UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE Onderzoek naar de motivaties voor smartphonegebruik en de samenhang met intensiteit en diversiteit van gebruik. Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 25.918 SOFIE DEVOS
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting NIEUWE MEDIA & MAATSCHAPPIJ
PROMOTOR: PROF. DR. LIEVEN DE MAREZ COMMISSARIS: KAREL VERBRUGGE
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
2
ABSTRACT Deze masterproef focust zich op het “waarom” van smartphonegebruik. Het doel was om op basis van een literatuurstudie duidelijkheid te scheppen over wat de motivaties voor smartphonegebruik zijn. We gebruikten daarvoor de klassieke Uses & Gratifications theorie en vulden deze aan met het recentere Usage Spaces model van Marcus & Chen. We kwamen tot een indeling van 8 motivaties voor smartphonegebruik: Image, Relationships, Entertainment, Accessibility, Instrumentality, Reassurance, Identity en Discovery. Vervolgens legden we deze motivaties voor aan Vlaamse respondenten tussen de 11 en 65 jaar door middel van een online survey. De survey bevroeg naast motivaties ook demografische gegevens en twee dimensies van gebruik: intensiteit en diversiteit. We onderzochten de significante verschillen en samenhang tussen (1) motivaties en demografie, (2) intensiteit en demografie, (3) diversiteit en demografie (4) motivaties en merk/besturingssysteem & (5) motivaties en gebruik (intensiteit en diversiteit). We konden besluiten dat er in onze steekproef een aanzienlijk aantal significante verschillen waren tussen enerzijds demografie en motivaties (vooral voor leeftijd en geslacht, er werden niet overal verschillen gevonden voor Reassurance, Image en Accessibility) en anderzijds demografie en gebruik (bij intensiteit werd enkel voor leeftijd een verschil gevonden, bij diversiteit voor leeftijd en geslacht). De analyse van de verschillen in gebruik naargelang motivatie toonde dat bijna voor alle motivaties een significant verschil te vinden was. Voor diversiteit werd echter geen significant verschil gevonden in Accessibility & Reassurance. Wat betreft motivaties en merk & besturingssysteem, kunnen we concluderen dat ook hier voor bijna alle motivaties significante verschillen te vinden waren. Voor besturingssysteem verschilde enkel de motivatie Reassurance niet significant en voor merk enkel Reassurance en Entertainment. In het kader van onze centrale vraag voor het literatuuronderzoek “Wat zijn de motivaties voor smartphonegebruik?”, konden we op basis van ons kwantitatief onderzoek besluiten dat Reassurance, Accessibility en Instrumentality de meest uitgesproken motivaties waren van onze respondenten.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
3
DANKWOORD In deze 110 pagina’s tellende masterproef, hoort uiteraard ook een persoonlijk woordje. Het is klein beetje ruimte om mezelf te zijn. Maar iedereen die me kent, weet dat een klein beetje voor mij nooit écht volstaat. Ik zou hier uitgebreid mijn promotor, Prof. Dr. Lieven De Marez kunnen bedanken voor zijn gegrond advies en Serena D’Hooge om haar statistische kennis te delen. Ik zou kunnen juichen, voor alle respondenten die mijn survey invulden en diegenen die hielpen om de survey te verspreiden. Of ik zou zelfs een lotgenoot kunnen vermelden, zoals Wannes, om te tonen hoezeer de steun en de kopjes koffie samen gewaardeerd werden. Maar ik zou ook gewoon vrienden kunnen bedanken, zoals Steffi en Ciska, voor hun warmte en voor de mooie studententijden. Ik zou iemand bijzonder in het zonnetje kunnen zetten, zoals Louise, omdat ze buitengewoon goed weet wat een glimlach op mijn gezicht tovert. Of zoals Youri, om hem te vertellen dat ik dankbaar ben voor zijn geduld en de hartverwarmende bloemen. En eigenlijk zou ik zelfs even kunnen stilstaan bij de waarde van mensen zoals mijn ouders, mijn zus en Sam, die onvoorwaardelijk klaarstaan voor me en soms ook helpen zonder echt iets te doen. Ik zou, ik zou, ik zou. Ik zou hier alles kunnen. Maar helaas heb ik dus woorden te kort. Dus heb ik besloten, dat één woordje maar moet volstaan: “dankjewel”.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
4
INHOUD 1
2
3
4
INLEIDING • Kadering • Onderzoek
7 7 9
LITERATUURSTUDIE 2.1 THEORETISCH KADER • Achtergrond Uses & Gratifications • Kritiek op Uses & Gratifications • Uses & Gratifications in het huidige tijdperk • Toepassing van Uses & Gratifications op mobiele telefonie • Korte bespreking Uses & Gratifications • Andere theoretische invalshoeken en mobiele telefonie • Usage spaces van Markus & Chen
11 11 11 13 13 15 18 18 19
2.2 • • •
21 22 23 25
OPERATIONALISERING KERNBEGRIPPEN Wat is een smartphone ? Hoe definiëren we gebruik ? Wat zijn motivaties ?
2.3 SYNTHESE LITERATUURSTUDIE Tabel 1: Synthese literatuurstudie
26 29
2.4 ONDERZOEKSVRAGEN & HYPOTHESES • Onderzoeksvragen • Hypotheses Tabel 2: Synthese onderzoeksvragen en hypotheses
31 32 33 40
METHODE 3.1 ONDERZOEKSOPZET & DATAVERZAMELING 3.2 STEEKPROEFOMSCHRIJVING Tabel 3: Berekening wegingsfactoren
43 43 46 48
DATA-ANALYSE & RESULTATEN • Wegen • Cleaning & interne consistentie
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
51 51 52
5
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 5
MOTIVATIES (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 1) INTENSITEIT (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 2) DIVERSITEIT (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 3) MERK / BESTURINGSSYSTEEM (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 4) LINK GEBRUIK & MOTIVATIES (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 5) EXTRA
CONCLUSIE
REFERENTIES BIJLAGEN Bijlage 1: Gratification items van Leung & Wei, 2000, p. 312-313. Bijlage 2: Gratification items van Wei & Lo, 2006, p. 61. Bijlage 3: Usage space items van Van Biljon, 2006, november p. 181-182. Bijlage 4: Survey motivatie voor smartphonegebruik Bijlage 5: Gebruikte itembatterijen survey Bijlage 6: Quota Digimeter 2013
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
53 64 66 71 75 78 81 89 94 94 96 97 99 108 110
6
1 INLEIDING KADERING Wereldwijd hebben mobiele telefoons al lang het aantal vaste lijnen overstegen (De Standaard, 2002, 8 februari). Balakrishnan & Gopal Raj (2012, p. 263) bevestigen dit met de woorden “The use of mobile phones has proliferated around the world […] It is also not surprising that the number of mobile phones have outnumbered landline telephones in many countries”. Bovendien blijkt uit verschillende bronnen (Drossaert, 2013, 14 augustus; Smith, 2013, 5 juni & Webster, 2012, 21 juni) dat al meer dan de hélft van de mobiele telefoongebruikers eigenlijk smartphonegebruikers zijn. Deze studies zijn het ook eens over het feit dat smartphones de voorbije jaren een indrukwekkende groei kenden en zo stilaan het aantal klassieke mobiele telefoons aan de kant schuiven. In het artikel van Drossaert (2013, 14 augustus) lezen we dat het Amerikaanse onderzoeks- en adviesbureau Gartner meldt dat er op dàt moment al wereldwijd voor het eerst meer smartphones dan klassieke mobiele toestellen verkocht werden. M-onderzoek (2012, november, p. 4) bevestigt dat ook in België de hoeveelheid smartphones die over de toonbank gaan, blijft groeien en dat ze al zeker de helft van de verkoop van nieuwe mobiele telefoons op de Belgische markt innemen. Het is dus duidelijk dat niet meer het fenomeen mobiele telefoons maar de subcategorie smartphones een beduidende rol gaat spelen in de telefoniesector. Deze studie (M-onderzoek, 2012, november, p. 6) beschrijft daarnaast hoe de smartphone kan vergeleken worden met een Zwitsers zakmes, of hoe men heel wat verschillende handige functies in dit éne apparaat kan samenvoegen. Lee, Lee & Garrett (2013) volgen deze denkroute. De smartphone is een convergent product, dat meerdere en diverse functionaliteiten kent en dus een breed scala aan behoeften kan vervullen voor de consument (Lee, Lee & Garrett, 2013, p. 132).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
7
Naast de basisfuncties van een mobiele telefoon, zoals bellen & sms’en, biedt de smartphone ook de mogelijkheid om te surfen op het web en om applicaties te downloaden via een besturingssysteem (Litchfield, 2010, 16 juli). De functies en apps van een smartphone kunnen we in heel wat verschillende categorieën indelen, zoals bijvoorbeeld games, sociale netwerken of weerinformatie (Cwta acts, 2012, 13 april). De diversiteit van de smartphone wordt in het onderzoek van Hooper & Zhou (2007, p. 272) mooi samengevat met de woorden van Peters & Allouch (2005): “Not only is it a talking device on the move, but it is also a necessary social accessory”. “Necessary”, want de smartphone neemt niet enkel een behoorlijk aandeel van de markt in, het toestel strijkt ook een groot aandeel van onze tijd en aandacht op. Het maakt een noodzakelijk deel uit van onze sociale communicatie en wordt gezien als “an extension of the hand” omdat het niet gebonden is aan een fysieke locatie (Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265). Een artikel van The Daily Mail (Mail Online, 2013, 30 mei) vertelt ons dat een gemiddelde Brit gemiddeld twee uur per dag spendeert aan zijn smartphone en slechts 97 minuten aan zijn of haar partner. Tegelijk leert een artikel uit De Standaard (Stevens, 2013, 4 april) ons dat de gemiddelde (Amerikaanse) smartphonegebruiker 2,5 uur per dag met zijn toestel doorbrengt. Niet vreemd dus dat niet enkel de middenmoot maar ook steeds jongere (Vandoninck, d’Heanens & Ichau, 2014, augustus; Het Laatste Nieuws, 2013, 20 juni) en oudere leeftijdscategorieën (Brown, 2014, 3 april; Het Laatste Nieuws, 2013, 20 juni) in de ban lijken van dit magische toestel en het implementeren in hun dagelijks leven. Soms gaat de intensiteit van het gedrag zo ver dat men spreekt over een ‘smartphone addiction’ of ‘smartphone dependency’ (Hooper & Zhou, 2007; Mohd Suki, 2013). Archer haalt in zijn artikel ‘Reading between the headlines: smartphone addiction’ (2013, 25 juli) aan dat “many suffer from anxiety if they lose their phone, even if only for a few minutes”. Sommigen wagen zich zelfs aan uitspraken als ‘“one of the biggest non-drug addictions in the 21st century” (Hooper & Zhou, 2007, p. 272). Reisaanbieder TravelBird schrijft dat uit een enquête (2014, 6 mei) blijkt dat als de Vlaming één ding mocht meenemen op vakantie, hij zijn smartphone zou verkiezen.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
8
Uit deze kadering kunnen we concluderen dat smartphones wel degelijk belangrijker worden, zowel op economisch als op maatschappelijk en sociaal vlak. De relevantie van ons onderzoek baseert zich ook op dit brede draagvlak. Smartphones nemen namelijk een steeds groter aandeel van de telefoniemarkt in, maar houden ook een aanzienlijk deel van onze tijdbesteding in beslag. We gebruiken onze smartphones vaak, maar ook voor allerlei handige functies of applicaties die het toestel herbergt. Ten slotte blijken ook verschillende leeftijdsgroepen door het smartphone-virus gebeten.
ONDERZOEK Ondanks de waarschuwingen van verschillende auteurs (Hooper & Zhou, 2007; Mohd Suki, 2013) over de zogenaamde nadelen van smartphonegebruik, zoals stress, verslaving aan informatie en voortdurende beschikbaarheid (Verdanov, 2011, 25 april), blijven we met z’n allen zonder veel moeite geld en tijd aan deze slimme telefoons spenderen. Maar waarom nu eigenlijk? Wat zijn de motivaties voor smartphonegebruik? We onderzoeken in deze masterproef hoofdzakelijk waarom mensen hun smartphone gebruiken en wat de samenhang is van die motivaties met demografische gegevens. We doen dit voornamelijk met de Uses & Gratifications theorie als basis. Deze theorie focust op het verklaren van het ‘waarom’ van technologiegebruik, in dit geval smartphonegebruik (Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265). Naast de motivaties voor smartphonegebruik, meten we ook twee essentiële concepten van dit gebruik: intensiteit en diversiteit. Intensiteit beschrijft hoeveel men gebruik maakt van de smartphone voor bepaalde basisactiviteiten zoals bellen, sms’en en apps. Diversiteit schetst hoeveel verschillende soorten features/applicaties van de smartphone gebruikt worden en welke veel of weinig. Deze twee eigenschappen linken we vervolgens aan demografische factoren en ten slotte polsen we naar een verband tussen motivatie en gebruik. Smartphones geven namelijk de controle over die applicaties in handen van de consument. Niet langer de mobiele operatoren, maar de gebruiker zelf kiest nu welke apps hij installeert op basis van zijn eigen noden en interesses. Toch betekent dit zeker niet dat iedereen de beschikbare functionaliteiten op eenzelfde manier benut (Verkasalo, López-Nicolás, Molina-Castillo & Bouwman, 2010, p. 243), laat staan dat iedereen dezelfde motivaties heeft voor gebruik. De mate van persoonlijke keuze kan er net voor zorgen dat er heel verschillende gratifications voor gebruik ontstaan.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
9
Het doel van deze masterproef is om aan de hand van een literatuuranalyse duidelijkheid te scheppen over wat precies de motivaties voor smartphonegebruik kunnen zijn. Daarnaast willen we onderzoeken of er op basis van deze gevonden motivaties verschillen bloot te leggen zijn tussen de diverse leeftijdscategorieën en andere demografische gegevens (geslacht en opleidingsniveau). We doen hetzelfde voor gebruik (intensiteit en diversiteit) en proberen uiteindelijk te achterhalen of er een samenhang is tussen de motivaties en het gebruik. We onderzoeken dit aan de hand van een kwantitatieve survey die representatief is voor Vlaamse smartphonegebruikers op de variabele leeftijdscategorie. We baseerden onze populatieverdeling op gegevens uit Digimeter 2013 (De Moor, Schuurman, De Marez, 2013). We testen in tegenstelling tot veel andere studies (Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265) een brede leeftijdsgroep van 11 tot 65 jaar en concentreren ons enkel op smartphones (klassieke mobiele telefoons vallen dus weg).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
10
2 LITERATUUR STUDIE In de inleiding haalden we reeds de belangrijkste concepten voor deze studie aan. De kernbegrippen werden onderstreept en de basistheorie voor het theoretisch kader (Uses & Gratifications) werd aangehaald. Om onze centrale vraag (wat zijn de motivaties voor smartphonegebruik?) te kunnen beantwoorden, moeten we U&G eerst grondig analyseren en de gebreken van deze theoretische achtergrond behandelen. Verder willen we de theorie ook aanvullen met recentere invalshoeken om zo tot een lijst van mogelijke motivaties voor smartphonegebruik te komen. Daarnaast is het belangrijk dat we de kernbegrippen uit dit onderzoek concreet definiëren. We moeten dus enerzijds vastleggen wat we als een smartphone beschouwen en anderzijds willen we ook het gebruik kunnen operationaliseren. Dat doen we, zoals reeds gezegd, aan de hand van de twee concepten intensiteit en diversiteit. Tot slot formuleren we 5 basisonderzoeksvragen voor onze survey en beschrijven we de bijhorende opgestelde hypotheses. Vooraleer we dat gaan doen, gaan we eerst dieper in op welke motivaties we op basis van de literatuurstudie kunnen blootleggen.
2.1 THEORETISCH KADER ACHTERGROND USES & GRATIFICATIONS Binnen het kader van de communicatiewetenschappen onderzochten talloze studies de motivaties van specifiek technologie- en/of mediagebruik. Waarom mensen bepaalde communicatietechnologieën gebruiken, is een vraag die onderzoekers zich al lang stellen (Katz, Blumler & Gurevitch, 1974, p. 509). Traditioneel wordt voor dit soort onderzoek de Uses & Gratifications theorie gebruikt (Katz & Sugiyama, 2006, p. 322). - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
11
Deze benadering kadert binnen het media-effecten onderzoek en “sought to discover motives and selection patterns of audiences for the new mass media” (Ruggiero, 2000, p. 4). De theorie wil met andere woorden simpelweg de redenen achterhalen waarom het publiek van een technologie gebruik maakt. Hoe die technologie dan voldoet aan de sociale en psychologische behoeften van dat publiek, werd later ook deel van dit type media-effecten onderzoek (Boelen, 2011, p. 24-25; Ruggiero, 2000, p. 3-4). De U&G traditie focust zich voornamelijk op het individuele gebruik van media. Men gaat uit van het standpunt dat de consument actief betrokken is bij zijn mediagebruik en bijgevolg hiermee aan bepaalde van zijn persoonlijke noden zou voldoen (Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265; Leung, 2007, p. 117). Okazaki stelt dat 3 assumpties aan de basis van U&G liggen: “media adopters being goal-directed, active media-users, and aware of their needs” (Okazaki, 2006, p. 130; Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265). In “Uses and Gratifications theory in the 21st century” (Ruggiero, 2000) gaat men ervan uit dat U&G zijn oorsprong vindt in de jaren 1940. De eerste U&G studies waren eerder beschrijvend. Men maakte lijsten van functies waar het medium of de inhoud van het medium aan voldeed en probeerde de waarde die gebruikers hieraan hechtten in betekenisvolle categorieën in te delen (Katz, Blumler & Gurevitch, 1974, p. 509). Men hield toen dus vooral rekening met het ‘uses’-deel van de U&G benadering. In de daarop volgende decennia is de onderzoeksstroming zichzelf gaan uitbreiden. Enerzijds kwam er aandacht voor demografische variabelen en welke invloed deze hadden op de motivaties. Anderzijds hield men steeds meer rekening met de sociale en psychologische noden die door specifieke media vervuld werden (Boelen, 2011, p. 2425; Ruggiero, 2000, p. 5; Leung, p. 117). Het was belangrijk dat onderzoekers zochten naar een manier waarop ze de relatie tussen psychologische motieven en communicatiebehoeften beter konden vatten (Katz, Blumler & Gurevitch, 1974, p. 509-510). Er werd ook een onderscheid gemaakt tussen ‘gratifications sought’ en ‘gratifications obtained’. Een gezochte gratificatie kan men vergelijken met wat de consument verwacht te krijgen van het medium en is bepalend voor het gebruik ervan. Het is wat we ook vaak motivatie of behoefte noemen. De ‘gratifications obtained’ betreffen dan weer de gratificaties die in realiteit verworven worden. Als wat iemand motiveert om een medium te gebruiken niet verkregen wordt, wijkt die gebruiker vaak uit naar een ander alternatief (Cremers, 2014, 4 februari). - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
12
Ondanks het feit dat aanhangers meer nuance aan de theorie trachtten toe te voegen, kreeg de onderzoeksrichting steeds meer kritiek. De tegenstanders pleitten onder andere dat men moest evolueren van “the simple exposure explanations of effects and typologies of media motivation to conceptual models that explain the complexity of the media effects process” (Ruggiero, 2000, p. 10).
KRITIEK OP USES & GRATIFICATIONS Dit was zeker niet de enige kritiek die het U&G model te verwerken kreeg de voorbije decennia. De theorie wordt onder andere verweten te veel op de gebruikers te focussen en daardoor te individualistisch te zijn. Critici pleiten ook dat er te veel onderlinge verscheidenheid binnen de onderzoekstraditie bestaat. Verschillende typologieën van motieven zorgen voor een problematische vergelijkbaarheid en bemoeilijken de synthese van de verkregen resultaten. Er zou ook nood zijn aan meer duidelijkheid over de centrale concepten, zowel welke concepten gebruikt moeten worden als welke betekenis men eraan toekent. Tot slot wordt ook de validiteit van zelfrapportering binnen dit kader en de assumptie van een ‘active audience’ aan de tand gevoeld (Ruggiero, 2000, p. 4-26; Okazaki, 2006; Leung, 2007, p. 117; Katz, Blumler & Gurevitch, 1974, p. 509). Tegenstanders van de U&G halen aan dat ze het eerder als een “approach” zouden beschrijven dan als een authentieke theorie (Katz, Blumler & Gurevitch, 1974, p. 510; Ruggiero, 2000, p. 26). “From this point of view the approach simply represents an attempt to explain something of the way in which individuals use communications, among other resources in their environment, to satisfy their needs and to achieve their goals, and to do so by simply asking them” (Katz, Blumler & Gurevitch, 1974, p. 510).
USES & GRATIFICATIONS IN HET HUIDIGE TIJDPERK Toch wordt de Uses & Gratifications theorie ondanks alle kritiek nog vaak gebruikt als basis voor mediaonderzoek. Ruggiero (2000, p. 12-14) stelt dat “a typology of uses, although not providing what some scholars would consider a refined theoretical perspective, furnishes a benchmark base of data for other studies to further examine media use”. Hij benadrukt het belang van de theorie als uitgangsbasis voor onderzoek naar motivaties en stelt dat U&G opnieuw aan betekenis gewonnen heeft.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
13
Boelen (2011, p. 24-25) en Biltereyst (1995, p. 245-270) gaan hier mee akkoord: “De Uses & Gratifications theorie doet vandaag de dag nog steeds dienst in de communicatiewetenschappen. Volgens Biltereyst is dit vooral te danken aan het feit dat de theorie volwaardig rekening houdt met de selectiviteit en activiteit van het publiek”. Ook Cremer (2014, 4 februari) stelt dat de waarde van U&G in tijden van internet en sociale media niet onderschat mag worden, zowel voor het verklaren van adoptie als voor mediagebruik. Katz & Sugiyama (2006, p. 322) bevestigen dat de theorie van nut kan zijn bij analyseren van nieuwe media zoals de mobiele telefoon. De komst van nieuwe computergestuurde communicatietechnologieën zorgde er namelijk voor dat U&G opnieuw een opmars kende. Gebruikers moeten steeds meer mediakeuzes maken waardoor motivatie en tevredenheid doorslaggevende componenten worden bij het analyseren van consumentengedrag (Ruggiero, 2000, p. 14). Ruggiero (2000, p. 15-16) haalt begrippen als interactiviteit, demassificatie en asynchroniteit aan om de heropleving van U&G te kaderen, maar ook de convergentie van het toestel speelt zoals eerder aangehaald een belangrijke rol (Lee, Lee & Garrett, 2013, p. 132). De 3 begrippen van Ruggiero wijzen op het feit dat de gebruiker met de nieuwe technologieën meer controle heeft verworven over het communicatieproces en daarom de mogelijkheid heeft om zelf uit een ruime selectie te kiezen, waar en wanneer hij wil. Deze grotere keuze in zowel bronnen als kanalen, zorgt ervoor dat men zelf kan beslissen waarin men het meest interesse heeft (Boelen, 2011, p. 24-25; Ruggiero, 2000, p. 19; Verkasalo, Lopéz-Nicolás, Molina-Castillo & Bouwman, 2010, p. 243). Deze evolutie vormt een sterke reactie tegen de kritiek op de té individualistische visie en de ‘active audience’ van U&G (Ruggiero, p. 17-19). “Thus, if anything, one of the major strengths of the U&G perspective has been its capacity to develop over time into a more sophisticated theoretical model” (Ruggiero, 2000, p. 25).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
14
TOEPASSING VAN USES & GRATIFICATIONS OP MOBIELE TELEFONIE U&G kan dus nog steeds een nuttig raamwerk vormen om motivaties voor het gebruik van nieuwe media zoals smartphones, games of internet te onderzoeken (Ruggiero, 2000, p. 17). De veruit populairste toepassing van de U&G studie op mobiele telefoons is die van Leung & Wei (2000), onder andere onderzoeken van Balakrishnan & Gopal Raj (2012), Davie, Panting & Charlton (2004, p. 360); Wei & Lo, 2006, p. 56; Chigona, Manjoo & Kamkwenda (2008, september, p. 6), Katz & Sugiyama (2006, p. 322) en Leung, L. (2007, p. 120) verwijzen naar hun motivatiecategorieën. In hun studie “More than just talk on the move: uses and gratifications of the cellular phone” stellen Leung & Wei dat de mobiele telefoon zowel elementen van interpersoonlijke communicatie als elementen van massacommunicatie bevat (2000, p. 309). Voor de gratifications van de vaste telefoon verwijzen ze naar het werk van Keller & Noble dat een onderscheid maakt tussen 2 grote groepen: “intrinsic or social motives” (sociale motivaties) and “instrumental or task-oriented motives” (functionele motivaties) (Leung & Wei, 2000, p. 309; Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265; Wei & Lo, 2006, p. 56). Deze basisindeling evolueerde naar 6 gratificaties van de conventionele telefoon en Leung & Wei (2000 p. 311) vulden die aan met de gratifications van piepers (mobiel). Zo komen ze tot volgende 7 categorieën: 1. affection and sociability 2. relaxation and entertainment 3. mobility 4. immediate access 5. instrumentality and time management 6. reassurance 7. fashion and status (Leung & Wei, 2000, p. 312-313) In bijlage 1 kan u terugvinden hoe deze 7 gratificaties geoperationaliseerd en gemeten werden. Verder conluderen Leung & Wei uit de analyse van hun resultaten dat factoren 3 & 4 unieke dimensies van mobiel telefoongebruik zijn. Het volledige draadloos telefoneren zorgde namelijk voor maximale mobiliteit en snelle toegankelijkheid (Leung & Wei 2000, p. 316)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
15
Een zeer specifieke toepassing die mobiele telefoons ook met zich meebrengen is sms’en of mobile messaging. “Less intrusive than a mobile phone call and more immediate than e-mail, use of SMS is growing far more quickly than e-mail” (Leung, 2007, p. 116). Leung (2007) onderzocht de Uses & Gratifications die studenten associëren met sms’en en kwam tot volgende 6 motivaties: * entertainment, * affection, * fashion, * escape, * convenient and low cost & * coordination” (Leung, 2007, p.120, Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265). Maar een gsm kan tegenwoordig veel meer dan enkel sms’en. “With the cell phone, users have access to phone mail, voice mail, stock prices, sports scores, restaurant reviews, movie guides, and so on. The impact cell phones have on the society is great for they create another business arena - mobile commerce or m-commerce” (Aoki & Downes, 2003, p. 350). Ook Verkasalo, Lopéz-Nicolás, Molina-Castillo & Bouwman (2010, p. 243) bevestigen de multifunctionaliteit van smartphones: “With the development of smartphones, i.e. devices that can be used both as a mobile telephone and as a handheld computer, […], it is no longer the mobile operator who controls the applications, but the user. Smartphones allow users to install and use the applications on their own, based on their own needs and interests”. De aangehaalde kritiek dat de U&G theorie dus te individualistisch zou zijn, wordt door deze evolutie naar een meer persoonlijke mobiele telefoon of smartphone teniet gedaan. Integendeel, Wei & Lo (2006) beweren dat net dáárom U&G een geschikt raamwerk vormt om de mobiele telefonie te onderzoeken. “ … because it assumes that individual differences cause each user to seek out different media and use the media differently” (Wei & Lo, 2006, p. 55). Ook zij analyseerden nogmaals de gratifications die bleken uit eerder onderzoek omtrent de vaste en mobiele telefoon en baseerden zich hiervoor onder andere op het eerder aangehaalde toongevende onderzoek van Leung & Wei (2000) (Wei & Lo, 2006, p. 55-56). Ze oordeelden dat er 6 gratificaties waren waaraan ze betrouwbare indexen konden koppelen om deze te meten: * informationseeking, * social utility, * affection, * fashion and status, * mobility, * accessibility (Wei & Lo, 2006, p. 60-61). De indexen zijn terug te vinden in bijlage 2.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
16
Binnen het kader van de basistweedeling van Keller & Noble kwamen Wei & Lo (2006, p.60) tot de conclusie dat “information-seeking” als een instrumenteel of taakgeoriënteerd motief kan worden beschouwd en dat “social utility, affection, fashion and status” typische intrinsieke of sociale motieven zijn. Net zoals Leung & Wei (2000) besloten ze dat mobility & accessibility (immediate access) twee unieke dimensies zijn voor mobiel telefoongebruik (Wei & Lo, 2006, p. 60). De volgende twee U&G onderzoeken die we aanhalen (Chigona, Manjoo & Kamkwenda, 2008, september; Froget, Baghestan & Asfaranjan, 2013) zijn minder traditioneel en benadrukken meer specifiek de kenmerken van een smartphone (in plaats van een klassieke mobiele telefoon). We achten onder andere de mogelijkheid tot toegang tot mobiel internet als een belangrijke onderscheidende factor van een smartphone. Chigona, Manjoo & Kamkwenda (2008, september) komen op grond van literatuur over mobiele telefonie (gebaseerd op onder meer Leung & Wei, 2000 en Aoki & Downes, 2003) en literatuur over vast internet tot 11 U&G motieven voor het gebruiken van mobiel internet: * financial, * escape, * mobility, * depencency, * immediacy, * information, * searching, * surfing, * education, * research & * chatting (Chigona, Manjoo & Kamkwenda, 2008, september, p. 17). We dienen bij deze studie wel aan te halen dat voorgaand onderzoek over dit thema vanuit U&G perspectief zeer schaars is (Chigona, Manjoo & Kamkwenda, 2008, september, p. 2). We vonden ook geen andere onderzoeken die voortbouwden op deze specifieke bevindingen. Tot slot willen we ook een U&G studie over sociale media bij de analyse betrekken. De relatie tussen sociale media en smartphones is niet te onderschatten. Sociale netwerken en toepassingen voor instant messaging zijn de tweede meest gebruikte applicaties op smartphones (Cwta acts, 2012, 23 april, p. 44). En volgens “The Smartphone Consumer 2012” (Webster, 2012, 21 juni, p. 20-21) is het veel waarschijnlijker voor smartphonegebruikers om lid te zijn van sociale netwerken. Meer dan de helft van de smartphonegebruikers zou zelfs “bijna dagelijks of meer” gebruik maken van sociale netwerken. Froget, Baghestan & Asfaranjan (2013, p. 134-138) bespreken 8 motivaties om sociaal mediagebruik, meer specifiek Facebookgebruik, te voorspellen. Ze onderscheiden het gebruik * om mensen te leren kennen, * voor entertainment, * om relaties te onderhouden, * voor sociale evenementen, * om media producten te delen, * voor productonderzoek, * om te discussiëren & * voor informatie. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
17
KORTE BESPREKING USES & GRATIFICATIONS Het is duidelijk dat U&G voor velen één van de meest invloedrijke theorieën blijft binnen het communicatiewetenschappelijk onderzoek en dat ze ondanks de massale kritiek toch een behoorlijke uitvalsbasis kan vormen voor verder onderzoek omtrent mediagebruik. We verkenden reeds hoe dit model werd toegepast op de mobiele telefonie. Meer specifiek zijn we echter geïnteresseerd in de motivaties voor smartphonegebruik. We vullen hierna de klassieke indelingen uit de U&G theorie aan met andere, op literatuur gebaseerde invalshoeken wat betreft motivaties voor mobiel telefoongebruik. We willen zo tot een veelzijdige analyse komen van de ‘uses’ en de ‘gratifications’ van mobiele telefoon- en smartphonegebruik. De U&G classificaties van Leung & Wei (2000), Leung (2007), Wei & Lo (2006), Chigona, Manjoo & Kamkwenda (2008) en Froget, Baghestan & Asfaranjan (2013) zijn terug te vinden in tabel 1 bij deel 2.3 “Synthese literatuurstudie”.
ANDERE THEORETISCHE INVALSHOEKEN EN MOBIELE TELEFONIE Naast U&G zijn er uiteraard nog andere invalshoeken van waaruit men het gebruik van de mobiele telefonie kan bestuderen. Ling & Yttri (2002) bespreken een belangrijke tweedeling waarnaar in veel literatuur over mobiele telefoons verwezen wordt (Campbell, 2007; Aoki & Downes, 2003, p. 351; Katz & Sugiyama, 2006, 324, Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265; Wei & Lo, 2006, p. 54-55). Micro coordination en hyper coordination zijn volgens hen 2 types van gebruik die ontstaan zijn als resultaat van wereldwijde adoptie van mobiele telefoons (Ling & Yttri, 2002, p. 2). Micro coordination beschrijft gsm-gebruik voor instrumentele en functionele doeleinden (bv. om afspraken te maken los van tijd en plaats), ook security sluit hierbij aan. Hyper coordination omvat micro coordination en voegt daar 2 extra dimensies aan toe: het expressieve (bv. voor emotionele en sociale communicatie met anderen) en zelfrepresentatie (bv. welke gsm je hebt en hoe je die gebruikt) (Ling & Yttri, 2002, p. 23). In een vooruitblik linken Ling & Yttri (2002, p. 25) ook gaming aan hyper coordination en gedurende het werk wordt het belang van accessibility in de verf gezet. We merken dat we met veel van deze termen in de sfeer van U&G blijven. We kunnen de indeling beschouwen als basis voor de uitgebreidere versie van Leung & Wei (2000, p. 309). We vergelijken deze indeling met die tussen taakgeoriënteerde en sociale motivaties, die we besproken hebben bij de ‘toepassing van U&G op mobiele telefonie’. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
18
Aoki & Downes (2003, p. 353-358) concludeerden dan weer dat er 9 motivationele thema’s zijn om mobiele telefoons te gebruiken: * personal safety, * financial incentive, *information access, * social interaction, * parental contacts, * time management/ coordination, * dependency, * image & * privacy management. Ook daarvan zijn er verschillende thema’s in verband te brengen met de eerder aangehaalde Uses & Gratifications. Hooper & Zhou (2007, p. 276-277) baseerden zich op deze indeling voor hun eigen research. Zij kwamen uiteindelijk tot volgende 7 motivaties: * social interaction, * dependency, * image/identity, * safety, * job-related, * freedom, * gossip. Davie, Panting & Charlton (2004, p. 360) en Chigona, Manjoo & Kamkwenda (2008, september, p. 7) verwijzen ook naar het werk van Aoki & Downes (2003). Minder treffende gelijkenissen, doch enkele gemeenschappelijke factoren vinden we bij Kimiloglu, Nasir & Nasir (2010, p. 405). Volgens deze onderzoekers zijn er 9 “factors related to the importance of mobile phone attributes”: 1. technologische compatibiliteit en connectiviteit, 2. sociale wenselijkheid en indrukwekkendheid, 3. fysieke kenmerken, 4. expertise en servicekwaliteit, 5. prijsaantrekkelijkheid en betalingscondities, 6. imago en trendiness, 7. uitvoerbaardheid en duurzaamheid, 8. functionaliteit en design & 9. veiligheid en duurtijd. Hoewel deze factoren eigenlijk niet echt motivaties zijn, wilden we ze toch even aanhalen ter illustratie dat ook in aangrenzende onderzoekstradities overlappingen met de eerder opgesomde motivaties te vinden zijn. Deze factoren zijn dan ook niet terug te vinden in de samenvattende tabel 1 “Synthese literatuurstudie”, de indelingen van Ling & Yttri (2002) en Aoki & Downes (2003) daarentegen wel.
USAGE SPACES VAN MARKUS & CHEN Eén van de aangrenzende onderzoeken waar we in deze masterproef belang aan hechten is dat van Markus & Chen (2002). We brengen hun classificatie in aanraking met de traditionele indeling van U&G. De studie focust zich in tegenstelling tot het U&G model niet hoofdzakelijk op motivaties voor gebruik (gratifications) maar ook op de domeinen die de soorten handelingen omvatten die men met het toestel kan uitvoeren (uses). Door middel van brainstorming, scenario-ontwikkeling, observatie en marktonderzoek, namen Markus & Chen (2002, p. 36) “the future of wireless devices” onder de loep.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
19
Ze komen tot een raamwerk van 5 usage spaces. 1. information: zoeken van informatie, aanbevelingen, business en organisatie 2. self-enhancement: het toestel biedt een manier om de eigen capaciteiten te overstijgen, ontwikkeling 3. relationships: mensen in contact brengen, intimiteit, gevoel van aanwezigheid en community 4. entertainment: betreft plezier, muziek, humor, games, media en ontspanning 5. m-commerce: onder andere business en mobile banking (Markus & Chen, 2002, p. 38-40) Deze 5 usage spaces maken deel uit van een overkoepelende identiteit (identity) van de gebruiker. Onze draadloze telefoons staan altijd aan en we hebben ze steeds bij ons. Er bestaat dus groot potentieel tot personalisatie (Markus & Chen, 2002, p. 38). Van Biljon, Kotzé & Renaud (2008, december, p. 59) nemen dit model als startpunt en bouwen er op verder. Dat doen ze door de usage spaces te linken aan zowel mogelijke features van de mobiele telefoon als aan motivaties/behoeften van de mensen (motivational needs). Biljon, Kotzé & Renaud (2008, december, p. 60) ontdekken zo 4 gelijkaardige ‘core usage spaces’ en 6 ‘additional usage spaces’ gebaseerd op eerder onderzoek van Van Biljon (2006, november, p. 170-173). 1. safety and security (core) 2. relationships (core) 3. organisation (core) 4. personal history (core) 5. personal information (additional) 6. non-personal information (additional) 7. m-commerce (additional) 8. entertainment (additional) 9. image (additional) 10. expansion (additional) Met dit model probeert men het gebruik van de mobiele telefoon te verklaren aan de hand van de behoeften van de gebruiker (Van Biljon, 2006, november, p. 11). Deze usage spaces kunnen dus ook enigszins als motivaties of gratificaties beschouwd worden.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
20
Van Biljon (2006, november) past een breder kader van behoeftes toe dan de U&G benadering. Katz, Blumler & Gurevitch (1974) haalden al lang geleden aan dat het belangrijk is om motivaties voor mediagebruik ook in een ruimere context te beschouwen. “The study of mass media use suffers at present from the absence of a relevant theory of social and psychological needs. Thus far, gratifications research has stayed close to what we have been calling media-related needs (in the sense that the media have been observed to satisfy them, at least in part), but one wonders whether all this should not be put in the broader context of systematic studies of needs” (Katz, Blumler & Gurevitch, 1974, p. 513). Verder hecht de studie van Van Biljon (2006, november, p. 40) zoals vele anderen, belang aan de indeling van Ling & Yttri (2002). De usage space items die gebruikt werden om de 10 begrippen te meten, kunt u terugvinden als bijlage 3. Tot slot worden ook de studies van Markus & Chen (2002) & van Van Biljon (2006, november) samengevat in tabel 1 “Synthese literatuurstudie” die we terugvinden na de operationalisering van de kernbegrippen.
2.2 OPERATIONALISERING KERNBEGRIPPEN In het vorige deel bespraken we uitgebreid de theoretische achtergrond van deze masterproef. We combineren enerzijds de klassieke Uses & Gratifications theorie met anderzijds een recentere visie van Marcus & Chen (2002). De conclusie van de verschillende aangehaalde theorieën bespreken we in 2.3 “Synthese literatuurstudie”. Maar voor we conclusies trekken uit onze literatuurstudie en de opstap naar het kwantitatieve onderzoek maken, willen we eerst nog een afbakening opstellen van de belangrijkste concepten uit onze masterproef. We haalden reeds in de inleiding onze centrale vraag aan: “Wat zijn de motivaties voor smartphonegebruik?”. Om het antwoord op deze vraag correct te kunnen interpreteren en ook naar aanleiding van ons onderzoek, is het belangrijk dat we onze kernbegrippen duidelijk definiëren. We beschrijven wat we als een smartphone beschouwen, hoe we het gebruik gaan meten (intensiteit en diversiteit) en wat we als motivaties zien. In dit deel bespreken we ook hoe we deze begrippen geoperationaliseerd hebben en hoe ze uiteindelijk in de survey bevraagd werden.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
21
WAT IS EEN SMARTPHONE ? Voor de definitie van een smartphone baseren we ons op het artikel van Litchfield (2010, 16 juli). Daarin stelt hij dat de smartphone zich onderscheidt van een klassieke mobiele telefoon omdat deze “can be extended through hundreds of add-on applications”, “runs a proper (or 'open') operating system” en “is always connected and can browse the full internet”. Het zijn deze 3 elementen die we als basis voor onze survey gebruiken. De studie van Park & Lee (2011, p. 243) bevestigt dat een smartphone bestaat uit een operating system en applications. Verkasalo, Lopéz-Nicolás, Molina-Castillo & Bouwman (2010, p. 243) bevestigen de veelvoudige aanwezigheid van applicaties, die ook zelf door de gebruiker gecontroleerd kunnen worden. Onder andere Aoki & Downes (2003, p. 350) opperen de aanwezigheid van wireless systems en direct internet. Litchfield (2010, 16 juli) haalt daarnaast ook aan dat een smartphone een meer geavanceerde computercapaciteit biedt, over een fysiek of virtueel qwerty of azerty toetsenbord beschikt en een touchscreen heeft. Deze laatste 3 eigenschappen die Litchfield (2010, 16 juli) opsomde worden niet in rekening gebracht omdat ze niet te veralgemenen zijn voor alle smartphones. In deze masterproef wordt een smartphone dus gedefinieerd als “een mobiele telefoon waarmee men kan surfen op het internet, applicaties kan downloaden (bv. spelletjes of sociale netwerken) en werkt op basis van een besturingssysteem (bv. Android, iOS, Windows). Er moet aan deze 3 condities (internet + applicaties + besturingssysteem) voldaan worden om gecategoriseerd te worden als smartphonebezitter en aan het onderzoek van deze masterproef te mogen deelnemen. (bijlage 4: Q1 – Q4) In ons theoretisch kader vinden we bij bijna alle gevonden classificaties een fashion of imago categorie (Leung & Wei, 2000; Wei & Lo, 2006; Leung, 2007; Aoki & Downes, 2003; Hooper & Zhou, 2007; Biljon, Kotzé & Renaud, 2008). Het is aangetoond dat veel mensen hun mobiele telefoon als een “extension of their physical selves” beschouwen (Campbell, 2007, p. 349). “For this reason, the style of a mobile phone is a primary influencing factor in brand selection for some users of the technology” (Campbell, 2007, p. 349). We willen daarom ook beknopt een vraag over het merk en besturingssysteem van de smartphone aan onze analyse toevoegen. (bijlage 4: Q5 – Q6)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
22
In de studie “The Smartphone Consumer 2012” (Webster, 2012, 21 juni, p. 6) worden de Android Phone, Apple iPhone, BlackBerry Phone en Windows OS Phone als basis voor onderscheid beschouwd. Android, iOS, BlackBerry (RIM) en Windows zijn de meest voorkomende besturingssystemen. Wij voegen ook het oudere Symbian van Nokia toe aan het rijtje, hoewel er al een tijd geen nieuwe Symbian-toestellen meer op de markt komen (Buist, 2013, 24 januari). Merk gaat nog een stap verder dan besturingssysteem en draagt voor vele gebruikers ook een bepaald imago met zich mee (Campbell, 2007, p. 349). We nemen de meest courante merken in Vlaanderen op: Nokia, Apple (iPhone), HTC, BlackBerry, Sony/ Sony Ericsson, LG Elektronics, Huawei, Motorola, Acer, … Maar er zijn natuurlijk nog tal van andere (kleinere) fabrikanten (http://www.vergelijk.be/gsm).
HOE DEFINIËREN WE GEBRUIK ? We willen graag beklemtonen dat we het in deze masterproef hebben over het gebruik van smartphones en niet over adoptie van toestellen. Dit is ook de reden dat we andere theoretische benaderingen zoals TAM (Technology Acceptance Model), TRA (Theory of Reasoned Action), TPB (Theory of Planned Behaviour) achterwege laten. Deze modellen worden onder meer gebruikt in de studies van Verkasalo, Lopéz-Nicolás, Molina-Castillo & Bouwman (2010), Nysveen, Pedersen & ThorbjØrnsen (2005), Head & Ziolkowski (2012) & Van Biljon (2006, november) en zijn eerder intention-based models. Ze focussen veeleer op adoptie en intentie in plaats van op effectief gebruik (Van Biljon, 2006, november, p. 11). Ook behandelen ze motivaties niet zo uitgebreid en in detail als de U&G theorie. Wij bepalen het gebruik van de smartphone aan de hand van intensiteit van gebruik (hoeveelheid, tijd en aandacht voor de smartphone) en aan de hand van diversiteit van gebruik (variëteit van de soorten applicaties, welke applicaties meest en minst gebruikt worden). We steunen voor deze indeling onder andere op studies van Van Biljon (2006, november, p. 1), Cwta acts (2012, 23 april, p. 41-45), Webster (2012, 21 juni, p. 15), Haverila (2012) en Van Biljon, Kotzé & Renaud (2008, december, p. 60) die het belang van diverse features/applicaties aanhalen, zowel intrinsiek aan de mobiele telefoon als downloadbaar. Van Biljon, Kotzé & Renaud (2008, december, p. 63) concluderen “that a link might exist between existing mobile phone features and motivational human needs. Designers of new features might, however, also find this useful”. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
23
Aoki & Downes (2003, p. 350) bespreken dan weer de mogelijke relatie tussen intensiteit van gebruik en motivaties: “Various behavioral characteristics – such as length of cell phone usage, typical time of cell phone use, average number of calls received/sent, typical location of cell phone use, etc.– determine relationships between behavioral characteristics and intrinsic motivations and feelings about usage”. Intensiteit van gebruik definiëren we als “hoe vaak een consument zijn toestel gebruikt voor bepaalde activiteiten, zowel in tijdsduur (weken, dagen, uren) als in hoeveelheid (keren per dag)”. We willen achterhalen hoeveel aandacht de gebruiker aan de basisfuncties van de smartphone besteedt: bellen, sms’en en applicaties (Litchfield, 2010, 16 juli). Voor de vragen hieromtrent baseerden we ons op volgende bronnen: Lenhart (2012, 19 maart), Nielsen (2014, 1 juli), Informate (2012, mei) en Van Biljon (2006, november). Om intensiteit vervolgens in verband te kunnen brengen met demografische variabelen en motivaties, komen we op basis van Q7-Q10 en Q12 tot een gemiddelde score, die de intensiteit van gebruik van elke respondent weergeeft. Hoe hoger men daarop scoort, hoe intenser het gebruik. Dit betreft een exploratieve schaal die we gebruiken om na te gaan of er samenhang is tussen intensiteit van gebruik en andere variabelen. (bijlage 4: Q7 – Q12) Met diversiteit van gebruik bedoelen we het aantal verschillende soorten functies, applicaties, functionaliteiten, features of apps die men gebruikt, zowel inherent aan de smartphone als downloadbaar in een application store. Deze opgesomde begrippen worden in de researchpaper vrij door elkaar gebruikt. Van Biljon (2006, p. 1) beschrijft diversiteit als “usage variety […] the different applications for which, […], a product is used”. Ze haalt ook de problematiek van ongebruikte features aan: “many mobile phone features are never used. […] This gap between the features available on mobile phones and the features actually used is the problem researched in this study” (Van Biljon, 2006, p. 1). Voor deze masterproef maakten we zelf een indeling van welke mogelijke soorten features er bestaan. We zochten hiervoor inspiratie bij volgende onderzoeken: Cwta acts (2012, 23 april, p. 44), Webster (2012, 21 juni, p. 15), Haverila (2012, p. 113-114), Van Biljon, Kotzé & Renaud (2008, december, p. 64) en Van Biljon (2006, november, p. 273 – 274). De opgestelde lijst kunt u terugvinden in bijlage 4 (Q13 – 15). - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
24
We wilden weten welke functies (uitgezonderd de basisfuncties bellen en sms’en) het meest en het minst gebruikt worden. Daarnaast willen we ook diversiteit aan de hand van één getal kunnen vaststellen: het aantal gebruikte soorten applicaties in de voorbije week, op basis van de lijst die wij hebben voorgesteld (Q13). Zo kunnen we de variabele diversiteit makkelijk in verband brengen met demografie en motivaties.
WAT ZIJN MOTIVATIES ? In onze literatuurstudie gebruiken we de termen motivaties, gratifications, noden, behoeften en soms ook usage spaces door elkaar. Als we de vertaling van gratifications in een woordenboek opzoeken, vinden we betekenissen zoals genoegen, bevrediging, voldoening, genot en beloning. Wat deze begrippen gemeenschappelijk hebben is dat ze in deze masterproef allemaal beschouwd worden als factoren “that move a person to use their phone” (Van Biljon, 2006, november, p. 1). Ze verklaren zogezegd “het waarom” van smartphonegebruik. Ze beschrijven wat mensen verwachten van hun mobiele telefoon en wat hen zo onafscheidelijk maakt van dat toestel. Het theoretisch kader toont al aan dat er weinig uniformiteit bestaat in de manier van segmenteren of benoemen van de motivaties. Wij willen in dit onderzoek de mogelijke factoren uit de U&G theorie samenbrengen met andere denkpistes. We combineerden de verschillende opsommingen van motivaties tot een eigen onderverdeling die we hierna uitgebreider bespreken (2.3 Synthese literatuurstudie). Op basis van onze literatuuranalyse hebben we ook itemsets samengevoegd om elk construct te meten (bijlage 1, 2 & 3). De gebruikte itembatterijen voor de survey vinden we terug in bijlage 5 (of gerandomiseerd in bijlage 4: Q16 - Q19). De motivaties die we uit de literatuurstudie verkregen, vormen vervolgens het vertrekpunt voor ons kwantitatief onderzoek naar de connectie tussen motivaties, demografische gegevens en gebruik (intensiteit en diversiteit) (cfr. 2.4 Onderzoeksvragen en hypotheses).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
25
2.3 SYNTHESE LITERATUURSTUDIE De voornaamste aangehaalde theorieën in dit literatuurverkennend onderdeel hebben we in een overzichtelijke tabel gegoten (tabel 1). Voor U&G betreft dit 5 oplijstingen: Leung & Wei (2000) en Wei & Lo (2006) die de gratifications van de mobiele telefoon opsommen, Leung (2007) die de gratifications van mobile messaging in zijn werk vermeldt, Chigona, Manjoo & Kamkwenda (2008) die het over mobiel internet hebben en vervolgens ook Froget, Baghestan & Asfaranjan (2013) met de gratifications van sociale netwerksites. Het onderscheid van Keller & Noble tussen intrinsieke/ sociale motieven en instrumentele/ taakgeoriënteerde motieven staat niet in de tabel vermeld. Toch willen we ook nogmaals het belang van deze opsplitsing benadrukken. Uit het deel “Andere theoretische invalshoeken en mobiele telefonie” vatten we het werk samen van Ling & Yttri (2002) en de 9 motivationele thema’s van Aoki & Downes (2003). Tot slot plaatsen we in de laatste twee kolommen van de vergelijkingstabel ook de usage spaces van Marcus & Chen (2002) en Van Biljon (2006). Aan de hand van deze literatuurstudie over motivaties voor mobiel telefoongebruik en smartphonegebruik, kwamen we tot 8 eigen categorieën van motivaties. Op basis van de itembatterijen uit bijlage 1, 2 & 3, stelden we zelf een indexlijst samen om de eigen constructen te meten bij het publiek. Welke stellingen gebruikt werden om welk begrip te meten, vindt u terug in bijlage 5. Ruggiero (2000, p. 17) verzekerde reeds dat de typologieën van klassieke media makkelijk ‘vertaald’ kunnen worden zodat ze bruikbaar blijven voor nieuwe media. De onderzoeken van Leung & Wei (2000) en van Van Biljon (2006) hebben voor ons het zwaarst doorgewogen om de categorieën te bepalen. We wilden duidelijk het klassieke van U&G combineren met een recentere visie waarin motivaties binnen een ruimer kader beschouwd worden. Om pragmatische redenen werden dus enkel de concepten die in één van deze twee studies voorkomen, opgenomen in onze survey. Meestal zijn dit ook diegene die het meest voorkomen in andere onderzoeken, mogelijk onder een andere noemer. Er zijn nochtans ook duidelijke aanwijzingen dat cost-effectiveness, privacy management, dependency en escape een motivatie kunnen vormen voor smartphonegebruik. Echter, in deze masterproef worden deze 4 categorieën niet verder behandeld.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
26
De 8 opgestelde categorieën zijn: 1. Image (fashion and status) 2. Relationships (affection and sociability) 3. Entertainment (relaxation and social utility) 4. Accessibility (mobility and immediate access) 5. Instrumentality (organisation, information and time management) 6. Reassurance (safety and security) 7. Extension of the Self – identity (personal information and personal history) 8. Extension of the Self – discovery (expansion) De eerste 6 categorieën en de benamingen ervan zijn voor de hand liggend. In de laatste twee categorieën hebben we de term self-enhancement (cfr. Tabel 1), wat eigenlijk letterlijk zelfverheffing betekent, vervangen door “extension of the self”. Zowel in de inleiding als bij de definiëring van de smartphone, haalden we reeds aan dat veel mensen hun slimme toestel als een “extension of the hand” of een “extension of their physical selves” beschouwen (Campbell, 2007, p. 349, Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265). We ondervonden dat er hierbij 2 soorten te onderscheiden waren: enerzijds het zichzelf verbeteren bij het bijhouden van persoonlijke gegevens (Identity) en anderzijds het zichzelf verbeteren bij het ontdekken van de omgeving rondom zich (Discovery). Voor we verder gaan met het bepalen van de onderzoeksvragen en hypotheses, geven we hieronder nog voor elke motivatie een korte verklaring. 1. Image: wat in de mode is, groepsdruk, telefoon als accessoire, als statussymbool, trendy zijn, voorkomen of imago en het model of merk van je telefoon. 2. Relationships: sociale interactie, relaties opbouwen en contact houden met vrienden of familie. 3. Entertainment: games of muziek spelen, gsm als ontspanning of tegen de verveling. 4. Accessibility: bereikbaar zijn en anderen bereiken, jezelf beschikbaar stellen. 5. Instrumentality: efficiënt tijdsgebruik, afspraken maken, organiseren, informatie over producten of diensten opzoeken, over het werk praten en financiële transacties doen. 6. Reassurance: de eigen veiligheid of die van anderen, hulp bellen in noodgevallen. 7. ES – Identity: persoonlijke info opslaan, eigen historiek, blog of foto’s bijhouden. 8. ES – Discovery: omgeving ontdekken, nieuwe manier om iets te doen of navigeren. (Aoki & Downes, 2003, p. 353-358; Hooper & Zhou, 2007, p. 276-277; Van Biljon, Kotzé & Renaud, 2008, december, p. 60; Van Biljon, 2006, november, p. 173) - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
27
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
28
TABEL 1: SYNTHESE LITERATUURSTUDIE Auteur Leung & Wei Jaar
Leung
Wei & Lo 2006
Chigona, Manjoo & Kamkwenda 2008
Froget, Baghestan & Asfaranjan 2013
2000
2007
Gratifications of the mobile phone (7)
Gratifications of mobile messaging (6) Fashion
Gratifications of the mobile phone (6)
Gratifications of mobile internet (11)
Gratifications of social network sites (8)
Fashion and status
1)
Fashion and status
2)
Affection and sociability
Affection
Affection
3)
Relaxation
Entertainment
Social utility
4)
Mobility
Mobility
Mobility
5)
Immediate access
Accessibility
Immediacy
6)
Instrumentality
Information-seeking
- Information - Searching - Surfing - Research
7)
Reassurance
Coordination
8)
9)
Convenient and low cost
Chatting
12) 13)
Escape
Aoki & Downes
Marcus & Chen
Van Biljon
2002
2003
2002
2006
Micro coordination & Motivational themes hyper coordination of mobile phone (9) (6) Self-representation Image
Usage spaces (6)
Usage spaces linked to motivations (10)
Expressive use
Relationships
Relationships
Entertainment
Entertainment
- M-commerce - Information
- Organisation - M-commerce - Non-personal information
- Social interaction - Parental contacts
Gaming
Image
Accessibility
- Social events - Share media products - Product inquiry - Information
Instrumental or functional use
Time management or coordination
Security use
Personal safety
Education
Information access or instant information
Financial
Financial incentive or cost-effectiveness Privacy management
Dependency
Dependency
10) 11)
- Maintain relationships - Meet new people - Discussion Entertainment
Ling & Yttri
Safety and security - Self-enhancement - Identity
- Personal information - Personal history
Self-enhancement
Expansion
Escape
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
30
2.4 ONDERZOEKSVRAGEN & HYPOTHESES Onze centrale vraag “Wat zijn de motivaties voor smartphonegebruik” hebben we nu beantwoord aan de hand van de literatuurstudie. De meeste onderzoeken waarop we ons baseren zijn echter niet specifiek gericht op smartphonegebruik maar eerder op mobiele telefonie in het algemeen. Daarom is het belangrijk dat we de verkregen motivaties ook nog toetsen in een onderzoek specifiek voor smartphonegebruik. We introduceerden onze stellingen aan Vlaamse respondenten tussen de 11 en 65 jaar door middel van een kwantitatieve survey. De respondenten moesten over een smartphone beschikken om te mogen deelnemen (meer uitleg hierover bij 3. Methode). Daarnaast beschreven we reeds meerdere malen dat we de samenhang tussen motivaties, demografische gegevens en intensiteit & diversiteit van gebruik willen achterhalen. We stelden in onze survey ook vragen om de intensiteit en diversiteit van het smartphonegebruik te meten. De demografische factoren die we bevroegen, betreffen leeftijdscategorie, geslacht en opleidingsniveau (bijlage 4: Q20 – Q22). Daarvan is leeftijdscategorie de variabele waarop we representatief willen zijn voor Vlaanderen. Voor gegevens daarover, baseerden we ons op Digimeter 2013 (De Moor, Schuurman, De Marez, 2013). We testen in tegenstelling tot veel andere studies (Balakrishnan & Gopal Raj, 2012, p. 265) een brede leeftijdsgroep van 11 tot 65 jaar. In dit deel, dat eigenlijk nog deel uitmaakt van onze literatuurstudie, beschrijven we nu uitgebreid welke verbanden we precies mogen verwachten. Onze 5 basisonderzoeksvragen zijn opgesteld aan de hand van die verwachte verbanden: tussen motivatie en demografie, tussen intensiteit en demografie, tussen diversiteit en demografie en tussen motivatie en gebruik (intensiteit en diversiteit). Daarbij komt ook nog een onderzoeksvraag over het verband tussen motivatie en merk & besturingssysteem. Bij 2.2 “Operationalisering kernbegrippen” beschreven we reeds waarom ook het onderzoeken van deze samenhang interessant kan zijn. De 5 onderzoeksvragen worden ook telkens opgedeeld in verschillende, kleinere deelvragen. Aan sommige van die deelvragen koppelen we op basis van onze literatuurstudie specifieke hypotheses. Deze vragen en hypotheses worden dan beantwoord op basis van de vekregen data uit ons kwantitatief onderzoek. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
31
ONDERZOEKSVRAGEN Er zijn 5 basis-onderzoeksvragen waarop we met de survey een antwoord willen geven: 1. Zijn er verschillen in motivaties naargelang demografische variabelen? - Aan welke motivaties hechten de respondenten het meest belang? - Is er een samenhang tussen verschillende motivaties? - Zijn er verschillen in motivaties naargelang leeftijdscategorie? - Zijn er verschillen in motivaties naargelang geslacht? - Zijn er verschillen in motivaties naargelang opleidingsniveau? 2. Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang demografische var.? - Hoelang gebruikt men gemiddeld zijn smartphone per dag? - Hoe hoog scoort men gemiddeld op intensiteit? - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang leeftijdscategorie? - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang geslacht? - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang opleidingsniveau? 3. Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang demografische var.? - Wat zijn de meest gebruikte applicaties? - Wat zijn de minst gebruikte applicaties? - Hoeveel verschillende soorten applicaties gebruikt men gemiddeld (in voorbije week)? - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang leeftijdscategorie? - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang geslacht? - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang opleidingsniveau? 4. Zijn er verschillen in motivaties naargelang merk en besturingssysteem? - Wat is het meest voorkomende merk? - Wat is het meest voorkomende besturingssysteem? - Zijn er verschillen in motivaties naargelang merk? - Zijn er verschillen in motivaties naargelang besturingssysteem? 5. Zijn er verschillen in gebruik naargelang motivatie? - Zijn er verschillen in intensiteit naargelang motivatie? - Zijn er verschillen in diversiteit naargelang motivatie? - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
32
HYPOTHESES Voor elk van de onderzoeksvragen vonden we in de literatuur aanwijzingen over de mogelijke resultaten die we zullen verkrijgen en de samenhang tussen variabelen. 1. Zijn er verschillen in motivaties naargelang demografische variabelen? - Aan welke motivaties hechten de respondenten het meest belang? Bij 2.3 “Synthese literatuurstudie” kunnen we in de tabel reeds zien dat 2 motivaties in alle beschreven onderzoeken boven komen drijven, welke wij hebben genoemd: Relationships & Instrumentality. Deze twee motivaties zijn ook de hoofdmotivaties achter de indelingen die we meermaals aanhalen bij de beschrijving van het theoretisch kader: het onderscheid van Keller & Noble tussen sociale motieven en instrumentele motieven (Leung & Wei, 2000, p. 309) en het onderscheid van Ling & Yttri (2002) tussen micro (functionele doeleinden) en hyper coordination (expressieve doeleinden). H1: Aan de motivaties Relationships en Instrumentality wordt meer belang gehecht. - Is er een samenhang tussen verschillende motivaties? Uit dezelfde twee onderzoeken blijkt dat we de 8 verschillende motivaties eventueel onder grotere categorieën zouden kunnen samenvoegen. Aan de expressieve, sociale motivaties kunnen we volgens Ling & Yttri (2002, p. 2-3) onder andere zelfrepresentatie (Image) en Relationships koppelen. Maar ook gaming (Entertainment) kunnen we hieronder plaatsen (Ling & Yttri, 2002, p. 25). Instrumentality, Accessibility en security (Reassurance) zouden we onder de functionele motivaties kunnen categoriseren (Ling & Yttri, 2002, p. 2-3). Als we deze redenering verder volgen dan zouden we ook kunnen vermoeden dat Identity en Discovery bij de functionele motivaties aansluiten. Uit onderzoek van Wei & Lo (2006, p. 58) en Leung & Wei (2000, p. 315) blijkt dan weer dat sociaal gebruik vaker voorkomt dan functioneel gebruik. (Q16 – Q19) H2: We kunnen 2 factoren van samenhangende motivaties voor smartphonegebruik onderscheiden: een sociale en een functionele. H3: Sociale motivaties komen vaker voor dan functionele.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
33
- Zijn er verschillen in motivaties naargelang leeftijdscategorie? Onder andere het onderzoek van Campbell (2007, p. 350) stelt dat jongere gebruikers van mobiele telefoons andere beweegredenen hebben dan oudere gebruikers. Adolescenten zouden meer bezig zijn met mode en expressie (Image & Relationships), oudere volwassenen meer met instrumentele doelen en veiligheid (Instrumentality & Reassurance). Van Biljon (2006, november, p. 32) gaat er van uit dat de noden van mensen variëren naargelang leeftijdscategorie. Tieners gaan voor Accessibility, display (Image), Entertainment en socialisation (Relationships), de ouders gaan voor Instrumentality en Reassurance, de grootouders gebruiken de telefoon hoofdzakelijk om Reassurance redenen. Haverila (2012, p. 111) bevestigt dat Reassurance een hoofdreden is voor het gebruik van oudere consumenten en dat jongeren sociale interactie willen (Relationships). H4: De jongste leeftijdscategorieën hechten meer belang aan Image, Relationships, Entertainment en Accessibility. H5: De middelste leeftijdscategorieën hechten meer belang aan Instrumentality en Reassurance. H6: De oudste leeftijdcategorieën hechten meer belang aan Reassurance. H7: Er is een significant verschil tussen de leeftijdscategorieën wat betreft motivaties. - Zijn er verschillen in motivaties naargelang geslacht? De studie van Balakrishnan & Gopal Raj (2012, p. 270) stelt dat uit genderanalyse blijkt dat vrouwen hun mobiele telefoon meer gebruiken om te socializen, te roddelen en voor veiligheid (Relationships & Reasurrance). Leung & Wei (2000, p. 317) zeggen dat mannelijke gebruikers hun gsm meer instrumenteel gebruiken en om zaken te doen (Instrumentality), vrouwen meer om een babbel te slaan (Relationships). Volgens Wei & Lo (2006, p. 58) zijn er significante geslachtsverschillen merkbaar bij het gebruik van de vaste telefoon en dus zou dat voor de smartphone ook verondersteld kunnen worden. Ze benadrukken dat vrouwen vooral om sociale redenen de telefoon gebruiken. Ook Van Biljon (2006, november, p. 32) gaat hiermee akkoord. H8: Vrouwen hechten meer belang aan Relationships en Reassurance. H9: Mannen hechten meer belang aan Instrumentality. H10: Er is een significant verschil tussen de geslachten wat betreft motivaties. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
34
- Zijn er verschillen in motivaties naargelang opleidingsniveau? Haverila (2012, p. 111) en Van Biljon, Kotzé & Renaud (2008, december, p. 62) halen aan dat demografische variabelen een grote impact hebben op onze motivaties. We willen om deze reden ook het verschil in opleidingsniveau toetsen. Leung & Wei (2000, p. 317) testten ook het verschil in opleidingsniveau. Lager geschoolden zouden volgens hen vooral gestimuleerd worden tot sociaal gebruik van de mobiele telefoon. Zoals hierboven besproken zijn die sociale motivaties Image, Relationships en Entertainment. H11: Lager geschoolden hechten meer belang aan sociaal gebruik (Image, Relationships en Entertainment). H12: Er is een significant verschil tussen opleidingsniveaus wat betreft motivaties. De focus van ons onderzoek ligt op motivaties, vandaar dat we de vragen die met motivaties te maken hebben het uitgebreidst willen testen aan de hand van meerdere hypotheses per onderzoeksvraag. We willen voor elke demografische variabele weten of er een significant verschil is tussen de groepen, maar ook waar dat verschil dan precies ligt en welke motivaties aan welk demografisch segment gekoppeld kunnen worden. 2. Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang demografische var.? - Hoelang gebruikt men gemiddeld zijn smartphone per dag? De eerste twee deelvragen worden gesteld om een beeld te schetsen van de intensiteit. Hoe lang men gemiddeld zijn smartphone per dag gebruikt, is een vraag die zoals de rest van de vragen op basis van zelfrapportering wordt ingevuld. Het gaat dus om hoeveel de respondenten denken dat ze de smartphone hebben gebruikt per dag. Deze vraag kan voor sommigen moeilijk in te schatten zijn en kan daarom ook afwijken van hoeveel de respondenten effectief hun smartphone gebruiken. In de inleiding lazen we reeds dat de gemiddelde Brit 2u per dag spendeert aan zijn smartphone en dat de gemiddelde Amerikaanse smartphonegebruiker 2,5 uur per dag met zijn toestel doorbrengt (Mail Online, 2013, 30 mei; Stevens, 2013, 4 april). We kunnen verwachten dat dit bij de Vlaamse respondenten ongeveer evenveel zal zijn.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
35
- Hoe hoog scoort men gemiddeld op intensiteit? Om intensiteit in verband te kunnen brengen met demografische variabelen en motivaties, komen we op basis van 5 vragen (bijlage 4: Q7, Q8, Q9, Q10 en Q12) tot een gemiddelde score die de intensiteit van elke gebruiker weergeeft. Hoe hoger men scoort, hoe intenser het gebruik is (schaal op 10). Het betreft een exploratieve schaal die we enkel gebruiken om na te gaan of er een samenhang is tussen de intensiteit van gebruik en andere variabelen. - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang leeftijdscategorie? - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang geslacht? - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang opleidingsniveau? Volgens Balakrishnan & Gopal Raj (2012, p. 270) is het effectieve gebruik een belangrijke factor in het bevragen van respondenten over de mobiele telefoon. Het is ook logisch dat we dit gebruik op verschillende manieren kunnen bevragen. Wij kozen er in deze masterproef voor om het gebruik op te splitsen in intensiteit en diversiteit. Haverila (2012, p. 111) stelt dat omdat demografische variabelen een impact hebben op onze behoeften, ze dus ook een uitwerking hebben op het gebruik. Daarnaast concludeert hij dat jongeren actiever en op een andere manier hun mobiele telefoon gebruiken dan ouderen. Ze zouden ook van meer verschillende functies gebruik maken. Van Biljon (2006, november, p.3) maakt in het begin van haar werk al duidelijk dat “Mobile phone use is affected by variables like age, gender, education, etc”. Daarnaast zegt ze ook dat “Mobile phone usage is influenced by education and income levels […]” en dat hoog opgeleiden de mobiele telefoon frequenter gebruiken (Van Biljon, 2006, november, p. 33). Als we Campbell (2007, p. 350) mogen geloven, zijn er verschillen in gebruik gelinkt aan leeftijd en geslacht. Horrigan (2007, p. 35) gaat akkoord dat er verschillen zijn wat betreft geslacht en mobiel telefoongebruik, maar zegt dat het slechts om kleine verschillen gaat. We testen dus voor intensiteit en diversiteit (cfr. volgende vraag) of er significante verschillen zijn voor de 3 gemeten demografische factoren: leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. H13: Er is een significant verschil tussen leeftijdscategorieën wat betreft intensiteit. H14: Er is een significant verschil tussen de geslachten wat betreft intensiteit. H15: Er is een significant verschil tussen opleidingsniveaus wat betreft intensiteit. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
36
3. Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang demografische var.? - Wat zijn de meest gebruikte applicaties? - Wat zijn de minst gebruikte applicaties? Wat betreft diversiteit willen we eerst 2 deelvragen stellen bij wijze van inleiding en om een inhoudelijk verschil aan te tonen in diversiteit van gebruik. We gaan na wat de meest en minst gebruikte applicaties zijn op de smartphone. In de literatuurstudie konden we hieromtrent reeds lezen dat sociale netwerken en toepassingen voor instant messaging volgens onderzoek de tweede meest gebruikte applicaties op smartphones zijn. Op de eerste plaats stond weerinformatie en op de derde apps in verband met reizen (Cwta acts, 2012, 23 april, p. 44). We moeten hierbij wel vermelden dat dit onderzoek enkel op downloadbare apps gebaseerd was. Features zoals bellen, e-mail of surfen op het web stonden niet in deze oplijsting. - Hoeveel verschillende soorten applicaties gebruikt men gemiddeld (in voorbije week)? Met deze vraag operationaliseren we diversiteit: het aantal gebruikte soorten applicaties per gebruiker in de voorbije week, op basis van de lijst die wij aan respondenten hebben voorgelegd in Q13. Op deze manier willen we diversiteit meetbaar maken: hoe hoger het cijfer, hoe hoger de diversiteit (van 1 tot 24). - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang leeftijdscategorie? - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang geslacht? - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang opleidingsniveau? De verklaring voor deze vragen en hypotheses kunt u terugvinden bij de demografische vragen van vraag 2 op de vorige pagina. H16: Er is een significant verschil tussen leeftijdscategorieën wat betreft diversiteit. H17: Er is een significant verschil tussen de geslachten wat betreft diversiteit. H18: Er is een significant verschil tussen opleidingsniveaus wat betreft diversiteit. 4. Zijn er verschillen in motivaties naargelang merk en besturingssysteem? - Wat is het meest voorkomende merk? - Wat is het meest voorkomende besturingssysteem? - Zijn er verschillen in motivaties naargelang merk? - Zijn er verschillen in motivaties naargelang besturingssysteem? - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
37
In het rapport van Webster (2012, 21 juni, p. 6) “The Smartphone Consumer 2012” lazen we dat een Android phone het meest voorkomend zou zijn. Daarna volgen Apple iPhone, BlackBerry en Windows OS phone, in die volgorde. Volgens Khajeheian & Yousefikhah (2013, 16 september, p. 2) zou besturingssysteem een beslissende factor zijn in de keuze van smartphone. “The main players in the Smartphone market are three giants who offer the mobile operating systems: Apple with its iOS, Google with Android and Microsoft with former Windows mobile and modern Windows Phone” (Khajeheian & Yousefikhah, 2013, 16 september, p. 2). Ze stellen ze ook een typologie op: Windows gebruikers zouden vooral op business gericht zijn, iOS zouden sociaal prestige belangrijk vinden en Android users zouden gedreven worden door technologie. H19: Er is een significant verschil tussen merkgebruikers wat betreft motivaties. H20: Er is een significant verschil tussen gebruikers van besturingssystemen wat betreft motivaties. 5. Zijn er verschillen in gebruik naargelang motivatie? - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang motivatie? - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang motivatie? Bij vraag 2 lazen we reeds dat Haverila (2012, p. 111) veronderstelt dat als demografische variabelen een impact hebben op onze behoeften, ze ook een uitwerking zullen hebben op het gebruik. We zouden dus onrechtstreeks ook een verband kunnen veronderstellen tussen behoeften/motivaties en gebruik. Van Biljon, Kotzé & Renaud (2008, december, p. 63) denken ook dat er een link mogelijk is tussen “mobile phone features and motivational human needs”. Aoki & Downes (2003) bespraken dan weer de mogelijke relatie tussen intensiteit van gebruik en motivaties die we reeds aanhaalden bij 2.2 “Operationalisering kernbegrippen”: “various behavioral characteristics – such as length of cell phone usage, typical time of cell phone use, average number of calls received/sent, typical location of cell phone use, etc.– determine relationships between behavioral characteristics and intrinsic motivations and feelings about usage” (Aoki & Downes, 2003, p. 350). H21: Er zijn significante verschillen in intensiteit van gebruik wat betreft motivatie. H22: Er zijn significante verschillen in diversiteit van gebruik wat betreft motivatie.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
38
Alle onderzoeksvragen en hypotheses worden nog eens samengevat in tabel 2 “Synthese onderzoeksvragen en hypotheses” op de volgende twee pagina’s. Op basis van deze onderzoeksvragen en hypotheses gaan we nu aan de slag met de data die we verkregen uit de online survey. We testen of de vooropgestelde hypotheses kloppen voor onze Vlaamse sample en of we de vermoedelijke samenhang tussen verschillende variabelen kunnen bevestigen. Voor we in deel 4 van deze masterproef de dataanalyse in detail beschrijven en de resultaten van ons onderzoek weergeven, bespreken we in het volgende deel eerst de methode voor het verzamelen van onze data. We beschrijven ook nogmaals kort onze opzet en operationalisering en we gaan dieper in op de steekproef die we namen voor dit onderzoek.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
39
TABEL 2: SYNTHESE ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESES 1. * *
*
*
*
2. * * * * *
Zijn er verschillen in motivaties naargelang demografische variabelen? - Aan welke motivaties hechten de respondenten het meest belang? H1 Aan de motivaties Relationships en Instrumentality wordt meer belang gehecht. - Is er een samenhang tussen de verschillende motivaties? H2 We kunnen 2 factoren van samenhangende motivaties voor smartphonegebruik onderscheiden: een sociale en een functionele. H3 Sociale motivaties komen vaker voor dan functionele. - Zijn er verschillen in motivaties naargelang leeftijdscategorie? H4 De jongste leeftijdscategorieën hechten meer belang aan Image, Relationships, Entertainment en Accessibility. H5 De middelste leeftijdscategorieën hechten meer belang aan Instrumentality en Reassurance. H6 De oudste leeftijdcategorieën hechten meer belang aan Reassurance. H7 Er is een significant verschil tussen de leeftijdscategorieën wat betreft motivaties. - Zijn er verschillen in motivaties naargelang geslacht? H8 Vrouwen hechten meer belang aan Relationships en Reassurance. H9 Mannen hechten meer belang aan Instrumentality. H10 H10: Er is een significant verschil tussen de geslachten wat betreft motivaties. - Zijn er verschillen in motivaties naargelang opleidingsniveau? H11 Lager geschoolden hechten meer belang aan sociaal gebruik. H12 Er is een significant verschil tussen opleidingsniveaus wat betreft motivaties. Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang demografische var.? - Hoelang gebruikt men gemiddeld zijn smartphone per dag? - Hoe hoog scoort men gemiddeld op intensiteit? - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang leeftijdscategorie? H13 Er is een significant verschil tussen leeftijdscategorieën wat betreft intensiteit. - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang geslacht? H14 Er is een significant verschil tussen de geslachten wat betreft intensiteit. - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang opleidingsniveau? H15 Er is een significant verschil tussen opleidingsniveaus wat betreft intensiteit.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
40
3.
Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang demografische var.?
* * * *
- Wat zijn de meest gebruikte applicaties? - Wat zijn de minst gebruikte applicaties? - Hoeveel verschillende soorten applicaties gebruikt men gemiddeld (in voorbije week)? - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang leeftijdscategorie? H16 Er is een significant verschil tussen leeftijdscategorieën wat betreft diversiteit. - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang geslacht? H17 Er is een significant verschil tussen de geslachten wat betreft diversiteit. - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang opleidingsniveau? H18 Er is een significant verschil tussen opleidingsniveaus wat betreft diversiteit.
* *
4. * * * *
5. * *
Zijn er verschillen in motivaties naargelang merk en besturingssysteem? - Wat is het meest voorkomende merk? - Wat is het meest voorkomende besturingssysteem? - Zijn er verschillen in motivaties naargelang merk? H19 Er is een significant verschil tussen merkgebruikers wat betreft motivaties. - Zijn er verschillen in motivaties naargelang besturingssysteem? H20 Er is een significant verschil tussen gebruikers van besturingssystemen wat betreft motivaties. Zijn er verschillen in gebruik (intensiteit en diversiteit) naargelang motivatie? - Zijn er verschillen in intensiteit naargelang motivatie? H21 Er zijn significante verschillen in intensiteit van gebruik wat betreft motivatie. - Zijn er verschillen in diversiteit naargelang motivatie? H22 Er zijn significante verschillen in diversiteit van gebruik wat betreft motivatie.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
41
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
42
3 METHODE Uit de literatuurstudie vloeiden heel wat nieuwe vragen voort die nu de probleemstelling voor ons onderzoek vormen. De onderzoeksvragen en bijhorende hypotheses die we opgesteld hebben, brengen ons uiteindelijk tot het empirisch luik van deze masterproef. In dit deel beschrijven we op welke manier en bij wie we ons onderzoek uitgevoerd hebben. Na deze korte maar noodzakelijke duiding over de methode van dit onderzoek, beschrijven we bij deel 4 “Data-analyse en resultaten” hoe we met de verkregen data uit de survey tot een antwoord op de onderzoeksvragen en hypotheses komen.
3.1 ONDERZOEKSOPZET & DATAVERZAMELING De opzet van dit onderzoek is om de motivaties voor smartphonegebruik te achterhalen en de samenhang met demografie, intensiteit en diversiteit van gebruik te onderzoeken. De kernbegrippen worden reeds specifiek uitgelegd en geoperationaliseerd in 2.2 “Operationalisering kernbegrippen”. Om onze opzet te verwezenlijken en de hypotheses te kunnen toetsen, stelden we een online survey op (cfr. bijlage 4). Deze werd eerst gepretest door 7 respondenten om mogelijke fouten in de antwoorden of vragen te achterhalen en de duidelijkheid van de vragen te testen. We kregen als opmerking dat er geen onderscheid tussen werk en privégebruik gemaakt werd. Na enig opzoekwerk beslisten we dat we ook geen onderscheid zouden toevoegen aan ons onderzoek. We lazen dat smartphones zowel zakelijk als privé worden gebruikt maar dat privé nog steeds sterk overheerst (M-onderzoek, 2012, november, p. 6). Daarnaast zagen we ook dat er een BYOD-trend (bring-your-owndevice) is in de professionele wereld. Veel mensen gebruiken hun privétoestel dus zowel op het werk als thuis (Mearian, 2012, 26 november). “The use of cell phone is blurring the boundary between work and private life as well as the boundary between public and private space” (Aoki & Downes, 2003, p. 151). Tijdens onze literatuurstudie vonden we ook nergens een uitgesproken onderscheid tussen beide gebruiken terug. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
43
Nog een reden om geen onderscheid te maken is omdat we een zeer brede leeftijdsgroep bevragen, waarbij velen nog kind of student zijn en nog weinig werkervaring hebben. We besloten dus om het algemene smartphonegebruik te bevragen en hierbij geen opsplitsing tussen privaat en professioneel gebruik te maken. Een tweede belangrijke opmerking die we kregen was er één over de leeftijdscategorieën: waarom tieners onder de 15 niet bevraagd werden. Ook deze opmerking namen we in acht door op zoek te gaan in de literatuur. Het was oorspronkelijk al ons doel om een brede leeftijdsgroep te bevragen op basis van de gegevens uit Digimeter 2013 (De Moor, Schuurman, De Marez, 2013). Het rapport “Net Children Go Mobile” (Vandoninck, d’Haenens & Ichau, 2014, augustus, p. 12-14) stelt dat veel kinderen al een mobiele telefoon krijgen wanneer ze de overstap naar het secundair maken. De kinderen zijn op dat moment 11 à 12 jaar. Men stelt dat 78% van de kinderen die een mobiele telefoon heeft ook over een internetconnectie beschikt. In Vlaanderen zijn kinderen gemiddeld 10,9 als ze voor het eerst een mobiele telefoon krijgen en gemiddeld 13,1 als ze voor het eerst een smartphone krijgen (Vandoninck, d’Haenens & Ichau, 2014, augustus, p. 12-14). Op basis van deze gegevens beslissen we om de leeftijdsgroep 11 tot 14 jaar aan de categorieën toe te voegen. Na deze twee cruciale opmerkingen in beschouwing te nemen en nog enkele kleine wijzigingen door te voeren, konden we onze dataverzameling beginnen. We hebben onze online survey gepromoot op Facebook, Twitter en andere sociale media. Door middel van het versturen van e-mails proberen we ook de oudere leeftijdsgroepen beter te bereiken. We concentreren ons enkel op smartphonegebruikers. Mensen die geen internetconnectie hebben, geen applicaties kunnen downloaden of niet over een besturingssysteem beschikken, vallen uit de boot door middel van de eerste 4 discriminerende vragen. Besturingssysteem kan voor sommigen een moeilijk woord zijn, daarom dat we ook de categorie “weet ik niet” aan deze vraag toevoegen. Mensen die dit antwoorden, krijgen het voordeel van de twijfel en mogen de survey verder invullen. Ze hebben internet en apps, dus hoogstwaarschijnlijk ook een besturingssysteem. De online survey kon ingevuld worden tussen maandag 20 oktober 2014 en donderdag 6 november 2014. Ze werd opgesteld met de software Qualtrics en nam ongeveer 10 minuten in beslag. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
44
Indien de respondent aan onze definitie van een smartphonegebruiker voldeed, kreeg hij eerstvolgend 6 vragen over de intensiteit van zijn gebruik. Daarna volgden 3 vragen over de diversiteit van zijn gebruik en aansluitend nog 37 stellingen + 1 controlestelling onderverdeeld in 4 vragen van respectievelijk 10, 10, 10 en 8 stellingen. Deze 37 stellingen meten de 8 voorgestelde categorieën van motivaties uit de literatuurstudie en deze werden samengevoegd op basis van de stellingen in bijlage 1, 2 & 3. Ze werden in gerandomiseerde volgorde voorgelegd aan de respondenten zodat het voor hen niet duidelijk was welke constructen precies bevraagd werden. De correcte ordening van de itembatterijen die gebruikt worden in de survey, kan u terugvinden in bijlage 5. Net zoals in het onderzoek van Leung (2007, p. 120) gebruikten we een 5-punten Likertschaal om de stellingen te meten, gaande van 1 = helemaal oneens tot 5 = helemaal eens. De controlevraag Q18.7 “Vul hier helemaal oneens in” diende om de eventueel onoplettende respondenten en dus mogelijke meetfouten uit ons onderzoek te filteren. Meer uitleg over de operationalisering van de begrippen smartphone, intensiteit, diversiteit en motivatie kunt u zoals gezegd vinden bij deel 2.2. Tot slot werden op het einde ook de demografische variabelen geslacht, leeftijdscategorie en opleidingsniveau bevraagd. Deelname aan de survey was op vrijwillige basis en we moeten er dan ook rekening mee houden dat de respondenten deels controle hadden over het selectieproces (zelfselectie). Er werden gesloten vragen gesteld en de vragen zijn ook op basis van zelfrapportering. “Self-reports may not be measuring the individual’s actual behavior so much as his or her awareness and interpretation of the individual’s behavior. This dilemma is further complicated by evidence that suggests that individuals may have little direct introspective access to the higher order cognitive processes that mediate their behaviour” (Ruggiero, 2000, p. 12). Het is dus zeker mogelijk dat de resultaten geen volledig secuur beeld van de realiteit vormen. Vooral bij de vragen rond intensiteit van gebruik is het voor respondenten vaak moeilijk in te schatten of na te gaan hoeveel ze van hun mobiele telefoon gebruik maken. De kritiek op de gebruikte theorie (U&G) voor de motivaties, werd reeds in 2.1 besproken. We zijn ons bewust wat betreft deze minpunten. Bij de stellingen om motivaties te meten probeerden we door middel van randomisatie en de controlevraag de mogelijke gebrekkige antwoorden te beperken.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
45
Om pragmatische redenen (snel, goedkoop, veel mogelijkheden, groot bereik) voerden we enkel kwantitatief onderzoek uit (online survey). “These quantitative methods are effective in quantifying customers’ preferences among existing solution options, but they cannot really assist in the discovery of needs that have not been articulated” (Van Biljon, 2006, p. 10). Idealiter hadden we dus de verkregen data aangevuld met kwalitatief onderzoek zoals observatie om een bredere achtergrond te verkrijgen. Toch hebben kwantitatieve methoden uiteraard ook hun voordelen. We kunnen er makkelijk statistische analyses mee uitvoeren, ze leggen algemene patronen bloot en zorgen dat we met veel meer accuraatheid kunnen veralgemenen (Ruggiero, 2000, p. 24). We geloven erin dat de resultaten toch acceptabele aanwijzingen zullen geven voor verschillen in de Vlaamse populatie en dat ze minstens een richtlijn kunnen vormen voor verder onderzoek. Ook de steekproef speelt hierin een doorslaggevende rol.
3.2 STEEKPROEFOMSCHRIJVING De survey werd enkel online afgenomen, niet offline. De grootste groep van smartphonegebruikers is via online benadering bereikbaar. We vermeldden reeds meerdere malen dat we representatief willen zijn voor de smartphonegebruikers in Vlaanderen wat betreft de variabele leeftijdscategorie. We baseerden ons op data van Digimeter 2013, terug te vinden in bijlage 6 (De Moor, Schuurman, De Marez, 2013). Toch hebben we enkele wijzigingen aan deze oorspronkelijke gegevens aangebracht. De categorie 65+ jaar lieten we om pragmatische redenen achterwege. 50 – 59 jaar werd daarom omgevormd naar 50+. Er werd ook een jongere categorie toegevoegd (11 tot 14 jaar) op basis van het rapport van Vandoninck, d’Haenens & Ichau (2014, augustus, p. 12-14). Aan de hand van de gegevens uit dit rapport konden we besluiten dat het smartphonegebruik bij 11 – 14 jarigen lager ligt dan bij de 15 – 19 jarigen. Cauberghe, De Pelsmacker, Hudders, Panic & Destoop (2012, p. 21) deden ook onderzoek naar jongeren en stellen dat 14% van de 6 tot 12 jarigen over een mobiele telefoon beschikt waarmee ze online kunnen. 17% van de jongeren tussen 9 en 16 jaar zouden toegang hebben tot het internet via hun gsm (Cauberghe, De Pelsmacker, Hudders, Panic & Destoop, 2012, p. 31). Omdat we geen exacte gegevens hebben van de 11 – 14 jarigen in Vlaanderen en omdat we de groep 65+ achterwege lieten, hebben we aan de toegevoegde groep het percentage van de weggelaten groep toegekend. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
46
Hiermee maken we geenszins een volledig correcte schatting, maar ze stemt wel overeen met het feit dat de groep 11 – 14 jaar kleiner zou zijn dan de 15 – 19 jarigen (zie bijlage 6, tabel 3). We moeten dus rekening houden met de implicaties van deze vertekening bij de analyse van de data. Tabel 3 “Berekening wegingsfactoren” op volgende pagina geeft de quota weer die we gebruikten om de wegingsfactoren te berekenen. Categorieën die in de steekproef oververtegenwoordigd zijn, moeten we kleiner maken en categorieën die in de steekproef ondervertegenwoordigd zijn, groter. Aanvankelijk begonnen er 620 personen aan de survey, maar daarvan waren er veel die de enquête slechts gedeeltelijk invulden of uitvielen omdat hun toestel niet voldeed aan onze definitie van wat een smartphone is. Uiteindelijk bleven er 464 volledig ingevulde, bruikbare enquêtes over. Maar om de betrouwbaarheid van de enquêtes te verhogen, hadden we ook een controlevraag gebruikt. Alle respondenten die deze controlevraag niet correct beantwoorden, werden uit de dataset verwijderd. We voeren onze analyses dus uit op de data van 436 respondenten. Gezien we voor de oudste leeftijdsgroep (60 – 64 jaar) slechts 5 respondenten hadden en dus een veel te grote wegingsfactor van 3,05 zouden moeten toepassen, voegen we de 2 oudste categorieën samen tot een categorie 50+. Da categorie 60 – 64 jaar werd achterwege gelaten. Zo kwamen we tot 6 leeftijdscategorieën waarvoor telkens volgende wegingsfactoren gelden (tabel 3, weging 2, vetgedrukte cijfers): - 11 tot 14 jaar = 0,47 - 15 tot 19 jaar = 0,91 - 20 tot 29 jaar = 0,44 - 30 tot 39 jaar = 1,58 - 40 tot 49 jaar = 2,89 - 50+ jaar = 2,78
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
47
TABEL 3: BEREKENING WEGINGSFACTOREN 11 - 14
15 - 19
20 - 29
30 - 39
40 - 49
50 - 59
60 - 64
Totaal
6,20%
9,40%
20,80%
23,20%
21,90%
15,00%
3,50%
100%
27
41
91
101
95
65
15
436
13,30%
10,32%
47,48%
14,68%
7,57%
5,50%
1,15%
100%
RESPONS 1
58
45
207
64
33
24
5
436
WEGING 1
0,47
0,91
0,44
1,58
2,89
2,73
3,05
POPULATIE 2 (in%) – 50+
6,20%
9,40%
20,80%
23,20%
21,90%
18,50%
100%
27
41
91
101
95
81
436
13,30%
10,32%
47,48%
14,68%
7,57%
6,65%
100%
RESPONS 2
58
45
207
64
33
29
436
WEGING 2
0,47
0,91
0,44
1,58
2,89
2,78
POPULATIE 1 (in %) – alle POPULATIE 1 RESPONS 1 (in %)
POPULATIE 2 RESPONS 2 (in %)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
48
In tabel 3, respons 2 kunnen we ook de verdeling van de leeftijdscategorieën in de steekproef aflezen zowel in absolute cijfers als in percentages. Leeftijdscategorie Frequentie 11 – 14 jaar 58 15 – 19 jaar 45 20 – 29 jaar 207 30 – 39 jaar 64 40 – 49 jaar 33 50 + jaar 29 Totaal 436 Gegevens uit de steekproef (std=1.293)
Percentage 13,30% 10,32% 47,48% 14,68% 7,57% 6,65% 100%
Wanneer we deze gegevens nu gaan wegen met de berekende wegingsfactoren, zullen ze voldoen aan de absolute verdeling en percentageverdeling van populatie 2. Het is duidelijk dat de 2 wegingsfactoren voor de twee oudste categorieën nog steeds te groot zijn. De standaardregel zegt dat je met maximum met een factor van 1,5 à 2 mag vermenigvuldigen. We gaan de data toch wegen op basis van deze factoren omdat we uitspraak willen doen over een zo breed mogelijke groep. We houden er rekening mee dat de uitspraken voor oudere groepen onbetrouwbaar of niet-representatief kunnen zijn. Het wegingsproces zelf, leggen we uit bij 4. “Data-analyse en resultaten”. Hieronder kunt u nogmaals overzichtelijk de verdeling van leeftijdscategorieën nà de weging terugvinden. Leeftijdscategorie Frequentie Percentage 11 – 14 jaar 27 6,20% 15 – 19 jaar 41 9,40% 20 – 29 jaar 91 20,80% 30 – 39 jaar 101 23,20% 40 – 49 jaar 95 21,90% 50 + jaar 81 18,50% Totaal 436 100% Gegevens gewogen = populatieverdeling (std=1.452)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
49
Maar hoe ziet onze steekproef er dan verder uit? Er waren oorspronkelijk 196 mannen (45%) en 240 vrouwen (55%) (std=0.498). Na onze weging op leeftijd, zien we dat we 208 mannen (47,8%) en 228 vrouwen (52,2%) hebben (std=0.500). Er is dus ongeveer een min of meer evenwichtige verdeling van de geslachten. Wat betreft opleidingsniveau hebben we enkel de gewogen versie berekend (mean=3.06; Std=1.522). Opleidingsniveau Universitair Hoger onderwijs (lang) Hoger onderwijs (kort) Hoger secundair Lager secundair Lager onderwijs Geen Andere Totaal
Frequentie 99 38 143 91 34 24 3 3 436
Percentage 22,7% 8,7% 32,8% 20,9% 7,9% 5,5% 0,7% 0,7% 100%
We hebben in de voorbije alinea’s de methode van dit onderzoek uit de doeken gedaan. We beschreven de onderzoeksopzet, dataverzameling en steekproefverdeling. De gegevens zijn verzameld, gewogen en klaar om analyses op uit te voeren. Het is de bedoeling dat we in volgend hoofdstuk de juistheid van de opgestelde hypotheses toetsen en de onderzoeksvragen beantwoorden. We vermelden hierbij nauwkeurig alle ondernomen stappen, uitgevoerd met de statistische software SPSS.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
50
4 DATAANALYSE & RESULTATEN Zoals reeds aangehaald bij 3.2 “Steekproefomschrijving” bleven er 436 bruikbare surveys over. Het is met de resultaten van deze respondenten dat we volgende analyses uitvoeren. We brachten ook reeds ter sprake dat we de data uit de steekproef gewogen hebben op de variabele leeftijdscategorie op basis van de verkregen populatieverdeling voor smartphonegebruikers uit Digimeter 2013 (De Moor, Schuurman, De Marez, 2013).
WEGEN Om te kunnen wegen moesten we een nieuwe variabele aanmaken voor leeftijd. Eerst en vooral omdat niet in de juiste volgorde waarden waren toegekend aan de leeftijdscategorieën (van jongste naar oudste) en ten tweede omdat we beslisten om de twee oudste categorieën (50 – 59 & 60 – 64) tot één categorie 50+ om te vormen. We maken dus een nieuwe variabele (LeeftijdAangepast) aan met de functie recode into different om dit in orde te brengen. Als we nu een frequentietabel trekken van leeftijd, kloppen de gegevens met wat we in tabel 3 “Berekening wegingsfactoren” kunnen aflezen bij respons 2. Vervolgens maken we een wegingsvariabele aan in de syntax. Daarbij gebruiken we de wegingsfactoren van weging 2 uit tabel 3.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
51
We gebruiken nu weight cases volgens deze nieuwe variabele (Weging). De weging is nu doorgevoerd op alle data en wanneer we een frequentietabel trekken van leeftijd dan zien we dat de verdeling overeen komt met die uit populatie 2, tabel 3. Vanaf nu zullen alle analyses die we toepassen aan de hand van de gewogen data gebeuren.
CLEANING & INTERNE CONSISTENTIE Hierna hebben we de data verder gecleand (we hadden al vanaf het begin alle onvolledige surveys, alle respondenten die niet aan de 4 vragen van de definitie van een smartphone voldeden en alle respondenten die de controlevraag niet correct beantwoord hadden uit de dataset gelaten). Vragen Q13(25), Q14(23), Q15(22) omtrent diversiteit, werden automatisch opgesplitst in meerdere deelvariabelen. Tussen haakjes wordt telkens aangegeven in hoeveel deelvariabelen de variabele opgedeeld is. Voor deze vragen en voor Q5 werden de user- en system-missings omgezet naar 0. De deelvariabelen van Q16(10), Q17(10), Q18(10) en Q19(8) omtrent motivaties, werden terug in volgorde geplaatst per construct die ze willen meten (zie bijlage 5). Er waren hier in totaal slechts 5 missing values, deze werden ook omgezet naar 0. Voor we deze 5 missings naar 0 omzetten werden ook eerst 5 nieuwe variabelen aangemaakt (MIS) waarin de missings uit de stellingen werden vervangen door de gemiddelde score van alle respondenten op die deelvariabele. We deden dit omdat het bij verdere berekeningen zoals somschalen noodzakelijk is dat voor alle items een score tussen de 1 en 5 weergegeven wordt. Listwise deletion zou leiden tot onnodig dataverlies en gezien het om slechts 5 missing ging, kozen we voor “replace by mean” (Tilburg University, 2014, 24 maart). Alvorens we nu effectief aan onze analyses beginnen, meten we aan de hand van Cronbach’s Alpha (CA) de interne consistentie van de constructen. Bij Image (CA=0.881) en Entertainment (CA=0.757) is de interne consistentie en de correlatie tussen de items onderling goed. Voor Discovery (CA=0.574) is de CA wat minder maar de correlaties tussen de items zijn wel >0.3. Dit construct laten we ook ongewijzigd. Voor Relationships, Accessibility, Instrumentality en Reassurance laten we telkens 1 variabele weg die niet voldoende correleert met de andere deelvariabelen (<0.3) en waardoor de CA stijgt (Relationships CA=0.658, Accessibility CA=0.592, Instrumentality CA=0.714, Reassurance CA=0.621). - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
52
De weggelaten variabelen zijn Relationships1Q19_1, MISAccessibility1Q19_2_1, Instrumentality2Q18_2 en Reassurance3Q16_6. Tot slot is er nog het construct Identity (CA=0.331), hiervoor waren zowel de CA als de correlaties zwak. Toch willen we uit theoretische overwegingen ook dit construct behouden. We moeten er dus rekening mee houden dat uitspraken over dit construct in minder mate betrouwbaar zijn.
4.1 MOTIVATIES (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 1) 1. Zijn er verschillen in motivaties naargelang demografische variabelen? - Aan welke motivaties hechten de respondenten het meest belang? Om een antwoord te kunnen bieden op deze onderzoeksvraag moeten we nieuwe schalen aanmaken voor elk van de 8 gemeten motivaties. De items zijn allemaal in dezelfde richting geschaald. De 33 resterende deelvariabelen (38 items – 1 controle – 4 items bij CAtoets) uit vraag Q16, Q17, Q18 en Q19 worden gelinkt aan het correcte bijhorend construct en samengevoegd. Voor Image zijn dit 6 deelvariabelen, voor Relationships 4, voor Entertainment 5, voor Accessibility 3, voor Instrumentality 6, voor Reassurance 3, voor Identity 3 en voor Discovery ook 3. We maken somschalen (GEM) aan die de gemiddelde score van de respondent op alle vragen van het betreffende construct weergeven. De gemiddelde score varieert tussen 1 en 5 (1 = helemaal oneens, 2 = oneens, 3 = noch eens, nog oneens, 4 = eens, 5 = helemaal eens). Als we nu de gemiddelden van deze somschalen (GEM) opvragen kunnen we concluderen dat ReassuranceGEM het gemiddeld het hoogst scoort (mean=3.7522). Daarna volgen AccessibilityGEM (mean=3.6736) en InstrumentalityGEM (mean=3.5254). Opvallend is dat ImageGEM (mean=1.8734) helemaal achterop komt en ook Relationships (mean=2.8360) scoort vrij laag. Omdat we willen weten hoe de respondenten verdeeld zijn per construct, maken we klassevariabelen aan. Alle respondenten met een gemiddelde [1,00 - 2,50] worden gecategoriseerd als “laag”, [2,51 - 3,50] wordt als middenmoot gezien en [3,51 – 5,00] zijn respondenten die hoog scoren voor dat construct. We passen deze indeling toe op de 8 motivaties. Er worden nu dus nieuwe variabelen aangemaakt voor de motivaties (LMH) met als waarde “laag, middel of hoog”. Als we de frequentietabellen van deze LMH-variabelen opvragen, zien we dat deze een veel genuanceerder beeld tonen dan het gemiddelde van de GEM-variabelen vergelijken. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
53
Voor elk construct kunnen we nu aflezen hoeveel respondenten eerder laag, middel of hoog scoren. We zien nu bevestigd dat de meerderheid van de respondenten aan Reassurance veel belang hecht. Ook op Accessibility en Instrumentality scoort de overgrote meerderheid hoog, zoals we zouden verwachten uit de gemiddeldes. Image en Relationships komen nog steeds achterop met een grote achterstand. Construct (LMH) Image Relationships Entertainment Accessibility Instrumentality Reassurance Identity Discovery
Laag 351 165 95 41 35 30 36 56
Middel 74 216 154 119 164 110 184 164
Hoog 12 55 187 277 237 297 216 217
H1: Aan de motivaties Relationships en Instrumentality wordt meer belang gehecht. We hadden verwacht dat Relationships en Instrumentality als meest uitgesproken motivaties naar voor zouden komen. Uit onze steekproef blijkt vooral Reassurance een uitgesproken motivator. Daarnaast scoren de meeste respondenten ook hoog op Accessibility en Instrumentality. Opvallend is dat op de motivatie Image als enige een doorslaggevend aantal respondenten laag scoort. In tegenstelling tot wat onze hypothese veronderstelt, hechten de meeste mensen aan Relationships slechts matig belang. - Is er een samenhang tussen verschillende motivaties? Om te toetsen of we de verschillende motivatieconstructen kunnen samenvoegen tot overkoepelende dimensies, voeren we een factoranalyse uit. Zo kunnen we exploratief bekijken of er nog latente variabelen aanwezig zijn onder de 8 motivaties en welke motivaties onderling sterk correleren. We voeren de analyse dus uit op de aangemaakte GEM-variabelen (motivatieconstructen). Deze werden reeds zelf op interne consistentie getest aan de hand van Cronbach’s Alpha.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
54
In de correlatiematrix van de factoranalyse zien we dat er een aanzienlijk aantal correlaties >0.3 zijn. De Bartlett’s test of Sphericity is significant (p=0.000) en de Kaiser-Meyer-Olkin >0.6 (KMO=0.742). In de Total Variance Explained zien we dat er 3 onderliggende dimensies 71.209% van de variantie in de 8 motivaties bepalen. In de Rotated Component Matrix kunnen we zien dat er duidelijk 3 factoren te onderscheiden zijn (alle factorladingen onder de 0.4 werden weggelaten). Factor 1: Image, Entertainment en Relationships Factor 2: Instrumentality, Discovery en Identity Factor 3: Accessibility en Reassurance We maakten voor deze gevonden factoren nieuwe somschalen aan (Factor1GEM, Factor2GEM en Factor3GEM) met de reeds berekende GEM-variabelen van de 8 motivaties en vergeleken via de descriptives de gemiddeldes om te achterhalen welke factoren gemiddeld het hoogst scoorden. Vervolgens gingen we telkens de samenhang tussen 2 van de motivaties binnen deze factoren controleren. We gebruikten hiervoor de Pearson correlatieanalyse (2 metrische variabelen). * Factor 1: Tussen Image & Relationships is er een duidelijk positief verband (p=0.000, correlation=0.420). Tussen Image & Entertainment ook (p=0.000, correlation=0.497). Tussen Entertainment & Relationships is er een sterk en positief verband (p=0.000, correlation=0.676). * Factor 2: Tussen Instrumentality & Discovery is er een duidelijk positief verband (p=0.000, correlation=0.650). Tussen Instrumentality & Identity ook (p=0.000, correlation=0.437). Tussen Identity & Discovery is er een aanwezig maar zwak verband (p=0.000, correlation=0.397). * Factor 3: Tussen Accessibility & Reassurance is er een duidelijk positief verband (p=0.000, correlation=0.461). De duidelijke positieve verbanden betekenen telkens dat wanneer een respondent hoog scoort op een bepaalde motivatie, deze ook hoog zal scoren op de andere motivatie. Verder testen we de samenhang tussen de opgestelde factoren. Tussen factor 1 en factor 2 was er een duidelijk verband te vinden (p=0.000, correlation=0.428). Tussen factor 2 en factor 3 was er een zwak verband aanwezig (p=0.000, correlation=0.268) en tussen factor 1 en factor 3 ook een zwak verband (p=0.000, correlation=0.273).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
55
H2: We kunnen 2 factoren van samenhangende motivaties voor smartphonegebruik onderscheiden: een sociale en een functionele. We kunnen bevestigen dat er ook in onze steekproef eerder sociale en eerder functionele motivaties bestaan. Factor 1 sluit aan bij de sociale dimensie die we hadden voorspeld (Image, Relationships en Entertainment) De functionele dimensie ziet er anders uit dan verwacht. Wij kunnen 2 soorten functionele dimensies onderscheiden: een individuele functionaliteit (Factor 2: Instrumentality, Discovery & Identity) waarbij men het zichzelf gemakkelijker maakt door een smartphone te gebruiken én een meer sociaal verantwoorde functionaliteit (Factor 3: Accessibility & Reassurance) waarbij bereikbaarheid en veiligheid van zowel zichzelf als anderen centraal staat. De motivaties waaruit de factoren samengesteld zijn, zijn onderling ook sterk positief gecorreleerd met elkaar. H3: Sociale motivaties komen vaker voor dan functionele. Uit onderzoek naar de gratifications voor de mobiele telefoon (Wei & Lo, 2006; Leung & Wei, 2000) bleek dat sociale motivaties voor smartphonegebruik meer voorkwamen dan functionele. Uit onze dataset blijkt het omgekeerde (Factor 1: mean=2.6536; Factor 2: mean=3.4527; Factor 3: mean=3.7129). We konden dit reeds aanvoelen bij Hypothese 1. Reassurance, Accessibility & Instrumentality bleken de motivaties waarop het meest respondenten gemiddeld het hoogst scoorden. Terwijl Image en Relationships, die als sociale dimensie beschouwd worden, veel lagere gemiddelde scores behaalden. - Zijn er verschillen in motivaties naargelang leeftijdscategorie? Voor deze analyse maken we gebruik van een ANOVA-test. We maken een vergelijking van meer dan twee onafhankelijke groepen (LeeftijdAangepast) en de afhankelijke variabele is metrisch (somschaal motivaties - GEM). We doen dit voor elk van de 8 motivaties. * Image: Er is een significant verschil tussen de groepen (p=0.000). De 11 – 14 jarigen verschillen significant van de 3 oudste groepen (30 – 39, 40 – 49 en 50+). De oudste groep (50+) verschilt significant van de jongste 3 groepen (11 – 14, 15 – 19 en 20 – 29). In het algemeen kunnen we aannemen dat jongeren gemiddeld hoger scoren dan ouderen op de motivatie Image.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
56
* Relationships: Er is een significant verschil tussen de groepen (p=0.000). De 40 – 49 jarigen en de 50 plussers verschillen allebei significant van de 3 jongste groepen (11 – 14, 15 – 19 en 20 – 29) maar niet van elkaar. De 20 – 29 jarigen en de 30 – 39 jarigen verschillen ook significant van elkaar. De 20 – 29 jarigen scoren gemiddeld het hoogst op de motivatie Relationships. De 3 oudste categorieën scoren ook gemiddeld lager dan de 3 jongste. * Entertainment: Er is een significant verschil tussen de groepen (p=0.000). De 11 – 14 jarigen, 15 – 19 jarigen en 20 – 29 jarigen verschillen significant van de 3 oudste groepen (30 – 39, 40 – 49 en 50+) en de 30 – 39 jarigen verschillen significant van alle groepen. De jongere categorieën scoren gemiddeld zeer hoog op de motivatie Entertainment (11 – 14: mean=4.1172 en 15 – 19: mean=4.0800). * Accessibility: Er is een significant verschil tussen de groepen (p=0.001). Enkel de 15 – 19 jarigen verschillen significant van de 30 – 39 jarigen. De 15 – 19 jarigen scoren gemiddeld zeer hoog op de motivatie Accessibility (mean=4.0741) en de 30 – 39 jarigen gemiddeld het laagst (mean=3.4844). * Instrumentality: Er is een significant verschil tussen de groepen (p=0.000). De 20 – 29 jarigen verschillen significant van alle groepen behalve van de 30 – 39 jarigen. De 20 – 29 jarigen scoren ook gemiddeld het hoogst wat betreft Instrumentality (mean=3.8486). * Reassurance: Er is geen significant verschil tussen de groepen (p=0.157). Alle groepen scoren gemiddeld evenveel op de motivatie Reassurance. * Identity: Er is een significant verschil tussen de groepen op het 0,05 niveau maar niet op het 0,01 niveau (p=0.023). In de posthoc test – multiple comparisons vinden we geen enkel significant verschil tussen de groepen onderling. Dit kan te maken hebben met het feit dat deze motivatie zeer slecht scoorde op het vlak van interne consistentie. * Discovery: Er is een significant verschil tussen de groepen (p=0.000). De 20 – 29 jarigen verschillen significant van alle andere groepen. Ze scoren ook hier gemiddeld het hoogst wat betreft Discovery (mean=3.8776). Als we nog een ANOVA-test uitvoeren op basis van de aangemaakte factorGEM’s (1, 2 en 3), zouden we moeten zien dat jongeren gemiddeld hoger scoren dan ouderen op sociaal gebruik. We veronderstellen dit omdat ze voor Image, Relationships en Entertainment zo scoren, motivaties die in H2 als de sociale dimensie gedefinieerd werden.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
57
De ANOVA is voor factor 1 (p=0.000), factor 2 (p=0.000) en factor 3 (p=0.001) significant. We zien dat voor factor 1 de 3 jongste groepen inderdaad significant hoger scoren dan de 3 oudere groepen. Wat factor 2 betreft (Instrumentality, Discovery en Identity) scoren de 20 – 29 jarigen significant anders dan alle andere groepen. Zij scoren ook gemiddeld het hoogst (mean=3.7552) op deze individuele functionaliteit. Tot slot zien we voor factor 3 (Accessibility & Reassurance) dat enkel de 15 – 19 jarigen (mean=3.9481) en de 30 – 39 jarigen (mean=3.5469) significant verschillen. We controleerden ook of er een verband is tussen de verschillende motivatievariabelen en de LeeftijdAangepast met Spearman rangcorrelatie. * Image en Leeftijd: een verwaarloosbaar verband (p=0.001, correlation=-0.176). * Relationships en Leeftijd: een zwak negatief verband (p=0.000, correlation=-0.254). * Entertainment en Leeftijd: een duidelijk negatief verband (p=0.000, correlation=0.514). Met andere woorden: hoe jonger men is, hoe hoger men scoort op Entertainment of omgekeerd. * Accessibility en Leeftijd: het verband is niet significant (p=0.157). * Instrumentality en Leeftijd: het verband is niet significant (p=0.848). * Reassurance en Leeftijd: het verband is niet significant (p=0.057). * Identity en Leeftijd: het verband is niet significant (p=0.341). * Discovery en Leeftijd: het verband is niet significant (p=0.139). H4: De jongste leeftijdscategorieën hechten meer belang aan Image, Relationships, Entertainment en Accessibility. Uit onze analyse kunnen we besluiten dat de jongste groepen (11 – 14 jaar en 15 – 19 jaar) inderdaad gemiddeld hoger scoren dan de oudere groepen op vlak van Image, Relationships en Entertainment en de 15 – 19 jarigen verschillen ook op vlak van Accessibility ten opzichte van de oudere 30 – 39 jarigen. We zien ook dat de 3 jongste groepen significant hoger scoren op de sociale dimensies dan de 3 oudere groepen. H5: De middelste leeftijdscategorieën hechten meer belang aan Instrumentality en Reassurance. Onze steekproef toont geen significant verschil aan tussen de leeftijdsgroepen op vlak van Reassurance. De 20 – 29 jarigen blijken wel significant hoger te scoren dan andere groepen op vlak van Instrumentality en Discovery. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
58
Op vlak van Image scoren de 20 – 29 jarigen eerder zoals de jongeren en de 30 – 39 jarigen eerder zoals de oudere groepen. Op de motivatie Relationships scoren 20 – 29 jarigen gemiddeld het hoogst en verschillen ze significant van de 30 – 39 jarigen. Op Entertainment zijn 30 – 39 jarigen van alle groepen verschillend en op Accessibility scoort deze categorie het laagst. Op de factor individuele functionaliteit (Instrumentality, Discovery en Identity) scoren de 20 – 29 jarigen signficant hoger dan alle andere groepen. H6: De oudste leeftijdcategorieën hechten meer belang aan Reassurance. Voor de motivatie Reassurance werd er geen significant verschil gevonden tussen de groepen. We kunnen dus de nulhypothese niet verwerpen, wat betekent dat leeftijdsgroepen gemiddeld evenveel belang hechten aan Reassurance. Voor de oudste leeftijdscategorieën is het wel zo dat ze gemiddeld lager scoren dan de jongere categorieën op vlak van Image, Relationships en Entertainment. H7: Er is een significant verschil tussen de leeftijdscategorieën wat betreft motivaties. We moeten rekening houden met het feit dat de wegingsfactor voor 40 – 49 jarigen en 50 plussers eerder onbetrouwbaar was en dat voor 11 – 14 jaar een schatting van het percentage in de populatie werd gemaakt. Toch geeft deze analyse van onze steekproef ons sterke aanwijzingen dat motivaties significant verschillen tussen leeftijdscategorieën. Enkel voor Reassurance werd er geen significant verschil gevonden. Uit de correlatietest blijkt echter wel dat er enkel voor Entertainment een duidelijk significant verband te vinden is met leeftijd. - Zijn er verschillen in motivaties naargelang geslacht? Om deze vraag te beantwoorden, passen we een T-toets toe. We vergelijkingen twee onafhankelijke groepen (mannen en vrouwen) op basis van een metrische variabele (somschaal motivaties – GEM). Eerst bekijken we de Levene’s test om te zien of er gelijke spreidingen zijn in de twee groepen. Als de test significant is, wijst dat op een significant verschil en zijn er dus géén gelijke spreidingen. Daarna pas kunnen we zien of de T-toets significant is en het verschil tussen de groepsgemiddelden interpreteren.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
59
* Image: De Levene’s test is significant (p=0.026), de T-toets niet (p=0.684). Mannen en vrouwen scoren dus gemiddeld even hoog voor deze motivatie. * Relationships: De Levene’s test is niet significant (p=0.064), de T-toets wel (p=0.008). Mannen scoren gemiddeld lager dan vrouwen voor de variabele RelationshipsGEM. * Entertainment: De Levene’s test is niet significant (p=0.916), de T-toets wel (p=0.016). Mannen scoren gemiddeld lager dan vrouwen voor de variabele EntertainmentGEM. * Accessibility: De Levene’s test is niet significant (p=0.974), de T-toets ook niet (p=0.208). Mannen en vrouwen scoren dus gemiddeld even hoog voor deze motivatie. * Instrumentality: De Levene’s test is significant (p=0.013), de T-toets ook (p=0.027). Mannen scoren gemiddeld hoger dan vrouwen voor de variabele InstrumentalityGEM. * Reassurance: De Levene’s test is significant (p=0.030), de T-toets ook (p=0.000). Mannen scoren gemiddeld beduidend lager dan vrouwen voor de variabele ReassuranceGEM. * Identity: De Levene’s test is niet significant (p=0.996), de T-toets wel (p=0.002). Mannen scoren gemiddeld lager dan vrouwen voor de variabele ReassuranceGEM. * Discovery: De Levene’s test is niet significant (p=0.403), de T-toets wel (p=0.028). Mannen scoren gemiddeld hoger dan vrouwen voor de variabele DiscoveryGEM. We doen ook hier nog een extra toets met de factorGEM’s. De Levene’s test is voor alle 3 de factoren niet significant (Factor 1: p=0.650, Factor 2: p=0.072 en Factor 3: p=0.125). Voor factor 2 (p=0.454) is de T-toets niet significant, maar voor factor 1 (p=0.028) en factor 3 (p=0.001) wel. Als we de gemiddeldes vergelijken, blijkt dat vrouwen zowel op factor 1 als op factor 3 hoger scoren dan mannen. Ze scoren dus gemiddeld hoger op de sociale dimensie en de sociaal verantwoorde functionaliteit. Ter herinnering: factor 1 (sociaal) = Image, Entertainment en Relationships, factor 2 (individuele functionaliteit) = Instrumentality, Discovery en Identity en factor 3 (sociale functionaliteit) = Accessibility en Reassurance. Tot slot zoeken we ook hier nog naar mogelijke samenhang tussen motivatie en geslacht door middel van een chi-kwadraattoets. We gebruiken hiervoor de LMHvariabelen. (Opgelet: we moeten rekening houden met de voorwaarden om chikwadraat te mogen interepreteren.)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
60
* Image en Geslacht: niet significant (p=0.727). * Relationships en Geslacht: significante samenhang (p=0.014). Meer vrouwen dan mannen scoren hoog op de motivatie Relationships. * Entertainment en Geslacht: niet significant (p=0.070). * Accessibility en Geslacht: niet significant (p=0.643). * Instrumentality en Geslacht: niet significant (p=0.104). * Reassurance en Geslacht: significante samenhang (p=0.000). Meer vrouwen dan mannen scoren hoog op de motivatie Reassurance. * Identity en Geslacht: significante samenhang (p=0.020). Meer vrouwen dan mannen scoren hoog op de motivatie Identity. * Discovery en Geslacht: niet significant (p=0.057). H8: Vrouwen gebruiken hechten meer belang aan Relationships en Reassurance. We zien dat vrouwen gemiddeld hoger scoren dan mannen op de motivaties Relationships, Entertainment en Identity. Wat betreft Reassurance scoren ze zelfs veel hoger. We kunnen dus op basis van onze steekproef bevestigen dat vrouwen inderdaad meer belang hechten aan Relationships en Reassurance. Het is waarschijnlijk ook deels daarom dat ze bij sociaal gebruik (Factor 1) en sociaal verantwoorde functionaliteit (Factor 3) ook gemiddeld hoger scoren dan mannen. De chi-kwadraattoets bevestigt deze verbanden. H9: Mannen gebruiken hechten meer belang aan Instrumentality. Mannen scoren gemiddeld hoger dan vrouwen op vlak van Instrumentality en Discovery. We kunnen voor onze steekproef dus ook bevestigen dat mannen hier meer belang aan hechten dan vrouwen. We zouden aan de hand van deze informatie dus veronderstellen dat mannen ook gemiddeld hoger scoren dan vrouwen op factor 2 (individuele functionaliteit). Onze data kan dit niet bevestigen omdat de T-toets voor factor 2 niet significant is en er dus gelijke gemiddelde scores voor mannen en vrouwen verwacht worden. Ook de correlatietest is in dit geval niet significant. H10: Er is een significant verschil tussen de geslachten wat betreft motivaties. Voor 6 van de 8 motivaties vinden we in onze steekproef een significante verschillen tussen de geslachten, enkel voor Image en Accessibility kunnen we geen verschil tussen mannen en vrouwen bevestigen. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
61
We moeten wel rekening houden met het feit dat het construct Identity niet zeer betrouwbaar is. De analyse van de factorGEM’s doet verder uitschijnen dat vrouwen algemeen meer belang hechten aan de sociale dimensie van het gebruik en de sociaal verantwoorde functionaliteit. - Zijn er verschillen in motivaties naargelang opleidingsniveau? Hiervoor voeren we opnieuw een ANOVA-test uit (Opleidingsniveau = meer dan twee onafhankelijke groepen). * Image: De F-toets is significant (p=0.003) maar er worden geen specifieke significante verschillen aangetroffen in de Post Hoc – Multiple Comparisons. * Relationships: De F-toets is significant (p=0.016) maar er worden geen specifieke significante verschillen aangetroffen in de Post Hoc – Multiple Comparisons. * Entertainment: De F-toets is significant (p=0.000). Enkel opleidingsniveau lager onderwijs verschilt significant van universitair, hoger onderwijs lange type, hoger onderwijs korte type en hoger secundair. Opleidingsniveau lager onderwijs scoort gemiddeld hoger (mean=4.0189) op de motivatie Entertainment dan opleidingsniveau universitair, hoger onderwijs lange type, hoger onderwijs korte type en hoger secundair. * Accessibility: De F-toets is significant (p=0.013) maar er worden geen specifieke significante verschillen aangetroffen in de Post Hoc – Multiple Comparisons. * Instrumentality: De F-toets is significant (p=0.000). Opleidingsniveau lager onderwijs verschilt significant van hoger onderwijs lange type en hoger onderwijs korte type. Opleidingsniveau lager onderwijs scoort beduidend lager (mean=3.0523) dan die twee. * Reassurance: De F-toets is niet significant (p=0.116). We mogen de verschillen tussen de gemiddeldes dus niet interpreteren voor deze motivatie en kunnen veronderstellen dat alle opleidingsniveaus in de steekproef gemiddeld evenveel scoren op Reassurance. * Identity: De F-toets is niet significant (p=0.750). We mogen de verschillen tussen de gemiddeldes dus niet interpreteren voor deze motivatie en kunnen veronderstellen dat alle opleidingsniveaus in de steekproef gemiddeld evenveel scoren op Identity. * Discovery: De F-toets is significant (p=0.001). Opleidingsniveau lager onderwijs verschilt significant van universitair onderwijs. Lager onderwijs (mean=2.8814) scoort gemiddeld veel lager dan opleidingsniveau universitair op de variabele Discovery.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
62
De ANOVA-test op de factorGEM’s is voor de 3 factoren significant (Factor 1: p=0.000, Factor 2: p=0.006 en Factor 3: p=0.046). Voor factor 1 verschilt opleidingsniveau universitair significant van mensen zonder diploma. Opleidingsniveau universitair scoort gemiddeld veel lager op de sociale dimensie dan mensen zonder diploma. Opleidingsniveau hoger onderwijs korte type en hoger secundair verschillen beide significant van opleidingsniveau lager onderwijs en mensen zonder diploma. Deze 2 lagere opleidingsniveaus scoren gemiddeld hoger op de sociale dimensie dan deze 2 hogere. Bij factor 2 en 3 zijn er onderling geen significante verschillen af te lezen. H11: Lager geschoolden hechten meer belang aan sociaal gebruik. In onze analyses vinden we lichte aanwijzingen dat in onze steekproef lagere opleidingsniveaus gemiddeld hoger zouden scoren op de motivatie Entertainment. Ook zouden we kunnen vermoeden dat lagere opleidingsniveaus gemiddeld lager zouden scoren wat betreft Instrumentality en Discovery. Bij de factorGEM’s zien we dat de lagere opleidingsniveaus gemiddeld hoger scoren op de sociale dimensie. H12: Er is een significant verschil tussen opleidingsniveaus wat betreft motivaties. Op basis van onze steekproef en analyses zijn er niet veel betekenisvolle conclusies te trekken voor verschillende opleidingsniveaus naargelang motivaties. Er zouden wel significante verschillen zijn, maar we vinden voor de meeste motivaties niet terug tussen welke groepen deze zouden plaatsvinden. Een zeer belangrijke opmerking en gebrek van dit onderzoek is dat we wel naar de leeftijd en het opleidingsniveau van onze respondenten gepeild hebben, maar niet naar hun huidige beroepsstatus. Hierdoor is het praktisch onmogelijk om uitspraken te doen over het opleidingsniveau. We weten ten slotte niet welke respondenten boven de 18 nog verder studeren, welke al werken of op zoek zijn naar werk en welke eventueel al gestopt zijn met werken. Aan de hand van een kruistabel van LeeftijdAangepast en het opleidingsniveau, kunnen we uit de rijpercentages wel concluderen dat de mensen in onze steekproef met een diploma lager onderwijs voor 100% tussen de 11 – 14 jaar of 15 – 19 jaar zijn. De respondenten die als opleidingsniveau lager secundair aanduidden zijn voor 50% tussen de 11 – 14 jaar of 15 – 19 jaar. De meerdere significante verschillen in motivaties voor lager onderwijs met hogere opleidingen zijn dus hoogstwaarschijnlijk door de variabele leeftijd te verklaren. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
63
4.2 INTENSITEIT (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 2) 2. Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang demografische var.? - Hoelang gebruikt men gemiddeld zijn smartphone per dag? Vraag Q11 “Hoeveel minuten per dag bent u in het totaal bezig met uw smartphone? (Vb. door te bellen, sms’en, surfen, gamen, ..) schetst een beeld van hoeveel de respondenten dénken dat ze de smartphone gebruiken per dag. Uit de frequentietabel blijkt dat dit gemiddeld 98 minuten per dag is (mean=98.1914, std=71.17829). Ongeveer 25% van de respondenten gebruikt zijn smartphone per dag minder dan drie kwartier. De middelste 50% van de respondenten bevindt zich tussen ongeveer 45 minuten en 125 minuten (median=86.6000). We moeten er wel rekening mee houden dat de vraag voor sommigen moeilijk in te schatten is en waarschijnlijk sterke verschillen zal vertonen met werkelijk smartphonegebruik op basis van observatie. Toch kan het ons een beeld geven van de intensiteit waarmee gebruikers met hun smartphone bezig zijn. Wanneer we het verkregen getal vergelijken met de artikels uit The Daily Mail (Mail Online, 2013, 30 mei) en De Standaard (Stevens, 2013, 4 april) die een gemiddeld gebruik van tussen ongeveer 2 à 2,5 uur rapporteren, kunnen we veronderstellen dat het effectief gebruik waarschijnlijk hoger zal liggen. - Hoe hoog scoort men gemiddeld op intensiteit? Om de intensiteitscore voor smartphonegebruik te bepalen, willen we op basis van 5 vragen (Q7-Q10 en Q12) tot een gemiddelde score komen. We veronderstellen dat hoe hoger men scoort op deze 5 vragen, hoe intenser het algemeen gebruik zal zijn (vaak smartphone gebruiken, veel bellen, veel sms’en, veel apps gebruiken, zichzelf als een zwaardere gebruiker zien). Alle vragen zijn in dezelfde richting geschaald. Omdat de 5 vragen telkens op een verschillende puntenschaal staan, maken we 5 nieuwe variabelen aan (Intensiteit) waarin we de antwoorden voor elke vraag eerst omvormen naar een waarde tussen 0 en 1 (standaardiseren). De waarden van deze nieuwe variabelen tellen we op en herrekenen we naar een intensiteitscore op 10 (wie overal de minst intensieve optie aangeduid heeft, zou een score van 0,78 op 5 hebben, daarom doen we nog enkele extra aanpassingen). Gemiddeld scoren de respondenten dan 3.8362 op onze schaal van 10 (ScoreIntensiteit).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
64
Deze schaal laat ons toe de mate van intensiteit tussen respondenten te kunnen vergelijken. Respondenten die hoger scoren op de ScoreIntensiteit-schaal zijn gemiddeld meer intensief bezig zijn met hun smartphone dan respondenten die lager scoren. Wie boven het gemiddelde scoort, zal een relatief intensieve gebruiker zijn, wie eronder scoort is een lichtere gebruiker. Het is met deze schaal dat we aan de slag gaan om leeftijdscategorieën, geslacht en opleidingsniveaus met elkaar te vergelijken. Voor we met deze schaal aan de slag gaan, willen we eerst nog de interne consistentie ervan meten. De vragen werden namelijk louter verkennend samengevoegd zonder dat daar een solide literatuurbasis voor bestond. We doen dit met Cronbach’s Alpha. We voeren deze analyse uit op de 5 nieuwe Intensiteitvariabelen die we reeds aangemaakt hebben. We komen tot de conclusie dat we de schaal als intern consistent mogen beschouwen (CA=0.715). Onze exploratieve maatstaf om intensiteit te meten is enkel bedoeld om na te gaan of we verschillen uit onze literatuurstudie kunnen bevestigen aan de hand van een steekproef. Het is dan ook niet intensiteit van gebruik, maar motivaties voor gebruik die een centrale rol spelen in deze masterproef. - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang leeftijdscategorie? Aangezien ScoreIntensiteit een metrische variabele is, kunnen we ook hier een oneway ANOVA toepassen. De F-toets is significant (p=0.000). 50 plussers verschillen significant van de 15 – 19 jarigen, 20 – 29 jarigen en 30 – 39 jarigen. De 40 – 49 jarigen verschillen ook significant van de 20 – 29 jarigen. Deze jongere categorieën (15 – 19 jaar: mean=4.2804, 20 – 29 jaar: mean=4.3915 en 30 – 39 jaar: mean=4.0288) scoren gemiddeld hoger op onze ScoreIntensiteit-schaal dan de oudere categorieën (40 – 49 jaar: mean=3.6039 en 50+: mean=2.9309). De Spearman correlatietest (1 ordinale en 1 metrische variabele) wijst op er een significant, zwak, negatief verband tussen leeftijd en intensiteit (p=0.000, correlation=-0.327). H13: Er is een significant verschil tussen leeftijdscategorieën wat betreft intensiteit. Uit onze literatuurstudie zouden we verwachten dat jongeren meer intens bezig zijn met hun smartphone dan ouderen. In de steekproef vinden we indicaties dat deze theorie zou kunnen kloppen. Ook uit de correlatietest blijkt een zwak negatief verband. Dit betekent dat hoe ouder men is, hoe minder intens het gebruik zou zijn.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
65
De significante verschillen die we aantroffen, bevinden zich echter vooral tussen de jongere generaties en de oudste generatie (50 plussers). We houden hierbij wel rekening met de aangehaalde lagere betrouwbaarheid van sommige oudere leeftijdscategorieën, te wijten aan de hoge wegingsfactor. - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang geslacht? Een T-toets is de gepaste analyse voor deze vraag en de Levene’s test is niet significant (p=0.697). We mogen dus aannemen dat er equal variances zijn. De T-test is echter niet significant (p=0.054) en de verschillen in gemiddelde tussen man en vrouw zijn niet betekenisvol. H14: Er is een significant verschil tussen de geslachten wat betreft intensiteit. We kunnen de nulhypothese niet verwerpen op basis van onze steekproef. We vinden dus geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft intensiteit. - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang opleidingsniveau? We vergelijken een metrische variabele op basis van een ordinale variabele met meer dan twee groepen. De F-toets is niet significant (p=0.358). H15: Er is een significant verschil tussen opleidingsniveaus wat betreft intensiteit. In de literatuurstudie konden we lezen dat er vermoed werd dat hoog opgeleiden hun mobiele telefoon frequenter zouden gebruiken. In de steekproef zijn er geen noemenswaardige verschillen zijn tussen intensiteit van gebruik en opleidingsniveau te vinden. Toch moeten we ook hier vermelden dat het moeilijk is om uitspraken te doen over het effectieve opleidingsniveau omdat we niet gepeild hebben naar de huidige beroepsstatus.
4.3 DIVERSITEIT (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 3) 3. Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang demografische var.? - Wat zijn de meest gebruikte applicaties? Q14 “Welke 5 features of applicaties gebruikt u het meest?” is de vraag die gebruikt wordt om een antwoord te bieden. We maken een Multiple Response set aan met de 23 variabelen die elk een aangeboden optie voorstellen. We trekken hier een frequentietabel van en kunnen zo bij Percent of Cases de resultaten aflezen. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
66
In onderstaande tabel kunt u zien welke applicaties het meest werden aangeduid als “de 5 meest gebruikte applicaties” en door hoeveel procent van de respondenten. De applicaties die door minder dan 10% van de respondenten in de top 5 werden gezet, worden niet vermeld. De categorieën Reizen (9,8%) en Sport nieuws (9;6%) haalden net geen 10%. 1) 2) 3) 4) 5) 6)
7) 8) 9) 10) 11) 12)
E-mail Sociale netwerken (Facebook, Twitter, Instagram, Pinterest, Couple, Tinder, LinkedIn, Snapchat, ..) Surfen op het web Alarm & klok Organizer (agenda, herinneringen, notities, ..) Foto (foto album, camera, MMS, collage, Instagram, Pinterest, VSCO cam, Whitagram, Snapchat, ..) Muziek (afspeellijst, iTunes, Spotify, radio, ringtones, Shazam, ..) Nieuws (lokaal, regionaal, nationaal of internationaal) Praktisch (rekenmachine, valuta omrekenen, stopwatch, zaklamp, QR-reader, ..) Games (arcade, puzzels, actie, casino, quiz, ..) Mobile banking Weerinformatie (Buienradar, ..)
66% 61% 60% 55,4% 49,5% 49,5%
28% 21% 18,1% 15,7% 14,7% 11%
We moeten hier uiteraard wel bij vermelden dat de opties bellen en SMS’en of instant messaging weggelaten werden uit de vragen Q14 en Q15. Gezien iedereen slecht 5 antwoorden mocht aanduiden, wilden we hiermee voorkomen dat iedereen deze twee duidelijke basisfuncties van de smartphone zou betrekken. In vraag Q13 “Welke features of applicaties heeft u in de voorbije week gebruikt?” kwamen de 2 opties wel voor. Uit een frequentietabel van die variabele blijkt dat 92,9% van de respondenten zeggen dat ze sms’en of instant messaging applicaties hebben gebruikt en dat 89,4% gebruik maakte van de belfunctie. Op de derde plaats komt surfen op het web met 87,3%. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
67
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7)
Sms’en & chat Bellen Surfen op het web E-mail Alarm & klok Sociale netwerken Foto’s
92,9% 89,4% 87,3% 78,3% 71,7% 71,0% 69,7%
In deze tabel sommen we de functies op die het meest werden aangeduid als “gebruikt in de voorbije week”. We zien dat de meeste features die voor deze vraag hoog scoren, ook die zijn die als “meest gebruikt” worden aangeduid. We kunnen bevestigen dat instant messaging services (die bij de categorie Sms’en & chat horen) inderdaad hoogst scoren. Ook sociale netwerken horen bij de meest essentiële functies van de smartphone en scoren op beide vragen zeer hoog. - Wat zijn de minst gebruikte applicaties? Voor vraag Q15 deden we hetzelfde (22 variabelen, categorie “andere” valt weg). We maakten ook voor deze vraag een tabel waarin we weergeven welke categorieën werden aangeduid als “de 5 minst gebruikte applicaties” en door hoeveel procent van de respondenten. De antwoorden liggen hier veel meer verspreid, er zijn kleinere verschillen in het aantal respondenten die een bepaalde categorie als minst gebruikt beschouwd. Er zijn 10 categorieën van de 22 die een duidelijke voorsprong hebben: op de 11de plaats komt Reizen met slechts 17,3%. 3,9% heeft aangeduid dat ze hun smartphone onder andere het minst gebruiken om te surfen op het web. 7,8% van de respondenten duidde e-mail aan en 11,4% sociale netwerken. Slechts 3,2% duidde de categorie Foto’s als één van de minst gebruikte applicaties aan en daarmee scoort de categorie het best. Op de volgende pagina kan u de tabel terugvinden.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
68
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10)
Entertainment (9gag, gezichtsvervormers, horoscoop, ..) Tv & magazine (apps voor specifieke magazines, tv zenders of tv shows, programmering, ..) Gezondheid, fitness & wellness (Nike+, koken, tuinieren, calorieën bijhouden, sport, ..) Shopping (internet, Vente-exclusive, ..) Lezen (woordenboek, iBooks, ...) Horeca (informatie of reviews over hotels, bars en restaurants) Games (arcade, puzzels, actie, casino, quiz, ..) Mobile banking Location based apps (Swarm, Foursquare, Facebook Places, ..) Sport nieuws (uitslagen, verslagen, kalender, ..)
43,7% 40,9% 40,5% 39,5% 38,9% 36,8% 36,7% 36,5% 32,8% 31,4%
- Hoeveel verschillende soorten applicaties gebruikt men gemiddeld (in voorbije week)? Uit de frequentietabel van Q13 kunnen we al aflezen dat elke respondent gemiddeld 10,374 antwoorden gaf. Als we een somschaal maken van Q13_1 tot Q13_25 krijgen we het totaal aantal soorten applicaties die de respondent aangeduid heeft als “gebruikt in de voorbije week” (DiversiteitGEM). Uit de frequentietabel van deze somschaal kunnen we hetzelfde gemiddelde aflezen (mean=10.3739, median=10.0000, std=4.17247). Het grootste percentage respondenten gebruikte ofwel 5 ofwel 11 soorten (elk 10,6%). We kunnen nu diversiteit aan de hand van één getal meten: het aantal gebruikte soorten applicaties in de voorbije week, op basis van de lijst die wij hebben voorgesteld (Q13). Zo kunnen we diversiteit makkelijk in verband brengen met demografie en motivaties. - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang leeftijdscategorie? Diversiteit wordt gemeten aan de hand van een somschaal en is dus een metrische variabele. Als we deze willen toetsen aan leeftijdscategorieën, gebruiken we daarvoor wederom een ANOVA-analyse. De test is significant (p=0.000).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
69
De 20 – 29 jarigen verschillen significant van alle groepen behalve van 30 – 39 jarigen. De 30 – 39 jarigen verschillen ook van de 50 plussers. De 20 – 29 jarigen scoren significant hoger in het gemiddeld aantal soorten applicaties die ze gebruikt hebben de voorbije week (mean=12.7343). De 50 plussers scoren gemiddeld lager dan de vernoemde groepen waarmee ze significant verschillen (mean=8.1379). Met de Spearman correlatietest gaan we na of er een samenhang is tussen leeftijd en diversiteit. Er is een zwak negatief verband aanwezig (p=0.000, correlation=-0.256). H16: Er is een significant verschil tussen leeftijdscategorieën wat betreft diversiteit. We hadden vermoedens dat jongeren meer actief met hun smartphone zouden omgaan dan ouderen en ook van meer verschillende functies gebruik zouden maken. Er zijn aanwijzingen dat niet echt de jongste jongeren maar eerder de adolescenten of middencategorie het meest verschillende soorten applicaties zou benutten, althans in onze steekproef. Het lijkt ook zo dat ouderen het minst verschillende soorten zouden gebruiken. De samenhang tussen de twee variabelen is negatief. Dat wil zeggen dat hoe ouder men is, hoe minder verschillende soorten men gebruikt. - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang geslacht? We voeren een T-toets uit. De Levene’s test is significant (p=0.001) en de bijhorende T-test ook (p=0.003). Mannen gebruiken significant meer verschillende soorten applicaties dan vrouwen (mannen: mean=11.0001, vrouwen: mean=9.8010). H17: Er is een significant verschil tussen de geslachten wat betreft diversiteit. Uit onze steekproef blijkt dat mannen gemiddeld meer verschillende applicaties gebruiken dan vrouwen. Ook uit de literatuur bleek dat we konden verwachten dat het gebruik in het algemeen zou verschillen tussen mannen en vrouwen. - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang opleidingsniveau? H18: Er is een significant verschil tussen opleidingsniveaus wat betreft diversiteit. De one-way-ANOVA is niet significant (p=0.192). Er zijn dus geen verschillen in diversiteit wat betreft opleidingsniveau. Uit de Spearman correlatietest blijkt dat er geen significante samenhang is tussen diversiteit en opleidingsniveau (p=0.327).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
70
4.4 MERK / BESTURINGSSYSTEEM (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 4) 4. Zijn er verschillen in motivaties naargelang merk en besturingssysteem? - Wat is het meest voorkomende merk? Apple en Samsung zijn met een gigantische voorsprong de twee meest voorkomende smartphonefabrikanten in onze steekproef (Q5). Fabrikant Apple (iPhone) Samsung Nokia Huawei HTC Sony/ Sony Ericsson BlackBerry Acer LG Elektronics Andere fabrikant Motorola
Frequentie 169 149 25 17 15 14 13 12 8 9 4
Percentage 38,6% 34,2% 5,8% 3,8% 3,5% 3,3% 3,1% 2,7% 1,9% 2,1% 0,9%
- Wat is het meest voorkomende besturingssysteem? Android is veruit het meest voorkomende besturingssysteem. Meer dan de helft van de respondenten heeft een toestel dat op dit besturingssysteem draai (51,5%). Hoewel Apple dus een kleine voorsprong heeft qua toestellen, heeft Samsung een grote voorsprong qua besturingssysteem (omdat het een open systeem is dat door verschillende fabrikanten gebruikt kan worden). Besturingssysteem Android iOS Windows BlackBerry (RIM) Weet ik niet Ander Symbian - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
Frequentie 213 157 22 11 7 4 0
Percentage 51,5% 37,9% 5,4% 2,6% 1,8% 0,9% 0% 71
- Zijn er verschillen in motivaties naargelang merk? Gezien Apple en Samsung er zo bovenuit springen, passen we deze vraag enkel toe op deze beide merken. Is er een verschil in motivaties tussen Samsunggebruikers en Applegebruikers? We maken een nieuwe variabele aan (MerkSamsungApple) waarbij Samsung waarde 1 wordt en Apple waarde 2. We gebruiken dit als onafhankelijke variabele, we willen twee onafhankelijke groepen vergelijken wat betreft motivaties. Daarvoor gebruiken we de reeds in het begin aangemaakte GEM-schalen van de motivaties. We passen een T-toets toe. * Image: De Levene’s test is niet significant (p=0.582), de T-toets wel (p=0.018). De iPhonegebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Samsunggebruikers op de motivatie Image (Samsung: mean=1.8123, Apple: mean=2.0306). * Relationships: De Levene’s test is niet significant (p=0.637), de T-toets wel (p=0.016). De iPhonegebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Samsunggebruikers op de motivatie Relationships (Samsung: mean=2.7419, Apple: mean=2.9368). * Entertainment: De Levene’s test is niet significant (p=0.077), de T-toets ook niet (p=0.135). Er is geen significant verschil tussen Apple- en Samsunggebruikers wat betreft Entertainment. * Accessibility: De Levene’s test is significant (p=0.030), de T-toets ook (p=0.032). De iPhonegebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Samsunggebruikers op de motivatie Accessibility (Samsung: mean=3.5075, Apple: mean=3.7149). * Instrumentality: De Levene’s test is significant (p=0.020), de T-toets ook (p=0.000). De iPhonegebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Samsunggebruikers op de motivatie Instrumentality (Samsung: mean=3.4200, Apple: mean=3.7157). * Reassurance: De Levene’s test is niet significant (p=0.477), de T-toets ook niet (p=0.609). Er is geen significant verschil tussen Apple- en Samsunggebruikers wat betreft Reassurance. * Identity: De Levene’s test is significant (p=0.030), de T-toets ook (p=0.009). De iPhonegebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Samsunggebruikers op de motivatie Identity (Samsung: mean=3.3176, Apple: mean=3.5128). * Discovery: De Levene’s test is niet significant (p=0.884), de T-toets wel (p=0.000). De iPhonegebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Samsunggebruikers op de motivatie Discovery (Samsung: mean=3.2632, Apple: mean=3.6091).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
72
Als we de gemiddeldes die uit de T-test blijken per motivatie en per fabrikant vergelijken, komen we tot de volgende rangschikking:
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Apple Reassurance Instrumentality Accessibility Discovery Identity Entertainment Relationships Image
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Samsung Reassurance Acccessibility Instrumentality Identity Discovery Entertainment Relationships Image
H19: Er is een significant verschil tussen merkgebruikers wat betreft motivaties. Er is voor 6 van de 8 motivaties een significant verschil te vinden tussen Apple- en Samsunggebruikers uit de steekproef (voor Entertainment en Reassurance niet). De iPhonegebruikers scoren voor alle 6 motivaties ook gemiddeld hoger dan de Samsunggebruikers. We kunnen daaruit concluderen dat de motivaties van de Applegebruikers in het algemeen meer uitgesproken zijn dan die van de Samsunggebruikers. Als we de gemiddeldes vergelijken zien we dat Instrumentality en Discovery hoger gerangschikt worden bij Applegebruikers dan bij Samsunggebruikers. - Zijn er verschillen in motivaties naargelang besturingssysteem? Volgens onze literatuurstudie zou besturingssysteem een beslissende factor kunnen zijn in de keuze van smartphone. Daarom passen we een identieke analyse toe op de besturingssystemen Android en iOS om te kijken of er mogelijke verschillen merkbaar zijn. (Opgelet: Android kan ook op andere toestellen draaien terwijl iOS steeds gekoppeld is aan de iPhone) We maken eerst de variabele BSAndroidIOS aan. * Image: De Levene’s test is niet significant (p=0.098), de T-toets wel (p=0.002). De iOSgebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Androidgebruikers op de motivatie Image (Android: mean=1.8163, iOS: mean=2.0777).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
73
* Relationships: De Levene’s test is niet significant (p=0.875), de T-toets wel (p=0.002). De iOSgebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Androidgebruikers op de motivatie Relationships (Android: mean=2.7474, iOS: mean=2.9821). * Entertainment: De Levene’s test is significant (p=0.023), de T-toets ook (p=0.035). De iOSgebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Androidgebruikers op de motivatie Entertainment (Android: mean=3.1996, iOS: mean=3.3848). * Accessibility: De Levene’s test is niet significant (p=0.311), de T-toets wel (p=0.049). De iOSgebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Androidgebruikers op de motivatie Accessibility (Android: mean=3.5272, iOS: mean=3.6976). * Instrumentality: De Levene’s test is significant (p=0.004), de T-toets ook (p=0.000). De iOSgebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Androidgebruikers op de motivatie Instrumentality (Android: mean=3.4333, iOS: mean=3.7493). * Reassurance: De Levene’s test is niet significant (p=0.988), de T-toets ook niet (p=0.628). Er is geen significant verschil tussen Android- en IOSgebruikers. * Identity: De Levene’s test is niet significant (p=0.221), de T-toets wel (p=0.002). De iOSgebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Androidgebruikers op de motivatie Identity (Android: mean=3.3176, iOS: mean=3.5216). * Discovery: De Levene’s test is niet significant (p=0.239), de T-toets wel (p=0.000). De iOSgebruikers scoren gemiddeld hoger dan de Androidgebruikers op de motivatie Discovery (Android: mean=3.3075, iOS: mean=3.6584). Als we hier de gemiddeldes uit de T-test vergelijken per motivatie en per besturingssysteem, zijn de motivaties gelijk gerangschikt bij beide. H20: Er is een significant verschil tussen gebruikers van besturingssystemen wat betreft motivaties. Ook hier wordt bevestigd dat er significante verschillen zijn tussen Android- en IOSgebruikers. In tegenstelling tot bij merk/fabrikant, is hier ook een significant verschil te vinden voor de motivatie Entertainment. Reassurance is de enige motivatie waarvoor geen significant verschil tussen beide groepen te vinden is. De gevonden verschillen in de steekproef wijzen opnieuw op het feit dat de iPhonegebruikers gemiddeld algemeen hoger scoren op de motivaties dan Androidgebruikers (o.a. Samsungtoestellen).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
74
4.5 LINK GEBRUIK & MOTIVATIES (BASIS-ONDERZOEKSVRAAG 5) 5. Zijn er verschillen in gebruik naargelang motivatie? - Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang motivatie? Om deze vraag te beantwoorden maken we gebruik van de aangemaakte LMHvariabelen voor de motivaties (ordinale variabelen bestaande uit 3 categorieën). De motivaties worden nu als onafhankelijke variabele gebruikt. De afhankelijke variabele is hier intensiteit (ScoreIntensiteit). We gebruiken dus een F-toets (ANOVA). * Image: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laag scoort op de motivatie Image zal gemiddeld veel lager scoren op Intensiteit dan wie gemiddeld scoort op Image. * Relationships: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laag scoort op de motivatie Relationships zal gemiddeld ook laagst scoren op Intensiteit. Wie hoogst scoort op de motivatie Relationships, zal hoog scoren op Intensiteit. * Entertainment: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laag scoort op de motivatie Entertainment zal gemiddeld veel lager scoren op Intensiteit dan wie hoog scoort. Wie gemiddeld scoort op Entertainment zal ook lager scoren op Intensiteit dan wie hoog scoort op Entertainment. * Accessibility: De F-toets is significant (p=0.001). Wie laag scoort op de motivatie Accessibility zal gemiddeld lager scoren op de Intensiteitschaal dan wie hoog scoort op de motivatie. Wie middelmatig scoort op de motivatie zal ook lager scoren op intensiteit dan wie hoog scoort op motivatie. * Instrumentality: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laag scoort op de motivatie Instrumentality zal gemiddeld ook laagst scoren op Intensiteit. Wie hoogst scoort op de motivatie, zal hoog scoren op Intensiteit. * Reassurance: De F-toets is niet significant (p=0.063). Er is dus geen significant verschil in onze steekproef wat betreft Intensiteit tussen wie laag scoort op de motivatie Reassurance en wie hoog scoort. * Identity: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laag scoort op de motivatie Identity zal gemiddeld ook veel lager scoren op Intensiteit dan wie hoog scoort op de motivatie. * Discovery: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laag scoort op de motivatie Discovery zal gemiddeld lager scoren op Intensiteit dan wie hoog scoort op de motivatie. Wie middelmatig scoort op de motivatie zal gemiddeld lager scoren op intensiteit dan wie hoog scoort op de motivatie.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
75
We willen ook graag de samenhang bepalen tussen de motivaties en intensiteit van het smartphonegebruik aan de hand van een correlatieanalyse. We gebruiken hier de Spearman rangcorrelatie voor (1 metrische en 1 ordinale variabele). * Image en intensiteit: zwak verband aanwezig (p=0.000, correlation=0.233). * Relationships en intensiteit: duidelijk verband (p=0.000, correlation=0.408). * Entertainment en intensiteit: zwak verband aanwezig (p=0.000, correlation=0.378). * Accessibility en intensiteit: aanwezig verband is verwaarloosbaar (p=0.001, correlation=0.182). * Instrumentality en intensiteit: zwak verband aanwezig (p=0.000, correlation=0.364). * Reassurance en intensiteit: Spearman’s rho is niet significant (p=0.962). * Identity en intensiteit: aanwezig verband is verwaarloosbaar (p=0.006, correlation=0.145). * Discovery en intensiteit: zwak verband aanwezig (p=0.000, correlation=0.251). H21: Er zijn significante verschillen in intensiteit van gebruik wat betreft motivatie. De analyse toont zeer duidelijk aan dat er significante verschillen zijn in intensiteit wat betreft motivatie. Voor elke motivatie waren de significante verschillen van de aard dat wie gemiddeld laag scoort op de motivatie, ook laag scoort op de Intensiteitschaal en vice versa. Uit de correlatieanalyse blijkt een positieve samenhang tussen intensiteit van gebruik en de score op een bepaalde motivatie. Bij 5 van de 8 motivaties is er een zwak tot matig verband met de intensiteit van gebruik merkbaar. - Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang motivatie? Om deze vraag te beantwoorden maken we opnieuw gebruik van de aangemaakte LMH-variabelen voor de motivaties. De afhankelijke variabele is hier diversiteit (DiversiteitGEM), het aantal verschillende soorten applicaties die men gebruikte in de voorbije week. We doen een ANOVA test voor elke motivatie.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
76
* Image: De F-toets is significant (p=0.004). Wie laag scoort op de motivatie Image zal ook gemiddeld lager scoren op Diversiteit dan wie gemiddeld scoort op de motivatie. * Relationships: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laag scoort op de motivatie Relationships zal gemiddeld veel lager scoren op Diversiteit dan wie gemiddeld of hoog scoort. * Entertainment: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laagst scoort op de motivatie Entertainment zal ook laagst scoren op Diversiteit en omgekeerd. * Accessibility: De F-toets is niet significant (p=0.152). Er zijn dus geen significante verschillen tussen wie laag of hoog scoort op de motivatie Accessibility en de score die men haalt op Diversiteit. * Instrumentality: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laagst scoort op de motivatie Instrumentality zal gemiddeld veel lager scoren op diversiteit dan wie gemiddeld of hoog scoort en omgekeerd. * Reassurance: De F-toets is niet significant (p=0.445). Er zijn geen significante verschillen tussen wie laag of hoog scoort op de motivatie Reassurance en de score die men haalt op Diversiteit. * Identity: De F-toets is significant (p=0.014). Wie laag scoort op de motivatie Identity zal gemiddeld lager scoren scoren op Diversiteit dan wie hoog scoort op de motivatie. * Discovery: De F-toets is significant (p=0.000). Wie laag scoort op de motivatie Discovery zal gemiddeld ook laagst scoren op Diversiteit en omgekeerd. We bepalen ook voor diversiteit van het smartphonegebruik de samenhang met motivaties aan de hand van een Spearman rangcorrelatie. * Image en diversiteit: verwaarloosbaar verband aanwezig (p=0.016, correlation=0.127). * Relationships en diversiteit: zwak verband aanwezig (p=0.000, correlation=0.292). * Entertainment en diversiteit: zwak verband aanwezig (p=0.000, correlation=0.353). * Accessibility en diversiteit: Spearman’s rho is niet significant (p=0.956). * Instrumentality en diversiteit: zwak verband aanwezig (p=0.000, correlation=0.396). * Reassurance en diversiteit: Spearman’s rho is niet significant (p=0.960). * Identity en diversiteit: Spearman’s rho is niet significant (p=0.296). * Discovery en de diversiteit: zwak verband aanwezig (p=0.000, correlation=0.292).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
77
H22: Er zijn significante verschillen in diversiteit van gebruik wat betreft motivatie. De analyse toont aan dat er significante verschillen zijn in diversiteit wat betreft motivatie (niet voor Accessibility & Reassurance). Voor elke motivatie waren de verschillen van de aard dat wie gemiddeld laag scoort op de motivatie, ook laag scoort op Diversiteit. Ook uit de correlatietest blijkt een positieve samenhang. Er is wel slechts bij 4 motivaties een zwak verband aanwezig met de diversiteit van gebruik. We hebben hiermee niet echt aanwijzigingen voor een effectieve samenhang tussen motivatie en diversiteit van gebruik.
4.6 EXTRA In de literatuurstudie omtrent de hypotheses haalden we reeds meerdere malen Haverila (2012) aan. Hij stelt dat “Demographic variables like age have an impact on our needs (physiological needs, safety and security, love and belonging, esteem, and self-actualization (Loo, 2009), and thus also on the usage of the various communication devices like cell phones” (Haverila, 2012, p. 111). Haverila veronderstelt hiermee eigenlijk een intermediaire relatie tussen demografie (in ons onderzoek leeftijd en geslacht) en gebruik van de smartphone (in ons onderzoek intensiteit en diversiteit) waarbij de motivaties (in ons onderzoek Image, Relationships, Entertainment, Accessibility, Instrumentality, Reassurance, Identity en Discovery) als de intermediaire variabelen gezien worden (zie conceptueel model op volgende pagina). In deze masterproef onderzochten we echter vooral de significante verschillen tussen telkens 2 van deze aangehaalde variabelen en in sommige gevallen ook de mogelijke samenhang (correlaties). Deze significante verschillen of correlaties tussen variabelen bewijzen echter in geen geval een causaal verband, noch een intermediaire relatie zoals Haverila (2012, p. 211) die aanhaalt. Verder, uitgebreider literatuur- en toetsingsonderzoek naar het mogelijk bestaan van deze relatie lijkt ons dan ook aangewezen en waardevol voor een nog beter inzicht in de relatie tussen demografie, motivatie en gebruik van smartphones. Dit kan gebeuren aan de hand van de methode van Preacher & Hayes of door Structural Equation Modeling.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
78
C’
LEEFTIJD/ GESLACHT A
INTENSITEIT/ DIVERSITEIT B
1. IMAGE
2. RELATIONSHIPS 3. ENTERTAINMENT
4. ACCESSIBILITY 5. INSTRUMENTALITY
6. REASSURANCE
7. IDENTITY
8. DISCOVERY
* Conceptueel model voor de mogelijke intermediaire relatie tussen demografie – motivatie – gebruik - A is het direct effect van demografie op de motivaties - B is het direct effect van de motivaties op het gebruik - C’ is het direct effect van demografie op het gebruik - C is het totaal effect van demografie op het gebruik, gemedieerd door de motivaties. - AB is het indirect effect van demografie op het gebruik veroorzaakt door motivaties (verschil tussen het totale effect en het direct effect van demografie op gebruik). (Verboon, 2010; Warner, 2012, 10 april)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
79
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
80
5 CONCLUSIE We hebben nu onze hypotheses één voor één getoetst en in detail beschreven hoe we tot de resultaten kwamen voor onze opgestelde onderzoeksvragen. Het is nu tijd om de analyses terug te koppelen aan de literatuur. Dat doen we met een allesomvattend besluit, waarin we ook de beperkingen van het uitgevoerde onderzoek nogmaals aanhalen. De centrale vraag voor deze masterproef “Wat zijn de motivaties voor smartphonegebruik?”, werd beantwoord aan de hand van een kwantitatief onderzoek in Vlaanderen. We baseerden ons hiervoor op een uitgebreid literatuuronderzoek. We bespraken eerst uitgebreid de herkomst van de U&G theorie (Katz, Blumler & Gurevitch, 1974; Ruggiero, 2000; Okazaki, 2006) en de relevantie ervan binnen het kader van onze masterproef (Katz & Sugiyama, 2006; Ruggiero, 2000; Boelen, 2011; Biltereyst, 1995; Lee, Lee & Garrett, 2013; Verkasalo, Lopéz-Nicolás, Molina-Castillo & Bouwman, 2010). We verkenden hoe het model werd toegepast op de mobiele telefoon en vulden het aan met andere invalshoeken waaronder de “usage spaces” van Markus & Chen. De werken van Leung & Wei (2000), Leung (2007), Wei & Lo (2006), Chigona, Manjoo & Kamkwenda (2008), Froget, Baghestan & Asfaranjan (2013), Ling & Yttri (2002), Aoki & Downes (2003), Marcus & Chen (2002) en Van Biljon (2006) vormden de basis voor de ontwerpen van een eigen motivatie-indeling. De onderzoeken van Leung & Wei (2000) en van Van Biljon (2006) hebben het zwaarst doorgewogen om de categorieën hiervoor te bepalen. De 8 motivaties voor smartphonegebruik die duidelijk bleken uit de literatuurstudie waren Image, Relationships, Entertainment, Accessibility, Instrumentality, Reassurance, Identity en Discovery. Er waren ook aanwijzingen dat cost-effectiveness, privacy management, dependency en escape mogelijke motivaties voor smartphonegebruik konden vormen. Wij maakten echter voor het kwantitatief onderzoeksgedeelte enkel gebruik van de 8 eerstvernoemde motivaties. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
81
Deze motivaties testten we bij Vlaamse respondenten samen met vragen rond demografie en smartphonegebruik (dat we operationaliseerden aan de hand van de variabelen intensiteit en diversiteit). We kwamen op basis van de literatuurstudie over motivaties en mobiel telefoongebruik tot 5 basis-onderzoeksvragen die telkens opgedeeld werden in verschillende, kleinere deelvragen waaraan we dan hypotheses koppelden (zie tabel 2 “Synthese onderzoeksvragen en hypotheses” voor een overzicht). We onderzochten en bespraken in deel 4 uitgebreid de resultaten voor elke deelvraag en hypothese. Eerst en vooral kunnen we concluderen dat de eigen opgestelde motivatieconstructen een aanvaardbare interne consistentie kenden. Enkel voor Identity was de interne consistentie en correlatie tussen de items onvoldoende. Desondanks, werd het construct toch behouden uit theoretische overwegingen. We moeten er dus over de hele lijn rekening mee houden dat de uitspraken voor dit concept in mindere mate betrouwbaar zijn. Daarnaast willen we ook nogmaals benadrukken dat het gebruikte aandeel voor de populatie van de groep 11 – 14 jaar slechts een schatting was. Wat betreft de weging die we toepasten op de variabele leeftijdscategorie, moeten we ook vaststellen dat de factoren waarmee we de categorieën 40 – 49 jaar en 50 plussers wogen relatief groot waren. De resultaten die uitspraak doen over één van deze twee categorieën kunnen dus mogelijk vertekend zijn en zullen slechts een indicatie vormen. Tot slot was ons onderzoek ook gebaseerd op zelfrapportering. Hierdoor is er inherent een afwijking mogelijk tussen het gerapporteerde gedrag en het effectieve gedrag van de respondenten. Het is belangrijk dat we deze minpunten in rekening brengen bij het trekken van conclusies over de resultaten. We geloven er echter in dat onze resultaten toch belangrijke aanwijzingen geven voor verschillen in de populatie en dat ze een richtlijn kunnen vormen voor verder onderzoek. Voor we onderzoeksvraag 1 “Zijn er verschillen in motivaties naargelang demografische variabelen?” konden beantwoorden, gingen we eerst na aan welke motivaties de respondenten het meest belang hechten en welke achterliggende factoren we konden achterhalen. We hadden verwacht dat Relationships en Instrumentality de motivaties zouden zijn waaraan de respondenten het meest belang hechten (Leung & Wei, 2000, p. 309; Ling & Yttri, 2002). In de steekproef bleek dit vooral Reassurance te zijn. Daarnaast waren ook Accessibility en Instrumentality uitgesproken motivaties. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
82
Opvallend was dat Image en Relationships net heel slecht scoorden. Deze resultaten strookten niet met ons literatuuronderzoek (Ling & Yttri, 2002). Onderzoek naar de samenhang van de motivaties onderling, onthulde dat er in onze steekproef 3 overkoepelende factoren te onderscheiden waren. We hebben deze de sociale dimensie (Image, Entertainment en Relationships), de individuele functionaliteit (Instrumentality, Discovery en Identity) en de sociaal verantwoorde functionaliteit (Accessibility en Reassurance) genoemd. Ling & Yttri (2002, p. 2-3) beschreven al dat er een onderscheid bestaat tussen eerder sociale en eerder functionele motivaties. We kunnen dit met onze studie dus deels bevestigen. De sociale dimensie ziet eruit zoals zij die voorstelden (Ling & Yttri, 2002, p. 25). Maar de functionele dimensie verschilt omdat er in onze steekproef een onderscheid wordt gemaakt tussen 2 soorten functionaliteit. Volgens Wei & Lo (2006, p. 58) en Leung & Wei (2000, p. 315) zou sociaal gebruik vaker voorkomen dan functioneel gebruik. Uit onze steekproef blijkt echter het omgekeerde. We konden dit al vermoeden omdat Reassurance, Accessibility & Instrumentality de motivaties bleken waarop de meeste respondenten het hoogst scoorden. Wat betreft de demografische variabelen, kunnen we concluderen dat voor leeftijdscategorie enkel bij de motivatie Reassurance geen significant verschil werd gevonden tussen bepaalde groepen. We vinden hiermee bevestiging voor de beweringen van Campbell (2007, p. 350) & Van Biljon (2006, november, p. 32) dat jongeren andere beweegredenen hebben dan oudere gebruikers en dat de noden van mensen variëren naargelang leeftijdscategorie. Ook hebben we aanwijzingen dat jongeren meer bezig zijn met Image, Relationships en Entertainment (Campbell, 2007, p. 350; Van Biljon, 2006, november, p. 32; Haverila, 2012, p. 111). Voor de bewering dat de middelste leeftijdscategorieën meer aandacht zouden schenken aan Instrumentality en Reassurance (Van Biljon, 2006, november, p. 32) en dat oudste leeftijdscategorieën meer belang aan Reassurance hechten (Van Biljon, 2006, november, p. 32; Haverila, 2012, p. 111), vinden we onvoldoende aanwijzingen in onze steekproef. Wat betreft de correlatietest, vinden we enkel voor de motivatie Entertainment een duidelijk significant verband met leeftijd.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
83
De demografische variabele geslacht verschilt niet significant voor de motivaties Image en Accessibility. Bij de andere 6 motivaties is er wel een significant verschil te vinden. Daarmee kunnen we bevestigen dat er waarschijnlijk een verschil bestaat in motivaties naargelang geslacht. Dat wordt ook beweerd door Wei & Lo (2006 p. 58), Balakrishnan & Gopal Raj (2012, p. 270), Leung & Wei (2000, p. 317) en Van Biljon (2006, november, p. 32). De chikwadraattoets toont een samenhang tussen geslacht en de motivaties Relationships, Reassurance en Identity. Meer specifiek kunnen we bevestigen dat vrouwen in onze steekproef hoger scoren wat betreft Relationships, Entertainment, Identity en Reassurance. Dit komt overeen met de stelling van Balakrishnan & Gopal Raj (2012, p. 270) dat vrouwen hun mobiele telefoon meer gebruiken voor Relationships en Reassurance. Mannen uit onze steekproef hechten inderdaad ook meer belang aan Instrumentality dan vrouwen (Leung & Wei, 2000, p. 317). Ook voor motivatie Discovery scoren ze significant hoger. Als we opleiding en motivatie in verband brengen met elkaar, zou er volgens Leung & Wei (2000, p. 317) moeten blijken dat lager geschoolden vooral gestimuleerd worden tot sociaal gebruik van de mobiele telefoon. Er zijn in onze steekproef lichte aanwijzingen dat respondenten met lagere opleidingsniveaus hoger scoren op de motivatie Entertainment, maar ook dat ze lager scoren op de motivaties Instrumentality en Discovery. In het algemeen kunnen we inderdaad concluderen dat deze respondenten gemiddeld hoger scoren op de sociale dimensie. Opleiding zou dus, zoals Haverila (2012, p. 111) en Van Biljon, Kotzé & Renaud (2008, december, p. 62) aanhaalden, als één van de demografische variabelen ook een effect kunnen hebben op onze motivaties. Bij deze analyse merkten we wel ook op dat we enkel naar opleidingsniveau hebben gepeild en niet naar huidige beroepsstatus. Het verschil in motivaties zou dus eventueel ook door de variabele leeftijd te verklaren kunnen zijn. Bij onze tweede onderzoeksvraag “Zijn er verschillen in intensiteit van gebruik naargelang demografische variabelen?” werd er eerst gepeild naar hoelang de respondenten hun smartphone gemiddeld gebruikten per dag. Dat was gemiddeld 98 minuten per dag en lag daarmee lager dan verwacht op basis van de artikels uit The Daily Mail (Mail Online, 2013, 30 mei) en De Standaard (Stevens, 2013, 4 april). - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
84
Om vervolgens de verschillen te testen, kwamen we op basis van 5 vragen omtrent intensiteit tot een gemiddelde score per respondent. We veronderstelden dat hoe hoger men scoorde op deze 5 vragen, hoe intenser hun algemeen gebruik zou zijn.
Volgens Haverila (2012, p. 111), Van Biljon (2006, november, p. 3), Campbell (2007, p. 350) en Horrigan (2007, p. 35) zouden er verschillen zijn in gebruik naargelang demografische variabelen en dus ook verschillen in intensiteit van gebruik. Haverila (2012, p. 111) stelt dat jongeren meer actief bezig zijn met hun mobiele telefoon en Van Biljon (2006, november, p. 33) haalt aan dat hoog opgeleiden frequenter gebruik maken van hun mobiele telefoon. Wat betreft leeftijdscategorie en intensiteit vinden we in de steekproef inderdaad indicaties dat de bewering van Haverila (2012, p. 111) zou kloppen. We vonden voor geslacht echter geen significante verschillen in intensiteit van gebruik en ook voor opleiding vonden we geen aanwijzingen voor significante verschillen. We kunnen dus de stelling van Van Biljon (2006, november, p. 33) hieromtrent niet bevestigen. We kunnen aan de hand van onze steekproef de veronderstelde uitwerking van demografische variabelen zoals geslacht en opleiding op gebruik niet bekrachtigen (Haverila, 2012, p. 111; Van Biljon, 2006, november, p. 3; Campbell, 2007, p. 350; Horrigan, 2007, p. 35). Wel zouden er mogelijke verschillen in intensiteit van gebruik naargelang leeftijdscategorie zijn. Onderzoeksvraag 3 “Zijn er verschillen in diversiteit van gebruik naargelang demografische variabelen?” is gebaseerd op dezelfde stellingen omtrent gebruik (Haverila, 2012, p. 111; Van Biljon, 2006, november, p. 3; Campbell, 2007, p. 350; Horrigan, 2007, p. 35). Haverila (2012, p. 111) stelt specifiek voor diversiteit dat jongeren op een andere manier van hun mobiele telefoon gebruik maken en ook van meer verschillende functies. De meest gebruikte applicaties van diegene wij aan de respondenten voorlegden (uitgezonderd SMS’en of instant messaging & bellen) bleken respectievelijk e-mail, sociale netwerken, surfen, alarm & klok, organizer (agenda, herinneringen, notities, ..) en foto (album, camera, MMS, collage, Instragram, Pinterest, VSCO cam, Whitagram, Snapchat, ..). De minst gebruikte bleken respectievelijk entertainment (9gag, horoscoop, ..), TV & magazine, gezondheid, fitness & welness, shopping en lezen. Om verschillen te kunnen testen, operationaliseerden we diversiteit als het totaal aantal soorten applicaties aangeduid als “gebruikt in de voorbije week”. - THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
85
We kunnen aan de hand van onze steekproef de stelling van Haverila (2012, p. 111) omtrent diversiteit deels bevestigen. We vinden aanwijzingen dat niet de jongste jongeren, maar adolescenten het meest verschillende soorten applicaties gebruiken. Verder zien we in onze steekproef ook dat ouderen het minst verschillende soorten applicaties lijken te gebruiken. We zouden aan de hand van onze steekproef kunnen vermoeden dat hoe ouder men is, hoe minder diversiteit in applicaties. Wat betreft geslacht en diversiteit blijkt dat mannen in de steekproef gemiddeld meer diverse applicaties gebruiken dan vrouwen. Voor opleidingsniveau bleken er geen significante verschillen. Voor diversiteit kunnen we de veronderstelde uitwerking van de demografische variabelen leeftijd en geslacht op gebruik onderschrijven (Haverila, 2012, p. 111; Van Biljon, 2006, november, p. 3; Campbell, 2007, p. 350; Horrigan, 2007, p. 35). Voor opleiding werd wederom geen verschil gevonden. De vierde onderzoeksvraag “Zijn er verschillen in motivaties naargelang merk en besturingssysteem?” werd gesteld in het kader van het rapport van Webster (2012, 21 juni, p. 6) en van Khajeheian & Yousefikhah (2013, 16 september, p. 2). We wilden nagaan of het inderdaad zo was dat verschillen in keuze van merk en besturingssysteem kunnen samengaan met verschillen in motivatie. De meest voorkomende fabrikanten in de steekproef waren met voorsprong Apple & Samsung, aansluitend waren iOS & Android de meest gebruikte besturingssystemen. We testten enkel het verschil in motivaties voor deze twee grote spelers. We kwamen tot de conclusie dat in de steekproef voor 6 van de 8 motivaties een significant verschil te vinden was tussen Apple en Samsunggebruikers. Enkel voor Entertainment en Reassurance was er geen verschil merkbaar. De iPhonegebruikers scoorden voor alle 6 motivaties ook hoger dan de Samsunggebruikers. Wat betreft besturingssysteem (iOS versus Android) was enkel voor de motivatie Reassurance geen significant verschil te vinden tussen de gebruikers uit de steekproef. Opnieuw bleken de iOS gebruikers telkens gemiddeld hoger te scoren op de motivaties. Deze beknopte resultaten kunnen zeker voer vormen voor verder onderzoek. Het blijkt uit onze steekproef zo dat iPhone / iOs gebruikers meer uitgesproken motivaties hebben dan Samsung / Android gebruikers.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
86
Met de laatste onderzoeksvraag “Zijn er verschillen in gebruik naargelang motivaties?” onderzochten we voor zowel intensiteit als diversiteit of er verschillen merkbaar waren. Voor de relatie tussen motivatie en gebruik in het algemeen baseerden we ons op Haverila (2012, p. 111). De relatie tussen intensiteit en motivatie wordt beschreven door Aoki & Downes (2003, p. 350). Ook uit de steekproef blijken duidelijk significante verschillen in intensiteit wat betreft motivatie. Enkel voor Reassurance zou dat niet zo zijn. De relatie tussen motivatie en intensiteit is van de aard dat wie gemiddeld laag scoort op motivatie, ook laag scoort op onze Intensiteitsschaal en vice versa. De relatie tussen diversiteit en motivatie wordt door Van Biljon, Kotzé & Renaud (2008, december, p. 63) aangehaald. Onze steekproef bevestigt dit voor 6 van de 8 motivaties. De motivaties Accessibility & Reassurance leveren geen significante verschillen in diversiteit op. De aard van het verband is opnieuw zo dat wie laag scoort op de motivatie ook laag scoort qua diversiteit van gebruik. We haalden reeds aan dat de gevonden significante verschillen in merk en besturingssysteem voer kunnen vormen voor uitgebreider onderzoek hiernaar. Maar we beschreven na onze data-analyse ook reeds dat het waardevol zou zijn om binnen het thema van deze masterproef verder onderzoek te doen naar de voorgestelde relatie tussen demografie en gebruik van de smartphone met de motivaties als intermediaire variabelen (Haverila, 2012, p. 111). In het algemeen kunnen we dus besluiten dat er in onze steekproef een aanzienlijk aantal significante verschillen en verbanden zijn tussen enerzijds demografie (leeftijd en geslacht) en motivaties (niet overal voor Reassurance, Image en Accessibility) & anderzijds demografie en gebruik (bij intensiteit enkel voor leeftijd, bij diversiteit voor leeftijd en geslacht). De analyse van de verschillen in gebruik naargelang motivatie toont dat bijna voor alle motivaties een significant verschil te vinden is in intensiteit en diversiteit (voor diversiteit niet in Accessibility & Reassurance).
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
87
In het kader van onze centrale vraag “Wat zijn de motivaties voor smartphonegebruik?” kunnen we concluderen dat het constuct Identity minder betrouwbaar was. Uit onze steekproef bleken vooral Reassurance en daarnaast ook Accessibility en Instrumentality de meest uitgesproken motivaties te zijn van onze respondenten. De aanwijzingen uit het literatuuronderzoek dat naast onze 8 motivaties ook cost-effectiveness, privacy management, dependency en escape mogelijke motivaties voor smartphonegebruik konden zijn, kan een eveneens een uitdaging vormen voor verder onderzoek omtrent de motivaties van smartphonegebruik.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
88
REFERENTIES Aoki, K. & Downes, E. (2003). An analysis of young people’s use of and attitudes toward cell phones. Telematics and Informatics, 20(4), 349 – 364. Archer, D. (2013, 25 juli). Reading between the headlines: smartphone addiction. Geraadpleegd op 5 november 2014 op het World Wide Web: http://www.psychologytoday.com/blog/reading-between-theheadlines/201307/smartphone-addiction Balakrishnan, V. & Gopal Raj, R. (2012). Exploring the relationship between urbanized Malaysian youth and their mobile phones: a quantitative approach. Telematics and Informatics, 29(3), 263 – 272. Biltereyst, D. (1995). Qualitative audience research and transnational media effects: A new paradigm? European Journal of Communication, 10(2), 245 – 270. Boelen, A. (2011). Hoe wordt u een sterk merk? Personal branding. Niet-gepubliceerde scriptie, Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen. Brown, D. (2014, 3 april). Seniors slowly adopting technology, but tweets and selfies still rare. Aljazeera America. Geraadpleegd op 5 november 2014 op het World Wide Web: http://america.aljazeera.com/articles/2014/4/3/seniors-using-technology.html Buist, H. (2013, 24 januari). Nokia geeft Symbian genadeschot. Web Wereld. Geraadpleegd op 19 november 2014 op het World Wide Web: http://webwereld.nl/mobility/59104-nokia-geeft-symbiangenadeschot Campbell, S. (2007). A cross-cultural comparison of perceptions and uses of mobile telephony. New Media & Society, 9(2), 343 – 363. Cauberghe, V., De Pelsmacker, P., Hudders, L., Panic, K. & Destoop, K. (2012). Reclamewijsheid bij kinderen en jongeren. Niet-gepubliceerd rapport, Vlaamse overheid, Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media, p. 1 – 274. Chigona, W., Manjoo, S. & Kamkwenda, G. (2008, september). Uses and gratifications of mobile internet among South African students. Management of Engineering & T, 10(3), p. 1 – 20. Cremers, M. (2014, 4 februari). De uses & gratifications theorie: over media gratificaties. Moderne Marketing Blog. Geraadpleegd op 13 november op het World Wide Web: http://www.heuvelmarketing.com/inboundmarketing-blog/de-uses-gratifications-theorie-over-media-gratificaties
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
89
Cwta acts (2012, 23 april). 2012 Cell phone consumer attitudes study. Quorus Consulting Group. Geraadpleegd op 31 oktober 2014 op het World Wide Web: http://cwta.ca/blog/2012/06/01/2012-cellphone-consumer-attitudes-study-%E2%80%93-quorus-consulting-group-%E2%80%93-june-1-2012/ Davie, R., Panting, C. & Charlton, T. (2004). Mobile phone ownership and usage among pre-adolescents. Telematics and Informatics, 21(4), 359 – 373. De Moor, S., Schuurman, D. & De Marez, L. (2013). Digimeter: mediatechnologie- en ICT-gebruik in Vlaanderen. Niet-gepubliceerde bron, Gent, iMinds iLab.o. De Standaard (2002, 8 februari). Aantal mobiele telefoons haalt aantal vaste lijnen in. Geraadpleegd op 5 november 2014 op het World Wide Web: http://www.standaard.be/cnt/nflh08022002_003 Drossaert, Y. (2013, 14 augustus). Smartphone populairder dan klassieke gsm. De Redactie. Geraadpleegd op 4 november 2014 op het World Wide Web: http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/economie/1.1701774 Froget, J., Baghestan, A. & Asfaranjan, Y. (2013). A uses and gratifications perspective on social media usage and online marketing. Middle-East Journal of Scientific Research, 15(1), 134 – 145. Haverila, M. (2012). What do we specifically want from the cell phone? An age related study. Telematics and informatics, 29(1), 110 – 122. Head, M. & Ziolkowski, N. (2012). Understanding student attitudes of mobile phone features: rethinking adoption through conjoint, cluster and SEM analyses. Computer in Human Behavior, 28(6), 2331 – 2339. Het Laatste Nieuws (2013, 20 juni). Steeds meer ouderen hebben tablet en smartphone. Geraadpleegd op 5 november 2013 op het World Wide Web: http://www.hln.be/hln/nl/4124/Multimedia/article/detail/1655305/2013/06/20/Steeds-meer-ouderen-hebbentablet-en-smartphone.dhtml Hooper, V. & Zhou, Y. (2007). Addictive, dependent, compulsive? A study of mobile phone usage. Paper gepresenteerd voor de 20th Bled eConference, eMergence: Merging and emerging technologies, processes and institutions, Slovenia. Horrigan, J. (2007). A typology of information and communication technology users. Niet-gepubliceerd onderzoek, Washington, Pew Internet & American Life Project. Informate (2012, mei) Infoflash informate mobile insights. Geraadpleegd op 16 oktober op het World Wide Web: http://www.informatemi.com/newsletters/Informate%20InfoFlash%20-%20July05,%202012.html Katz, E., Blumler, J. & Gurevitch, M. (1974). Uses and gratifications research. The Public Opinion Quarterly, 37(4), 509 – 523.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
90
Katz, J. & Sugiyama, S. (2006). Mobile phones as fashion statements: evidence from student surveys in the US and Japan. New Media & Society, 8(2), 321 – 337. Khajeheian, D. & Yousefikhah, S. (2013, 16 september). Smartphones market and costumers’ preferences: a typology proposition. Geraadpleegd op maandag 10 november 2014 op het World Wide Web: http://datiki.com/?p=70 Kimiloglu, H., Nasir, A. & Nasir, S. (2010). Discovering behavioral segments in the mobile phone market. Journal of Consumer Marketing, 27(5), 401 – 413. Lee, S., Lee, J & Garrett, T. (2013). A study of the attitude toward convergent products: a focus on the consumer perception of functionalities. Journal of Product Innovation Management, 30(1), 123 – 135. Lenhart, A. (2012, 19 maart). Teens, smartphones & texting. Pew Research Internet Project. Geraadpleegd op 16 oktober op het World Wide Web: http://www.pewinternet.org/2013/06/05/smartphone-ownership2013/ Leung, L. & Wei, R. (2000). More than just talk on the move: uses and gratifications of the cellular phone. Journalism and Mass Communication Quarterly, 77(2), p. 308 – 320. Leung, L. (2007). Unwillingness-to-communicate and college students’ motives in SMS mobile messaging. Telematics Inform, 24(2), 115 – 129. Ling, R. & Yttri, B. (2002). Hyper-coordination via mobile phones in Norway. In J. Katz & M. Aakhus (Ed.), Perpetual contact: Mobile communication, private talk, public performance (pp. 1-27). Cambridge: Cambridge University Press. Litchfield, S. (2010, 16 juli). Defining the smartphone, part 1. All About Symbian. Geraadpleegd op 22 oktober 2014 op het World Wide Web: http://www.allaboutsymbian.com/features/item/Defining_the_Smartphone.php Mail Online (2013, 30 mei). To have and to hold: we now spend more time looking at our phone than with our partner. Geraadpleegd op 4 november 2014 op het World Wide Web: http://www.dailymail.co.uk/sciencetech/article-2333261/We-spend-MORE-time-phones-partner.html Marcus, A. & Chen, E. (2002). Designing the PDA of the future, Interactions, 9(1), p. 34 – 44. Mearian, L. (2012, 26 november). Dual-identity smartphones could bridge BYOD private, corporate divide. Computerworld. Geraadpleegd op 19 november op het World Wide Web: http://www.computerworld.com/article/2493260/byod/dual-identity-smartphones-could-bridge-byod-private-corporate-divide.html
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
91
Mohd Suki, N. (2013). Dependency on smartphones: an analysis of structural equation modelling. Jurnal Teknologi, 62(1), 49 – 55. M-onderzoek (2012, november). Het gebruik van de smartphone in België. Geraadpleegd op 5 november 2014 op het World Wide Web: http://business.mobistar.be/nl/professionals/get-inspired/getsmarter/onderzoeksrapport-het-gebruik-van-de-smartphone-in-belgie Nielsen (2014, 1 juli). Smartphones: so many apps, so much time. Media & Entertainment. Geraadpleegd op 16 oktober op het World Wide Web: http://www.nielsen.com/us/en/insights/news/2014/smartphones-somany-apps--so-much-time.html Nysveen, H., Pedersen, P. & ThorbjØrnsen, H. (2005). Intentions to use mobile services: antecedents and cross-service comparisons. Journal of the Academy of Marketing Science, 33(3), 330 – 346. Okazaki, S. (2006). What do we know about mobile internet adopters? A cluster analysis. Information and Management, 43, 127 – 141. Park, B. & Lee, K. (2011). A pilot study to analyze the effects of user experience and device characteristics on the customer satisfaction. Communications in Computer and Information Science, 151, 421 – 427. Smith, A. (2013, 5 juni). Smartphone ownership 2013 update. Pew Research Center. Geraadpleegd op 4 november 2014 op het World Wide Web: http://pewinternet.org/Reports/2013/Smartphone-Ownership2013.aspx Stevens, A. (2013, 4 april). Smartphone beheerst 2,5 uur van onze dag. De Standaard. Geraadpleegd op 5 november 2012 op het World Wide Web: http://www.standaard.be/cnt/dmf20130404_014 Tilburg University (2014, 24 maart). Missing Values. Geraadpleegd op 10 november 2014 op het World Wide Web: https://www.tilburguniversity.edu/nl/studenten/vaardigheden/spsshelpdesk/edesk/misvalue/ TravelBird (2014, 6 mei). Vlaming kan niet zonder smartphone op vakantie. Travel 360. Geraadpleegd op 5 november 2014 op het World Wide Web: http://www.travel360.be/nl/nieuws/actueelnieuws/detail/vlaming-kan-niet-zonder-smartphone-op-vakantie?gn=6615 Van Biljon, J. (2006, november). A model for representing the motivational and cultural factors that influence mobile phone usage variety. PhD thesis, Computer Science, University of South Africa. Van Biljon, J., Kotzé, P. & Renaud, K. (2008, december). Mobile phone usage of young adults: the impact of motivational factors. Proceedings of the 20th Australasian Conference on Computer-Human Interaction: Designing for Habitus and Habitat, p. 57 – 64.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
92
Vandoninck, S., d’Haenens, L. & Ichau, E. (2014, augustus). Net children, go pro, rapport België. Geraadpleegd op 5 november 2014 op het World Wide Web: http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/rapport-net-children-go-mobile Verboon, P. (2010). Mediatie analyse. Geraadpleegd op 2 december 2014 op het World Wide Web: https://www.academia.edu/1738112/Mediatie_Analyse Verdanov (2011, 25 april). De nadelen van de moderne technologie en social networking. Mens & Samenleving. Geraadpleegd op 6 november 2014 op het World Wide Web: http://mens-ensamenleving.infonu.nl/communicatie/71800-de-nadelen-van-de-moderne-technologie-en-socialnetworking.html Vergelijk.be (n.d.). Gsm. Geraadpleegd op 3 oktober op het World Wide Web: http://www.vergelijk.be/gsm Verkasalo, H., López-Nicolás, C., Molina-Castillo, F. & Bouwman, H. (2010). Analysis of users and nonusers of smartphone applications. Telematics and Informatics, 27(3), 242 – 255. Warner, M. R. (2012, 10 april). Applied statistics: from bivariate through multivariate techniques. Chapter 16, Mediation. Geraadpleegd op 2 december 2014 op het World Wide Web: www.sagepub.in/upmdata/47570_ch_16.pdf Webster, T. (2012, 21 juni). The smartphone consumer 2012. Edison Research. Geraadpleegd op 4 november 2014 op het World Wide Web: http://www.edisonresearch.com/the-smartphone-consumer2012/ Wei, R & Lo, V. (2006). Staying connected while on the move: cell phone use and social connectedness. New Media & Society, 8(1), 53 – 72.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
93
BIJLAGEN BIJLAGE 1: GRATIFICATION ITEMS VAN LEUNG & WEI, 2000, P. 312-313. Having a cellular phone is helpful for me… 1. Fashion and status - to look stylish - to look fashionable - to have it as a status symbol - to avoid looking old-fashioned without a cellular phone - because using the cellular phone is fun 2. Affection and sociability - to feel closer to your family members - to improve the relationship with your family - to allow parents to carry out family responsibilities while at work - to let others know your care for them - to being always available to the children 3. Relaxation - to enjoy the pleasure of talking to people - to gossip or chat - to relieve boredom by calling people - because using the cellular phone relaxes me - to help pass the time 4. Mobility - to eliminate the need to queue up for public phone - to eliminate the need for change (coins) required to use a public phone - to avoid the need of looking for a fixed public phone any more - to tell others you will be late during traffic jam 5. Immediate access - to be always accessible to anyone no matter where you are - to provide immediate access to others anywhere anytime - to be available to the ill or aged members of the family 6. Instrumentality - to do business transactions - to talk business
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
94
7. Reassurance - to feel save and secure in case of emergency - to have a sense of security - to change your appointment in short notice
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
95
BIJLAGE 2: GRATIFICATION ITEMS VAN WEI & LO, 2006, P. 61. Having a cellular phone is helpful for me… 1. Information-seeking - to seen traffic updates - to keep up-to-date with social events - to see updates on stocks - to check news headlines and weather updates - to find out consumer and entertainment information 2. Social utility - to relieve boredom by calling people - to gossip or chat - to enjoy the pleasure of talking to people - to pass time - to relax me 3. Affection - to improve relations with family - to feel closer to family members - to let others know you care for them - to get a feeling that people care about you - to say hi to people who care about you 4. Fashion-status - to look fashionable - to look cool - to look stylish - to avoid looking old-fashioned 5. Mobility - to eliminate the need to queue up for public phone - to eliminate the need for change required to use public phone - to avoid the need of looking for a fixed public phone 6. Accessibility - to provide immediate access to others anywhere anytime - to be always accessible to anyone no matter where you are - to be available to the ill or aged members of the family
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
96
BIJLAGE 3: USAGE SPACE ITEMS VAN VAN BILJON, 2006, NOVEMBER P. 181-182. 1. Safety and security - I use my cell phone for safety e.g. calling emergency services when in need. - Having my cell phone with me provides a sense of security. - I use my cell phone to contact friends/family members when I am worried about their safety. 2. Relationships - I use my cell phone to maintain social relations (e.g. call or send messages) to friends. - I use my cell phone for managing my social life. - I use my cell phone to keep in touch with my family. 3. Organisation - I use cell phones for organisation such as determining the time and place of a meeting. - My cell phone is useful in organising day-to-day activities. - I use a cell phone to organize appointments and synchronise events. 4. Information personal - I use my cell phone for personal information management i.e. phone numbers, birthdays, etc. - I use my cell phone to find or process information. 5. Information non-personal - I use my cell phone to find or process information. - I use my cell phone for finding non-personal information i.e. getting prices, reservations or lotto results - I use my cell phone for sharing information with others and receiving information in return. 6. M-commerce - I used my cell phone for buying, selling or making reservations. - I use my cell phone for e-banking or other financial transactions. 7. Self-image - I use my cell phone for improving my self-esteem, i.e. the brand, model, appearance, etc., affect the way I feel about myself. - My cell phone tells something about my image. - The phone I choose and the way I use it is a way of showing who I am. - My cell phone is useful in improving my self-image, i.e. having a funky or cool phone makes me feel good. 8. Entertainment - I use a cell phone for entertainment when I am travelling or waiting for someone. - I use my cell phone for entertainment e.g. listening to music or playing games, etc. - Apart from organizing events, I do not think of a cell phone as entertainment. - Using my cell phone to call, send messages and connect to MX-IT is part of my entertainment.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
97
9. Personal history - I collect photos, letters, notes and other memorabilia on my cell phone. - I use my cell phone to keep a personal history, i.e. save messages and photos. - I find the call log on my mobile phone account useful as a record of my personal calls. 10. Expansion - I use my cell phone as a tool to explore my environment. - My cell phone allows me to expand my boundaries of contacts, activities and possibilities. - I use my cell phone for finding directions when I have to go to a place I have not been before.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
98
BIJLAGE 4: SURVEY MOTIVATIE VOOR SMARTPHONEGEBRUIK Hé, alvast bedankt om op deze link te klikken. Als u een smartphone heeft, dan komt u in aanmerking om deze enquête in te vullen. Volgende vragen gaan namelijk over smartphonegebruik en nemen ongeveer een kleine 10 minuten van uw tijd in beslag. Eeuwig dank! Q1 Heeft u een mobiele telefoon (gsm)? Ja (1) Nee (2) Q2 Kan u met uw mobiele telefoon surfen op het internet? Ja (1) Nee (2) Q3 Kan u met uw mobiele telefoon applicaties downloaden? (Vb. spelletjes, sociale netwerken, ..) Ja (1) Nee (2) Q4 Heeft uw mobiele telefoon een besturingssysteem (operating system)? (Vb. Android, iOS, Windows, ..) Ja (1) Nee (2) Weet ik niet (3) Q5 Zo ja, welk besturingssysteem heeft uw mobiele telefoon? Android (1) iOS (2) Windows (3) BlackBerry (RIM) (4) Symbian (5) Ander besturingssysteem (6) Weet ik niet (7)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
99
Q6 Van welke fabrikant is uw mobiele telefoon? Samsung (1) Nokia (2) Apple (iPhone) (3) HTC (4) BlackBerry (5) Sony / Sony Ericsson (6) LG Elektronics (7) Huawei (8) Motorola (9) Acer (10) Andere fabrikant (11) U beschikt wel degelijk over een smartphone en komt dus in aanmerking om onderstaande vragen over de intensiteit van uw gebruik in te vullen. Q7 Hoe vaak gebruikt u uw smartphone? (Om effectief een activiteit uit te voeren zoals een sms sturen, telefoneren, op internet surfen, een spelletje spelen, ..) minder dan 1 keer per week (1) 1 of meerdere keren per week (2) 1 keer per dag (3) meer dan 1 keer per dag (4) meer dan 5 keer per dag (5) meer dan 10 keer per dag (6) meer dan 20 keer per dag (7) meer dan 30 keer per dag (8) meer dan veertig keer per dag (9) meer dan vijftig keer per dag (10) Q8 Hoeveel uren per week belt u met uw smartphone? (Ongeveer, in een gemiddelde week) Minder dan een half uur per week (1) Tussen een half uur en 1 uur per week (2) Tussen 1 uur en 5 uur per week (3) Tussen 5 en 10 uur per week (4) Meer dan 10 uur (5)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
100
Q9 Hoeveel sms'en per dag verstuurt u met uw smartphone? (inclusief Whatsapp, iMessage of andere instant messaging applicaties) (Ongeveer, op een gemiddelde dag) Geen of minder dan 1 sms per dag (1) 1 - 10 sms'en per dag (2) 11 - 20 sms'en per dag (3) 21 - 50 sms'en per dag (4) 51 - 100 sms'en per dag (5) 101 - 200 sms'en per dag (6) Meer dan 200 sms'en per dag (7) Q10 Hoeveel apps per dag gebruikt u op uw smartphone, bellen en sms'en niet meegerekend? (Vb. Facebook, weerinformatie, games, reisinformatie, ..) (Ongeveer, op een gemiddelde dag) Minder dan 1 app per dag (1) 1 - 5 apps per dag (2) 6 - 10 apps per dag (3) 11 - 15 apps per dag (4) 16 - 20 apps per dag (5) 21 - 25 apps per dag (6) Meer dan 25 apps per dag (7) Q11 Hoeveel minuten per dag bent u in het totaal bezig met uw smartphone? (Vb. door te bellen, sms'en, surfen, gamen, ..) 120 minuten = 2 uur 180 minuten = 3 uur 240 minuten = 4 uur 300 minuten = 5 uur 360 minuten = 6 uur Indien u niet elke dag uw smartphone gebruikt, duid dan 0 aan.
Q12 Hoe zou u uw eigen smartphonegebruik beschrijven in termen van hoeveelheid? Ik zou mezelf beschrijven als een ... gebruiker. Lichte (1) Relatief lichte (2) Gemiddelde (3) Relatief zware (4) Zware (5)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
101
U bent nu bijna halverwege de enquête. De volgende 3 vragen gaan over de diversiteit van uw gebruik. Q13 Welke features of applicaties heeft u in de voorbije week gebruikt? (Indien u in de voorbije week uw smartphone niet heeft gebruikt, duid dan aan waarvan u normaal gebruik maakt.) Sms'en of chat (Whatsapp, iMessage, Messenger, Telegram, ..) (1) Bellen (inclusief Skype, FaceTime, ..) (2) E-mail (3) Surfen op het web (4) Alarm & klok (5) Organizer (agenda, herinneringen, notities, ..) (6) Praktisch (rekenmachine, valuta omrekenen, stopwatch, zaklamp, QR-reader, ..) (7) Mobile banking (8) Lezen (woordenboek, iBooks, ..) (9) Foto's (foto album, camera, MMS, collage, Instagram, Pinterest, VSCO cam, Snapchat, ..) (10) Weerinformatie (Buienradar, ..) (11) Sociale netwerken (Facebook, Twitter, Instagram, Pinterest, Tinder, LinkedIn, Snapchat, ..) (12) Location based apps (Swarm, Foursquare, Facebook Places, ..) (13) Reizen (openbaar vervoer, mapping, navigation, gps, RailTime, De Lijn, Google Maps, ..) (14) Muziek (afspeellijst, iTunes, Spotify, radio, ringtones, Shazam, ..) (15) Video (video player, camera, recorder, televisie, YouTube, Vine, ..) (16) Games (arcade, puzzels, actie, casino, quiz, ..) (17) Entertainment (9gag, gezichtvervormers, horoscoop, ..) (18) Nieuws (lokaal, regionaal, nationaal of internationaal) (19) Sport nieuws (uitslagen, verslagen, kalender, ..) (20) Gezondheid, fitness & welness (Nike+, koken, tuinieren, calorieën bijhouden, sport, ..) (21) Horeca (informatie of reviews over hotels, bars en restaurants) (22) Tv & magazine (apps voor specifieke magazines, tv zenders of tv shows, programmering, ..) (23) Shopping (internet, Vente-exclusive, ..) (24) Andere features of applicaties (25) Q14 Welke 5 features of applicaties gebruikt u het MEEST? (Maximum 5 antwoorden aanduiden) E-mail (1) Surfen op het web (23) Alarm & klok (2) Organizer (agenda, herinneringen, notities, ..) (3) Praktisch (rekenmachine, valuta omrekenen, stopwatch, zaklamp, QR-reader, ..) (4) Mobile banking (5) Lezen (woordenboek, iBooks, ..) (6) Foto's (Foto album, camera, MMS, ) (7) Weerinformatie (Buienradar, ..) (8) Sociale netwerken (Facebook, Twitter, Instagram, Pinterest, Tinder, LinkedIn, Snapchat, ..) (9) Location based apps (Swarm, Foursquare, Facebook Places, ..) (10)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
102
Reizen (openbaar vervoer, mapping, navigation, gps, RailTime, De Lijn, Google Maps, ..) (11) Muziek (afspeellijst, iTunes, Spotify, radio, ringtones, Shazam, ..) (12) Video (video player, camera, recorder, televisie, YouTube, Vine, ..) (13) Games (arcade, puzzels, actie, casino, quiz, ..) (14) Entertainment (9gag, gezichtvervormers, horoscoop, ..) (15) Nieuws (lokaal, regionaal, nationaal of internationaal) (16) Sport nieuws (uitslagen, verslagen, kalender, ..) (17) Gezondheid, fitness & welness (Nike+, koken, tuinieren, calorieën bijhouden, sport, ..) (18) Horeca (Informatie of reviews over hotels, bars en restaurants) (19) Tv & magazine (apps voor specifieke magazines, tv zenders of tv shows, programmering, ..) (20) Shopping (internet, Vente-exclusive, ..) (21) Andere features of applicaties (22)
Q15 Welke 5 features of applicaties gebruikt u het MINST? (Maximum 5 antwoorden aanduiden) E-mail (1) Surfen op het web (23) Alarm & klok (2) Organizer (agenda, herinneringen, notities, ..) (3) Praktisch (rekenmachine, valuta omrekenen, stopwatch, zaklamp, QR-reader, ..) (4) Mobile banking (5) Lezen (woordenboek, iBooks, ..) (6) Foto's (Foto album, camera, MMS, ) (7) Weerinformatie (Buienradar, ..) (8) Sociale netwerken (Facebook, Twitter, Instagram, Pinterest, Tinder, LinkedIn, Snapchat, ..) (9) Location based apps (Swarm, Foursquare, Facebook Places, ..) (10) Reizen (openbaar vervoer, mapping, navigation, gps, RailTime, De Lijn, Google Maps, ..) (11) Muziek (afspeellijst, iTunes, Spotify, radio, ringtones, Shazam, ..) (12) Video (video player, camera, recorder, televisie, YouTube, Vine, ..) (13) Games (arcade, puzzels, actie, casino, quiz, ..) (14) Entertainment (9gag, gezichtvervormers, horoscoop, ..) (15) Nieuws (lokaal, regionaal, nationaal of internationaal) (16) Sport nieuws (uitslagen, verslagen, kalender, ..) (17) Gezondheid, fitness & welness (Nike+, koken, tuinieren, calorieën bijhouden, sport, ..) (18) Horeca (Informatie of reviews over hotels, bars en restaurants) (19) Tv & magazine (apps voor specifieke magazines, tv zenders of tv shows, programmering, ..) (20) Shopping (internet, Vente-exclusive, ..) (21)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
103
Deze reeks stellingen betreft reeds het laatste onderdeel van de enquête. Gelieve ze zorgvuldig in te vullen. Q16 Ik gebruik mijn smartphone ... Helemaal Oneens oneens (1) (2)
Noch eens, Eens (4) Helemaal noch oneens eens (5) (3)
Helemaal Oneens oneens (1) (2)
Noch eens, Eens (4) Helemaal noch oneens eens (5) (3)
1) omdat ik dan altijd beschikbaar ben als anderen mij nodig hebben 2) om het gevoel te krijgen dat anderen om mij geven 3) om dingen beter te organiseren, bijvoorbeeld om de tijd en plaats van een meeting bij te houden 4) om informatie te delen met anderen en informatie van hen in ruil te krijgen 5) om mijn omgeving te ontdekken 6) om op korte termijn een afspraak te kunnen veranderen of afzeggen 7) om persoonlijke zaken te managen, zoals het opslaan van telefoonnummers of verjaardagen 8) om foto's, berichtjes, nota's en andere persoonlijke herinneringen op te slaan en bij te houden 9) om mijn sociaal leven beter te managen 10) om muziek te luisteren of om spelletjes te spelen Q17 Ik gebruik mijn smartphone ...
1) om de weg te vinden wanneer ik ergens heen ga waar ik nog nooit ben geweest 2) om online banking of andere financiële transacties te doen
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
104
3) omdat deze iets vertelt over mezelf. De smartphone die ik kies en de manier waarop ik er gebruik van maak, is een manier om te tonen wie ik ben 4) om er stijlvol uit te zien 5) omdat bellen, sms'en, surfen of sociale netwerksites mij ontspannen 6) om mijn sociale relaties te onderhouden (bellen of sms'en met vrienden) 7) omdat ik het plezierig vind om met anderen te praten 8) om in de mode te zijn 9) om contact op te nemen met vrienden of familie als ik ongerust ben over hun veiligheid 10) om mijn oproepenlogboek bij te houden Q18 Ik gebruik mijn smartphone ... (dit is de voorlaatste blok met stellingen) Helemaal Oneens Noch eens, Eens (4) Helemaal oneens (1) (2) noch oneens eens (5) (3) 1) om altijd bereikbaar te zijn, voor iedereen, waar ik ook ben 2) om over het werk te praten 3) om anderen te tonen dat ik om hen geef 4) om afspraken en evenementen op elkaar af te stemmen 5) om een algemeen gevoel van zekerheid en veiligheid te hebben 6) omdat deze iets vertelt over mijn imago of voorkomen 7) ter controle: vul hier 'helemaal oneens' in.
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
105
8) om verveling tegen te gaan als ik onderweg ben of moet wachten op iemand 9) omdat het nuttig is voor het plannen van dagelijkse activiteiten 10) om meer mogelijkheden te hebben, zowel om contacten te onderhouden als om activiteiten te plannen Q19 Ik gebruik mijn smartphone ... (laatste blok met stellingen) Helemaal Oneens oneens (1) (2)
Noch eens, Eens (4) Helemaal noch oneens eens (5) (3)
1) om in contact te blijven met mijn familie 2) om anderen te laten weten wanneer ik in de file sta 3) omdat een coole smartphone hebben leuk is 4) om met anderen te chatten, roddelen of kletsen 5) om beschikbaar te zijn voor zieke of oudere familieleden 6) om informatie op te zoeken of te verwerken 7) om in geval van nood de veiligheidsdiensten te kunnen contacteren 8) omdat ik wil vermijden ouderwets over te komen
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
106
Gelieve enkel nog deze 3 vragen over uw demografische gegevens in te vullen. Vergeet niet om na het invullen van uw gegevens rechts onderaan op de pijltjes te klikken voor het valideren van uw antwoorden. Alvast bedankt voor uw deelname. Q20 Wat is uw geslacht? Man (1) Vrouw (2) Q21 Wat is uw leeftijd? 11 - 14 (7) 15 - 19 (1) 20 - 29 (2) 30 - 39 (3) 40 - 49 (4) 50 - 59 (5) 60 - 64 (6) Q22 Wat is uw hoogst behaalde diploma? Universitair (1) Hoger onderwijs van het lange type (academische bachelor & master aan hogeschool) (2) Hoger onderwijs van het korte type (professionele bachelor aan hogeschool) (3) Hoger secundair (4) Lager secundair (5) Lager onderwijs (6) Geen (7) Andere (8)
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
107
BIJLAGE 5: GEBRUIKTE ITEMBATTERIJEN SURVEY Ik gebruik mijn smartphone… (37) 1. Image (fashion & status) (6) - om er stijlvol uit te zien - om in de mode te zijn - omdat deze iets vertelt over mijn imago of voorkomen - omdat ik wil vermijden ouderwets over te komen - omdat een coole smartphone hebben leuk is - omdat deze iets vertelt over mezelf. De smartphone die ik kies en de manier waarop ik er gebruik van maak, is een manier om te tonen wie ik ben. 2. Relationships (affection & sociability) (5) - om in contact te blijven met mijn familie - om mijn sociaal leven beter te managen - om sociale relaties te onderhouden (bellen of sms’en met vrienden) - om anderen te tonen dat ik om hen geef - om het gevoel te krijgen dat anderen om mij geven 3. Entertainment (relaxation & social utility) (5) - omdat ik het plezierig vind om met anderen te praten - om met anderen te chatten, kletsen of roddelen - om verveling tegen te gaan als ik onderweg ben of moet wachten op iemand - omdat bellen, sms’en, surfen of sociale netwerksites mijn ontspannen - om muziek te luisteren of om spellejtes te spelen 4. Accessibility (mobility & immediate access) (4) - om anderen te laten weten wanneer ik in de file sta - om altijd bereikbaar te zijn, voor iedereen, waar ik ook ben - omdat ik dan altijd beschikbaar ben als anderen mij nodig hebben - om beschikbaar te zijn voor zieke of oudere familieleden 5. Instrumentality (organisation, information & time management) (7) - om online banking of andere financiële transacties te doen - om over het werk te praten - om dingen beter te organiseren, bijvoorbeeld om de tijd en plaats van een meeting bij te houden - omdat het nuttig is voor het plannen van dagelijkse activiteiten - om afspraken en evenementen op elkaar af te stemmen - om informatie op te zoeken of te verwerken - om informatie te delen met anderen en informatie van hen in ruil te krijgen
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
108
6. Reassurance (safety & security) (4) - om in geval van nood de veiligheidsdiensten te kunnen contacteren - om een algemeen gevoel van zekerheid en veiligheid te hebben - om op korte termijn een afspraak te kunnen veranderen of afzeggen - om contact op te nemen met vrienden of familie als ik ongerust ben over hun veiligheid 7. Extension of the Self – identity (personal information & history) (3) - om persoonlijke zaken te managen, zoals het opslaan van telefoonnummers of verjaardagen - om foto’s, berichtjes, nota’s en andere persoonlijke herinneringen op te slaan en bij te houden - om mijn oproepenlogboek bij te houden 8. Extension of the Self – discovery (expansion) (3) - om mijn omgeving te ontdekken - om meer mogelijkheden te hebben, zowel om contacten te onderhouden als om activiteiten te plannen - om de weg te vinden wanneer ik ergens heen ga waar ik nog nooit ben geweest
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
109
BIJLAGE 6: QUOTA DIGIMETER 2013 In onderstaande tabellen staat de data op 2 manieren voorgesteld. * Tabel 1 – smartphonepenetratie per leeftijdscategorie (De som van bezitters VS niet-bezitters per leeftijdscategorie is telkens 100%) * Tabel 2 – profilering van smartphonebezitters vs niet-bezitters (De som van de leeftijdscategorieën binnen bezitters of niet-bezitters is telkens 100%) Het is deze tweede tabel die we kunnen gebruiken om gewichten aan de leeftijdscategorieën toe te kennen, meer specifiek de voorlaatste lijn (vetgedrukt en onderlijnd). Het biedt een antwoord op de vraag hoeveel procent van énkel de smartphonegebruikers (dus smartphonegebruikers = 100%) er in elke leeftijdcategorie aanwezig moet zijn. Tabel 3 zijn de percentages die wij gebruikt hebben, aangepast zoals beschreven staat bij 2.2 “Steekproefomschrijving”.
Geen smartphone Wel smartphone Totaal
15-19 34,3% 65,3% 100%
20-29 30,5% 69,5% 100%
30-39 27,7% 72,3% 100%
40-49 41,0% 59,0% 100%
50-59 57,5% 42,5% 100%
60-64 76,4% 24,0% 100%
65+ 86,9% 13,1% 100%
Totaal 52,4% 47,6% 100%
40-49 13,8% 21,9% 17,7%
50-59 18,4% 15,0% 16,8%
60-64 10,2% 3,5% 7,0%
65+ 36,7% 6,1% 22,1%
Totaal 100% 100% 100%
50-59 15,0%
60-64 3,5%
65+ /
Totaal 100%
Tabel 1: smartphonepenetratie per leeftijdscategorie
Geen smartphone Wel smartphone Totaal
15-19 4,5% 9,4% 6,9%
20-29 8,3% 20,8% 14,3%
30-39 8,1% 23,2% 15,3%
Tabel 2: profilering van smartphonebezitters VS niet-bezitters
Smartph
11-14 (6,2%)
15-19 9,4%
20-29 20,8%
30-39 23,2%
40-49 21,9%
Tabel 3: eigen verdeling van de smartphonebezitters per leeftijdscategorie
- THE ‘WHYS’ OF SMARTPHONE USAGE -
110