk Duurzaam Leuven. In het kader van dit klimaatparlement zijn verschillende initiatieven georganiseerd. Eind juni werd een info-avond over de nulmeting georganiseerd en werd een eerste oproep gelanceerd voor klimaatambassadeurs. Ook tijdens Leuven autovrij op 26 augustus en via enkele artikel in stad Leuven info en op de website van de stad en via facebook werden oproepen gelanceerd voor klimaatambassadeurs. Met deze klimaatambassadeurs werd in het najaar een participatietraject opgezet waarbij deze een vorming kregen en hen een format aangereikt werd om via woonkamergesprekken, samen met de buurt of hun vriendenkring een eigen klimaatactieplan op te maken. Via een gestructureerd verslag werd alle input verwerkt en doorgegeven aan thematische cellen en wetenschappelijk team. In een publieksevenement op 15 december werden de resultaten van deze woonkamergesprekken voorgesteld en werden de eerste lijnen van mogelijke acties of actieplannen voorgesteld.
3.2 Opzetten van een vervolgstructuur Na de afwerking van het rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ en dit SEAP, is de opdracht voor KU Leuven en haar opdrachthouders m.b.t. de wetenschappelijke coördinatie van het project en de begeleiding van de G20, afgerond. In de loop van 2012 werd met de financierende partners van het project anno 2012 een werkgroep opgericht die de juridische structuur voor het project Leuven Klimaatneutraal moet uitwerken. Het is de bedoeling om in deze structuur zowel de 15
stad Leuven als andere types partners – bedrijfswereld, onderwijs- en onderzoekswereld, middenveld, semi-publieke actoren en infrastructuurbeheerders – hun plaats te geven. De beslissingen over deze lange termijn structuur zijn nog in voorbereiding. Op het moment van voorleggen van dit SEAP ter goedkeuring blijft, omdat de beslissing over de lange termijn structuur nog is niet genomen, de hierboven beschreven structuur en werkwijze voorlopig aangehouden. Ook zijn in de stadsbegroting 2013 de nodige middelen ingeschreven om voor het jaar 2013 de coördinatie van het project en de communicatie rond het project op te nemen door externe opdrachten en/of bijkomend personeel, voor een periode van een jaar. Dit in afwachting van de formalisering van de langetermijnstructuur.
16
4 De toekomstscenario’s Leuven 2030 en 2050 4.1 Beschrijving van scenario’s in het rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ Hoofdstuk 5 van het wetenschappelijk rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ (H. Vandevyvere et al., 2013) vangt aan met een duiding van de gehanteerde toekomstscenario’s en vergelijking met bestaande methodes voor scenariobouw, die ondermeer gehanteerd worden voor de Vlaamse MIRA-scenario’s 12. In paragraaf 5.4 van het wetenschappelijk rapport vinden we dan de beschrijving van het Leuvense referentiescenario. De scenario’s naar klimaatneutraliteit worden dan in paragraaf 5.5 behandeld. Vanuit de scenario-analyse blijkt de klimaatneutraliteit in 2030 geen haalbare kaart. Daarom wordt een scenario LKN2050 toegevoegd.
4.2 Kwantitatief begrote maatregelen en hun CO2-impact in de scenario’s naar klimaatneutraliteit in 2030 en 2050 4.2.1 Vijf thematische analyses In hoofdstuk 6 van het rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ worden eerst per thema of ‘sector’ de maatregelensets in kaart gebracht en gedetailleerd beschreven. De behandelde sectoren zijn: residentiële gebouwen, niet-residentiële gebouwen, mobiliteit, natuur en landbouw, energie (en industrie). De maatregelen worden gegroepeerd volgens de trias-logica: code T1 voor maatregelen die de energievraag verminderen; voor de resterende energievraag maximaal inzetten van duurzame energiebronnen (code T2); de resterende energievraag zo efficiënt mogelijk invullen door technologische verbeteringen aan installaties (code T3). Elke maatregel wordt beschreven, en de opbrengst in CO2-reductie (kton/jaar) en de financiële opbrengst (euro/ton reductie) wordt begroot. Elke maatregel wordt grafisch voorgesteld met weergave van de totale CO2-reductie per jaar, de opbrengst in euro/ton CO2 en een x-factor die staat voor een gecombineerde inschatting van implementatiegemak, zichtbaarheid en sociale rechtvaardigheid. Voor de gedetailleerde omschrijving van de geplande maatregelen en de berekeningen verwijzen we naar het wetenschappelijk rapport voor Leuven Klimaatneutraal 2030. Hieronder worden enkel de outputtabellen, en de visualisatie van de opbrengsten in de vorm van grafieken weergegeven. Alle onderstaande tekst, tabellen en grafieken uit paragrafen 4.2.1.1 tot en met 4.2.1.5 zijn rechtstreeks overgenomen uit ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’, hoofdstuk 6 13.
12
Van Steertegem, M. (red.)(2009), Milieuverkenning 2030 - Milieurapport Vlaanderen, VMM, http://www.milieurapport.be/nl/publicaties/milieuverkenning-2030/ 13
H. Vandevyvere et al., De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030: Wetenschappelijk eindrapport, februari 2013, pag. 69 tot pag. 109
17
4.2.1.1 Maatregelen voor de residentiële gebouwen “De meeste in aanmerking genomen maatregelen zijn winstgevend. Enkel woningrenovatie in de vierde golf en het overschakelen naar warmtepompen verdienen zich niet terug op de aangenomen levensduur (zie ook opmerkingen hoger omtrent de invloed van de beschouwde levensduur). Merk hierbij op dat de vijfde renovatiegolf niet ingezet wordt voor de beschouwde LKN-scenario’s.” 14
Tabel 4.2.1.1.0.: overzicht maatregelen residentiële gebouwen met resulterende CO2-reducties, financiële opbrengsten of 15 kosten over de levenscyclus, en uitvoeringsgraad in functie van de scenario’s LKN 2030 en LKN2050.
14
Ibid, p.81
15
Ibid
18
Grafiek 4.2.1.1.0: overzicht maatregelen residentiële gebouwen met resulterende CO2-reducties (oppervlakte van een bel), financiële opbrengsten of kosten over de levenscyclus (y-coördinaat), en X-factor als aanduiding van de aantrekkelijkheid 16 van de maatregel (x-coördinaat)..
“Gezien de bevolkingsaangroei zullen er tegen 2030 circa 4.000 eenheden bijgebouwd moeten worden. Alle wooneenheden zullen in mindere of meerdere mate moeten evolueren naar een lage energie-standaard.” 17 “Er staat Leuven een belangrijke renovatie-activiteit te wachten indien we de gebouwuitstoot op een structureel juiste manier willen aanpakken. Van de ongeveer 40.000 bestaande wooneenheden dienen er volgens bovenstaande scenario’s tegen 2030 en 2050 respectievelijk 11.200 en 22.650 grondig gerenoveerd te worden. Voor LKN 2030 betekent dit ongeveer 750 woningen te renoveren per jaar in de periode 2015-2030. Voor LKN 2050 komt dit neer op 650 woningen per jaar aangehouden over de periode 2015-2050. Momenteel vertoont het totale bestaande Leuvense gebouwbestand een vernieuwingsgraad van 0.6 % per jaar, of à rato verrekend 240 woningen per jaar.ii Dit betekent dus dat de renovatiegraad van de woningen in Leuven ongeveer moet verdrievoudigen. Indien we alle renovatiegolven (de spontane renovaties niet meegerekend) integraal zouden willen uitvoeren tegen 2030, is een totale renovatiegraad van bijna 7% per jaar vereist. Hetzelfde doel tegen 2050 zou in dit opzicht beter haalbaar zijn, met een renovatiegraad van bijna 3% per jaar of voor Leuven omgerekend 1000 woningen per jaar. “ 18
16
Ibid, p. 78
17
Ibid, p.79
18
Ibid, p.82
19
“De paarse cirkel rondom geeft een maatregel weer die voor alle woningen van toepassing is, namelijk de beperking van het elektriciteitsverbruik voor apparaten en verlichting tot 2000 kWh per gezin per jaar. Deze maatregel zit met name vervat in BaU of wordt apart gecombineerd met een andere LKN-maatregel.” 19
Grafiek 4.2.1.1.1: overzicht van de maatregelenmix voor de residentiële sector in functie van het scenario LKN 2030. Er wordt telkens aangegeven voor hoeveel % een maatregel doorgevoerd wordt, en op hoeveel wooneenheden dit 20 resulterend slaat. Hier staat BAU voor het EUR-scenario.
19
Ibid, p.79
20
Ibid
20
4.2.1.2 Maatregelen voor de niet-residentiële gebouwen (handel en diensten) Alle maatregelen zijn matig tot zeer winstgevend over de beschouwde levenscyclus en de grootste impact valt te bereiken door de gebouwschil energetisch te verbeteren.21
Tabel 4.2.1.2.0.: overzicht maatregelen niet-residentiële gebouwen met resulterende CO2-reducties, financiële opbrengsten 22 of kosten over de levenscyclus, en uitvoeringsgraad in functie van het scenario LKN 2030.
21
Ibid, p. 85
22
Ibid, p. 88
21
Grafiek 4.2.1.2.0: overzicht maatregelen niet-residentiële gebouwen met resulterende CO2-reducties, financiële opbrengsten 23 of kosten over de levenscyclus, en X-factor als aanduiding van de aantrekkelijkheid van de maatregel.
De schijven in de taartdiagramma’s in grafiek 4.2.1.2.1 en grafiek 4.2.1.2.2 geven een aanzet van het aantal 1000 m² vloeroppervlakte dat aan welke maatregel moet voldoen. “De uitgangspunten zijn dezelfde als voor residentiële gebouwen. Maatregelen zijn daarbij opnieuw zo toegewezen dat dubbeltellingen vermeden worden.” 24
23
Ibid, p.85
24
Ibid
22
Grafiek 4.2.1.2.1: overzicht van de maatregelenmix voor de niet-residentiële sector in functie van het scenario LKN 2030. Er wordt telkens aangegeven voor hoeveel % een maatregel doorgevoerd wordt, en op hoeveel 1000 m² vloeroppervlakte dit 25 resulterend slaat. Hier staat BAU voor het EUR-scenario.
Grafiek 4.2.1.2.2: overzicht van de maatregelenmix voor de niet-residentiële sector in functie van het scenario LKN 2050. Er wordt telkens aangegeven voor hoeveel % een maatregel doorgevoerd wordt, en op hoeveel 1000 m² vloeroppervlakte dit 26 resulterend slaat.
25
Ibid, p.86
23
“Wanneer we het resultaat van de LKN-scenario’s vergelijken met de Milieuverkenning, zien we dat LKN 2030 opnieuw een stuk verder gaat dan MIRA EUR 2030, en dat LKN 2050 dit keer aanzienlijk beter scoort dan het MIRA VISI-scenario, weliswaar op een termijn van 20 jaar langer. Dit betekent dat het structurele pad naar klimaatneutraliteit (90% reductie) ook hier reeds substantieel doorlopen is, en dat het tussentijds doel per 2050 om de globale temperatuurstijging onder 2°C te houden voor de Leuvense niet-residentiële gebouwen nagenoeg bereikt werd. Zoals hoger aangehaald situeert een belangrijk verschil tussen de MIRA en LKN-scenario’s zich in de renovatie van bestaande gebouwen. In LKN wordt hier sterker op ingezet. Volgens de trias-logica is deze optie ook te verkiezen. Ze vraagt echter wel een inzet op lange termijn, omdat al te hoge renovatiepercentages tegen 2030 onrealistisch zijn.” 27
28
Grafiek 4.2.1.2.3: overzicht emissies niet-residentiële sector (handel en diensten) volgens de verschillende scenario’s.
26
Ibid, p.87
27
Ibid, p.88 - 89
28
Ibid, p.88
24
4.2.1.3 Maatregelen voor de sector mobiliteit
Tabel 4.2.1.3.0: overzicht maatregelen mobiliteit met resulterende CO2-reducties, financiële opbrengsten of kosten over de 29 levenscyclus, en uitvoeringsgraad in functie van de scenario’s LKN 2030 en LKN 2050.
“De samenvattende tabel toont de mogelijke resultaten met een mix van de besproken maatregelen tegen 2030, respectievelijk 2050. Voor het uitrollen van nieuwe OV- en fietsinfrastructuur wordt voldoende tijd voorzien. Deze structuur wordt geacht voor 2/3 gerealiseerd te zijn in 2030. Een analoog principe geldt voor lokale dienstenvoorzieningen. Die worden geacht tegen 2030 voor de helft geïmplementeerd te zijn. Het autoluw maken van de binnenstad en het inrichten van stedelijke goederendistributie kan dan weer veel sneller gebeuren. Deze maatregelen zijn volledig gerealiseerd in 2030. Een halvering van de transportemissies zou resulterend mogelijk zijn tegen 2030 (-49%), en een bijkomende reductie tot -55% tegen 2050. Deze maatregelenmixen leveren een winst op van respectievelijk 9,25 en 8,06 miljoen Euro/jaar. De factor die verhindert om een veel hogere reductie te halen, is de aanwezigheid van twee snelwegen (E40/E314) waarop de invloed van maatregelen slechts beperkt is. Referentiescenario’s gaan ook uit van een lineaire toename van afgelegde kilometers en dit voor alle transportmodi.” 30
29
Ibid, p. 94
30
Ibid
25
Grafiek 4.2.1.3.0: overzicht maatregelen mobiliteit met resulterende CO2-reducties, financiële opbrengsten of kosten over 31 de levenscyclus, en X-factor als aanduiding van de aantrekkelijkheid van de maatregel.
“Maatregelen zonder zware infrastructuurwerken (databank, autoluwe binnenstad) leveren hoge winsten op per bespaarde ton CO2. Ook inzetten op fietsverkeer, dit keer wel met inbegrip van de nodige infrastructuurwerken, levert nog aanzienlijke winst op. Maatregelen die het openbaar vervoer (mee) viseren, vergen grotere investeringen maar blijven, over de beschouwde levenscyclus, eveneens winstgevend. Hetzelfde geldt voor het collectief organiseren van goederenvervoer, inbegrepen de bouw van een distributiecentrum. Enkel het lokaal opvangen van allerlei noden zoals onderwijs en bejaardenzorg om de mobiliteitsvraag te verminderen, heeft een resulterende kost. Merk op dat dit hier ingerekend werd in de vorm van een huurformule. Dit is een benadering voor de situatie waarbij men daadwerkelijk investeert in (nieuwe) gebouwen voor nieuwe lokale diensten, en waarbij men dus op een structureel niveau van ruimtelijke ordening ingrijpt.” 32
31
Ibid, p. 93
32
Ibid,
26
4.2.1.4 Maatregelen voor de sector natuur en landbouw “Onderstaande tabel toont de impact van de voor LKN geselecteerde maatregelencombinaties in 2030 en 2050. Voor 2030 wordt aangenomen dat de 10.000 bomen in verstedelijkt gebied aangeplant zijn, maar dat er slechts 50 hectare bos bij gekomen is. Deze oppervlakte stemt ongeveer overeen met het volgens de Milieuverkenning verdwijnende landbouwareaal, zie ook hoofdstuk 8 voor verdere duiding. Voor 2050 wordt aangenomen dat een toename van 100 hectare wel mogelijk is op basis van lange-termijn structurele veranderingen in Leuven. De impact van deze maatregelen uitgedrukt in CO2-uitstoot is echter stelselmatig laag in vergelijking met de emissies uit de andere sectoren.” 33
Tabel 4.2.1.4.0: overzicht maatregelen mobiliteit met resulterende CO2-reducties, financiële opbrengsten of kosten over de 34 levenscyclus, en X-factor als aanduiding van de aantrekkelijkheid van de maatregel.
“De echte klimaatmaatregelen bestaan erin de mogelijke CO2-sinks in Leuven uit te breiden. Het effect ervan is klein en de prijs hoog, tenzij men ook de secondary benefits ervan aanrekent. Die bestaan uit onrechtstreekse mitigatie-effecten (bv. reductie van het stedelijk hitte-eiland door aanplanten van bomen in de stad) en maatschappelijke winsten (bv. op het vlak van volksgezondheid). Ze verhogen de veerkracht van een stad die onder druk staat van een opwarmende wereld. Bij aanrekenen van deze secondary benefits worden de aanplantmaatregelen winstgevend.”35
33
Ibid, p. 98
34
Ibid, p. 97
35
Ibid
27
Grafiek 4.2.1.4.0 overzicht maatregelen natuur en landbouw met resulterende CO2-reducties, financiële opbrengsten of kosten over de levenscyclus, en X-factor als aanduiding van de aantrekkelijkheid van de maatregel.
4.2.1.5 Maatregelen voor de sector energie (en industrie) “Er wordt uitgegaan van de situatie waarbij alle lokale hernieuwbare energieproductie leidt tot lokale CO2-reducties: met andere woorden er is netto geen export van groene energie vanuit Leuven. . De stad zal inderdaad nog altijd afhankelijk blijven van energie-import, en in het bijzonder van de import van al dan niet groene stroom. Merk hierbij op dat warmtepompen in residentiële gebouwen verondersteld werden te functioneren op grijze stroom terwijl het elektrisch openbaar vervoer in Leuven dan weer verondersteld werd op groene stroom te gaan rijden. Hierbij is het in het algemeen erg moeilijk om een prognose te doen over hoeveel van de resulterend benodigde elektriciteitsimport grijs, respectievelijk groen zal zijn. Daarom wordt met gemengde aannames gewerkt. Warmte-export buiten Leuven is onwaarschijnlijk. Dat betekent dat alle inspanningen voor de productie van groene warmte in Leuven ook lokaal benut worden. Import van groene warmte is evenzeer onwaarschijnlijk. Omdat er in het EUR-scenario bovendien weinig gerekend wordt op biomassa voor lokale warmteproductie, mag er aangenomen worden dat er in dit domein geen overlap of dubbeltellingen zullen ontstaan. Meer algemeen worden de maatregelen in de sector energie voor Leuven complementair aan het EUR(Leuven)-scenario beschouwd. Er is dus geen overlap met EUR(Leuven). Alle energie-maatregelen zijn uitgevoerd tegen 2030, behalve de bouw van de 10 windturbines die dan voor de helft gerealiseerd is. Tegen 2050 staan alle windturbines er. In principe heeft de energiesector in Leuven op deze manier een negatieve impact, omdat ze zorgt voor een uitstootreductie ten opzichte van het equivalente gebruik van fossiele bronnen dat ze subsitueert (in scope 1 en 2 van andere sectoren). In onderstaande tabel worden de emissies van de sectoren energie en industrie echter samen beschouwd. Daarbij is er een te verwachten toename van de emissies in de industrie (voor de industrie geldt dat EUR identiek is aan LKN). De goede resultaten van de energiesector werken hier 28
mitigerend op, zodat er resulterend toch een daling van de totale uitstoot van deze sectoren samen bekomen wordt (maar dus geen negatieve uitstoot). “36
Tabel 4.2.1.5.0 : overzicht maatregelen energie + industrie met resulterende CO2-reducties, financiële opbrengsten of 37 kosten over de levenscyclus, en uitvoeringsgraad in functie van de scenario’s LKN 2030 en LKN 2050.
“In het kader van de werking van de thematische cel Energie is ook een simulatie uitgevoerd voor toekomstige energieproductie in Leuven, met maximale inzet op hernieuwbare bronnen.iii Daarbij is nagegaan wat het potentieel is van hernieuwbare energie, en of dit economisch interessant te realiseren valt.” 38 “ De globale resultaten van deze simulatie, optie vergroenende stroom en 5% prijsstijging per jaar, zijn voor de uitstootreducties als volgt: 430 kton CO2-equivalent door de reductie van de energievraag en 160 kton CO2-equivalent door de omschakeling naar hernieuwbare energie, samen goed voor 590 kton CO2-equivalent of 70% uitstootreductie in 2050.” 39 “De investeringskosten per jaar voor dit klimaatscenario verlopen als volgt: in het begin een reeks 60-70-60-50-45-40… miljoen Euro per jaar, met nog 6 miljoen Euro in 2030 en 1 miljoen Euro in 2050. De grootste inspanningen worden derhalve eerst geleverd. De energiekosten volgens dit scenario bedragen in 2030 165 miljoen euro per jaar. Indien alleen op vraagreductie zou gewerkt zijn, bedragen de energiekosten in 2030 255 miljoen Euro” 40
36
Ibid, p. 101
37
Ibid, p. 102
38
Ibid, p. 102
39
Ibid, p. 106
40
Ibid, p; 106
29
4.2.2 Impact van alle maatregelencombinaties op de Leuvense CO2-uitstoot volgens de scenario’s LKN2030 en LKN2050 In paragraaf 6.6 van het rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ worden de resultaten voor de verschillende thema’s of ‘sectoren’ op correcte wijze samengebracht zodat geen maatregelen worden dubbel geteld. Dit voor de scenario’s LKN2030 en LKN2050. Hiertoe zijn vooraf een aantal bijkomende analyses uitgevoerd, bij voorbeeld voor wat betreft de aanwending van elektriciteit en het gebruik van de geproduceerde hernieuwbare energie. Hieronder de globale resultaten:
Tabel 4.2.21: overzicht maatregelen in alle sectoren met resulterende CO2-reducties en financiële opbrengsten of kosten 41 over de levenscyclus in functie van de scenario’s LKN 2030 en LKN 2050.
“In de overzichtstabel hierboven is vast te stellen dat er voor de sectoren huishoudens, handel en diensten, en natuur en landbouw een haalbaar actieplan kan opgesteld worden om de broeikasgasuitstoot in die sectoren tegen 2050 met 80% of meer te reduceren, waardoor voor deze sectoren een vitale klimaatdoelstelling gerealiseerd wordt (-80% uitstoot in 2050). Voor de sectoren energie en industrie, en mobiliteit ligt dit hier nog niet binnen bereik. Er moet echter worden opgemerkt dat net voor deze sectoren veel factoren hun beslag krijgen op hogere beleidsniveaus waarop de invloed van steden slechts beperkt is. Daarbij geldt dat ongeveer de helft van de huidige mobiliteitsemissies, of zo’n 100 kton CO2equivalent, op de autosnelwegen uitgestoten wordt. De huidige uitstoot van de industrie is gelijkaardig qua grootte, met name 112 kton CO2-equivalent. Op een totale huidige uitstoot in Leuven van 808 kton CO2-equivalent betekent dit dat een kwart van de emissies moeilijk aan te sturen zijn. Op deze manier komt het totaalbeeld voor alle sectoren samen in 2050 op ordegrootte 70% uitstootreductie. Om klimaatveilig te zijn moet er dus, uitgedrukt ten opzichte van de huidige emissiecijfers, nog een kloof van 10% uitstootvermindering overbrugd worden. Het is erg moeilijk om prognoses te doen over de haalbaarheid daarvan. (…) Het scenario LKN 2030 dient zoals eerder aangehaald beschouwd te worden als een structurele opstap naar LKN 2050. Op goed 15 jaar tijd (2015-2030) de reductiecijfers voor 2050 realiseren mag inderdaad als weinig haalbaar beschouwd worden. Niettemin is dit technisch mogelijk. Voor alle sectoren zijn de maatregelencocktails per sector winstgevend voor de aangenomen economische levenscyclusduur en de gegeven terugverdieneffecten, en dit zowel in 2030 als in 2050. Niettemin zijn er individuele maatregelen die resulterend wel een kost opleveren. In de scenario’s LKN 2030 zijn deze minder aantrekkelijke maatregelen vaak gedeeltelijk of niet doorgevoerd, wat zou moeten leiden tot een economisch realistische configuratie op kortere termijn.
41
Ibid, p.107
30
In 2050 krijgen een aantal van deze maatregelen niettemin meer belang. Het zijn technisch belangrijke bouwstenen voor de koolstofarme economie.
Grafiek 6.6.1: overzicht emissies in alle sectoren samen volgens de verschillende scenario’s.
Indien we de cijfers beschouwen voor alle sectoren, behalve de industrie, komen we tot de totaalcijfers in onderstaande tabel. Alle winsten door hernieuwbare energie worden hierbij ten goede van de sectoren buiten de industrie aangerekend.
Tabel 6.6.1: Totale emissiereducties abstractie makend van de sector industrie.
Indien er abstractie kan worden gemaakt van de sector industrie, die in de voorliggende studie als niet actionable is behandeld, dan wordt met LKN 2050 de klimaatveilige doelstelling van 80% uitstootreductie in 2050 gerealiseerd.” 42
42
Ibid, p. 107 - 108
31
5
‘Halte 2020’: het SEAP voor het Covenant of Mayors
5.1 Inleiding “Door de ondertekening van het Burgemeestersconvenant verbindt de stad Leuven zich ertoe om twee documenten aan te leveren: een nulmeting (baseline emission inventory) en een actieplan voor duurzame energie (sustainable energy action plan of SEAP).” 43 De nulmeting werd toegelicht in hoofdstuk 2 van dit document . “Het actieplan voor duurzame energie dient ingebed te worden in een langetermijnvisie. Daarbij mag de gemeente de horizon op 2020 leggen (met het doel om minimaal 20% CO2-reductie te bekomen), maar ze mag ook verder gaan tot bijvoorbeeld klimaatneutraliteit. Die laatste optie wordt bestudeerd in dit rapport. Daardoor geldt 2020 meteen als een tussenstap, en zal het SEAP geformuleerd worden als een tussentijdse doelstelling voor de realisatie van klimaatneutraliteit, met name de gewenste stand van zaken in 2020. Dit stemt overeen met de aanpak die het Covenant in dit geval voorstelt, met name: ‘The SEAP may cover a longer period, but in this case it should contain intermediate values and objectives for the year 2020.’ Deze aanpak heeft twee voordelen. Ten eerste kunnen alle acties gekaderd worden in een gewenst, structureel veranderingspad op de lange termijn. Dit pad leidt niet enkel naar klimaatneutraliteit, maar naar geïntegreerd duurzaam functioneren tout court. Ten tweede kan op die manier flexibiliteit ingebouwd worden: indien bij de realisatie blijkt dat bepaalde maatregelen of acties vertraging oplopen, kan nagegaan worden hoe er zinvol kan geschoven worden met doelstellingen zodat de structurele logica richting klimaatneutraliteit en geïntegreerde duurzaamheid behouden blijft.” 44 Concreet komt dit erop neer dat de maatregelencocktails die beschreven werden in hoofdstuk 4 van dit document voor een bepaald percentage gerealiseerd moeten zijn in 2020. Hiermee is het actieplan, zoals hoger reeds aangegeven, niet af. De gemeente moet met name engagementen formuleren over de manier waarop ze het uitvoeren van deze maatregelen zal aanpakken. Hoofdstuk 8 van het wetenschappelijk rapport bevat hiertoe een uitgebreide reeks aan ideeën. Hoofdstuk 9 van het wetenschappelijk rapport] bevat vervolgens aanzetten voor een mogelijk actieplan, waarbij de focus ligt op twee aspecten: waarmee kan onmiddellijk begonnen worden, zonder moeilijke beslissingsprocessen of uitzonderlijk grote investeringen; dit noemen we de ‘snelle starters’. Ze bouwen vooral voort op de huidige dynamiek in Leuven, waarbij duidelijk al heel wat klimaatgerelateerde actie aan de gang is; wat zijn de ‘grote werven’ die best als eerste aangevat worden om de structurele verandering op de sporen te zetten; hier gaat het om acties waarbij wel beslissingen en investeringen met een aanzienlijke impact aan de orde zijn. In bepaalde gevallen dient ook het draagvlak voor deze acties eerst verder verzekerd te worden.
43
Ibid,, p. 109
44
Ibid, p. 109
32
Hoofdstuk 10 van het wetenschappelijk rapport tenslotte bevat suggesties over hoe de stad en alle andere betrokken stakeholders het proces doelmatig kunnen opvolgen. Daarbij wordt vooral nagegaan welke indicatoren in de toekomst zouden moeten gemonitored worden om tot een efficiënte procesbegeleiding te komen.
In hoofdstuk 6 van het SEAP wordt uit hoofdstukken 8, 9 en 10 van het wetenschappelijk rapport een uitgebreide selectie van maatregelen gemaakt die kunnen bijdragen om de doelstelling van het Burgemeestersconvenant te halen en.
5.2 Actiedomein en inhoud van het SEAP Het SEAP is een instrument in handen van de stedelijke overheid, en viseert CO2-emissies die actionable zijn vanuit deze bevoegdheid. Daarover stelt de technische richtlijn voor het opstellen van het SEAP: ‘The main target sectors are buildings, equipment/facilities and urban transport. The SEAP may also include actions related to local electricity production (development of PV, wind power, CHP, improvement of local power generation), and local heating/cooling generation. In addition, the SEAP should cover areas where local authorities can influence energy consumption on the long term (as land use planning), encourage markets for energy efficient products and services (public procurement), as well as changes in consumption patterns (working with stakeholders and citizens)(…). On the contrary, the industrial sector is not a key target of the Covenant of Mayors, so the local authority may choose to include actions in this sector or not. In any case, plants covered by the ETS (European CO2 Emission Trading Scheme) should be excluded, unless they were included in previous plans of the local authority.’ iv De inhoud van hoofdstukken 6 en 8 [van het wetenschappelijk rapport; hoofdstuk 4 in dit SEAP] sluit nauw aan op deze bepalingen. Het Convenant dringt erop aan dat de lokale overheid vanaf het begin sterk inzet op de eigen gebouwen en infrastructuren, en zo het goede voorbeeld geeft. Tegelijkertijd spoort ze op die manier ook anderen aan om actie te ondernemen. Hiertoe dient de lokale overheid ondermeer haar administratie en werking aan te passen, of minstens klaar te maken om deze taken op zich te nemen. Er moeten daarbij voorstellen voor personeelsinzet, financiering en budgetten geformuleerd worden. Manieren om maatregelen te financieren buiten de eigenlijke gemeentebegroting dienen eveneens in kaart gebracht te worden. Omtrent acties en maatregelen dient, voor zover mogelijk, het volgende geïdentificeerd te worden: beschrijving van de actie of maatregel; verantwoordelijke(n) voor de actie of maatregel; timing: begin, einde, mijlpalen; geschatte kosten, energiebesparing en/of hernieuwbare energieproductie, en bijhorende CO2reductie. De mate van detaillering van deze output is echter een verantwoordelijkheid van de lokale overheid. Ze moet er in principe enkel voor zorgen dat het SEAP werkbaar is als begeleidingsinstrument en als communicatiemiddel naar de diverse stakeholders toe, en dat over de genomen engagementen geen politieke onduidelijkheid meer kan ontstaan.v Het SEAP dient ook aan te geven hoe de lokale gemeenschap gemobiliseerd wordt of zal worden. De opzet van het project Leuven Klimaatneutraal totnogtoe (zie hoofdstuk 2) en alles wat in hoofdstuk 8
33
van het wetenschappelijk rapport [ hoofdstuk 3 in dit SEAP] uitgewerkt is omtrent het thema draagvlak en participatie, kunnen hiervoor gelden als inhoudelijke input. Het werkingsproces in 2011-2012 voldoet aan de suggestie om een zo hoog mogelijke participatie van stakeholders en burgers te verzekeren vóór het SEAP formeel ingediend wordt.
5.3 Het SEAP voor Leuven: ‘halte 2020’. Te bereiken ontwikkelingsstatus van de LKN-scenario’s in 2020 Zoals hoger aangehaald is er in Leuven voor gekozen om het SEAP in te bedden in een actieplan voor klimaatneutraliteit. In die context moet echter ook aangegeven worden in welke mate de beoogde maatregelen op het pad naar klimaatneutraliteit worden verondersteld gerealiseerd te zijn in 2020. Daarbij geldt als belangrijkste randvoorwaarde dat de CO2-emissies tegen dan minstens met 20% moeten gedaald zijn. Daarom worden in wat volgt streefcijfers geformuleerd over de realisatiepercentages van de diverse maatregelen voorgesteld in hoofdstuk 6 [in dit SEAP gaat het over hoofdstuk 4], tegen anno 2020. Deze realisatiepercentages worden vooropgesteld vanuit een dubbele invalshoek: De realisatiegraad is consistent en realistisch in termen van compatibiliteit met LKN 2030 en LKN 2050; En het streefdoel -20% CO2-uitstoot wordt minstens gehaald. Men streeft hierbij best naar een ’S-curve’ voor de implementatie, waarbij na een opstartfaze snel relatief veel resultaat geboekt wordt, en waarbij structurele veranderingen onmiddellijk op het agenda komen. Een dergelijke evolutie is ook wenselijk vanuit een transitiestandpunt.
Grafiek 9.2.1: Principieel verloop van een succesvol transitieproces versus lock-in, tegenstroom of systeemfaling. Grafiek geïnspireerd op Rotmans (2008). Op de gewenste transitiecurve zijn data en reductiedoelstellingen voor Leuven Klimaatneutraal geprojecteerd.
In grafiek 9.2.1. worden de doelstellingen van Leuven Klimaatneutraal gesuperponeerd op een principe-schema dat de mogelijke ontwikkelingspaden voor een systeemtransitie weergeeft, zoals 34
beschreven door Jan Rotmansvi. Alhoewel dit een theoretisch schema is, geeft het ordegroottes weer van wat behaald zou moeten worden om een realistische systeemverandering weer te geven. Daarbij wordt meteen duidelijk dat 2010-2020 moet opgevat worden als een voorbereidingsperiode, waarbij de eigenlijke omslag zich vooral voordoet in de periode 2020-2030. In de streefcijfers zal met deze achtergrondidee zo veel mogelijk rekening gehouden worden. Concreet worden in deze context de volgende aannames gedaan over de stand van zaken in 2020: Alle LKN-maatregelen zijn ten opzichte van de stand van zaken in LKN 2030 aangerekend aan 1/3 (5 15e delen) voltooid, dit wil zeggen dat de maatregelen effectief van start gaan in 2015 en dat vanaf dan een lineaire interpolatie genomen is (hellende rechte in transitiegrafiek). Omdat er op de drie jaar tijd daarvoor (2012-2015) geen maatregelen tot uitvoering komen (voorbereidingsperiode) geldt hier een horizontale rechte als beeld. De combinatie van beide lijnstukken is dan een benadering van een startende S-curve; De groei van het gebouwenbestand (aantal woningen, aantal m² handel en diensten) wordt in 2020 op 5% gezet, de helft van de geschatte verandering voor de periode 2010-2030 (met name 10% toename). Merk op dat dit een groeilijn is en geen transitiecurve; Voor die aspecten waar het LKN 2030-scenario afhankelijk is van de referentie-ontwikkeling (bijvoorbeeld stand van zaken bij BaU gebouwen, evolutie van de voertuigtechnologie) is voor 2020 de lineaire interpolatie genomen van de situatie in 2010 en de situatie voor EUR(Leuven) in 2030. Voor een gedetailleerde beschrijving van de maatregelenmixen en hun realisatiepercentages in 2030 wordt verwezen naar hoofdstuk 6 [van het wetenschappelijk rapport. In dit SEAP zijn de maatregelen kort opgesomd in hoofdstuk 4]. De tabel hieronder geeft weer wat de reductiecijfers zijn volgens dit opzet. De minimale uitstootreductie van 20% wordt gerealiseerd met een zekere marge. Ter vergelijking worden ook nog eens de reductiecijfers voor LKN 2030 en LKN 2050 weergegeven.
Tabel 9.2.1: Emissiecijfers voor de stand van zaken in 2020, rekening houdend met de ontwikkelingsscenario’s LKN 2030 en LKN 2050.
35
Tabel 9.2.2: Emissiecijfers voor de stand van zaken LKN 2030 en LKN 2050 ter vergelijking met de voorgaande tabel.
Resulterend leidt dit tot een benaderend verloop van de totale emissies zoals weergegeven in grafiek 9.2.2.
Grafiek 9.2.2: Benaderend verloop van de totale emissies op basis van de gewenste stand van zaken in 2020, 2030 en 2050.
De curve van grafiek 9.2.2 toont het omgekeerde van de theoretische curve in grafiek 9.2.1 (resulterende uitstoot versus gerealiseerde reductie). Merk bij deze grafiek op dat het streefdoel lichtjes toeneemt in de tijd; dit is het gevolg van de bevolkingstoename in Leuven. Uiteindelijke resultaten moeten steeds per capita afgetoetst worden. Concreet betekent dit ook dat het reductiepercentage van 22% uitgedrukt per capita een iets hoger cijfer zal worden. Dit verschil is echter irrelevant in vergelijking met de diverse onzekerheidsgraden die de berekeningen beïnvloeden. Ten opzichte van de scenario’s uit de Milieuverkenning is het beeld als volgt:
36
Grafiek 9.2.2: Stand van zaken voor de emissies in 2020 versus de scenario’s uit de Milieuverkenning.
6 Actieplan voor Duurzame Energie Leuven: de goed te keuren doelstellingen voor 2020 6.1 Gekwantificeerde doelstellingen met betrekking tot de globale CO2reductie voor het gehele grondgebied Leuven tegen 2020 In vorig hoofdstuk werd toegelicht hoe uit de scenario’s LKN2030 en LKN2050, de tussentijdse doelstellingen voor CO2-reductie op het gehele grondgebied Leuven (scope 1 en 2) kunnen worden bepaald. Samenvattend worden per sector de volgende doelstellingen voor CO2-reductie in 2020 ten opzichte van referentiejaar 2010 ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd, als doelstellingen van dit Actieplan voor Duurzame Energie (SEAP):
Tabel 6.1: gekwantificeerde reductiedoelstellingen per sector voor de periode 2010-2020 Opmerking: de opbrengst van 12,9 mio€/jaar is geen winst die door één enkele partij rechtstreeks geïnd kan worden. Deze opbrengst zal veeleer beschikbaar voor alle betrokken partijen in de vorm van besparingen op uitgaven. Voornamelijk zullen dit besparingen zijn op energiekosten en
37
verplaatsingskosten; zowel voor particulieren, scholen, kantoren, handel, overheden als allerhande diensten. Hierbij dient ook opgemerkt te worden dat besparingen op toekomstige energiekosten ook een “consolideren” kan zijn van de huidige energiekosten. Door het actieplan uit te rollen zal de invloed van buitenaf en de afhankelijkheid van extern opgelegde energieprijzen afnemen.
Onderstaande tabel toont aan met welke maatregelencombinatie per sector deze doelstelling zou kunnen worden gehaald. De gekwantificeerde reductiedoelstellingen aparte maatregel worden niet apart goedgekeurd, aangezien het onwaarschijnlijk is dat op een dergelijke korte periode alle maatregelen in gelijke mate zijn aangezet en tot resultaten leiden. Eventuele vertragingen voor maatregel x moeten echter gecompenseerd worden door versnelde doorvoering van maatregel y, binnen dezelfde sector.
38
Actieplan 2030
Reductie-
Omschrijving maatregel
Potentieel (kTon CO2/j)
Huishoudens
Afgewerkt in 2030
%
%
Renovatiegolven naar LE-woningen Eerste golf (>300 kWh/m2) 3285 woningen
37
17
50
Tweede golf (250-300 kWh/m2) 3448 woningen
34
17
50
Derde golf (200-250 kWh/m2) 8170 woningen
61
5
15
Vierde golf (100-200 kWh/m2) 5912 woningen
27
5
15
8
0
0
Vijfde golf (<100 kWh/m2) 3512 woningen
Handel en diensten
Afgewerkt in 2020
Dakisolatie van bestaande woningen zonder dakisolatie & met gedeeltelijke dakisolatie
4530 woningen
19
17
50
Dubbel glas waar nog enkel glas aanwezig is
5000 woningen
2
17
50
Elektriciteitsverbruik verlagen naar 2000 kWh/woning
Alle gezinnen
15
10
30
Installatie zonneboilers
1/2e van de gezinnen
9
17
50
switch naar warmtepomp voor ruimteverwarming
1/8e van de gezinnen
12
17
50
Optimale oriëntatie voor benutting van zonnewinsten op wijkniveau
Nieuwe woningen
0,4
33
100
Vervangen van luchtgordijnen door schuifdeuren
1/4e handelszaken
1,4
33
100
Balansventilatie in handelzaken
1/4e handelszaken
1,4
17
50
Relighting naar 20 W/m2
1/2e gebouwen
1,3
22
67
(Bijkomende) dakisolatie
1/2e gebouwen
21,1
17
50
e
Warmtepompen voor verwarming en koeling
1/8 gebouwen
7,5
17
50
Renovatiegraad optrekken naar 2% van de bebouwde oppervlakte per jaar
30% van de gebouwen
55,1
33
100
Enkel glas vervangen door dubbel glas
15% van de
3
17
50 39
Actieplan 2030
Reductie-
Omschrijving maatregel
Potentieel (kTon CO2/j)
Afgewerkt in 2020
Afgewerkt in 2030
%
%
gebouwen
Energieproductie
Mobiliteit
Natuur en landbouw
Monitoring en visualisatie
Alle gebouwen
11,8
33
100
PV-cellen bij particulieren
1/5e dakoppervlak
14,7
33
100
PV-cellen niet-residentiele gebouwen
1/10e dakoppervlak
8,6
33
100
e
Zonneboilers niet-residentieel
1/10 dakoppervlak
25
33
100
Windmolens 2MW
10 stuks
10,4
17
50
10 Warmtecentrales (lokale pellets of gelijkwaardige met warmtenet)
2200 woningen
0,4
33
100
Anaërobe zuivering + WKK
1 stuk
0,6
100
Databank voor uitwisseling van diensten
5,3
33
100
Extra verplaatsingen vermijden door lokaal gebrek aan diensten lokaal te organiseren
6,1
17
50
Stad met mix van vervoersmodaliteiten 33/33/33 (Fiets/Openbaar vervoer/ Auto)
25
22
66
Autovrije/-luwe binnenstad
2
33
100
Goederenvervoer groeperen en samen laten transporteren
3
33
100
Aanplant van 10.000 bijkomende bomen in stedelijk gebied (inclusief secundary benefits: opname fijn stof, reductie fysieke inactiviteit, reductie hitte-eiland effect)
3
33
100
Aankoop van 100 ha bos (op basis natuurwaarde verkenner)
1,3
17
50
Controle en correcte toewijzing van het oneigenlijk gebruik van brandstof toegewezen aan landbouw
28,3
17
50
40
6.2 Niet kwantificeerbare doelstellingen voor het bereiken van CO2reducties op het grondgebied van Leuven 6.2.1 Suggesties voor kwalitatieve doelstellingen in het wetenschappelijk rapport Hoofdstukken 8 en 9 van het wetenschappelijk rapport voor Leuven Klimaatneutraal 2030 45 bespreken een hele reeks van maatregelen die ongetwijfeld tot reductie van de CO2-uitstoot zullen leiden maar waarvan de resultaten niet eenduidig kunnen worden gekwantificeerd. Hoofdstuk 8 bespreekt mogelijke kwalitatieve maatregelen binnen de thema’s gebouwde omgeving, mobiliteit, natuur&landbouw, energie, consumptie en participatie. Voor een uitgebreide bespreking van deze maatregelen verwijzen we naar het wetenschappelijk rapport. 46 Hoofdstuk 9 van het wetenschappelijk rapport geeft voor elk van deze thema’s suggesties voor mogelijk op te zetten concrete acties, concrete onderzoeksprojecten of andere beleidsvoorbereidende initiatieven: ‘bouwstenen van een actieplan’. Het hoofdstuk identificeert veelbelovende bestaande initiatieven, acties die op korte termijn kunnen worden opgestart (de zogenaamde ‘snelle starters’) en een aantal beleidsvoorbereidende processen rond complexe problemen die een lange-termijnoplossing behoeven, maar die al op korte termijn moeten worden opgestart (de ‘grote werven’). Voor een uitgebreide bespreking van deze maatregelen verwijzen we naar het wetenschappelijk rapport. 47 Een aantal van deze maatregelen kunnen al op korte termijn worden aangezet, en kunnen relevant om mee te nemen in het SEAP voor 2020. Bij de uitwerking van het uitvoeringsgericht actieplan voor Leuven Klimaatneutraal 2030, dat zal worden opgemaakt in de loop van 2013 op basis van het wetenschappelijk rapport, zullen deze doelstellingen verder worden verfijnd, aangevuld, begroot en uitgewerkt. Een meer gedetailleerd en uitgebreider actieplan moet dus nog worden opgemaakt. Het is op het moment waarop het SEAP ter goedkeuring wordt voorgelegd, nog niet mogelijk om de set van maatregelen voor de eerste jaren al concreet op te sommen, omdat de meerjarenplanning en meerjarenbegroting 2014-2019 nog in voorbereiding is. Toch is het mogelijk om een aantal kwalitatieve en voorlopig nog algemeen geformuleerde doelstellingen op te nemen in dit goed te keuren SEAP voor 2020.
6.2.2 Eerste aanzet van actieplan voor 2020 in algemene termen De volgend keuzes worden dan ook meegenomen in de goed te keuren doelstellingen voor 2020. Deze blijven vaag geformuleerd om geen te verregaande voorafname te vormen op de discussie over de meerjarenplanning 2014-2018 en bijbehorende begroting. Als de meerjarenplanning is opgemaakt, kan dit verder vertaald in een uitgebreider actieplan voor Leuven Klimaatneutraal. 6.2.2.1 Inhoudelijke uitgangspunten m.b.t. de gebouwde omgeving: Voor bijkomende stedelijke functies legt de stad prioriteit bij inbreidingsprojecten en kwalitatieve verdichting binnen het bestaand weefsel. Dit op plaatsen waar een duurzame verdichting kan worden gerealiseerd: duurzame ontsluiting, nabijheid van voorzieningen, respect
45
Ibid, p. 114 - 169
46
Ibid, p. 114 – 148
47
Ibid, p.149 - 169
41
voor de groenstructuur,… Het aansnijden van nieuwe gebieden met een openruimtebestemming wordt vermeden. Het beleid richt zich niet enkel en niet voornamelijk op de duurzame nieuwbouw. De focus bij het gebouwenbeleid ligt op duurzaam gebruik en verduurzaming van het bestaande patrimonium. De stad zal onderzoeken op welke manier een meervoudig gebruik van gebouwen voor gemeenschapsvoorzieningen, recreatie,… kan worden gestimuleerd. De stad zal inspanningen doen, samen met de partners van Leuven Klimaatneutraal, om het initiatief van individuele gebouweigenaars voor energetische verbetering van hun gebouwen te ondersteunen. Versterkte sensibilisering van eigenaars, ondersteuning met advies en communicatie over goede voorbeelden naar bouwheren is hier een minimum. De stad zal projecten opzetten om gezamenlijke investeringen in energetische optimalisatie van grotere groepen gebouwen te faciliteren. De stad onderzoekt de mogelijkheden van fondsen voor voorfinanciering van energiebesparende investeringen. De stad zal voor grootschalige nieuwbouwprojecten een doorgedreven energieconcept vereisen. De stad zal onderzoeken welke juridische obstakels kunnen opgeheven worden en welke regelgeving kan worden opgemaakt om een overgang naar energiezuiniger gebouwenbestand te versnellen. 6.2.2.2 Inhoudelijke uitgangspunten m.b.t. mobiliteit: De stad zal een mobiliteitsvisie uitwerken gebaseerd op het STOP-principe. De stad zal door functieverweving en compacte ontwikkeling vanuit het ruimtelijk beleid, de verplaatsingsbehoeften trachten te verlagen. De stad bekijkt hiertoe bij grote ontwikkelingsprojecten de integratie van noodzakelijke buurtvoorzieningen en gemeenschapsfuncties. Het langzaam verkeer wordt gestimuleerd door het actief bevorderen van stappers en fietsers. Openbaar domein wordt zo ingericht dat voetgangers en fietsers zich vlot en veilig kunnen verplaatsen. De stad werkt aan het voortschrijdend zone 30 en autoluw maken van de woonkernen. Hiertoe wordt het bezoekersparkeren zoveel mogelijk opgevangen in gebundelde publieke parkings en woon- en winkelstraten ontlast van bezoekersparkeren en (zoek)verkeer. Dit principe wordt in een eerste fase toegepast in de middeleeuwse stadskern. De stad ontwikkelt een geïntegreerd fietsbeleidplan met actiepunten op vlak van infrastructuur, fietsparkeren, aanbod aan huur- en deelfietsen, communicatie en sensibilisering. De stad werkt samen met De Lijn aan een leefbare groei van het busverkeer, waarbij de belasting van bussen in de binnenstad niet verder toeneemt. Tegelijk dringt de stad aan op een lange termijn visie op het regionaal openbaarvervoersnet. De stad onderzoekt de mogelijkheden en het gewenst flankerend beleid voor een stadsdistributiecentrum. De stad koppelt aan grote infrastructuurwerken aan gewestwegen en spoorwegen, de opmaak van een herontwikkelingsplan met meerwaarden voor de stad en omliggende buurten. De stad ondersteunt initiatieven die de consumptie van lokaal geproduceerde dagelijkse verbruiksgoederen (zoals voedsel) kunnen verhogen zodat de transportimpact van onze consumptie verkleint.
42
6.2.2.3 Inhoudelijke uitgangspunten m.b.t. natuur en landbouw: De stad zal een groenstructuurplan uitwerken, geïntegreerd in het ruimtelijk structuurplan, voor natuur en groen buiten en binnen de woonkernen. De gewenste groenstructuur wordt als volwaardig element meegenomen in keuzes omtrent stedelijke verdichting en bij de voorbereiding van stadsontwikkelingsprojecten. De stad neemt initiatieven om zowel het aanbod aan gebruiksgroen als het areaal van natuurgebieden in oppervlakte uit te breiden. De stad neemt maatregelen om het aanbod aan groen in de woonkernen te verhogen, door het uitbreiden van het publiek groenareaal, het ingroenen van bestaand openbaar domein, het stimuleren van groen rond en op private gebouwen,… De stad stimuleert natuurvriendelijke maatregelen in de eigen projecten en op privaat domein, door versterkte sensibilisering van bouwheren. De stad maakt werk van een geïntegreerd waterbeleid, voorziet waar mogelijk meer ruimte voor water. Ze zet de aanwezigheid van waterlopen in de woonkernen in als troef voor een kwalitatieve inrichting en als drager van routes voor langzaam verkeer. De stad ondersteunt initiatieven die een lokale en duurzame voedselproductie en de consumptie van lokaal geteelde voeding beogen. 6.2.2.4 Inhoudelijke uitgangspunten m.b.t. energie: De stad bekijkt samen met de partners van Leuven Klimaatneutraal, de mogelijkheid voor een investeringsfonds voor investeringen in gereduceerde energiehuishouding van gebouwen. Ze voert de sensibilisering en advisering ten aanzien van gebouweigenaars op, minstens via een energieloket. De stad onderzoekt hoe ze collectieve investeringen in gereduceerde energiehuishouding van gebouwen kunnen kan stimuleren en faciliteren. De stad onderzoekt de mogelijkheden voor hernieuwbare energieproductie en de mogelijkheid van recuperatie van beschikbare warmtebronnen op haar grondgebied. Ze bekijkt hoe ze de barrières voor installaties voor hernieuwbare energie of hergebruik van beschikbare energie kan (helpen) opheffen en ondersteunen.
6.2.3 Eerste aanzet van actieplan voor 2020 voor het stadsbestuur als organisatie De stad Leuven maakt in 2013 haar strategisch meerjarenplan en haar meerjarenbegroting voor de periode 2014-2018 (2019?) op. Dit heeft als gevolg dat bij het goedkeuren van dit SEAP, de eigen maatregelen voor deze periode nog niet werden begroot en een gedetailleerde weergave van de engagementen voor het uitvoeren van projecten op basis van stadsmiddelen, nog niet mogelijk is. Toch zijn er, net zoals in de vorige paragraaf besproken voor de algemene beleidsdoelstellingen, een aantal algemene engagementen te formuleren voor de acties m.b.t. eigen personeel en tegoeden. De volgend keuzes worden dan ook meegenomen in de goed te keuren doelstellingen voor 2020. 6.2.3.1 Globale engagementen m.b.t. het eigen gebouwenpatrimonium De stad zal binnen haar eigen patrimonium het efficiënt en meervoudig gebruik van de eigen stadsgebouwen stimuleren en beter organiseren. De stad voert op korte termijn energiebesparingsmaatregelen uit voor 15 gebouwen op niveau van technische installaties.
43
De stad onderzoekt de staat van de grootste stadsgebouwen op vlak van energieprestaties en werkt een plan uit voor een versnelde energetische renovatie of vervangende nieuwbouw met een extreem lage energiebehoefte (voor zover combineerbaar met de erfgoedwaarde). De stad zet een programma op van monitoring en sensibilisering om het energiegebruik in de stadsgebouwen te verlagen. De stad herinvesteert de uitgespaarde middelen door de lagere energiefactuur in nieuwe energiebesparende maatregelen. De stad neemt actief deel aan kennisuitwisselingsprojecten over duurzame gebouwenprojecten. 6.2.3.2 Globale engagementen m.b.t. de energie voor stadsgebouwen en -activiteiten De stad onderzoekt bijkomende mogelijkheden voor hernieuwbare energiebronnen op de eigen stadseigendommen. De stad neemt actief deel aan kennisuitwisselingsprojecten over hernieuwbare energieprojecten. De stad koopt 100% groene stroom. 6.2.3.3 Globale engagementen m.b.t. de mobiliteit van stadspersoneel De stad stimuleert duurzame verplaatsingen bij het eigen personeel door het promoten en financieel vergoeden van duurzame verplaatsingen en door het aanbieden van duurzame vervoermiddelen: fietsen, electrische fietsen,... De faciliteiten voor autogebruikers worden beperkt. De stad voert sensibiliseringsacties onder het eigen personeel om duurzame verplaatsingen en consumptie van duurzame goederen te stimuleren.
6.3 Doelstellingen met betrekking tot organisatorische maatregelen voor de realisatie van het SEAP 6.3.1 Organisatie, betrokkenheid van partners en financiering In 2013 zal gewerkt worden aan een lange termijn structuur voor Leuven Klimaatneutraal met vertegenwoordiging van stad en andere semi-publieke instanties, bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld, onderzoeks- en onderwijswereld. De mate van betrokkenheid van ettelijke Leuvense partners in het project, moet op deze manier gegarandeerd zijn op een gelijkaardige wijze als voor 2012 gebeurde. Voor de bespreking hiervan verwijzen we naar hoofdstuk 3 hierboven. Binnen de op te zetten structuur zal een projectcoördinatie moeten worden voorzien, bestaande uit een project- en procesmanagement en een communicatiemanagement. De definitieve structuur kan hiervoor nog niet uitgetekend worden. In afwachting van de regeling hiervan, heeft de stad Leuven in de begroting voor 2013 de nodige middelen voorzien om voor één overgangsjaar een halftijdse communicatiecoördinator en een voltijdse projectcoördinator te financieren. De projectcoördinator zal ten eerste de globale coördinatie van het project met de partners waarnemen, inclusief monitoring van de voortgang. De projectcoördinator zal ook projecten aanzetten die vanuit de stad Leuven als initiatiefnemer worden geïnitieerd; te beginnen met de opmaak van een uitvoeringsgericht programma in overeenstemming met het strategisch meerjarenplan.
44
Nota’s en referenties i
http://www.burgemeestersconvenant.eu/index_nl.html (NL), www.eumayors.eu (ENG)
ii
Zie bijlagen, uitgebreide Nota Concepten en Methodes, Versie 2.0, 25 mei 2012, p. 20
iii
Studie uitgewerkt door Clara Verhelst, Afdeling Toegepaste Mechanica en Energieconversie, Departement Werktuigkunde (KU Leuven).
iv
EU Covenant of Mayors, op. cit., p. 5
v
EU Covenant of Mayors, op. cit., p. 7-8.
vi
Rotmans, J. (2008), Transition management: a co‐ evolutionary approach, presentatie, seminarie Crosstalks: Energy Efficiency: Reconsidering Sustainability, Vrije Universiteit Brussel, 05/12/2008
45